Yamaha Tricity – 2016 User manual

0 (0)

Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken.

HANDLEIDING

MW125

MW125A

2CM-F819D-D2

DAU46091

Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken. Deze handleiding dient bij de machine te blijven als deze wordt verkocht.

Inleiding

DAU60580

Welkom in de wereld van Yamaha!

Als eigenaar van de MW125/MW125A profiteert u van de enorme ervaring en technische kennis van Yamaha op het gebied van het ontwerpen en fabriceren van hoogwaardige producten, waarmee Yamaha zijn reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.

Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw MW125/MW125A. De gebruikershandleiding geeft instructies voor de bediening, inspectie en het onderhoud van uw machine en beschrijft hoe u uzelf en anderen kunt beschermen tegen persoonlijk letsel of schade.

Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw voertuig in optimale conditie te houden. Als er ten slotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.

Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!

Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn van kleine tegenstrijdigheden tussen uw machine en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen hebt over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.

DWA17780

WAARSCHUWING

Lees deze handleiding aandachtig helemaal door voordat u deze machine gaat gebruiken.

Belangrijke informatie in de handleiding

DAU10134

Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:

 

 

 

 

Dit is het Safety Alert-symbool. Het wordt gebruikt om u te waarschuwen voor risico’s op

 

 

 

 

persoonlijk letsel. Volg alle veiligheidsaanwijzingen bij dit symbool op om mogelijk letsel of

 

 

 

 

overlijden te voorkomen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Een WAARSCHUWING duidt een gevaarlijke situatie aan die, indien niet vermeden, kan re-

 

WAARSCHUWING

 

 

 

sulteren in ernstig letsel of overlijden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De aanduiding LET OP staat bij speciale voorzorgen die moeten worden genomen om scha-

 

LET OP

 

 

 

 

de aan de machine of andere eigendommen te voorkomen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

OPMERKING

De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken

 

of verhelderen.

 

 

 

 

 

*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.

Belangrijke informatie in de handleiding

DAUU1750

MW125/MW125A

HANDLEIDING

©2016 door Thai Yamaha Motor Co., Ltd. 1e uitgave, juli 2015

Alle rechten voorbehouden.

Elke vorm van herdruk of onbevoegd gebruik

zonder schriftelijke toestemming van Thai Yamaha Motor Co., Ltd.

is uitdrukkelijk verboden. Gedrukt in Nederland.

Inhoudsopgave

Veiligheidsinformatie .......................

1-1

Gelijkstroom kabelstekker voor

 

Luchtfilter en luchtfilterelementen

 

Andere aandachtspunten voor

 

accessoires................................

3-19

in v-snaarbehuizing ...................

6-13

veilig rijden ..................................

1-5

 

 

De vrije slag van de gasgreep

 

 

 

Voor uw veiligheid – controles

 

controleren ................................

6-16

Beschrijving......................................

2-1

voor het rijden...................................

4-1

Klepspeling ...................................

6-16

Aanzicht linkerzijde.........................

2-1

 

 

Banden .........................................

6-16

Aanzicht rechterzijde ......................

2-2

Gebruik en belangrijke

 

Gietwielen .....................................

6-18

Bedieningen en instrumenten.........

2-3

rij-informatie .....................................

5-1

Vrije slag van voorremhendel

 

 

 

De motor starten .............................

5-1

controleren ................................

6-18

Werking van de

 

Wegrijden ........................................

5-2

Vrije slag van achterremhendel

 

bedieningselementen en

 

Sneller en langzamer rijden.............

5-2

controleren ................................

6-19

instrumenten ....................................

3-1

Remmen..........................................

5-3

Controleren van vooren

 

Contactslot/stuurslot......................

3-1

Tips voor een zuinig

 

achterremblokken .....................

6-19

Afdekplaatje van het sleutelgat ......

3-2

brandstofverbruik ........................

5-3

Controleren van

 

Controlelampjes en waarschu-

 

Inrijperiode ......................................

5-3

remvloeistofniveau ....................

6-20

wingslampjes ..............................

3-3

Parkeren..........................................

5-4

Remvloeistof verversen ................

6-21

Zelfdiagnosesysteem ....................

3-5

 

 

Kabels controleren en smeren......

6-22

Multifunctionele meter....................

3-5

Periodiek onderhoud en

 

Controleren en smeren van

 

Stuurschakelaars............................

3-9

afstelling............................................

6-1

gasgreep en gaskabel...............

6-22

Voorremhendel .............................

3-10

Boordgereedschapsset...................

6-2

Smeren van vooren

 

Achterremhendel ..........................

3-10

Periodiek onderhoudsschema voor

achterremhendels .....................

6-22

ABS (voor modellen met ABS)......

3-11

het uitstootcontrolesysteem ........

6-3

Middenbok en zijstandaard

 

Tankdop .......................................

3-12

Algemeen smeeren

 

controleren en smeren ..............

6-23

Brandstof......................................

3-12

onderhoudsschema.....................

6-4

Voorvork controleren ....................

6-24

Uitlaatkatalysator..........................

3-14

Het framepaneel verwijderen en

 

Stuursysteem controleren ............

6-24

Zadel.............................................

3-14

aanbrengen..................................

6-8

Controleren van wiellagers ...........

6-25

Voetsteun passagier.....................

3-15

Bougie controleren..........................

6-8

De spoorstang controleren...........

6-25

Opbergcompartiment ...................

3-15

Motorolie en olie-aanzuigzeef .......

6-10

Het leunsysteem controleren........

6-25

Bagagehaak .................................

3-16

Eindoverbrengingsolie ..................

6-11

Accu..............................................

6-26

Zijstandaard..................................

3-16

Koelvloeistof..................................

6-12

Zekeringen vervangen ..................

6-27

Startspersysteem .........................

3-17

 

 

Koplampgloeilamp vervangen ......

6-29

Inhoudsopgave

Parkeerlichten ...............................

6-30

Achterlicht/remlichtunit .................

6-30

Gloeilamp richtingaanwijzer ..........

6-30

Problemen oplossen .....................

6-31

Storingzoekschema’s....................

6-32

Verzorging en stalling van

 

de machine ........................................

7-1

Matkleur, let op ...............................

7-1

Verzorging .......................................

7-1

Stalling.............................................

7-4

Specificaties......................................

8-1

Gebruikersinformatie........................

9-1

Identificatienummers .......................

9-1

Index ................................................

10-1

Veiligheidsinformatie

DAU60750

1

Wees een verantwoordelijke eigenaar

Als eigenaar van de machine bent u verantwoordelijk voor de veilige en juiste bediening ervan.

Dit is een meerwielig voertuig.

Voor een veilig gebruik van deze machine zijn de toepassing van de juiste rijtechnieken en de ervaring van de bestuurder van belang. Elke bestuurder moet bekend zijn met de volgende vereisten alvorens met deze machine te gaan rijden.

Hij of zij moet:

Door een competente informatiebron grondig zijn ingelicht over alle aspecten van de bediening van de machine.

Zich houden aan de waarschuwingen en onderhoudseisen zoals vermeld in deze Gebruikershandleiding.

Grondig getraind zijn in veilige en correcte rijtechnieken.

Gebruikmaken van professionele technische service, zoals aangegeven in deze Gebruikershandleiding en/of wanneer de mechanische condities dit vereisen.

Ga nooit rijden met deze machine zonder passende rijopleiding of instructies. Neem rijlessen. Beginners moeten les krijgen van een gediplo-

meerd instructeur. Neem contact op met een Yamaha dealer voor informatie over rijlessen bij u in de buurt.

Veilig rijden

Voer vóór elke rit de controles voor het rijden uit om u ervan te verzekeren dat de machine in veilige staat verkeert. Onvoldoende inspectie of onderhoud van de machine vergroot het risico op ongeval of schade. Zie pagina 4-1 voor een lijst met controles voor het rijden.

Deze machine is gebouwd voor het vervoer van de bestuurder plus een passagier.

Het niet opmerken en herkennen van scooters en motorfietsen in het verkeer door andere weggebruikers vormt de belangrijkste oorzaak van aanrijdingen tussen auto’s en dergelijke kleinere voertuigen. Veel ongelukken zijn ontstaan doordat een automobilist een kleiner voertuig over het hoofd zag. Zorg dat u opvalt, dat blijkt het meest effectief om het risico op een dergelijk type ongeval te verminderen.

Dus:

• Draag een jack in felle kleuren.

Wees extra voorzichtig bij het naderen en passeren van kruisingen, daar doen ongelukken met kleinere voertuigen zich namelijk het meest voor.

Ga daar rijden waar andere weggebruikers u kunnen zien. Ga niet rijden in de dode zichthoek van een andere weggebruiker.

Pleeg nooit onderhoud aan een voertuig zonder voldoende kennis. Neem contact op met uw Yamaha dealer voor informatie over het basisonderhoud aan de machine. Bepaalde onderhoudswerkzaamheden kunnen alleen worden uitgevoerd door gediplomeerd personeel.

Bij veel ongevallen zijn onervaren bestuurders betrokken. Vaak waren bij een ongeval betrokken bestuurders zelfs niet in het bezit van een geldig rijbewijs.

Zorg dat u bekwaam bent om te rijden en leen uw machine alleen uit aan ervaren motorrijders.

Weet wat u wel en niet aankunt. Door rekening te houden met uw beperkingen helpt u ongelukken voorkomen.

1-1

Veiligheidsinformatie

We raden aan om het rijden met uw machine te oefenen op plekken waar geen verkeer is, totdat u grondig bekend bent met de machine en zijn bediening.

Ongelukken worden vaak veroorzaakt door een fout van de machinebestuurder. Veel bestuurders houden bij het ingaan van een bocht een te hoge rijsnelheid aan of gaan onvoldoende schuinliggen voor de rijsnelheid, waardoor ze wijd uit de bocht komen.

Neem altijd de maximumsnelheid in acht en rijd nooit sneller dan de wegcondities en het verkeer toestaan.

Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg dat andere weggebruikers u kunnen zien.

De zithouding van de bestuurder en de passagier is belangrijk voor een goede besturing.

De bestuurder moet tijdens het rijden beide handen aan het stuur houden en beide voeten op de bestuurdersvoetsteunen, om zo de macht over het stuur te behouden.

De passagier hoort steeds de bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig, met beide

handen vast te houden en beide voeten op de passagiersvoetsteunen te houden. Neem nooit een passagier mee die niet in staat is om beide voeten stevig op de passagiersvoetsteunen te zetten.

Rijd nooit onder invloed van alcohol of andere drugs.

Deze machine is uitsluitend ontworpen voor gebruik op verharde wegen. De machine is niet bedoeld voor offroadgebruik.

Beschermende uitrusting

Scooteren motorfietsongelukken met dodelijke afloop betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen van een helm is de belangrijkste factor bij het voorkomen of reduceren van hoofdletsel.

Draag altijd een goedgekeurde helm.

Draag ook een vizier of een veiligheidsbril. Zonder oogbescherming kan uw zicht door de rijwind verslechteren, waardoor u gevaren mogelijk te laat opmerkt.

Door een jack, stevige schoenen, een lange broek, handschoenen e.d. te dragen verkleint u de kans op schaafwonden of ontvellingen.

Draag nooit loszittende kleding, deze

kan blijven haken aan schakelhand-

1

grepen of door de wielen worden ge-

 

grepen en zo een ongeval of letsel

 

veroorzaken.

 

Draag altijd beschermende kleding die uw benen, enkels en voeten bedekt. De motor en het uitlaatsysteem kunnen tijdens en na het rijden zeer heet zijn en brandwonden veroorzaken.

De hierboven vermelde voorzorgsmaatregelen gelden ook voor passagiers.

Voorkom koolmonoxidevergiftiging

De uitlaatgassen van verbrandingsmotoren bevatten koolmonoxide, een dodelijk gas. Inademing van koolmonoxide kan hoofdpijn, duizeligheid, sufheid, misselijkheid, verwarring en uiteindelijk de dood veroorzaken.

Koolmonoxide is een kleurloos, reukloos, smaakloos gas dat ook aanwezig kan zijn als u geen uitlaatgassen ziet of ruikt. Het koolmonoxideniveau kan zeer snel oplopen, waardoor u het bewustzijn kunt verliezen en uzelf niet meer kunt redden. In afgesloten of slecht geventileerde ruimtes kunnen dodelijke hoeveelheden koolmonoxide dagenlang blijven hangen. Als u

1-2

Veiligheidsinformatie

symptomen van koolmonoxidevergiftiging

1ervaart, verlaat de ruimte dan onmiddellijk, ga naar de open lucht en ROEP MEDISCHE HULP IN.

Laat de motor niet binnen draaien. Zelfs als u ventileert met ventilatoren of open ramen en deuren kan de hoeveelheid koolmonoxide snel oplopen tot gevaarlijke niveaus.

Laat de motor niet draaien in slecht geventileerde of deels afgesloten ruimtes zoals schuren of garages.

Laat de motor niet buiten draaien op plaatsen waar de uitlaatgassen in een gebouw kunnen worden getrokken via openingen zoals ramen en deuren.

Beladen

Het monteren van accessoires of het vervoer van bagage kan een negatief effect hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag als hierdoor de gewichtsverdeling van de machine verandert. Wees uiterst voorzichtig bij het monteren van accessoires of het beladen van uw machine, om zo mogelijke ongevallen te vermijden. Pas extra op wanneer u op een machine rijdt die beladen is of waaraan accessoires zijn gemonteerd. Hieronder volgen naast de informatie over accessoires enkele richtlijnen voor het beladen van uw machine:

Het totale gewicht van de bestuurder, passagier, accessoires en bagage mag de maximale gewichtslimiet niet overschrijden. Rijden met een te zwaar belaste machine kan leiden tot een ongeval.

Maximale belasting:

169 kg (373 lb)

Let op het volgende wanneer u tot deze gewichtslimiet belaadt:

Het zwaartepunt van bagage en accessoires moet zo laag mogelijk liggen en zo dicht mogelijk bij de machine. Bevestig zware goederen zo dicht mogelijk bij het midden van het voertuig en verdeel het gewicht zo gelijkmatig mogelijk over beide zijden om onbalans of instabiliteit te minimaliseren.

Als gewicht gaat schuiven kan zich een plotselinge onbalans voordoen. Controleer voordat u gaat rijden of accessoires en bagage stevig aan de machine zijn bevestigd. Controleer de bevestigingspunten voor accessoires en bagage regelmatig.

Pas de vering aan de te vervoeren bagage aan (alleen voor modellen met instelbare vering) en controleer de toestand en spanning van uw banden.

Bevestig nooit omvangrijke of zware goederen aan het stuur, de voorvork of het voorwielspatbord. Dergelijke items kunnen een instabiel weggedrag of een te trage reactie op het stuur veroorzaken.

Deze machine is niet ontworpen voor het trekken van een aanhanger of bevestiging van een zijspan.

Originele Yamaha accessoires

De keuze van accessoires voor uw machine vormt een belangrijke beslissing. Originele Yamaha accessoires, die alleen verkrijgbaar zijn bij de Yamaha dealer, zijn door Yamaha ontwikkeld, getest en goedgekeurd voor gebruik op uw machine.

Veel bedrijven die niet zijn gelieerd aan Yamaha produceren onderdelen en accessoires of bieden aanpassingssets voor Yamaha voertuigen. Yamaha kan niet alle producten testen die deze bedrijven produceren. Om die reden kan Yamaha accessoires die niet door Yamaha zijn verkocht of wijzigingen die niet door zijn Yamaha zijn aangeraden niet goedkeuren of aanbevelen, zelfs niet als deze zijn verkocht en geenstalleerd door een Yamaha dealer.

1-3

Veiligheidsinformatie

In de handel verkrijgbare onderdelen, accessoires en aanpassingssets

Hoewel er producten verkrijgbaar zijn die qua ontwerp en kwaliteit sterk lijken op originele Yamaha accessoires, dient u te beseffen dat sommige in de handel verkrijgbare accessoires of aanpassingssets niet geschikt zijn vanwege mogelijke veiligheidsrisico’s voor uzelf of anderen. Het monteren van in de handel verkrijgbare producten of het verrichten van aanpassingen die de ontwerpof bedieningskenmerken van uw machine wijzigen kan het risico op ernstig letsel of overlijden van uzelf of anderen vergroten. U bent verantwoordelijk voor letsel dat voortvloeit uit wijzigingen aan de machine.

Volg bij de montage van accessoires de onderstaande richtlijnen en die vermeld onder het kopje “Beladen”.

Monteer nooit accessoires en vervoer nooit bagage als deze een nadelige invloed hebben op de prestaties van uw machine. Inspecteer het accessoire zorgvuldig alvorens het te gebruiken om te waarborgen dat het de grondspeling of de hellinghoek op geen enkele manier vermindert, de veerweg,

de stuuruitslag of de bediening niet beperkt en geen lampen of reflectors afdekt.

Accessoires die aan of nabij het stuur of de voorvork zijn gemonteerd zullen mogelijk instabiliteit veroorzaken door een foutieve gewichtsverdeling of door aerodynamische effecten. Accessoires aan het stuur of nabij de voorvork moeten zo licht mogelijk zijn en tot een minimum worden beperkt.

Omvangrijke accessoires kunnen door hun aerodynamische effect sterk van invloed zijn op de rijstabiliteit van de machine. De machine kan door rijwind worden opgetild of bij zijwind instabiel worden. Zulke accessoires kunnen ook instabiliteit veroorzaken terwijl u grote voertuigen inhaalt of door deze wordt ingehaald.

Sommige accessoires dwingen de bestuurder om een andere dan de normale zitpositie in te nemen. Zo’n verkeerde zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuurder en kan een comfortabele bediening hinderen, zodat we dergelijke accessoires sterk afraden.

Wees voorzichtig bij het aanbrengen

van elektrische accessoires. Als elek-

1

trische accessoires de capaciteit van

 

het elektrische systeem van de machi-

 

ne te boven gaan, kan zich een ge-

 

vaarlijke elektrische storing voordoen

 

waardoor de verlichting of de motor

 

uitvalt.

 

In de handel verkrijgbare banden en vel-

 

gen

 

De banden en velgen die bij uw machine

 

werden geleverd zijn ontworpen om de mo-

 

gelijkheden van de machine te ondersteu-

 

nen en bieden de beste combinatie van

 

rijprestaties, remvermogen en comfort. An-

 

dere banden, velgen, maten of combinaties

 

zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 6-16

 

voor bandenspecificaties en meer informa-

 

tie over het vervangen van uw banden.

 

Transport van de machine

Volg de onderstaande instructies als u de machine in een ander voertuig wilt vervoeren.

Verwijder alle loszittende voorwerpen van de machine.

Zorg dat de voorwielen recht naar voren wijzen op de aanhanger of de laadvloer en zet de wielen vast in een goot om beweging te voorkomen.

1-4

Veiligheidsinformatie

Zet de machine vast met spanbanden

1of andere geschikte banden aan stevige delen van de machine, zoals het frame of de bovenste voorvorkklem (en niet aan, bijvoorbeeld, het stuur, de richtingaanwijzers of onderdelen die kunnen afbreken). Kies de plaats voor de spanbanden zorgvuldig om te voorkomen dat deze tijdens het transport schuurplekken op de lak veroorzaken.

Zorg indien mogelijk dat de vering iets door de spanbanden wordt ingedrukt, zodat de machine tijdens het transport niet overmatig kan stuiteren.

DAU60590

Andere aandachtspunten voor veilig rijden

Geef duidelijk richting aan wanneer u een bocht neemt.

Op een nat wegdek kan remmen uiterst lastig zijn. Vermijd te hard remmen, hierdoor zou de machine kunnen slippen. Bedien de remmen rustig wanneer u op een nat wegdek wilt stoppen.

Minder snelheid bij het naderen van een bocht of een afslag. Trek langzaam op nadat u de bocht hebt genomen.

Wees voorzichtig bij het passeren van geparkeerde auto’s. Een bestuurder merkt u mogelijk niet op en kan het portier openslaan in uw rijrichting.

Spoorwegovergangen, tramrails, ijzeren platen gebruikt in de wegenbouw en putdeksels worden in natte toestand zeer glad. Minder snelheid en passeer ze voorzichtig. Houd de machine recht, anders kan deze gaan schuiven.

De remblokken of remvoeringen kunnen nat worden bij het wassen van de machine. Controleer na het wassen van de machine de remmen voordat u gaat rijden.

Draag steeds een helm, handschoenen, een lange broek (taps toelopend bij de enkel/omslag, om flapperen te voorkomen), en een felgekleurd jack.

Vervoer niet te veel bagage op uw machine. Een overbeladen machine is instabiel. Gebruik degelijke snelbinders om bagage aan de bagagedrager vast te binden (indien het voertuig is voorzien van een bagagedrager). Losse bagage beïnvloedt de stabiliteit van de machine en kan uw aandacht afleiden van het verkeer. (Zie pagina 1-3.)

1-5

Beschrijving

Aanzicht linkerzijde

1.Bagagehaak (pagina 3-16)

2.Voetsteun voor passagiers (pagina 3-15)

3.Opbergcompartiment (pagina 3-15)

4.Luchtfilterelement (pagina 6-13)

5.Vuldop versnellingsbakolie (pagina 6-11)

6.Aftapplug versnellingsbakolie (pagina 6-11)

7.Olieaftapplug A (pagina 6-10)

8.Luchtfilterelement in V-snaarbehuizing (pagina 6-13)

DAU10411

1

2

3

10 9 8 7

4

2

 

6

5

9. Olieaftapplug B (pagina 6-10) 10.Koelvloeistofreservoir (pagina 6-12)

2-1

Beschrijving

DAU10421

Aanzicht rechterzijde

2

1

2

3

4,5

 

 

 

 

8

7

6

1.Boordgereedschapsset (pagina 6-2)

2.Voetsteun voor passagiers (pagina 3-15)

3.Tankdop (pagina 3-12)

4.Hoofdzekering (pagina 6-27)

5.Zekeringenkastje (pagina 6-27)

6.Accu (pagina 6-26)

7.Bougie (pagina 6-8)

8.Olievuldop (pagina 6-10)

2-2

Beschrijving

DAU10431

Bedieningen en instrumenten

1

2

3

4

5

6

7

8

 

2

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

9

1. Achterremhendel (pagina 3-10)

9. Contactslot/stuurslot (pagina 3-1)

2.Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-9)

3.Vloeistofreservoir achterrem (pagina 6-20)

4.Multifunctionele meter (pagina 3-5)

5.Vloeistofreservoir voorrem (pagina 6-20)

6.Startknop (pagina 3-9)

7.Voorremhendel (pagina 3-10)

8.Gasgreep (pagina 6-16)

2-3

Werking van de bedieningselementen en instrumenten

DAUN0264

Contactslot/stuurslot

MW125

LOCK

3

OFF

ON

MW125A

OFF

ON

LOCK

Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend en wordt het stuur vergrendeld. De diverse standen van het contactslot worden hierna beschreven.

OPMERKING

Het contactslot/stuurslot is voorzien van een afdekplaatje van het sleutelgat. (Zie pagina 3-2 voor het openen en sluiten van het afdekplaatje van het sleutelgat.)

DAUT1972

ON

Alle elektrische circuits worden voorzien van stroom; de instrumentenverlichting, het achterlicht en het parkeerlicht gaan branden en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet worden uitgenomen.

OPMERKING

De koplamp gaat automatisch branden wanneer de motor wordt gestart en blijft aan totdat de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid of de zijstandaard omlaag wordt bewogen.

DAU10662

OFF

Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.

DWA10062

WAARSCHUWING

Draai nooit de sleutel naar “OFF” of “LOCK” terwijl de machine rijdt. Hierdoor worden de elektrische systemen

uitgeschakeld, wat mogelijk kan leiden tot verlies van de controle of een ongeval.

DAU10687

LOCK

Het stuur is vergrendeld en alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.

Om het stuur te vergrendelen

MW125

1 2

1.Drukken.

2.Draaien.

3-1

Yamaha Tricity – 2016 User manual

Werking van de bedieningselementen en instrumenten

MW125A

1 2

1.Drukken.

2.Draaien.

1.Draai het stuur helemaal naar links.

2.Druk de sleutel in de “OFF”-stand in en draai deze dan naar “LOCK”.

3.Neem de sleutel uit.

OPMERKING

Als het stuur niet wordt vergrendeld, probeer het dan iets terug naar rechts te draaien.

Om het stuur te ontgrendelen

MW125

1 2

1.Drukken.

2.Draaien.

MW125A

1 2

DAUN0353

Afdekplaatje van het sleutelgat

MW125

1

2 3

1.Knop “PUSH SHUT”

2.Sleutelkapje

MW125A

1

2

1.Drukken.

2.Draaien.

1.Steek de sleutel in.

2.Druk de sleutel in de “LOCK”-stand in en draai deze dan naar “OFF”.

1.Knop “PUSH SHUT”

2.Sleutelkapje

3-2

Werking van de bedieningselementen en instrumenten

Om het afdekplaatje van het sleutelgat te openen

Steek de sleutelkop in het gat van het afdekplaatje zoals afgebeeld en draai dan de sleutel naar rechts om het afdekplaatje te

openen.

3

Om het afdekplaatje van het sleutelgat te sluiten

Druk op de knop “PUSH SHUT” om het afdekplaatje van het sleutelgat te sluiten.

DAU49398

Controlelampjes en waarschuwingslampjes

1 2 3 4 5 6

1.Controlelampje linker richtingaanwijzers “

2.ABS-waarschuwingslampjeABS ” (voor modellen met ABS)

3.Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur “

4.Controlelampje grootlicht “

5.Waarschuwingslampje motorstoring “

6.Controlelampje rechter richtingaanwijzers “

DAU11032

Controlelampjes richtingaanwijzers “” en “

Elk controlelampje gaat knipperen wanneer de bijbehorende richtingaanwijzer knippert.

DAU11081

Controlelampje grootlicht “

Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp is ingeschakeld voor grootlicht.

DAU11447

Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur “

Dit waarschuwingslampje gaat branden als de motor oververhit raakt. Zet in zo’n geval de motor onmiddellijk af en geef deze de tijd om af te koelen.

Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.

Licht het waarschuwingslampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of blijft het lampje branden, laat het elektrisch circuit dan door een Yamaha dealer controleren.

DCA10022

LET OP

Laat de motor niet draaien terwijl deze oververhit is.

3-3

Werking van de bedieningselementen en instrumenten

OPMERKING

Bij machines met een of meer radiatorkoelvinnen schakelt de radiatorkoelvin automatisch in of uit op basis van de koelvloeistoftemperatuur in de radiator.

Als de motor oververhit raakt, staan op pagina 6-33 nadere instructies vermeld.

DAU11506

Waarschuwingslampje motorstoring “

Dit waarschuwingslampje gaat branden of knipperen wanneer er een probleem wordt aangegeven in het elektrisch circuit dat de motor controleert. Vraag in dat geval een Yamaha dealer het zelfdiagnosesysteem te controleren. (Zie pagina 3-5 voor uitleg over de werking van het zelfdiagnosesysteem.) Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.

Licht het waarschuwingslampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of blijft het lampje branden, laat het elektrisch circuit dan door een Yamaha dealer controleren.

DAUU1960

ABS-waarschuwingslampje “ ABS ” (voor modellen met ABS)

Onder normale omstandigheden gaat het ABS-waarschuwingslampje branden als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid en uit als met een snelheid van 10 km/h (6 mi/h) of hoger wordt gereden.

Als het ABS-waarschuwingslampje:

niet gaat branden wanneer de sleutel naar “ON” wordt gedraaid

gaat branden of knipperen tijdens het rijden

niet uitgaat wanneer met een snelheid van 10 km/h (6 mi/h) of hoger wordt gereden

Werkt het ABS-systeem mogelijk niet goed. Vraag als een van de bovenstaande gevallen zich voordoet zo snel mogelijk een Yamaha dealer het systeem te controleren. (Zie pagina 3-11 voor uitleg over de werking van het ABS-systeem.)

DWA16041

WAARSCHUWING

Als het ABS-waarschuwingslampje niet uitgaat zodra met een snelheid van 10 km/h (6 mi/h) of hoger wordt gereden, of als het waarschuwingslampje tijdens het rijden gaat branden of knipperen, keert het remsysteem terug naar conventioneel remmen. Als een van de bovenstaande gevallen zich voordoet, of

als het waarschuwingslampje helemaal

 

niet gaat branden, rij dan extra voorzich-

 

tig om te voorkomen dat de remmen in

 

noodsituaties blokkeren. Laat het rem-

 

systeem en de elektrische circuits zo

 

snel mogelijk door een Yamaha dealer

3

controleren.

OPMERKING

Het ABS-waarschuwingslampje kan gaan branden wanneer er gas wordt gegeven terwijl de machine op de middenbok staat. Er is dan echter geen sprake van een storing.

3-4

Werking van de bedieningselementen en instrumenten

DAU12096

Zelfdiagnosesysteem

Dit model is uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor diverse elektrische circuits. Indien er in een van deze circuits een probleem wordt gedetecteerd, gaat het waar- 3 schuwingslampje voor motorstoring branden of knipperen. Als dit zich voordoet, vraag dan een Yamaha-dealer de machine

te controleren.

DCA11171

LET OP

Neem als dit gebeurt direct contact op met een Yamaha dealer, om mogelijke motorschade te voorkomen.

DAUU1731

Multifunctionele meter

1

2 3 4

5

6

7

10 9

8

1.Klok

2.“SELECT”-toets

3.Waarschuwingsindicator brandstofniveau “

4.Brandstofniveaumeter

5.Snelheidsmeter

6.“RESET”-toets

7.Buitenluchttemperatuurdisplay

8.Kilometerteller/rittellers

9.Indicator olieverversing “OIL CHANGE” 10.Indicator V-snaarvervanging “V-BELT”

DWA12423

WAARSCHUWING

Zorg dat de machine stilstaat voordat u wijzigingen in de instellingen van de multifunctionele meter gaat aanbren-

gen. Het aanbrengen van wijzigingen tijdens het rijden kan u afleiden en vergroot het risico op een ongeval.

De multifunctionele meter biedt de volgende voorzieningen:

een snelheidsmeter

een brandstofniveaumeter

een klok

een buitenluchttemperatuurdisplay

een kilometerteller

twee rittellers

een ritteller brandstofreserve

een ritteller olieverversing

een ritteller V-snaarvervanging

een indicator olieverversing

een indicator V-snaarvervanging

OPMERKING

Vergeet niet de sleutel naar “ON” te draaien voordat u de “SELECT”- en “RESET”-toets gebruikt.

Voor Verenigd Koninkrijk: Om te wisselen tussen de kilometeren mijlenweergave van de snelheidsmeter en de kilometerteller/ritteller houdt u de “SELECT”-toets een seconde lang ingedrukt.

Als het waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur en het waarschuwingslampje motorstoring in de

3-5

Werking van de bedieningselementen en instrumenten

eerste weergavemodus blijven branBrandstofniveaumeter den, laat dan de accu opladen door

een Yamaha dealer.

Snelheidsmeter

1

1

2

1. Snelheidsmeter

De snelheidsmeter geeft de rijsnelheid van het voertuig aan.

1.Waarschuwingsindicator brandstofniveau “

2.Brandstofniveaumeter

De brandstofniveaumeter geeft aan hoeveel brandstof in de tank aanwezig is. De displaysegmenten van de brandstofniveaumeter verdwijnen richting “E” (leeg) naarmate het brandstofniveau verder daalt. Ga zo snel mogelijk tanken als het onderste segment van de brandstofniveaumeter en de waarschuwingsindicator brandstofniveau “” gaan knipperen. Wanneer de sleutel naar “ON” wordt gedraaid, lichten eerst alle displaysegmenten van de brandstofniveaumeter kort op en wordt daarna het huidige brandstofniveau weergegeven.

OPMERKING

Deze brandstofniveaumeter is voorzien van een zelfdiagnosesysteem. Als een storing wordt gedetecteerd in een elektrisch circuit, gaan alle displaysegmenten en de

waarschuwingsindicator brandstofniveau 3 knipperen. Vraag in dat geval een Yamaha dealer het elektrisch circuit te testen.

Klok

1

1. Klok

De klok op tijd zetten:

1.Houd de “SELECT”-toets en “RE- SET”-toets tegelijkertijd twee seconden lang ingedrukt, de urenaanduiding zal gaan knipperen.

2.Druk op de “RESET”-toets om de uren in te stellen.

3-6

Werking van de bedieningselementen en instrumenten

3.Druk op de “SELECT”-toets en de minutenaanduiding zal gaan knipperen.

4.Druk op de “RESET”-toets om de minuten in te stellen.

5.Druk op de “SELECT”-toets en laat deze dan los om de klok te starten.

3

Buitenluchttemperatuurweergave “OUT

TEMP”

Als de buitenluchttemperatuur stijgt tot boven 40 °C, wordt er geen hogere temperatuur dan 40 °C weergegeven.

De nauwkeurigheid van de temperatuuraflezing kan worden beïnvloed door langzaam rijden (onder 20 km/h [13 mi/h]) of door het oponthoud bij verkeerslichten, spoorwegovergangen etc.

Kilometertelleren rittellermodus

1

1. Buitenluchttemperatuurdisplay

Dit display toont de buitenluchttemperatuur van –10 °C tot 40 °C in stappen van 1 °C. De weergegeven temperatuur kan afwijken van de werkelijke buitenluchttemperatuur.

OPMERKING

Als de buitenluchttemperatuur daalt tot onder –10 °C, wordt er geen lagere temperatuur dan –10 °C weergegeven.

1

1. Kilometerteller/rittellers

De kilometerteller toont de totale afstand die door de machine is afgelegd.

De rittellers tonen de afstand afgelegd sinds de tellers het laatst werden teruggesteld op nul.

Druk op de toets “SELECT” om de weergave te wisselen tussen de kilometerteller “ODO”, de rittellers “TRIP 1” en “TRIP 2”,

de ritteller voor olieverversing “OIL TRIP” en de ritteller voor V-snaarvervanging “BELT TRIP”, in de onderstaande volgorde: ODO → TRIP 1 → TRIP 2 → OIL TRIP → BELT TRIP → ODO

Als er nog maar ongeveer 1.6 L (0.42 US gal, 0.35 Imp.gal) brandstof in de brandstoftank over is, beginnen het onderste segment van de brandstofniveaumeter en de waarschuwingsindicator voor brandstofniveau te knipperen. De weergave in het display wisselt automatisch naar de ritteller voor brandstofreserve “F” die de afstand begint te tellen die vanaf dat punt wordt afgelegd. Druk in dat geval op de “SELECT”-toets om de weergave te wisselen in de onderstaande volgorde:

F → TRIP 1 → TRIP 2 → OIL TRIP → BELT TRIP → ODO → F

Om ritteller 1, 2 of de brandstofreserve-rit- teller terug te stellen, selecteert u deze door op de “SELECT”-toets te drukken en houdt u vervolgens de “RESET”-toets een seconde lang ingedrukt. Wanneer u de brandstof- reserve-ritteller niet zelf met de hand op nul terugstelt, wordt deze automatisch teruggesteld zodra na het tanken 5 km (3 mi) is gereden en verschijnt de vorige weergavemodus weer.

3-7

Werking van de bedieningselementen en instrumenten

Als u de ritteller voor olieverversing of de ritteller voor V-snaarvervanging wilt terugstellen, selecteert u deze door op de toets “SELECT” te drukken en vervolgens de toets “RESET” gedurende drie tot vier seconden ingedrukt te houden.

OPMERKING

De kilometerteller wordt vergrendeld bij 999999.

De rittellers worden teruggesteld en blijven tellen nadat 9999.9 is bereikt.

Indicator olieverversing “OIL CHANGE”

1

2

dicator na elke 4000 km (2500 mi) branden om aan te geven dat de motorolie moet worden ververst.

Nadat de motorolie is ververst, moeten de indicator olieverversing en de ritteller voor olieverversing worden teruggesteld. Om beide terug te stellen, selecteert u de ritteller voor olieverversing en houdt u de toets “RESET” een seconde lang ingedrukt. Houd terwijl “OIL CHANGE” knippert de toets “RESET” drie seconden ingedrukt. De ritteller voor olieverversing wordt teruggesteld en de indicator olieverversing gaat uit. Als de motorolie wordt ververst voordat de indicator olieverversing gaat branden (dus voordat de intervalperiode voor olieverversing is verstreken), moet de ritteller voor olieverversing na de olieverversing worden teruggesteld zodat het eerstvolgende tijdstip voor olieverversing weer correct wordt aangegeven.

1.Indicator olieverversing “OIL CHANGE”

2.Olieverversingskilometerteller

Deze indicator gaat branden zodra de eerste 1000 km (600 mi) zijn afgelegd en na 4000 km (2500 mi). Vervolgens gaat de in-

Indicator V-snaarvervanging “V-BELT”

1

2

3

1.Indicator V-snaarvervanging “V-BELT”

2.Kilometerteller V-snaarvervanging

Deze indicator gaat na elke 20000 km (12500 mi) branden om aan te geven dat de V-snaar moet worden vervangen.

Nadat de V-snaar is vervangen, moeten de indicator V-snaarvervanging en de ritteller voor V-snaarvervanging worden teruggesteld. Om beide terug te stellen, selecteert u de ritteller voor V-snaarvervanging en houdt u de toets “RESET” een seconde lang ingedrukt. Houd terwijl “V-BELT” knippert de toets “RESET” gedurende drie tot vier seconden ingedrukt. De ritteller voor V- snaarvervanging wordt teruggesteld en de indicator V-snaarvervanging gaat uit.

Als de V-snaar wordt vervangen voordat de indicator V-snaarvervanging gaat branden (d.w.z. voordat de intervalperiode voor V- snaarvervanging is verstreken), moet de rit-

3-8

Werking van de bedieningselementen en instrumenten

teller V-snaarvervanging worden teruggesteld zodat het eerstvolgende tijdstip voor V-snaarvervanging weer correct wordt aangegeven.

3

DAU1234H

Stuurschakelaars

Links

1

2

3

1.Dimlichtschakelaar “ /

2.Richtingaanwijzerschakelaar “/

3.Claxonschakelaar “

Rechts

1

1. Startknop “

 

DAU12401

Dimlichtschakelaar “ /

Zet deze schakelaar op “

” voor groot-

licht en op “ ” voor dimlicht.

DAU12461

Richtingaanwijzerschakelaar “/

Druk deze schakelaar naar “” om afslaan naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar “” om afslaan naar links aan te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de middenstand. Om de richtingaanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in de middenstand.

DAU12501

Claxonschakelaar “

Druk deze schakelaar in om een claxonsignaal te geven.

DAU12722

Startknop “

Druk met de zijstandaard omhoog op deze knop terwijl u de voorof achterrem bekrachtigt om de motor te starten met de startmotor. Zie pagina 5-1 voor startinstructies voordat u de motor start.

3-9

Werking van de bedieningselementen en instrumenten

DAU12902

Voorremhendel

1

1. Voorremhendel

De voorremhendel bevindt zich aan de rechterzijde van het stuur. Trek deze hendel naar de gasgreep toe om de voorrem te bekrachtigen.

DAUS1963

Het gekoppelde remsysteem functio-

Achterremhendel

neert niet als alleen de voorrem wordt

 

 

bekrachtigd.

1

3

1. Achterremhendel

De achterremhendel bevindt zich aan de linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de achterrem te bekrachtigen. Dit model is uitgerust met een gekoppeld remsysteem.

Wanneer u aan de achterremhendel trekt, wordt de achterrem en een gedeelte van de voorrem bekrachtigd. Trek beide remhendels tegelijkertijd aan voor maximale remkracht.

OPMERKING

Daar het gekoppelde remsysteem mechanisch is, kunt u extra vrije slag voelen in de voorremhendel als de achterremhendel wordt aangetrokken.

3-10

Werking van de bedieningselementen en instrumenten

DAU70900

ABS (voor modellen met ABS)

Het ABS (anti-blokkeervoorziening remsysteem) van uw meerwielig leunend voertuig bevat een elektronisch regelsysteem dat de vooren achterrem onafhankelijk van el-

3kaar aanstuurt.

Gebruik de remmen met ABS net zoals conventionele remmen. Bij activering van het ABS-systeem kan een pulsatie worden gevoeld in de remhendels. Ga in dat geval door met remmen en laat het ABS-systeem het werk doen. Ga niet “pompend” remmen, dit vermindert de remeffectiviteit.

DWA16051

WAARSCHUWING

Houd altijd een veilige afstand tot voorliggers, zelfs als uw voertuig is uitgerust met ABS.

Het ABS-systeem functioneert het effectiefst over lange remwegen.

Op bepaalde oppervlakken, zoals slechte wegen of grindwegen, kan de remafstand met het ABS-sy- steem langer zijn dan zonder ABSsysteem.

Het ABS-systeem wordt bewaakt door een ECU die het systeem bij een storing laat terugkeren naar conventioneel remmen.

OPMERKING

Het ABS-systeem voert een zelfdiagnosetest uit telkens nadat de sleutel op “ON” is gezet en het voertuig rijdt met een snelheid van 10 km/h (6 mi/h) of hoger. Tijdens deze test hoort u een “klikkend” geluid aan de voorkant van het voertuig en wanneer u een remhendel licht aantrekt, voelt u eventueel een trilling in de hendel. Dit is normaal.

Dit ABS-systeem is uitgerust met een testfunctie, waarbij de bestuurder pulsaties kan voelen in de rembediening terwijl ABS actief is. Er is echter speciaal gereedschap vereist, dus neem contact op met uw Yamaha dealer.

DCA20100

LET OP

Let op dat de wielsensor en de rotor van de wielsensor niet beschadigd raken, anders kan het ABS-systeem niet meer naar behoren werken.

1

1. Voorwielsensor

1

1. Achterwielsensor

3-11

Loading...
+ 60 hidden pages