Yamaha XJ6, XJ6 ABS User Manual

0 (0)

HANDLEIDING

XJ6

XJ6 ABS

MOTORFIETS

Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken.

XJ6N

XJ6NA

B61-F8199-D1

DAU69471

Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken. Deze handleiding dient bij de machine te blijven als deze wordt verkocht.

 

YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD.

YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD.

1450-6, Mori, Mori-machi, Shuchi-gun, Shizuoka-ken, 437-0292 Japan

1450-6, Mori, Mori-machi, Shuchi-gun, Shizuoka-ken, 437-0292 Japan

DECLARATION of CONFORMITY

CONFORMITEITSVERKLARING

 

 

 

For

 

 

Voor

 

 

 

Product: IMMOBILIZER

 

 

Product: STARTBLOKKERING

 

 

 

Model: 5VS-00

 

 

Model: 5VS-00

Supplied by

 

Technical Construction File held by

Geleverd door

 

Technisch constructiedossier bewaard door

YAMAHA MOTOR ELECTRONICS

YAMAHA MOTOR ELECTRONICS

YAMAHA MOTOR ELECTRONICS

YAMAHA MOTOR ELECTRONICS

CO.,LTD.

 

 

CO.,LTD.

CO.,LTD.

 

CO.,LTD.

1450-6 Mori, Mori-machi Shuchi-gun

1450-6 Mori, Mori-machi Shuchi-gun

1450-6 Mori, Mori-machi Shuchi-gun

1450-6 Mori, Mori-machi Shuchi-gun

Shizuoka 437-0292 Japan

 

Shizuoka 437-0292 Japan

Shizuoka 437-0292 Japan

 

Shizuoka 437-0292 Japan

 

 

Standard used for comply

Norm waarop beoordeling is gebaseerd

R&TTE Directive

 

EN 60950-1: 2006 + Amd.11:2009 + Amd.1:2010 +

R&TTE-richtlijn

EN 60950-1: 2006 + Amd.11:2009 + Amd.1:2010 +

(Article 3.1(a) Safety)

Amd.12: 2011

(Artikel 3.1(a) Veiligheid)

Amd.12: 2011

 

 

EN 62479: 2010

 

EN 62479: 2010

R&TTE Directive

 

97/24/EC from 17.06.1997

R&TTE-richtlijn

97/24/EG van 17.06.1997

(Article 3.1(b) EMC)

 

 

(Artikel 3.1(b) EMC)

 

 

R&TTE Directive

 

EN 300 330-1 V1.7.1: 2010

R&TTE-richtlijn

EN 300 330-1 V1.7.1: 2010

(Article 3.2 Spectrum)

EN 300 330-2 V1.5.1: 2010

(Artikel 3.2 Spectrum)

EN 300 330-2 V1.5.1: 2010

 

 

Means of Conformity

 

Conformiteitsbeoordeling

We declare under our sole responsibility that the Product (s) is conformity with the essential

Wij verklaren geheel voor eigen verantwoordelijkheid dat het/de product(en) voldoen aan de

 

requirements and other relevant requirements of the

essentiële vereisten en andere toepasselijke vereisten van de richtlijn betreffende

Radio and Telecommunication Terminal Equipment (R&TTE) Directive (1999/5/EC).

radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur (R&TTE) (1999/5/EG).

Date of issue:

January 12, 2015

 

Datum van afgifte: 12 januari 2015

 

Signature of Responsible Person:

 

Handtekening van verantwoordelijke persoon:

 

 

Kazuhide Takasugi

 

Kazuhide Takasugi

 

 

GENERAL MANAGER

 

GENERAL MANAGER

 

 

QUALITY ASSURANCE DIV.

 

QUALITY ASSURANCE DIV.

Inleiding

DAU10103

Welkom in de wereld van Yamaha!

Als eigenaar van de XJ6N / XJ6NA profiteert u van de enorme ervaring en technische kennis van Yamaha op het gebied van het ontwerpen en fabriceren van hoogwaardige producten, waarmee Yamaha zijn reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.

Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw XJ6N / XJ6NA. De Handleiding geeft instructies voor de bediening, inspectie en het onderhoud van de machine en beschrijft hoe u uzelf en anderen kunt beschermen tegen persoonlijk letsel of schade.

Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw machine in optimale conditie te houden. Als er ten slotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.

Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles! Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn van kleine tegenstrijdigheden tussen uw machine en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen hebt over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.

DWA10032

WAARSCHUWING

Lees deze handleiding aandachtig helemaal door voordat u deze machine gaat gebruiken.

Belangrijke informatie in de handleiding

DAU63350

Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:

Dit is het Safety Alert-symbool. Het wordt gebruikt om u te waarschuwen voor risico’s op persoonlijk letsel. Volg alle veiligheidsaanwijzingen bij dit symbool op om mogelijk letsel of overlijden te voorkomen.

Een WAARSCHUWING duidt een gevaarlijke situ-

WAARSCHUWING atie aan die, indien niet vermeden, kan resulteren in ernstig letsel of overlijden.

De aanduiding LET OP staat bij speciale voorzor-

gen die moeten worden genomen om schade aan LET OP de machine of andere eigendommen te voorko-

men.

De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke in-

OPMERKING formatie die procedures kan vergemakkelijken of verhelderen.

*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.

DAU36391

XJ6N / XJ6NA

HANDLEIDING

©2015 door Yamaha Motor Co., Ltd. 1e uitgave, augustus 2015

Alle rechten voorbehouden. Elke vorm van herdruk of onbevoegd gebruik

zonder schriftelijke toestemming van Yamaha Motor Co., Ltd.

is uitdrukkelijk verboden. Gedrukt in Nederland.

Inhoudsopgave

Veiligheidsinformatie........................

1-1

Beschrijving.......................................

2-1

Aanzicht linkerzijde..........................

2-1

Aanzicht rechterzijde.......................

2-2

Bedieningen en instrumenten .........

2-3

Werking van de

 

bedieningselementen en

 

instrumenten .....................................

3-1

Startblokkeersysteem .....................

3-1

Contactslot/stuurslot.......................

3-2

Controlelampjes en

 

waarschuwingslampjes................

3-4

Multifunctionele meter.....................

3-6

Stuurschakelaars...........................

3-10

Koppelingshendel .........................

3-12

Schakelpedaal...............................

3-12

Remhendel ....................................

3-13

Rempedaal ....................................

3-13

ABS (voor modellen met ABS) ......

3-14

Tankdop ........................................

3-15

Brandstof.......................................

3-15

Tankbeluchtingsslang en

 

overloopslang ............................

3-17

Uitlaatkatalysator ..........................

3-17

Zadel .............................................

3-18

Helmbevestiging ...........................

3-19

Opbergcompartiment....................

3-20

Stand van het stuur ......................

3-20

Schokdemperunit afstellen ...........

3-21

Zijstandaard ..................................

3-22

Startspersysteem ..........................

3-22

Voor uw veiligheid – controles

 

voor het rijden...................................

4-1

Gebruik en belangrijke

 

rij-informatie......................................

5-1

De motor starten ............................

5-2

Schakelen........................................

5-3

Tips voor een zuinig

 

brandstofverbruik.........................

5-4

Inrijperiode ......................................

5-4

Parkeren ..........................................

5-5

Periodiek onderhoud en

 

afstelling............................................

6-1

Boordgereedschapsset ..................

6-2

Periodiek onderhoudsschema van

 

het uitstootcontrolesysteem........

6-3

Algemeen smeeren

 

onderhoudsschema.....................

6-4

Verwijderen en aanbrengen van de

stroomlijnen framepanelen........

6-7

Controleren van de bougies ...........

6-8

Motorolie en oliefilterpatroon..........

6-9

Koelvloeistof .................................

6-12

Het luchtfilterelement

 

vervangen ..................................

6-15

Afstellen van het stationair

 

toerental ....................................

6-17

De vrije slag van de gasgreep

 

controleren ................................

6-17

Klepspeling ...................................

6-18

Banden..........................................

6-18

Gietwielen .....................................

6-21

Vrije slag van koppelingshendel

 

afstellen .....................................

6-21

Vrije slag van remhendel

 

controleren ................................

6-22

Remlichtschakelaars.....................

6-23

Controleren van vooren

 

achterremblokken......................

6-23

Controleren van

 

remvloeistofniveau ....................

6-24

Remvloeistof verversen ................

6-26

Spanning aandrijfketting ...............

6-26

Aandrijfketting reinigen en

 

smeren.......................................

6-28

Kabels controleren en smeren......

6-28

Controleren en smeren van

 

gasgreep en gaskabel ...............

6-29

Controleren en smeren van rem-

 

en schakelpedalen.....................

6-29

Remen koppelingshendels

 

controleren en smeren ..............

6-30

Zijstandaard controleren en

 

smeren.......................................

6-30

Achterbrugscharnierpunten

 

smeren.......................................

6-31

Voorvork controleren ....................

6-31

Inhoudsopgave

Stuursysteem controleren ............

6-32

Controleren van wiellagers ...........

6-32

Accu .............................................

6-33

Zekeringen vervangen ..................

6-34

Koplampgloeilamp vervangen......

6-36

Parkeerlichtgloeilamp

 

vervangen..................................

6-39

Gloeilamp in remlicht/achterlicht

 

vervangen..................................

6-39

Gloeilamp in richtingaanwijzer

 

vervangen..................................

6-40

Gloeilamp in kentekenverlichting

 

vervangen..................................

6-40

Ondersteunen van de

 

motorfiets ..................................

6-41

Voorwiel (voor modellen zonder

 

ABS) ..........................................

6-41

Achterwiel (voor modellen zonder

 

ABS) ..........................................

6-42

Problemen oplossen.....................

6-44

Storingzoekschema’s ...................

6-45

Verzorging en stalling van de

 

motorfiets .........................................

7-1

Matkleur, let op...............................

7-1

Verzorging ......................................

7-1

Stalling............................................

7-4

Specificaties .....................................

8-1

Gebruikersinformatie.......................

9-1

Identificatienummers ......................

9-1

Index................................................

10-1

Veiligheidsinformatie

DAU1028B

Wees een verantwoordelijke eigenaar

Als eigenaar van de machine bent u verantwoordelijk voor de veilige en juiste bediening ervan.

Motorfietsen zijn tweewielige voertuigen. Voor een veilig gebruik zijn de toepassing van de juiste rijtechnieken en de ervaring van de bestuurder van belang. Elke bestuurder moet bekend zijn met de volgende vereisten alvorens met deze motorfiets te gaan rijden.

Hij of zij moet:

Door een competente informatiebron grondig zijn ingelicht over alle aspecten van het motorrijden.

Zich houden aan de waarschuwingen en onderhoudseisen zoals vermeld in deze Gebruikershandleiding.

Grondig getraind zijn in veilige en correcte rijtechnieken.

Gebruikmaken van professionele technische service, zoals aangegeven in deze Gebruikershandleiding en/of wanneer de mechanische condities dit vereisen.

Ga nooit rijden met een motorfiets zonder passende rijopleiding of instructies. Neem rijlessen. Beginners moeten les krijgen van een gediplomeerd instructeur. Neem contact op met een bevoegde motorfietsdealer voor informatie over rijlessen bij u in de buurt.

Veilig rijden

Voer vóór elke rit de controles voor het rijden uit om u ervan te verzekeren dat de machine in veilige staat verkeert. Onvoldoende inspectie of onderhoud van de machine vergroot het risico op ongeval of schade. Zie pagina 4-1 voor een lijst met controles voor het rijden.

Deze motorfiets is gebouwd voor het vervoer van de bestuurder plus een passagier.

Het niet opmerken en herkennen van

motorfietsen door andere weggebrui-

1

kers vormt de belangrijkste oorzaak van auto-/motorongevallen. Vaak worden ongevallen veroorzaakt doordat een autobestuurder de motor niet heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat blijkt het meest effectief om het risico op een dergelijk type ongeval te verminderen.

Dus:

Draag een jack in felle kleuren.

Wees extra voorzichtig bij het naderen en passeren van kruisingen, daar doen ongelukken met motorfietsen zich namelijk het meest voor.

Ga daar rijden waar andere weggebruikers u kunnen zien. Ga niet rijden in de dode zichthoek van een andere weggebruiker.

Pleeg nooit onderhoud aan een motorfiets zonder voldoende kennis. Neem contact op met een bevoegde motorfietsdealer voor informatie over het basisonderhoud van een motorfiets. Bepaalde onderhoudswerkzaamheden kunnen alleen worden uitgevoerd door gediplomeerd personeel.

Bij veel ongevallen zijn onervaren bestuurders betrokken. Veelal zijn bestuurders die bij een ongeval betrokken waren zelfs niet in het bezit van een geldig motorrijbewijs.

Zorg dat u bekwaam bent om te rijden en leen uw motorfiets alleen uit aan ervaren motorrijders.

Weet wat u wel en niet aankunt. Door rekening te houden met uw beperkingen helpt u ongelukken voorkomen.

1-1

Veiligheidsinformatie

We raden aan om het motorrijden te oefenen op plekken waar geen verkeer is, totdat u grondig bekend bent met de motor en zijn bedie-

1ning.

Ongelukken worden vaak veroorzaakt door een fout van de motorbestuurder. Veel bestuurders houden bij het ingaan van een bocht een te hoge rijsnelheid aan of gaan onvoldoende schuinliggen voor de rijsnelheid, waardoor ze wijd uit de bocht komen.

Neem altijd de maximumsnelheid in acht en rijd nooit sneller dan de wegcondities en het verkeer toestaan.

Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg dat andere weggebruikers u kunnen zien.

De zithouding van de bestuurder en de passagier is belangrijk voor een goede besturing.

De bestuurder moet tijdens het rijden beide handen aan het stuur houden en beide voeten op de bestuurdersvoetsteunen, om zo de macht over het stuur te behouden.

De passagier hoort steeds de bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig, met beide handen vast te houden en beide voeten op de passagiersvoetsteunen te houden. Neem nooit een passagier mee die niet in staat is om beide voeten stevig op de passagiersvoetsteunen te zetten.

Rijd nooit onder invloed van alcohol of andere drugs.

Deze motorfiets is uitsluitend ontworpen voor gebruik op verharde wegen. De machine is niet bedoeld voor offroadgebruik.

Beschermende uitrusting

Motorongelukken met dodelijke afloop betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen van een helm is de belangrijkste factor bij het voorkomen of reduceren van hoofdletsel.

Draag altijd een goedgekeurde helm.

Draag ook een vizier of een veiligheidsbril. Zonder oogbescherming kan uw zicht door de rijwind verslechteren, waardoor u gevaren mogelijk te laat opmerkt.

Door een jack, stevige schoenen, een lange broek, handschoenen e.d. te dragen verkleint u de kans op schaafwonden of ontvellingen.

Draag nooit loszittende kleding, deze kan blijven haken aan bedieningshandgrepen of door de wielen worden gegrepen en zo een ongeval of letsel veroorzaken.

Draag altijd beschermende kleding die uw benen, enkels en voeten bedekt. De motor en het uitlaatsysteem kunnen tijdens en na het rijden zeer heet zijn en brandwonden veroorzaken.

De hierboven vermelde voorzorgsmaatregelen gelden ook voor passagiers.

Voorkom koolmonoxidevergiftiging

De uitlaatgassen van verbrandingsmotoren bevatten koolmonoxide, een dodelijk gas. Inademing van koolmonoxide kan hoofdpijn, duizeligheid, sufheid, misselijkheid, verwarring en uiteindelijk de dood veroorzaken.

Koolmonoxide is een kleurloos, reukloos, smaakloos gas dat ook aanwezig kan zijn als u geen uitlaatgassen ziet of ruikt. Het koolmonoxideniveau kan zeer snel oplopen, waardoor u het bewustzijn kunt verliezen en uzelf niet meer kunt redden. In afgesloten of slecht geventileerde ruimtes kunnen dodelijke hoeveelheden koolmonoxide dagenlang blijven hangen. Als u

1-2

Veiligheidsinformatie

symptomen van koolmonoxidevergiftiging ervaart, verlaat de ruimte dan onmiddellijk, ga naar de open lucht en ROEP MEDISCHE HULP IN.

Laat de motor niet binnen draaien. Zelfs als u ventileert met ventilatoren of open ramen en deuren kan de hoeveelheid koolmonoxide snel oplopen tot gevaarlijke niveaus.

Laat de motor niet draaien in slecht geventileerde of deels afgesloten ruimtes zoals schuren of garages.

Laat de motor niet buiten draaien op plaatsen waar de uitlaatgassen in een gebouw kunnen worden getrokken via openingen zoals ramen en deuren.

Beladen

Het monteren van accessoires of het vervoer van bagage kan een negatief effect hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag als hierdoor de gewichtsverdeling van de motor verandert. Wees uiterst voorzichtig bij het monteren van accessoires of het beladen van uw motor, om zo mogelijke ongevallen te vermijden. Pas extra op wanneer u op een motor rijdt die beladen is of waaraan accessoires zijn gemonteerd. Hieronder volgen naast de informatie over accessoires enkele richtlijnen voor het beladen van uw motorfiets:

Het totale gewicht van de bestuurder, passagier, accessoires en bagage mag de maximale gewichtslimiet niet overschrijden. Rijden met een te zwaar belaste machine kan leiden tot een ongeval.

Maximale belasting:

190 kg (419 lb) (XJ6NA)

195 kg (430 lb) (XJ6N)

Let op het volgende wanneer u tot deze gewichtslimiet belaadt:

Het zwaartepunt van bagage en accessoires moet zo laag mogelijk liggen en zo dicht mogelijk bij de motor.

Bevestig zware goederen zo dicht mogelijk bij het midden van de machine en verdeel het gewicht zo gelijkmatig mogelijk over beide zijden om

onbalans of instabiliteit te minimalise- 1 ren.

Als gewicht gaat schuiven kan zich een plotselinge onbalans voordoen. Controleer voordat u gaat rijden of accessoires en bagage stevig aan de motor zijn bevestigd. Controleer de bevestigingspunten voor accessoires en bagage regelmatig.

Pas de vering aan de te vervoeren bagage aan (alleen voor modellen met instelbare vering) en controleer de toestand en spanning van uw banden.

Bevestig nooit omvangrijke of zware goederen aan het stuur, de voorvork of het voorwielspatbord. Dergelijke voorwerpen, inclusief bagage als slaapzakken, plunjezakken of tenten, kunnen een instabiel weggedrag of een te trage reactie op het stuur veroorzaken.

Deze machine is niet ontworpen voor het trekken van een aanhanger of bevestiging van een zijspan.

Originele Yamaha accessoires

De keuze van accessoires voor uw machine vormt een belangrijke beslissing. Originele Yamaha accessoires, die alleen verkrijgbaar zijn bij de Yamaha dealer, zijn door Yamaha ontwikkeld, getest en goedgekeurd voor gebruik op uw machine.

Veel bedrijven die niet zijn gelieerd aan Yamaha produceren onderdelen en accessoires of bieden aanpassingssets voor Yamaha voertuigen. Yamaha kan niet alle producten testen die deze bedrijven produceren. Om die reden kan Yamaha accessoires die niet door Yamaha zijn verkocht of wijzigingen die niet door zijn Yamaha zijn

1-3

Veiligheidsinformatie

aangeraden niet goedkeuren of aanbevelen, zelfs niet als deze zijn verkocht en geenstalleerd door een Yamaha dealer.

1In de handel verkrijgbare onderdelen, accessoires en aanpassingssets

Hoewel er producten verkrijgbaar zijn die qua ontwerp en kwaliteit sterk lijken op originele Yamaha accessoires, dient u te beseffen dat sommige in de handel verkrijgbare accessoires of aanpassingssets niet geschikt zijn vanwege mogelijke veiligheidsrisico’s voor uzelf of anderen. Het monteren van in de handel verkrijgbare producten of het verrichten van aanpassingen die de ontwerpof bedieningskenmerken van uw machine wijzigen kan het risico op ernstig letsel of overlijden van uzelf of anderen vergroten. U bent verantwoordelijk voor letsel dat voortvloeit uit wijzigingen aan de machine.

Volg bij de montage van accessoires de onderstaande richtlijnen en die vermeld onder het kopje “Beladen”.

Monteer nooit accessoires en vervoer nooit bagage als deze een nadelige invloed hebben op de prestaties van uw motor. Inspecteer het accessoire zorgvuldig alvorens het te gebruiken om te waarborgen dat het de grondspeling of de hellinghoek op geen enkele manier vermindert, de veerweg, de stuuruitslag of de bediening niet beperkt en geen lampen of reflectors afdekt.

Accessoires die aan of nabij het stuur of de voorvork zijn gemonteerd zullen mogelijk instabiliteit veroorzaken door een foutieve gewichtsverdeling of door aerodynamische effecten. Accessoires aan het stuur of nabij de voorvork moeten zo licht mogelijk zijn en tot een minimum worden beperkt.

Omvangrijke accessoires kunnen door hun aerodynamisch effect van invloed zijn op de rijstabiliteit van de motor. De motor kan door rijwind worden opgetild of bij zijwind instabiel worden. Zulke accessoires kunnen ook instabiliteit veroorzaken terwijl u grote voertuigen inhaalt of door deze wordt ingehaald.

Sommige accessoires dwingen de bestuurder om een andere dan de normale zitpositie in te nemen. Zo’n verkeerde zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuurder en kan een comfortabele bediening hinderen, zodat we dergelijke accessoires sterk afraden.

Wees voorzichtig bij het aanbrengen van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de capaciteit van het elektrisch systeem van de motorfiets te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen waardoor de verlichting of de motor uitvalt.

In de handel verkrijgbare banden en velgen

De banden en velgen die bij uw motorfiets werden geleverd, zijn ontworpen om de mogelijkheden van de motorfiets te ondersteunen en bieden de beste combinatie van rijprestaties, remvermogen en comfort. Andere banden, velgen, maten of combinaties zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 6-18 voor bandenspecificaties en meer informatie over het vervangen van uw banden.

De motorfiets vervoeren

Volg de onderstaande instructies als u de motorfiets in een ander voertuig wilt vervoeren.

Verwijder alle loszittende voorwerpen van de motorfiets.

1-4

 

Veiligheidsinformatie

Controleer of de brandstofkraan (in-

 

 

 

dien aanwezig) in de “OFF”-stand

 

 

 

staat en er geen brandstoflekkage is.

 

 

 

Zorg dat het voorwiel recht naar voren

 

 

 

 

 

 

wijst op de aanhanger of de laadvloer

 

 

1

en zet het wiel vast in een goot om be-

 

 

 

weging te voorkomen.

 

 

 

Schakel een versnelling in (bij modellen met een handgeschakelde versnellingsbak).

Zet de motorfiets vast met spanbanden of andere geschikte banden aan stevige delen van de motorfiets, zoals het frame of de bovenste voorvorkklem (en niet aan, bijvoorbeeld, het stuur, de richtingaanwijzers of onderdelen die kunnen afbreken). Kies de plaats voor de spanbanden zorgvuldig om te voorkomen dat deze tijdens het transport schuurplekken op de lak veroorzaken.

Zorg indien mogelijk dat de vering iets door de spanbanden wordt ingedrukt, zodat de motorfiets tijdens het transport niet overmatig kan stuiteren.

1-5

Beschrijving

DAU63371

Aanzicht linkerzijde

1

2

3

4

5

6

2

9 8 7

1.Luchtfilterelement (pagina 6-15)

2.Stationair stelschroef (pagina 6-17)

3.Zadelslot (pagina 3-18)

4.Zekeringen (pagina 6-34)

5.Boordgereedschapsset (pagina 6-2)

6.Opbergcompartiment (pagina 3-20)

7.Schakelpedaal (pagina 3-12)

8.Oliefilterpatroon (pagina 6-9)

9.Olieaftapplug (pagina 6-9)

2-1

Yamaha XJ6, XJ6 ABS User Manual

Beschrijving

DAU63391

Aanzicht rechterzijde

1

2

3

4

5

6

 

 

 

 

 

2

12

11 10

9

8

7

1.Helmbevestiging (pagina 3-19)

2.Accu (pagina 6-33)

3.Vloeistofreservoir achterrem (pagina 6-24)

4.Olievuldop (pagina 6-9)

5.Tankdop (pagina 3-15)

6.Radiatorvuldop (pagina 6-12)

7.Koelvloeistofreservoir (pagina 6-12)

8.Aftapplug koelvloeistof (pagina 6-13)

9.Motoroliepeilstok (pagina 6-9) 10.Rempedaal (pagina 3-13) 11.Remlichtschakelaar (pagina 6-23)

12.Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-21)

2-2

Beschrijving

DAU63401

Bedieningen en instrumenten

1

2

3

4

5

6

7

8

2

1.Koppelingshendel (pagina 3-12)

2.Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-10)

3.Contactslot/stuurslot (pagina 3-2)

4.Multifunctionele meter (pagina 3-6)

5.Vloeistofreservoir voorrem (pagina 6-24)

6.Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 3-10)

7.Gasgreep (pagina 6-17)

8.Remhendel (pagina 3-13)

2-3

Werking van de bedieningselementen en instrumenten

DAU10978

Startblokkeersysteem

1.Codeersleutel (rood bovendeel)

2.Standaardsleutels (zwart bovendeel)

Dit voertuig is voorzien van een startblokkeersysteem waarmee diefstal kan worden bemoeilijkt door de codering van de standaardsleutels te wijzigen. Het systeem bestaat uit de volgende onderdelen:

een codeersleutel (met een rood bovendeel)

twee standaardsleutels (met een zwart bovendeel) die opnieuw kunnen worden gecodeerd

een transponder (die is geïntegreerd in de codeersleutel)

een startblokkeereenheid

een ECU

een controlelampje van de startblokkering (Zie pagina 3-6.)

De sleutel met het rode bovendeel wordt gebruikt om de twee standaardsleutels te coderen. Het wijzigen van de codes is een ingewikkelde procedure. Breng het voertuig daarom met alle drie sleutels naar een Yamaha dealer om deze opnieuw te laten coderen. Gebruik de sleutel met het rode bovendeel niet om met het voertuig te rijden. Deze sleutel dient uitsluitend te worden gebruikt voor het opnieuw coderen van de standaardsleutels. Gebruik altijd een standaardsleutel om met het voertuig te rijden.

DCA11822

LET OP

ZORG DAT U DE CODEERSLEUTEL NIET VERLIEST! NEEM DIRECT CONTACT OP MET UW DEALER ALS U HEM VERLOREN HEBT! Als de codeersleutel verloren is, kunnen de standaardsleutels niet opnieuw gecodeerd worden. U kunt

het voertuig dan nog steeds starten met de standaardsleutels, maar als 3 ze opnieuw gecodeerd moeten worden (d.w.z. als er een nieuwe standaardsleutel is gemaakt of als

alle sleutels verloren zijn), dient het gehele startblokkeersysteem vervangen te worden. Daarom wordt u sterk aangeraden een van de standaardsleutels te gebruiken en de codeersleutel op een veilige plek te bewaren.

Dompel de sleutels nooit in water.

Stel de sleutels nooit bloot aan extreem hoge temperaturen.

Leg de sleutels nooit vlakbij magnetische voorwerpen (zoals bijvoorbeeld speakers enz.).

Plaats nooit voorwerpen die elektrische signalen uitzenden vlakbij de sleutels.

Plaats nooit zware voorwerpen op de sleutels.

U mag de sleutels nooit slijpen of de vorm ervan wijzigen.

U mag het plastic gedeelte van de sleutels nooit demonteren.

Hang nooit twee sleutels van een startblokkeersysteem aan dezelfde sleutelring.

Bewaar de standaardsleutels en ook de sleutels van andere startblokkeersystemen altijd op een andere plek dan de codeersleutel van het voertuig.

3-1

Werking van de bedieningselementen en instrumenten

Houd sleutels van andere startblokkeersystemen altijd uit de buurt van het contactslot, want anders kunnen ze signaalstoring veroorzaken.

DAU10474

Contactslot/stuurslot

OFF ON

LOCK

3

P

 

Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend en wordt het stuur vergrendeld. De diverse standen worden hierna beschreven.

OPMERKING

Gebruik de standaardsleutel (zwarte greep) voor regelmatig gebruik van de machine. Bewaar de codeersleutel (rode greep) op een veilige plaats en gebruik deze uitsluitend voor hercodering om het risico op verlies te minimaliseren.

DAU38531

ON

Alle elektrische circuits worden voorzien van stroom; de instrumentenverlichting, het achterlicht, de kentekenverlichting en het parkeerlicht gaan branden en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet worden uitgenomen.

OPMERKING

De koplamp gaat automatisch branden als de motor wordt gestart en blijft aan totdat de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, zelfs als de motor afslaat.

DAU10662

OFF

Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.

3-2

Werking van de bedieningselementen en instrumenten

DWA10062

WAARSCHUWING

Draai nooit de sleutel naar “OFF” of “LOCK” terwijl de machine rijdt. Hierdoor worden de elektrische systemen uitgeschakeld, wat mogelijk kan leiden tot verlies van de controle of een ongeval.

DAU10687

LOCK

Het stuur is vergrendeld en alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.

Om het stuur te vergrendelen

1

2

1.Drukken.

2.Draaien.

1.Draai het stuur helemaal naar links.

2.Druk de sleutel in de “OFF”-stand in en draai deze dan naar “LOCK”.

3.Neem de sleutel uit.

OPMERKING

Als het stuur niet wordt vergrendeld, probeer het dan iets terug naar rechts te draaien.

Om het stuur te ontgrendelen

1

2

3

1.Drukken.

2.Draaien.

1.Steek de sleutel in.

2.Druk de sleutel in de “LOCK”-stand in en draai deze dan naar “OFF”.

DAU34342

(Parkeren)

Het stuur is vergrendeld en het achterlicht, de kentekenverlichting en het parkeerlicht branden. De alarmverlichting en richtingaanwijzers kunnen worden ingeschakeld, maar alle andere elektrische systemen zijn uit. De sleutel kan worden uitgenomen.

Het stuur moet zijn vergrendeld om de sleutel naar “ ” te kunnen draaien.

DCA11021

LET OP

Gebruik de parkeerstand niet gedurende langere tijd, anders kan de accu ontladen raken.

3-3

Werking van de bedieningselementen en instrumenten

DAU49398

Controlelampjes en waarschuwingslampjes

1

2

3 4 5

3

ABS

8 7 6

1.Controlelampje richtingaanwijzers “

2.Controlelampje startblokkering

3.Vrijstandcontrolelampje “

4.Controlelampje grootlicht “

5.Waarschuwingslampje motorstoring “

6.Waarschuwingslampje olieniveau “

7.Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur “

8.ABS-waarschuwingslampjeABS” (voor modellen met ABS)

DAU11022

Controlelampje richtingaanwijzers “

Dit controlelampje knippert wanneer een richtingaanwijzer knippert.

DAU11061

Vrijstandcontrolelampje “

Dit controlelampje brandt terwijl de versnellingsbak in de vrijstand staat.

DAU11081

Controlelampje grootlicht “

Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp is ingeschakeld voor grootlicht.

DAU11256

Waarschuwingslampje olieniveau “

Dit waarschuwingslampje gaat branden als het motorolieniveau laag is.

Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden gaan branden en dan uitgaan.

Als het waarschuwingslampje niet gaat branden wanneer de sleutel naar “ON” wordt gedraaid of blijft branden terwijl het olieniveau correct is (zie pagina 6-9), laat de machine dan controleren door een Yamaha dealer.

OPMERKING

Bij een voldoende hoog olieniveau kan het waarschuwingslampje soms toch knipperen bij rijden op een helling of bij plotseling afremmen of optrekken, er is dan echter geen sprake van een storing.

Dit model is uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor het circuit van het waarschuwingslampje olieniveau. Als er een probleem wordt gedetecteerd in het circuit van het waarschuwingslampje olieniveau, knippert het waarschuwingslampje olieniveau herhaaldelijk. Als dit zich voordoet, vraag dan een Yamaha-dealer de machine te controleren.

DAU72930

Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur “

Dit waarschuwingslampje gaat branden als de motor oververhit raakt. Verminder als dit gebeurt onmiddellijk de belasting van de motor. Als de melding “HI” knippert in de weergave koelvloeistoftemperatuur, stop de machine dan, stop vervolgens de motor en laat de motor afkoelen.

Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.

3-4

Werking van de bedieningselementen en instrumenten

Licht het waarschuwingslampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of blijft het lampje branden, laat het elektrisch circuit dan door een Yamaha dealer controleren.

DCA10022

LET OP

Laat de motor niet draaien terwijl deze oververhit is.

OPMERKING

Bij machines met een of meer radiatorkoelvinnen schakelt de radiatorkoelvin automatisch in of uit op basis van de koelvloeistoftemperatuur in de radiator.

Als de motor oververhit raakt, staan op pagina 6-46 nadere instructies vermeld.

DAU59110

Waarschuwingslampje motorstoring “

Dit waarschuwingslampje gaat branden of knipperen wanneer er een probleem wordt aangegeven in het elektrisch circuit dat de motor controleert. Vraag in dat geval een Yamaha dealer het zelfdiagnosesysteem te controleren. (Zie pagina 3-9 voor uitleg over de werking van het zelfdiagnosesysteem.) Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.

Licht het waarschuwingslampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of blijft het lampje branden, laat het elektrisch circuit dan door een Yamaha dealer controleren.

OPMERKING

Het waarschuwingslampje motorstoring gaat branden als de startknop wordt ingedrukt. Dit wijst echter niet op een storing.

DAU51781

ABS-waarschuwingslampje “ABS” (voor modellen met ABS)

Onder normale omstandigheden gaat het ABS-waarschuwingslampje branden als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid en uit als met een snelheid van 10 km/h (6 mi/h) of hoger wordt gereden.

Als het ABS-waarschuwingslampje:

niet gaat branden wanneer de sleutel naar “ON” wordt gedraaid

gaat branden of knipperen tijdens het 3 rijden

niet uitgaat wanneer met een snelheid van 10 km/h (6 mi/h) of hoger wordt gereden

Werkt het ABS-systeem mogelijk niet goed. Vraag als een van de bovenstaande gevallen zich voordoet zo snel mogelijk een Yamaha dealer het systeem te controleren. (Zie pagina 3-14 voor uitleg over de werking van het ABS-systeem.)

DWA16041

WAARSCHUWING

Als het ABS-waarschuwingslampje niet uitgaat zodra met een snelheid van 10 km/h (6 mi/h) of hoger wordt gereden, of als het waarschuwingslampje tijdens het rijden gaat branden of knipperen, keert het remsysteem terug naar conventioneel remmen. Als een van de bovenstaande gevallen zich voordoet, of als het waarschuwingslampje helemaal niet gaat branden, rij dan extra voorzichtig om te voorkomen dat de remmen in noodsituaties blokkeren. Laat het remsysteem en de elektrische circuits zo snel mogelijk door een Yamaha dealer controleren.

OPMERKING

Als de startknop wordt ingedrukt terwijl de motor draait gaat het ABS-waarschu- wingslampje branden, maar dit duidt niet op een storing.

3-5

Werking van de bedieningselementen en instrumenten

DAU38626

Controlelampje startblokkering

Als de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, begint het controlelampje na 30 seconden te knipperen om aan te geven dat het startblokkeersysteem is ingeschakeld. Het controlelampje stopt na 24 uur met knipperen, maar het startblokkeersysteem blijft ingeschakeld.

Het elektrisch circuit voor het controlelampje kan worden gecontroleerd door de

3sleutel naar “ON” te draaien. Het controlelampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.

Licht het controlelampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of blijft het lampje branden, laat het elektrisch circuit dan door een Yamaha dealer controleren.

Het zelfdiagnosesysteem detecteert ook storingen in de circuits van het startblokkeersysteem. (Zie pagina 3-9 voor uitleg over de werking van het zelfdiagnosesysteem.)

DAU4676A

Multifunctionele meter

1

2

3

4

ABS

8

7

6

5

1.Brandstofniveaumeter

2.Weergave koelvloeistoftemperatuur

3.Snelheidsmeter

4.Toerenteller

5.Kilometerteller/ritteller/ritteller brandstofreserve

6.“SELECT”-toets

7.“RESET”-toets

8.Klok

DWA12423

WAARSCHUWING

Zorg dat de machine stilstaat voordat u wijzigingen in de instellingen van de multifunctionele meter gaat aanbrengen. Het aanbrengen van wijzigingen tijdens het rijden kan u afleiden en vergroot het risico op een ongeval.

De multifunctionele meter biedt de volgende voorzieningen:

snelheidsmeter

toerenteller

kilometerteller

twee rittellers

ritteller brandstofreserve

klok

brandstofniveaumeter

weergave koelvloeistoftemperatuur

zelfdiagnosesysteem

OPMERKING

De sleutel moet op “ON” staan om de “SELECT”- en “RESET”-toets te kunnen gebruiken.

3-6

Werking van de bedieningselementen en instrumenten

Voor Verenigd Koninkrijk: Om te wisselen tussen de kilometeren mijlenweergave van de snelheidsmeter en de kilometerteller/ritteller houdt u de “SELECT”-toets een seconde lang ingedrukt.

Snelheidsmeter

De snelheidsmeter geeft de rijsnelheid van het voertuig aan.

Toerenteller

1

2

ABS

1.Toerenteller

2.Rode zone toerenteller

Met de elektrische toerenteller kan de bestuurder het motortoerental controleren en dit binnen het ideale bereik houden.

Als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid, slaat de naald van de toerenteller eenmaal helemaal uit tot het hoogste aantal toeren per minuut en keert daarna weer terug naar nul tpm om het elektrische circuit te testen.

DCA10032

LET OP

Laat de motor niet draaien terwijl de toerenteller in de rode zone wijst.

Rode zone: 11666 tpm en hoger

Klok

1

3

1. Klok

De klok maakt gebruik van een 12-uursy- steem. Wanneer het contactslot niet in de stand “ON” staat, kan de klok 10 seconden worden weergegeven door op de “SE- LECT”-toets te drukken.

De klok instellen

1.Draai de sleutel naar “ON”.

2.Houd de “SELECT”-toets en “RE- SET”-toets tegelijkertijd twee seconden lang ingedrukt. De urenaanduiding begint te knipperen.

3.Gebruik de “RESET”-toets om de uren in te stellen.

4.Druk op de “SELECT”-toets en de minutenaanduiding zal gaan knipperen.

5.Gebruik de “RESET”-toets om de minuten in te stellen.

6.Druk op de “SELECT”-toets en laat deze dan los om de klok te starten.

3-7

Werking van de bedieningselementen en instrumenten

Kilometerteller en rittellers

1

3

1.Kilometerteller/ritteller/ritteller brandstofreserve

De kilometerteller toont de totale afstand die door de machine is afgelegd.

De rittellers tonen de afgelegde afstand sinds de tellers voor het laatst werden teruggesteld.

Druk om een ritteller terug te stellen op de “SELECT”-toets om de weergave te wisselen naar de gewenste ritteller, en houd dan de “RESET”-toets een seconde lang ingedrukt.

OPMERKING

De kilometerteller wordt vergrendeld bij 999999 en kan niet worden teruggesteld.

De rittellers worden teruggesteld en blijven tellen nadat 9999.9 is bereikt.

Door indrukken van de “SELECT”-toets wisselt de weergave tussen de kilometertellermodus “ODO” en de rittellermodi “TRIP A” en “TRIP B”, in de onderstaande volgorde:

TRIP A → TRIP B → ODO → TRIP A

Als de hoeveelheid brandstof in de brandstoftank afneemt tot 3.2 L (0.84 US gal, 0.70 Imp.gal), begint het linker segment van de brandstofniveaumeter te knipperen en wisselt de kilometertellerweergave automatisch naar de brandstofreserve-ritteller “F-TRIP”, waarop de afgelegde afstand vanaf dat punt wordt aangegeven. In dat geval wordt door het indrukken van de

toets “SELECT” in de onderstaande volgorde gewisseld tussen de diverse weergaven van rittellers en kilometerteller:

F-TRIP → TRIP A → TRIP B → ODO → F- TRIP

Wanneer u de brandstofreserve-ritteller niet zelf met de hand op nul terugstelt, wordt deze automatisch teruggesteld zodra na het tanken 5 km (3 mi) is gereden en verschijnt de vorige weergavemodus weer.

Brandstofniveaumeter

1

1. Brandstofniveaumeter

De brandstofniveaumeter geeft aan hoeveel brandstof in de tank aanwezig is. De displaysegmenten van de brandstofniveaumeter verdwijnen van “F” (vol) naar “E” (leeg) naarmate het brandstofniveau verder daalt. Als het laatste segment links begint te knipperen, ga dan zo snel mogelijk tanken.

OPMERKING

Deze brandstofniveaumeter is voorzien van een zelfdiagnosesysteem. Als er een probleem wordt gedetecteerd in het elektrische circuit gaan de segmenten van de brandstofniveaumeter en het symbool “” knipperen. Vraag in dat geval een Yamaha dealer het elektrisch circuit te testen.

3-8

Werking van de bedieningselementen en instrumenten

Weergave koelvloeistoftemperatuur

1

1. Weergave koelvloeistoftemperatuur

De weergave koelvloeistoftemperatuur geeft de temperatuur van de koelvloeistof aan van 40 °C tot 134 °C in stappen van 1 °C.

Als de koelvloeistoftemperatuur 117 °C– 134 °C bedraagt, gaat de koelvloeistoftemperatuurweergave knipperen en gaat het waarschuwingslampje voor de koelvloeistoftemperatuur branden. Verminder als dit gebeurt de belasting van de motor door met een gematigde snelheid te rijden, op een laag toerental, totdat de koelvloeistoftemperatuur daalt. Zet de motor af als de temperatuur niet daalt. (Zie pagina 6-46.)

Als de melding “HI” knippert en het waarschuwingslampje brandt, stop dan de motor en laat deze afkoelen. (Zie pagina 6-46.)

OPMERKING

Als de koelvloeistoftemperatuur lager is dan 40 °C, wordt “LO” weergegeven.

De koelvloeistoftemperatuur is afhankelijk van de weersomstandigheden en de motorbelasting.

DCA10022

LET OP

Laat de motor niet draaien terwijl deze oververhit is.

Zelfdiagnosesysteem

 

 

1

2

3

 

 

ABS

3

1.Weergave foutcode

2.Controlelampje startblokkering

3.Waarschuwingslampje motorstoring “

Dit model is uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor diverse elektrische circuits. Als in een van deze circuits een storing wordt gedetecteerd, gaat het waarschuwingslampje motorstoring branden en geeft het display een foutcode weer.

Als het display foutcodes weergeeft, noteer deze dan en vraag een Yamaha dealer om het voertuig te controleren.

Het zelfdiagnosesysteem detecteert ook storingen in de circuits van het startblokkeersysteem.

Als in de circuits van het startblokkeersysteem een storing wordt gedetecteerd, gaat het controlelampje startblokkering knipperen en geeft het display een foutcode weer.

OPMERKING

Als het display foutcode 52 weergeeft, betreft dit mogelijk een storing in het transpondersignaal. Als deze fout zich voordoet, probeer dan het volgende.

1.Start de motor met behulp van de codeersleutel.

OPMERKING

Houd andere startblokkeersleutels uit de buurt van het contactslot en bewaar niet meer dan één startblokkeersleutel aan dezelfde sleutelring! Startblokkeersleutels

3-9

Werking van de bedieningselementen en instrumenten

kunnen signaalstoring veroorzaken, waardoor de motor mogelijk niet kan worden gestart.

2.Als de motor start, zet deze dan weer uit en probeer hem opnieuw te starten met de standaardsleutels.

3.Als de motor niet kan worden gestart

met een of beide standaardsleutels, breng dan het voertuig, de codeer-

3sleutel en beide standaardsleutels naar een Yamaha dealer en laat de standaardsleutels opnieuw coderen.

DCA11591

LET OP

Wanneer het display een foutcode aangeeft, moet de machine zo spoedig mogelijk worden gecontroleerd om motorschade te voorkomen.

DAU1234H

Stuurschakelaars

Links

1.Lichtsignaalschakelaar “

2.Dimlichtschakelaar “ /

3.Richtingaanwijzerschakelaar “/

4.Claxonschakelaar “

5.Schakelaar alarmverlichting “

Rechts

1.Noodstopschakelaar “/

2.Startknop “

DAU12352

Lichtsignaalschakelaar “

Druk deze schakelaar in om de koplamp een lichtsignaal te laten afgeven.

OPMERKING

Als

de

dimlichtschakelaar

is ingesteld

op “

”,

heeft de lichtsignaalschakelaar

geen effect.

 

 

 

 

DAU12401

Dimlichtschakelaar “ /

Zet deze schakelaar op “

” voor groot-

licht en op “ ” voor dimlicht.

3-10

Werking van de bedieningselementen en instrumenten

DAU12461

Richtingaanwijzerschakelaar “/

Druk deze schakelaar naar “” om afslaan naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar “” om afslaan naar links aan te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de middenstand. Om de richtingaanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in de middenstand.

DAU12501

Claxonschakelaar “

Druk deze schakelaar in om een claxonsignaal te geven.

DAU12661

Noodstopschakelaar “/

Zet deze schakelaar voor u de motor start op “”. Zet deze schakelaar op “” om de motor direct uit te schakelen in een noodgeval, zoals wanneer de machine omslaat of als de gaskabel blijft hangen.

DAU12713

Startknop “

Druk deze knop in om via de startmotor de motor rond te draaien. Zie pagina 5-2 voor startinstructies voordat u de motor start.

DAU44712

Het waarschuwingslampje voor motorstoring en het ABS-waarschuwingslampje (alleen voor model met ABS) kan gaan branden als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid en de startknop wordt ingedrukt. Dit wijst echter niet op een storing.

DAU12735

Schakelaar alarmverlichting “

Met de sleutel in de stand “ON” of “ ” kan deze schakelaar worden gebruikt voor het inschakelen van de alarmverlichting (gelijktijdig knipperen van alle richtingaanwijzers).

De alarmverlichting wordt gebruikt in een noodgeval of om andere verkeersdeelnemers te waarschuwen als uw machine stilstaat in een mogelijk gevaarlijke verkeerssituatie.

DCA10062

LET OP

Gebruik de alarmverlichting niet gedu-

rende

langere tijd als de motor niet

draait omdat hierdoor de accu kan ont-

 

 

laden.

 

 

3

 

 

 

 

 

 

 

 

3-11

Werking van de bedieningselementen en instrumenten

DAU12822

Koppelingshendel

3

1. Koppelingshendel

De koppelingshendel bevindt zich aan de linkerzijde van het stuur. Trek de hendel naar het stuur toe om de koppeling te ontkoppelen. Laat de hendel los om de koppeling te laten aangrijpen. Voor een soepele werking van de koppeling moet de hendel snel ingetrokken worden en langzaam worden losgelaten.

De koppelingshendel is voorzien van een sperschakelaar die deel uitmaakt van het startspersysteem. (Zie pagina 3-22.)

DAU12872

Schakelpedaal

1

1. Schakelpedaal

Het schakelpedaal bevindt zich aan de linkerzijde van de motor en wordt in combinatie met de koppelingshendel gebruikt bij het schakelen van de versnellingen van de 6-traps constant-mesh versnellingsbak op deze motorfiets.

3-12

Werking van de bedieningselementen en instrumenten

DAU26825

DAU12944

Remhendel

Rempedaal

De remhendel bevindt zich aan de rechterzijde van het stuur. Trek de hendel naar de gasgreep toe om de voorrem te bekrachtigen.

1

3

 

1. Rempedaal

1.Remhendel

2.Stelwiel afstelpositie remhendel

3.”-merkteken

4.Afstand tussen remhendel en gasgreep

De remhendel is voorzien van een stelwiel voor de positie van de remhendel. Om de afstand tussen de remhendel en de gasgreep af te stellen, wordt het stelwiel gedraaid terwijl de hendel van de gasgreep vandaan wordt gehouden. Controleer of het correcte instelpunt op het stelwiel tegenover het “” merkteken op de remhendel staat.

Het rempedaal bevindt zich aan de rechterzijde van de motorfiets. Trap op het rempedaal om de achterrem te bekrachtigen.

3-13

Werking van de bedieningselementen en instrumenten

DAU51802

ABS (voor modellen met ABS)

Het Yamaha ABS (anti-blokkeervoorziening remsysteem) bestaat uit een dubbel uitgevoerd elektronisch regelsysteem dat de voorrem en achterrem onafhankelijk aanstuurt.

Gebruik de remmen met ABS net zoals conventionele remmen. Bij activering van het ABS-systeem kan een pulsatie worden gevoeld in de remhendel of het rempedaal.

3Ga in dat geval door met remmen en laat het ABS-systeem het werk doen. Ga niet “pompend” remmen, dit vermindert de remeffectiviteit.

DWA16051

WAARSCHUWING

Houd altijd een veilige afstand tot voorliggers, zelfs als uw voertuig is uitgerust met ABS.

Het ABS-systeem functioneert het effectiefst over lange remwegen.

Op bepaalde oppervlakken, zoals slechte wegen of grindwegen, kan de remafstand met het ABS-sy- steem langer zijn dan zonder ABSsysteem.

Het ABS-systeem wordt bewaakt door een ECU die het systeem bij een storing laat terugkeren naar conventioneel remmen.

OPMERKING

Het ABS-systeem voert een zelfdiagnosetest uit telkens nadat de sleutel op “ON” is gezet en het voertuig rijdt met een snelheid van 10 km/h (6 mi/h) of hoger. Tijdens deze test hoort u een “klikkend” geluid van onder de zitting en wanneer u de remhendel of het rempedaal licht bedient, kan een trilling in de hendel of het pedaal voelbaar zijn. Dit duidt niet op een storing.

Dit ABS-systeem is uitgerust met een testfunctie waarbij de bestuurder pulsaties kan voelen in de remhendel of het rempedaal terwijl het ABS-sy-

steem actief is. Er is echter speciaal gereedschap vereist, dus neem contact op met uw Yamaha dealer.

DCA16121

LET OP

Houd alle soorten magneten (inclusief magneetgrijpers, magnetische schroevendraaiers etc.) uit de buurt van de voorste en achterste wielnaven. Anders kunnen de magnetische rotors van de wielnaven beschadigd raken, waardoor het ABS-systeem niet meer goed werkt.

1

2

1.Achterste wielnaaf

2.Voorste wielnaaf

3-14

Werking van de bedieningselementen en instrumenten

DAU13075

Tankdop

1.Slotplaatje tankdop

2.Ontgrendelen.

Openen van de tankdop

Open het slotplaatje op de tankdop, steek de sleutel in het slot en draai hem dan 1/4 slag rechtsom. Het slot wordt ontgrendeld en de tankdop kan worden verwijderd.

Sluiten van de tankdop

1.Druk de tankdop in positie met de sleutel in het slot.

2.Draai de sleutel linksom naar de oorspronkelijke positie, neem hem uit en sluit dan het slotplaatje.

OPMERKING

De tankdop kan alleen worden gesloten met de sleutel in het slot. Bovendien kan de sleutel niet worden uitgenomen als de tankdop niet correct gesloten en vergrendeld is.

DWA11092

WAARSCHUWING

Na het tanken moet de tankdop goed worden aangedraaid. Door brandstoflekkage ontstaat brandgevaar.

DAU13222

Brandstof

Controleer of er voldoende brandstof in de brandstoftank aanwezig is.

 

 

DWA10882

 

WAARSCHUWING

 

 

 

 

Benzine en benzinedampen zijn zeer

 

brandbaar. Volg de onderstaande in-

 

structies om brand en ontploffing te

 

voorkomen en het letselrisico tijdens het

 

tanken te verlagen.

 

3

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1.Zet alvorens te tanken de motor af en zorg dat er niemand op de machine zit. Rook nooit tijdens het tanken en tank nooit in de nabijheid van vonken, open vuur of andere ontstekingsbronnen zoals de waakvlammen van geisers en kledingdrogers.

2.Maak de brandstoftank niet te vol. Steek bij het tanken het vulpistool goed in de vulopening van de brandstoftank. Stop met vullen zodra de brandstof de onderkant van de vulhals heeft bereikt. Omdat brandstof uitzet als deze warm wordt, kan de warmte van de motor of de zon ervoor zorgen dat brandstof uit de brandstoftank stroomt.

1

2

1.Vulpijp brandstoftank

2.Maximaal brandstofniveau

3.Veeg uitgestroomde brandstof onmiddellijk af. LET OP: Veeg gemorste brandstof onmiddellijk af met een schone, droge, zachte doek, aange-

3-15

Werking van de bedieningselementen en instrumenten

zien de brandstof de gelakte oppervlakken en kunststof delen kan aantasten. [DCA10072]

4. Draai de tankdop stevig vast.

DWA15152

WAARSCHUWING

Benzine is giftig en kan letsel of overlijden veroorzaken. Spring zorgvuldig om met benzine. Probeer nooit om benzine via de mond over te hevelen. Roep on-

3middellijk medische hulp in nadat u benzine heeft ingeslikt, veel benzinedamp heeft ingeademd of benzine in uw ogen heeft gekregen. Als benzine op uw huid terechtkomt, was deze dan af met water en zeep. Als u benzine op uw kleding morst, trek dan andere kleding aan.

DAU49743

Voorgeschreven brandstof:

Normale loodvrije benzine (gasohol [E10] acceptabel)

Inhoud brandstoftank:

17 L (4.5 US gal, 3.7 Imp. gal)

Brandstofreserve:

3.2 L (0.84 US gal, 0.70 Imp.gal)

DCA11401

LET OP

Gasohol

Er bestaan twee typen gasohol: gasohol met ethanol en gasohol met methanol. Gasohol met ethanol kan worden gebruikt, mits het ethanolgehalte niet hoger is dan 10% (E10). Gasohol met methanol wordt niet aangeraden door Yamaha aangezien deze schade kan toebrengen aan het brandstofsysteem of problemen kan opleveren met de voertuigprestaties.

Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Loodhoudende benzine veroorzaakt ernstige schade aan inwendige motoronderdelen als kleppen en zuigerveren en ook aan het uitlaatsysteem.

Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het gebruik van normale loodvrije benzine met een octaangetal van RON 95 of hoger. Als de motor gaat detoneren (pingelen), gebruik dan benzine van een ander merk of gebruik loodvrije superbenzine. Door loodvrije benzine te gebruiken gaan bougies langer mee en blijven de onderhoudskosten beperkt.

3-16

Loading...
+ 72 hidden pages