Hp LASERJET 5100 User Manual [nl]

en3700
200m 250m 280m
hp jetdirect
Handleiding
voor beheerders
610n 615n 620n 680n
Handleiding voor beheerders
HP Jetdirect-printservers
Modellen: 175x
310x 380x
en3700
200m 250m 280m
610n 615n 620n 680n
© 2003-2004 Copyright Hewlett-Packard Development Company, L.P. © 2002 Copyright Hewlett-Packard Company
Alle rechten voorbehouden. Verveelvuldiging, bewerking en vertaling zonder voorafgaande schriftelijke toestemming is verboden, behalve zoals toegestaan door het auteursrecht.
De informatie in dit document kan zonder aankondiging vooraf worden gewijzigd. De garanties voor HP producten en services staan in de garantiebeschrijvingen bij
de desbetreffende producten en services. Geen enkel onderdeel van dit document mag als extra garantie worden gezien. HP aanvaardt geen aansprakelijkheid voor technische fouten, drukfouten of weglatingen in deze publicatie.
Editie 3, 1/2004
Handelsmerken
Microsoft®, MS-DOS® en Windows® zijn in de V.S. gedeponeerde handelsmerken van Microsoft Corporation. NetWare® en Novell® zijn gedeponeerde handelsmerken van Novell Corporation. IBM®, IBM Warp Server® en Operating System/2® zijn gedeponeerde handelsmerken van International Business Machines Corp. Ethernet is een gedeponeerd handelsmerk van Xerox Corporation. PostScript is een handelsmerk van Adobe Systems, Incorporated. UNIX® is een gedeponeerd handelsmerk van Open Group.
Inhoudsopgave
1. Kennismaking met de HP Jetdirect­printserver
Inleiding ................................................................................... 7
Ondersteunde printservers ..................................................... 8
Ondersteunde netwerkprotocollen........................................ 10
Beveiligingsprotocollen.......................................................... 13
Bijgeleverde handleidingen................................................... 16
HP-ondersteuning.................................................................. 17
Productregistratie.................................................................. 19
2. Overzicht van softwareoplossingen van HP
Inleiding ................................................................................. 20
Wizard HP Jetdirect Wireless Setup .................................... 23
Wizard HP Install Network Printer (Windows)................... 24
HP Jetdirect Printer Installer for UNIX .............................. 26
HP Web Jetadmin.................................................................. 27
Internet Printer Connection-software .................................. 30
HP IP/IPX Printer Gateway for NDPS................................. 34
HP WPS Assistant (Mac OS X)............................................. 36
HP LaserJet-hulpprogramma's voor Mac OS ...................... 37
3. TCP/IP-configuratie
Inleiding ................................................................................. 44
Standaard-IP-adres ............................................................... 45
BOOTP/TFTP gebruiken....................................................... 51
DHCP gebruiken.................................................................... 73
RARP gebruiken .................................................................... 81
De opdrachten arp en ping gebruiken .................................. 83
Telnet gebruiken.................................................................... 85
De geïntegreerde webserver gebruiken .............................. 113
Het bedieningspaneel van de printer gebruiken................ 114
Verplaatsen naar een ander netwerk ................................. 115
4. De geïntegreerde webserver gebruiken
Inleiding ............................................................................... 116
Vereisten .............................................................................. 118
De geïntegreerde webserver bekijken................................. 120
Het tabblad Home van HP Jetdirect .................................. 124
Het tabblad Networking...................................................... 127
Overige koppelingen ............................................................ 177
NLWW iv
5. Configuratie voor afdrukken via LPD
Inleiding ............................................................................... 178
Overzicht van LPD-setup .................................................... 181
LPD op UNIX-systemen ...................................................... 183
LPD op Windows NT/2000-systemen ................................. 187
LPD op Windows XP-systemen........................................... 193
LPD op Mac OS-systemen................................................... 196
6. Afdrukken via FTP
Inleiding ............................................................................... 198
Vereisten .............................................................................. 199
Afdrukbestanden ................................................................. 199
Afdrukken via FTP .............................................................. 200
Voorbeeld van een FTP-sessie............................................. 204
7. Beveiligingsfuncties
Inleiding ............................................................................... 205
Beveiligingsfuncties gebruiken........................................... 210
8. Problemen met de HP Jetdirect-printserver oplossen
Inleiding ............................................................................... 212
Fabriekswaarden herstellen ............................................... 213
Algemene probleemoplossing .............................................. 215
Problemen met draadloze printservers oplossen .............. 223
Problemen met de LPD-configuratie voor UNIX oplossen 229
9. HP Jetdirect-configuratiepagina
Inleiding ............................................................................... 231
Opmaak van de configuratiepagina.................................... 232
Berichten op de configuratiepagina .................................... 234
Foutberichten....................................................................... 257
A. Overzicht van TCP/IP
Inleiding ............................................................................... 269
IP-adres ................................................................................ 271
IP-parameters configureren ................................................ 273
Subnetten............................................................................. 275
Gateways.............................................................................. 277
Syslog-server........................................................................ 278
NLWW v
B. Draadloze HP Jetdirect 802.11b-printservers
Inleiding................................................................................280
Basisconcepten draadloze HP Jetdirect ..............................281
Overzicht van installatie......................................................292
C. Het menu van het HP Jetdirect-
bedieningspaneel
Inleiding................................................................................306
Traditioneel bedieningspaneel.............................................307
Grafisch bedieningspaneel...................................................314
D. OpenSSL-instructies
Index
NLWW vi
1
Kennismaking met de HP Jetdirect­printserver

Inleiding

Met de HP Jetdirect-printserver kunt u printers en andere apparaten rechtstreeks op een netwerk aansluiten. Als u een apparaat rechtstreeks op een netwerk aansluit, kan het op een praktische plaats worden geïnstalleerd en door meerdere gebruikers gezamenlijk worden gebruikt. Verder zorgt een netwerkverbinding dat de gegevensoverdracht van en naar een apparaat plaatsvindt op netwerksnelheid.
Interne HP Jetdirect-printservers worden geïnstalleerd in printers van HP die voorzien zijn van een compatibele I/O-sleuf (Input/Output). Externe HP Jetdirect-printservers dienen voor het verbinden van printers met het netwerk door de USB-poort van de printer als netwerkpoort te gebruiken.
Opmerking Tenzij anders aangegeven, verwijst de term
printserver in deze handleiding naar de HP Jetdirect-printserver en niet naar een aparte computer waarop printserversoftware wordt uitgevoerd.
Wanneer een draadloze HP Jetdirect-printserver op uw netwerk is aangesloten, biedt deze dezelfde afdrukservices als Jetdirect-printservers die met behulp van netwerkkabels zijn aangesloten. Raadpleeg Bijlage B draadloze HP-printservers.
NLWW 7
voor meer informatie over

Ondersteunde printservers

De functies die in deze handleiding worden beschreven, worden ondersteund door de volgende HP Jetdirect-printservers, waarvan de firmware-versies zijn vermeld:
Tabel 1.1 Ondersteunde producten
Model Product
nummer
175x J6035C USB 1.1 10/100TX Beperkt* M.25.xx-serie***
310x J6038A USB 1.1 10/100TX Volledig** Q.25.xx-serie
en3700 J7942A USB 2,0 10/100TX Volledig** A.25.xx-serie
380x J6061A USB 1.1 802.11b
200m J6039C LIO-sleuf 10/100TX Beperkt* P.25.xx-serie***
250m J6042B LIO-sleuf 10/100TX Volledig** N.25.xx-serie
280m J6044A LIO-sleuf 802.11b
610n J4167A EIO-sleuf Token Ring Volledig (met
615n J6057A EIO-sleuf 10/100TX Volledig** R.25.xx-serie
620n J7934A EIO-sleuf 10/100TX Volledig** C.25.xx-serie
680n J6058A EIO-sleuf 802.11b
* Beperkte ondersteuning betreft TCP/IP, IPX Direct Mode, AppleTalk (EtherTalk)
en LPD/Windows.
** Volledige ondersteuning betreft TCP/IP, IPX/SPX, AppleTalk (EtherTalk),
LPR/LPD en beveiliging. Zie Tabel 1.2
*** Geen upgrademogelijkheden. Voor het opwaarderen van functies dient u een
nieuw product aan te schaffen dat opgewaardeerde firmware bevat.
Printer­aansluiting
Netwerk­aansluiting
draadloos
draadloos
draadloos
.
Ondersteund netwerk­protocol
Volledig** S.25.xx-serie
Volledig** T.25.xx-serie
uitzondering van AppleTalk)**
Volledig** U.25.xx-serie
Firmware Version
L.25.xx-serie
NLWW Kennismaking met de HP Jetdirect-printserver 8
De geïnstalleerde firmware-versie kan op verschillende manieren worden bepaald, onder andere met behulp van een HP Jetdirect­configuratiepagina (zie Hoofdstuk 9 de geïntegreerde webserver (zie Hoofdstuk 4 netwerkbeheer. Zie Firmware-upgrades
), Telnet (zie Hoofdstuk 3),
) en toepassingen voor
voor firmware-updates.
Opmerking Wanneer u een ondersteunde printserver
opwaardeert, dient u de upgrade mogelijk twee keer uit te voeren als het een lagere firmware-versie dan X.24.00 betreft. Dit is nodig als u wilt dat de printserver beheerprogramma's (bijvoorbeeld de geïntegreerde webserver) ondersteunt waarbij gebruik wordt gemaakt van andere talen dan Engels.
NLWW Kennismaking met de HP Jetdirect-printserver 9

Ondersteunde netwerkprotocollen

Opmerking Bij draadloze HP Jetdirect-printservers wordt er
in deze sectie van uitgegaan dat een draadloze verbinding met het netwerk tot stand is gebracht.
De ondersteunde netwerkprotocollen en de meest gebruikte netwerkprinteromgevingen waarin deze worden gebruikt, zijn weergegeven in Tabel 1.2
Tabel 1.2 Ondersteunde netwerkprotocollen (1 van 2)
.
Onder­steunde netwerk­protocollen
TCP/IP Microsoft Windows 98/Me/NT4.0/2000/XP
* Raadpleeg het huidige gegevensblad voor het HP Jetdirect-product voor
aanvullende netwerksystemen en versies. Voor werking met andere netwerkomgevingen neemt u contact op met de fabrikant van uw systeem of een erkend verkooppunt van HP-producten.
** Voor deze netwerksystemen neemt u contact op met de fabrikant van uw systeem
voor software, documentatie en ondersteuning.
*** Afdrukken via de directe IP/IPX-modus van Windows en LPD/Windows worden
ondersteund. NetWare wordt niet ondersteund. IPP wordt niet ondersteund. LPD/UNIX wordt niet ondersteund.
Netwerkomgeving* Product-
ondersteuning
J6035C (175x)***
(32- en 64-bit), directe modus Novell NetWare 5, 6 met NDPS UNIX en Linux, inclusief:
Hewlett-Packard HP-UX, Sun Microsystems Solaris (alleen SPARC­systemen), IBM AIX**, HP MPE-iX**,
RedHat Linux, SuSE Linux LPR/LPD (Line Printer Daemon) IPP (Internet Printing Protocol) FTP (File Transfer Protocol)
J6038A (310x) J7942A (en3700) J6061A (380x) J6039C (200m)*** J6042B (250m) J6044A (280m) J4167A (610n) J6057A (615n) J7934A (620n) J6058A (680n)
NLWW Kennismaking met de HP Jetdirect-printserver 10
Tabel 1.2 Ondersteunde netwerkprotocollen (2 van 2)
Onder­steunde
Netwerkomgeving* Product-
ondersteuning netwerk­protocollen
IPX/SPX en compatibele protocollen
Novell NetWare Microsoft Windows 98/Me/NT4.0/2000/XP
(alleen 32-bit), directe modus
J6035C (175x)***
J6038A (310x)
J7942A (en3700)
J6061A (380x)
J6039C (200m)***
J6042B (250m)
J6044A (280m)
J4167A (610n)
J6057A (615n)
J7934A (620n)
J6058A (680n)
AppleTalk (Alleen
EtherTalk)
Apple Mac OS J6035C (175x)
J6038A (310x)
J7942A (en3700)
J6061A (380x)
J6039C (200m)
J6042B (250m)
J6044A (280m)
J6057A (615n)
J7934A (620n)
J6058A (680n)
DLC/LLC Microsoft Windows NT**
Artisoft LANtastic**
J6038A (310x)
J7942A (en3700)
J6061A (380x)
J6042B (250m)
J6044A (280m)
J4167A (610n)
J6057A (615n)
J7934A (620n)
J6058A (680n)
* Raadpleeg het huidige gegevensblad voor het HP Jetdirect-product voor
aanvullende netwerksystemen en versies. Voor werking met andere netwerkomgevingen neemt u contact op met de fabrikant van uw systeem of een erkend verkooppunt van HP-producten.
** Voor deze netwerksystemen neemt u contact op met de fabrikant van uw systeem
voor software, documentatie en ondersteuning.
*** Afdrukken via de directe IP/IPX-modus van Windows en LPD/Windows worden
ondersteund. NetWare wordt niet ondersteund. IPP wordt niet ondersteund. LPD/UNIX wordt niet ondersteund.
NLWW Kennismaking met de HP Jetdirect-printserver 11
Indien niet bij dit product geleverd, is HP-software voor netwerkinstallatie en -beheer voor ondersteunde systemen verkrijgbaar bij HP-ondersteuning op:
http://www.hp.com/support/net_printing
Voor software voor het instellen van het afdrukken over een netwerk voor andere systemen raadpleegt u de fabrikant van het systeem.
NLWW Kennismaking met de HP Jetdirect-printserver 12

Beveiligingsprotocollen

SNMP (IP en IPX)
SNMP (Simple Network Management Protocol) wordt door toepassingen voor netwerkbeheer gebruikt voor het beheer van apparaten. HP Jetdirect-printservers ondersteunen SNMP en standaard MIB-II-objecten (Management Information Base) in IP- en in IPX-netwerken.
HP Jetdirect 175x- en 200m-printservers ondersteunen alleen een SNMP v1/v2c-agent.
HP Jetdirect-printservers met alle functies ondersteunen een SNMP v1/v2c-agent en een SNMP v3-agent voor verbeterde beveiliging.

HTTPS

HP Jetdirect-printservers met alle functies ondersteunen HTTPS (Secure Hyper Text Transfer Protocol) voor beveiligde, gecodeerde beheercommunicatie tussen de geïntegreerde webserver en de webbrowser.
HTTPS wordt niet ondersteund door op waarden gebaseerde printservers (bijvoorbeeld HP Jetdirect 175x en 200m).

Verificatie (draadloze printservers)

Verificatie op serverbasis
Draadloze HP Jetdirect 802.11b-printservers ondersteunen veelgebruikte, op de server gebaseerde verificatiemethoden voor netwerktoegang op basis van IEEE 802.1x EAP (Extensible Authentication Protocol), waaronder:
LEAP (Lightweight Extensible Authentication Protocol).
LEAP is een eigen protocol van Cisco Systems, Inc. waarbij wachtwoorden worden gebruikt voor de onderlinge verificatie tussen een client en een netwerkverificatieserver. Voor beveiligde communicatie worden dynamische coderingssleutels gebruikt.
NLWW Kennismaking met de HP Jetdirect-printserver 13
PEAP (Protected Extensible Authentication Protocol).
PEAP is een wederzijds verificatieprotocol waarbij gebruik wordt gemaakt van digitale certificaten voor verificatie van de netwerkserver en van wachtwoorden voor verificatie van clients. Voor extra beveiliging zijn de uitgewisselde verificatiegegevens ingekapseld in TLS (Transport Layer Security). Voor beveiligde communicatie worden dynamische coderingssleutels gebruikt.
EAP-MD5 (EAP met gebruik van Message Digest-algoritme 5,
RFC 1321). EAP-MD5 is een eenrichtingsverificatieprotocol waarmee de client wordt geverifieerd met behulp van een wachtwoord dat is beschermd door het MD5-coderingsalgoritme.
EAP-TLS (EAP met gebruik van Transport Layer Security,
RFC 2716). EAP-TLS is een wederzijds verificatieprotocol dat is gebaseerd op digitale certificaten die voldoen aan X.509 voor de verificatie van de client en de netwerkverificatieserver. Voor beveiligde communicatie worden dynamische coderingssleutels gebruikt.
EAP-TTLS (EAP waarbij gebruik wordt gemaakt van Tunneled
Transport Layer Security). EAP-TTLS is een EAP-TLS-extensie die het volgende ondersteunt:
wederzijdse verificatie met behulp van client- en
servercertificaten die voldoen aan X.509 of
eenrichtingsverificatie met behulp van serververificatie op
certificaatbasis, gevolgd door getunnelde clientverificatie op wachtwoordbasis. Voor extra beveiliging zijn de uitgewisselde verificatiegegevens ingekapseld in TLS (Transport Layer Security).
Voor beveiligde communicatie worden bij TTLS dynamische coderingssleutels gebruikt.
Zonder verificatieserver
Voor kleine kantoornetwerken die geen verificatieserver hebben, ondersteunen draadloze HP Jetdirect-printservers netwerkverificatie met behulp van het Extensible Authentication Protocol met een vooraf gedeelde sleutel (EAP/PSK). Op basis van een door de gebruiker ingevoerde wachtzin wordt een vooraf gedeelde sleutel gegenereerd die voor netwerktoegang en
-communicatie wordt gebruikt.
NLWW Kennismaking met de HP Jetdirect-printserver 14
Wanneer de printserver is geconfigureerd voor EAP/PSK­verificatie, wordt gebruik gemaakt van dynamische WPA-coderingsprotocollen (Wi-Fi Protected Access) voor draadloze communicatie.
Codering
Draadloze HP Jetdirect 802.11b-printservers ondersteunen statische WEP-codering (Wired Equivalent Privacy). Voor statische WEP-codering wordt een netwerk-WEP-sleutel met vaste lengte (40/64-bits of 104/128-bits) gedeeld door elk apparaat op de netwerk.
Afhankelijk van het model van de draadloze printserver, worden de volgende dynamische coderingsprotocollen ondersteund:
dynamisch WEP
Wi-Fi Protected Access (WPA)
Opmerking Als EAP/PSK-verificatie met zware codering niet
door de draadloze HP Jetdirect-printserver wordt ondersteund, wordt dit niet als selecteerbare configuratieoptie weergegeven.
Wanneer gebruik wordt gemaakt van dynamische codering, worden de coderingssleutels periodiek gewijzigd. Dit biedt extra beveiliging, omdat de coderingssleutels waarschijnlijk zullen zijn veranderd voordat iemand de sleutels heeft kunnen decoderen.
Bij dynamische WEP-codering wordt aan elk apparaat in het draadloze netwerk een andere coderingssleutel toegewezen die na een vooraf ingestelde periode verloopt en vervolgens wordt vervangen.
WPA-codering is een uitgebreide versie van dynamisch WEP en biedt extra beveiliging. Er worden bijvoorbeeld nieuwe coderingssleutels gemaakt voor vaste hoeveelheden gegevens (10 kilobytes) die door een apparaat in het netwerk worden verzonden.
NLWW Kennismaking met de HP Jetdirect-printserver 15

Bijgeleverde handleidingen

De volgende handleidingen worden bij uw printserver geleverd of bij uw printer als de printserver vooraf is geïnstalleerd.
Getting Started Guide, User Guide of vergelijkbare
printerdocumentatie (geleverd bij printers met vooraf geïnstalleerde HP Jetdirect-printserver).
Deze handleiding, de HP Jetdirect-printserver - Handleiding
voor beheerders.
HP Jetdirect Setup Guide (alleen voor 615n/620n-printservers),
op cd-rom geleverd bij standaard printservers).
De HP Jetdirect Wireless Print Server Setup Guides (alleen voor
680n- en 380x-printservers, op cd-rom geleverd bij standaard printservers).
De HP Jetdirect Print Server User's Guides (voor
175x/310x/en3700- en 200m/250m/280m-printservers, op cd-rom geleverd bij standaard printservers).
NLWW Kennismaking met de HP Jetdirect-printserver 16

HP-ondersteuning

On line HP-ondersteuning

Gebruik de muis om snel oplossingen te vinden! De website van HP
http://www.hp.com/support/net_printing
is de aangewezen plek om antwoord te vinden op al uw vragen over de HP Jetdirect-printserver. De website is 24 uur per dag, 7 dagen per week bereikbaar.

Firmware-upgrades

Hewlett-Packard biedt downloadbare firmware-upgrades voor HP Jetdirect-printservers die zijn voorzien van geheugen dat kan worden bijgewerkt (HP Jetdirect 175x- en 200m-producten kunnen niet worden bijgewerkt). De upgrades zijn van het Internet te downloaden op:
http://www.hp.com/go/webjetadmin_firmware
Installatieprogramma's voor firmware
Firmware-upgrades voor ondersteunde HP Jetdirect-printservers kunnen met een van de volgende installatieprogramma's via een netwerk worden geïnstalleerd:
HP Jetdirect Download Manager (Windows). HP Jetdirect
Download Manager kan worden gedownload van de website van de on line ondersteuning van HP op:
http://www.hp.com/go/dlm_sw
HP Web Jetadmin kan worden gebruikt voor ondersteunde
systemen. Bezoek de volgende webpagina voor meer informatie over HP Web Jetadmin:
http://www.hp.com/go/webjetadmin/
Voor firmware-versies x.24.00 en hoger biedt de geïntegreerde
webserver van de printserver een functie waarmee firmware­upgrades kunnen worden uitgevoerd via een webbrowser. Zie voor meer informatie Hoofdstuk 4
NLWW Kennismaking met de HP Jetdirect-printserver 17
.
Voor firmware-versies x.22.00 en hoger kan met FTP
(File Transfer Protocol) een imagebestand van de firmware­upgrade worden overgezet op de printserver. Als u een FTP-sessie wilt starten, gebruikt u het IP-adres of de hostnaam van het apparaat. Als er een wachtwoord is ingesteld, moet u dat invoeren om u aan te melden bij het apparaat. Nadat u zich hebt aangemeld, kunt u gangbare FTP-opdrachten gebruiken om het apparaat bij te werken, zoals hierna wordt aangegeven:
ftp> bin ftp> hash ftp> cd /download ftp> put <bestandsnaam firmware-image; geef volledige padnaam op> ftp>######### <Wacht totdat de download is voltooid> ftp> bye

HP-ondersteuning via de telefoon

Goed opgeleide deskundigen staan klaar om u te helpen. Bezoek voor actuele telefoonnummers voor ondersteuning en wereldwijd beschikbare services van HP de volgende website:
http://www.hp.com/support/support_assistance
Opmerking Bel voor gratis ondersteuning in de VS en Canada
1-800-HPINVENT of 1-800-474-6836.
Opmerking De telefoonkosten worden in rekening gebracht bij
de persoon die belt. De tarieven kunnen verschillen. Neem contact op met uw telefoonmaatschappij voor actuele tarieven.
NLWW Kennismaking met de HP Jetdirect-printserver 18

Productregistratie

Voor het registreren van uw HP Jetdirect-printserver kunt u gebruikmaken van de volgende HP-webpagina:
http://www.hp.com/go/jetdirect_register
NLWW Kennismaking met de HP Jetdirect-printserver 19
2

Overzicht van softwareoplossingen van HP

Inleiding

HP biedt een verscheidenheid aan softwareoplossingen voor het instellen en beheren van netwerkapparatuur die met behulp van HP Jetdirect is aangesloten. Zie Tabel 2.1 software u het best kunt gebruiken.
Opmerking Bezoek voor meer informatie over deze en andere
oplossingen de website van de on line ondersteuning van HP op:
om te bepalen welke
http://www.hp.com/support/net_printing
Tabel 2.1 Softwareoplossingen (1 van 3)
Besturingssysteem Functie Opmerkingen
Wizard HP Jetdirect Wireless Setup (Windows)
Windows 98, Me, NT 4.0, 2000, XP (alleen 32-bit), Server 2003
Eén draadloze HP Jetdirect­printserver configureren voor een draadloze verbinding met uw netwerk.
(Opmerking: deze wizard installeert de printer niet op uw systeem.)
Wordt vanaf cd-rom
uitgevoerd op een
draadloze computer.
Biedt de mogelijkheid
IP-adresparameters in
te stellen.
Er is ook een versie
verkrijgbaar die kan
worden uitgevoerd
vanaf de vaste schijf.
NLWW 20
Tabel 2.1 Softwareoplossingen (2 van 3)
Besturingssysteem Functie Opmerkingen
Wizard HP Install Network Printer (Windows)
Windows 98, Me, NT 4.0, 2000, XP* (directe modus IP en IPX), Server 2003
NetWare 4.x, 5.x, 6.0 (alleen IPX/SPX)
*IPX/SPX wordt niet ondersteund in de 64-bits versie van Windows XP.
HP Jetdirect Printer Installer for UNIX
HP-UX 10.x-10.20, 11.x Solaris 2.6, 7, 8
(alleen SPARCsystems) TCP/IP
HP Web Jetadmin
(Raadpleeg de HP-website voor updates van de lijst met ondersteunde systemen.)
Windows NT 4.0, 2000, XP Professional, Server 2003
HP-UX* Solaris* Red Hat Linux,
SuSE Linux NetWare* TCP/IP, IPX/SPX *Ondersteunt het maken
van wachtrijen en het beheer van randapparatuur vanuit HP Web Jetadmin dat in Windows NT 4.0, 2000, XP of Server 2003 wordt uitgevoerd.
Eén netwerkprinter op het systeem installeren voor peer-to-peer-afdrukken (directe modus) of client­server-afdrukken (gedeeld).
Snelle en eenvoudige installatie van op HP Jetdirect aangesloten printers.
Installatie, configuratie en beheer op afstand van op HP Jetdirect aangesloten printservers, niet door HP vervaardigde printers die de standaard-MIB's ondersteunen, en printers met geïntegreerde webservers.
Beheer van waarschuwingen en verbruiksartikelen.
Firmware-upgrades op afstand voor HP Jetdirect­printservers.
Activaregistratie en verbruiksanalyse.
Eenvoudige
printerinstallatie, normaal geïntegreerd met de systeemsoftware van de printer.
Wordt uitgevoerd
vanaf cd-rom.
Er is ook een versie
verkrijgbaar die kan worden uitgevoerd vanaf de vaste schijf.
Wordt meegeleverd op
de HP Jetdirect-cd-rom en kan worden gedownload van de HP-website.
Voorkeursoplossing
van HP voor continu beheer en installatie van meerdere printers op willekeurige plaatsen op het intranet.
Beheer via de browser.
NLWW Overzicht van softwareoplossingen van HP 21
Tabel 2.1 Softwareoplossingen (3 van 3)
Besturingssysteem Functie Opmerkingen
Internet Printer Connection-software
Windows NT 4.0, 2000 (Intel)
alleen TCP/IP Opmerking: Internet-
afdruksoftware van Microsoft is eveneens geïntegreerd in Windows 2000.
HP IP/IPX Printer Gateway for NDPS
NetWare 5.x, 6.0 (alleen IPX)
HP WPS Assistant (Mac OS X)
Mac OS X 10.1.5 of hoger
HP LaserJet-hulpprogramma's voor Mac OS
Mac OS 9.x, X (Classic Mode)
Afdrukken via het Internet naar via HP Jetdirect aangesloten printers met IPP (Internet Printing Protocol).
Vereenvoudigde installatie, afdrukken en bidirectioneel beheer van via HP Jetdirect aangesloten printers onder NDPS (Novell Distributed Print Services).
Dient voor automatische ontdekking en installatie van via HP Jetdirect aangesloten printers naar NDPS.
Configuratie van draadloze HP Jetdirect-printservers met een verbinding met het netwerk.
Configuratie en beheer van via HP Jetdirect aangesloten printers.
Biedt economische
distributie van papieren
documenten met hoge
afdrukkwaliteit via het
Internet (dient als
vervanging van
fax, post- en
koeriersdiensten).
Vereist HP Jetdirect-
printserver (firmware-
versie x.20.00
of hoger).
IPP wordt niet
ondersteund op op
waarden gebaseerde
producten, zoals de
175x en 200m.
Maakt gebruikers-
licenties vrij.
Biedt uitschakeling van
SAP's voor verminderd
netwerkverkeer.
Vereist HP Jetdirect-
firmware-versie x.20.00
of hoger.
Vereist draadloze
HP Jetdirect-
printservers met
firmware-versie x.24.00
of hoger.
Beschikbaar op de
cd-rom van
HP Jetdirect.
NLWW Overzicht van softwareoplossingen van HP 22
Wizard HP Jetdirect Wireless Setup
De wizard HP Wireless Setup is een hulpprogramma waarmee u de draadloze HP Jetdirect-printserver configureert met een draadloze verbinding met het netwerk.
Met de wizard HP Wireless Setup wordt de printer niet op het systeem geïnstalleerd. Nadat een draadloze netwerkverbinding tot stand is gebracht, dient u andere HP-printerinstallatiehulpprogramma's of standaardhulpmiddelen van het besturingssysteem te gebruiken om de printer op de netwerksystemen te installeren. Wanneer u de draadloze printer op een systeem installeert, moet deze op dezelfde manier op het netwerk worden weergegeven als alle andere printers.
De wizard HP Wireless Setup staat op cd-rom die bij elke draadloze HP Jetdirect-printserver wordt geleverd. De wizard moet worden uitgevoerd op een ondersteunde draadloze computer die vooraf is geconfigureerd om met de HP Jetdirect-printserver te communiceren. Er is ook een versie van de wizard HP Wireless Setup beschikbaar die vanaf de vaste schijf van de computer kan worden uitgevoerd. Download deze versie vanaf de website van de on line ondersteuning van HP op:
www.hp.com/go/jdwsw_software
Opmerking Hoewel de wizard HP Wireless Setup op de eerste
plaats is bedoeld voor het configureren van parameters voor een draadloos netwerk, kunt u de wizard ook gebruiken om vooraf een geldig IP-adres op de printserver te configureren (bijvoorbeeld in verband met speciale DHCP-eisen of toegangslijstbeperkingen).

Vereisten

Draadloze computer, gewoonlijk een laptop.
Microsoft Windows XP (alleen 32-bits), Windows 2000,
Windows NT 4.0, Windows 98 of Windows Me.
NLWW Overzicht van softwareoplossingen van HP 23

Wizard HP Install Network Printer (Windows)

De wizard HP Install Network Printer is een softwaremodule voor het snel en gemakkelijk installeren van printers in een TCP/IP- of IP/IPX-netwerk. Met deze wizard kunt u de printer configureren met IP-parameters voor een TCP/IP-netwerk of NDS/Bindery­objecten in een Novell NetWare IPX/SPX-netwerk.
U kunt de wizard HP Install Network Printer vinden op de HP Jetdirect-cd-rom die bij zelfstandige HP Jetdirect-producten wordt geleverd. Start de wizard via de optie Install in het opstartmenu van de Jetdirect-cd-rom. De wizard wordt uitgevoerd vanaf de cd-rom, hoewel het mogelijk is dat sommige bestanden tijdelijk op de systeemschijf worden opgeslagen en vervolgens na het opnieuw opstarten van het systeem worden verwijderd.
Daarnaast omvat de printerinstallatiesoftware een versie van deze wizard, die wordt uitgevoerd vanaf een cd-rom die wordt geleverd bij HP-printers die klaar zijn voor gebruik in een netwerk. Het is echter mogelijk dat die versie geen ondersteuning biedt voor installatie in een Novell NetWare-netwerk.
Er ook een versie beschikbaar die vanaf de vaste schijf van de computer kan worden uitgevoerd. Download deze versie vanaf de website van de on line ondersteuning van HP op:
http://www.hp.com/go/inpw_sw
NLWW Overzicht van softwareoplossingen van HP 24

Vereisten

Microsoft Windows XP, Windows 2000, Windows NT 4.0,
Windows 98/Me of Server 2003
TCP/IP- of IPX/SPX-netwerkprotocol
Novell NetWare 4.x, 5.x of 6.0
Novell Client-software voor Microsoft
Windows 98/NT 4.0/2000/XP
Wachtrijserver-modus
IPX/SPX-netwerkprotocol
Het juiste printerstuurprogramma
Printerverbinding met het netwerk via een HP Jetdirect-
printserver
NLWW Overzicht van softwareoplossingen van HP 25
HP Jetdirect Printer Installer for UNIX
De HP Jetdirect Printer Installer for UNIX is bestemd voor HP-UX- en Solaris-systemen. De software biedt diagnostische mogelijkheden en installeert en configureert HP-printers die via HP Jetdirect-printservers met alle functies op een TCP/IP-netwerk zijn aangesloten. Op waarden gebaseerde printservers, zoals de 175x en 200m, worden niet ondersteund.
De software wordt gedistribueerd via de volgende media:
Op de HP Jetdirect-cd-rom die bij zelfstandige HP Jetdirect-
printservers wordt geleverd
Op de anonieme FTP-site op: ftp.hp.com (directory:
/pub/networking/software)
Op de website van de on line ondersteuning van HP op:
http://www.hp.com/support/net_printing
Raadpleeg de bij de software geleverde documentatie voor systeemvereisten en installatie-instructies.
NLWW Overzicht van softwareoplossingen van HP 26
HP Web Jetadmin
HP Web Jetadmin is een programma waarmee in een onderneming uiteenlopende, al dan niet door HP geleverde netwerkafdrukapparaten op afstand kunnen worden geïnstalleerd, geconfigureerd en beheerd via een standaardbrowser. HP Web Jetadmin kan worden gebruikt om zowel afzonderlijke apparaten als groepen apparaten proactief te beheren.
Hoewel HP Web Jetadmin ondersteuning biedt voor apparaten die Standard Printer MIB-objecten (Management Information Base) bevatten voor algemeen beheer, biedt het dankzij de nauwe integratie met HP Jetdirect-printservers en HP-printers uitgebreidere beheervoorzieningen.
Raadpleeg de on line Help en de documentatie bij de software voor informatie over het gebruik van HP Web Jetadmin.

Systeemvereisten

De HP Web Jetadmin-software kan worden uitgevoerd op systemen met Microsoft Windows NT 4.0, Windows 2000, Windows XP Professional, Windows Server 2003, Red Hat Linux of SuSE Linux. Voor informatie over ondersteunde besturingssystemen, ondersteunde clients en compatibele browserversies bezoekt u de website van de on line ondersteuning van HP op
http://www.hp.com/go/webjetadmin
.
Opmerking Wanneer HP Web Jetadmin op een ondersteunde
hostserver wordt geïnstalleerd, kunt u met behulp van een compatibele webbrowser vanaf elke client toegang krijgen tot het programma door naar de HP Web Jetadmin-host te bladeren. Dit maakt het mogelijk printers te installeren en te beheren op Novell NetWare-netwerken en andere netwerken.
NLWW Overzicht van softwareoplossingen van HP 27
HP Web Jetadmin installeren
Als u de HP Web Jetadmin-software wilt installeren, hebt u beheerders- of supergebruikersbevoegdheden op het lokale systeem nodig:
1. Download de installatiebestanden vanaf de website van de on line ondersteuning van HP op
http://www.hp.com/go/webjetadmin
2. Volg de aanwijzingen op het scherm om de HP Web Jetadmin­software te installeren.
Opmerking U kunt de installatie-instructies ook vinden in het
installatiebestand van HP Web Jetadmin.
De installatie controleren en gebruikers toegang geven
Controleer of HP Web Jetadmin op de juiste manier is
geïnstalleerd door er met uw browser heen te gaan, zoals weergegeven in het volgende voorbeeld:
http://systeemnaam.domein:poort/
.
waarbij systeemnaam.domein de hostnaam van uw webserver is en poort het poortnummer dat tijdens de installatie is toegewezen. Het poortnummer is standaard 8000.
Geef gebruikers toegang tot de HP Web Jetadmin-software door
een koppeling naar de introductiepagina van uw webserver toe te voegen die verwijst naar de URL van HP Web Jetadmin. Bijvoorbeeld:
http://systeemnaam.domein:poort/
NLWW Overzicht van softwareoplossingen van HP 28

Een apparaat configureren en wijzigen

Ga met de browser naar de URL van HP Web Jetadmin. Bijvoorbeeld:
http://systeemnaam.domein:poort/
Volg de aanwijzingen op de desbetreffende pagina voor het configureren of wijzigen van uw printer.
Opmerking U kunt systeemnaam.domein ook vervangen door
het TCP/IP-adres.
HP Web Jetadmin-software verwijderen
Als u de HP Web Jetadmin-software van de webserver wilt verwijderen, gebruikt u het programma dat bij het softwarepakket is geleverd voor het verwijderen van de software.
NLWW Overzicht van softwareoplossingen van HP 29
Internet Printer Connection­software
HP Jetdirect-printservers met alle functies (firmware­versie x.20.00 of hoger) ondersteunen het Internet Printing Protocol (IPP). Op waarden gebaseerde printservers, zoals de 175x en 200m, worden niet ondersteund.
Met de juiste software op uw systeem kunt u via het Internet een IPP-afdrukpad maken van uw systeem naar een ondersteunde, via HP Jetdirect aangesloten printer.
Opmerking Voor binnenkomende afdrukpadaanvragen moet de
netwerkbeheerder de firewall zodanig configureren dat binnenkomende IPP-verzoeken worden geaccepteerd. Momenteel is het aantal beveiligingsvoorzieningen dat in de software beschikbaar is, beperkt.
Hier volgen enkele functies en voordelen van afdrukken via het Internet:
Tijdgevoelige documenten van hoge kwaliteit kunnen op afstand
in full-color of zwart/wit worden afgedrukt
Documenten kunnen op afstand worden afgedrukt tegen een
fractie van de kosten van de op dit moment gangbare methoden (zoals fax, post of koeriersdienst)
Het traditionele LAN-afdrukmodel kan worden uitgebreid naar
een Internet-afdrukmodel
Uitgaande IPP-verzoeken voor het verzenden van afdruktaken
kunnen firewalls passeren
NLWW Overzicht van softwareoplossingen van HP 30

Door HP geleverde software

Het softwareprogramma HP Internet Printer Connection dient voor het instellen van het afdrukken via het Internet vanaf computers waarop Windows NT 4.0 of Windows 2000 wordt uitgevoerd.
1. De software is als volgt verkrijgbaar: Download HP Internet Printer Connection vanaf de website van
de on line ondersteuning van HP op:
http://www.hp.com/support/net_printing
2. Volg de bij de software geleverde instructies voor het installeren en instellen van het afdrukpad naar de printer. Vraag uw netwerkbeheerder om het IP-adres of de URL van de printer om het instellen te voltooien.
Systeemvereisten voor HP-software
Computer met Microsoft Windows NT 4.0 (op Intel gebaseerd)
of Windows 2000
HP Jetdirect-printserver met IPP (firmware-versie x.20.00
of hoger)
Ondersteunde proxy's voor HP-software
Webproxy met ondersteuning voor HTTP v1.1 of hoger (al dan niet nodig voor afdrukken via een intranet).

Door Microsoft geleverde software

Opmerking Neem contact op met Microsoft voor ondersteuning
voor Windows IPP-software.
NLWW Overzicht van softwareoplossingen van HP 31
In Windows 2000/XP geïntegreerde software
Op systemen met Windows 2000 of XP kunt u in plaats van de door HP geleverde software de IPP-clientsoftware gebruiken die in Windows 2000/XP is geïntegreerd. De IPP-functie van de HP Jetdirect-printserver is compatibel met de IPP-clientsoftware van Windows 2000/XP.
Voor het instellen van een afdrukpad naar een via HP Jetdirect aangesloten Internet-printer met behulp van de IPP-clientsoftware van Windows 2000/XP gaat u als volgt te werk:
1. Open de map Printers (klik op Start, kies Instellingen en klik vervolgens op Printers).
2. Open de wizard Printer toevoegen (dubbelklik op Printer toevoegen) en klik vervolgens op Volgende.
3. Selecteer de optie voor een netwerkprinter en klik op Volgende.
4. Selecteer Verbinding maken met een printer op het Internet en voer de URL van de printserver in:
http://IP_address[/ipp/port#]
waarbij IP_address het IP-adres is dat geconfigureerd is op de HP Jetdirect-printserver. [/ipp/port#] geeft het poortnummer aan op een externe HP Jetdirect-printserver met meerdere poorten (port1, port2 of port3) waarop de printer is aangesloten (de standaardinstelling is /ipp/port1).
Voorbeelden:
http://192.160.45.40 Een IPP-verbinding met de interne
HP Jetdirect-printserver 610N/615N met IP-adres 192.160.45.40. (/ipp/port1 wordt verondersteld en is niet vereist.)
http://192.160.45.39/ipp/port2 Een IPP-verbinding naar de externe
HP Jetdirect-printserver met IP-adres
192.160.45.39 en de printer op poort 2.
Klik vervolgens op Volgende.
NLWW Overzicht van softwareoplossingen van HP 32
5. U wordt gevraagd een printerstuurprogramma op te geven (de HP Jetdirect-printserver bevat geen printerstuurprogramma, dus uw systeem kan het stuurprogramma niet automatisch ophalen). Klik op OK om het printerstuurprogramma op uw computer te installeren en volg de aanwijzingen op het scherm. (Voor het installeren van het stuurprogramma hebt u waarschijnlijk de cd-rom van de printer nodig.)
6. Volg de aanwijzingen op het scherm om de installatie van het afdrukpad te voltooien.
IPP-client van Windows ME
De IPP-functie van de HP Jetdirect-printserver is compatibel met de IPP-clientsoftware van Windows ME. De IPP-client wordt geïnstalleerd vanuit de map Add-Ons van de cd-rom van Windows ME. Raadpleeg voor het installeren en instellen van de IPP-client de bij de cd-rom van Windows ME geleverde instructies.

Door Novell geleverde software

De HP Jetdirect-printserver is compatibel met de IPP-functie die wordt uitgevoerd op NetWare 5.1 met SP1 of hoger. Voor ondersteuning voor NetWare-clients raadpleegt u de technische documentatie van NetWare of neemt u contact op met Novell.
NLWW Overzicht van softwareoplossingen van HP 33

HP IP/IPX Printer Gateway for NDPS

NDPS (Novell Distributed Print Services) is een afdrukarchitectuur die door Novell is ontwikkeld in samenwerking met Hewlett­Packard. NDPS dient voor het vereenvoudigen en stroomlijnen van het beheer van het afdrukken via het netwerk. Met gebruik van NDPS wordt het instellen en koppelen van afdrukwachtrijen, printerobjecten en printservers overbodig. Beheerders kunnen NDPS gebruiken voor het beheer van netwerkprinters in ondersteunde NetWare-omgevingen.
De HP IP/IPX Printer Gateway is een NLM (NetWare Loadable Module) die voor HP Jetdirect-printservers met alle functies door HP is ontwikkeld voor gebruik en compatibiliteit met NDPS van Novell. Op waarden gebaseerde printservers, zoals de 175x en 200m, worden niet ondersteund.
De HP-gateway zorgt voor naadloze integratie van de printers die via HP Jetdirect in de NDPS-omgeving zijn aangesloten. Met behulp van de HP Gateway kan een beheerder statistische gegevens raadplegen, gatewayinstellingen configureren en afdrukparameters configureren voor printers die via HP Jetdirect zijn aangesloten.

Functies

De HP-gateway en NDPS bieden onder andere de volgende functies en mogelijkheden:
Slimme detectie van printers in NetWare 5.x- en 6.0-omgevingen
Automatische installatie van printers die IPX/SPX gebruiken
Nauwe integratie met NDS en NWAdmin van Novell
Status-updates vanaf printers
Vereenvoudigd automatisch downloaden van
printerstuurprogramma's
Minder SAP-verkeer
Beperking van het aantal vereiste gebruikerslicenties
voor NetWare
Rechtstreeks afdrukken via TCP/IP met NetWare 5.x of 6.0
NLWW Overzicht van softwareoplossingen van HP 34

De software verkrijgen

De HP IP/IPX Printer Gateway wordt geleverd bij alle actuele versies van NDPS. NDPS is inbegrepen bij Novell NetWare 5.x en 6.0. Ga als volgt te werk om de meest recente softwareversie of de bijbehorende documentatie te verkrijgen:
Ga naar http://www.hp.com/go/hpgate_sw
Kies download drivers and software en volg de aanwijzingen.
De systeemvereisten en de Novell Client-ondersteuning zijn opgenomen in de documentatie die bij de software wordt geleverd.
NLWW Overzicht van softwareoplossingen van HP 35

HP WPS Assistant (Mac OS X)

Met dit hulpprogramma kunt u een draadloze HP Jetdirect­printserver (WPS) met een verbinding naar uw Mac OS-netwerk configureren.
Als u dit hulpprogramma wilt gebruiken, dient de draadloze HP Jetdirect-printserver te zijn ingesteld op de fabriekswaarden. Ga als volgt te werk:
1. Plaats de cd-rom in het Mac OS-systeem (versie X 10.1.5 of hoger).
2. Selecteer en open het pictogram van de HPJETDIRECT- cd-rom.
3. Lees de release-info voor bijgewerkte informatie als deze beschikbaar is.
4. Open de map HP WPS Assistant.
5. Start het hulpprogramma HP WPS Assistant en volg de aanwijzingen op het scherm.
Opmerking Op Mac OS 9.x- of X-systemen kunt u ook de
geïntegreerde webserver gebruiken om een netwerkverbinding te configureren. Zie Bijlage B
.
Als er eenmaal een draadloze verbinding tot stand is gebracht, dient u andere hulpprogramma's (zoals HP LaserJet Utility for Mac OS) te gebruiken om de printer voor afdrukken te configureren en te beheren.
NLWW Overzicht van softwareoplossingen van HP 36
HP LaserJet-hulpprogramma's voor Mac OS
Met de HP LaserJet Utilities for Mac OS kunt u de op HP Jetdirect aangesloten printers beheren in AppleTalk-netwerken. In dit gedeelte worden de software-installatie en het gebruik van de HP LaserJet Utilities beschreven. Tevens wordt in dit gedeelte uitgelegd hoe u de Kiezer gebruikt voor het selecteren en instellen van een Mac OS-computer zodat u naar uw HP printer kunt afdrukken.

De printersoftware installeren

Als het HP LaserJet Utility is geleverd op de cd-rom van de printer, raadpleegt u de documentatie bij de printer voor installatie­instructies. Ga vervolgens naar de volgende sectie om de printer te configureren.
Als u de installatie van HP LaserJet Utility uitvoert vanaf de HP Jetdirect-CD-ROM, gebruik dan de volgende installatie­instructies.
Opmerking Als u de installatie van HP LaserJet Utility uitvoert
vanaf een andere bron dan de cd-rom, raadpleegt u de installatie-instructies in het LEESMIJ-bestand dat bij het programma is geleverd.
Opmerking Programma's voor het opsporen van virussen
kunnen de installatie van deze software verstoren. Schakel deze programma's uit voordat u verdergaat.
1. Plaats de cd-rom in het cd-rom-station.
2. Dubbelklik in het venster HP Installer op het
installatiepictogram voor de software in de gewenste taal.
3. Volg de aanwijzingen op het scherm.
NLWW Overzicht van softwareoplossingen van HP 37
Zie voor meer informatie over het configureren van het printerstuurprogramma de on line documentatie op de bij de printer geleverde CD-ROM.

De printer configureren

Met HP LaserJet Utility kunt u printerinstellingen, zoals de naam van de printer en de gewenste zone, via de Mac OS-computer configureren. Het wordt door Hewlett-Packard aangeraden de configuratie van de printer met dit hulpprogramma uitsluitend door een netwerkbeheerder te laten uitvoeren.
Als deze printer door een print-spooler moet worden bediend, stelt u de naam en de zone voor de printer in voordat u de spooler instelt.
HP LaserJet Utility uitvoeren
1. Zorg ervoor dat de printer aan staat, on line is en dat de printserver is aangesloten op de printer en het netwerk. Dubbelklik vervolgens op het pictogram voor het HP LaserJet Utility.
2. Als de naam van de printer niet wordt weergegeven als doelprinter, klikt u op Printer selecteren. Het venster Selecteer een doelprinter wordt weergegeven.
Indien nodig selecteert u in de lijst AppleTalk-zones de zone
waarin de printer zich bevindt. De zone van de printer wordt aangegeven op de configuratiepagina. Raadpleeg voor instructies over het afdrukken van een configuratiepagina de Print Server Hardware Installation Guide of de Getting Started Guide voor de printer.
Selecteer de printer in de lijst Beschikbare printers en
klik op OK.

De netwerkconfiguratie controleren

Controleer de huidige configuratie van het netwerk door een Jetdirect-configuratiepagina af te drukken. Als u met de printer nog geen configuratiepagina hebt afgedrukt, raadpleegt u de hardware-installatiehandleiding voor de printserver of de printerdocumentatie voor instructies (zie Hoofdstuk 9
NLWW Overzicht van softwareoplossingen van HP 38
voor meer
informatie). Als uw printer een bedieningspaneel heeft, zorgt u dat gedurende minimaal 1 minuut
KLAAR in het paneel wordt
weergegeven en drukt u vervolgens de pagina af. De huidige configuratie staat vermeld in de sectie AppleTalk op de configuratiepagina.
Opmerking Als er meerdere printers op het netwerk zijn
aangesloten, drukt u een configuratiepagina af om de naam en de zone van de printer te controleren.

De naam van de printer wijzigen

In de fabriek krijgt de printer een standaardnaam.
Hewlett-Packard acht het ten sterkste aanbevolen dat u de naam van de printer wijzigt, zodat er niet meerdere printers met dezelfde naam actief zijn in het netwerk.
LET OP Nadat u de naam van de printer hebt gewijzigd
en afdrukwachtrijen hebt ingesteld, dient u voorzichtig te zijn met het opnieuw wijzigen van de naam van de printer. Als u de naam van de printer opnieuw wijzigt, werken de wachtrijen voor die printer niet meer.
Opmerking De naam kan maximaal 32 tekens bevatten. Als u
een pieptoon hoort, is er een teken gebruikt dat niet geldig is. Raadpleeg het Help-systeem van de software voor informatie over ongeldige tekens.
NLWW Overzicht van softwareoplossingen van HP 39
U kunt de printer elke gewenste naam geven, bijvoorbeeld 'LaserJet 4000 van Bert'. Met HP LaserJet Utility beschikt u over de mogelijkheid om apparaten in verschillende zones en in de lokale zone een nieuwe naam te geven (er hoeven geen zones te zijn om HP LaserJet Utility te gebruiken).
1. Selecteer het symbool Instellingen in de lijst met symbolen. Het dialoogvenster Selecteer een instelling: wordt weergegeven.
2. Selecteer Printernaam in de lijst.
3. Klik op Bewerken. Het dialoogvenster Printernaam instellen wordt weergegeven.
4. Typ de nieuwe naam.
5. Klik op OK.
Opmerking Als u de printer een reeds bestaande printernaam
geeft, wordt er een waarschuwingsdialoogvenster weergegeven waarin u wordt gevraagd een andere naam te kiezen. Selecteer een andere naam door stap4en5 te herhalen.
6. Als de printer op een EtherTalk-netwerk is aangesloten, gaat u door naar de volgende sectie, Een zone selecteren
.
7. U beëindigt de procedure door Stop te kiezen in het menu Bestand.
Laat de andere gebruikers op het netwerk weten wat de naam van de nieuwe printer is, zodat ze de printer in de Kiezer kunnen selecteren.

Een zone selecteren

Met HP Laserjet Utility kunt u een voorkeurszone voor de printer instellen op een Phase 2 EtherTalk-netwerk. Met dit hulpprogramma kunt u de zone waarin uw printer verschijnt, selecteren en zo de standaardzone die door de router is ingesteld, ongedaan maken. De zones waarvan de printer deel mag uitmaken, zijn afhankelijk van de netwerkconfiguratie. Met HP LaserJet
Utility kan alleen een zone worden geselecteerd die reeds voor het netwerk is geconfigureerd.
NLWW Overzicht van softwareoplossingen van HP 40
Zones zijn groepen computers, printers en andere AppleTalk­apparaten. Deze apparaten kunnen per locatie worden gegroepeerd (zone A bestaat bijvoorbeeld uit alle printers op het netwerk in gebouw A). De apparatuur kan daarnaast ook logisch worden gegroepeerd (bijvoorbeeld alle printers die op de afdeling Accounting worden gebruikt).
1. Selecteer het symbool Instellingen in de lijst met symbolen. Het dialoogvenster Selecteer een instelling: wordt weergegeven.
2. Selecteer Printerzone in de lijst en klik op Bewerken. Het dialoogvenster Selecteer een zone wordt weergegeven.
3. Selecteer uw voorkeursnetwerkzone in de lijst Selecteer een zone: en klik op Stel zone in.
4. U beëindigt de procedure door Stop te kiezen in het menu Bestand.
Laat de andere gebruikers op het netwerk weten wat de naam van de nieuwe printer is, zodat ze de printer in de Kiezer kunnen selecteren.

De printer selecteren

1. Selecteer de Kiezer in het menu Apple.
2. Selecteer het printerpictogram voor gebruik met uw printer. Als het gewenste printersymbool niet in de Kiezer wordt weergegeven of als u niet zeker weet welk symbool u voor uw printer moet kiezen, raadpleegt u De printersoftware
installeren in dit hoofdstuk.
3. Als AppleTalk niet actief is, wordt er op uw scherm een waarschuwingsdialoogvenster weergegeven. Selecteer OK. De knop Actief wordt ingeschakeld.
Als uw netwerk op andere netwerken is aangesloten, wordt de keuzelijst AppleTalk-zones weergegeven in de Kiezer.
4. Selecteer, indien nodig, de zone waarin de printer zich bevindt in de lijst AppleTalk-zones.
NLWW Overzicht van softwareoplossingen van HP 41
5. Selecteer de gewenste printernaam in de lijst met printernamen rechtsboven in de Kiezer. Als de naam van de printer niet in de lijst wordt weergegeven, controleert u of:
de printer aan staat en on line is;
de printserver op de printer en op het netwerk is aangesloten;
de printerkabel goed is aangesloten.
Als de printer over een bedieningspaneel beschikt, moet het bericht
KLAAR verschijnen. Zie Hoofdstuk 8 voor meer informatie.
Opmerking Als uw printer de enige naam is die in het
dialoogvenster wordt weergegeven, moet deze toch worden geselecteerd. De printer blijft
geselecteerd tot u met de Kiezer een andere printer selecteert.
6. Klik op Setup of Maak in de Kiezer en selecteer vervolgens, als u daarom wordt gevraagd, het gewenste PPD-bestand (PostScript Printer Description) voor de printer. Zie de on line documentatie voor meer informatie.
7. Stel Afdrukken in achtergrond in op AAN of UIT. Als Afdrukken in achtergrond UIT staat wanneer u een
afdruktaak naar de printer stuurt, worden er op het scherm statusberichten weergegeven en moet u wachten tot de berichten zijn verdwenen tot u verder kunt werken. Als Afdrukken in achtergrond AAN staat, worden de berichten naar de PrintMonitor doorgestuurd, zodat u kunt doorwerken terwijl de printer bezig is met het afdrukken van de taak.
8. Sluit de Kiezer.
Wanneer u uw gebruikersnaam op het netwerk wilt weergeven tijdens het afdrukken van documenten, gaat u naar het bedieningspaneel van uw Mac OS-computer en selecteert u Samengebruik-configuratie. Typ vervolgens uw naam (als eigenaar).
NLWW Overzicht van softwareoplossingen van HP 42

De configuratie controleren

1. Selecteer Print venster in het menu Bestand of, als er geen venster is geopend, Print bureaublad.
Het dialoogvenster Print wordt weergegeven.
2. Klik op Print. Als de afdruktaak door de printer wordt uitgevoerd, hebt u de
printer juist op het netwerk aangesloten. Als de printer niets afdrukt, raadpleegt u Hoofdstuk 8
.
NLWW Overzicht van softwareoplossingen van HP 43
3
TCP/IP-configuratie

Inleiding

Voor een juiste werking op een TCP/IP-netwerk moet de HP Jetdirect-printserver worden geconfigureerd met geldige TCP/IP-netwerkconfiguratieparameters, zoals een IP-adres dat geldig is voor het netwerk. Raadpleeg Bijlage A informatie over TCP/IP-netwerken.
Op server gebaseerde en handmatige TCP/IP-configuratie
Wanneer de HP Jetdirect-printserver met de fabrieksinstellingen wordt ingeschakeld, wordt automatisch geprobeerd de TCP/IP-configuratie voor de printserver in te stellen aan de hand van een op de server gebaseerde methode, zoals BOOTP/TFTP, DHCP/TFTP of RARP. Deze servermethoden worden later in dit hoofdstuk beschreven.
voor algemene
De printserver kan ook handmatig worden geconfigureerd. Dit kan onder andere met Telnet, met een webbrowser, via het bedieningspaneel van de printer, met de opdrachten arp en ping (wanneer het standaard-IP-adres 192.0.0.192 is) en met SNMP-beheersoftware. De TCP/IP-configuratiewaarden die handmatig worden toegewezen, blijven bewaard wanneer de printserver wordt uitgeschakeld en weer wordt ingeschakeld.
De printserver kan op elk gewenst moment worden ingesteld op een serverconfiguratie of op een handmatige configuratie van de TCP/IP-instellingen.
NLWW 44
Standaard-IP-adres
Wanneer de fabrieksinstellingen van de HP Jetdirect-printserver actief zijn (bijvoorbeeld bij levering of na een 'cold reset' van de printserver), heeft de printserver geen IP-adres. Afhankelijk van de netwerkomgeving kan een standaard-IP-adres zijn toegewezen.
Geen toewijzing van standaard-IP-adres
Er wordt geen standaard-IP-adres toegewezen als de servermethode (zoals BOOTP of DHCP) heeft gewerkt. Als de printserver wordt uitgeschakeld en weer wordt ingeschakeld, wordt opnieuw dezelfde methode gebruikt om de IP-configuratie­instellingen op te halen. Als het nu niet lukt om de IP-configuratie­instellingen met deze methode op te halen (bijvoorbeeld omdat de BOOTP- of DHCP-server niet meer beschikbaar is), wordt geen standaard-IP-adres toegewezen. In plaats daarvan blijft de printserver voor onbepaalde tijd IP-configuratieverzoeken verzenden. U moet de fabriekswaarden van de printserver activeren ('cold reset') om dit gedrag te veranderen.
Er wordt ook geen standaard-IP-adres toegewezen als op een vaste printserver geen netwerkkabel is aangesloten.
Toewijzing van standaard-IP-adres
Er wordt wel een standaard-IP-adres toegewezen als de methoden met fabriekswaarden geen succes hebben, of als de beheerder de printserver alleen heeft geconfigureerd voor gebruik van een servermethode (zoals BOOTP of DHCP) die niet werkt.
Als een standaard-IP-adres wordt toegewezen, hangt het adres af van het netwerk waarop de printserver is aangesloten. De printserver tast broadcast-pakketten op het netwerk af om de juiste standaard-IP-instellingen vast te stellen:
Op kleine particuliere netwerken waarin IP-adressen
automatisch op basis van standaarden worden toegewezen, gebruikt de printserver een link-local adresseringstechniek om een uniek IP-adres toe te wijzen. Link-local adressering kan Auto IP worden genoemd. Het toegewezen IP-adres ligt in het bereik van 169.254.1.0 tot 169.254.254.255 (meestal
NLWW TCP/IP-configuratie 45
"169.254/16" genoemd) en zou in principe geldig moeten zijn. Het adres kan indien nodig echter voor het netwerk worden aangepast met behulp van ondersteunde TCP/IP-configuratieprogramma's.
Bij link-local adressen worden geen subnetten gebruikt. HetDHCP\+subnetmasker is 255.255.0.0 en kan niet worden gewijzigd.
Link-local adressen reiken niet verder dan de lokale verbinding en er is geen toegang tot of vanaf het Internet mogelijk. Het standaard-gateway-adres is hetzelfde als het link­local adres.
Als er een dubbel adres wordt gedetecteerd, wordt het adres van de HP Jetdirect-printserver indien nodig automatisch opnieuw toegewezen overeenkomstig de standaardtoewijzingsmethoden voor link-local adressen.
Op omvangrijke netwerken of bedrijfsnetwerken wordt het
tijdelijke adres 192.0.0.192 toegewezen totdat met behulp van ondersteunde TCP/IP-configuratieprogramma's een geldig adres wordt ingesteld. Dit adres noemen we het legacy standaard-IP-adres.
Op netwerken met diverse omgevingen is het automatisch
toegewezen standaard-IP-adres 169.254/16 of 192.0.0.192. In dit geval dient u op de Jetdirect-configuratiepagina te controleren of het toegewezen standaard-IP-adres het adres is wat u verwachtte.
Het IP-adres dat op de printserver is geconfigureerd, is te vinden op de Jetdirect-configuratiepagina voor de printserver. Zie Hoofdstuk 9
.
Configuratie-opties voor het standaard-IP-adres
Parameter Default IP
Met de configuratieparameter Default IP op de printserver regelt u de standaard-IP-methode.
Wanneer de fabrieksinstellingen van de printserver actief zijn, is deze parameter niet gedefinieerd. Als de printserver in eerste instantie wordt geconfigureerd met een standaard-IP-adres (hetzij een link-local adres, hetzij het IP-adres 192.0.0.192), wordt de parameter Default IP ingesteld op Auto IP dan wel Legacy
NLWW TCP/IP-configuratie 46
Default IP. Deze parameterinstelling bepaalt het IP-adres dat moet worden gebruikt wanneer de printserver geen IP-adres van het netwerk kan verkrijgen tijdens een gedwongen TCP/IP-herconfiguratie (bijvoorbeeld wanneer handmatig is ingesteld dat BOOTP of DHCP moet worden gebruikt).
De parameter Default IP kan worden gewijzigd met een ondersteund configuratieprogramma, zoals Telnet, met een webbrowser of met een SNMP-beheertoepassing.
DHCP-verzoeken inschakelen/uitschakelen
Wanneer een standaard-IP-adres is toegewezen, kunt u aangeven of periodiek DHCP-verzoeken moeten worden verzonden. DHCP-verzoeken worden gebruikt om IP-configuratie-instellingen op te vragen van een DHCP-server op het netwerk. Deze parameter is standaard ingeschakeld, zodat DHCP-verzoeken kunnen worden verzonden. Deze parameter kan echter worden uitgeschakeld met ondersteunde configuratieprogramma's, zoals Telnet, met een webbrowser of met een SNMP-beheertoepassing.
Draadloze HP Jetdirect-printserver. Wanneer een draadloze printserver voor de eerste keer met de fabrieksinstellingen wordt ingeschakeld terwijl de printserver niet is verbonden met een netwerk, wordt waarschijnlijk automatisch een link-local IP-adres aan de printserver toegewezen. Als verbinding wordt gemaakt met een netwerk dat op een DHCP-server is gebaseerd, wordt het IP-adres waarschijnlijk opnieuw geconfigureerd omdat op de printserver standaard DHCP-verzoeken zijn ingeschakeld.

Standaard-IP op draadloze en vaste printservers

De resultaten van een standaard-IP-configuratie kunnen op vaste en draadloze printservers verschillen:
Wanneer een vaste printserver met de fabrieksinstellingen
wordt ingeschakeld, worden systematisch BOOTP, DHCP en RARP gebruikt om de IP-instellingen voor de printserver op te halen. Dit proces duurt maximaal twee minuten. Als de configuratie mislukt, wordt een standaard-IP-adres toegewezen op de wijze die hiervoor is beschreven.
NLWW TCP/IP-configuratie 47
Voor een draadloze printserver met fabrieksinstellingen moet
eerst een netwerkverbinding worden geconfigureerd voordat er communicatie tussen de printserver en het netwerk kan plaatsvinden. Daarom is de tijd voor het ophalen van de IP-instellingen van een netwerk beperkt tot ongeveer vier seconden. In die tijd wordt één BOOTP-verzoek verzonden en worden broadcast-pakketten afgetast. Omdat het niet waarschijnlijk is dat van een BOOTP-server op een ad-hocnetwerk een antwoord wordt verkregen en het aantal afgetaste broadcast-pakketten minimaal zal zijn, zal hoogstwaarschijnlijk sprake zijn van een standaard­IP-configuratie met behulp van link-local adressering.
De IP-configuratie kan echter veranderen wanneer de draadloze printserver wordt verbonden met een DHCP-netwerk, omdat het verzenden van DHCP-verzoeken standaard zal zijn ingeschakeld.
Configuratieprogramma's waarvoor een specifiek standaard­IP-adres nodig is om voor het eerst te communiceren met een printserver waarop de fabrieksinstellingen actief zijn, zijn mogelijk niet zonder aanpassingen te gebruiken. Raadpleeg de Jetdirect­configuratiepagina voor de instellingen van het standaard-IP-adres op de printserver.
Hulpprogramma's voor TCP/IP-configuratie
Afhankelijk van de printer en het besturingssysteem kan een HP Jetdirect-printserver met behulp van de volgende hulpmiddelen worden geconfigureerd met geldige TCP/IP-parameters voor het netwerk:
Software. U kunt op ondersteunde systemen gebruikmaken
van de printerinstallatiesoftware of de installatiesoftware voor de HP Jetdirect-printserver. Zie Hoofdstuk 2
softwareoplossingen van HP' voor meer informatie.
Als u een draadloze printserver wilt configureren met een geldig IP-adres voordat een draadloze verbinding tot stand is gebracht, gebruikt u de wizard HP Jetdirect Wireless Setup (Windows) of de geïntegreerde webserver. Printerinstallatiesoftware kan alleen worden gebruikt voor de IP-configuratie van printers die met het netwerk zijn verbonden.
NLWW TCP/IP-configuratie 48
, 'Overzicht van
BOOTP/TFTP. U kunt de gegevens telkens wanneer de printer
wordt aangezet downloaden van een netwerkserver door middel van BOOTP (Bootstrap Protocol) en TFTP (Trivial File Transfer Protocol). Zie BOOTP/TFTP gebruiken
voor meer informatie.
De BOOTP-daemon, bootpd, moet worden uitgevoerd op een BOOTP-server die voor de printer toegankelijk is.
DHCP/TFTP.U kunt gebruikmaken van het Dynamic Host
Configuration Protocol (DHCP). Dit protocol wordt ondersteund door systemen met HP-UX, Solaris, Red Hat Linux, SuSE Linux, Windows NT/2000/XP, NetWare en Mac OS. (Raadpleeg de handleiding bij het netwerkbesturingssysteem om na te gaan of DHCP door het netwerkbesturingssysteem wordt ondersteund.) Zie DHCP gebruiken
voor meer informatie.
Opmerking Linux- en UNIX-systemen: voor meer informatie
raadpleegt u de pagina bootpd man. Op HP-UX-systemen is het mogelijk dat zich een
voorbeeld van een DHCP-configuratiebestand (dhcptab) in de directory /etc bevindt.
Aangezien HP-UX momenteel geen DDNS (Dynamic Domain Name Services) voor de eigen DHCP-implementaties biedt, wordt door HP aanbevolen dat u de duur van alle leases instelt op Onbeperkt. Op deze manier wordt verzekerd dat de IP-adressen van de printserver hetzelfde blijven tot Dynamic Domain Name Services beschikbaar worden gesteld.
RARP. Een op een netwerk gebaseerde server kan met RARP
(Reverse Address Resolution Protocol) het RARP-verzoek van de printserver beantwoorden en de printserver het IP-adres geven. Met de RARP-methode kunt u alleen het IP-adres configureren. Zie RARP gebruiken
De opdrachten arp en ping. (Alleen voor printservers die
voor meer informatie.
zijn geconfigureerd met het legacy standaard-IP-adres
192.0.0.192) U kunt de opdrachten arp en ping van het systeem gebruiken. Zie De opdrachten arp en ping gebruiken voor meer informatie.
NLWW TCP/IP-configuratie 49
Telnet. U kunt configuratieparameters instellen met Telnet.
Om de configuratieparameters in te kunnen stellen, moet u een Telnet-verbinding opzetten vanuit uw systeem naar de HP Jetdirect-printserver met gebruikmaking van het standaard IP-adres. Wanneer de configuratie eenmaal is opgegeven, wordt de configuratie opgeslagen wanneer de printserver wordt uitgeschakeld en weer wordt ingeschakeld. Zie Telnet gebruiken
Geïntegreerde webserver. U kunt naar de geïntegreerde
voor meer informatie.
webserver op de HP Jetdirect-printserver bladeren en de configuratieparameters instellen. Raadpleeg Hoofdstuk 4 voor meer informatie.
Bedieningspaneel van de printer. (Alleen interne Jetdirect-
printservers) U kunt de configuratiegegevens handmatig invoeren met de toetsen op het bedieningspaneel van de printer. Via de bedieningspaneelmethode kunt u maar een beperkte subset configuratieparameters instellen (het IP-adres, het subnetmasker, het standaardgateway-adres en de time-out bij inactief). Daarom wordt configuratie via het bedieningspaneel alleen aanbevolen als u een probleem op wilt lossen of voor eenvoudige installaties. Bij configuratie via het bedieningspaneel blijft de configuratie van de printserver bewaard wanneer de printserver wordt uitgeschakeld en weer wordt ingeschakeld. Zie Het bedieningspaneel van de printer
gebruiken voor meer informatie.
NLWW TCP/IP-configuratie 50

BOOTP/TFTP gebruiken

Opmerking Voor draadloze HP Jetdirect-printservers wordt er
in dit gedeelte van uitgegaan dat er een draadloze verbinding met het netwerk tot stand is gebracht.
Het BOOTP-protocol (Bootstrap Protocol) en het TFTP-protocol (Trivial File Transfer Protocol) bieden een gemakkelijke methode voor het automatisch configureren van de HP Jetdirect-printserver voor werking over een TCP/IP-netwerk. Tijdens het opstarten wordt door de HP Jetdirect-printserver een BOOTP-verzoek over het netwerk uitgezonden. Een correct geconfigureerde BOOTP-server op het netwerk zal reageren met een bericht met gegevens over de basisnetwerkconfiguratie van de HP Jetdirect-printserver. Het antwoord van de BOOTP-server kan tevens naar een bestand verwijzen met uitgebreidere configuratie-informatie voor de printserver. Dit bestand wordt door de Jetdirect-printserver door middel van TFTP gedownload. Dit TFTP-configuratiebestand kan zijn opgeslagen op de BOOTP-server of op een aparte TFTP-server.
BOOTP/TFTP-servers zijn over het algemeen UNIX- of Linux­systemen. Windows NT/2000- en NetWare-servers kunnen op BOOTP-verzoeken reageren. Windows NT/2000-servers worden geconfigureerd via de DHCP-services van Microsoft (zie DHCP
gebruiken). Het is echter mogelijk dat voor Windows NT/2000-
systemen voor ondersteuning voor TFTP software van een andere fabrikant nodig is. Raadpleeg voor het instellen van NetWare BOOTP-servers de documentatie van NetWare.
Opmerking Als de Jetdirect-printserver en de BOOTP/DHCP-
server zich op verschillende subnetten bevinden, is het mogelijk dat de IP-configuratie mislukt, tenzij de router "BOOTP Relay" ondersteunt (voor de overdracht van BOOTP-verzoeken tussen subnetten).
NLWW TCP/IP-configuratie 51

De voordelen van BOOTP/TFTP

Het gebruik van BOOTP/TFTP voor het downloaden van configuratie-informatie biedt de volgende voordelen:
Verbeterd configuratiebeheer van de HP Jetdirect-printserver.
Configuratie via andere methoden, zoals via het bedieningspaneel van een printer, beperkt zich tot het selecteren van parameters.
Eenvoudig configuratiebeheer. U kunt de netwerkconfiguratie-
parameters voor het gehele netwerk in één locatie instellen.
Eenvoudige configuratie van de HP Jetdirect-printserver.
De complete netwerkconfiguratie kan steeds automatisch worden gedownload wanneer de printserver wordt ingeschakeld.
Opmerking De werking van BOOTP is vergelijkbaar met
DHCP, behalve dat de resulterende IP-parameters tijdens het uit- en opnieuw inschakelen hetzelfde blijven. Bij DHCP zijn de parameters voor de IP-configuratie geleast en kunnen ze na verloop van tijd wijzigen.
In de fabrieksinstelling en indien ingeschakeld zal de HP Jetdirect­printserver proberen om zichzelf automatisch te configureren volgens diverse dynamische methoden, waarvan BOOTP er één is.

BOOTP/TFTP op UNIX

Deze sectie beschrijft hoe u de printserver configureert met de BOOTP-service (Bootstrap Protocol) en TFTP-service (Trivial File Transfer Protocol) op UNIX-servers. BOOTP en TFTP worden gebruikt om netwerkconfiguratie-informatie te downloaden van een server naar de HP Jetdirect-printserver via het netwerk.
NLWW TCP/IP-configuratie 52
Systemen die Netwerk Informatie Services (NIS) gebruiken
Als uw systeem gebruik maakt van NIS, is het mogelijk dat u de NIS-map opnieuw moet opbouwen met de BOOTP-service voordat u de BOOTP configuratiestappen uitvoert. Raadpleeg de documentatie van uw systeem.
De BOOTP-server configureren
Als de HP Jetdirect-printserver de configuratiedata via het netwerk op wil halen, moeten de BOOTP/TFTP-servers zijn geïnstalleerd met de juiste configuratiebestanden. BOOTP wordt gebruikt door de printserver voor het ophalen van gegevens uit het bestand /etc/bootptabop een BOOTP-server, terwijl TFTP gebruikt wordt voor het ophalen van aanvullende configuratie-informatie vanuit een configuratiebestand op een TFTP-server.
Wanneer de HP Jetdirect-printserver wordt ingeschakeld, wordt een BOOTP-verzoek uitgezonden dat het MAC-adres (hardwareadres) bevat. Een BOOTP-serverdaemon zoekt in het bestand /etc/bootptab een overeenkomstig MAC-adres en verzendt vervolgens de bijbehorende configuratie-informatie naar de Jetdirect-printserver in de vorm van een BOOTP-antwoord. De configuratie-informatie in het bestand /etc/bootptab moet correct worden ingevoerd. Zie 'Bootptab-bestandsvermeldingen
'
voor een beschrijving van wat u kunt invoeren. Het BOOTP-antwoord kan de naam van een configuratiebestand
bevatten met uitgebreide configuratieparameters. Als de HP Jetdirect-printserver een dergelijk bestand aantreft, wordt TFTP gebruikt voor het downloaden van het bestand en wordt de printserver geconfigureerd met deze parameters. Zie 'TFTP-
configuratiebestandsvermeldingen' voor een beschrijving van wat
u kunt invoeren. De configuratieparameters die via TFTP worden opgehaald, zijn optioneel.
Opmerking Het wordt door HP aanbevolen de BOOTP-server
op hetzelfde subnet te plaatsen als de bijbehorende printers. BOOTP-broadcast-pakketten mogen
alleen door routers worden doorgestuurd als de routers hiervoor geconfigureerd zijn.
NLWW TCP/IP-configuratie 53
Bootptab-bestandsvermeldingen
Hieronder ziet u een voorbeeld van een bestandsvermelding van het betand /etc/bootptab voor een HP Jetdirect-printserver:
picasso:\
:hn:\ :ht=ether:\ :vm=rfc1048:\ :ha=0001E6123456:\ :ip=192.168.40.39:\ :sm=255.255.255.0:\ :gw=192.168.40.1:\ :lg=192.168.40.3:\ :T144="hpnp/picasso.cfg":
Merk op dat de configuratie-informatie "labels" bevat waarmee de verschillende HP Jetdirect-parameters en de instellingen worden aangeduid. Vermeldingen en labels die door de HP Jetdirect­printserver (firmware-versie x.24.00 of hoger) worden ondersteund, staan genoemd in Tabel 3.1
Tabel 3.1 Labels die worden ondersteund in een BOOTP/DHCP-
opstartbestand (1 van 5)
Item RFC
2132 optie
.
Beschrijving
nodename -- De naam van het randapparaat. Aan de hand van deze
naam wordt een vermeldingspunt aangeduid ten behoeve van een lijst met parameters voor een specifiek randapparaat. nodename moet het eerste vermeldingsveld zijn. (In het bovenstaande voorbeeld is de nodename "picasso".)
ht -- Het label van het hardwaretype. Voor de HP Jetdirect-
printserver stelt u dit in op ether (voor Ethernet) of token (voor Token Ring). Dit label moet voorafgaan aan het
ha-label.
vm -- Het label van de BOOTP-rapportindeling (verplicht).
Stel deze parameter in op rfc1048.
NLWW TCP/IP-configuratie 54
Tabel 3.1 Labels die worden ondersteund in een BOOTP/DHCP-
opstartbestand (2 van 5)
Item RFC
2132 optie
Beschrijving
ha -- Het label van het hardwareadres. Het hardwareadres
ip -- Het label van het IP-adres (verplicht). Dit adres wordt het
sm 1 Het label van het subnetmasker. Het subnetmasker wordt
gw 3 Het label van het gateway-IP-adres. Dit adres duidt het
ds 6 IP-adreslabel van de DNS-server (Domain Name
lg 7 Het label van het IP-adres van de syslog-server. Dit label
(MAC) is het koppelingsniveau- of stationadres van de HP Jetdirect-printserver. U vindt het op de HP Jetdirect­configuratiepagina als het HARDWARE ADDRESS. Op externe HP Jetdirect-printservers, staat het op een kaartje dat aan de printserver is bevestigd.
IP-adres van de HP Jetdirect-printserver.
gebruikt door de HP Jetdirect-printserver om de delen van een IP-adres mee aan te duiden die het netwerk­/subnetwerknummer en het hostadres bevatten.
IP-adres aan ten behoeve van de standaardgateway (router) die de HP Jetdirect-printserver gebruikt om te communiceren met andere subnetten.
System). Uitsluitend een server met een enkele naam kan worden opgegeven.
duidt de server aan waarheen de HP Jetdirect-printserver syslog-berichten stuurt. Zie Bijlage A informatie.
voor meer
hn 12 Het label van de hostnaam. Dit label krijgt geen waarde
maar zorgt ervoor dat de BOOTP-daemon de hostnaam downloadt naar de HP Jetdirect-printserver. De hostnaam wordt afgedrukt op de Jetdirect-configuratiepagina of geretourneerd bij een SNMP-sysName-verzoek van een netwerktoepassing.
NLWW TCP/IP-configuratie 55
Tabel 3.1 Labels die worden ondersteund in een BOOTP/DHCP-
opstartbestand (3 van 5)
Item RFC
2132 optie
Beschrijving
dn 15 Domeinnaamlabel. Bepaalt de domeinnaam van de
ef 18 Een leverancierspecifiek label dat de relatieve padnaam
na 44 Label voor IP-adressen van de NBNS-server (NetBIOS-
leasetijd 51 Leasetijd voor DHCP IP-adressen (in seconden).
tr 58 DHCP T1-time-out ter aanduiding van de vernieuwingstijd
tv 59 DHCP T2-time-out ter aanduiding van de tijd voor het
T69 69 Het IP-adres (hexadecimaal) van de gewenste
HP Jetdirect-printserver (bijvoorbeeld support.hp.com). De hostnaam maakt hiervan geen deel uit; het is niet de zogenaamde volledig correcte domeinnaam, zoals printer1.support.hp.com.
aanduidt van het TFTP-configuratiebestand. Opmerking: dit label is vergelijkbaar met het fabrikant-
specifieke label T144 dat hieronder wordt beschreven.
via-TCP/IP Name Server). Er kan een primaire en een secundaire server worden opgegeven in de gewenste volgorde.
voor de DHCP-lease (in seconden).
opnieuw binden van de DHCP-lease (in seconden).
SMTP-server (Simple Mail Transport Protocol) voor uitgaande e-mail voor gebruik met ondersteunde scanapparaten.
T144 -- Een eigen label van HP dat de relatieve padnaam
aanduidt van het TFTP-configuratiebestand. Langere padnamen kunnen worden ingekort. De padnaam moet tussen dubbele aanhalingstekens staan (bijvoorbeeld "padnaam"). Raadpleeg voor informatie over de bestandsopmaak 'TFTP-
configuratiebestandsvermeldingen'.
Opmerking: de standaard-BOOTP-optie voor extensiebestandspad (18) kan tevens het standaardlabel (ef) krijgen om de relatieve padnaam van het TFTP-configuratiebestand aan te geven.
NLWW TCP/IP-configuratie 56
Tabel 3.1 Labels die worden ondersteund in een BOOTP/DHCP-
opstartbestand (4 van 5)
Item RFC
2132 optie
Beschrijving
T145 -- Optie voor inactieve time-out. Een eigen label van HP voor
T146 -- Optie voor "buffer packing". Een eigen label van HP voor
T147 -- Optie voor de schrijfmodus. Een eigen label van HP voor
het instellen van de inactieve time-out (in seconden) wat duidt op de tijd dat een verbinding voor afdrukgegevens inactief mag blijven alvorens te worden gesloten. Het bereik varieert van 1 tot 3600 seconden.
het instellen van de functie voor "buffer packing" voor TCP/IP-pakketten.
0 (standaardinstelling): normaal gesproken worden gegevensbuffers samengepakt alvorens ze naar de printer worden verzonden.
1: "Buffer packing" uitschakelen. De gegevens worden naar de printer verzonden wanneer ze worden ontvangen.
regeling van de TCP PSH-markeringsinstelling voor gegevensoverdrachten van het apparaat naar clientcomputers.
0 (standaardinstelling): dient voor het uitschakelen van deze optie: markering niet ingesteld.
1: "all-push"-optie. De push-bit wordt in alle gegevenspakketten ingesteld.
2: "eoi-push"-optie. De push-bit wordt alleen ingesteld voor gegevenspakketten waarvoor de markering "End-of­Information" is ingesteld.
T148 -- De optie voor IP-gateway uitschakelen. Een propriëtair
NLWW TCP/IP-configuratie 57
label van HP waardoor configuratie van een gateway­IP-adres wordt voorkomen.
0 (standaardinstelling): staat IP-adressen toe. 1: voorkomt dat een gateway-IP-adres wordt
geconfigureerd.
Tabel 3.1 Labels die worden ondersteund in een BOOTP/DHCP-
opstartbestand (5 van 5)
Item RFC
2132 optie
Beschrijving
T149 -- De optie voor de interlock-modus. Een eigen label van
T150 -- De optie IP-adres van de TFTP-server. Een propriëtair
T151 -- De optie voor netwerkconfig uratie. Een eigen label van HP
HP dat aangeeft of een bevestiging (ACK) voor alle TCP-pakketten vereist is alvorens de printer de afdrukverbinding via Port 9100 mag sluiten. Ten behoeve van printservers met meerdere poorten wordt een waarde voor het poortnummer en de optie opgegeven. Hiervoor wordt de volgende vorm gebruikt:
<De optie voor>< het poortnummers> <Poortnummer>: Het poortnummer kan 1
(standaardinstelling), 2 of 3 zijn. <Optie>: met de optiewaarde 0 (standaardinstelling) wordt
de interlock uitgeschakeld; met 1 wordt het interlock ingeschakeld.
Voorbeeld: 2 1 duidt op <poort 2> met de <interlock ingeschakeld>.
label van HP voor het opgeven van het IP-adres van de TFTP-server waar het TFTP-configuratiebestand is opgeslagen.
voor het opgeven dat ofwel "BOOTP-ONLY"- of "DHCP-ONLY"-verzoeken moeten worden verzonden.
Een dubbele punt (:) geeft het einde van een veld aan en een achterwaartse schuine streep (\) betekent dat de invoer wordt vervolgd op de volgende regel. U kunt geen spaties opnemen tussen de tekens op een regel. Namen, zoals hostnamen, moeten beginnen met een letter en kunnen verder alleen letters, cijfers, punten (alleen voor namen van domeinen) of koppeltekens bevatten. Het onderstrepingsteken (_) mag niet worden gebruikt. Raadpleeg uw systeemdocumentatie of de on line Help voor meer informatie.
TFTP-configuratiebestandsvermeldingen
Als u extra configuratieparameters wilt gebruiken voor uw HP Jetdirect-printserver, zoals SNMP (Simple Network Management Protocol) of niet-standaardinstellingen, kunt u een aanvullend configuratiebestand dowloaden via TFTP.
NLWW TCP/IP-configuratie 58
De relatieve padnaam van dit TFTP-configuratiebestand kunt u opgeven in het BOOTP-antwoord met behulp van de vermelding van het leverancierspecifieke T144-label van het bestand /etc/bootptab (of het standaard-BOOTP-label "ef"). Hieronder ziet u een voorbeeld van een TFTP-configuratiebestand. Het hekje (#) geeft een opmerking aan en maakt geen deel uit van het bestand.
# # Example of an HP Jetdirect TFTP Configuration File # # Allow only Subnet # Up to 10 ‘allow’ entries can be written through TFTP. # Up to 10 ‘allow’ entries can be written through Telnet # or embedded Web server. # 'allow' may include single IP addresses. # allow: # # # Disable Telnet # telnet-config: 0 # # Enable the embedded Web server # ews-config: 1 # # Detect SNMP unauthorized usage # auth-trap: on # # Send Traps to # trap-dest: # # Specify the Set Community Name # set-cmnty-name: 1homer2 # # End of file
192.168.10.0 255.255.255.0
192.168.10.1
192.168.10 access to peripheral.
192.168.10.1
NLWW TCP/IP-configuratie 59
Tabel 3.2 biedt een overzicht van de ondersteunde TFTP-
parameters (HP Jetdirect-firmware-versie x.25.00 of hoger).
Tabel 3.3
beschrijft de TFTP-parameters.
Tabel 3.2 Lijst van ondersteunde TFTP-parameters (1 van 2)
Algemeen
passwd
sys-location:
sys-contact:
Basisparameters voor TCP/IP
host-name:
domain-name:
dns-svr:
Afdrukopties voor TCP/IP
9100-printing:
ftp-printing:
ipp-printing:
lpd-printing:
banner:
"Raw" afdrukpoorten voor TCP/IP
raw-port:
Toegangsregeling voor TCP/IP
allow: netnum [mask]
Overige TCP/IP-instellingen
syslog-config:
syslog-svr:
syslog-max:
syslog-priority:
syslog-facility:
slp-config:
ttl-slp:
mdns-config:
mdns-service-name:
mdns-pri-svc:
ssl-state:
tftp-parameter-attribute:
pri-wins-svr:
pri-wins-svr:
smtp-svr:
interlock:
buffer-packing:
write-mode:
mult-tcp-conn:
ipv4-multicast:
idle-timeout:
user-timeout:
ews-config:
tcp-mss:
tcp-msl:
telnet-config:
default-ip:
default-IP-dhcp:
web-refresh:
NLWW TCP/IP-configuratie 60
Tabel 3.2 Lijst van ondersteunde TFTP-parameters (2 van 2)
SNMP
snmp-config:
get-cmnty-name:
set-cmnty-name:
IPX/SPX
ipx-config:
ipx-unit-name:
ipx-frametype:
ipx-sapinterval:
ipx-nds-tree:
AppleTalk
appletalk:
name-override:
DLC/LLC
dlc/llc:
Overige instellingen
link-type:
webscan-config:
scan-idle-timeout:
scan-email-config:
Ondersteuning
support-name:
support-number:
auth-trap:
trap-dest:
ipx-nds-context:
ipx-job-poll:
ipx-banner:
ipx-eoj:
ipx-toner-low:
MFP-config:
usb-mode:
status-page-lang:
support-url:
tech-support-url:
NLWW TCP/IP-configuratie 61
Tabel 3.3 TFTP-configuratiebestandsparameters (1 van 11)
Algemeen
passwd
Een wachtwoord (van maximaal zestien alfanumerieke tekens) waarmee beheerders wijzigingen van de configuratieparameters van de HP Jetdirect­printserver via Telnet, HP Web Jetadmin of de geïntegreerde webserver kunnen regelen. U kunt het wachtwoord wissen door de fabriekswaarden te herstellen.
sys-location:
Identificeert de fysieke locatie van de printer (SNMP sysLocation-object). Alleen afdrukbare ASCII-tekens zijn toegestaan. De maximumlengte is 64 tekens. De standaardlocatie is niet gedefinieerd. (Voorbeeld: 1st floor, south wall)
sys-contact:
ASCII-tekenreeks (maximaal 64 tekens) die de persoon aanduidt die de printer beheert of onderhoudt (SNMP sysContact-object). Hier kan ook worden aangegeven hoe die persoon te bereiken is. De standaardcontactpersoon is niet gedefinieerd.
ssl-state:
Hiermee wordt het beveiligingsniveau voor webcommunicatie van de printserver ingesteld:
1 (standaardinstelling): gedwongen omleiding naar de HTTPS-poort. Alleen HTTPS-communicatie (beveiligd HTTP) kan worden gebruikt.
2: gedwongen omleiding naar HTTPS uitschakelen. HTTP- en HTTPS­communicatie kunnen worden gebruikt.
tftp-parameter-attribute:
Hiermee geeft u aan of de TFTP-parameters op de printserver handmatig kunnen worden overschreven (bijvoorbeeld via Telnet) nadat de printserver met TFTP is geconfigureerd.
tftp-ro (standaardinstelling): het is niet toegestaan TFTP-parameters handmatig te overschrijven. Handmatige configuraties worden altijd overschreven.
tftp-rw: het is toegestaan TFTP-parameters handmatig te overschrijven. Handmatige configuraties worden altijd overschreven.
manual-ro: handmatig geconfigureerde parameters worden niet overschreven door TFTP-parameters.
Basisparameters voor TCP/IP
host-name:
Bepaalt de knooppuntnaam die op de Jetdirect-configuratiepagina wordt weergegeven. De standaardinstelling is NPIxxxxxx, waarbij de laatste zes cijfers duiden op het LAN-hardwareadres.
domain-name:
De domeinnaam van het apparaat (bijvoorbeeld support.hp.com). De hostnaam maakt hiervan geen deel uit; het is niet de zogenaamde volledig correcte domeinnaam, zoals printer1.support.hp.com.
NLWW TCP/IP-configuratie 62
Tabel 3.3 TFTP-configuratiebestandsparameters (2 van 11)
dns-svr:
Het IP-adres van de DNS-server (Domain Name System).
pri-wins-svr:
Het IP-adres van de primaire WINS-server (Windows Internet Name Service).
pri-wins-svr:
Het IP-adres van de secundaire WINS-server (Windows Internet Name Service).
smtp-svr:
Het IP-adres van de SMTP-server (Simple Mail Transport Protocol) voor uitgaande e-mail voor gebruik met ondersteunde scanapparaten.
Afdrukopties voor TCP/IP
9100-printing:
Dient voor het in- of uitschakelen van afdrukken via TCP-poort 9100 van de printserver. 0 deactiveert, 1 (standaardinstelling) activeert.
ftp-printing:
Activeert of deactiveert de mogelijkheid voor afdrukken via FTP. 0 deactiveert, 1 (standaardinstelling) activeert.
ipp-printing:
Activeert of deactiveert de mogelijkheid voor afdrukken via IPP. 0 deactiveert, 1 (standaardinstelling) activeert.
lpd-printing:
Dient voor het in- of uitschakelen van de LPD-afdrukservice (Line Printer Daemon) van de Jetdirect-printserver. 0 deactiveert, 1 (standaardinstelling) activeert.
banner:
Een poortspecifieke parameter waarmee het afdrukken van een LPD-voorblad al dan niet wordt ingeschakeld. 0 schakelt voorbladen uit. 1 (standaardinstelling) schakelt voorbladen in.
interlock:
Dient voor het aangeven of een bevestiging (ACK) voor alle TCP-pakketten vereist is alvorens de printer de afdrukverbinding via Port 9100 mag sluiten. Om rekening te houden met printservers met meerdere poorten wordt een waarde voor het poortnummer en een optie opgegeven. Het poortnummer kan 1 (standaardinstelling), 2 of 3 zijn. De optiewaarde 0 (standaardinstelling) dient voor het uitschakelen van de interlock; 1 dient voor het inschakelen. Bijvoorbeeld:
"interlock 2 1" duidt op Poort 2 met de interlock ingeschakeld.
NLWW TCP/IP-configuratie 63
Tabel 3.3 TFTP-configuratiebestandsparameters (3 van 11)
buffer-packing:
Dient voor het in- of uitschakelen van "buffer packing" voor TCP/IP-pakketten. 0 (standaardinstelling): is gebruikelijk; de gegevensbuffer wordt vóór verzending
naar de printer ingepakt. 1: schakelt buffer packing uit; de gegevens worden naar de printer verzonden zoals
ze zijn ontvangen.
write-mode:
Regelt instelling van de TCP PSH-markering voor gegevensoverdrachten van apparaat naar clientcomputers.
0 (standaardinstelling): dient voor het uitschakelen van deze optie: markering is niet ingesteld.
1: "all-push"-optie. De push-bit wordt in alle gegevenspakketten ingesteld. 2: "eoi-push"-optie. De push-bit wordt alleen ingesteld voor gegevenspakketten
waarvoor de markering "End-of-Information" is ingesteld.
mult-tcp-conn:
Dient voor het in- en uitschakelen van meerdere TCP-verbindingen. 0 (standaardinstelling): staat meerdere verbindingen toe. 1: dient voor het uitschakelen van meerdere verbindingen.
"Raw" afdrukpoorten voor TCP/IP
raw-port:
Bepaalt extra poorten voor het afdrukken naar TCP-poort 9100. Geldige poorten zijn 3000 tot 9000, afhankelijk van het toepassingsprogramma.
Toegangsregeling voor TCP/IP
allow: netnum [mask]
Maakt een vermelding in de hosttoegangslijst die is opgeslagen op de HP Jetdirect-printserver. Elke vermelding duidt een host of netwerk met hosts aan die verbinding mogen maken met de printer. De opmaak is "allow: netnum [mask]" waarbij "netnum" een netwerknummer of het IP-adres van een host is en "mask" een adresmasker van bits is dat op het netwerknummer en het hostadres wordt toegepast ter controle van de toegang. Er zijn op de toegangslijst maximaal 10 hosts toegestaan. Als hier geen vermeldingen zijn, krijgen alle hosts toegang. Bijvoorbeeld:
allow: 192.0.0.0 255.0.0.0 staat hosts op netwerk 192 toe. allow: 192.168.1.2 staat een enkele host toe. In dit geval wordt uitgegaan van
het standaardmasker, 255.255.255.255; dit is dan niet verplicht.
allow: 0 Deze vermelding wist de hosttoegangslijst.
Zie voor meer informatie Hoofdstuk 7
.
NLWW TCP/IP-configuratie 64
Tabel 3.3 TFTP-configuratiebestandsparameters (4 van 11)
Overige TCP/IP-instellingen
syslog-config:
Activeert of deactiveert werking van de syslog-server op de printserver: 0 deactiveert, 1 (standaardinstelling) activeert.
syslog-svr:
Het label van het IP-adres van de syslog-server. Dit label duidt de server aan waarheen de HP Jetdirect-printserver syslog-berichten stuurt. Zie Bijlage A meer informatie.
syslog-max:
Duidt op het maximale aantal syslog-berichten dat per minuut door de HP Jetdirect-printserver kan worden verzonden. Met deze instelling kan de beheerder de grootte van het logbestand regelen. De standaardinstelling is 10 per minuut. Als dit op nul wordt ingesteld, is het aantal syslog-berichten niet beperkt.
syslog-priority:
Werkt als een filter voor de syslog-berichten die naar de syslog-server worden verzonden. Het filterbereik is 0 tot 8, waarbij 0 het meest specifiek is en 8 het meest algemeen. Alleen de berichten die lager zijn dan het aangegeven filterniveau (of hoger in prioriteit), worden gerapporteerd. De standaardinstelling is 8: berichten van alle prioriteiten worden verzonden. Indien nul, zijn alle syslog-berichten uitgeschakeld.
syslog-facility:
Een code die gebruikt wordt voor het aangeven van de bronfaciliteit van een bericht (bijvoorbeeld voor het bepalen van de bron van bepaalde berichten tijdens het oplossen van problemen). Als standaardinstelling wordt door de HP Jetdirect-printserver LPR als de bronfaciliteitcode gebruikt, maar plaatselijke gebruikerswaarden van local0 tot en met local7 kunnen worden gebruikt om aparte printservers of groepen van printservers te identificeren.
slp-config:
Activeert of deactiveert SLP-werking (Service Location Protocol) op de printserver: 0 deactiveert, 1 (standaardinstelling) activeert.
ttl-slp:
Bepaalt de TTL-instelling (Time To Live) voor IP-multicasts voor de SLP-pakketten (Service Location Protocol). De standaardwaarde is vier sprongen (het aantal routers vanaf het lokale netwerk). Het bereik is 1 tot 15. Bij instelling van –1 wordt de multicast-functie uitgeschakeld.
mdns-config:
Dient voor het in- of uitschakelen van mDNS-services (Multicast Domain Name System). Met 0 worden ze uitgeschakeld; met 1 (standaardinstelling) worden ze ingeschakeld. mDNS wordt meestal in kleine netwerken gebruikt voor het omzetten van IP-adressen en namen (via UDP-poort 5353) wanneer geen conventionele DNS-server wordt gebruikt of beschikbaar is.
voor
NLWW TCP/IP-configuratie 65
Tabel 3.3 TFTP-configuratiebestandsparameters (5 van 11)
mdns-service-name:
Een alfanumerieke tekenreeks van maximaal 64 ASCII-tekens die aan dit apparaat of deze service wordt toegewezen. Dit is een vaste naam en wordt gebruikt om de naam van een bepaald apparaat of een bepaalde service om te zetten als de socketgegevens (zoals het IP-adres) per sessie veranderen. Apple Rendezvous geeft deze service weer. De standaardservicenaam bestaat uit het printermodel en het LAN-hardwareadres (MAC-adres).
mdns-pri-svc:
De mDNS-service met de hoogste prioriteit die moet worden gebruikt voor afdrukken. Als u deze parameter wilt instellen, kiest u een van de volgende afdrukopties:
1: afdrukken naar poort 9100 2: afdrukken naar IPP-poort 3: de standaard-LPD-wachtrij van het type 'raw' 4: de standaard-LPD-wachtrij van het type 'text' 5: de standaard-LPD-wachtrij van het type 'auto' 6: de standaard-LPD-wachtrij van het type 'binps' (binair PostScript) 7 tot en met 12: door de gebruiker opgegeven LPD-wachtrijen 5 tot en met 10
(voor zover die zijn gedefinieerd). De standaardinstelling hangt af van de printer, maar is doorgaans "9100 printing"
of "LPD binps".
ipv4-multicast:
Dient voor het in- of uitschakelen van de ontvangst en verzending van multicast­pakketten van IP-versie 4 door de printserver. 0 deactiveert, 1 (standaardinstelling) activeert.
idle-timeout:
Het aantal seconden dat een inactieve afdrukgegevensverbinding open mag blijven. Omdat de kaart slechts één enkele TCP-verbinding ondersteunt, weegt idle-timeout (time-out bij inactief) de mogelijkheid van een host om een afdruktaak te herstellen of te voltooien af tegen de mogelijkheid van andere hosts om de printer te gebruiken. De aanvaardbare waarden variëren van 0 tot 3600 (1 uur). Als de waarde 0 wordt opgegeven, wordt het time-outmechanisme uitgeschakeld. De standaardinstelling is 270 seconden.
user-timeout:
Een getal (1...3600) voor het aangeven van het aantal seconden dat de Telnet- of FTP-sessie niet-actief mag zijn alvorens de verbinding automatisch wordt verbroken. De standaardinstelling is 900 seconden. 0 dient voor het uitschakelen van de time-out.
LET OP:het resultaat van kleine waarden, zoals 1 tot 5, kan zijn dat Telnet in feite wordt uitgeschakeld. Telnet-sessies kunnen worden afgesloten alvorens wijzigingen kunnen worden aangebracht.
NLWW TCP/IP-configuratie 66
Tabel 3.3 TFTP-configuratiebestandsparameters (6 van 11)
ews-config:
Activeert of deactiveert de geïntegreerde webserver van de printserver voor het wijzigen van configuratiewaarden: 0 deactiveert, 1 (standaardinstelling) activeert.
tcp-mss:
Hiermee wordt de maximale segmentgrootte (MSS) aangeduid die de HP Jetdirect-printserver bij voorkeur gebruikt wanneer er wordt gecommuniceerd met lokale subnetten (Ethernet MSS=1460 bytes of meer) of externe subnetten (MSS=536 bytes):
0 (standaardinstelling): alle netwerken worden verondersteld lokaal te zijn (Ethernet MSS=1460 bytes of meer).
1: Gebruik MSS=1460 bytes (of meer) voor subnetten en MSS=536 bytes voor externe netwerken.
2: Alle netwerken worden verondersteld extern te zijn (MSS=536 bytes), behalve het lokale subnet.
Gebruik van MSS is van invloed op de prestaties doordat het IP-fragmentatie helpt te voorkomen. Als gevolg van IP-fragmentatie moeten gegevens mogelijk opnieuw moeten worden verzonden.
tcp-msl:
Bepaalt de maximale levensduur van een segment (MSL) in seconden. Het bereik varieert van 5 tot 120 seconden. De standaardinstelling is 15 seconden.
telnet-config:
Als deze parameter op 0 is ingesteld, staat de printserver geen binnenkomende Telnet-verbindingen toe. Als u opnieuw toegang wilt krijgen, moet u de instelling wijzigen in het TFTP-configuratiebestand en de printserver uit en weer aanzetten, of de printserver terugzetten op de fabrieksinstellingen. Als deze parameter op 1 is ingesteld, zijn binnenkomende Telnet-verbindingen wel toegestaan.
default-ip:
Het IP-adres dat moet worden gebruikt wanneer de printserver geen IP-adres kan verkrijgen van het netwerk tijdens een gedwongen TCP/IP-herconfiguratie (bijvoorbeeld wanneer de printserver wordt uitgeschakeld en weer wordt ingeschakeld of wanneer de printserver handmatig is ingesteld op het gebruik van BOOTP/DHCP).
DEFAULT_IP: hiermee wordt het legacy standaard-IP-adres ingesteld op
192.0.0.192. AUTO_IP: hiermee wordt het link-local IP-adres 169.254.x.x ingesteld. De eerste instelling wordt bepaald door het IP-adres dat wordt verkregen wanneer
de printserver voor het eerst wordt ingeschakeld.
NLWW TCP/IP-configuratie 67
Tabel 3.3 TFTP-configuratiebestandsparameters (7 van 11)
default-IP-dhcp:
Geeft aan of periodiek DHCP-verzoeken worden verzonden wanneer het legacy standaard-IP-adres 192.0.0.192 of het link-local IP-adres 169.254.x.x automatisch is toegewezen.
0: DHCP-verzoeken zijn uitgeschakeld. 1 (standaardinstelling): DHCP-verzoeken zijn ingeschakeld.
web-refresh:
Bepaalt de tijd (1-99999 seconden) voor het bijwerken van pagina's met diagnostische gegevens van de geïntegreerde webserver. Als de instelling 0 is, is de vernieuwingsfrequentie uitgeschakeld.
SNMP
snmp-config:
Activeert of deactiveert werking van SNMP op de printserver. 0 deactiveert, 1 (standaardinstelling) activeert SNMP.
LET OP: als SNMP wordt gedeactiveerd, worden alle SNMP-agents (SNMP v1, v2, v3) en de communicatie met HP Web Jetadmin gedeactiveerd. Tevens worden firmware-upgrades via de huidige HP-downloadhulpprogramma's gedeactiveerd.
get-cmnty-name:
Geeft een wachtwoord aan dat bepaalt op welke SNMP GetRequests de HP Jetdirect-printserver reageert. Dit is optioneel. Als er een door de gebruiker bepaalde gebruiksgroepnaam is ingesteld, zal de printserver reageren op deze naam of op de fabrieksinstelling. De gebruikersgroepnaam moet uit ASCII-tekens bestaan. De maximumlengte is 255 tekens.
set-cmnty-name:
Geeft een wachtwoord dat bepaalt op welke SNMP SetRequests (beheerfuncties) de HP Jetdirect-printserver reageert. De gebruikersgroepnaam van een binnenkomend SNMP SetRequest moet overeenkomen met de Set-gebruikersgroepnaam van de printserver; anders reageert de printserver niet. (Voor extra beveiliging kunt u configuratietoegang beperken via de hosttoegangslijst van de printserver.) Gebruikersgroepnamen moeten in ASCII-tekens worden weergegeven. De maximumlengte is 255 tekens.
auth-trap:
Configureert de printserver om wel (aan) of geen (uit) SNMP-verificatie-traps te versturen. Verificatie-traps geven aan dat een SNMP-verzoek is ontvangen, maar de controle van de gebruikersgroepnaam mislukt is. De standaardinstelling is "aan".
NLWW TCP/IP-configuratie 68
Tabel 3.3 TFTP-configuratiebestandsparameters (8 van 11)
trap-dest:
Hiermee wordt het IP-adres van een host ingevoerd in de lijst met SNMP-trap­bestemmingen van de HP Jetdirect-printserver. De opmaak van de opdracht is:
trap-dest: IP-address [gebruikersgroepnaam] [poortnummer]
De standaardgebruikersgroepnaam is "public"; het standaard-SNMP­poortnummer is 162. Het poortnummer kan niet worden opgegeven zonder gebruikersgroepnaam.
Als de opdracht "trap-community-name" wordt gevolgd door de opdracht "trap-dest", wordt de trap-gebruikersgroepnaam aan de desbetreffende vermeldingen toegewezen tenzij in elke "trap-dest"-opdracht een andere gebruikersgroepnaam is opgegeven.
Als u de tabel wilt verwijderen, gebruikt u "trap-dest: 0". Als de lijst leeg is, verstuurt de printserver geen SNMP-traps. De lijst kan
maximaal drie items bevatten. De standaard-SNMP-trap-bestemmingslijst is leeg. Voor ontvangst van SNMP-traps moeten systemen die op de SNMP-trap­bestemmingslijst staan, een trap-daemon hebben om naar de traps te luisteren.
IPX/SPX
ipx-config:
Activeert of deactiveert de werking van het IPX/SPX-protocol op de printserver: 0Cdeactiveert, 1 (standaardinstelling) activeert.
ipx-unit-name:
Een door de gebruiker toegewezen alfanumerieke naam voor de printserver (maximaal 31 tekens). Als standaardinstelling is de naam NPIxxxxxx, waarbij xxxxxx duidt op de laatste zes cijfers van het LAN-hardwareadres).
ipx-frametype:
Bepaalt de instelling voor het IPX-frametype die beschikbaar is voor uw printservermodel: AUTO (standaardinstelling), EN_SNAP, EN_8022, EN_8023, EN_II, TR_8022, TR_SNAP.
ipx-sapinterval:
Duidt op de tijd (van 1 tot 3600 seconden) dat de HP Jetdirect-printserver wacht tussen broadcasts van het SAP-protocol (Service Advertising Protocol) op het netwerk. De standaardinstelling is 60 seconden. 0 dient voor het uitschakelen van SAP-broadcasts.
ipx-nds-tree:
Bepaalt de naam van de NDS-tree (Novell Directory Services) voor deze printer.
ipx-nds-context:
Een alfanumerieke reeks van maximaal 256 tekens voor het aanduiden van de NDS-context van de HP Jetdirect-printserver.
NLWW TCP/IP-configuratie 69
Tabel 3.3 TFTP-configuratiebestandsparameters (9 van 11)
ipx-job-poll:
Bepaalt de tijd (in seconden) dat de HP Jetdirect-printserver wacht alvorens de afdrukwachtrij te controleren op afdruktaken.
ipx-banner:
Dient voor het in- of uitschakelen van een IPX-voorblad. 0 schakelt voorbladen uit. 1 (standaardinstelling) schakelt voorbladen in.
ipx-eoj:
Dient voor het in- of uitschakelen van taakeindemeldingen voor IPX. 0 deactiveert, 1 (standaardinstelling) activeert.
ipx-toner-low:
Dient voor het in- of uitschakelen van waarschuwingen voor wanneer de toner bijna op is voor IPX. 0 deactiveert, 1 (standaardinstelling) activeert.
AppleTalk
appletalk:
Activeert of deactiveert de werking van het AppleTalk-protocol (EtherTalk) op de printserver: 0 deactiveert, 1 (standaardinstelling) activeert.
name-override:
(Alleen externe printservers) Hiermee wordt de naam van het AppleTalk-netwerk opgegeven. Er mogen maximaal 32 alfanumerieke tekens worden gebruikt.
DLC/LLC
dlc/llc:
Activeert of deactiveert de werking van het DLC/LLC-protocol op de printserver: 0 deactiveert, 1 (standaardinstelling) activeert.
Overige instellingen
link-type:
(10/100 Fast Ethernet) Stelt de afdruksnelheid (10 of 100 Mbps) en de communicatiemodus (Full- of Half-Duplex) in. De keuzemogelijkheden zijn AUTO, 100FULL, 100HALF, 10FULL, 10HALF.
Bij AUTO (standaardinstelling) maakt de printer gebruik van automatische onderhandeling om de verbindingssnelheid en -modus te bepalen. Als automatische onderhandeling mislukt, wordt 100HALF ingesteld.
webscan-config:
Dient voor het in- of uitschakelen van de functie Webscan van de printserver als deze op een ondersteund apparaat is aangesloten. 0 deactiveert, 1 (standaardinstelling) activeert.
NLWW TCP/IP-configuratie 70
Tabel 3.3 TFTP-configuratiebestandsparameters (10 van 11)
scan-idle-timeout:
Bepaalt het aantal seconden (1 – 3600) dat een niet-actieve scanverbinding open mag blijven. 0 dient voor het uitschakelen van de time-out. De standaardinstelling is 300 seconden.
scan-email-config:
Dient voor het in- of uitschakelen van de functie scannen-naar-e-mail van de Webscan-server. 0 deactiveert, 1 (standaardinstelling) activeert.
MFP-config:
Dient voor het in- of uitschakelen van printserver-ondersteuning voor de clientsoftware die bij uw multifunctie- of alles-in-één-apparaat geleverd is.
0 (standaardinstelling): schakelt de ondersteuning voor clientsoftware uit (alleen afdrukken is mogelijk).
1: schakelt de ondersteuning voor de clientsoftware in (maakt afdrukken en scannen mogelijk).
usb-mode:
Bepaalt de communicatiemodus via de USB-poort van de HP Jetdirect-printserver.
Auto (standaardinstelling): Dient voor het automatisch onderhandelen en
instellen van de hoogst mogelijke communicatiemodus voor de aangesloten printer of het aangesloten apparaat.
MLC: (Multiple Logical Channels) Een eigen communicatiemodus van
HP waarmee meerdere kanalen voor gelijktijdige afdruk-, scan- en statuscommunicatie mogelijk zijn.
BIDIR: Een standaardverbinding voor ondersteuning van bidirectionele
communicatie tussen de printer en de printserver. De printserver verzendt afdrukgegevens en ontvangt de status van de printer.
UNIDIR: Een standaardverbinding waarin gegevens slechts in één richting
worden overgedragen (naar de printer).
status-page-lang:
Bepaalt de PDL-taal (Page Description Language) die door de printserver gebruikt wordt om de Jetdirect-configuratie/statuspagina naar de printer te verzenden.
Auto (standaardinstelling): de PDL wordt automatisch gedetecteerd wanneer
de printserver wordt ingeschakeld of nadat de fabriekswaarden zijn hersteld.
PCL: Hewlett-Packard Printer Control Language
ASCII: Standaard-ascii-tekens
HPGL2: Hewlett-Packard Graphics Language (v2)
PS: Postscript-taal
NLWW TCP/IP-configuratie 71
Tabel 3.3 TFTP-configuratiebestandsparameters (11 van 11)
Ondersteuning
support-name:
Wordt over het algemeen gebruikt voor het opgeven van de contactpersoon voor ondersteuning voor dit apparaat.
support-number:
Wordt over het algemeen gebruikt voor het opgeven van een telefoon- of toestelnummer dat kan worden gebeld voor ondersteuning voor dit apparaat.
support-url:
Een webadres (URL) voor productinformatie voor dit apparaat via het Internet of een intranet.
tech-support-url:
Een webadres (URL) voor technische ondersteuning via het Internet of een intranet.
NLWW TCP/IP-configuratie 72

DHCP gebruiken

Opmerking Voor draadloze HP Jetdirect-printservers wordt er
in dit gedeelte van uitgegaan dat er een draadloze verbinding met het netwerk tot stand is gebracht.
Dynamic Host Configuration Protocol (DHCP, RFC 2131/2132) is een van verscheidene automatische configuratiemechanismen die door HP Jetdirect-printserver worden gebruikt. Als u een DHCP-server op uw netwerk hebt, haalt de HP Jetdirect­printserver automatisch het IP-adres vanuit die server op en registreert zijn naam bij elke dynamische naamservice die voldoet aan RFC 1001 en 1002 zolang voor de WINS-server (Windows Internet Naming Service) een IP-adres is aangegeven.
Tevens kan een TFTP-configuratiebestand (Trivial File Transfer Protocol) met DHCP worden gebruikt voor het configureren van extra parameters. Raadpleeg 'BOOTP/TFTP gebruiken informatie over TFTP-parameters.
Opmerking DHCP-services moeten beschikbaar zijn op de
server. Raadpleeg de systeemdocumentatie of de on line Help bij het installeren of inschakelen van de DHCP-services.
' voor meer
Opmerking Als de Jetdirect-printserver en de BOOTP/DHCP-
server zich op verschillende subnetten bevinden, is het mogelijk dat de IP-configuratie mislukt, tenzij de router de overdracht mogelijk maakt van DHCP-verzoeken tussen subnetten.
NLWW TCP/IP-configuratie 73

UNIX-systemen

Voor meer informatie over het instellen van DHCP op UNIX-systemen raadpleegt u de pagina bootpd man.
Op HP-UX-systemen is het mogelijk dat zich een voorbeeld van een DHCP-configuratiebestand (dhcptab) in de directory /etc bevindt.
Aangezien HP-UX momenteel geen DDNS (Dynamic Domain Name Services) voor de eigen DHCP-implementaties biedt, wordt u aangeraden de duur van alle leases in te stellen op Onbeperkt. Op deze manier wordt verzekerd dat de IP-adressen van de printserver hetzelfde blijven tot Dynamic Domain Name Services beschikbaar worden gesteld.

Windows-systemen

HP Jetdirect printservers ondersteunen IP-configuratie vanaf een Windows NT DHCP-server. In dit gedeelte wordt beschreven hoe een pool met IP-adressen (een zogenaamd "bereik") moet worden ingesteld die de Windows NT-server aan elke verzoeker kan toekennen of leasen. Indien geconfigureerd voor BOOTP- of DHCP-werking en indien ingeschakeld, zal de HP Jetdirect­printserver automatisch een BOOTP- of DHCP-verzoek voor de eigen IP-configuratie verzenden. Indien correct ingesteld, zal een Windows DHCP-server reageren met de gegevens voor de IP-configuratie van de printserver.
Opmerking Deze informatie wordt gegeven ter overzicht.
Voor specifieke informatie of voor extra ondersteuning raadpleegt u de documentatie bij uw DHCP-server-software.
Opmerking Ter voorkoming van problemen voortvloeiende
uit gewijzigde IP-adressen, beveelt HP aan dat aan alle printers IP-adressen met oneindige leases of gereserveerde IP-adressen worden toegewezen.
NLWW TCP/IP-configuratie 74
Windows NT 4.0 Server
Als u een DHCP-bereik wilt instellen op een Windows NT 4.0 server, moet u de volgende stappen uitvoeren:
1. Open op de Windows NT server het venster Programmabeheer en dubbelklik op het pictogram Netwerkbeheerder.
2. Dubbelklik op het pictogram DHCP-beheer in dit venster.
3. Selecteer Server en selecteer Server toevoegen.
4. Typ het IP-adres van de server, klik dan op OK om terug te gaan naar het venster DHCP-beheer.
5. Klik in de lijst van DHCP-servers op de server die u zojuist hebt toegevoegd, selecteer dan Bereik en selecteer Maken.
6. Selecteer De IP-adrespool instellen. In de sectie IP-adrespool moet u het IP-adresbereik instellen door het eerste IP-adres in te typen in het vak Beginadres en het laatste IP-adres in het vak Eindadres. Typ ook het subnetmasker voor het subnet waarop de IP-adrespool van toepassing is.
De begin- en eind- IP-adressen definiëren de eindpunten van de aan dit bereik toegekende adrespool.
Opmerking Desgewenst kunt u groepen IP-adressen in een
bereik uitsluiten.
7. Selecteer in de sectie Duur lease de optie Onbeperkt en selecteer vervolgens OK.
HP raadt aan om aan alle printers leases voor onbepaalde tijd toe te kennen om problemen die voortkomen uit gewijzigde IP-adressen te voorkomen. Denk er wel aan dat het toekennen van een lease voor onbepaalde tijd ertoe leidt dat alle clients in dat bereik leases voor onbepaalde tijd hebben.
Als u wilt dat clients op uw netwerk leases voor bepaalde tijd hebben, kunt u de duur op een bepaalde tijd instellen, maar u moet dan alle printers configureren als gereserveerde clients voor het bereik.
NLWW TCP/IP-configuratie 75
8. Sla deze stap over als u bij de vorige stap leases voor onbepaalde
tijd hebt toegekend. Selecteer anders Bereik en selecteer Reserveringen toevoegen om uw printers te installeren als gereserveerde clients. Voer voor elke printer de volgende stappen uit in het venster Gereserveerde clients toevoegen om een reservering voor die printer in te stellen:
a. Typ het geselecteerde IP-adres. b. Haal het MAC-adres of hardwareadres op van de
configuratiepagina en typ dit adres in het venster Unieke id.
c. Typ de clientnaam (elke naam is acceptabel). d. Selecteer Toevoegen om de gereserveerde client toe te
voegen. Als u een reservering wilt verwijderen, selecteert u in het venster DHCP-beheerder de optie Bereik en selecteert u Actieve leases. Klik in het venster Actieve leases op de reservering die u wilt verwijderen en selecteer Verwijderen.
9. Selecteer Afsluiten om terug te gaan naar het venster
DHCP-beheer.
10. Sla deze stap over als u niet van plan bent gebruik te maken van WINS (Windows Internet Naming Service). Voer anders de volgende stappen uit voor het configureren van uw DHCP-server:
a. Selecteer vanuit het venster DHCP-beheer DHCP-opties
en selecteer een van de volgende opties: Bereik — als u alleen naamservices wenst voor het
geselecteerde bereik. Globaal — als u naamservices voor alle bereiken wilt.
b. Voeg de server toe aan de lijst Actieve opties. Selecteer
vanuit het venster DHCP-opties WINS/NBNS-servers
(044) in de lijst Niet-gebruikte opties. Selecteer Toevoegen, selecteer dan OK.
Er kan een waarschuwing worden afgebeeld met het verzoek het knooppunttype in te stellen. U doet dat in stap 10d.
NLWW TCP/IP-configuratie 76
c. U moet nu het IP-adres van de WINS-server opgeven;
dit gaat als volgt:
Selecteer eerst Waarde en vervolgens Matrix
bewerken.
Selecteer vanuit de Matrixeditor voor IP-adres
Verwijderen om alle ongewenste adressen die eerder zijn ingesteld, te verwijderen. Typ dan het IP-adres van de WINS-server in en selecteer Toevoegen.
Zodra het adres verschijnt in de lijst van IP-adressen,
selecteert u OK. U keert dan terug naar het venster DHCP-opties. Als het adres dat u zojuist hebt
toegevoegd in de lijst van IP-adressen (onder aan het venster) verschijnt, gaat u terug naar stap 10d. Herhaal anders stap 10c.
d. Selecteer in het venster DHCP-opties WINS/NBT
Knooppunttype (046) in de lijst Niet-gebruikte opties. Selecteer Toevoegen om het knooppunttype toe te voegen aan de lijst Actieve opties. Typ in het vak Byte 0x4 om een gemengde knooppunt aan te geven en selecteer OK.
11. Klik op Afsluiten om terug te gaan naar Programmabeheer.
Windows 2000-server
Als u een DHCP-bereik wilt instellen op een Windows 2000-server, moet u de volgende stappen uitvoeren:
1. Start het hulpprogramma DHCP-beheer van Windows 2000.
Klik op Start en selecteer vervolgens Instellingen en Configuratiescherm. Open de map Systeembeheer en start het DHCP-hulpprogramma.
2. Zoek in het venster DHCP de Windows 2000-server in de
DHCP-structuur en selecteer deze. Als uw server niet in de structuur wordt vermeld, selecteert u
DHCP en klikt u in het menu Actie om de server toe te voegen.
3. Na selectie van de server in de DHCP-structuur klikt u op het
menu Actie en selecteert u Nieuwe scope. Hierdoor wordt de wizard Nieuwe scope toevoegen gestart.
4. Klik in de wizard Nieuwe scope toevoegen op Volgende.
NLWW TCP/IP-configuratie 77
5. Voer een naam en een beschrijving voor deze scope in en klik vervolgens op Volgende.
6. Voer het IP-adressenbereik voor deze scope in (begin-IP-adres en eind-IP-adres). Voer ook het subnetmasker in en klik op Volgende.
Opmerking Wanneer wordt gewerkt met subnetten, definieert
het subnetmasker welk gedeelte van een IP-adres het subnet aanduidt en welk gedeelte het clientapparaat. Zie Bijlage A
voor meer informatie.
7. Voer indien van toepassing het IP-adressenbereik in dat door de server moet worden uitgesloten. Klik vervolgens op Volgende.
8. Stel de duur in van de IP-adreslease voor uw DHCP-clients. Klik vervolgens op Volgende.
HP raadt aan dat aan alle printers gereserveerde IP-adressen worden toegewezen. Dit kunt u bewerkstelligen nadat u het bereik hebt ingesteld (zie stap 11
).
9. Selecteer Nee om de DHCP-opties voor dit bereik later te selecteren. Klik vervolgens op Volgende.
Selecteer Ja om de DHCP-opties nu te configureren en klik op Volgende.
a. Geef indien gewenst het IP-adres op van de router
(of de standaardgateway) die clients moeten gebruiken. Klik vervolgens op Volgende.
b. Geef indien gewenst de domeinnaam op en de DNS-servers
(Domain Name System) voor clients. Klik op Volgende.
c. Geef indien gewenst de WINS-servernamen en
IP-adressen op. Klik op Volgende.
d. Selecteer Ja om de DHCP-opties nu te activeren en klik op
Volgende.
10. U hebt nu het DHCP-bereik ingesteld op deze server. Klik op Voltooien om de wizard te sluiten.
NLWW TCP/IP-configuratie 78
11. Configureer uw printer met een gereserveerd IP-adres binnen het DHCP-bereik:
a. Open in de DHCP-structuur de map voor uw bereik en
selecteer Reserveringen.
b. Klik in het menu Actie en selecteer Nieuwe reservering. c. Voe r i n de ve lde n d e co rr ect e gegevens in, met inbegrip van
het gereserveerde IP-adres voor uw printer. (Opmerking: het MAC-adres voor uw op HP Jetdirect aangesloten printer is beschikbaar op de HP Jetdirect­configuratiepagina.)
d. Selecteer Alleen DHCP bij "Ondersteunde typen" en klik
vervolgens op Toevoegen. (Opmerking: wanneer u Beide of Alleen BOOTP selecteert, leidt dit tot een BOOTP­configuratie, vanwege de volgorde waarin HP Jetdirect­printservers de configuratieprotocol-verzoeken starten.)
e. Geef een andere gereserveerde client op of klik op Sluiten.
De toegevoegde gereserveerde clients worden weergegeven in de map Reserveringen voor dit bereik.
12. Sluit DHCP-beheer.

NetWare-systemen

NetWare 5.x-servers bieden DHCP-configuratieservices voor clientcomputers in het netwerk, inclusief de HP Jetdirect­printserver. Voor instelling van de DHCP-services op een NetWare­server raadpleegt u de documentatie en ondersteuning van Novell.
Als u de DHCP-configuratie wilt stoppen
LET OP Wijziging van een IP-adres van uw HP Jetdirect-
printserver kan het bijwerken van de afdrukconfiguratie van de printer of het systeem voor clients of server nodig maken.
NLWW TCP/IP-configuratie 79
Als u niet wilt dat de HP Jetdirect-printserver wordt geconfigureerd via DHCP, dient u voor de printserver een andere configuratiemethode in te stellen.
1. (Voor interne printservers) Als u het bedieningspaneel van de printer gebruikt voor het instellen van handmatige of BOOTP-configuratie, wordt DHCP niet gebruikt.
2. U kunt voor het instellen van handmatige (de status geeft "User Specified" te zien) of BOOTP-configuratie Telnet gebruiken; in dit geval wordt DHCP niet gebruikt.
3. U kunt de TCP/IP-parameters handmatig via een ondersteunde webbrowser wijzigen met behulp van de geïntegreerde Jetdirect-webserver of met HP Web Jetadmin.
Wanneer u naar BOOTP-configuratie overstapt, worden de door DHCP geconfigureerde parameters vrijgegeven en wordt het TCP/IP-protocol geïnitialiseerd.
Als u overstapt naar handmatige configuratie, wordt het door DHCP geconfigureerde IP-adres vrijgegeven en worden door de gebruiker opgegeven IP-parameters gebruikt. Daarom moet u,
als u het IP-adres handmatig opgeeft, ook handmatig alle configuratieparameters instellen, zoals het subnetmasker, de standaardgateway en de time-out bij inactief.
Opmerking Als u een configuratie via DHCP opnieuw wilt
inschakelen, haalt de printserver de configuratie­informatie op bij een DHCP-server. Dat houdt in dat als u DHCP kiest en u de configuratiesessie (bijvoorbeeld door middel van Telnet) beëindigt, het TCP/IP-protocol voor de printserver opnieuw wordt geïnitialiseerd en alle huidige configuratie­informatie wordt gewist. De printserver probeert dan nieuwe configuratie-informatie te verkrijgen door DHCP-verzoeken op het netwerk naar een DHCP-server te sturen.
Voor configuratie van DHCP door middel van Telnet raadpleegt u
'Telnet gebruiken
NLWW TCP/IP-configuratie 80
' in dit hoofdstuk.

RARP gebruiken

Opmerking Voor draadloze HP Jetdirect-printservers wordt er
in dit gedeelte van uitgegaan dat er een draadloze verbinding met het netwerk tot stand is gebracht.
In dit gedeelte wordt beschreven hoe de printserver door middel van het RARP-protocol (Reverse Address Resolution Protocol) wordt geconfigureerd op UNIX- en Linux-systemen.
Door deze installatieprocedure kan de RARP-daemon die op uw systeem wordt uitgevoerd, reageren op een RARP-verzoek vanuit de HP Jetdirect-printserver en het IP-adres doorgeven aan de printserver.
1. Zet de printer uit.
2. U dient zich als "superuser" aan te melden bij het UNIX- of Linux-systeem.
3. Zorg ervoor dat de RARP-daemon op uw systeem wordt uitgevoerd door de volgende opdracht in te typen achter de systeemprompt:
ps -ef | grep rarpd (Unix) ps ax | grep rarpd (BSD of Linux)
4. De respons van het systeem moet er ongeveer zo uitzien:
861 0.00.2 24 72 5 14:03 0:00 rarpd -a
860 0.00.5 36 140 5 14:03 0:00 rarpd -a
5. Als het systeem geen procesnummer voor de RARP-daemon weergeeft, raadpleegt u de pagina rarpd man voor aanwijzingen over het opstarten van de RARP-daemon.
6. Voeg het toegekende IP-adres en knooppuntnaam voor de HP Jetdirect-printserver toe door het bestand /etc/hosts te bewerken. Bijvoorbeeld:
192.168.45.39 laserjet1
NLWW TCP/IP-configuratie 81
7. Bewerk het bestand /etc/ethers (bestand /etc/rarpd.conf voor HP-UX 10.20) om het
LAN-hardwareadres/stationadres voor de LAN (van de configuratiepagina) en de knooppuntnaam voor de HP Jetdirect-printserver toe te voegen. Bijvoorbeeld:
00:01:E6:a8:b0:00 laserjet1
Opmerking Als uw systeem gebruik maakt van Netwerk
Informatie Services (NIS), moet u wijzigingen aanbrengen in de NIS-host en ethers-databases.
8. Zet de printer aan.
9. Gebruik het ping-hulpprogramma om te controleren of de kaart geconfigureerd is met het juiste IP-adres. Typ achter de cursor:
ping <IP address>
waarbij <IP address> het adres is dat vanuit RARP wordt toegewezen.
10. Als de ping niet reageert, raadpleegt u Hoofdstuk 8
.
NLWW TCP/IP-configuratie 82

De opdrachten arp en ping gebruiken

Opmerking Voor draadloze HP Jetdirect-printservers wordt er
in dit gedeelte van uitgegaan dat er een draadloze verbinding met het netwerk tot stand is gebracht.
De HP Jetdirect-printserver kan met een IP-adres worden geconfigureerd door middel van een ARP-opdracht (Address Resolution Protocol) dat vanaf een ondersteund systeem wordt verstrekt. Het protocol kan niet worden gerouteerd, dat wil zeggen het werkstation vanwaar de configuratie wordt uitgevoerd, moet op hetzelfde netwerksegment zijn als de HP Jetdirect-printserver.
Voor gebruik van de arp- of ping-opdracht met HP Jetdirect­printservers is het volgende nodig:
Windows NT/2000/XP- of UNIX-systeem geconfigureerd voor
werking met TCP/IP;
HP Jetdirect-firmware-versie x.20.00 of hoger;
instelling van het legacy standaard-IP-adres 192.0.0.192 op de
printserver;
het LAN-hardwareadres (MAC) van de HP Jetdirect-
printserver (aangegeven op de HP Jetdirect-configuratiepagina of op het etiket op externe HP Jetdirect-printservers).
Opmerking Op sommige systemen zijn de bevoegdheden van
een "superuser" vereist voor gebruik van de opdracht arp.
Nadat een IP-adres is toegewezen door middel van de opdracht arp of ping, configureert u de overige IP-parameters met andere hulpprogramma's (bijvoorbeeld Telnet, de geïntegreerde webserver of de software HP Web Jetadmin).
NLWW TCP/IP-configuratie 83
Voor het configureren van een HP Jetdirect-printserver gebruikt u de volgende opdrachten:
arp -s <IP address> <LAN hardware address>
ping <IP address>
waarbij <IP address> het gewenste IP-adres is dat aan de printserver moet worden toegewezen. De arp-opdracht schrijft de informatie naar de arp-cache op het werkstation en de ping- opdracht configureert het IP-adres op de printserver.
Afhankelijk van het systeem is het mogelijk dat voor het LAN-hardwareadres een specifieke opmaak vereist is.
Bijvoorbeeld:
Voor Windows NT 4.0, 2000 of XP
arp -s 192.168.45.39 00-01-E6-a2-31-98
ping 192.168.45.39
Voor UNIX
arp -s 192.168.45.39 00:01:E6:a2:31:98
ping 192.168.45.39
Opmerking Wanneer het IP-adres eenmaal op de printserver is
ingesteld, worden verdere arp- en ping-opdrachten genegeerd. Wanneer het IP-adres geconfigureerd is, kunnen arp en ping alleen worden gebruikt nadat de printserver op de fabriekswaarden zijn teruggesteld (zie Hoofdstuk 8
).
Op UNIX-systemen is het mogelijk dat de opdracht arp -s van systeem tot systeem varieert.
Op sommige BSD-gebaseerde systemen wordt het IP-adres (of de naam van de host) in omgekeerde volgorde verwacht. Op andere systemen kunnen extra parameters nodig zijn. Zie de documentatie van uw systeem voor de specifieke opmaak voor opdrachten.
NLWW TCP/IP-configuratie 84

Telnet gebruiken

Opmerking Voor draadloze HP Jetdirect-printservers wordt er
in dit gedeelte van uitgegaan dat er een draadloze verbinding met het netwerk tot stand is gebracht.
In dit gedeelte wordt beschreven hoe printservers (firmware­versie x.25.01 of hoger) kunnen worden geconfigureerd door middel van Telnet.
Hoewel een Telnet-verbinding beschermd kan zijn met een beheerderswachtwoord, zijn Telnet-verbindingen niet veilig. Voor netwerken met hoge beveiligingsniveaus kunnen Telnet­verbindingen op de printserver worden uitgeschakeld met andere hulpmiddelen (zoals TFTP, geïntegreerde webserver of HP Web Jetadmin-software).

Telnet-verbinding maken

Voor gebruik van Telnet-opdrachten met de HP Jetdirect­printserver moet een route beschikbaar zijn van het werkstation naar de printserver. Als de printserver en de computer een vergelijkbaar IP-adres moeten hebben (dat wil zeggen dat de netwerkgedeelten van beide IP-adressen overeenkomen), bestaat de kans dat er een route bestaat. Zie Bijlage A de structuur van IP-adressen.
voor informatie over
Als de IP-adressen niet met elkaar overeenkomen, kunt u het IP-adres van het werkstation aanpassen, of u kunt proberen om met een opdracht van het besturingssysteem een route naar de printserver te maken. (Als de printserver bijvoorbeeld met het legacy standaard-IP-adres 192.0.0.192 is geconfigureerd, is het waarschijnlijk dat er geen route bestaat.)
Op Windows-systemen kunt u een route-opdracht vanaf een Windows-opdrachtprompt (DOS) invoeren om een route naar de printserver te maken.
NLWW TCP/IP-configuratie 85
Raadpleeg de on line Help van Windows voor informatie over systeemopdrachtprompts. Op Windows NT-systemen vindt u het programma voor de opdrachtprompt in de map Programma's (klik op Start, Programma's, Opdrachtprompt). Op systemen met Windows 2000/XP bevindt het zich in de map Bureau- accessoires in de map Programma's.
Als u de opdracht route wilt gebruiken, hebt u ook het IP-adres van het werkstation nodig. U kunt dit weergeven door de van toepassing zijnde opdracht in te voeren op de opdrachtprompt:
C:\> ipconfig (op Windows NT/2000/XP) C:\> winipconfig (op Windows 98)
Als u een route wilt maken vanaf de systeemopdrachtprompt, typt u de volgende opdracht:
route add <Jetdirect IP Address> <system IP Address>
waarbij <Jetdirect IP address> het IP-adres is dat op de HP Jetdirect-printserver geconfigureerd is, en waarbij <system IP address> het IP-adres van de netwerkkaart is, die op hetzelfde fysieke LAN is aangesloten als de printserver.
Als u bijvoorbeeld een route wilt maken van een werkstation met IP-adres 169.254.2.1 naar een printserver met het standaard­IP-adres 192.0.0.192, typt u de volgende opdracht:
route add 192.0.0.192 169.254.2.1
LET OP Gebruik van Telnet voor het handmatig
instellen van een IP-adres doet de dynamische IP-configuratie (zoals BOOTP, DHCP of RARP) teniet, wat resulteert in een statische configuratie. Bij een statische configuratie zijn de IP-waarden vast en is het mogelijk dat BOOTP, DHCP, RARP en andere methoden voor dynamische configuratie niet meer werken.
Tijdens het handmatig wijzigen van een IP-adres dient u tevens tegelijk het subnetmasker en de standaardgateway opnieuw te configureren.
NLWW TCP/IP-configuratie 86

Een gebruikelijke Telnet-sessie

Hieronder ziet u een afbeelding van de gebruikelijke manier om een Telnet-sessie te starten.
NLWW TCP/IP-configuratie 87
Voor het instellen van configuratieparameters moet een Telnet­sessie worden ingesteld van uw systeem naar de HP Jetdirect­printserver.
1. Typ het volgende achter de systeemprompt:
telnet <IP address>
waar <IP address> het IP-adres is dat wordt weergegeven op de Jetdirect-configuratiepagina. Zie Hoofdstuk 9
.
2. Er wordt een verbinding naar de HP Jetdirect-printserver weergegeven. Als de server reageert met connected to IP address, drukt u tweemaal op Enter om te controleren of de Telnet-verbinding is geïnitialiseerd.
3. Als u om een gebruikersnaam en een wachtwoord wordt gevraagd, typt u de gewenste waarden.
Als standaardinstelling is voor de Telnet-interface geen gebruikersnaam of wachtwoord vereist. Als er een beheerderswachtwoord is ingesteld, wordt u om een gebruikersnaam en wachtwoord gevraagd alvorens u instellingen voor Telnet-opdrachten kunt invoeren en opslaan.
4. Als standaardinstelling wordt een opdrachtregel-interface geboden. Als u parameters wilt configureren met behulp van een menu-interface typt u Menu. Zie Opties van de
gebruikersinterface voor meer informatie.
Raadpleeg voor een lijst van ondersteunde opdrachten en parameters 'Telnet-opdrachten en parameters
'.

Opties van de gebruikersinterface

De HP Jetdirect-printserver biedt twee interface-opties voor het invoeren van Telnet-opdrachten: een Opdrachtregel-interface
(standaardinstelling) en een Menu-interface.
NLWW TCP/IP-configuratie 88
Opdrachtregel-interface (standaardinstelling)
Met behulp van de opdrachtregel-interface voor Telnet kunt u de configuratieparameters met behulp van de volgende procedures instellen:
Opmerking Typ tijdens een Telnet-sessie? om de beschikbare
configuratieparameters, de juiste opmaak voor opdrachten en een lijst van opdrachten te bekijken.
Als u verdere (of geavanceerde) opdrachten wilt weergeven, typt u de opdracht advanced voordat u ? typt.
Als u de huidige configuratiegegevens wilt weergeven, typt u /.
1. Typ achter de Telnet-prompt ">":
<parameter>: <waarde>
en druk vervolgens op Enter. Hierbij verwijst <parameter> naar de configuratieparameter die u definieert, en <waarde> naar de definities die u aan die parameter toekent. Elk parameteritem wordt gevolgd door een return.
Zie Tabel 3.4
voor configuratieparameters (firmware-
versie x.25.00 of hoger).
2. Herhaal de vorige stap om extra configuratieparameters in te stellen.
3. Nadat u de configuratieparameters hebt ingetypt, typt u exit of quit (afhankelijk van het systeem).
Wanneer u wordt gevraagd of u de gewijzigde instellingen wilt opslaan, typt u Y (standaard) voor Ja of N voor Nee.
Als u save typt in plaats van exit of quit, wordt u niet gevraagd of u de instellingen wilt opslaan.
NLWW TCP/IP-configuratie 89
Telnet-opdrachten en parameters. Tabel 3.4 biedt een
overzicht van de beschikbare Telnet-opdrachten en parameters.
Opmerking Als een parameter dynamisch wordt geleverd
(bijvoorbeeld door middel van een BOOTP- of DHCP-server), kan de waarde niet worden gewijzigd met Telnet zonder eerst de handmatige configuratie in te stellen. Zie de opdracht IP-config voor het instellen van de handmatige configuratie.
Tijdens het handmatig wijzigen van een IP-adres dient u tevens tegelijk het subnetmasker en de standaardgateway opnieuw te configureren.
Tabel 3.4 Telnet-opdrachten en parameters (1 van 20)
User Control Commands
Opdracht Beschrijving
? Toont de Help en Telnet-opdrachten. / Toont de huidige waarden. menu Toont de Menu-interface advanced Activeert de geavanceerde opdrachten. De Help (?) omvat tevens
de geavanceerde opdrachten op de lijst.
general Deactiveert de geavanceerde opdrachten. De Help (?) omvat niet
de geavanceerde opdrachten (standaardinstelling).
save Dient voor het opslaan van de configuratiewaarden en het
afsluiten van de sessie. exit Beëindigt de sessie. export Exporteert de instellingen naar een bestand voor bewerking en
voor het invoeren via Telnet of TFTP (deze opdracht wordt alleen
ondersteund door systemen zoals UNIX, die ondersteuning
bieden voor het omleiden van input/output).
voor toegang tot configuratieparameters.
NLWW TCP/IP-configuratie 90
Tabel 3.4 Telnet-opdrachten en parameters (2 van 20)
Algemene instellingen
Opdracht Beschrijving
passwd Stelt het beheerderswachtwoord in (wordt gedeeld met de
geïntegreerde webserver en HP Web Jetadmin).
passwd jd1234 jd1234 stelt het wachtwoord bijvoorbeeld in op
jd1234. jd1234 wordt tweemaal ingevoerd ter bevestiging. Er mogen maximaal 16 alfanumerieke tekens worden gebruikt.
Tijdens het starten van de volgende Telnet-sessie wordt u naar een gebruikersnaam en dit wachtwoord gevraagd.
Als u het wachtwoord wilt wissen, typt u de opdracht zonder het wachtwoord en zonder de bevestiging.
U kunt wachtwoorden wissen door de fabriekswaarden te herstellen.
sys-location Alfanumerieke reeks (maximaal 255 tekens) die over het
algemeen gebruikt wordt ter aanduiding van een locatie.
sys-contact Alfanumerieke reeks (maximaal 255 tekens) die over het
algemeen gebruikt wordt ter aanduiding van de naam van een beheerder van het netwerk of een apparaat.
ssl-state Hiermee wordt het beveiligingsniveau voor webcommunicatie van
de printserver ingesteld: 1 (standaardinstelling): gedwongen omleiding naar de HTTPS-
poort. Alleen HTTPS-communicatie (beveiligd HTTP) kan worden gebruikt.
2: gedwongen omleiding naar HTTPS uitschakelen. HTTP- en HTTPS-communicatie kunnen worden gebruikt.
security-reset Beveiligingsinstellingen op de printserver terugzetten op
fabriekswaarden. Bij 0 (standaardinstelling) worden de beveiligingsinstellingen niet hersteld, bij 1 worden beveiligingsinstellingen hersteld.
NLWW TCP/IP-configuratie 91
Tabel 3.4 Telnet-opdrachten en parameters (3 van 20)
Hoofdinstellingen draadloos 802.11
Opdracht Beschrijving
network-type De topologie van het draadloze 802.11-netwerk opgeven:
Infrastructure: de printserver communiceert via een
toegangspunt met andere vaste of draadloze netwerkapparaten
in het netwerk.
Ad hoc: (standaardinstelling) de printserver communiceert
rechtstreeks met andere draadloze apparaten, zonder gebruik van
een toegangspunt. desired-ssid De gewenste SSID (Service Set Identifier) of netwerknaam voor
de printserver. Er mogen maximaal 32 alfanumerieke tekens
worden gebruikt.
De fabriekswaarde voor SSID is hpsetup in de Ad-hocmodus.
Maak geen gebruik van de Infrastructuur-netwerk-SSID hpsetup.
Als de opdracht ssid wordt gebruikt zonder ingang (een blanco
SSID), wordt de gewenste SSID <AUTO> toegewezen, waarbij de
SSID wordt verbonden met het eerste netwerk dat overeenkomt
met de verificatie-instellingen. encryption Het gebruik van codering. 0 (standaardinstelling) deactiveert,
1 activeert. wep-key-
method
De indeling voor het invoeren van WEP-sleutels. Ingevoerde
WEP-sleutels moeten de juiste lengte hebben.
ASCII: (standaardinstelling) gebruik alfanumerieke ASCII-tekens
(0 - 9, a - z en A - Z). Voer 5 tekens in voor 40/64-bits codering.
Voer 13 tekens in voor 104/128-bits codering. Bij ingevoerde
ASCII-tekens wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en
kleine letters.
HEX: gebruik hexadecimale getallen (0 - 9, a - f en A - F).
Voer 5 hexadecimale getallen in voor 40/64-bits codering.
Voer 26 hexadecimale getallen in voor 104/128-bits codering.
Bij ingevoerde HEX-tekens wordt geen onderscheid gemaakt
tussen hoofdletters en kleine letters.
NLWW TCP/IP-configuratie 92
Tabel 3.4 Telnet-opdrachten en parameters (4 van 20)
wep-key Hiermee geeft u een statische WEP-coderingssleutel
transmit-key De WEP-sleutelpositie (1, 2, 3 of 4) die de printserver voor
desired­channel
auth-type Een verificatiemethode op koppelingsbasis voor de printserver
(Wired Equivalent Privacy) op. De printserver kan maximaal vier WEP-sleutels opslaan met vier sleutelposities (sleutel 1, 2, 3, 4). Als u een WEP-sleutel wilt invoeren, geeft u de sleutelpositie op, gevolgd door de coderingssleutelwaarde. Bijvoorbeeld:
wep-key 1 0123456789net
hiermee wordt sleutel 1 toegewezen met een 128-bits WEP-sleutel die wordt aangegeven met de waarde 0123456789net.
U kunt de opdracht wep-key-method gebruiken om de indeling van de sleutelwaarde op te geven (hexadecimale getallen of alfanumerieke ASCII-tekens). Tevens kunt u een optionele parameter invoeren (ASCII of HEX) na de sleutelpositie. Bijvoorbeeld:
wep-key 1 ASCII 0123456789net
hiermee wordt sleutel 1 toegewezen met een 128-bits WEP-sleutel die wordt aangegeven met de alfanumerieke ASCII-tekens 0123456789net.
Zorg ervoor dat sleutelposities en sleutelwaarden overeenkomen met andere draadloze apparaten op het netwerk wanneer u statische WEP-sleutels toewijst. Zorg ervoor dat alle ingevoerde sleutelwaarden dezelfde lengte hebben en dat het juiste aantal tekens of cijfers wordt gebruikt voor de lengte van de WEP-sleutels.
gecodeerde communicatie zal gebruiken. Bijvoorbeeld:
transmit-key 2
geeft aan dat sleutel 2 voor gecodeerde communicatie zal worden gebruikt.
(Ad-hoc) Het gewenste kanaal dat de printserver moet gebruiken voor ad-hocnetwerkverbindingsaanvragen.
10: (standaardinstelling) gebruik kanaal 10 (2457 MHz). 11: gebruik kanaal 11 (2462 MHz).
De printserver gebruikt dit kanaal om de beschikbaarheid uit te zenden als het ontdekken van en verbinden met het opgegeven ad-hocnetwerk via een van de kanalen mislukt.
voordat toegang tot het netwerk is toegestaan. Open: (standaardinstelling) gebruik Open System-verificatie als
geen verificatie vereist is voor toegang tot het draadloze netwerk. In het netwerk kan echter wel gebruik worden gemaakt van coderingssleutels voor gegevensbeveiliging.
Shared_Key: gebruik Shared Key-verificatie als in het netwerk voor toegang tot het netwerk vereist is dat elk apparaat is geconfigureerd met dezelfde geheime WEP-sleutel.
De optie Shared_Key kan niet worden gebruikt bij de instellingen van de opdracht wpa-auth-type (802.1x of PSK).
NLWW TCP/IP-configuratie 93
Tabel 3.4 Telnet-opdrachten en parameters (5 van 20)
server-auth Bij deze opdracht moet u een optie voor dynamische codering
(de opdracht dynamic-encrypt) en EAP 802.1x-verificatie
(de opdracht wpa-auth-type) opgeven. Gebruik deze opdracht
om verificatiemethoden op serverbasis op te geven die op het
netwerk worden gebruikt. Zie Hoofdstuk 1
voor een korte
beschrijving van ondersteunde verificatieprotocollen.
None: (standaardinstelling) er wordt geen gebruik gemaakt van
netwerkverificatie op serverbasis.
EAP_MD5: een verificatiemethode waarbij gebruik wordt
gemaakt van 802.1x EAP en MD5 (Message-Digest-algoritme 5,
RFC 1321). Hiervoor dienen een gebruikersnaam en wachtwoord
te worden geconfigureerd op het apparaat. Gebruik de opdrachten
svr-auth-user en svr-auth-pass om respectievelijk een
gebruikersnaam en een wachtwoord op te geven.
EAP_TLS: een verificatiemethode waarbij gebruik wordt gemaakt
van 802.1x EAP-TLS (Extensible Authentication Protocol -
Transport Layer Security, RFC 2716). Hiervoor zijn een
wachtwoord en een geïnstalleerd digitaal certificaat dat voldoet
aan X.509 vereist voor apparaatverificatie. Tevens dient er een
CA-certificaat (Certificate Authority) te zijn geïnstalleerd
voor validatie van de verificatieserver. Gebruik de opdracht
svr-auth-user om een gebruikersnaam op te geven.
Gebruik de geïntegreerde webserver om certificaten te
installeren. Zie Hoofdstuk 4
.
LEAP: een verificatiemethode waarbij gebruik wordt gemaakt van
LEAP (Lightweight Extensible Authentication Protocol). LEAP is
een eigen protocol van Cisco Systems, Inc. Voor LEAP zijn
een gebruikersnaam en een wachtwoord vereist. Gebruik de
opdrachten svr-auth-user en svr-auth-pass om
respectievelijk een gebruikersnaam en een wachtwoord op
te geven.
PEAP: een verificatiemethode waarbij gebruik wordt gemaakt van
PEAP (Protected Extensible Authentication Protocol). Voor
PEAP zijn een gebruikersnaam en een wachtwoord vereist
voor clientvalidatie. Tevens dient er een CA-certificaat
(Certificate Authority) te zijn geïnstalleerd voor validatie van de
verificatieserver. Gebruik de opdrachten svr-auth-user en
svr-auth-pass om respectievelijk een gebruikersnaam en een
wachtwoord op te geven. Gebruik de geïntegreerde webserver om
certificaten te installeren. Zie Hoofdstuk 4
.
EAP_TTLS: een verificatiemethode waarbij gebruik wordt
gemaakt van TTLS (Tunneled Transport Layer Security).
EAP-TTLS is een EAP-TLS-extensie waarbij ook gebruik wordt
gemaakt van digitale certificaten die voldoen aan X.509.
Voor TTLS zijn een gebruikersnaam en een wachtwoord
vereist voor clientvalidatie. Tevens dient er een CA-certificaat
(Certificate Authority) te zijn geïnstalleerd voor validatie van de
verificatieserver. Gebruik de opdrachten svr-auth-user en
svr-auth-pass om respectievelijk een gebruikersnaam en een
wachtwoord op te geven. Gebruik de geïntegreerde webserver om
certificaten te installeren. Zie Hoofdstuk 4
.
NLWW TCP/IP-configuratie 94
Tabel 3.4 Telnet-opdrachten en parameters (6 van 20)
svr-auth-user Een gebruikersnaam voor verificatie op serverbasis. Er mogen
svr-auth-pass Een wachtwoord voor verificatie op serverbasis. Er mogen
svr-auth-id De tekenreeks van het CA-certificaat die zal worden gebruikt om
wpa-auth-type Deze opdracht is niet compatibel met de optie Shared Key-
psk­passphrase
maximaal 128 alfanumerieke tekens worden gebruikt.
maximaal 128 alfanumerieke tekens worden gebruikt.
de verificatieserver te identificeren en te valideren. De tekenreeks wordt vergeleken met een identificatiereeks die is ontvangen van de verificatieserver. Voor het vergelijken van de tekenreeksen kunt u opgeven of een exacte overeenkomst vereist is.
RIGHT_MOST (standaardinstelling): de ingevoerde tekenreeks wordt vergeleken met de meest rechtse tekens in de tekenreeks van het CA-certificaat.
USE_EXACT: de ingevoerde tekenreeks moet exact overeenkomen met de tekenreeks van de verificatieserver.
verificatie in de opdracht auth-type. Gebruik deze opdracht om een ondersteund EAP-verificatietype op te geven:
802.1x: Selecteer deze optie op een EAP-netwerk waarop een verificatieserver wordt gebruikt. Gebruik de opdracht server-auth om de EAP/802.1x-protocollen op te geven die op het netwerk worden gebruikt. Gebruik de opdracht dynamic-encrypt om een optie voor dynamische codering op te geven.
PSK: Selecteer deze optie op een EAP-netwerk waarop geen verificatieserver wordt gebruikt. In plaats daarvan vindt op basis van een vooraf gedeelde sleutel verificatie van apparaten plaats. Een vooraf gedeelde sleutel wordt gegenereerd wanneer u een netwerkwachtzin opgeeft met de opdracht psk-passphrase. De opdracht dynamic-encrypt moet worden ingesteld op Robust.
Een wachtzin op basis waarvan een vooraf gedeelde sleutel voor het netwerk wordt gegenereerd. Een wachtzin moet bestaan uit 8 tot 63 ASCII-tekens in het hexadecimale bereik van 21 tot en met 7E (de tekens 0-9, a-z, A-Z en diverse speciale tekens, zoals !, @, #, $, %, ^, &, (, ), _, +, =, -, {, }, [, ], \, /, ”, <, >, ?, “, ‘, ~).
NLWW TCP/IP-configuratie 95
Tabel 3.4 Telnet-opdrachten en parameters (7 van 20)
dynamic­encrypt
Diagnostische gegevens voor 802.11 draadloos
Opdracht Beschrijving
Current SSID (Alleen-lezen-parameter) De naam van het netwerk (SSID)
Current Channel
Signal Strength
Access Point Mac
Selecteer een ondersteunde optie voor dynamische codering:
Basic: dynamische WEP-codering wordt ondersteund.
Robust: dynamische WPA- (Wi-Fi Protected Access) en
WEP-coderingsprotocollen worden ondersteund.
Gebruik de opdracht wpa-auth-type om een compatibel
EAP-verificatietype te selecteren:
Voor EAP/PSK-verificatie moet de printserver gebruikmaken
van Robust Encryption (WPA-coderingsprotocollen).
Voor EAP/802.1x-verificatie (alleen LEAP) moet de printserver
gebruikmaken van Basic Encryption.
Voor EAP/802.1x-verificatie (alleen PEAP, TLS en TTLS)
kan de printserver, afhankelijk van het netwerk, gebruikmaken van Basic Encryption of Robust Encryption.
Dynamische coderingsprotocollen vallen onder het toezicht van
de verificatieserver en moeten ook worden ondersteund door het
toegangspunt.
waarmee de draadloze printserver is verbonden.
(Alleen-lezen-parameter) Het kanaal dat op dat moment door de
draadloze printserver wordt gebruikt.
(Alleen-lezen-parameter) De sterkte van het radiosignaal dat door
de printserver wordt ontvangen.
<leeg>: geen radiosignaal gevonden tijdens het scannen.
No Signal: geen radiosignaal gevonden op de kanalen.
Poor/Marginal/Good/Excellent: geeft het niveau van de
gevonden signaalsterkte weer.
(Alleen-lezen-parameter) Het MAC-adres (Media Access Control)
van het toegangspunt dat wordt gebruikt voor Infrastructuur-
moduscommunicatie. Bijvoorbeeld:
00:a0:f8:38:7a:f7
geeft aan dat het toegangspunt met MAC-adres 00a0f8387af7 is
gebruikt voor communicatie in het netwerk.
NLWW TCP/IP-configuratie 96
Tabel 3.4 Telnet-opdrachten en parameters (8 van 20)
Basisinstellingen van TCP/IP
Opdracht Beschrijving
host-name Alfanumerieke reeks (maximaal 32 tekens) voor het toewijzen of
wijzigen van de naam van het netwerkapparaat. Bijvoorbeeld:
"host-name printer1" geeft de naam "printer1" aan het apparaat.
IP-config Geef de configuratiemethode op:
manual: De printserver wacht op IP-parameters die handmatig worden opgegeven (bijvoorbeeld met Telnet, met een geïntegreerde webserver, via het bedieningspaneel of met installatie-/beheersoftware). De status wordt aangegeven als User Specified (door gebruiker bepaald).
bootp: de printserver verzendt BOOTP-verzoeken over het netwerk voor dynamische IP-configuratie.
dhcp: de printserver verzendt DHCP-verzoeken over het netwerk voor dynamische IP-configuratie.
ip IP-adres voor de printserver, met gestippelde letters. Bijvoorbeeld:
IP-config manual ip 192.168.45.39
waarbij IP-config duidt op handmatige configuratie en ip handmatig het IP-adres op de printserver instelt op 192.168.45.39.
Als u 0.0.0.0 opgeeft, wordt het IP-adres gewist. Als u afsluit en een nieuw IP-adres opslaat, moet dit tijdens de
volgende Telnet-verbinding worden opgegeven.
subnet-mask Een waarde (in gestippelde tekst) ter identificatie van het netwerk-
default-gw Het IP-adres van de standaardgateway, in gestippelde tekst.
Config Server (Alleen-lezen-parameter) Het IP-adres van de server
en het hostgedeelte van een IP-adres in ontvangen berichten. Bijvoorbeeld:
subnet-mask 255.255.255.0
slaat de waarde 255.255.255.0 voor het subnetmasker op op de printserver. Door de waarde 0.0.0.0 wordt het subnetmasker uitgeschakeld. Zie voor meer informatie Bijlage A
.
Bijvoorbeeld:
default-gw 192.168.40.1
wijst 192.168.40.1 toe als het IP-adres van de standaardgateway voor de printserver.
Opmerking: als de HP Jetdirect-printserver door DHCP wordt geconfigureerd en u het subnetmasker en de standaard-gateway handmatig wijzigt, dient u het IP-adres van de printserver handmatig te wijzigen. Op deze manier wordt het door DHCP toegewezen adres opnieuw aan de DHCP-pool met IP-adressen toegewezen.
(bijvoorbeeld een BOOTP- of DHCP-server) waardoor de vorige keer het IP-adres van de HP Jetdirect-printserver is geconfigureerd.
NLWW TCP/IP-configuratie 97
Tabel 3.4 Telnet-opdrachten en parameters (9 van 20)
TFTP Server (Alleen-lezen-parameter) Het IP-adres van de TFTP-server die
TFTP Filename
domain-name De domeinnaam voor het apparaat. Bijvoorbeeld:
dns-svr IP-adres van de DNS-server (Domain Name System). pri-wins-svr Het IP-adres van de primaire WINS-server (Windows Internet
sec-wins-svr Het IP-adres van de secundaire WINS-server (Windows Internet
smtp-svr (SMTP-mailserver) Het IP-adres van de SMTP-server
Afdrukopties voor TCP/IP
Opdracht Beschrijving
9100-printing Dient voor het in- of uitschakelen van afdrukken via
ftp-printing Activeert of deactiveert de mogelijkheid voor afdrukken via FTP.
ipp-printing Activeert of deactiveert de mogelijkheid voor afdrukken via IPP.
lpd-printing Activeert of deactiveert de mogelijkheid voor afdrukken via LPD.
banner Dient voor het in- of uitschakelen van een LPD-voorblad.
interlock Dient voor het aangeven of een bevestiging (ACK) voor alle
TFTP-parameters aan de HP Jetdirect-printserver geleverd heeft.
(Alleen-lezen-parameter) Het pad en de TFTP-bestandsnaam op
de TFTP-server. Bijvoorbeeld:
hpnp/printer1.cfg
domain-name support.hp.com
wijst support.hp.com toe als de naam van het domein.
De domeinnaam bevat niet de naam van de host; dit is niet een
zogenaamde volledig correcte domeinnaam, zoals
printer1.support.hp.com.
Name Service) server, in gestippelde tekst.
Name Service) server, in gestippelde tekst.
(Simple Mail Transport Protocol) voor uitgaande e-mail voor
gebruik met ondersteunde scanapparaten.
TCP-poort 9100 van de printserver. 0 deactiveert,
1 (standaardinstelling) activeert.
0 deactiveert, 1 (standaardinstelling) activeert.
(TCP-poorten 20, 21)
0 deactiveert, 1 (standaardinstelling) activeert. (TCP-poort 631)
0 deactiveert, 1 (standaardinstelling) activeert. (TCP-poort 515)
0 schakelt voorbladen uit. 1 (standaardinstelling) schakelt
voorbladen in.
TCP-pakketten vereist is alvorens de printer de afdrukverbinding
via Port 9100 mag sluiten. Om rekening te houden met
printservers met meerdere poorten wordt een waarde voor het
poortnummer en een optie opgegeven. Het poortnummer kan
1 (standaardinstelling), 2 of 3 zijn. De optiewaarde
0 (standaardinstelling) dient voor het uitschakelen van de
interlock; 1 dient voor het inschakelen. Bijvoorbeeld:
interlock 2 1 duidt op Poort 2 met de interlock ingeschakeld.
NLWW TCP/IP-configuratie 98
Tabel 3.4 Telnet-opdrachten en parameters (10 van 20)
mult-tcp-conn (Restrict Mult Prt) Dient voor het in- en uitschakelen van meerdere
buffer-packing Dient voor het in- of uitschakelen van "buffer packing" voor
write-mode Regelt instelling van de TCP PSH-markering voor
TCP/IP LPD-wachtrijen
Opdracht Beschrijving
addq Voegt een door de gebruiker gedefinieerde wachtrij toe.
deleteq Verwijdert een door de gebruiker gedefinieerde wachtrij.
defaultq De naam van de wachtrij die moet worden gebruikt als de
addstring Voegt een door de gebruiker gedefinieerde tekenreeks toe die
deletestring Verwijdert een door de gebruiker gedefinieerde string. De naam
TCP-verbindingen. 0 (standaardinstelling): staat meerdere verbindingen toe. 1: dient voor het uitschakelen van meerdere verbindingen.
TCP/IP-pakketten. 0 (standaardinstelling): is gebruikelijk; de gegevensbuffer wordt
vóór verzending naar de printer ingepakt. 1: schakelt buffer packing uit; de gegevens worden naar de printer
verzonden zoals ze zijn ontvangen.
gegevensoverdrachten van apparaat naar clientcomputers. 0 (standaardinstelling): dient voor het uitschakelen van deze optie:
markering is niet ingesteld. 1: "all-push"-optie. De push-bit wordt in alle gegevenspakketten
ingesteld. 2: "eoi-push"-optie. De push-bit wordt alleen ingesteld voor
gegevenspakketten waarvoor de markering "End-of-Information" is ingesteld.
De naam van de wachtrij (maximaal 32 ASCII-tekens die kunnen worden weergegeven), van de prepend-tekenreeks, de append­tekenreeks en de verwerkingswachtrij (over het algemeen RAW) moeten in de opdrachtregel worden opgegeven. Er mogen maximaal zes door de gebruiker gedefinieerde wachtrijen worden toegevoegd.
De naam van de wachtrij moet worden opgegeven in de opdrachtregel deleteq.
opgegeven wachtrij voor een afdruktaak onbekend is. De standaardwachtrij is AUTO.
vóór of na afdrukgegevens kan worden toegevoegd. Er mogen maximaal acht alfanumerieke tekens worden opgegeven. De naam van de tekenreeks en de inhoud van de tekenreeks worden opgegeven in de opdrachtregel addstring.
van de string wordt opgegeven in de opdrachtregel deletestring.
NLWW TCP/IP-configuratie 99
Tabel 3.4 Telnet-opdrachten en parameters (11 van 20)
"Raw" afdrukpoorten voor TCP/IP
Opdracht Beschrijving
raw-port Bepaalt extra poorten voor het afdrukken naar TCP-poort 9100.
Geldige poorten zijn 3000 tot 9000, afhankelijk van het
toepassingsprogramma. Er kunnen maximaal twee poorten
worden opgegeven.
Toegangsregeling voor TCP/IP
Opdracht Beschrijving
allow Maakt een vermelding in de hosttoegangslijst die is opgeslagen
op de HP Jetdirect-printserver. Elke vermelding duidt een host of
netwerk met hosts aan die verbinding mogen maken met de
printer. De opmaak is "allow: netnum [mask]" waarbij "netnum"
een netwerknummer of het IP-adres van een host is en "mask"
een adresmasker van bits is dat op het netwerknummer en het
hostadres wordt toegepast ter controle van de toegang. Er zijn
op de toegangslijst maximaal 10 hosts toegestaan. Als hier geen
vermeldingen zijn, krijgen alle hosts toegang. Bijvoorbeeld:
allow 192.0.0.0 255.0.0.0
staat hosts op netwerk 192 toe.
allow 192.168.1.2
staat een enkele host toe. In dit geval wordt uitgegaan van het
standaardmasker, 255.255.255.255; dit is dan niet verplicht.
allow 0 wist de hosttoegangslijst.
Zie voor meer informatie Hoofdstuk 7
Overige TCP/IP-instellingen
Opdracht Beschrijving
syslog-config Activeert of deactiveert werking van de syslog-server op de
printserver: 0 deactiveert, 1 (standaardinstelling) activeert.
(UDP-poort 514) syslog-svr Het label van het IP-adres van de syslog-server, in gestippelde
tekst. Dit label duidt de server aan waarheen de HP Jetdirect-
printserver syslog-berichten stuurt. Bijvoorbeeld:
syslog-svr: 192.168.40.1
wijst 192.168.40.1 toe als het IP-adres van de betreffende server.
Zie Bijlage A
voor meer informatie.
syslog-max Duidt op het maximale aantal syslog-berichten dat per minuut door
de HP Jetdirect-printserver kan worden verzonden. Met deze
instelling kan de beheerder de grootte van het logbestand regelen.
De standaardinstelling is 10 per minuut. Als dit op nul wordt
ingesteld, is het aantal syslog-berichten niet beperkt.
.
NLWW TCP/IP-configuratie 100
Loading...