HANDLEIDING
MT-03
2BF-F819D-D0
DECLARATION of CONFORMITY
We
Company: YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD.
Address: 1450-6, Mori, Mori-Machi, Shuchi-gun, Shizuoka-Ken, 437-0292 Japan
Hereby declare that the product:
Kind of equipment: IMMOBILIZER
Type-designation: 5SL-00
is in compliance with following norm(s) or documents:
R&TTE Directive(1999/5/EC)
EN300 330-2 v1.3.1(2006-01), EN300 330-2 v1.5.1(2010-02) EN60950-1:2006/A11:2009
Two or Three-Wheel Motor Vehicles Directive(97/24/EC: Chapter 8, EMC)
Place of issue: Shizuoka, Japan
Date of issue: 1 Aug. 2002
Revision record
No. |
Contents |
Date |
1 |
To change contact person and integrate type-designation. |
9 Jun. 2005 |
2 |
Version up the norm of EN60950 to EN60950-1 |
27 Feb. 2006 |
3 |
To change company name |
1 Mar. 2007 |
4 |
version up of the following norm: |
8 Jul. 2010 |
• EN300 330-2 v1.1.1 to EN300 330-2 v1.3.1 and EN300 330-2 v1.5.1 |
||
|
• EN60950-1:2001 to EN60950-1:2006/A11:2009 |
|
General manager of quality assurance div.
DAU26942
CONFORMITEITSVERKLARING
Wij,
Bedrijf: YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD.
Adres: 1450-6, Mori, Mori-machi, Shuchi-gun, Shizuoka-ken, 437-0292 Japan
Verklaren hierbij dat het product:
Type apparaat: STARTBLOKKERING
Typeaanduiding: 5SL-00
in overeenstemming is met de volgende norm(en) of documenten:
R&TTE richtlijn(1999/5/EG)
EN300 330-2 v1.3.1(2006-01), EN300 330-2 v1.5.1(2010-02) EN60950-1:2006/A11:2009
Richtlijn betreffende motorvoertuigen op twee of drie wielen(97/24/EG: Hoofdstuk 8, EMC)
Plaats van afgifte: Shizuoka, Japan
Datum van afgifte: 1 augustus 2002
Overzicht van wijzigingen
Nr. |
Inhoud |
Datum |
1 |
Om contactpersoon te wijzigen en typeaanduiding te integreren. |
9 juni 2005 |
2 |
Overgang van norm EN60950 naar EN60950-1 |
27 februari 2006 |
3 |
Om bedrijfsnaam te wijzigen |
1 maart 2007 |
4 |
overgang naar de volgende norm: |
8 juli 2010 |
• van EN300 330-2 v1.1.1 naar EN300 330-2 v1.3.1 en EN300 330-2 v1.5.1 |
||
|
• van EN60950-1:2001 naar EN60950-1:2006/A11:2009 |
|
Algemeen directeur afdeling kwaliteitsbeheer
INLEIDING
DAU10100
Welkom in de wereld van Yamaha rijders!
Als eigenaar van de MT-03 profiteert u van Yamaha's ervaring en technische kennis in het ontwerpen en fabriceren van producten van topkwaliteit, waarmee Yamaha haar verdiende reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw MT-03. Deze gebruikershandleiding geeft instructies over bediening, inspectie en onderhoud van de motorfiets, terwijl ook wordt beschreven hoe u uzelf en anderen persoonlijk letsel en schade kunt besparen.
Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw motorfiets in optimale conditie te houden. Als er tenslotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAU10151
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
|
|
|
|
|
Het Safety Alert symbool betekent ATTENTIE! LET OP! HET GAAT OM UW VEILIG- |
|
|
|
|
|
HEID! |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Wanneer instructies vermeld in een WAARSCHUWING niet worden opgevolgd, kan |
|
|
WAARSCHUWING0 |
|
dit leiden tot ernstig of zelfs dodelijk letsel voor de motorrijder, omstanders of dege- |
|
|
|
||||
|
|
|
|
|
ne die de motorfiets inspecteert of repareert. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
De aanduiding LET OP staat vermeld bij speciale voorzorgsmaatregelen die moeten |
|
LET OP: |
|
|
||
|
|
|
worden genomen om schade aan de motorfiets te voorkomen. |
||
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
OPMERKING: |
|
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan verge- |
||
|
|
makkelijken of verhelderen. |
|||
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
OPMERKING:
●Deze handleiding moet worden gezien als een permanent onderdeel van deze motorfiets en moet altijd bij de motorfiets blijven, ook als deze ooit wordt verkocht.
●Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn van kleine tegenstrijdigheden tussen uw motor en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen heeft over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
DWA10030
WAARSCHUWING0
LEES DEZE HANDLEIDING AANDACHTIG HELEMAAL DOOR VOORDAT U DEZE MOTORFIETS GAAT GEBRUIKEN.
*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAUB1011
MT-03
HANDLEIDING ©2012 door MBK INDUSTRIE
1e uitgave, April 2012 Alle rechten voorbehouden.
Elke vorm van herdruk of onbevoegd gebruik
zonder schriftelijke toestemming van
MBK INDUSTRIE
is uitdrukkelijk verboden. Gedrukt in Nederland
INHOUDSOPGAVE
VEILIGHEIDSINFORMATIE................. |
1-1 |
Veilig rijden........................................ |
1-1 |
Beschermende kleding ..................... |
1-2 |
Technische wijzigingen ..................... |
1-2 |
Bagage en accessoires .................... |
1-2 |
Benzine en uitlaatgassen.................. |
1-4 |
BESCHRIJVING................................... |
2-1 |
Aanzicht linkerzijde ........................... |
2-1 |
Aanzicht rechterzijde......................... |
2-2 |
Bedieningen en instrumenten ........... |
2-3 |
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN |
|
EN BEDIENINGEN ............................... |
3-1 |
Startblokkeersysteem ....................... |
3-1 |
Contactslot/stuurslot ......................... |
3-2 |
Controleen waarschuwingslampjes ... |
3-4 |
Multifunctioneel display..................... |
3-5 |
Toerenteller ....................................... |
3-6 |
Kilometertelleren rittellermodi ......... |
3-6 |
Klokweergave ................................... |
3-7 |
Zelfdiagnosesystemen ...................... |
3-7 |
Instelfunctie voor helderheid |
|
controlelampje............................ |
3-8 |
Antidiefstal-alarmsysteem (optie)...... |
3-8 |
Stuurschakelaars .............................. |
3-9 |
Koppelingshendel ........................... |
3-10 |
Schakelpedaal ................................ |
3-10 |
Remhendel...................................... |
3-11 |
Rempedaal...................................... |
3-11 |
Tankdop........................................... |
3-11 |
Brandstof......................................... |
3-12 |
Tankbeluchtingsslang/ |
|
overloopslang........................... |
3-13 |
Uitlaatkatalysator ............................ |
3-13 |
Zadels ............................................. |
3-14 |
Afstellen van de schokdemperunit .... |
3-16 |
Zijstandaard .................................... |
3-18 |
Startspersysteem ............................ |
3-19 |
CONTROLES VOOR HET STARTEN .... |
4-1 |
Controlelijst voor gebruik ..................... |
4-2 |
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ- |
|
INFORMATIE ....................................... |
5-1 |
Starten van de motor.................................. |
5-1 |
Schakelen..................................................... |
5-2 |
Tips voor een zuinig brandstofverbruik..... |
5-3 |
Inrijperiode.................................................... |
5-3 |
Parkeren....................................................... |
5-4 |
PERIODIEK ONDERHOUD EN |
|
KLEINERE REPARATIES .................... |
6-1 |
Boordgereedschapsset........................ |
6-1 |
Periodiek smeer- |
|
en onderhoudsschema................. |
6-2 |
Panelen verwijderen en aanbrengen |
..6-6 |
Controleren van de bougie.................. |
6-6 |
Motorolie en oliefilterelement............... |
6-8 |
Koelvloeistof |
.......................................6-12 |
Vervangen van het luchtfilterelement en
reinigen van de aftapslangen..... |
6-13 |
Afstellen van het stationair toerental.... |
6-14 |
Controleren van de vrije |
|
slag gaskabel.............................. |
6-15 |
Klepspeling......................................... |
6-15 |
Banden............................................... |
6-16 |
Gietwielen........................................... |
6-19 |
Vrije slag van koppelingshendel |
|
afstellen....................................... |
6-19 |
Controleren van vooren |
|
achterremblokken ....................... |
6-20 |
Controleren van remvloeistofniveau..6-21
Verversen van remvloeistof ............... |
6-22 |
Spanning aandrijfketting .................... |
6-23 |
Reinigen en smeren van de |
|
aandrijfketting.............................. |
6-24 |
Controleren en smeren van kabels... |
6-25 |
Controleren en smeren van gasgreep |
|
en gaskabel................................. |
6-25 |
Controleren en smeren van rem- |
|
en koppelingshendels................. |
6-26 |
Smeren van het rempedaal............... |
6-26 |
Controleren en smeren |
|
van zijstandaard.......................... |
6-27 |
Smeren van de zijvering.................... |
6-27 |
Voorvork controleren.......................... |
6-27 |
Controle van stuursysteem................ |
6-28 |
INHOUDSOPGAVE
Controleren van wiellagers................ |
6-29 |
Accu.................................................... |
6-29 |
Zekeringen vervangen....................... |
6-31 |
Koplampgloeilamp vervangen........... |
6-33 |
Vervangen van een |
|
parkeerlichtgloeilamp.................. |
6-34 |
Gloeilamp in remlicht/achterlicht |
|
vervangen ................................... |
6-34 |
Gloeilamp in richtingaanwijzer |
|
vervangen ................................... |
6-35 |
Gloeilamp van de kentekenverlichting |
|
vervangen ................................... |
6-36 |
Ondersteunen van de motorfiets....... |
6-36 |
Voorwiel.............................................. |
6-37 |
Achterwiel........................................... |
6-38 |
Problemen oplossen.......................... |
6-39 |
Storingzoekschema's......................... |
6-40 |
VERZORGING EN STALLING |
|
VAN DE MOTORFIETS ....................... |
7-1 |
Verzorging......................................... |
7-1 |
Stalling .............................................. |
7-3 |
SPECIFICATIES................................... |
8-1 |
GEBRUIKERSINFORMATIE ............... |
9-1 |
Identificatienummers......................... |
9-1 |
VEILIGHEIDSINFORMATIE
DAU10281
MOTORFIETSEN ZIJN TWEEWIELIGE VOERTUIGEN. HUN VEILIG GEBRUIK
1
EN WERKING ZIJN AFHANKELIJK VAN JUISTE RIJTECHNIEKEN EN VAN DE DESKUNDIGHEID VAN DE BE-
2STUURDER. ELKE BESTUURDER MOET BEKEND ZIJN MET DE VOL-
GENDE VEREISTEN ALVORENS MET
3DEZE MOTOR TE GAAN RIJDEN.
HIJ OF ZIJ MOET:
4● DOOR EEN COMPETENTE IN-
|
|
FORMATIEBRON GRONDIG ZIJN |
||
5 |
|
INGELICHT OVER ALLE ASPEC- |
||
|
TEN VAN HET MOTORRIJDEN. |
|||
|
|
|||
|
● ZICH HOUDEN AAN DE WAAR- |
|||
6 |
|
SCHUWINGEN EN |
ONDER- |
|
|
|
HOUDSEISEN VERMELD IN DE |
||
7 |
|
GEBRUIKERSHANDLEIDING. |
||
● |
GRONDIG GETRAIND |
ZIJN IN |
||
|
VEILIGE EN CORRECTE RIJ-
8TECHNIEKEN.
●GEBRUIKMAKEN VAN PRO-
FESSIONELE TECHNISCHE
9SERVICE, ZOALS AANGEGE-
VEN IN DE GEBRUIKERS-
10HANDLEIDING EN/OF WANNEER DE MECHANISCHE CONDITIES DIT VEREISEN.
Veilig rijden
●Controleer de machine altijd voor u gaat rijden. Een zorgvuldige controle kan een ongeval helpen voorkomen.
●Deze motorfiets is gebouwd voor het vervoer van de bestuurder plus een passagier.
●Het niet opmerken en herkennen van motorfietsen door andere weggebruikers vormt de belangrijkste oorzaak van auto-/moto- rongevallen. Vaak worden ongevallen veroorzaakt doordat een autobestuurder de motor niet heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat blijkt het meest effectief om het risico op een dergelijk type ongeval te verminderen.
Dus:
•Draag een jack in felle kleuren.
•Wees extra voorzichtig bij het naderen en passeren van kruisingen, daar doen ongelukken met motorfietsen zich namelijk het meest voor.
•Ga daar rijden waar andere weggebruikers u kunnen zien. Ga niet
1-1
rijden in de dode zichthoek van een andere weggebruiker.
●Bij veel ongevallen zijn onervaren bestuurders betrokken. Veelal zijn bestuurders die bij een ongeval betrokken waren zelfs niet in het bezit van een geldig motorrijbewijs.
•Zorg dat u bekwaam bent om te rijden en leen uw motorfiets alleen uit aan ervaren motorrijders.
•Weet wat u wel en niet aankunt. Door rekening te houden met uw beperkingen helpt u ongelukken voorkomen.
•We raden aan om het motorrijden te oefenen op plekken waar geen verkeer is, totdat u grondig bekend bent met de motor en zijn bediening.
•Ongelukken worden vaak veroorzaakt door een fout van de motorbestuurder. Veel bestuurders houden bij het ingaan van een bocht een TE HOGE RIJSNELHEID aan of rijden te lang rechtop (onvoldoende schuinliggen bij de bewuste rijsnelheid), zodat de bocht dan te wijd wordt genomen.
VEILIGHEIDSINFORMATIE
•Neem altijd de maximum snelheid in acht en rijd nooit sneller dan de wegcondities en het verkeer toestaan.
•Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg dat andere weggebruikers u kunnen zien.
●De zithouding van de bestuurder en de passagier is belangrijk voor een goede besturing.
•De bestuurder moet tijdens het rijden beide handen aan het stuur houden en beide voeten op de bestuurdersvoetsteunen, om zo de macht over het stuur te behouden.
•De passagier hoort steeds de bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig, met beide handen vast te houden en beide voeten op de passagiersvoetsteunen te houden.
•Neem nooit een passagier mee die niet in staat is om beide voeten stevig op de passagiersvoetsteunen te zetten.
●Rijd nooit onder invloed van alcohol of andere drugs.
●Deze motorfiets is uitsluitend ontworpen voor gebruik op verharde wegen. De machine is niet bedoeld voor off-road gebruik.
Beschermende kleding
Motorongelukken met dodelijke afloop betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen van een helm is de belangrijkste factor bij het voorkomen of reduceren van hoofdletsel.
●Draag altijd een goedgekeurde helm.
●Draag ook een gezichtskap of een veiligheidsbril. Zonder oogbescherming kan uw zicht door de rijwind verslechteren, waardoor u gevaren mogelijk te laat opmerkt.
●Door een jack, stevige schoenen, een lange broek, handschoenen e.d. te dragen verkleint u de kans op schaafwonden of ontvellingen.
●Draag nooit loszittende kleding, deze kan blijven haken aan bedieningshandgrepen of door de wielen worden gegrepen en zo een ongeval of letsel veroorzaken.
●Raak nooit de motor of het uitlaatsysteem aan terwijl de motor draait. Deze onderdelen worden zeer heet en kunnen zo brandwonden veroorzaken. Draag altijd beschermende kleding die uw benen, enkels en voeten bedekt.
●De hierboven vermelde voorzorgsmaatregelen gelden ook voor passagiers.
Technische wijzigingen
Door het aanbrengen van technische wijzigingen die niet door Yamaha zijn goedgekeurd, of door originele onderdelen te verwijderen, kan deze motor onveilig worden in het gebruik en ernstig persoonlijk letsel veroorzaken. Door dergelijke wijzigingen kan het gebruik van uw motor ook onwettig worden.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
1-2
VEILIGHEIDSINFORMATIE
Bagage en accessoires
Het monteren van accessoires of het vervoer van bagage kan een negatief
1effect hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag als hierdoor de gewichts-
2verdeling van de motor verandert. Wees uiterst voorzichtig bij het monteren van accessoires of het beladen
3van uw motor, om zo mogelijke ongevallen te vermijden. Pas extra op wan-
4neer u op een motor rijdt die beladen is of waaraan accessoires zijn gemon-
5 |
teerd. Hier volgen enkele algemene |
||
richtlijnen bij het beladen van de motor |
|||
|
|||
6 |
of het monteren van accessoires: |
||
|
|
||
|
Beladen |
||
7 |
Het totale gewicht van de bestuurder, |
||
passagier, accessoires en bagage |
|||
|
|||
8 |
mag de maximale gewichtslimiet niet |
||
overschrijden. |
|||
|
|
|
|
9 |
|
Maximale belasting: |
|
|
186 kg (410 lb) |
||
|
|
||
|
|
|
10Let op het volgende wanneer u tot deze gewichtslimiet belaadt:
●Het zwaartepunt van bagage en accessoires moet zo laag moge-
lijk liggen en zo dicht mogelijk bij de motor. Zorg dat het gewicht zo gelijkmatig mogelijk over beide zijden van de motor wordt verdeeld, om zo onbalans of instabiliteit te beperken.
●Als gewicht gaat schuiven kan zich een plotselinge onbalans voordoen. Controleer voordat u gaat rijden of accessoires en bagage stevig aan de motor zijn bevestigd. Controleer de bevestigingspunten voor accessoires en bagage regelmatig.
●Bevestig nooit omvangrijke of zware goederen aan het stuur, de voorvork of het voorwielspatbord. Dergelijke voorwerpen, inclusief bagage als slaapzakken, plunjezakken of tenten, kunnen een instabiel weggedrag of een te trage reactie op het stuur veroorzaken.
Accessoires
Originele Yamaha accessoires werden speciaal ontworpen voor montage aan deze motor. Yamaha is niet in staat om alle overige leverbare accessoires te testen. U bent dus zelf ver-
antwoordelijk voor de juiste keuze, installatie en gebruik van niet-Yamaha accessoires. Wees zorgvuldig bij de keuze en installatie van accessoires. Volg bij de montage van accessoires de onderstaande richtlijnen en die vermeld onder het kopje “Beladen”.
●Monteer nooit accessoires en vervoer nooit bagage als deze een nadelige invloed hebben op de prestaties van uw motor. Inspecteer het accessoire zorgvuldig alvorens het te gebruiken, om zeker te zijn dat het de grondspeling of de hellinghoek op geen enkele manier vermindert, de veerweg, de stuuruitslag of de bediening beperkt of lampen of reflectors afdekt.
•Accessoires die aan of nabij het stuur of de voorvork zijn gemonteerd zullen mogelijk instabiliteit veroorzaken door een foutieve gewichtsverdeling of door aërodynamische effecten. Accessoires aan het stuur of nabij de voorvork moeten zo licht mogelijk zijn en tot een minimum worden beperkt.
1-3
VEILIGHEIDSINFORMATIE
•Omvangrijke accessoires kunnen door hun aërodynamisch effect van invloed zijn op de rijstabiliteit van de motor. De motor kan door rijwind worden opgetild of bij zijwind instabiel worden. Zulke accessoires kunnen ook instabiliteit veroorzaken terwijl u grote voertuigen inhaalt of door deze wordt ingehaald.
•Sommige accessoires noodzaken de bestuurder om een andere dan de normale zitpositie in te nemen. Zo'n verkeerde zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuurder en kan een comfortabele bediening hinderen, zodat we dergelijke accessoires sterk afraden.
●Wees voorzichtig bij het aanbrengen van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de capaciteit van het elektrisch systeem van de motorfiets te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen waardoor de verlichting of de motor uitvalt.
Benzine en uitlaatgassen
●BENZINE IS ZEER GEMAKKELIJK ONTVLAMBAAR:
•Zet de motor altijd af als u benzine tankt.
•Pas op en mors tijdens het tanken geen benzine op de motor of op het uitlaatsysteem.
•Tank niet terwijl u rookt of in de nabijheid bent van open vuur.
●Start de motor nooit in een afgesloten ruimte en laat hem dan niet draaien. De uitlaatgassen zijn giftig en kunnen al heel snel bewusteloosheid of dodelijk letsel veroorzaken. Start de motor alleen in de open lucht of in een ruimte die voldoende ventilatie heeft.
●Zet de motor altijd uit voordat u de motorfiets onbeheerd achterlaat
en neem de sleutel uit het contactslot. Let op het volgende als u de motor gaat parkeren:
• De motor en het uitlaatsysteem kunnen heet zijn, parkeer de motorfiets daarom op een plek waar voetgangers en kinderen hier geen last van hebben.
1-4
•Parkeer de motor niet op een helling of op een zachte ondergrond, om omvallen te voorkomen.
•Parkeer de motor niet nabij een brandend toestel (bijv. een petroleumkachel) of bij open vuur, hij zou zo vlam kunnen vatten.
●Als u de motor in een ander voertuig vervoert, zorg dan dat deze rechtop staat. Als de motor schuin staat, kan er benzine uit de brandstoftank stromen.
●Roep onmiddellijk medische hulp in als u benzine heeft ingeslikt, veel benzinedamp heeft ingeademd of benzine in uw ogen is terechtgekomen. Morst u benzine op uw huid of kleding, spoel de bewuste plek dan direct met zeepwater en trek andere kleding aan.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
2
3
4
5
6
7
8
9
10
BESCHRIJVING
DAU10410
Aanzicht linkerzijde
1. |
Hoofdzekering (pagina 6-31) |
6. |
Zadelslot (pagina 3-14) |
2. |
Accu (pagina 6-29) |
7. |
Schakelpedaal (pagina 3-10) |
3. |
Stationair stelschroef (pagina 6-14) |
8. |
Olieaftapplug (carter) (pagina 6-9) |
4. |
Luchtfilterelement (pagina 6-13) |
9. |
Olieaftapplug (oliereservoir) (pagina 6-9) |
5. |
Boordgereedschapsset (pagina 6-1) |
|
|
|
|
2-1 |
|
BESCHRIJVING
DAU10420
Aanzicht rechterzijde
10. |
Handgreep |
15. |
Olievuldop (pagina 6-8) |
11. |
Zekeringenkastje (pagina 6-32) |
16. |
Aftapplug koelvloeistof (pagina 6-12) |
12. |
Vloeistofreservoir achterrem (pagina 6-21) |
17. |
Oliefilterelement (pagina 6-10) |
13. |
Vloeistofreservoir voorrem (pagina 6-21) |
18. |
Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-16) |
14. |
Koelvloeistofreservoir (pagina 6-12) |
19. |
Rempedaal (pagina 3-11) |
|
|
2-2 |
|
2
3
4
5
6
7
8
9
10
2
3
4
5
6
7
8
9
10
BESCHRIJVING
DAU10430
Bedieningen en instrumenten
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
1. |
Koppelingshendel (pagina 3-10) |
5. |
Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 3-9) |
||||||||||
2. |
Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-9) |
6. |
Gasgreep (pagina 6-15) |
||||||||||
3. |
Multifunctioneel display/waarschuwingslampjes (pagina 3-3, 3-5) |
7. |
Remhendel (pagina 3-11) |
||||||||||
4. |
Contactslot/stuurslot (pagina 3-2) |
8. |
Tankdop (pagina 3-11) |
2-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU10972
Startblokkeersysteem
1.Codeersleutel (rood bovendeel)
2.Standaardsleutels (zwart bovendeel)
Dit voertuig is voorzien van een startblokkeersysteem waarmee diefstal kan worden bemoeilijkt door de codering van de standaardsleutels te wijzigen. Het systeem bestaat uit de volgende onderdelen:
●een codeersleutel (met een rood bovendeel)
●twee standaardsleutels (met een zwart bovendeel) die opnieuw kunnen worden gecodeerd
●een transponder (die is geïntegreerd in de codeersleutel)
●een startblokkeereenheid
●een ECU
●een controlelampje van het startblokkeersysteem (Zie pagina 3-3.)
De sleutel met het rode bovendeel wordt gebruikt om de twee standaardsleutels te coderen. Het wijzigen van de codes is een ingewikkelde procedure. Breng het voertuig daarom met alle drie sleutels naar een Yamaha dealer om deze opnieuw te laten coderen. Gebruik de sleutel met het rode bovendeel niet om met het voertuig te rijden. Deze sleutel dient uitsluitend te worden gebruikt voor het opnieuw coderen van de standaardsleutels. Gebruik altijd een standaardsleutel om met het voertuig te rijden.
DCA11820
LET OP:
●BEWAAR DE CODEERSLEUTEL ZORGVULDIG! NEEM ONMIDDELLIJK CONTACT OP MET UW DEALER ALS DE SLEUTEL VERLOREN RAAKT! Als de codeersleutel verloren raakt, is het niet meer mogelijk om de standaardsleutels opnieuw te coderen. De standaardsleutels kunnen nog steeds worden gebruikt om het
3-1
voertuig te starten, maar wanneer de codeersleutel vereist is (bijvoorbeeld als er een nieuwe standaardsleutel wordt gemaakt of alle sleutels verloren zijn geraakt) moet het volledige startblokkeersysteem worden vervangen. Het is daarom aan te bevelen een van de twee standaardsleutels te gebruiken en de codeersleutel te bewaren op een veilige plaats.
●Dompel de sleutels niet onder in water.
●Stel de sleutels niet bloot aan extreem hoge temperaturen.
●Houd de sleutels uit de buurt van magneten (inclusief, maar niet uitsluitend, producten zoals luidsprekers etc.).
●Plaats geen zware voorwerpen op de sleutels.
●Probeer niet de sleutels te slijpen of de vorm ervan te veranderen.
●Probeer niet het kunststof bovendeel van de sleutels open te maken.
3
4
5
6
7
8
9
10
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
●Bevestig niet meer dan één sleutel van hetzelfde startblokkersysteem aan een sleutelring.
●Houd de standaardsleutels en sleutels van andere startblokkeersystemen uit de buurt van de codeersleutel van dit voer-
3tuig.
● Houd sleutels van andere start-
4blokkeersystemen uit de buurt van het contactslot, deze kun-
5nen signaalstoring veroorzaken.
6
7
8
9
10
DAU10471
Contactslot/stuurslot
Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend en wordt het stuur vergrendeld.
OPMERKING:
Gebruik de standaardsleutel (zwart bovendeel) voor het normale gebruik van het voertuig. Bewaar de codeersleutel (rood bovendeel) op een veilige plaats om verlies te voorkomen en gebruik de sleutel uitsluitend voor het opnieuw coderen van de standaardsleutels.
DAU36870
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien van stroom; de instrumentenverlichting, het achterlicht, de kentekenverlichting en het parkeerlicht gaan branden en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet worden uitgenomen.
OPMERKING:
De koplamp gaat automatisch branden als de motor wordt gestart en blijft aan totdat de sleutel naar "OFF" wordt gedraaid, zelfs als de motor afslaat.
DAU10660
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DAU10680
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
3-2
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Om het stuur te vergrendelen
1.Drukken
2.Draaien
1.Draai het stuur helemaal naar links.
2.Druk de sleutel in de "OFF"-stand in en draai hem dan naar de "LOCK"-stand. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
3.Neem de sleutel uit.
Om het stuur te ontgrendelen
1.Drukken
2.Draaien
Druk de sleutel in en draai hem dan naar "OFF" terwijl de sleutel ingedrukt wordt gehouden.
DWA10060
WAARSCHUWING0
Draai de contactsleutel nooit naar "OFF" of naar "LOCK" terwijl de machine rijdt; elektrische systemen worden dan afgeschakeld en mogelijk zult u zo de macht over het stuur verliezen of een ongeval veroorzaken. Zorg altijd dat de machine stilstaat voordat u de sleutel naar "OFF" of naar "LOCK" draait.
DAU10941
F (Parkeren)
Het stuur is vergrendeld en het achterlicht, de kentekenverlichting en het parkeerlicht branden. De alarmverlichting en richtingaanwijzers kunnen worden ingeschakeld, maar alle andere elektrische systemen zijn uit. De sleutel kan worden uitgenomen.
Het stuur moet zijn vergrendeld om de sleutel naar “F” te kunnen draaien.
DCA11020
LET OP:
Gebruik de parkeerstand niet gedurende langere tijd, anders kan de accu ontladen raken.
3
4
5
6
7
8
9
10
3-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU11003
Controleen waarschuwingslampjes
3
4
51. Controlelampje startblokkering “”
2.Vrijstandcontrolelampje “N”
3.Controlelampje richtingaanwijzers “y” 6 4. Controlelampje grootlicht “1”
5.Waarschuwingslampje motorstoring “U”
6.Waarschuwingslampje
7koelvloeistoftemperatuur “u”
7.Waarschuwingslampje brandstofniveau “K”
8 |
DAU26873 |
|
Controlelampje startblokkering “ ”
9
Het elektrisch circuit voor het controlelampje controleert u door de sleutel naar "ON" te draaien.Als het controle-
10lampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen.
Als de sleutel naar "OFF" wordt gedraaid, begint het controlelampje na 30 seconden te knipperen om aan te geven dat het startblokkeersysteem is ingeschakeld. Het controlelampje stopt na 24 uur met knipperen, maar het startblokkeersysteem blijft ingeschakeld.
Dit model is ook uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor het startblokkeersysteem. (Zie pagina 3-7 voor uitleg over de werking van het zelfdiagnosesysteem.)
DAU11060
Vrijstandcontrolelampje “N”
Dit controlelampje brandt terwijl de versnellingsbak in de vrijstand staat.
DAU11020
Controlelampje richtingaanwijzers “y”
Dit controlelampje knippert terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linkerof rechterstand is gedrukt.
DAU11080
Controlelampje grootlicht “1”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp is ingeschakeld voor grootlicht.
DWA10060
WAARSCHUWING0
Draai de contactsleutel nooit naar “OFF” of naar “LOCK” terwijl de machine rijdt; elektrische systemen worden dan afgeschakeld en mogelijk zult u zo de macht over het stuur verliezen of een ongeval veroorzaken. Zorg altijd dat de machine stilstaat voordat u de sleutel naar “OFF” of naar “LOCK” draait.
DAU11530
Waarschuwingslampje motorstoring “U”
Dit waarschuwingslampje gaat branden of knippert wanneer een elektrisch circuit dat de motorwerking controleert defect is. Vraag in dat geval een Yamaha dealer het zelfdiagnosesysteem te controleren. (Zie pagina 3- 7 voor uitleg over de werking van het zelfdiagnosesysteem.)
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar "ON" te draaien. Als het waarschuwingslampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen.
3-4
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU11440
Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur “u”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als de motor oververhit raakt. Zet in zo'n geval de motor onmiddellijk af en geef deze de tijd om af te koelen.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar "ON" te draaien.
Als het waarschuwingslampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen.
DCA10020
LET OP:
Laat de motor niet draaien terwijl deze oververhit is.
DAU11361
Waarschuwingslampje brandstofniveau “K”
Dit waarschuwingslampje gaat branden wanneer het brandstofniveau daalt tot beneden ca. 4,25 L (1,12 US gal) (0,93 Imp.gal). Vul in dat geval zo snel mogelijk brandstof bij.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar "ON" te draaien.
Als het waarschuwingslampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen.
OPMERKING:
Dit model is bovendien uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor het circuit van het waarschuwingslampje brandstofniveau. Als het waarschuwingslampje brandstofniveau defect is, wordt de volgende cyclus herhaald totdat de storing is opgeheven: Het waarschuwingslampje brandstofniveau knippert acht keer en dooft dan gedurende 3.0 seconden. Als dit zich voordoet, vraag dan een Yamaha dealer de machine te controleren.
DAUB1392
Multifunctioneel display
1.Snelheidsmeter
2.Toerenteller
3.Klok
4.Kilometerteller/Rittellers/Ritteller voor brandstofreserve
5.Toets "SELECT"
6.Toets "RESET"
DWA12421
WAARSCHUWING0
Zorg dat de machine stilstaat voordat u wijzigingen in de instellingen van de multifunctionele meter gaat aanbrengen.
Het multifunctionele display biedt de volgende voorzieningen:
●een snelheidsmeter (die de actuele rijsnelheid aangeeft)
3
4
5
6
7
8
9
10
3-5
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
●een toerenteller (die het motortoerental aangeeft)
●een kilometerteller (die de totale afgelegde afstand toont)
●twee rittellers (die de afgelegde afstand aangeven sinds de tellers het laatst werden teruggesteld op nul)
3● een ritteller voor brandstofreserve
(die de afgelegde afstand aan-
4geeft sinds het waarschuwingslampje brandstofreserve aanging)
5
● een klok
● een voorziening voor zelfdiagnose ● een instelfunctie voor de helder-
6heid van controlelampjes
Om de weergave voor snelheidsmeter
7en kilometerteller/ritteller te wisselen tussen kilometers en mijlen, drukt u te-
8gelijkertijd op de toets “SELECT” en de toets “RESET” en draait u de sleutel naar “ON”. Als de cijfers op het dis-
9play gaan knipperen, drukt u op de toets “SELECT” om kilometers of mij-
10 len te kiezen.
OPMERKING:
Vergeet niet de sleutel naar "ON" te draaien voordat u de toetsen "SELECT" en "RESET" gebruikt.
Toerenteller
1.Toerenteller
2.Rode zone
Met de elektrische toerenteller kan de bestuurder het motortoerental controleren en dit binnen het ideale bereik houden.
DCA10031
LET OP:
Laat de motor niet draaien terwijl de toerenteller in de rode zone wijst. Rode zone: 7.500 tpm en hoger.
Kilometertelleren rittellermodi
1.Toets "SELECT"
2.Toets "RESET"
Door indrukken van de “SELECT”- toets wisselt de weergave tussen de kilometertellermodus “ODO” en de rittellermodi “TRIP 1” en “TRIP 2”, volgens onderstaande volgorde:
ODO 6 TRIP 1 6 TRIP 2 6 ODO
Als het waarschuwingslampje brandstofniveau gaat branden (zie pagina 3- 4), wisselt de kilometertellerweergave automatisch naar de brandstofreser- ve-rittellermodus “F-TRIP” en wordt de afgelegde afstand vanaf dat punt aangegeven. In dat geval wordt door het indrukken van de toets “SELECT”
3-6
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
in onderstaande volgorde gewisseld tussen de diverse weergaven van rittellers en kilometerteller:
F-TRIP 6 ODO 6 TRIP 1 6 TRIP 2 6 F-TRIP
Om een ritteller op nul terug te stellen, selecteert u deze door op de toets “SELECT” te drukken en daarna de toets “RESET” minstens vier seconden lang ingedrukt te houden. Wanneer u de brandstofreserve-ritteller niet zelf met de hand op nul terugstelt, wordt deze automatisch teruggesteld zodra na het tanken 5 km (3 mi) is gereden en verschijnt de vorige weergavemodus weer.
Klokweergave
1.Klok
2.Toets "SELECT"
3.Toets "RESET"
Draai de sleutel naar "ON".
Om de klok op tijd te zetten
1.Houd de toets "SELECT" minstens twee seconden lang ingedrukt.
2.Als de uuraanduiding begint te knipperen, drukt u op de "RESET"- toets om de uren in te stellen.
3.Druk op de toets "SELECT" en de minutenaanduiding zal gaan knipperen.
4.Druk op de toets "RESET" om de minuten in te stellen.
5.Druk op de toets "SELECT" en laat deze daarna los om de klok te starten.
3-7
Zelfdiagnosesystemen
1.Waarschuwingslampje motorstoring “U”
2.Controlelampje startblokkering “”
Dit model is uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor diverse elektrische circuits. Wanneer in een van deze circuits een storing optreedt, gaat het waarschuwingslampje voor motorstoring knipperen. Als dit zich voordoet, vraag dan een Yamaha dealer de machine te controleren. Dit model is ook uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor het startblokkeersysteem. Draai de sleutel naar "ON". Wanneer in een van de circuits van het startblokkeersysteem een storing optreedt, gaat het controlelampje startblokkering knipperen en geeft een foutcode weer. Als dit zich voordoet, vraag dan een Yamaha dealer de machine te controleren.
3
4
5
6
7
8
9
10
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Als het controlelampje eerst vijfmaal langzaam knippert en dan herhaaldelijk tweemaal snel, betreft het mogelijk een signaalstoring. Als deze fout zich voordoet, probeer dan het volgende.
1.Start de motor met behulp van de codeersleutel.
3
OPMERKING:
Houd andere startblokkeersleutels uit
4de buurt van het contactslot en bewaar niet meer dan één startblokkeersleutel
5aan dezelfde sleutelring! Startblokkeersleutels kunnen signaalstoring veroorzaken, waardoor de motor mo-
6gelijk niet kan worden gestart.
2. Als de motor start, zet deze dan
7 weer uit en probeer hem opnieuw te starten met de standaardsleu-
8tels.
3.Als de motor niet kan worden gestart met een of beide standaard-
9sleutels, breng dan het voertuig, de codeersleutel en beide stan-
10daardsleutels naar een Yamaha dealer en laat de standaardsleutels opnieuw coderen.
Als het controlelampje startblokkering met een foutcode knippert, laat uw voertuig dan door een Yamaha dealer controleren.
DCA11590
LET OP:
Wanneer het display een foutcode aangeeft, moet de machine zo spoedig mogelijk worden gecontroleerd om motorschade te voorkomen.
Instelfunctie voor helderheid controlelampje
●Helderheid controlelampje:
Met deze functie kunt u de helderheid van de controlelampjes afstemmen op de hoeveelheid licht buiten.
De helderheid van de controlelampjes afstemmen
1.Draai de sleutel naar "ON".
2.Druk op de toets "SELECT" om de kilometermodus te selecteren, en houd daarna de toets "RESET" minstens vijf seconden lang ingedrukt.
3.Nadat u de toets "RESET" losgelaten heeft, selecteert u vervolgens het door u gewenste niveau van helderheid door op de toets "RESET" te drukken.
DAU12331
Antidiefstal-alarmsysteem (optie)
Dit model kan door een Yamaha dealer worden uitgerust met een optioneel an- tidiefstal-alarmsysteem. Neem contact op met een Yamaha dealer voor nadere informatie.
3-8
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU12343
Stuurschakelaars
Links
1.Lichtsignaalschakelaar “ ”
2.Dimlichtschakelaar “/ ”
3.Claxonschakelaar “”
4.Richtingaanwijzerschakelaar “”
5.Schakelaar alarmverlichting “ ”
Rechts
1. Noodstopschakelaar “ / ” |
|
|
2. Startknop “ |
” |
|
|
|
DAU12350 |
Lichtsignaalschakelaar “ |
” |
Druk deze schakelaar in om de koplamp een lichtsignaal te laten afgeven.
|
|
DAU12400 |
Dimlichtschakelaar “ |
op/ |
” |
Zet deze schakelaar |
“ ” voor |
|
grootlicht en op “ ” voor dimlicht. |
||
Claxonschakelaar “ |
” |
DAU12500 |
|
Druk deze schakelaar in om een claxonsignaal te geven.
|
DAU12460 |
Richtingaanwijzerschakelaar “ |
” |
Druk deze schakelaar naar “ ” om afslaan naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar “ ” om
3-9
afslaan naar links aan te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de middenstand. Om de richtingaanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in de middenstand.
|
|
DAU12660 |
|
|
Noodstopschakelaar “ / ” |
|
|
||
|
3 |
|||
Zet deze schakelaar voor u de motor start |
|
|||
op “ ”. Zet deze schakelaar op “ ” om |
|
|
||
de motor direct uit te schakelen in een |
|
|
||
noodgeval, zoals wanneer de machi- |
|
|
||
ne omslaat of als de gaskabel blijft |
|
|
||
hangen. |
|
|
||
|
|
DAU12710 |
|
|
Startknop “ ” |
|
|
||
Druk deze knop in om via de startmo- |
|
|
||
tor de motor rond te draaien. |
|
|
||
|
|
DCA10050 |
|
|
LET OP: |
|
|
||
|
|
|
|
Zie pagina 5-1 voor startinstructies voordat u de motor start.
DAU12733
Schakelaar alarmverlichting “ ”
Met de sleutel in de stand "ON" of “ ”, kan deze schakelaar worden gebruikt voor het inschakelen van de alarmverlichting (gelijktijdig knipperen van alle richtingaanwijzers).
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
De alarmverlichting wordt gebruikt in een noodgeval of om andere verkeersdeelnemers te waarschuwen als uw machine stilstaat in een mogelijk gevaarlijke verkeerssituatie.
DCA10061
LET OP:
3Gebruik de alarmverlichting niet gedurende langere tijd als de motor
4niet draait omdat hierdoor de accu kan ontladen.
5
6
7
8
9
10
DAU12820
Koppelingshendel
1. Koppelingshendel
De koppelingshendel bevindt zich aan de linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de koppeling te ontkoppelen. Laat de hendel los om de koppeling te laten aangrijpen. Voor een soepele werking van de koppeling moet de hendel snel ingetrokken worden en langzaam worden losgelaten. De koppelingshendel is voorzien van een sperschakelaar die deel uitmaakt van het startspersysteem. (Zie pagina 3-19.)
DAU12870
Schakelpedaal
1. Schakelpedaal
Het schakelpedaal bevindt zich aan de linkerzijde van de motor en wordt in combinatie met de koppelingshendel gebruikt bij het schakelen van de versnellingen van de 5-traps constantmesh versnellingsbak op deze motorfiets.
3-10
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU26822
Remhendel
1.Remhendel
2.Stelwiel voor afstelpositie
3.Pijlteken
4.Afstand
De remhendel bevindt zich aan de rechterstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de voorrem te bekrachtigen. De remhendel is voorzien van een stelwiel voor afstelpositie. Om de afstand tussen de remhendel en de stuurgreep af te stellen, wordt het stelwiel gedraaid terwijl de hendel van het stuur vandaan wordt gehouden. Controleer of het correcte instelpunt op het stelwiel tegenover het “˙” merkteken op de remhendel staat.
DAU12941
Rempedaal
1. Rempedaal
Het rempedaal bevindt zich aan de rechterzijde van de motorfiets. Trap op het rempedaal om de achterrem te bekrachtigen.
DAU13070
Tankdop
1.Slotplaatje op de tankdop
2.Ontgrendelen
Openen van de tankdop
Open het slotplaatje op de tankdop, steek de sleutel in het slot en draai hem dan een kwartslag rechtsom. Het slot wordt ontgrendeld en de tankdop kan worden verwijderd.
3
4
5
6
7
8
9
10
3-11
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Sluiten van de tankdop
1.Druk de tankdop in positie met de sleutel in het slot.
2.Draai de sleutel linksom naar de oorspronkelijke positie, neem hem uit en sluit dan het slotplaatje.
3OPMERKING:
De tankdop kan alleen worden geslo-
4ten met de sleutel in het slot. Bovendien kan de sleutel niet worden uitge-
5nomen als de tankdop niet correct gesloten en vergrendeld is.
6 |
DWA11090 |
WAARSCHUWING0
7Controleer voor u gaat rijden of de tankdop correct is afgesloten.
8
9
10
DAU13210
Brandstof
1.Vulpijp brandstoftank
2.Brandstofniveau
Controleer of voldoende brandstof in de brandstoftank aanwezig is. Vul de brandstoftank tot onderaan de vulpijp zoals getoond.
DWA10880
WAARSCHUWING0
•Overvul de brandstoftank niet, anders zal benzine uitstromen zodra deze warm wordt en uitzet.
•Mors geen brandstof op een heet motorblok.
DCA10070
LET OP:
Veeg gemorste brandstof direct af met een schone, droge en zachte doek, de brandstof kan immers schade toebrengen aan de lak of aan kunststof onderdelen.
DAU13390
Voorgeschreven brandstof:
UITSLUITEND LOODVRIJE
SUPERBENZINE
Inhoud brandstoftank:
15,0 L (3,96 US gal) (3,29 Imp.gal)
Hoeveelheid reservebrandstof (als het waarschuwingslampje brandstofniveau gaat branden):
4,25 L (1,12 US gal) (0,93 Imp.gal)
3-12
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DCA11400
LET OP:
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Loodhoudende benzine veroorzaakt ernstige schade aan inwendige motoronderdelen als kleppen en zuigerveren en ook aan het uitlaatsysteem.
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het gebruik van loodvrije superbenzine met een octaangetal van RON 95 of hoger. Als de motor gaat detoneren (pingelen), gebruik dan benzine van een ander merk. Door loodvrije benzine te gebruiken gaan bougies langer mee en blijven de onderhoudskosten beperkt.
DAUB1300
Tankbeluchtingsslang/ overloopslang
1.Tankbeluchtingsslang/overloopslang
2.Slangklem
Alvorens de motorfiets te gebruiken:
●Controleer de aansluiting van de tankbeluchtingsslang/overloopslang.
●Controleer de tankbeluchtingsslang/overloopslang op scheuren of beschadiging en vervang indien nodig.
●Controleer of het uiteinde van de tankbeluchtingsslang/overloopslang niet verstopt is en reinig indien nodig.
●Zorg dat het uiteinde van de tankbeluchtingsslang/overloopslang binnen de slangklem geplaatst is.
DAU13431
Uitlaatkatalysator
Dit model is uitgerust met een uitlaatkatalysator.
DWA10860
WAARSCHUWING0
Het uitlaatsysteem is heet nadat de motor heeft gedraaid. Controleer of het uitlaatsysteem is afgekoeld alvorens onderhoudswerkzaamheden uit te voeren.
3
4
5
6
7
8
9
10
3-13
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DCA10700
LET OP:
De volgende voorzorgsmaatregelen moeten worden genomen om brand of andere schaderisico's te voorkomen.
● Gebruik uitsluitend loodvrije
3benzine. Bij gebruik van loodhoudende benzine zal onherstelbare schade worden toege-
4bracht aan de uitlaatkatalysator.
● Parkeer de machine nooit nabij
5 brandgevaarlijke stoffen, zoals op gras of op ander materiaal
6dat gemakkelijk vlamvat.
7 |
● Laat de motor niet te lang aan- |
een stationair draaien. |
|
8 |
|
|
DAUB1311
Zadels
Duozadel
1. Ontgrendelen
Verwijderen van het duozadel
1.Steek de sleutel in het zadelslot en draai hem linksom.
2.Trek het duozadel los.
Aanbrengen van het duozadel
1.Uitsteeksel
2.Zadelbevestiging
1.Steek het uitsteeksel aan de voorzijde van het duozadel in de zadelbevestiging zoals getoond, en druk dan de achterzijde van het zadel omlaag om te vergrendelen.
2.Neem de sleutel uit.
9
10
3-14
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Bestuurderszadel |
Aanbrengen van het |
||||
|
|
|
bestuurderszadel |
||
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
1.Yamaha U-LOCK-slot (optie)
2.Riemen
3.Boordgereedschapsset
Het duozadel is dusdanig ontworpen dat er een origineel Yamaha U-slot onderaan het zadel kan worden bevestigd. (Andere typen sloten passen mogelijk niet.) Als u een U-slot aan het zadel bevestigt, zet het dan goed vast met de riemen. Als het U-slot niet aan het zadel bevestigd is, maak dan de riemen vast om deze niet te verliezen.
1. Bouten de bestuurderszadel
Verwijderen van het bestuurderszadel
1.Verwijder het duozadel.
2.Verwijder de bouten en trek dan het bestuurderszadel los.
1.Uitsteeksel
2.Zadelbevestiging
1.Steek het uitsteeksel aan de voorzijde van het bestuurderszadel in de zadelbevestiging zoals getoond, plaats het zadel in de oorspronkelijke positie en zet de bouten daarna vast.
2.Installeer het duozadel.
OPMERKING:
Controleer of de zadels stevig zijn vergrendeld alvorens te gaan rijden.
3
4
5
6
7
8
9
10
3-15
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAUB1330
Afstellen van de schokdemperunit
3
4
51. Stelring veervoorspanning
2. Borgmoer
(a) Draai om de veervoorspanning te verhogen
6(b) Draai om de veervoorspanning te verlagen
7Deze schokdemperunit is uitgerust met een stelmoer voor veervoorspanning.
8 |
|
|
|
DCA10100 |
|
|
WAARSCHUWING0 |
|
|
|
|
|
|
9Probeer nooit een stelmechanisme voorbij de maximumof minimu-
minstelwaarden te verdraaien.
10
A. Afstand (veervoorspanning)
Stel de veervoorspanning als volgt af.
1.Draai de borgmoer los.
2.Draai om de veervoorspanning te verhogen en zo de vering stugger te maken de stelmoer in de richting (a). Draai om de veervoorspanning te verlagen en zo de vering zachter te maken de stelmoer in de richting (b).
OPMERKING:
●Verricht de afstelling met de speciale sleutel in de boordgereedschapsset.
●De afstelling voor veervoorspanning wordt gecontroleerd door de afstand A te meten, zoals getoond in de afbeelding. Hoe korter de afstand A, hoe lager de veervoorspanning; hoe langer de afstand A, hoe hoger de veervoorspanning. Per elke complete omwenteling van de stelmoer verandert afstand A met 1,5 mm (0,059 in).
●Bij het meten van de afstand A moet het achterwiel van de grond af zijn. (Zie pagina 6-36.)
3-16