Yamaha XJ6F, XJ6FA User Manual

0 (0)

Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken.

HANDLEIDING

XJ6F

XJ6FA

1CW-F8199-D0

DAU26945

Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken. Deze handleiding dient bij de machine te blijven als deze wordt verkocht.

YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD.

1450-6, Mori, Mori-machi, Shuchi-gun, Shizuoka-ken, 437-0292 Japan

DECLARATION of CONFORMITY

We

Company: YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD.

Address: 1450-6, Mori, Mori-Machi, Shuchi-gun, Shizuoka-Ken, 437-0292 Japan

Hereby declare that the product:

Kind of equipment: IMMOBILIZER

Type-designation: 5SL-00

is in compliance with following norm(s) or documents:

R&TTE Directive(1999/5/EC)

EN300 330-2 v1.1.1(2001-6), EN60950-1(2001)

Two or Three-Wheel Motor Vehicles Directive(97/24/EC: Chapter 8, EMC)

Place of issue: Shizuoka, Japan

Date of issue: 1 Aug. 2002

Revision record

 

No.

Contents

Date

1

To change contact person and integrate type-designation.

9 Jun. 2005

2

Version up the norm of EN60950 to EN60950-1

27 Feb. 2006

3

To change company name

1 Mar. 2007

YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD.

1450-6, Mori, Mori-machi, Shuchi-gun, Shizuoka-ken, 437-0292 Japan

CONFORMITEITSVERKLARING

Wij,

Bedrijf: YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD.

Adres: 1450-6, Mori, Mori-machi, Shuchi-gun, Shizuoka-ken, 437-0292 Japan

Verklaren hierbij dat het product:

Type apparaat: STARTBLOKKERING

Typeaanduiding: 5SL-00

in overeenstemming is met de volgende norm(en) of documenten:

R&TTE richtlijn(1999/5/EG)

EN300 330-2 v1.1.1(2001-6), EN60950-1(2001)

Richtlijn betreffende motorvoertuigen op twee of drie wielen(97/24/EG: Hoofdstuk 8, EMC)

Plaats van afgifte: Shizuoka, Japan

Datum van afgifte: 1 augustus 2002

Overzicht van wijzigingen

 

Nr.

Inhoud

Datum

1

Om contactpersoon te wijzigen en typeaanduiding te integreren.

9 juni 2005

2

Overgang van norm EN60950 naar EN60950-1

27 februari 2006

3

Om bedrijfsnaam te wijzigen

1 maart 2007

General manager of quality assurance div.

 

Algemeen directeur afdeling kwaliteitsbeheer

 

 

 

INLEIDING

DAU10102

Welkom in de wereld van Yamaha!

Als eigenaar van de XJ6F/XJ6FA profiteert u van de enorme ervaring en technische kennis van Yamaha op het gebied van het ontwerpen en fabriceren van hoogwaardige producten, waarmee Yamaha zijn reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.

Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw XJ6F/XJ6FA. De Gebruikershandleiding geeft instructies voor de bediening, inspectie en het onderhoud van de machine en beschrijft hoe u uzelf en anderen kunt beschermen tegen persoonlijk letsel of schade.

Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw machine in optimale conditie te houden. Als er ten slotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.

Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!

Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn van kleine tegenstrijdigheden tussen uw machine en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen hebt over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.

DWA10031

WAARSCHUWING

Lees deze handleiding aandachtig helemaal door voordat u deze machine gaat gebruiken.

BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING

DAU10132

Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:

 

 

 

 

Dit is het Safety Alert-symbool. Het wordt gebruikt om u te waarschuwen voor risico’s op

 

 

 

 

persoonlijk letsel. Volg alle veiligheidsaanwijzingen bij dit symbool op om mogelijk letsel of

 

 

 

 

overlijden te voorkomen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Een WAARSCHUWING duidt een gevaarlijke situatie aan die, indien niet vermeden, kan resul-

 

WAARSCHUWING

 

 

 

teren in ernstig letsel of overlijden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De aanduiding LET OP staat bij speciale voorzorgen die moeten worden genomen om scha-

 

LET OP

 

 

 

 

de aan de machine of andere eigendommen te voorkomen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

OPMERKING

De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of

 

verhelderen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING

DAU36390

XJ6F/XJ6FA

HANDLEIDING

©2009 door Yamaha Motor Co., Ltd. 1e uitgave, augustus 2009 Alle rechten voorbehouden.

Elke vorm van herdruk of onbevoegd gebruik

zonder schriftelijke toestemming van Yamaha Motor Co., Ltd.

is uitdrukkelijk verboden. Gedrukt in Nederland.

INHOUDSOPGAVE

VEILIGHEIDSINFORMATIE ..............

1-1

Achteruitkijkspiegels .....................

3-19

Afstellen van het stationair

 

 

 

Schokdemperunit afstellen ...........

3-19

toerental ...................................

6-19

BESCHRIJVING ................................

2-1

Zijstandaard .................................

3-20

Controleren van de vrije slag

 

Aanzicht linkerzijde..........................

2-1

Startspersysteem .........................

3-21

gaskabel ...................................

6-19

Aanzicht rechterzijde .......................

2-2

 

 

Klepspeling ..................................

6-20

Bedieningen en instrumenten..........

2-3

VOOR UW VEILIGHEID –

 

Banden ........................................

6-20

 

 

CONTROLES VOOR HET RIJDEN ...

4-1

Gietwielen ....................................

6-22

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN

 

 

 

Vrije slag van koppelingshendel

 

EN BEDIENINGEN .............................

3-1

GEBRUIK EN BELANGRIJKE

 

afstellen ....................................

6-23

Startblokkeersysteem .....................

3-1

RIJ-INFORMATIE ..............................

5-1

Remlichtschakelaars (XJ6F).........

6-24

Contactslot/stuurslot .......................

3-2

Starten van de motor ......................

5-1

Remlichtschakelaars (XJ6FA) ......

6-24

Controleen

 

Schakelen ......................................

5-2

Controleren van vooren

 

waarschuwingslampjes ...............

3-3

Tips voor een zuinig

 

achterremblokken .....................

6-24

Multifunctionele meter ....................

3-7

brandstofverbruik ........................

5-3

Controleren van

 

Antidiefstal-alarmsysteem

 

Inrijperiode .....................................

5-3

remvloeistofniveau ...................

6-25

(optie) ........................................

3-10

Parkeren .........................................

5-4

Remvloeistof verversen ...............

6-26

Stuurschakelaars ..........................

3-11

 

 

Spanning aandrijfketting ..............

6-26

Koppelingshendel .........................

3-12

PERIODIEK ONDERHOUD EN

 

Aandrijfketting reinigen en

 

Schakelpedaal ..............................

3-12

AFSTELLINGEN ................................

6-1

smeren .....................................

6-28

Remhendel ...................................

3-12

Boordgereedschapsset ..................

6-1

Kabels controleren en smeren .....

6-28

Rempedaal ...................................

3-13

Periodiek onderhoudsschema voor

Controleren en smeren van

 

ABS (voor modellen met ABS) .....

3-13

het uitstootcontrolesysteem ........

6-3

gasgreep en gaskabel ..............

6-29

Tankdop ........................................

3-14

Algemeen smeeren

 

Controleren en smeren van

 

Brandstof ......................................

3-15

onderhoudsschema ....................

6-4

remen schakelpedalen ...........

6-29

Tankbeluchtingsslang/

 

Stroomlijnen framepanelen

 

Controleren en smeren van

 

overloopslang ............................

3-16

verwijderen en aanbrengen ........

6-8

remen koppelingshendels ......

6-30

Uitlaatkatalysator ..........................

3-16

Controleren van de bougies .........

6-11

Middenbok en zijstandaard

 

Zadel .............................................

3-17

Motorolie en oliefilterpatroon ........

6-12

controleren en smeren .............

6-30

Helmbevestiging ...........................

3-17

Koelvloeistof .................................

6-14

Achterbrugscharnierpunten

 

Opbergcompartiment ....................

3-18

Het luchtfilterelement

 

smeren .....................................

6-31

Stand van het stuur ......................

3-19

vervangen .................................

6-17

Voorvork controleren ...................

6-31

INHOUDSOPGAVE

Stuursysteem controleren ............

6-32

Controleren van wiellagers ...........

6-32

Accu .............................................

6-33

Zekeringen vervangen ..................

6-34

Koplampgloeilamp vervangen ......

6-36

Gloeilamp in remlicht/achterlicht

 

vervangen .................................

6-37

Gloeilamp in richtingaanwijzer

 

vervangen .................................

6-38

Gloeilamp in kentekenverlichting

 

vervangen .................................

6-38

Parkeerlichtgloeilamp ...................

6-39

Voorwiel (XJ6F).............................

6-39

Achterwiel (XJ6F) ..........................

6-40

Problemen oplossen .....................

6-42

Storingzoekschema’s ...................

6-43

VERZORGING EN STALLING VAN

 

DE MOTORFIETS ..............................

7-1

Matkleur, let op ...............................

7-1

Verzorging ......................................

7-1

Stalling ............................................

7-3

SPECIFICATIES ................................

8-1

GEBRUIKERSINFORMATIE..............

9-1

Identificatienummers ......................

9-1

VEILIGHEIDSINFORMATIE

DAU10283

1Wees een verantwoordelijke eigenaar

Als eigenaar van de machine bent u verantwoordelijk voor de veilige en juiste bediening ervan.

Motorfietsen zijn tweewielige voertuigen. Voor een veilig gebruik zijn de toepassing van de juiste rijtechnieken en de ervaring van de bestuurder van belang. Elke bestuurder moet bekend zijn met de volgende vereisten alvorens met deze motorfiets te gaan rijden.

Hij of zij moet:

Door een competente informatiebron grondig zijn ingelicht over alle aspecten van het motorrijden.

Zich houden aan de waarschuwingen en onderhoudseisen zoals vermeld in deze Gebruikershandleiding.

Grondig getraind zijn in veilige en correcte rijtechnieken.

Gebruikmaken van professionele technische service, zoals aangegeven in deze Gebruikershandleiding en/of wanneer de mechanische condities dit vereisen.

Veilig rijden

Voer vóór elke rit de controles voor het rijden uit om u ervan te verzekeren dat de machine in veilige staat verkeert. Onvoldoende inspectie of onderhoud van de machine vergroot het risico op ongeval of schade. Zie pagina 4-1 voor een lijst met controles voor het rijden.

Deze motorfiets is gebouwd voor het vervoer van de bestuurder plus een passagier.

Het niet opmerken en herkennen van motorfietsen door andere weggebruikers vormt de belangrijkste oorzaak van auto-/motorongevallen. Vaak worden ongevallen veroorzaakt doordat een autobestuurder de motor niet heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat blijkt het meest effectief om het risico op een dergelijk type ongeval te verminderen.

Dus:

Draag een jack in felle kleuren.

Wees extra voorzichtig bij het naderen en passeren van kruisingen, daar doen ongelukken met motorfietsen zich namelijk het meest voor.

Ga daar rijden waar andere weggebruikers u kunnen zien. Ga niet rijden in de dode zichthoek van een andere weggebruiker.

Bij veel ongevallen zijn onervaren bestuurders betrokken. Veelal zijn bestuurders die bij een ongeval betrokken waren zelfs niet in het bezit van een geldig motorrijbewijs.

Zorg dat u bekwaam bent om te rijden en leen uw motorfiets alleen uit aan ervaren motorrijders.

Weet wat u wel en niet aankunt. Door rekening te houden met uw beperkingen helpt u ongelukken voorkomen.

We raden aan om het motorrijden te oefenen op plekken waar geen verkeer is, totdat u grondig bekend bent met de motor en zijn bediening.

Ongelukken worden vaak veroorzaakt door een fout van de motorbestuurder. Veel bestuurders houden bij het ingaan van een bocht een te hoge rij-

1-1

VEILIGHEIDSINFORMATIE

snelheid aan of gaan onvoldoende schuinliggen voor de rijsnelheid, waardoor ze wijd uit de bocht komen.

Neem altijd de maximumsnelheid in acht en rijd nooit sneller dan de wegcondities en het verkeer toestaan.

Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg dat andere weggebruikers u kunnen zien.

De zithouding van de bestuurder en de passagier is belangrijk voor een goede besturing.

De bestuurder moet tijdens het rijden beide handen aan het stuur houden en beide voeten op de bestuurdersvoetsteunen, om zo de macht over het stuur te behouden.

De passagier hoort steeds de bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig, met beide handen vast te houden en beide voeten op de passagiersvoetsteunen te houden. Neem nooit een passagier mee die niet in staat is om beide voeten stevig op de passagiersvoetsteunen te zetten.

Rijd nooit onder invloed van alcohol of andere drugs.

Deze motorfiets is uitsluitend ontworpen voor gebruik op verharde wegen. De machine is niet bedoeld voor offroadgebruik.

De hierboven vermelde voorzorgsmaatregelen gelden ook voor passagiers.

1

 

Voorkom koolmonoxidevergiftiging

Beschermende kleding

De uitlaatgassen van verbrandingsmotoren

Motorongelukken met dodelijke afloop be-

bevatten koolmonoxide, een dodelijk gas.

treffen meestal hoofdletsel. Het dragen van

Inademing van koolmonoxide kan hoofd-

een helm is de belangrijkste factor bij het

pijn, duizeligheid, sufheid, misselijkheid,

voorkomen of reduceren van hoofdletsel.

verwarring en uiteindelijk de dood veroorza-

Draag altijd een goedgekeurde helm.

ken.

Draag ook een vizier of een veilig-

Koolmonoxide is een kleurloos, reukloos,

heidsbril. Zonder oogbescherming kan

smaakloos gas dat ook aanwezig kan zijn

uw zicht door de rijwind verslechteren,

als u geen uitlaatgassen ziet of ruikt. Het

waardoor u gevaren mogelijk te laat

koolmonoxideniveau kan zeer snel op-

opmerkt.

lopen, waardoor u het bewustzijn kunt ver-

Door een jack, stevige schoenen, een

liezen en uzelf niet meer kunt redden. In

lange broek, handschoenen e.d. te

afgesloten of slecht geventileerde ruimtes

dragen verkleint u de kans op schaaf-

kunnen dodelijke hoeveelheden koolmo-

wonden of ontvellingen.

noxide dagenlang blijven hangen. Als u

Draag nooit loszittende kleding, deze

symptomen van koolmonoxidevergiftiging

kan blijven haken aan bedienings-

ervaart, verlaat de ruimte dan onmiddellijk,

handgrepen of door de wielen worden

ga naar de open lucht en ROEP MEDI-

gegrepen en zo een ongeval of letsel

SCHE HULP IN.

veroorzaken.

Laat de motor niet binnen draaien.

Draag altijd beschermende kleding die

Zelfs als u ventileert met ventilatoren

uw benen, enkels en voeten bedekt.

of open ramen en deuren kan de hoe-

De motor en het uitlaatsysteem kun-

veelheid koolmonoxide snel oplopen

nen tijdens en na het rijden zeer heet

tot gevaarlijke niveaus.

zijn en brandwonden veroorzaken.

 

1-2

VEILIGHEIDSINFORMATIE

Laat de motor niet draaien in slecht geventileerde of deels afgesloten ruimtes zoals schuren of garages.

1Laat de motor niet buiten draaien op plaatsen waar de uitlaatgassen in een gebouw kunnen worden getrokken via openingen zoals ramen en deuren.

Beladen

Het monteren van accessoires of het vervoer van bagage kan een negatief effect hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag als hierdoor de gewichtsverdeling van de motor verandert. Wees uiterst voorzichtig bij het monteren van accessoires of het beladen van uw motor, om zo mogelijke ongevallen te vermijden. Pas extra op wanneer u op een motor rijdt die beladen is of waaraan accessoires zijn gemonteerd. Hieronder volgen naast de informatie over accessoires enkele richtlijnen voor het beladen van uw motorfiets:

Het totale gewicht van de bestuurder, passagier, accessoires en bagage mag de maximale gewichtslimiet niet overschrijden.

Rijden met een te zwaar belaste machine kan leiden tot een ongeval.

Maximale belasting:

XJ6F 185 kg (408 lb)

XJ6FA 180 kg (397 lb)

Let op het volgende wanneer u tot deze gewichtslimiet belaadt:

Het zwaartepunt van bagage en accessoires moet zo laag mogelijk liggen en zo dicht mogelijk bij de motor. Bevestig zware goederen zo dicht mogelijk bij het midden van de machine en verdeel het gewicht zo gelijkmatig mogelijk over beide zijden om onbalans of instabiliteit te minimaliseren.

Als gewicht gaat schuiven kan zich een plotselinge onbalans voordoen. Controleer voordat u gaat rijden of accessoires en bagage stevig aan de motor zijn bevestigd. Controleer de bevestigingspunten voor accessoires en bagage regelmatig.

Pas de vering aan de te vervoeren bagage aan (alleen voor modellen met instelbare vering) en controleer de toestand en spanning van uw banden.

Bevestig nooit omvangrijke of zware goederen aan het stuur, de voorvork of het voorwielspatbord. Dergelijke voorwerpen, inclusief bagage als slaapzakken, plunjezakken of tenten, kunnen een instabiel weggedrag of een te trage reactie op het stuur veroorzaken.

Deze machine is niet ontworpen voor het trekken van een aanhanger of bevestiging van een zijspan.

Originele Yamaha accessoires

De keuze van accessoires voor uw machine vormt een belangrijke beslissing. Originele Yamaha accessoires, die alleen verkrijgbaar zijn bij de Yamaha dealer, zijn door Yamaha ontwikkeld, getest en goedgekeurd voor gebruik op uw machine.

Veel bedrijven die niet zijn gelieerd aan Yamaha produceren onderdelen en accessoires of bieden aanpassingssets voor Yamaha voertuigen. Yamaha kan niet alle producten testen die deze bedrijven produceren. Om die reden kan Yamaha accessoires die niet door Yamaha zijn verkocht of wijzigingen die niet door zijn Yamaha zijn aangeraden niet goedkeuren of aanbevelen, zelfs niet als deze zijn verkocht en geïnstalleerd door een Yamaha dealer.

In de handel verkrijgbare onderdelen, accessoires en aanpassingssets

Hoewel er producten verkrijgbaar zijn die qua ontwerp en kwaliteit sterk lijken op originele Yamaha accessoires, dient u te beseffen dat sommige in de handel verkrijgbare accessoires of aanpassingssets niet geschikt zijn vanwege mogelijke

1-3

VEILIGHEIDSINFORMATIE

veiligheidsrisico’s voor uzelf of anderen. Het monteren van in de handel verkrijgbare producten of het verrichten van aanpassingen die de ontwerpof bedieningskenmerken van uw machine wijzigen kan het risico op ernstig letsel of overlijden van uzelf of anderen vergroten. U bent verantwoordelijk voor letsel dat voortvloeit uit wijzigingen aan de machine.

Volg bij de montage van accessoires de onderstaande richtlijnen en die vermeld onder het kopje “Beladen”.

Monteer nooit accessoires en vervoer nooit bagage als deze een nadelige invloed hebben op de prestaties van uw motor. Inspecteer het accessoire zorgvuldig alvorens het te gebruiken om te waarborgen dat het de grondspeling of de hellinghoek op geen enkele manier vermindert, de veerweg, de stuuruitslag of de bediening niet beperkt en geen lampen of reflectors afdekt.

Accessoires die aan of nabij het stuur of de voorvork zijn gemonteerd zullen mogelijk instabiliteit veroorzaken door een foutieve gewichtsverdeling of door aerodynamische effecten. Accessoires aan het stuur of nabij de voorvork moeten zo licht mogelijk zijn en tot een minimum worden beperkt.

Omvangrijke accessoires kunnen door hun aerodynamisch effect van invloed zijn op de rijstabiliteit van de motor. De motor kan door rijwind worden opgetild of bij zijwind instabiel worden. Zulke accessoires kunnen ook instabiliteit veroorzaken terwijl u grote voertuigen inhaalt of door deze wordt ingehaald.

Sommige accessoires dwingen de bestuurder om een andere dan de normale zitpositie in te nemen. Zo’n verkeerde zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuurder en kan een comfortabele bediening hinderen, zodat we dergelijke accessoires sterk afraden.

Wees voorzichtig bij het aanbrengen van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de capaciteit van het elektrisch systeem van de motorfiets te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen waardoor de verlichting of de motor uitvalt.

In de handel verkrijgbare banden en velgen

De banden en velgen die bij uw motorfiets werden geleverd, zijn ontworpen om de mogelijkheden van de motorfiets te ondersteu-

nen en bieden de beste combinatie van rijprestaties, remvermogen en comfort. Andere banden, velgen, maten of combinaties

zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 6-20 1 voor bandenspecificaties en meer informa-

tie over het vervangen van uw banden.

1-4

Yamaha XJ6F, XJ6FA User Manual

BESCHRIJVING

DAU10410

Aanzicht linkerzijde

1

2

3

4,5

6

7

2

 

10

9

8

1.

Luchtfilterelement (pagina 6-17)

 

9. Oliefilterpatroon (pagina 6-12)

2.

Stationair stelschroef (pagina 6-19)

 

10.Olieaftapplug (pagina 6-12)

3.Zadelslot (pagina 3-17)

4.Hoofdzekering (pagina 6-34)

5.Zekeringenkastje (pagina 6-34)

6.Boordgereedschapsset (pagina 6-1)

7.Opbergcompartiment (pagina 3-18)

8.Schakelpedaal (pagina 3-12)

2-1

BESCHRIJVING

DAU10420

Aanzicht rechterzijde

1

2

3

4

5

2

 

11 10

9

8

7

6

1.

Helmbevestiging (pagina 3-17)

 

 

9. Rempedaal (pagina 3-13)

2.

Accu (pagina 6-33)

 

 

10.Remlichtschakelaar (pagina 6-24)

3.

Vloeistofreservoir achterrem (pagina 6-25)

 

 

11.Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-19)

4.Olievuldop (pagina 6-12)

5.Radiatorvuldop (pagina 6-14)

6.Koelvloeistofreservoir (pagina 6-14)

7.Aftapplug koelvloeistof (pagina 6-16)

8.Motoroliepeilstok (pagina 6-12)

2-2

BESCHRIJVING

 

 

 

 

 

 

 

Bedieningen en instrumenten

 

 

 

 

 

 

DAU10430

 

 

 

 

 

 

 

1

2

3

4

5

6

7

8

2

 

 

 

 

 

 

 

1.Koppelingshendel (pagina 3-12)

2.Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-11)

3.Contactslot/stuurslot (pagina 3-2)

4.Multifunctionele meter (pagina 3-7)

5.Vloeistofreservoir voorrem (pagina 6-25)

6.Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 3-11)

7.Gasgreep (pagina 6-19)

8.Remhendel (pagina 3-12)

2-3

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DAU10976

Startblokkeersysteem

1.Codeersleutel (rood bovendeel)

2.Standaardsleutels (zwart bovendeel)

Dit voertuig is voorzien van een startblokkeersysteem waarmee diefstal kan worden bemoeilijkt door de codering van de standaardsleutels te wijzigen. Het systeem bestaat uit de volgende onderdelen:

een codeersleutel (met een rood bovendeel)

twee standaardsleutels (met een zwart bovendeel) die opnieuw kunnen worden gecodeerd

een transponder (die is geïntegreerd in de codeersleutel)

een startblokkeereenheid

een ECU

een controlelampje van het startblokkeersysteem (Zie pagina 3-3.)

De sleutel met het rode bovendeel wordt gebruikt om de twee standaardsleutels te coderen. Het wijzigen van de codes is een ingewikkelde procedure. Breng het voertuig daarom met alle drie sleutels naar een Yamaha dealer om deze opnieuw te laten coderen. Gebruik de sleutel met het rode bovendeel niet om met het voertuig te rijden. Deze sleutel dient uitsluitend te worden gebruikt voor het opnieuw coderen van de standaardsleutels. Gebruik altijd een standaardsleutel om met het voertuig te rijden.

DCA11821

LET OP

ZORG DAT U DE CODEERSLEUTEL NIET VERLIEST! NEEM DIRECT CONTACT OP MET UW DEALER ALS U HEM VERLOREN HEBT! Als de codeersleutel verloren is, kunnen de standaardsleutels niet opnieuw gecodeerd worden. U kunt het voertuig dan nog steeds starten met de standaardsleutels, maar als ze opnieuw gecodeerd moeten worden (d.w.z. als er een nieuwe standaardsleutel is gemaakt of als alle sleutels verloren zijn), dient het gehele startblokkeersysteem vervangen te worden. Daarom wordt u sterk aangeraden een van de stan-

daardsleutels te gebruiken en de codeersleutel op een veilige plek te bewaren.

Dompel de sleutels nooit in water.

Stel de sleutels nooit bloot aan extreem hoge temperaturen.

Leg de sleutels nooit vlakbij magnetische voorwerpen (zoals bijvoor-

beeld speakers enz.).

 

3

 

Plaats nooit voorwerpen die elektri-

 

 

 

 

 

sche signalen uitzenden vlakbij de

 

 

 

sleutels.

 

 

 

Plaats nooit zware voorwerpen op

 

 

 

de sleutels.

 

 

 

U mag de sleutels nooit slijpen of de

 

 

 

vorm ervan wijzigen.

 

 

 

U mag het plastic gedeelte van de

 

 

 

sleutels nooit demonteren.

 

 

 

Hang nooit twee sleutels van een

 

 

 

startblokkeersysteem aan dezelfde

 

 

 

sleutelring.

 

 

 

Bewaar de standaardsleutels en

 

 

 

ook de sleutels van andere start-

 

 

 

blokkeersystemen altijd op een an-

 

 

 

dere plek dan de codeersleutel van

 

 

 

het voertuig.

 

 

 

Houd sleutels van andere startblok-

 

 

 

keersystemen altijd uit de buurt van

 

 

 

het contactslot, want anders kun-

 

 

 

nen ze signaalstoring veroorzaken.

 

 

 

 

 

 

 

 

3-1

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DAU10472

Contactslot/stuurslot

3

Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend en wordt het stuur vergrendeld. De diverse standen worden hierna beschreven.

OPMERKING

Gebruik de standaardsleutel (zwarte greep) voor regelmatig gebruik van de machine. Bewaar de codeersleutel (rode greep) op een veilige plaats en gebruik deze uitsluitend voor hercodering om het risico op verlies te minimaliseren.

DAU38530

ON

Alle elektrische circuits worden voorzien van stroom; de instrumentenverlichting, het achterlicht, de kentekenverlichting en het

parkeerlicht gaan branden en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet worden uitgenomen.

OPMERKING

De koplamp gaat automatisch branden als de motor wordt gestart en blijft aan totdat de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, zelfs als de motor afslaat.

DAU10661

OFF

Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.

DWA10061

WAARSCHUWING

Draai nooit de sleutel naar “OFF” of “LOCK” terwijl de machine rijdt. Hierdoor worden de elektrische systemen uitgeschakeld, wat mogelijk kan leiden tot verlies van de controle of een ongeval.

DAU10683

LOCK

Het stuur is vergrendeld en alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.

Om het stuur te vergrendelen

1.Drukken.

2.Draaien.

1.Draai het stuur helemaal naar links.

2.Druk de sleutel in de “OFF”-stand in en draai deze dan naar “LOCK”. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.

3.Neem de sleutel uit.

3-2

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

Om het stuur te ontgrendelen

DCA11020

 

LET OP

Gebruik de parkeerstand niet gedurende langere tijd, anders kan de accu ontladen raken.

DAU11004

Controleen waarschuwingslampjes

1

2

3 4 5

3

1.Drukken.

2.Draaien.

Druk de sleutel in en draai deze dan naar “OFF”. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.

DAU34341

(Parkeren)

Het stuur is vergrendeld en het achterlicht, de kentekenverlichting en het parkeerlicht branden. De alarmverlichting en richtingaanwijzers kunnen worden ingeschakeld, maar alle andere elektrische systemen zijn uit. De sleutel kan worden uitgenomen.

Het stuur moet zijn vergrendeld om de sleutel naar “” te kunnen draaien.

8 7 6

1.Controlelampje richtingaanwijzers “

2.Controlelampje startblokkering

3.Vrijstandcontrolelampje “

4.Controlelampje grootlicht “

5.Waarschuwingslampje motorstoring “

6.Waarschuwingslampje olieniveau “

7.Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur “

8.ABS-waarschuwingslampjeABS ” (voor modellen met ABS)

DAU11020

Controlelampje richtingaanwijzers “

Dit controlelampje knippert terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linker- of rechterstand is gedrukt.

3-3

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DAU11060

Vrijstandcontrolelampje “

Dit controlelampje brandt terwijl de versnellingsbak in de vrijstand staat.

DAU11080

Controlelampje grootlicht “

Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp is ingeschakeld voor grootlicht.

3

DAU11254

Waarschuwingslampje olieniveau “

Dit waarschuwingslampje gaat branden als het motorolieniveau laag is.

Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.

Licht het waarschuwingslampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of blijft het lampje branden, laat het elektrisch circuit dan door een Yamaha dealer controleren.

OPMERKING

Bij een voldoende hoog olieniveau kan het waarschuwingslampje soms toch knipperen bij rijden op een helling of bij plotseling afremmen of optrekken, er is dan echter geen sprake van een storing.

Dit model is ook uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor het circuit van het waarschuwingslampje olieniveau. Als het waarschuwingscircuit voor het olieniveau een probleem aangeeft, wordt de volgende cyclus herhaald totdat de storing is opgeheven: Het waarschuwingslampje olieniveau knippert tien keer en dooft dan gedurende 2.5 seconden. Als dit zich voordoet, vraag dan een Yamaha dealer de machine te controleren.

DAU11427

Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur “

Dit waarschuwingslampje gaat branden als de motor oververhit raakt. Zet in zo’n geval de motor onmiddellijk af en geef deze de tijd om af te koelen.

Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.

Licht het waarschuwingslampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of blijft het lampje branden, laat het elektrisch circuit dan door een Yamaha dealer controleren.

3-4

DCA10021

LET OP

Laat de motor niet draaien terwijl deze oververhit is.

OPMERKING

Bij machines met een of meer radiatorkoelvinnen schakelt de radiatorkoelvin automatisch in of uit op basis van de koelvloeistoftemperatuur in de radiator.

Als de motor oververhit raakt, staan op pagina 6-43 nadere instructies vermeld.

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

Koelvloeistoftempera-

Weergave

Condities

Wat te doen

tuur

 

 

 

Onder 39 °C

 

De aanduiding “Lo” wordt

OK. U kunt rijden.

(Onder 103 °F)

 

getoond.

 

 

3

40–116 °C

De temperatuur wordt ge-

OK. U kunt rijden.

(104–242 °F)

toond.

 

 

De temperatuurweergave

Breng de machine tot stilstand en laat

 

de motor stationair draaien tot de koel-

117–134 °C

knippert.

vloeistoftemperatuur daalt.

(243–274 °F)

Het waarschuwingslampje

Zet de motor af als de temperatuur niet

 

gaat branden.

ABS

daalt. (Zie pagina 6-43.)

 

 

Boven 135 °C

Aanduiding “HI” knippert.

Zet de motor af en laat afkoelen. (Zie

Het waarschuwingslampje

(Boven 275 °F)

pagina 6-43.)

gaat branden.

 

 

 

ABS

 

3-5

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DAU11534

Waarschuwingslampje motorstoring “

Dit waarschuwingslampje gaat branden of knipperen wanneer er een probleem wordt aangegeven in het elektrisch circuit dat de motor controleert. Vraag in dat geval een Yamaha dealer het zelfdiagnosesysteem te controleren. (Zie pagina 3-9 voor uitleg over

3de werking van het zelfdiagnosesysteem.) Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.

Licht het waarschuwingslampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of blijft het lampje branden, laat het elektrisch circuit dan door een Yamaha dealer controleren.

DAU11545

ABS-waarschuwingslampje “ ABS ” (voor modellen met ABS)

Als het waarschuwingslampje tijdens het rijden gaat branden of knipperen, is het ABSsysteem mogelijk defect. Vraag in dat geval zo snel mogelijk een Yamaha dealer het systeem te controleren. (Zie pagina 3-13.)

DWA10081

WAARSCHUWING

Als het ABS-waarschuwingslampje tijdens het rijden gaat branden of knipperen, wordt alleen het conventionele remsysteem gebruikt. Wees dan voorzichtig en zorg dat de wielen tijdens plotseling remmen niet blokkeren. Als het waarschuwingslampje tijdens het rijden gaat branden of knipperen, vraag dan zo snel mogelijk een Yamaha dealer het remsysteem te controleren.

Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.

Licht het waarschuwingslampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of blijft het lampje branden, laat het elektrisch circuit dan door een Yamaha dealer controleren.

DAU38623

Controlelampje startblokkering

Het elektrisch circuit voor het controlelampje kan worden gecontroleerd door de sleutel naar “ON” te draaien. Het controlelampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.

Licht het controlelampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of blijft het lampje branden, laat het elektrisch circuit dan door een Yamaha dealer controleren.

Als de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, begint het controlelampje na 30 seconden te knipperen om aan te geven dat het startblokkeersysteem is ingeschakeld. Het controlelampje stopt na 24 uur met knipperen, maar het startblokkeersysteem blijft ingeschakeld.

Dit model is ook uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor het startblokkeersysteem. (Zie pagina 3-9 voor uitleg over de werking van het zelfdiagnosesysteem.)

3-6

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DAU46763

Multifunctionele meter

1

2

3

4

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

8

7

6

5

1.Brandstofniveaumeter

2.Weergave koelvloeistoftemperatuur

3.Snelheidsmeter

4.Toerenteller

5.Kilometerteller/ritteller/ritteller brandstofreserve

6.“SELECT”-toets

7.“RESET”-toets

8.Klok

DWA12422

WAARSCHUWING

Zorg dat de machine stilstaat voordat u wijzigingen in de instellingen van de multifunctionele meter gaat aanbrengen. Het aanbrengen van wijzigingen tijdens het rijden kan u afleiden en vergroot het risico op een ongeval.

De multifunctionele meter biedt de volgen-

Toerenteller

de voorzieningen:

1

a snelheidsmeter

 

a toerenteller

 

een kilometerteller

 

twee rittellers (die de afgelegde af-

 

stand aangeven sinds de tellers het

 

laatst werden teruggesteld op nul)

2

een ritteller voor brandstofreserve (die

3

de afgelegde afstand aangeeft sinds

ABS

het linkersegment van de brandstofni-

 

veaumeter begon te knipperen)

1. Toerenteller

een klok

2. Rode zone toerenteller

een brandstofniveaumeter

Met de elektrische toerenteller kan de be-

een weergave koelvloeistoftempera-

tuur

stuurder het motortoerental controleren en

een voorziening voor zelfdiagnose

dit binnen het ideale bereik houden.

OPMERKING

Als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid,

slaat de naald van de toerenteller eenmaal

Vergeet niet de sleutel naar “ON” te

helemaal uit tot het hoogste aantal toeren

draaien voordat u de “SELECT”- en

per minuut en keert daarna weer terug naar

“RESET”-toets gebruikt.

nul tpm om het elektrische circuit te testen.

Alleen voor Groot-Brittannië: Om te

DCA10031

wisselen tussen de kilometeren mij-

LET OP

lenweergave van de snelheidsmeter

Laat de motor niet draaien terwijl de toe-

en de kilometerteller/ritteller drukt u de

renteller in de rode zone wijst.

toets “SELECT” minstens 1 seconde

Rode zone: 11666 tpm en hoger

in.

 

3-7

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

Klok

5.

Druk op de “RESET”-toets om de mi-

 

 

nuten in te stellen.

 

6.

Druk op de “SELECT”-toets en laat

 

 

deze dan los om de klok te starten.

Kilometertelleren rittellermodus

1

3

1. Klok

De klok wordt weergegeven als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid. Daarnaast kan de klok gedurende 10 seconden worden weergegeven door op de toets “SELECT” te drukken als het contactslot in de stand “OFF”, “LOCK” of “ ” staat.

Om de klok op tijd te zetten

1.Draai de sleutel naar “ON”.

2.Houd de “SELECT”-toets en de “RES- ET”-toets tegelijkertijd minstens twee seconden lang ingedrukt.

3.Als de uuraanduiding begint te knipperen, drukt u op de “RESET”-toets om de uren in te stellen.

4.Druk op de “SELECT”-toets en de minutenaanduiding zal gaan knipperen.

1

1.Kilometerteller/ritteller/ritteller brandstofreserve

Door indrukken van de “SELECT”-toets wisselt de weergave tussen de kilometertellermodus “ODO” en de rittellermodi “TRIP A” en “TRIP B”, in de onderstaande volgorde: TRIP A → TRIP B → ODO → TRIP A

Als de hoeveelheid brandstof in de brandstoftank afneemt tot 3.2 L (0.85 US gal, 0.70 Imp.gal), begint het linker segment van de brandstofniveaumeter te knipperen en wisselt de kilometertellerweergave automatisch naar de brandstofreserve-ritteller “F- TRIP”, waarop de afgelegde afstand vanaf dat punt wordt aangegeven. In dat geval

wordt door het indrukken van de toets “SELECT” in de onderstaande volgorde gewisseld tussen de diverse weergaven van rittellers en kilometerteller:

F-TRIP → TRIP A → TRIP B → ODO → F- TRIP

Om een ritteller op nul terug te stellen, selecteert u deze door op de toets “SELECT” te drukken en dan de toets “RESET” minstens 1 seconde lang ingedrukt te houden. Wanneer u de brandstofreserve-ritteller niet zelf met de hand op nul terugstelt, wordt deze automatisch teruggesteld zodra na het tanken 5 km (3 mi) is gereden en verschijnt de vorige weergavemodus weer.

Brandstofniveaumeter

1

1. Brandstofniveaumeter

3-8

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

De brandstofniveaumeter geeft aan hoeveel brandstof in de tank aanwezig is. De displaysegmenten van de brandstofniveaumeter verdwijnen richting “E” (leeg) naarmate het brandstofniveau verder daalt. Als het laatste segment links begint te knipperen, ga dan zo snel mogelijk tanken.

OPMERKING

Deze brandstofniveaumeter is voorzien van een zelfdiagnosesysteem. Als een storing wordt gedetecteerd in het elektrische circuit, wordt de volgende cyclus herhaald totdat de storing is verholpen: de segmenten van de brandstofmeter en het symbool “” knipperen acht keer en gaan dan gedurende ongeveer 3 seconden uit. Vraag in dat geval een Yamaha dealer het elektrisch circuit te testen.

Weergave koelvloeistoftemperatuur

1

1. Weergave koelvloeistoftemperatuur

De weergave koelvloeistoftemperatuur geeft de temperatuur van de koelvloeistof aan.

DCA10021

LET OP

Laat de motor niet draaien terwijl deze oververhit is.

Zelfdiagnosesysteem

1

3

1. Weergave foutcode

Dit model is uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor diverse elektrische circuits. Als in een van deze circuits een storing wordt gedetecteerd, gaat het waarschuwingslampje motorstoring branden en geeft het display een foutcode weer.

Het zelfdiagnosesysteem detecteert ook storingen in de circuits van het startblokkeersysteem.

Als in de circuits van het startblokkeersysteem een storing wordt gedetecteerd, gaat het controlelampje startblokkering knipperen en geeft het display een foutcode weer.

3-9

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

OPMERKING

Als het display foutcode 52 weergeeft, betreft dit mogelijk een storing in het transpondersignaal. Als deze fout zich voordoet, probeer dan het volgende.

1.Start de motor met behulp van de codeersleutel.

3

OPMERKING

DCA11590

LET OP

Wanneer het display een foutcode aangeeft, moet de machine zo spoedig mogelijk worden gecontroleerd om motorschade te voorkomen.

DAU12331

Antidiefstal-alarmsysteem (optie)

Dit model kan door een Yamaha dealer worden uitgerust met een optioneel antidief- stal-alarmsysteem. Neem contact op met een Yamaha dealer voor nadere informatie.

Houd andere startblokkeersleutels uit de buurt van het contactslot en bewaar niet meer dan één startblokkeersleutel aan dezelfde sleutelring! Startblokkeersleutels kunnen signaalstoring veroorzaken, waardoor de motor mogelijk niet kan worden gestart.

2.Als de motor start, zet deze dan weer uit en probeer hem opnieuw te starten met de standaardsleutels.

3.Als de motor niet kan worden gestart met een of beide standaardsleutels, breng dan het voertuig, de codeersleutel en beide standaardsleutels naar een Yamaha dealer en laat de stan-

daardsleutels opnieuw coderen.

Als het display foutcodes weergeeft, noteer deze dan en vraag een Yamaha dealer om het voertuig te controleren.

3-10

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DAU12348

Stuurschakelaars

Links

1.Lichtsignaalschakelaar “

2.Dimlichtschakelaar “ /

3.Richtingaanwijzerschakelaar “/

4.Claxonschakelaar “

5.Schakelaar alarmverlichting “

Rechts

1.Noodstopschakelaar “ /

2.Startknop “

DAU12350

Lichtsignaalschakelaar “

Druk deze schakelaar in om de koplamp een lichtsignaal te laten afgeven.

DAU12400

Dimlichtschakelaar “/

Zet deze schakelaar op “” voor grootlicht en op “ ” voor dimlicht.

DAU12460

Richtingaanwijzerschakelaar “/

Druk deze schakelaar naar “” om afslaan naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar “” om afslaan naar links aan te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de middenstand. Om de richtingaanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in de middenstand.

DAU12500

Claxonschakelaar “

Druk deze schakelaar in om een claxonsignaal te geven.

DAU12660

Noodstopschakelaar “ /

Zet deze schakelaar voor u de motor start op “ ”. Zet deze schakelaar op “” om de motor direct uit te schakelen in een noodgeval, zoals wanneer de machine omslaat of als de gaskabel blijft hangen.

3-11

DAU12711

Startknop “

Druk deze knop in om via de startmotor de motor rond te draaien. Zie pagina 5-1 voor startinstructies voordat u de motor start.

DAU44710

Het waarschuwingslampje voor motorstoring en het ABS-waarschuwingslampje (al-

leen voor model met ABS) gaan branden 3 als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid en

de startknop wordt ingedrukt. Dit wijst echter niet op een storing.

DAU12733

Schakelaar alarmverlichting “

Met de sleutel in de stand “ON” of “” kan deze schakelaar worden gebruikt voor het inschakelen van de alarmverlichting (gelijktijdig knipperen van alle richtingaanwijzers). De alarmverlichting wordt gebruikt in een noodgeval of om andere verkeersdeelnemers te waarschuwen als uw machine stilstaat in een mogelijk gevaarlijke verkeerssituatie.

DCA10061

LET OP

Gebruik de alarmverlichting niet gedurende langere tijd als de motor niet draait omdat hierdoor de accu kan ontladen.

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DAU12820

DAU12870

DAU26823

Koppelingshendel

Schakelpedaal

Remhendel

3

1. Koppelingshendel

De koppelingshendel bevindt zich aan de linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de koppeling te ontkoppelen. Laat de hendel los om de koppeling te laten aangrijpen. Voor een soepele werking van de koppeling moet de hendel snel ingetrokken worden en langzaam worden losgelaten.

De koppelingshendel is voorzien van een sperschakelaar die deel uitmaakt van het startspersysteem. (Zie pagina 3-21.)

1

1. Schakelpedaal

Het schakelpedaal bevindt zich aan de linkerzijde van de motor en wordt in combinatie met de koppelingshendel gebruikt bij het schakelen van de versnellingen van de 6- traps constant-mesh versnellingsbak op deze motorfiets.

De remhendel bevindt zich aan de rechterstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de voorrem te bekrachtigen.

1.Remhendel

2.Stelwiel afstelpositie remhendel

3. ”-merkteken

4.Afstand tussen remhendel en stuurgreep

De remhendel is voorzien van een stelwiel voor de positie van de remhendel. Om de afstand tussen de remhendel en de stuurgreep af te stellen, wordt het stelwiel gedraaid terwijl de hendel van het stuur vandaan wordt gehouden. Controleer of het correcte instelpunt op het stelwiel tegenover het “ ”-merkteken op de remhendel staat.

3-12

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DAU12941

Rempedaal

1

1. Rempedaal

Het rempedaal bevindt zich aan de rechterzijde van de motorfiets. Trap op het rempedaal om de achterrem te bekrachtigen.

DAU47521

ABS (voor modellen met ABS)

Het Yamaha ABS (anti-blokkeervoorziening remsysteem) bestaat uit een dubbel uitgevoerd elektronisch regelsysteem dat de voorrem en achterrem onafhankelijk aanstuurt. Het ABS wordt bewaakt door een ECU, die in geval van een storing zal terugvallen op handmatig remmen.

DWA10090

WAARSCHUWING

Het ABS-systeem functioneert het meest effectief over lange remwegen.

Op sommige wegtypen (ruw wegdek of grint) kan de remweg langer zijn dan bij remmen zonder ABS. Houd daarom steeds voldoende afstand tot uw voorligger, afgestemd op uw rijsnelheid.

OPMERKING

Het ABS voert gedurende enkele seconden een zelftest uit elke keer dat de machine wegrijdt nadat de sleutel naar “ON” is gedraaid. Tijdens deze test hoort u een “klikkend” geluid vanonder de zitting en wanneer u de remhendel of het rempedaal licht aantrekt

of intrapt, voelt u eventueel een trilling in de hendel of het pedaal. Dit is normaal.

Wanneer ABS is geactiveerd, worden de remmen op de gebruikelijke wijze bediend. In de remhendel of het rem-

 

pedaal kunnen pulsaties worden ge-

 

 

 

 

voeld, maar dat duidt niet op een

 

 

 

 

storing.

 

3

 

Dit ABS-systeem is uitgerust met een

 

 

 

 

 

testfunctie, waarbij de bestuurder de pulsaties kan voelen in het rempedaal of in de remhendel terwijl ABS actief is. Er is echter speciaal gereedschap vereist, dus neem voor het uitvoeren van deze test contact op met uw Yamaha dealer.

DCA16120

LET OP

Houd alle soorten magneten (inclusief magneetgrijpers, magnetische schroevendraaiers etc.) uit de buurt van de voorste en achterste wielnaven. Anders kunnen de magnetische rotors van de wielnaven beschadigd raken, waardoor het ABS-systeem niet meer goed werkt.

3-13

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

1

3

1.Achterste wielnaaf

2.Voorste wielnaaf

DAU13074

2 Tankdop

1.Slotplaatje tankdop

2.Ontgrendelen.

Openen van de tankdop

Open het slotplaatje op de tankdop, steek de sleutel in het slot en draai hem dan 1/4 slag rechtsom. Het slot wordt ontgrendeld en de tankdop kan worden verwijderd.

OPMERKING

De tankdop kan alleen worden gesloten met de sleutel in het slot. Bovendien kan de sleutel niet worden uitgenomen als de tankdop niet correct gesloten en vergrendeld is.

DWA11091

WAARSCHUWING

Na het tanken moet de tankdop goed worden aangedraaid. Door brandstoflekkage ontstaat brandgevaar.

Sluiten van de tankdop

1.Druk de tankdop in positie met de sleutel in het slot.

2.Draai de sleutel linksom naar de oorspronkelijke positie, neem hem uit en sluit dan het slotplaatje.

3-14

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DAU13221

Brandstof

Controleer of er voldoende brandstof in de brandstoftank aanwezig is.

DWA10881

WAARSCHUWING

Benzine en benzinedampen zijn zeer brandbaar. Volg de onderstaande instructies om brand en ontploffing te voorkomen en het letselrisico tijdens het tanken te verlagen.

1.Zet alvorens te tanken de motor af en zorg dat er niemand op de machine zit. Rook nooit tijdens het tanken en tank nooit in de nabijheid van vonken, open vuur of andere ontstekingsbronnen zoals de waakvlammen van geisers en kledingdrogers.

2.Maak de brandstoftank niet te vol. Steek bij het tanken het vulpistool goed in de vulopening van de brandstoftank. Stop met vullen zodra de brandstof de onderkant van de vulhals heeft bereikt. Omdat brandstof uitzet als deze warm wordt, kan de warmte van de motor of de zon ervoor zorgen dat brandstof uit de brandstoftank stroomt.

1

2

1.Vulpijp brandstoftank

2.Maximaal brandstofniveau

3.Veeg uitgestroomde brandstof onmiddellijk af. LET OP: Veeg gemorste brandstof onmiddellijk af met een schone, droge, zachte doek, aangezien de brandstof de gelakte oppervlakken en kunststof delen kan aantasten. [DCA10071]

4.Draai de tankdop stevig vast.

DWA15151

WAARSCHUWING

Benzine is giftig en kan letsel of overlijden veroorzaken. Spring zorgvuldig om met benzine. Probeer nooit om benzine via de mond over te hevelen. Roep onmiddellijk medische hulp in nadat u benzine heeft ingeslikt, veel benzinedamp heeft ingeademd of benzine in uw ogen heeft gekregen. Als benzine op uw huid

terechtkomt, was deze dan af met water en zeep. Als u benzine op uw kleding morst, trek dan andere kleding aan.

DAU13320

Voorgeschreven brandstof:

 

 

 

 

UITSLUITEND NORMALE LOOD-

 

 

3

 

VRIJE BENZINE

 

 

 

 

 

 

 

Inhoud brandstoftank:

 

 

 

 

 

 

 

17.3 L (4.57 US gal, 3.81 Imp.gal)

 

 

 

 

Brandstofreserve:

 

 

 

 

3.2 L (0.85 US gal, 0.70 Imp.gal)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

DCA11400

 

 

 

LET OP

 

 

 

 

 

 

Gebruik uitsluitend loodvrije benzine.

 

 

 

Loodhoudende benzine veroorzaakt ern-

 

 

 

stige schade aan inwendige motoron-

 

 

 

derdelen als kleppen en zuigerveren en

 

 

 

ook aan het uitlaatsysteem.

 

 

 

Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het gebruik van normale loodvrije benzine met een octaangetal van RON 91 of hoger. Als de motor gaat detoneren (pingelen), gebruik dan benzine van een ander merk of gebruik loodvrije superbenzine. Door loodvrije benzine te gebruiken gaan bougies langer mee en blijven de onderhoudskosten beperkt.

3-15

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DAU39451

Tankbeluchtingsslang/overloopslang

3

1

2

1.Tankbeluchtingsslang/overloopslang

2.Oorspronkelijke positie (verfmerkteken)

Alvorens de motorfiets te gebruiken:

Controleer de aansluiting van de tankbeluchtingsslang/overloopslang.

Controleer de tankbeluchtingsslang/overloopslang op scheuren of beschadiging en vervang indien nodig.

Controleer of het uiteinde van de tankbeluchtingsslang/overloopslang niet verstopt is en reinig indien nodig.

DAU13433

Uitlaatkatalysator

Dit model is uitgerust met een uitlaatkatalysator.

DWA10862

WAARSCHUWING

Het uitlaatsysteem is heet nadat de motor heeft gedraaid. Let op het volgende om brandgevaar of brandwonden te voorkomen:

Parkeer de machine nooit nabij brandgevaarlijke stoffen, zoals op gras of op ander materiaal dat gemakkelijk vlam vat.

Parkeer de machine op een plek waar voetgangers of kinderen niet gemakkelijk met het hete uitlaatsysteem in aanraking kunnen komen.

Controleer of het uitlaatsysteem is afgekoeld alvorens onderhoudswerkzaamheden uit te voeren.

Laat de motor niet langer dan enkele minuten stationair draaien. Lang stationair draaien kan leiden tot oververhitting.

DCA10701

LET OP

Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Bij gebruik van loodhoudende benzine zal onherstelbare schade worden toegebracht aan de uitlaatkatalysator.

3-16

Loading...
+ 70 hidden pages