Alle rechten voorbehouden. Verveelvuldiging, bewerking en vertaling zonder
voorafgaande schriftelijke toestemming is verboden, behalve zoals toegestaan door
het auteursrecht.
De informatie in dit document kan zonder aankondiging vooraf worden gewijzigd.
De garanties voor HP producten en services staan in de garantiebeschrijvingen bij
de desbetreffende producten en services. Geen enkel onderdeel van dit document
mag als extra garantie worden gezien. HP aanvaardt geen aansprakelijkheid voor
technische fouten, drukfouten of weglatingen in deze publicatie.
Editie 3, 1/2004
Handelsmerken
Microsoft®, MS-DOS® en Windows® zijn in de V.S. gedeponeerde handelsmerken
van Microsoft Corporation. NetWare® en Novell® zijn gedeponeerde handelsmerken
van Novell Corporation. IBM®, IBM Warp Server® en Operating System/2® zijn
gedeponeerde handelsmerken van International Business Machines Corp. Ethernet
is een gedeponeerd handelsmerk van Xerox Corporation. PostScript is een
handelsmerk van Adobe Systems, Incorporated. UNIX® is een gedeponeerd
handelsmerk van Open Group.
Met de HP Jetdirect-printserver kunt u printers en andere
apparaten rechtstreeks op een netwerk aansluiten. Als u een
apparaat rechtstreeks op een netwerk aansluit, kan het op een
praktische plaats worden geïnstalleerd en door meerdere
gebruikers gezamenlijk worden gebruikt. Verder zorgt een
netwerkverbinding dat de gegevensoverdracht van en naar een
apparaat plaatsvindt op netwerksnelheid.
Interne HP Jetdirect-printservers worden geïnstalleerd in
printers van HP die voorzien zijn van een compatibele I/O-sleuf
(Input/Output). Externe HP Jetdirect-printservers dienen voor het
verbinden van printers met het netwerk door de USB-poort van de
printer als netwerkpoort te gebruiken.
OpmerkingTenzij anders aangegeven, verwijst de term
printserver in deze handleiding naar de
HP Jetdirect-printserver en niet naar een aparte
computer waarop printserversoftware wordt
uitgevoerd.
Wanneer een draadloze HP Jetdirect-printserver
op uw netwerk is aangesloten, biedt deze dezelfde
afdrukservices als Jetdirect-printservers die met
behulp van netwerkkabels zijn aangesloten.
Raadpleeg Bijlage B
draadloze HP-printservers.
NLWW7
voor meer informatie over
Ondersteunde printservers
De functies die in deze handleiding worden beschreven, worden
ondersteund door de volgende HP Jetdirect-printservers, waarvan
de firmware-versies zijn vermeld:
*** Geen upgrademogelijkheden. Voor het opwaarderen van functies dient u een
nieuw product aan te schaffen dat opgewaardeerde firmware bevat.
Printeraansluiting
Netwerkaansluiting
draadloos
draadloos
draadloos
.
Ondersteund
netwerkprotocol
Volledig**S.25.xx-serie
Volledig**T.25.xx-serie
uitzondering
van
AppleTalk)**
Volledig**U.25.xx-serie
Firmware
Version
L.25.xx-serie
NLWWKennismaking met de HP Jetdirect-printserver 8
De geïnstalleerde firmware-versie kan op verschillende manieren
worden bepaald, onder andere met behulp van een HP Jetdirectconfiguratiepagina (zie Hoofdstuk 9
de geïntegreerde webserver (zie Hoofdstuk 4
netwerkbeheer. Zie Firmware-upgrades
), Telnet (zie Hoofdstuk 3),
) en toepassingen voor
voor firmware-updates.
OpmerkingWanneer u een ondersteunde printserver
opwaardeert, dient u de upgrade mogelijk twee keer
uit te voeren als het een lagere firmware-versie
dan X.24.00 betreft. Dit is nodig als u wilt dat de
printserver beheerprogramma's (bijvoorbeeld de
geïntegreerde webserver) ondersteunt waarbij
gebruik wordt gemaakt van andere talen
dan Engels.
NLWWKennismaking met de HP Jetdirect-printserver 9
Ondersteunde netwerkprotocollen
OpmerkingBij draadloze HP Jetdirect-printservers wordt er
in deze sectie van uitgegaan dat een draadloze
verbinding met het netwerk tot stand is gebracht.
De ondersteunde netwerkprotocollen en de meest gebruikte
netwerkprinteromgevingen waarin deze worden gebruikt,
zijn weergegeven in Tabel 1.2
Tabel 1.2Ondersteunde netwerkprotocollen (1 van 2)
.
Ondersteunde
netwerkprotocollen
TCP/IPMicrosoft Windows 98/Me/NT4.0/2000/XP
* Raadpleeg het huidige gegevensblad voor het HP Jetdirect-product voor
aanvullende netwerksystemen en versies. Voor werking met andere
netwerkomgevingen neemt u contact op met de fabrikant van uw systeem of een
erkend verkooppunt van HP-producten.
** Voor deze netwerksystemen neemt u contact op met de fabrikant van uw systeem
voor software, documentatie en ondersteuning.
*** Afdrukken via de directe IP/IPX-modus van Windows en LPD/Windows worden
ondersteund. NetWare wordt niet ondersteund. IPP wordt niet ondersteund.
LPD/UNIX wordt niet ondersteund.
Netwerkomgeving*Product-
ondersteuning
J6035C (175x)***
(32- en 64-bit), directe modus
Novell NetWare 5, 6 met NDPS
UNIX en Linux, inclusief:
Hewlett-Packard HP-UX, Sun
Microsystems Solaris (alleen SPARCsystemen), IBM AIX**, HP MPE-iX**,
RedHat Linux, SuSE Linux
LPR/LPD (Line Printer Daemon)
IPP (Internet Printing Protocol)
FTP (File Transfer Protocol)
NLWWKennismaking met de HP Jetdirect-printserver 10
Tabel 1.2Ondersteunde netwerkprotocollen (2 van 2)
Ondersteunde
Netwerkomgeving*Product-
ondersteuning
netwerkprotocollen
IPX/SPX en
compatibele
protocollen
Novell NetWare
Microsoft Windows 98/Me/NT4.0/2000/XP
(alleen 32-bit), directe modus
J6035C (175x)***
J6038A (310x)
J7942A (en3700)
J6061A (380x)
J6039C (200m)***
J6042B (250m)
J6044A (280m)
J4167A (610n)
J6057A (615n)
J7934A (620n)
J6058A (680n)
AppleTalk
(Alleen
EtherTalk)
Apple Mac OSJ6035C (175x)
J6038A (310x)
J7942A (en3700)
J6061A (380x)
J6039C (200m)
J6042B (250m)
J6044A (280m)
J6057A (615n)
J7934A (620n)
J6058A (680n)
DLC/LLCMicrosoft Windows NT**
Artisoft LANtastic**
J6038A (310x)
J7942A (en3700)
J6061A (380x)
J6042B (250m)
J6044A (280m)
J4167A (610n)
J6057A (615n)
J7934A (620n)
J6058A (680n)
* Raadpleeg het huidige gegevensblad voor het HP Jetdirect-product voor
aanvullende netwerksystemen en versies. Voor werking met andere
netwerkomgevingen neemt u contact op met de fabrikant van uw systeem of een
erkend verkooppunt van HP-producten.
** Voor deze netwerksystemen neemt u contact op met de fabrikant van uw systeem
voor software, documentatie en ondersteuning.
*** Afdrukken via de directe IP/IPX-modus van Windows en LPD/Windows worden
ondersteund. NetWare wordt niet ondersteund. IPP wordt niet ondersteund.
LPD/UNIX wordt niet ondersteund.
NLWWKennismaking met de HP Jetdirect-printserver 11
Indien niet bij dit product geleverd, is HP-software voor
netwerkinstallatie en -beheer voor ondersteunde systemen
verkrijgbaar bij HP-ondersteuning op:
http://www.hp.com/support/net_printing
Voor software voor het instellen van het afdrukken over een
netwerk voor andere systemen raadpleegt u de fabrikant van
het systeem.
NLWWKennismaking met de HP Jetdirect-printserver 12
Beveiligingsprotocollen
SNMP (IP en IPX)
SNMP (Simple Network Management Protocol) wordt door
toepassingen voor netwerkbeheer gebruikt voor het beheer van
apparaten. HP Jetdirect-printservers ondersteunen SNMP en
standaard MIB-II-objecten (Management Information Base) in
IP- en in IPX-netwerken.
HP Jetdirect 175x- en 200m-printservers ondersteunen alleen een
SNMP v1/v2c-agent.
HP Jetdirect-printservers met alle functies ondersteunen een
SNMP v1/v2c-agent en een SNMP v3-agent voor verbeterde
beveiliging.
HTTPS
HP Jetdirect-printservers met alle functies ondersteunen
HTTPS (Secure Hyper Text Transfer Protocol) voor beveiligde,
gecodeerde beheercommunicatie tussen de geïntegreerde
webserver en de webbrowser.
HTTPS wordt niet ondersteund door op waarden gebaseerde
printservers (bijvoorbeeld HP Jetdirect 175x en 200m).
Verificatie (draadloze printservers)
Verificatie op serverbasis
Draadloze HP Jetdirect 802.11b-printservers ondersteunen
veelgebruikte, op de server gebaseerde verificatiemethoden voor
netwerktoegang op basis van IEEE 802.1x EAP (Extensible
Authentication Protocol), waaronder:
LEAP is een eigen protocol van Cisco Systems, Inc. waarbij
wachtwoorden worden gebruikt voor de onderlinge verificatie
tussen een client en een netwerkverificatieserver.
Voor beveiligde communicatie worden dynamische
coderingssleutels gebruikt.
NLWWKennismaking met de HP Jetdirect-printserver 13
PEAP is een wederzijds verificatieprotocol waarbij gebruik
wordt gemaakt van digitale certificaten voor verificatie van de
netwerkserver en van wachtwoorden voor verificatie van clients.
Voor extra beveiliging zijn de uitgewisselde verificatiegegevens
ingekapseld in TLS (Transport Layer Security). Voor beveiligde
communicatie worden dynamische coderingssleutels gebruikt.
● EAP-MD5 (EAP met gebruik van Message Digest-algoritme 5,
RFC 1321). EAP-MD5 is een eenrichtingsverificatieprotocol
waarmee de client wordt geverifieerd met behulp van een
wachtwoord dat is beschermd door het MD5-coderingsalgoritme.
● EAP-TLS (EAP met gebruik van Transport Layer Security,
RFC 2716). EAP-TLS is een wederzijds verificatieprotocol dat is
gebaseerd op digitale certificaten die voldoen aan X.509 voor
de verificatie van de client en de netwerkverificatieserver.
Voor beveiligde communicatie worden dynamische
coderingssleutels gebruikt.
● EAP-TTLS (EAP waarbij gebruik wordt gemaakt van Tunneled
Transport Layer Security). EAP-TTLS is een EAP-TLS-extensie
die het volgende ondersteunt:
■ wederzijdse verificatie met behulp van client- en
servercertificaten die voldoen aan X.509 of
■ eenrichtingsverificatie met behulp van serververificatie op
certificaatbasis, gevolgd door getunnelde clientverificatie op
wachtwoordbasis. Voor extra beveiliging zijn de uitgewisselde
verificatiegegevens ingekapseld in TLS (Transport Layer
Security).
Voor beveiligde communicatie worden bij TTLS dynamische
coderingssleutels gebruikt.
Zonder verificatieserver
Voor kleine kantoornetwerken die geen verificatieserver
hebben, ondersteunen draadloze HP Jetdirect-printservers
netwerkverificatie met behulp van het Extensible Authentication
Protocol met een vooraf gedeelde sleutel (EAP/PSK). Op basis van
een door de gebruiker ingevoerde wachtzin wordt een vooraf
gedeelde sleutel gegenereerd die voor netwerktoegang en
-communicatie wordt gebruikt.
NLWWKennismaking met de HP Jetdirect-printserver 14
Wanneer de printserver is geconfigureerd voor EAP/PSKverificatie, wordt gebruik gemaakt van dynamische
WPA-coderingsprotocollen (Wi-Fi Protected Access) voor
draadloze communicatie.
Codering
Draadloze HP Jetdirect 802.11b-printservers ondersteunen
statische WEP-codering (Wired Equivalent Privacy). Voor statische
WEP-codering wordt een netwerk-WEP-sleutel met vaste lengte
(40/64-bits of 104/128-bits) gedeeld door elk apparaat op de netwerk.
Afhankelijk van het model van de draadloze printserver, worden de
volgende dynamische coderingsprotocollen ondersteund:
● dynamisch WEP
● Wi-Fi Protected Access (WPA)
OpmerkingAls EAP/PSK-verificatie met zware codering niet
door de draadloze HP Jetdirect-printserver wordt
ondersteund, wordt dit niet als selecteerbare
configuratieoptie weergegeven.
Wanneer gebruik wordt gemaakt van dynamische codering,
worden de coderingssleutels periodiek gewijzigd. Dit biedt extra
beveiliging, omdat de coderingssleutels waarschijnlijk zullen zijn
veranderd voordat iemand de sleutels heeft kunnen decoderen.
Bij dynamische WEP-codering wordt aan elk apparaat in het
draadloze netwerk een andere coderingssleutel toegewezen die na
een vooraf ingestelde periode verloopt en vervolgens wordt
vervangen.
WPA-codering is een uitgebreide versie van dynamisch WEP
en biedt extra beveiliging. Er worden bijvoorbeeld nieuwe
coderingssleutels gemaakt voor vaste hoeveelheden gegevens
(10 kilobytes) die door een apparaat in het netwerk worden
verzonden.
NLWWKennismaking met de HP Jetdirect-printserver 15
Bijgeleverde handleidingen
De volgende handleidingen worden bij uw printserver geleverd of
bij uw printer als de printserver vooraf is geïnstalleerd.
● Getting Started Guide, User Guide of vergelijkbare
printerdocumentatie (geleverd bij printers met vooraf
geïnstalleerde HP Jetdirect-printserver).
● Deze handleiding, de HP Jetdirect-printserver - Handleiding
voor beheerders.
● HP Jetdirect Setup Guide (alleen voor 615n/620n-printservers),
op cd-rom geleverd bij standaard printservers).
● De HP Jetdirect Wireless Print Server Setup Guides (alleen voor
680n- en 380x-printservers, op cd-rom geleverd bij standaard
printservers).
● De HP Jetdirect Print Server User's Guides (voor
175x/310x/en3700- en 200m/250m/280m-printservers, op cd-rom
geleverd bij standaard printservers).
NLWWKennismaking met de HP Jetdirect-printserver 16
HP-ondersteuning
On line HP-ondersteuning
Gebruik de muis om snel oplossingen te vinden! De website van HP
http://www.hp.com/support/net_printing
is de aangewezen plek om antwoord te vinden op al uw vragen over
de HP Jetdirect-printserver. De website is 24 uur per dag, 7 dagen
per week bereikbaar.
Firmware-upgrades
Hewlett-Packard biedt downloadbare firmware-upgrades voor
HP Jetdirect-printservers die zijn voorzien van geheugen dat kan
worden bijgewerkt (HP Jetdirect 175x- en 200m-producten kunnen
niet worden bijgewerkt). De upgrades zijn van het Internet te
downloaden op:
http://www.hp.com/go/webjetadmin_firmware
Installatieprogramma's voor firmware
Firmware-upgrades voor ondersteunde HP Jetdirect-printservers
kunnen met een van de volgende installatieprogramma's via een
netwerk worden geïnstalleerd:
● HP Jetdirect Download Manager (Windows). HP Jetdirect
Download Manager kan worden gedownload van de website van
de on line ondersteuning van HP op:
http://www.hp.com/go/dlm_sw
● HP Web Jetadmin kan worden gebruikt voor ondersteunde
systemen. Bezoek de volgende webpagina voor meer informatie
over HP Web Jetadmin:
http://www.hp.com/go/webjetadmin/
● Voor firmware-versies x.24.00 en hoger biedt de geïntegreerde
webserver van de printserver een functie waarmee firmwareupgrades kunnen worden uitgevoerd via een webbrowser.
Zie voor meer informatie Hoofdstuk 4
NLWWKennismaking met de HP Jetdirect-printserver 17
.
● Voor firmware-versies x.22.00 en hoger kan met FTP
(File Transfer Protocol) een imagebestand van de firmwareupgrade worden overgezet op de printserver. Als u een
FTP-sessie wilt starten, gebruikt u het IP-adres of de hostnaam
van het apparaat. Als er een wachtwoord is ingesteld, moet u dat
invoeren om u aan te melden bij het apparaat. Nadat u zich hebt
aangemeld, kunt u gangbare FTP-opdrachten gebruiken om het
apparaat bij te werken, zoals hierna wordt aangegeven:
ftp> bin
ftp> hash
ftp> cd /download
ftp> put <bestandsnaam firmware-image; geef volledige padnaam op>
ftp>######### <Wacht totdat de download is voltooid>
ftp> bye
HP-ondersteuning via de telefoon
Goed opgeleide deskundigen staan klaar om u te helpen.
Bezoek voor actuele telefoonnummers voor ondersteuning en
wereldwijd beschikbare services van HP de volgende website:
http://www.hp.com/support/support_assistance
OpmerkingBel voor gratis ondersteuning in de VS en Canada
1-800-HPINVENT of 1-800-474-6836.
OpmerkingDe telefoonkosten worden in rekening gebracht bij
de persoon die belt. De tarieven kunnen verschillen.
Neem contact op met uw telefoonmaatschappij voor
actuele tarieven.
NLWWKennismaking met de HP Jetdirect-printserver 18
Productregistratie
Voor het registreren van uw HP Jetdirect-printserver kunt u
gebruikmaken van de volgende HP-webpagina:
http://www.hp.com/go/jetdirect_register
NLWWKennismaking met de HP Jetdirect-printserver 19
2
Overzicht van softwareoplossingen
van HP
Inleiding
HP biedt een verscheidenheid aan softwareoplossingen voor het
instellen en beheren van netwerkapparatuur die met behulp van
HP Jetdirect is aangesloten. Zie Tabel 2.1
software u het best kunt gebruiken.
OpmerkingBezoek voor meer informatie over deze en andere
oplossingen de website van de on line
ondersteuning van HP op:
om te bepalen welke
http://www.hp.com/support/net_printing
Tabel 2.1Softwareoplossingen (1 van 3)
BesturingssysteemFunctieOpmerkingen
Wizard HP Jetdirect Wireless Setup (Windows)
Windows 98, Me, NT 4.0,
2000, XP (alleen 32-bit),
Server 2003
Eén draadloze HP Jetdirectprintserver configureren voor
een draadloze verbinding
met uw netwerk.
(Opmerking: deze wizard
installeert de printer niet op
uw systeem.)
● Wordt vanaf cd-rom
uitgevoerd op een
draadloze computer.
● Biedt de mogelijkheid
IP-adresparameters in
te stellen.
● Er is ook een versie
verkrijgbaar die kan
worden uitgevoerd
vanaf de vaste schijf.
NLWW20
Tabel 2.1Softwareoplossingen (2 van 3)
BesturingssysteemFunctieOpmerkingen
Wizard HP Install Network Printer (Windows)
Windows 98, Me, NT 4.0,
2000, XP* (directe
modus IP en IPX),
Server 2003
NetWare 4.x, 5.x, 6.0
(alleen IPX/SPX)
*IPX/SPX wordt niet
ondersteund in de
64-bits versie van
Windows XP.
HP Jetdirect Printer Installer for UNIX
HP-UX 10.x-10.20, 11.x
Solaris 2.6, 7, 8
(alleen SPARCsystems)
TCP/IP
HP Web Jetadmin
(Raadpleeg de
HP-website voor
updates van de lijst
met ondersteunde
systemen.)
Windows NT 4.0, 2000,
XP Professional,
Server 2003
HP-UX*
Solaris*
Red Hat Linux,
SuSE Linux
NetWare*
TCP/IP, IPX/SPX
*Ondersteunt het maken
van wachtrijen en
het beheer van
randapparatuur vanuit
HP Web Jetadmin dat in
Windows NT 4.0,
2000, XP of Server 2003
wordt uitgevoerd.
Eén netwerkprinter op het
systeem installeren voor
peer-to-peer-afdrukken
(directe modus) of clientserver-afdrukken (gedeeld).
Snelle en eenvoudige
installatie van op
HP Jetdirect aangesloten
printers.
Installatie, configuratie en
beheer op afstand van op
HP Jetdirect aangesloten
printservers, niet door HP
vervaardigde printers die
de standaard-MIB's
ondersteunen, en printers
met geïntegreerde
webservers.
Beheer van waarschuwingen
en verbruiksartikelen.
Firmware-upgrades op
afstand voor HP Jetdirectprintservers.
Activaregistratie en
verbruiksanalyse.
● Eenvoudige
printerinstallatie,
normaal geïntegreerd
met de
systeemsoftware
van de printer.
● Wordt uitgevoerd
vanaf cd-rom.
● Er is ook een versie
verkrijgbaar die kan
worden uitgevoerd
vanaf de vaste schijf.
● Wordt meegeleverd op
de HP Jetdirect-cd-rom
en kan worden
gedownload van de
HP-website.
● Voorkeursoplossing
van HP voor continu
beheer en installatie
van meerdere printers
op willekeurige
plaatsen op het
intranet.
● Beheer via de browser.
NLWWOverzicht van softwareoplossingen van HP 21
Tabel 2.1Softwareoplossingen (3 van 3)
BesturingssysteemFunctieOpmerkingen
Internet Printer Connection-software
Windows NT 4.0,
2000 (Intel)
alleen TCP/IP
Opmerking: Internet-
afdruksoftware van
Microsoft is eveneens
geïntegreerd in
Windows 2000.
HP IP/IPX Printer Gateway for NDPS
NetWare 5.x, 6.0
(alleen IPX)
HP WPS Assistant (Mac OS X)
Mac OS X 10.1.5
of hoger
HP LaserJet-hulpprogramma's voor Mac OS
Mac OS 9.x, X
(Classic Mode)
Afdrukken via het Internet
naar via HP Jetdirect
aangesloten printers met IPP
(Internet Printing Protocol).
Vereenvoudigde installatie,
afdrukken en bidirectioneel
beheer van via HP Jetdirect
aangesloten printers onder
NDPS (Novell Distributed
Print Services).
Dient voor automatische
ontdekking en installatie
van via HP Jetdirect
aangesloten printers
naar NDPS.
Configuratie van draadloze
HP Jetdirect-printservers
met een verbinding met
het netwerk.
Configuratie en beheer
van via HP Jetdirect
aangesloten printers.
● Biedt economische
distributie van papieren
documenten met hoge
afdrukkwaliteit via het
Internet (dient als
vervanging van
fax, post- en
koeriersdiensten).
● Vereist HP Jetdirect-
printserver (firmware-
versie x.20.00
of hoger).
● IPP wordt niet
ondersteund op op
waarden gebaseerde
producten, zoals de
175x en 200m.
● Maakt gebruikers-
licenties vrij.
● Biedt uitschakeling van
SAP's voor verminderd
netwerkverkeer.
● Vereist HP Jetdirect-
firmware-versie x.20.00
of hoger.
● Vereist draadloze
HP Jetdirect-
printservers met
firmware-versie x.24.00
of hoger.
● Beschikbaar op de
cd-rom van
HP Jetdirect.
NLWWOverzicht van softwareoplossingen van HP 22
Wizard HP Jetdirect Wireless Setup
De wizard HP Wireless Setup is een hulpprogramma waarmee u de
draadloze HP Jetdirect-printserver configureert met een draadloze
verbinding met het netwerk.
Met de wizard HP Wireless Setup wordt de printer niet
op het systeem geïnstalleerd. Nadat een draadloze
netwerkverbinding tot stand is gebracht, dient u andere
HP-printerinstallatiehulpprogramma's of standaardhulpmiddelen
van het besturingssysteem te gebruiken om de printer op de
netwerksystemen te installeren. Wanneer u de draadloze printer
op een systeem installeert, moet deze op dezelfde manier op het
netwerk worden weergegeven als alle andere printers.
De wizard HP Wireless Setup staat op cd-rom die bij elke draadloze
HP Jetdirect-printserver wordt geleverd. De wizard moet worden
uitgevoerd op een ondersteunde draadloze computer die vooraf
is geconfigureerd om met de HP Jetdirect-printserver te
communiceren. Er is ook een versie van de wizard HP Wireless
Setup beschikbaar die vanaf de vaste schijf van de computer kan
worden uitgevoerd. Download deze versie vanaf de website van de
on line ondersteuning van HP op:
www.hp.com/go/jdwsw_software
OpmerkingHoewel de wizard HP Wireless Setup op de eerste
plaats is bedoeld voor het configureren van
parameters voor een draadloos netwerk, kunt u de
wizard ook gebruiken om vooraf een geldig IP-adres
op de printserver te configureren (bijvoorbeeld in
verband met speciale DHCP-eisen of
toegangslijstbeperkingen).
Vereisten
● Draadloze computer, gewoonlijk een laptop.
● Microsoft Windows XP (alleen 32-bits), Windows 2000,
Windows NT 4.0, Windows 98 of Windows Me.
NLWWOverzicht van softwareoplossingen van HP 23
Wizard HP Install Network Printer
(Windows)
De wizard HP Install Network Printer is een softwaremodule voor
het snel en gemakkelijk installeren van printers in een TCP/IP- of
IP/IPX-netwerk. Met deze wizard kunt u de printer configureren
met IP-parameters voor een TCP/IP-netwerk of NDS/Binderyobjecten in een Novell NetWare IPX/SPX-netwerk.
U kunt de wizard HP Install Network Printer vinden op de
HP Jetdirect-cd-rom die bij zelfstandige HP Jetdirect-producten
wordt geleverd. Start de wizard via de optie Install in het
opstartmenu van de Jetdirect-cd-rom. De wizard wordt uitgevoerd
vanaf de cd-rom, hoewel het mogelijk is dat sommige bestanden
tijdelijk op de systeemschijf worden opgeslagen en vervolgens na
het opnieuw opstarten van het systeem worden verwijderd.
Daarnaast omvat de printerinstallatiesoftware een versie van deze
wizard, die wordt uitgevoerd vanaf een cd-rom die wordt geleverd
bij HP-printers die klaar zijn voor gebruik in een netwerk. Het is
echter mogelijk dat die versie geen ondersteuning biedt voor
installatie in een Novell NetWare-netwerk.
Er ook een versie beschikbaar die vanaf de vaste schijf van de
computer kan worden uitgevoerd. Download deze versie vanaf de
website van de on line ondersteuning van HP op:
http://www.hp.com/go/inpw_sw
NLWWOverzicht van softwareoplossingen van HP 24
Vereisten
● Microsoft Windows XP, Windows 2000, Windows NT 4.0,
Windows 98/Me of Server 2003
◆ TCP/IP- of IPX/SPX-netwerkprotocol
● Novell NetWare 4.x, 5.x of 6.0
◆ Novell Client-software voor Microsoft
Windows 98/NT 4.0/2000/XP
◆ Wachtrijserver-modus
◆ IPX/SPX-netwerkprotocol
● Het juiste printerstuurprogramma
● Printerverbinding met het netwerk via een HP Jetdirect-
printserver
NLWWOverzicht van softwareoplossingen van HP 25
HP Jetdirect Printer Installer
for UNIX
De HP Jetdirect Printer Installer for UNIX is bestemd voor
HP-UX- en Solaris-systemen. De software biedt diagnostische
mogelijkheden en installeert en configureert HP-printers die via
HP Jetdirect-printservers met alle functies op een TCP/IP-netwerk
zijn aangesloten. Op waarden gebaseerde printservers, zoals de
175x en 200m, worden niet ondersteund.
De software wordt gedistribueerd via de volgende media:
● Op de HP Jetdirect-cd-rom die bij zelfstandige HP Jetdirect-
printservers wordt geleverd
● Op de anonieme FTP-site op: ftp.hp.com (directory:
/pub/networking/software)
● Op de website van de on line ondersteuning van HP op:
http://www.hp.com/support/net_printing
Raadpleeg de bij de software geleverde documentatie voor
systeemvereisten en installatie-instructies.
NLWWOverzicht van softwareoplossingen van HP 26
HP Web Jetadmin
HP Web Jetadmin is een programma waarmee in een
onderneming uiteenlopende, al dan niet door HP geleverde
netwerkafdrukapparaten op afstand kunnen worden geïnstalleerd,
geconfigureerd en beheerd via een standaardbrowser. HP Web
Jetadmin kan worden gebruikt om zowel afzonderlijke apparaten
als groepen apparaten proactief te beheren.
Hoewel HP Web Jetadmin ondersteuning biedt voor apparaten die
Standard Printer MIB-objecten (Management Information Base)
bevatten voor algemeen beheer, biedt het dankzij de nauwe
integratie met HP Jetdirect-printservers en HP-printers
uitgebreidere beheervoorzieningen.
Raadpleeg de on line Help en de documentatie bij de software voor
informatie over het gebruik van HP Web Jetadmin.
Systeemvereisten
De HP Web Jetadmin-software kan worden uitgevoerd op systemen
met Microsoft Windows NT 4.0, Windows 2000, Windows XP
Professional, Windows Server 2003, Red Hat Linux of SuSE Linux.
Voor informatie over ondersteunde besturingssystemen,
ondersteunde clients en compatibele browserversies bezoekt u de
website van de on line ondersteuning van HP op
http://www.hp.com/go/webjetadmin
.
OpmerkingWanneer HP Web Jetadmin op een ondersteunde
hostserver wordt geïnstalleerd, kunt u met behulp
van een compatibele webbrowser vanaf elke client
toegang krijgen tot het programma door naar de
HP Web Jetadmin-host te bladeren. Dit maakt het
mogelijk printers te installeren en te beheren op
Novell NetWare-netwerken en andere netwerken.
NLWWOverzicht van softwareoplossingen van HP 27
HP Web Jetadmin installeren
Als u de HP Web Jetadmin-software wilt installeren, hebt u
beheerders- of supergebruikersbevoegdheden op het lokale
systeem nodig:
1. Download de installatiebestanden vanaf de website van de
on line ondersteuning van HP op
http://www.hp.com/go/webjetadmin
2. Volg de aanwijzingen op het scherm om de HP Web Jetadminsoftware te installeren.
OpmerkingU kunt de installatie-instructies ook vinden in het
installatiebestand van HP Web Jetadmin.
De installatie controleren en gebruikers toegang geven
● Controleer of HP Web Jetadmin op de juiste manier is
geïnstalleerd door er met uw browser heen te gaan, zoals
weergegeven in het volgende voorbeeld:
http://systeemnaam.domein:poort/
.
waarbij systeemnaam.domein de hostnaam van uw webserver
is en poort het poortnummer dat tijdens de installatie is
toegewezen. Het poortnummer is standaard 8000.
● Geef gebruikers toegang tot de HP Web Jetadmin-software door
een koppeling naar de introductiepagina van uw webserver toe
te voegen die verwijst naar de URL van HP Web Jetadmin.
Bijvoorbeeld:
http://systeemnaam.domein:poort/
NLWWOverzicht van softwareoplossingen van HP 28
Een apparaat configureren en wijzigen
Ga met de browser naar de URL van HP Web Jetadmin.
Bijvoorbeeld:
http://systeemnaam.domein:poort/
Volg de aanwijzingen op de desbetreffende pagina voor het
configureren of wijzigen van uw printer.
OpmerkingU kunt systeemnaam.domein ook vervangen door
het TCP/IP-adres.
HP Web Jetadmin-software verwijderen
Als u de HP Web Jetadmin-software van de webserver wilt
verwijderen, gebruikt u het programma dat bij het softwarepakket
is geleverd voor het verwijderen van de software.
NLWWOverzicht van softwareoplossingen van HP 29
Internet Printer Connectionsoftware
HP Jetdirect-printservers met alle functies (firmwareversie x.20.00 of hoger) ondersteunen het Internet Printing
Protocol (IPP). Op waarden gebaseerde printservers, zoals de
175x en 200m, worden niet ondersteund.
Met de juiste software op uw systeem kunt u via het Internet een
IPP-afdrukpad maken van uw systeem naar een ondersteunde,
via HP Jetdirect aangesloten printer.
OpmerkingVoor binnenkomende afdrukpadaanvragen moet de
netwerkbeheerder de firewall zodanig configureren
dat binnenkomende IPP-verzoeken worden
geaccepteerd. Momenteel is het aantal
beveiligingsvoorzieningen dat in de software
beschikbaar is, beperkt.
Hier volgen enkele functies en voordelen van afdrukken via het
Internet:
● Tijdgevoelige documenten van hoge kwaliteit kunnen op afstand
in full-color of zwart/wit worden afgedrukt
● Documenten kunnen op afstand worden afgedrukt tegen een
fractie van de kosten van de op dit moment gangbare methoden
(zoals fax, post of koeriersdienst)
● Het traditionele LAN-afdrukmodel kan worden uitgebreid naar
een Internet-afdrukmodel
● Uitgaande IPP-verzoeken voor het verzenden van afdruktaken
kunnen firewalls passeren
NLWWOverzicht van softwareoplossingen van HP 30
Door HP geleverde software
Het softwareprogramma HP Internet Printer Connection dient
voor het instellen van het afdrukken via het Internet vanaf
computers waarop Windows NT 4.0 of Windows 2000 wordt
uitgevoerd.
1. De software is als volgt verkrijgbaar:
Download HP Internet Printer Connection vanaf de website van
de on line ondersteuning van HP op:
http://www.hp.com/support/net_printing
2. Volg de bij de software geleverde instructies voor het installeren
en instellen van het afdrukpad naar de printer. Vraag uw
netwerkbeheerder om het IP-adres of de URL van de printer om
het instellen te voltooien.
Systeemvereisten voor HP-software
● Computer met Microsoft Windows NT 4.0 (op Intel gebaseerd)
of Windows 2000
● HP Jetdirect-printserver met IPP (firmware-versie x.20.00
of hoger)
Ondersteunde proxy's voor HP-software
Webproxy met ondersteuning voor HTTP v1.1 of hoger (al dan niet
nodig voor afdrukken via een intranet).
Door Microsoft geleverde software
OpmerkingNeem contact op met Microsoft voor ondersteuning
voor Windows IPP-software.
NLWWOverzicht van softwareoplossingen van HP 31
In Windows 2000/XP geïntegreerde software
Op systemen met Windows 2000 of XP kunt u in plaats van de
door HP geleverde software de IPP-clientsoftware gebruiken die
in Windows 2000/XP is geïntegreerd. De IPP-functie van de
HP Jetdirect-printserver is compatibel met de IPP-clientsoftware
van Windows 2000/XP.
Voor het instellen van een afdrukpad naar een via HP Jetdirect
aangesloten Internet-printer met behulp van de IPP-clientsoftware
van Windows 2000/XP gaat u als volgt te werk:
1. Open de map Printers (klik op Start, kies Instellingen en klik
vervolgens op Printers).
2. Open de wizard Printer toevoegen (dubbelklik op Printer toevoegen) en klik vervolgens op Volgende.
3. Selecteer de optie voor een netwerkprinter en klik op Volgende.
4. Selecteer Verbinding maken met een printer op het Internet en voer de URL van de printserver in:
http://IP_address[/ipp/port#]
waarbij IP_address het IP-adres is dat geconfigureerd is op de
HP Jetdirect-printserver. [/ipp/port#] geeft het poortnummer
aan op een externe HP Jetdirect-printserver met meerdere
poorten (port1, port2 of port3) waarop de printer is aangesloten
(de standaardinstelling is /ipp/port1).
Voorbeelden:
http://192.160.45.40Een IPP-verbinding met de interne
HP Jetdirect-printserver 610N/615N
met IP-adres 192.160.45.40.
(/ipp/port1 wordt verondersteld en is
niet vereist.)
http://192.160.45.39/ipp/port2Een IPP-verbinding naar de externe
HP Jetdirect-printserver met IP-adres
192.160.45.39 en de printer op poort 2.
Klik vervolgens op Volgende.
NLWWOverzicht van softwareoplossingen van HP 32
5. U wordt gevraagd een printerstuurprogramma op te
geven (de HP Jetdirect-printserver bevat geen
printerstuurprogramma, dus uw systeem kan het
stuurprogramma niet automatisch ophalen). Klik op OK
om het printerstuurprogramma op uw computer te installeren
en volg de aanwijzingen op het scherm. (Voor het installeren van
het stuurprogramma hebt u waarschijnlijk de cd-rom van de
printer nodig.)
6. Volg de aanwijzingen op het scherm om de installatie van het
afdrukpad te voltooien.
IPP-client van Windows ME
De IPP-functie van de HP Jetdirect-printserver is compatibel
met de IPP-clientsoftware van Windows ME. De IPP-client
wordt geïnstalleerd vanuit de map Add-Ons van de cd-rom van
Windows ME. Raadpleeg voor het installeren en instellen van de
IPP-client de bij de cd-rom van Windows ME geleverde instructies.
Door Novell geleverde software
De HP Jetdirect-printserver is compatibel met de IPP-functie
die wordt uitgevoerd op NetWare 5.1 met SP1 of hoger.
Voor ondersteuning voor NetWare-clients raadpleegt u de
technische documentatie van NetWare of neemt u contact op
met Novell.
NLWWOverzicht van softwareoplossingen van HP 33
HP IP/IPX Printer Gateway for NDPS
NDPS (Novell Distributed Print Services) is een afdrukarchitectuur
die door Novell is ontwikkeld in samenwerking met HewlettPackard. NDPS dient voor het vereenvoudigen en stroomlijnen van
het beheer van het afdrukken via het netwerk. Met gebruik van
NDPS wordt het instellen en koppelen van afdrukwachtrijen,
printerobjecten en printservers overbodig. Beheerders kunnen
NDPS gebruiken voor het beheer van netwerkprinters in
ondersteunde NetWare-omgevingen.
De HP IP/IPX Printer Gateway is een NLM (NetWare Loadable
Module) die voor HP Jetdirect-printservers met alle functies door
HP is ontwikkeld voor gebruik en compatibiliteit met NDPS van
Novell. Op waarden gebaseerde printservers, zoals de 175x en
200m, worden niet ondersteund.
De HP-gateway zorgt voor naadloze integratie van de printers
die via HP Jetdirect in de NDPS-omgeving zijn aangesloten.
Met behulp van de HP Gateway kan een beheerder statistische
gegevens raadplegen, gatewayinstellingen configureren en
afdrukparameters configureren voor printers die via HP Jetdirect
zijn aangesloten.
Functies
De HP-gateway en NDPS bieden onder andere de volgende functies
en mogelijkheden:
● Slimme detectie van printers in NetWare 5.x- en 6.0-omgevingen
● Automatische installatie van printers die IPX/SPX gebruiken
● Nauwe integratie met NDS en NWAdmin van Novell
● Status-updates vanaf printers
● Vereenvoudigd automatisch downloaden van
printerstuurprogramma's
● Minder SAP-verkeer
● Beperking van het aantal vereiste gebruikerslicenties
voor NetWare
● Rechtstreeks afdrukken via TCP/IP met NetWare 5.x of 6.0
NLWWOverzicht van softwareoplossingen van HP 34
De software verkrijgen
De HP IP/IPX Printer Gateway wordt geleverd bij alle actuele
versies van NDPS. NDPS is inbegrepen bij Novell NetWare 5.x
en 6.0. Ga als volgt te werk om de meest recente softwareversie of
de bijbehorende documentatie te verkrijgen:
■ Ga naar http://www.hp.com/go/hpgate_sw
■ Kies download drivers and software en volg de aanwijzingen.
De systeemvereisten en de Novell Client-ondersteuning zijn
opgenomen in de documentatie die bij de software wordt geleverd.
NLWWOverzicht van softwareoplossingen van HP 35
HP WPS Assistant (Mac OS X)
Met dit hulpprogramma kunt u een draadloze HP Jetdirectprintserver (WPS) met een verbinding naar uw Mac OS-netwerk
configureren.
Als u dit hulpprogramma wilt gebruiken, dient de draadloze
HP Jetdirect-printserver te zijn ingesteld op de fabriekswaarden.
Ga als volgt te werk:
1. Plaats de cd-rom in het Mac OS-systeem (versie X 10.1.5
of hoger).
2. Selecteer en open het pictogram van de HPJETDIRECT-
cd-rom.
3. Lees de release-info voor bijgewerkte informatie als deze
beschikbaar is.
4. Open de map HP WPS Assistant.
5. Start het hulpprogramma HP WPS Assistant en volg de
aanwijzingen op het scherm.
OpmerkingOp Mac OS 9.x- of X-systemen kunt u ook de
geïntegreerde webserver gebruiken om een
netwerkverbinding te configureren. Zie Bijlage B
.
Als er eenmaal een draadloze verbinding tot stand is gebracht,
dient u andere hulpprogramma's (zoals HP LaserJet Utility for
Mac OS) te gebruiken om de printer voor afdrukken te configureren
en te beheren.
NLWWOverzicht van softwareoplossingen van HP 36
HP LaserJet-hulpprogramma's
voor Mac OS
Met de HP LaserJet Utilities for Mac OS kunt u de op HP Jetdirect
aangesloten printers beheren in AppleTalk-netwerken. In dit
gedeelte worden de software-installatie en het gebruik van de
HP LaserJet Utilities beschreven. Tevens wordt in dit gedeelte
uitgelegd hoe u de Kiezer gebruikt voor het selecteren en instellen
van een Mac OS-computer zodat u naar uw HP printer kunt
afdrukken.
De printersoftware installeren
Als het HP LaserJet Utility is geleverd op de cd-rom van de printer,
raadpleegt u de documentatie bij de printer voor installatieinstructies. Ga vervolgens naar de volgende sectie om de printer te
configureren.
Als u de installatie van HP LaserJet Utility uitvoert vanaf de
HP Jetdirect-CD-ROM, gebruik dan de volgende installatieinstructies.
OpmerkingAls u de installatie van HP LaserJet Utility uitvoert
vanaf een andere bron dan de cd-rom, raadpleegt u
de installatie-instructies in het LEESMIJ-bestand
dat bij het programma is geleverd.
OpmerkingProgramma's voor het opsporen van virussen
kunnen de installatie van deze software verstoren.
Schakel deze programma's uit voordat u
verdergaat.
1. Plaats de cd-rom in het cd-rom-station.
2. Dubbelklik in het venster HP Installer op het
installatiepictogram voor de software in de gewenste taal.
3. Volg de aanwijzingen op het scherm.
NLWWOverzicht van softwareoplossingen van HP 37
Zie voor meer informatie over het configureren van het
printerstuurprogramma de on line documentatie op de bij de
printer geleverde CD-ROM.
De printer configureren
Met HP LaserJet Utility kunt u printerinstellingen, zoals de naam
van de printer en de gewenste zone, via de Mac OS-computer
configureren. Het wordt door Hewlett-Packard aangeraden de
configuratie van de printer met dit hulpprogramma uitsluitend door
een netwerkbeheerder te laten uitvoeren.
Als deze printer door een print-spooler moet worden bediend, stelt u
de naam en de zone voor de printer in voordat u de spooler instelt.
HP LaserJet Utility uitvoeren
1. Zorg ervoor dat de printer aan staat, on line is en dat de
printserver is aangesloten op de printer en het netwerk.
Dubbelklik vervolgens op het pictogram voor het
HP LaserJet Utility.
2. Als de naam van de printer niet wordt weergegeven als
doelprinter, klikt u op Printer selecteren. Het venster Selecteer een doelprinter wordt weergegeven.
■ Indien nodig selecteert u in de lijst AppleTalk-zones de zone
waarin de printer zich bevindt. De zone van de printer wordt
aangegeven op de configuratiepagina. Raadpleeg voor
instructies over het afdrukken van een configuratiepagina de
Print Server Hardware Installation Guide of de Getting
Started Guide voor de printer.
■ Selecteer de printer in de lijst Beschikbare printers en
klik op OK.
De netwerkconfiguratie controleren
Controleer de huidige configuratie van het netwerk door een
Jetdirect-configuratiepagina af te drukken. Als u met de printer
nog geen configuratiepagina hebt afgedrukt, raadpleegt u de
hardware-installatiehandleiding voor de printserver of de
printerdocumentatie voor instructies (zie Hoofdstuk 9
NLWWOverzicht van softwareoplossingen van HP 38
voor meer
informatie). Als uw printer een bedieningspaneel heeft, zorgt u dat
gedurende minimaal 1 minuut
KLAAR in het paneel wordt
weergegeven en drukt u vervolgens de pagina af. De huidige
configuratie staat vermeld in de sectie AppleTalk op de
configuratiepagina.
OpmerkingAls er meerdere printers op het netwerk zijn
aangesloten, drukt u een configuratiepagina af om
de naam en de zone van de printer te controleren.
De naam van de printer wijzigen
In de fabriek krijgt de printer een standaardnaam.
Hewlett-Packard acht het ten sterkste aanbevolen dat u de
naam van de printer wijzigt, zodat er niet meerdere printers
met dezelfde naam actief zijn in het netwerk.
LET OPNadat u de naam van de printer hebt gewijzigd
en afdrukwachtrijen hebt ingesteld, dient u
voorzichtig te zijn met het opnieuw wijzigen van de
naam van de printer. Als u de naam van de printer
opnieuw wijzigt, werken de wachtrijen voor die
printer niet meer.
OpmerkingDe naam kan maximaal 32 tekens bevatten. Als u
een pieptoon hoort, is er een teken gebruikt dat niet
geldig is. Raadpleeg het Help-systeem van de
software voor informatie over ongeldige tekens.
NLWWOverzicht van softwareoplossingen van HP 39
U kunt de printer elke gewenste naam geven, bijvoorbeeld
'LaserJet 4000 van Bert'. Met HP LaserJet Utility beschikt u over
de mogelijkheid om apparaten in verschillende zones en in de lokale
zone een nieuwe naam te geven (er hoeven geen zones te zijn om
HP LaserJet Utility te gebruiken).
1. Selecteer het symbool Instellingen in de lijst met symbolen.
Het dialoogvenster Selecteer een instelling: wordt
weergegeven.
2. Selecteer Printernaam in de lijst.
3. Klik op Bewerken. Het dialoogvenster Printernaam instellen wordt weergegeven.
4. Typ de nieuwe naam.
5. Klik op OK.
OpmerkingAls u de printer een reeds bestaande printernaam
geeft, wordt er een waarschuwingsdialoogvenster
weergegeven waarin u wordt gevraagd een andere
naam te kiezen. Selecteer een andere naam door
stap4en5 te herhalen.
6. Als de printer op een EtherTalk-netwerk is aangesloten, gaat u
door naar de volgende sectie, Een zone selecteren
.
7. U beëindigt de procedure door Stop te kiezen in het
menu Bestand.
Laat de andere gebruikers op het netwerk weten wat de naam van
de nieuwe printer is, zodat ze de printer in de Kiezer kunnen
selecteren.
Een zone selecteren
Met HP Laserjet Utility kunt u een voorkeurszone voor de
printer instellen op een Phase 2 EtherTalk-netwerk. Met dit
hulpprogramma kunt u de zone waarin uw printer verschijnt,
selecteren en zo de standaardzone die door de router is ingesteld,
ongedaan maken. De zones waarvan de printer deel mag uitmaken,
zijn afhankelijk van de netwerkconfiguratie. Met HP LaserJet
Utility kan alleen een zone worden geselecteerd die reeds
voor het netwerk is geconfigureerd.
NLWWOverzicht van softwareoplossingen van HP 40
Zones zijn groepen computers, printers en andere AppleTalkapparaten. Deze apparaten kunnen per locatie worden gegroepeerd
(zone A bestaat bijvoorbeeld uit alle printers op het netwerk in
gebouw A). De apparatuur kan daarnaast ook logisch worden
gegroepeerd (bijvoorbeeld alle printers die op de afdeling
Accounting worden gebruikt).
1. Selecteer het symbool Instellingen in de lijst met symbolen.
Het dialoogvenster Selecteer een instelling: wordt
weergegeven.
2. Selecteer Printerzone in de lijst en klik op Bewerken.
Het dialoogvenster Selecteer een zone wordt weergegeven.
3. Selecteer uw voorkeursnetwerkzone in de lijst Selecteer een zone: en klik op Stel zone in.
4. U beëindigt de procedure door Stop te kiezen in het
menu Bestand.
Laat de andere gebruikers op het netwerk weten wat de naam van
de nieuwe printer is, zodat ze de printer in de Kiezer kunnen
selecteren.
De printer selecteren
1. Selecteer de Kiezer in het menu Apple.
2. Selecteer het printerpictogram voor gebruik met uw printer.
Als het gewenste printersymbool niet in de Kiezer wordt
weergegeven of als u niet zeker weet welk symbool u voor uw
printer moet kiezen, raadpleegt u De printersoftware
installeren in dit hoofdstuk.
3. Als AppleTalk niet actief is, wordt er op uw scherm een
waarschuwingsdialoogvenster weergegeven. Selecteer OK.
De knop Actief wordt ingeschakeld.
Als uw netwerk op andere netwerken is aangesloten, wordt de
keuzelijst AppleTalk-zones weergegeven in de Kiezer.
4. Selecteer, indien nodig, de zone waarin de printer zich bevindt
in de lijst AppleTalk-zones.
NLWWOverzicht van softwareoplossingen van HP 41
5. Selecteer de gewenste printernaam in de lijst met printernamen
rechtsboven in de Kiezer. Als de naam van de printer niet in de
lijst wordt weergegeven, controleert u of:
■ de printer aan staat en on line is;
■ de printserver op de printer en op het netwerk is aangesloten;
■ de printerkabel goed is aangesloten.
Als de printer over een bedieningspaneel beschikt, moet het
bericht
KLAAR verschijnen. Zie Hoofdstuk 8 voor meer informatie.
OpmerkingAls uw printer de enige naam is die in het
dialoogvenster wordt weergegeven, moet
deze toch worden geselecteerd. De printer blijft
geselecteerd tot u met de Kiezer een andere printer
selecteert.
6. Klik op Setup of Maak in de Kiezer en selecteer vervolgens,
als u daarom wordt gevraagd, het gewenste PPD-bestand
(PostScript Printer Description) voor de printer. Zie de on line
documentatie voor meer informatie.
7. Stel Afdrukken in achtergrond in op AAN of UIT.
Als Afdrukken in achtergrond UIT staat wanneer u een
afdruktaak naar de printer stuurt, worden er op het scherm
statusberichten weergegeven en moet u wachten tot de
berichten zijn verdwenen tot u verder kunt werken.
Als Afdrukken in achtergrond AAN staat, worden de berichten
naar de PrintMonitor doorgestuurd, zodat u kunt doorwerken
terwijl de printer bezig is met het afdrukken van de taak.
8. Sluit de Kiezer.
Wanneer u uw gebruikersnaam op het netwerk wilt weergeven
tijdens het afdrukken van documenten, gaat u naar het
bedieningspaneel van uw Mac OS-computer en selecteert u
Samengebruik-configuratie. Typ vervolgens uw naam
(als eigenaar).
NLWWOverzicht van softwareoplossingen van HP 42
De configuratie controleren
1. Selecteer Print venster in het menu Bestand of, als er geen
venster is geopend, Print bureaublad.
Het dialoogvenster Print wordt weergegeven.
2. Klik op Print.
Als de afdruktaak door de printer wordt uitgevoerd, hebt u de
printer juist op het netwerk aangesloten. Als de printer niets
afdrukt, raadpleegt u Hoofdstuk 8
.
NLWWOverzicht van softwareoplossingen van HP 43
3
TCP/IP-configuratie
Inleiding
Voor een juiste werking op een TCP/IP-netwerk moet de
HP Jetdirect-printserver worden geconfigureerd met geldige
TCP/IP-netwerkconfiguratieparameters, zoals een IP-adres dat
geldig is voor het netwerk. Raadpleeg Bijlage A
informatie over TCP/IP-netwerken.
Op server gebaseerde en handmatige
TCP/IP-configuratie
Wanneer de HP Jetdirect-printserver met de fabrieksinstellingen
wordt ingeschakeld, wordt automatisch geprobeerd de
TCP/IP-configuratie voor de printserver in te stellen aan de hand
van een op de server gebaseerde methode, zoals BOOTP/TFTP,
DHCP/TFTP of RARP. Deze servermethoden worden later in dit
hoofdstuk beschreven.
voor algemene
De printserver kan ook handmatig worden geconfigureerd.
Dit kan onder andere met Telnet, met een webbrowser, via het
bedieningspaneel van de printer, met de opdrachten arp en ping
(wanneer het standaard-IP-adres 192.0.0.192 is) en met
SNMP-beheersoftware. De TCP/IP-configuratiewaarden die
handmatig worden toegewezen, blijven bewaard wanneer de
printserver wordt uitgeschakeld en weer wordt ingeschakeld.
De printserver kan op elk gewenst moment worden ingesteld op
een serverconfiguratie of op een handmatige configuratie van de
TCP/IP-instellingen.
NLWW44
Standaard-IP-adres
Wanneer de fabrieksinstellingen van de HP Jetdirect-printserver
actief zijn (bijvoorbeeld bij levering of na een 'cold reset' van de
printserver), heeft de printserver geen IP-adres. Afhankelijk van de
netwerkomgeving kan een standaard-IP-adres zijn toegewezen.
Geen toewijzing van standaard-IP-adres
Er wordt geen standaard-IP-adres toegewezen als de
servermethode (zoals BOOTP of DHCP) heeft gewerkt. Als de
printserver wordt uitgeschakeld en weer wordt ingeschakeld,
wordt opnieuw dezelfde methode gebruikt om de IP-configuratieinstellingen op te halen. Als het nu niet lukt om de IP-configuratieinstellingen met deze methode op te halen (bijvoorbeeld omdat de
BOOTP- of DHCP-server niet meer beschikbaar is), wordt geen
standaard-IP-adres toegewezen. In plaats daarvan blijft de
printserver voor onbepaalde tijd IP-configuratieverzoeken
verzenden. U moet de fabriekswaarden van de printserver activeren
('cold reset') om dit gedrag te veranderen.
Er wordt ook geen standaard-IP-adres toegewezen als op een vaste
printserver geen netwerkkabel is aangesloten.
Toewijzing van standaard-IP-adres
Er wordt wel een standaard-IP-adres toegewezen als de methoden
met fabriekswaarden geen succes hebben, of als de beheerder de
printserver alleen heeft geconfigureerd voor gebruik van een
servermethode (zoals BOOTP of DHCP) die niet werkt.
Als een standaard-IP-adres wordt toegewezen, hangt het adres
af van het netwerk waarop de printserver is aangesloten.
De printserver tast broadcast-pakketten op het netwerk af om
de juiste standaard-IP-instellingen vast te stellen:
● Op kleine particuliere netwerken waarin IP-adressen
automatisch op basis van standaarden worden toegewezen,
gebruikt de printserver een link-local adresseringstechniek om
een uniek IP-adres toe te wijzen. Link-local adressering kan
Auto IP worden genoemd. Het toegewezen IP-adres ligt in
het bereik van 169.254.1.0 tot 169.254.254.255 (meestal
NLWWTCP/IP-configuratie 45
"169.254/16" genoemd) en zou in principe geldig moeten zijn.
Het adres kan indien nodig echter voor het netwerk worden
aangepast met behulp van ondersteunde
TCP/IP-configuratieprogramma's.
Bij link-local adressen worden geen subnetten gebruikt.
HetDHCP\+subnetmasker is 255.255.0.0 en kan niet worden
gewijzigd.
Link-local adressen reiken niet verder dan de lokale verbinding
en er is geen toegang tot of vanaf het Internet mogelijk.
Het standaard-gateway-adres is hetzelfde als het linklocal adres.
Als er een dubbel adres wordt gedetecteerd, wordt het adres van
de HP Jetdirect-printserver indien nodig automatisch opnieuw
toegewezen overeenkomstig de standaardtoewijzingsmethoden
voor link-local adressen.
● Op omvangrijke netwerken of bedrijfsnetwerken wordt het
tijdelijke adres 192.0.0.192 toegewezen totdat met behulp van
ondersteunde TCP/IP-configuratieprogramma's een geldig
adres wordt ingesteld. Dit adres noemen we het legacy standaard-IP-adres.
● Op netwerken met diverse omgevingen is het automatisch
toegewezen standaard-IP-adres 169.254/16 of 192.0.0.192.
In dit geval dient u op de Jetdirect-configuratiepagina te
controleren of het toegewezen standaard-IP-adres het adres is
wat u verwachtte.
Het IP-adres dat op de printserver is geconfigureerd, is te vinden
op de Jetdirect-configuratiepagina voor de printserver.
Zie Hoofdstuk 9
.
Configuratie-opties voor het standaard-IP-adres
Parameter Default IP
Met de configuratieparameter Default IP op de printserver regelt u
de standaard-IP-methode.
Wanneer de fabrieksinstellingen van de printserver actief zijn,
is deze parameter niet gedefinieerd. Als de printserver in eerste
instantie wordt geconfigureerd met een standaard-IP-adres (hetzij
een link-local adres, hetzij het IP-adres 192.0.0.192), wordt de
parameter Default IP ingesteld op Auto IP dan wel Legacy
NLWWTCP/IP-configuratie 46
Default IP. Deze parameterinstelling bepaalt het IP-adres dat
moet worden gebruikt wanneer de printserver geen IP-adres
van het netwerk kan verkrijgen tijdens een gedwongen
TCP/IP-herconfiguratie (bijvoorbeeld wanneer handmatig is
ingesteld dat BOOTP of DHCP moet worden gebruikt).
De parameter Default IP kan worden gewijzigd met een
ondersteund configuratieprogramma, zoals Telnet, met een
webbrowser of met een SNMP-beheertoepassing.
DHCP-verzoeken inschakelen/uitschakelen
Wanneer een standaard-IP-adres is toegewezen, kunt u aangeven
of periodiek DHCP-verzoeken moeten worden verzonden.
DHCP-verzoeken worden gebruikt om IP-configuratie-instellingen
op te vragen van een DHCP-server op het netwerk. Deze parameter
is standaard ingeschakeld, zodat DHCP-verzoeken kunnen worden
verzonden. Deze parameter kan echter worden uitgeschakeld met
ondersteunde configuratieprogramma's, zoals Telnet, met een
webbrowser of met een SNMP-beheertoepassing.
Draadloze HP Jetdirect-printserver. Wanneer een draadloze
printserver voor de eerste keer met de fabrieksinstellingen wordt
ingeschakeld terwijl de printserver niet is verbonden met een
netwerk, wordt waarschijnlijk automatisch een link-local IP-adres
aan de printserver toegewezen. Als verbinding wordt gemaakt met
een netwerk dat op een DHCP-server is gebaseerd, wordt het
IP-adres waarschijnlijk opnieuw geconfigureerd omdat op de
printserver standaard DHCP-verzoeken zijn ingeschakeld.
Standaard-IP op draadloze en vaste printservers
De resultaten van een standaard-IP-configuratie kunnen op vaste
en draadloze printservers verschillen:
● Wanneer een vaste printserver met de fabrieksinstellingen
wordt ingeschakeld, worden systematisch BOOTP, DHCP en
RARP gebruikt om de IP-instellingen voor de printserver op te
halen. Dit proces duurt maximaal twee minuten. Als de
configuratie mislukt, wordt een standaard-IP-adres toegewezen
op de wijze die hiervoor is beschreven.
NLWWTCP/IP-configuratie 47
● Voor een draadloze printserver met fabrieksinstellingen moet
eerst een netwerkverbinding worden geconfigureerd voordat er
communicatie tussen de printserver en het netwerk kan
plaatsvinden. Daarom is de tijd voor het ophalen van de
IP-instellingen van een netwerk beperkt tot ongeveer vier
seconden. In die tijd wordt één BOOTP-verzoek verzonden en
worden broadcast-pakketten afgetast. Omdat het niet
waarschijnlijk is dat van een BOOTP-server op een
ad-hocnetwerk een antwoord wordt verkregen en het aantal
afgetaste broadcast-pakketten minimaal zal zijn, zal
hoogstwaarschijnlijk sprake zijn van een standaardIP-configuratie met behulp van link-local adressering.
De IP-configuratie kan echter veranderen wanneer de draadloze
printserver wordt verbonden met een DHCP-netwerk, omdat
het verzenden van DHCP-verzoeken standaard zal zijn
ingeschakeld.
Configuratieprogramma's waarvoor een specifiek standaardIP-adres nodig is om voor het eerst te communiceren met een
printserver waarop de fabrieksinstellingen actief zijn, zijn mogelijk
niet zonder aanpassingen te gebruiken. Raadpleeg de Jetdirectconfiguratiepagina voor de instellingen van het standaard-IP-adres
op de printserver.
Hulpprogramma's voor TCP/IP-configuratie
Afhankelijk van de printer en het besturingssysteem kan
een HP Jetdirect-printserver met behulp van de volgende
hulpmiddelen worden geconfigureerd met geldige
TCP/IP-parameters voor het netwerk:
● Software. U kunt op ondersteunde systemen gebruikmaken
van de printerinstallatiesoftware of de installatiesoftware voor
de HP Jetdirect-printserver. Zie Hoofdstuk 2
softwareoplossingen van HP' voor meer informatie.
Als u een draadloze printserver wilt configureren met een geldig
IP-adres voordat een draadloze verbinding tot stand is gebracht,
gebruikt u de wizard HP Jetdirect Wireless Setup (Windows) of
de geïntegreerde webserver. Printerinstallatiesoftware kan
alleen worden gebruikt voor de IP-configuratie van printers die
met het netwerk zijn verbonden.
NLWWTCP/IP-configuratie 48
, 'Overzicht van
● BOOTP/TFTP. U kunt de gegevens telkens wanneer de printer
wordt aangezet downloaden van een netwerkserver door middel
van BOOTP (Bootstrap Protocol) en TFTP (Trivial File Transfer
Protocol). Zie BOOTP/TFTP gebruiken
voor meer informatie.
De BOOTP-daemon, bootpd, moet worden uitgevoerd op een
BOOTP-server die voor de printer toegankelijk is.
● DHCP/TFTP.U kunt gebruikmaken van het Dynamic Host
Configuration Protocol (DHCP). Dit protocol wordt ondersteund
door systemen met HP-UX, Solaris, Red Hat Linux, SuSE
Linux, Windows NT/2000/XP, NetWare en Mac OS. (Raadpleeg
de handleiding bij het netwerkbesturingssysteem om na te gaan
of DHCP door het netwerkbesturingssysteem wordt
ondersteund.) Zie DHCP gebruiken
voor meer informatie.
OpmerkingLinux- en UNIX-systemen: voor meer informatie
raadpleegt u de pagina bootpd man.
Op HP-UX-systemen is het mogelijk dat zich een
voorbeeld van een DHCP-configuratiebestand
(dhcptab) in de directory /etc bevindt.
Aangezien HP-UX momenteel geen
DDNS (Dynamic Domain Name Services) voor de
eigen DHCP-implementaties biedt, wordt door
HP aanbevolen dat u de duur van alle leases instelt
op Onbeperkt. Op deze manier wordt verzekerd dat
de IP-adressen van de printserver hetzelfde blijven
tot Dynamic Domain Name Services beschikbaar
worden gesteld.
● RARP. Een op een netwerk gebaseerde server kan met RARP
(Reverse Address Resolution Protocol) het RARP-verzoek van
de printserver beantwoorden en de printserver het IP-adres
geven. Met de RARP-methode kunt u alleen het IP-adres
configureren. Zie RARP gebruiken
● De opdrachten arp en ping. (Alleen voor printservers die
voor meer informatie.
zijn geconfigureerd met het legacy standaard-IP-adres
192.0.0.192) U kunt de opdrachten arp en ping van het
systeem gebruiken. Zie De opdrachten arp en ping gebruiken
voor meer informatie.
NLWWTCP/IP-configuratie 49
● Telnet. U kunt configuratieparameters instellen met Telnet.
Om de configuratieparameters in te kunnen stellen, moet u
een Telnet-verbinding opzetten vanuit uw systeem naar
de HP Jetdirect-printserver met gebruikmaking van het
standaard IP-adres. Wanneer de configuratie eenmaal is
opgegeven, wordt de configuratie opgeslagen wanneer de
printserver wordt uitgeschakeld en weer wordt ingeschakeld.
Zie Telnet gebruiken
● Geïntegreerde webserver. U kunt naar de geïntegreerde
voor meer informatie.
webserver op de HP Jetdirect-printserver bladeren en de
configuratieparameters instellen. Raadpleeg Hoofdstuk 4
voor meer informatie.
● Bedieningspaneel van de printer. (Alleen interne Jetdirect-
printservers) U kunt de configuratiegegevens handmatig
invoeren met de toetsen op het bedieningspaneel van de printer.
Via de bedieningspaneelmethode kunt u maar een beperkte
subset configuratieparameters instellen (het IP-adres, het
subnetmasker, het standaardgateway-adres en de time-out bij
inactief). Daarom wordt configuratie via het bedieningspaneel
alleen aanbevolen als u een probleem op wilt lossen of
voor eenvoudige installaties. Bij configuratie via het
bedieningspaneel blijft de configuratie van de printserver
bewaard wanneer de printserver wordt uitgeschakeld en weer
wordt ingeschakeld. Zie Het bedieningspaneel van de printer
gebruiken voor meer informatie.
NLWWTCP/IP-configuratie 50
BOOTP/TFTP gebruiken
OpmerkingVoor draadloze HP Jetdirect-printservers wordt er
in dit gedeelte van uitgegaan dat er een draadloze
verbinding met het netwerk tot stand is gebracht.
Het BOOTP-protocol (Bootstrap Protocol) en het TFTP-protocol
(Trivial File Transfer Protocol) bieden een gemakkelijke methode
voor het automatisch configureren van de HP Jetdirect-printserver
voor werking over een TCP/IP-netwerk. Tijdens het opstarten wordt
door de HP Jetdirect-printserver een BOOTP-verzoek over het
netwerk uitgezonden. Een correct geconfigureerde BOOTP-server
op het netwerk zal reageren met een bericht met gegevens over
de basisnetwerkconfiguratie van de HP Jetdirect-printserver.
Het antwoord van de BOOTP-server kan tevens naar een bestand
verwijzen met uitgebreidere configuratie-informatie voor de
printserver. Dit bestand wordt door de Jetdirect-printserver door
middel van TFTP gedownload. Dit TFTP-configuratiebestand kan
zijn opgeslagen op de BOOTP-server of op een aparte TFTP-server.
BOOTP/TFTP-servers zijn over het algemeen UNIX- of Linuxsystemen. Windows NT/2000- en NetWare-servers kunnen op
BOOTP-verzoeken reageren. Windows NT/2000-servers worden
geconfigureerd via de DHCP-services van Microsoft (zie DHCP
gebruiken). Het is echter mogelijk dat voor Windows NT/2000-
systemen voor ondersteuning voor TFTP software van een andere
fabrikant nodig is. Raadpleeg voor het instellen van NetWare
BOOTP-servers de documentatie van NetWare.
OpmerkingAls de Jetdirect-printserver en de BOOTP/DHCP-
server zich op verschillende subnetten bevinden,
is het mogelijk dat de IP-configuratie mislukt,
tenzij de router "BOOTP Relay" ondersteunt
(voor de overdracht van BOOTP-verzoeken tussen
subnetten).
NLWWTCP/IP-configuratie 51
De voordelen van BOOTP/TFTP
Het gebruik van BOOTP/TFTP voor het downloaden van
configuratie-informatie biedt de volgende voordelen:
● Verbeterd configuratiebeheer van de HP Jetdirect-printserver.
Configuratie via andere methoden, zoals via het
bedieningspaneel van een printer, beperkt zich tot het
selecteren van parameters.
● Eenvoudig configuratiebeheer. U kunt de netwerkconfiguratie-
parameters voor het gehele netwerk in één locatie instellen.
● Eenvoudige configuratie van de HP Jetdirect-printserver.
De complete netwerkconfiguratie kan steeds automatisch
worden gedownload wanneer de printserver wordt
ingeschakeld.
OpmerkingDe werking van BOOTP is vergelijkbaar met
DHCP, behalve dat de resulterende IP-parameters
tijdens het uit- en opnieuw inschakelen hetzelfde
blijven. Bij DHCP zijn de parameters voor de
IP-configuratie geleast en kunnen ze na verloop van
tijd wijzigen.
In de fabrieksinstelling en indien ingeschakeld zal de HP Jetdirectprintserver proberen om zichzelf automatisch te configureren
volgens diverse dynamische methoden, waarvan BOOTP er één is.
BOOTP/TFTP op UNIX
Deze sectie beschrijft hoe u de printserver configureert met de
BOOTP-service (Bootstrap Protocol) en TFTP-service (Trivial File
Transfer Protocol) op UNIX-servers. BOOTP en TFTP worden
gebruikt om netwerkconfiguratie-informatie te downloaden van
een server naar de HP Jetdirect-printserver via het netwerk.
NLWWTCP/IP-configuratie 52
Systemen die Netwerk Informatie Services (NIS) gebruiken
Als uw systeem gebruik maakt van NIS, is het mogelijk dat u de
NIS-map opnieuw moet opbouwen met de BOOTP-service voordat
u de BOOTP configuratiestappen uitvoert. Raadpleeg de
documentatie van uw systeem.
De BOOTP-server configureren
Als de HP Jetdirect-printserver de configuratiedata via het netwerk
op wil halen, moeten de BOOTP/TFTP-servers zijn geïnstalleerd
met de juiste configuratiebestanden. BOOTP wordt gebruikt door
de printserver voor het ophalen van gegevens uit het bestand
/etc/bootptabop een BOOTP-server, terwijl TFTP gebruikt
wordt voor het ophalen van aanvullende configuratie-informatie
vanuit een configuratiebestand op een TFTP-server.
Wanneer de HP Jetdirect-printserver wordt ingeschakeld,
wordt een BOOTP-verzoek uitgezonden dat het MAC-adres
(hardwareadres) bevat. Een BOOTP-serverdaemon zoekt in het
bestand /etc/bootptab een overeenkomstig MAC-adres en
verzendt vervolgens de bijbehorende configuratie-informatie naar
de Jetdirect-printserver in de vorm van een BOOTP-antwoord.
De configuratie-informatie in het bestand /etc/bootptab moet
correct worden ingevoerd. Zie 'Bootptab-bestandsvermeldingen
'
voor een beschrijving van wat u kunt invoeren.
Het BOOTP-antwoord kan de naam van een configuratiebestand
bevatten met uitgebreide configuratieparameters. Als de
HP Jetdirect-printserver een dergelijk bestand aantreft, wordt
TFTP gebruikt voor het downloaden van het bestand en wordt de
printserver geconfigureerd met deze parameters. Zie 'TFTP-
configuratiebestandsvermeldingen' voor een beschrijving van wat
u kunt invoeren. De configuratieparameters die via TFTP worden
opgehaald, zijn optioneel.
OpmerkingHet wordt door HP aanbevolen de BOOTP-server
op hetzelfde subnet te plaatsen als de bijbehorende
printers. BOOTP-broadcast-pakketten mogen
alleen door routers worden doorgestuurd als
de routers hiervoor geconfigureerd zijn.
NLWWTCP/IP-configuratie 53
Bootptab-bestandsvermeldingen
Hieronder ziet u een voorbeeld van een bestandsvermelding van het
betand /etc/bootptab voor een HP Jetdirect-printserver:
Merk op dat de configuratie-informatie "labels" bevat waarmee de
verschillende HP Jetdirect-parameters en de instellingen worden
aangeduid. Vermeldingen en labels die door de HP Jetdirectprintserver (firmware-versie x.24.00 of hoger) worden ondersteund,
staan genoemd in Tabel 3.1
Tabel 3.1Labels die worden ondersteund in een BOOTP/DHCP-
opstartbestand (1 van 5)
ItemRFC
2132
optie
.
Beschrijving
nodename--De naam van het randapparaat. Aan de hand van deze
naam wordt een vermeldingspunt aangeduid ten
behoeve van een lijst met parameters voor een
specifiek randapparaat. nodename moet het eerste
vermeldingsveld zijn. (In het bovenstaande voorbeeld is
de nodename "picasso".)
ht--Het label van het hardwaretype. Voor de HP Jetdirect-
printserver stelt u dit in op ether (voor Ethernet) of token
(voor Token Ring). Dit label moet voorafgaan aan het
ha-label.
vm--Het label van de BOOTP-rapportindeling (verplicht).
Stel deze parameter in op rfc1048.
NLWWTCP/IP-configuratie 54
Tabel 3.1Labels die worden ondersteund in een BOOTP/DHCP-
opstartbestand (2 van 5)
ItemRFC
2132
optie
Beschrijving
ha--Het label van het hardwareadres. Het hardwareadres
ip--Het label van het IP-adres (verplicht). Dit adres wordt het
sm1Het label van het subnetmasker. Het subnetmasker wordt
gw3Het label van het gateway-IP-adres. Dit adres duidt het
ds6IP-adreslabel van de DNS-server (Domain Name
lg7Het label van het IP-adres van de syslog-server. Dit label
(MAC) is het koppelingsniveau- of stationadres van de
HP Jetdirect-printserver. U vindt het op de HP Jetdirectconfiguratiepagina als het HARDWARE ADDRESS.
Op externe HP Jetdirect-printservers, staat het op een
kaartje dat aan de printserver is bevestigd.
IP-adres van de HP Jetdirect-printserver.
gebruikt door de HP Jetdirect-printserver om de delen van
een IP-adres mee aan te duiden die het netwerk/subnetwerknummer en het hostadres bevatten.
IP-adres aan ten behoeve van de standaardgateway
(router) die de HP Jetdirect-printserver gebruikt om te
communiceren met andere subnetten.
System). Uitsluitend een server met een enkele naam kan
worden opgegeven.
duidt de server aan waarheen de HP Jetdirect-printserver
syslog-berichten stuurt. Zie Bijlage A
informatie.
voor meer
hn12Het label van de hostnaam. Dit label krijgt geen waarde
maar zorgt ervoor dat de BOOTP-daemon de hostnaam
downloadt naar de HP Jetdirect-printserver. De hostnaam
wordt afgedrukt op de Jetdirect-configuratiepagina of
geretourneerd bij een SNMP-sysName-verzoek van een
netwerktoepassing.
NLWWTCP/IP-configuratie 55
Tabel 3.1Labels die worden ondersteund in een BOOTP/DHCP-
opstartbestand (3 van 5)
ItemRFC
2132
optie
Beschrijving
dn15Domeinnaamlabel. Bepaalt de domeinnaam van de
ef18Een leverancierspecifiek label dat de relatieve padnaam
na44Label voor IP-adressen van de NBNS-server (NetBIOS-
leasetijd51Leasetijd voor DHCP IP-adressen (in seconden).
tr58DHCP T1-time-out ter aanduiding van de vernieuwingstijd
tv59DHCP T2-time-out ter aanduiding van de tijd voor het
T6969Het IP-adres (hexadecimaal) van de gewenste
HP Jetdirect-printserver (bijvoorbeeld support.hp.com).
De hostnaam maakt hiervan geen deel uit; het is niet de
zogenaamde volledig correcte domeinnaam, zoals
printer1.support.hp.com.
aanduidt van het TFTP-configuratiebestand.
Opmerking: dit label is vergelijkbaar met het fabrikant-
specifieke label T144 dat hieronder wordt beschreven.
via-TCP/IP Name Server). Er kan een primaire en een
secundaire server worden opgegeven in de gewenste
volgorde.
voor de DHCP-lease (in seconden).
opnieuw binden van de DHCP-lease (in seconden).
SMTP-server (Simple Mail Transport Protocol) voor
uitgaande e-mail voor gebruik met ondersteunde
scanapparaten.
T144--Een eigen label van HP dat de relatieve padnaam
aanduidt van het TFTP-configuratiebestand. Langere
padnamen kunnen worden ingekort. De padnaam
moet tussen dubbele aanhalingstekens staan
(bijvoorbeeld "padnaam"). Raadpleeg voor
informatie over de bestandsopmaak 'TFTP-
configuratiebestandsvermeldingen'.
Opmerking: de standaard-BOOTP-optie voor
extensiebestandspad (18) kan tevens het standaardlabel
(ef) krijgen om de relatieve padnaam van het
TFTP-configuratiebestand aan te geven.
NLWWTCP/IP-configuratie 56
Tabel 3.1Labels die worden ondersteund in een BOOTP/DHCP-
opstartbestand (4 van 5)
ItemRFC
2132
optie
Beschrijving
T145--Optie voor inactieve time-out. Een eigen label van HP voor
T146--Optie voor "buffer packing". Een eigen label van HP voor
T147--Optie voor de schrijfmodus. Een eigen label van HP voor
het instellen van de inactieve time-out (in seconden) wat
duidt op de tijd dat een verbinding voor afdrukgegevens
inactief mag blijven alvorens te worden gesloten.
Het bereik varieert van 1 tot 3600 seconden.
het instellen van de functie voor "buffer packing" voor
TCP/IP-pakketten.
0 (standaardinstelling): normaal gesproken worden
gegevensbuffers samengepakt alvorens ze naar de printer
worden verzonden.
1: "Buffer packing" uitschakelen. De gegevens worden
naar de printer verzonden wanneer ze worden ontvangen.
regeling van de TCP PSH-markeringsinstelling voor
gegevensoverdrachten van het apparaat naar
clientcomputers.
0 (standaardinstelling): dient voor het uitschakelen van
deze optie: markering niet ingesteld.
1: "all-push"-optie. De push-bit wordt in alle
gegevenspakketten ingesteld.
2: "eoi-push"-optie. De push-bit wordt alleen ingesteld
voor gegevenspakketten waarvoor de markering "End-ofInformation" is ingesteld.
T148--De optie voor IP-gateway uitschakelen. Een propriëtair
NLWWTCP/IP-configuratie 57
label van HP waardoor configuratie van een gatewayIP-adres wordt voorkomen.
0 (standaardinstelling): staat IP-adressen toe.
1: voorkomt dat een gateway-IP-adres wordt
geconfigureerd.
Tabel 3.1Labels die worden ondersteund in een BOOTP/DHCP-
opstartbestand (5 van 5)
ItemRFC
2132
optie
Beschrijving
T149--De optie voor de interlock-modus. Een eigen label van
T150--De optie IP-adres van de TFTP-server. Een propriëtair
T151--De optie voor netwerkconfig uratie. Een eigen label van HP
HP dat aangeeft of een bevestiging (ACK) voor alle
TCP-pakketten vereist is alvorens de printer de
afdrukverbinding via Port 9100 mag sluiten. Ten behoeve
van printservers met meerdere poorten wordt een waarde
voor het poortnummer en de optie opgegeven. Hiervoor
wordt de volgende vorm gebruikt:
<De optie voor>< het poortnummers>
<Poortnummer>: Het poortnummer kan 1
(standaardinstelling), 2 of 3 zijn.
<Optie>: met de optiewaarde 0 (standaardinstelling) wordt
de interlock uitgeschakeld; met 1 wordt het interlock
ingeschakeld.
Voorbeeld: 2 1 duidt op <poort 2> met de <interlock
ingeschakeld>.
label van HP voor het opgeven van het IP-adres van de
TFTP-server waar het TFTP-configuratiebestand is
opgeslagen.
voor het opgeven dat ofwel "BOOTP-ONLY"- of
"DHCP-ONLY"-verzoeken moeten worden verzonden.
Een dubbele punt (:) geeft het einde van een veld aan en een
achterwaartse schuine streep (\) betekent dat de invoer wordt
vervolgd op de volgende regel. U kunt geen spaties opnemen tussen
de tekens op een regel. Namen, zoals hostnamen, moeten beginnen
met een letter en kunnen verder alleen letters, cijfers, punten
(alleen voor namen van domeinen) of koppeltekens bevatten.
Het onderstrepingsteken (_) mag niet worden gebruikt. Raadpleeg
uw systeemdocumentatie of de on line Help voor meer informatie.
TFTP-configuratiebestandsvermeldingen
Als u extra configuratieparameters wilt gebruiken voor uw
HP Jetdirect-printserver, zoals SNMP (Simple Network
Management Protocol) of niet-standaardinstellingen, kunt u
een aanvullend configuratiebestand dowloaden via TFTP.
NLWWTCP/IP-configuratie 58
De relatieve padnaam van dit TFTP-configuratiebestand kunt u
opgeven in het BOOTP-antwoord met behulp van de vermelding
van het leverancierspecifieke T144-label van het bestand
/etc/bootptab (of het standaard-BOOTP-label "ef"). Hieronder
ziet u een voorbeeld van een TFTP-configuratiebestand. Het hekje
(#) geeft een opmerking aan en maakt geen deel uit van het bestand.
#
# Example of an HP Jetdirect TFTP Configuration File
#
# Allow only Subnet
# Up to 10 ‘allow’ entries can be written through TFTP.
# Up to 10 ‘allow’ entries can be written through Telnet
# or embedded Web server.
# 'allow' may include single IP addresses.
#
allow:
#
#
# Disable Telnet
#
telnet-config: 0
#
# Enable the embedded Web server
#
ews-config: 1
#
# Detect SNMP unauthorized usage
#
auth-trap: on
#
# Send Traps to
#
trap-dest:
#
# Specify the Set Community Name
#
set-cmnty-name: 1homer2
#
# End of file
192.168.10.0255.255.255.0
192.168.10.1
192.168.10 access to peripheral.
192.168.10.1
NLWWTCP/IP-configuratie 59
Tabel 3.2 biedt een overzicht van de ondersteunde TFTP-
parameters (HP Jetdirect-firmware-versie x.25.00 of hoger).
Tabel 3.3
beschrijft de TFTP-parameters.
Tabel 3.2Lijst van ondersteunde TFTP-parameters (1 van 2)
Algemeen
● passwd
● sys-location:
● sys-contact:
Basisparameters voor TCP/IP
● host-name:
● domain-name:
● dns-svr:
Afdrukopties voor TCP/IP
● 9100-printing:
● ftp-printing:
● ipp-printing:
● lpd-printing:
● banner:
"Raw" afdrukpoorten voor TCP/IP
● raw-port:
Toegangsregeling voor TCP/IP
● allow: netnum [mask]
Overige TCP/IP-instellingen
● syslog-config:
● syslog-svr:
● syslog-max:
● syslog-priority:
● syslog-facility:
● slp-config:
● ttl-slp:
● mdns-config:
● mdns-service-name:
● mdns-pri-svc:
● ssl-state:
● tftp-parameter-attribute:
● pri-wins-svr:
● pri-wins-svr:
● smtp-svr:
● interlock:
● buffer-packing:
● write-mode:
● mult-tcp-conn:
● ipv4-multicast:
● idle-timeout:
● user-timeout:
● ews-config:
● tcp-mss:
● tcp-msl:
● telnet-config:
● default-ip:
● default-IP-dhcp:
● web-refresh:
NLWWTCP/IP-configuratie 60
Tabel 3.2Lijst van ondersteunde TFTP-parameters (2 van 2)
SNMP
● snmp-config:
● get-cmnty-name:
● set-cmnty-name:
IPX/SPX
● ipx-config:
● ipx-unit-name:
● ipx-frametype:
● ipx-sapinterval:
● ipx-nds-tree:
AppleTalk
● appletalk:
● name-override:
DLC/LLC
● dlc/llc:
Overige instellingen
● link-type:
● webscan-config:
● scan-idle-timeout:
● scan-email-config:
Ondersteuning
● support-name:
● support-number:
● auth-trap:
● trap-dest:
● ipx-nds-context:
● ipx-job-poll:
● ipx-banner:
● ipx-eoj:
● ipx-toner-low:
● MFP-config:
● usb-mode:
● status-page-lang:
● support-url:
● tech-support-url:
NLWWTCP/IP-configuratie 61
Tabel 3.3TFTP-configuratiebestandsparameters (1 van 11)
Algemeen
passwd
Een wachtwoord (van maximaal zestien alfanumerieke tekens) waarmee
beheerders wijzigingen van de configuratieparameters van de HP Jetdirectprintserver via Telnet, HP Web Jetadmin of de geïntegreerde webserver kunnen
regelen. U kunt het wachtwoord wissen door de fabriekswaarden te herstellen.
sys-location:
Identificeert de fysieke locatie van de printer (SNMP sysLocation-object). Alleen
afdrukbare ASCII-tekens zijn toegestaan. De maximumlengte is 64 tekens.
De standaardlocatie is niet gedefinieerd. (Voorbeeld: 1st floor, south wall)
sys-contact:
ASCII-tekenreeks (maximaal 64 tekens) die de persoon aanduidt die de printer
beheert of onderhoudt (SNMP sysContact-object). Hier kan ook worden
aangegeven hoe die persoon te bereiken is. De standaardcontactpersoon is niet
gedefinieerd.
ssl-state:
Hiermee wordt het beveiligingsniveau voor webcommunicatie van de printserver
ingesteld:
1 (standaardinstelling): gedwongen omleiding naar de HTTPS-poort. Alleen
HTTPS-communicatie (beveiligd HTTP) kan worden gebruikt.
2: gedwongen omleiding naar HTTPS uitschakelen. HTTP- en HTTPScommunicatie kunnen worden gebruikt.
tftp-parameter-attribute:
Hiermee geeft u aan of de TFTP-parameters op de printserver handmatig kunnen
worden overschreven (bijvoorbeeld via Telnet) nadat de printserver met TFTP is
geconfigureerd.
tftp-ro (standaardinstelling): het is niet toegestaan TFTP-parameters handmatig
te overschrijven. Handmatige configuraties worden altijd overschreven.
tftp-rw: het is toegestaan TFTP-parameters handmatig te overschrijven.
Handmatige configuraties worden altijd overschreven.
manual-ro: handmatig geconfigureerde parameters worden niet overschreven
door TFTP-parameters.
Basisparameters voor TCP/IP
host-name:
Bepaalt de knooppuntnaam die op de Jetdirect-configuratiepagina wordt
weergegeven. De standaardinstelling is NPIxxxxxx, waarbij de laatste zes cijfers
duiden op het LAN-hardwareadres.
domain-name:
De domeinnaam van het apparaat (bijvoorbeeld support.hp.com). De hostnaam
maakt hiervan geen deel uit; het is niet de zogenaamde volledig correcte
domeinnaam, zoals printer1.support.hp.com.
NLWWTCP/IP-configuratie 62
Tabel 3.3TFTP-configuratiebestandsparameters (2 van 11)
dns-svr:
Het IP-adres van de DNS-server (Domain Name System).
pri-wins-svr:
Het IP-adres van de primaire WINS-server (Windows Internet Name Service).
pri-wins-svr:
Het IP-adres van de secundaire WINS-server (Windows Internet Name Service).
smtp-svr:
Het IP-adres van de SMTP-server (Simple Mail Transport Protocol) voor uitgaande
e-mail voor gebruik met ondersteunde scanapparaten.
Afdrukopties voor TCP/IP
9100-printing:
Dient voor het in- of uitschakelen van afdrukken via TCP-poort 9100 van de
printserver. 0 deactiveert, 1 (standaardinstelling) activeert.
ftp-printing:
Activeert of deactiveert de mogelijkheid voor afdrukken via FTP. 0 deactiveert,
1 (standaardinstelling) activeert.
ipp-printing:
Activeert of deactiveert de mogelijkheid voor afdrukken via IPP. 0 deactiveert,
1 (standaardinstelling) activeert.
lpd-printing:
Dient voor het in- of uitschakelen van de LPD-afdrukservice (Line Printer Daemon)
van de Jetdirect-printserver. 0 deactiveert, 1 (standaardinstelling) activeert.
banner:
Een poortspecifieke parameter waarmee het afdrukken van een LPD-voorblad al
dan niet wordt ingeschakeld. 0 schakelt voorbladen uit. 1 (standaardinstelling)
schakelt voorbladen in.
interlock:
Dient voor het aangeven of een bevestiging (ACK) voor alle TCP-pakketten
vereist is alvorens de printer de afdrukverbinding via Port 9100 mag sluiten.
Om rekening te houden met printservers met meerdere poorten wordt een
waarde voor het poortnummer en een optie opgegeven. Het poortnummer kan
1 (standaardinstelling), 2 of 3 zijn. De optiewaarde 0 (standaardinstelling)
dient voor het uitschakelen van de interlock; 1 dient voor het inschakelen.
Bijvoorbeeld:
"interlock 2 1" duidt op Poort 2 met de interlock ingeschakeld.
NLWWTCP/IP-configuratie 63
Tabel 3.3TFTP-configuratiebestandsparameters (3 van 11)
buffer-packing:
Dient voor het in- of uitschakelen van "buffer packing" voor TCP/IP-pakketten.
0 (standaardinstelling): is gebruikelijk; de gegevensbuffer wordt vóór verzending
naar de printer ingepakt.
1: schakelt buffer packing uit; de gegevens worden naar de printer verzonden zoals
ze zijn ontvangen.
write-mode:
Regelt instelling van de TCP PSH-markering voor gegevensoverdrachten van
apparaat naar clientcomputers.
0 (standaardinstelling): dient voor het uitschakelen van deze optie: markering is
niet ingesteld.
1: "all-push"-optie. De push-bit wordt in alle gegevenspakketten ingesteld.
2: "eoi-push"-optie. De push-bit wordt alleen ingesteld voor gegevenspakketten
waarvoor de markering "End-of-Information" is ingesteld.
mult-tcp-conn:
Dient voor het in- en uitschakelen van meerdere TCP-verbindingen.
0 (standaardinstelling): staat meerdere verbindingen toe.
1: dient voor het uitschakelen van meerdere verbindingen.
"Raw" afdrukpoorten voor TCP/IP
raw-port:
Bepaalt extra poorten voor het afdrukken naar TCP-poort 9100. Geldige poorten
zijn 3000 tot 9000, afhankelijk van het toepassingsprogramma.
Toegangsregeling voor TCP/IP
allow: netnum [mask]
Maakt een vermelding in de hosttoegangslijst die is opgeslagen op de
HP Jetdirect-printserver. Elke vermelding duidt een host of netwerk met hosts aan
die verbinding mogen maken met de printer. De opmaak is "allow: netnum [mask]"
waarbij "netnum" een netwerknummer of het IP-adres van een host is en "mask"
een adresmasker van bits is dat op het netwerknummer en het hostadres wordt
toegepast ter controle van de toegang. Er zijn op de toegangslijst maximaal
10 hosts toegestaan. Als hier geen vermeldingen zijn, krijgen alle hosts toegang.
Bijvoorbeeld:
allow: 192.0.0.0 255.0.0.0 staat hosts op netwerk 192 toe.
allow: 192.168.1.2 staat een enkele host toe. In dit geval wordt uitgegaan van
het standaardmasker, 255.255.255.255; dit is dan niet verplicht.
allow: 0 Deze vermelding wist de hosttoegangslijst.
Zie voor meer informatie Hoofdstuk 7
.
NLWWTCP/IP-configuratie 64
Tabel 3.3TFTP-configuratiebestandsparameters (4 van 11)
Overige TCP/IP-instellingen
syslog-config:
Activeert of deactiveert werking van de syslog-server op de printserver:
0 deactiveert, 1 (standaardinstelling) activeert.
syslog-svr:
Het label van het IP-adres van de syslog-server. Dit label duidt de server aan
waarheen de HP Jetdirect-printserver syslog-berichten stuurt. Zie Bijlage A
meer informatie.
syslog-max:
Duidt op het maximale aantal syslog-berichten dat per minuut door de
HP Jetdirect-printserver kan worden verzonden. Met deze instelling kan de
beheerder de grootte van het logbestand regelen. De standaardinstelling is 10 per
minuut. Als dit op nul wordt ingesteld, is het aantal syslog-berichten niet beperkt.
syslog-priority:
Werkt als een filter voor de syslog-berichten die naar de syslog-server worden
verzonden. Het filterbereik is 0 tot 8, waarbij 0 het meest specifiek is en 8 het meest
algemeen. Alleen de berichten die lager zijn dan het aangegeven filterniveau
(of hoger in prioriteit), worden gerapporteerd. De standaardinstelling is 8: berichten
van alle prioriteiten worden verzonden. Indien nul, zijn alle syslog-berichten
uitgeschakeld.
syslog-facility:
Een code die gebruikt wordt voor het aangeven van de bronfaciliteit van een
bericht (bijvoorbeeld voor het bepalen van de bron van bepaalde berichten
tijdens het oplossen van problemen). Als standaardinstelling wordt door de
HP Jetdirect-printserver LPR als de bronfaciliteitcode gebruikt, maar plaatselijke
gebruikerswaarden van local0 tot en met local7 kunnen worden gebruikt om aparte
printservers of groepen van printservers te identificeren.
slp-config:
Activeert of deactiveert SLP-werking (Service Location Protocol) op de printserver:
0 deactiveert, 1 (standaardinstelling) activeert.
ttl-slp:
Bepaalt de TTL-instelling (Time To Live) voor IP-multicasts voor de SLP-pakketten
(Service Location Protocol). De standaardwaarde is vier sprongen (het aantal
routers vanaf het lokale netwerk). Het bereik is 1 tot 15. Bij instelling van –1 wordt
de multicast-functie uitgeschakeld.
mdns-config:
Dient voor het in- of uitschakelen van mDNS-services (Multicast Domain Name
System). Met 0 worden ze uitgeschakeld; met 1 (standaardinstelling) worden ze
ingeschakeld. mDNS wordt meestal in kleine netwerken gebruikt voor het
omzetten van IP-adressen en namen (via UDP-poort 5353) wanneer geen
conventionele DNS-server wordt gebruikt of beschikbaar is.
voor
NLWWTCP/IP-configuratie 65
Tabel 3.3TFTP-configuratiebestandsparameters (5 van 11)
mdns-service-name:
Een alfanumerieke tekenreeks van maximaal 64 ASCII-tekens die aan dit apparaat
of deze service wordt toegewezen. Dit is een vaste naam en wordt gebruikt om de
naam van een bepaald apparaat of een bepaalde service om te zetten als de
socketgegevens (zoals het IP-adres) per sessie veranderen. Apple Rendezvous
geeft deze service weer. De standaardservicenaam bestaat uit het printermodel
en het LAN-hardwareadres (MAC-adres).
mdns-pri-svc:
De mDNS-service met de hoogste prioriteit die moet worden gebruikt voor
afdrukken. Als u deze parameter wilt instellen, kiest u een van de volgende
afdrukopties:
1: afdrukken naar poort 9100
2: afdrukken naar IPP-poort
3: de standaard-LPD-wachtrij van het type 'raw'
4: de standaard-LPD-wachtrij van het type 'text'
5: de standaard-LPD-wachtrij van het type 'auto'
6: de standaard-LPD-wachtrij van het type 'binps' (binair PostScript)
7 tot en met 12: door de gebruiker opgegeven LPD-wachtrijen 5 tot en met 10
(voor zover die zijn gedefinieerd).
De standaardinstelling hangt af van de printer, maar is doorgaans "9100 printing"
of "LPD binps".
ipv4-multicast:
Dient voor het in- of uitschakelen van de ontvangst en verzending van multicastpakketten van IP-versie 4 door de printserver. 0 deactiveert, 1 (standaardinstelling)
activeert.
idle-timeout:
Het aantal seconden dat een inactieve afdrukgegevensverbinding open mag
blijven. Omdat de kaart slechts één enkele TCP-verbinding ondersteunt, weegt
idle-timeout (time-out bij inactief) de mogelijkheid van een host om een afdruktaak
te herstellen of te voltooien af tegen de mogelijkheid van andere hosts om de
printer te gebruiken. De aanvaardbare waarden variëren van 0 tot 3600 (1 uur).
Als de waarde 0 wordt opgegeven, wordt het time-outmechanisme uitgeschakeld.
De standaardinstelling is 270 seconden.
user-timeout:
Een getal (1...3600) voor het aangeven van het aantal seconden dat de Telnet- of
FTP-sessie niet-actief mag zijn alvorens de verbinding automatisch wordt
verbroken. De standaardinstelling is 900 seconden. 0 dient voor het uitschakelen
van de time-out.
LET OP:het resultaat van kleine waarden, zoals 1 tot 5, kan zijn dat Telnet in feite
wordt uitgeschakeld. Telnet-sessies kunnen worden afgesloten alvorens
wijzigingen kunnen worden aangebracht.
NLWWTCP/IP-configuratie 66
Tabel 3.3TFTP-configuratiebestandsparameters (6 van 11)
ews-config:
Activeert of deactiveert de geïntegreerde webserver van de printserver voor het
wijzigen van configuratiewaarden: 0 deactiveert, 1 (standaardinstelling) activeert.
tcp-mss:
Hiermee wordt de maximale segmentgrootte (MSS) aangeduid die de
HP Jetdirect-printserver bij voorkeur gebruikt wanneer er wordt gecommuniceerd
met lokale subnetten (Ethernet MSS=1460 bytes of meer) of externe subnetten
(MSS=536 bytes):
0 (standaardinstelling): alle netwerken worden verondersteld lokaal te zijn
(Ethernet MSS=1460 bytes of meer).
1: Gebruik MSS=1460 bytes (of meer) voor subnetten en MSS=536 bytes voor
externe netwerken.
2: Alle netwerken worden verondersteld extern te zijn (MSS=536 bytes), behalve
het lokale subnet.
Gebruik van MSS is van invloed op de prestaties doordat het IP-fragmentatie helpt
te voorkomen. Als gevolg van IP-fragmentatie moeten gegevens mogelijk opnieuw
moeten worden verzonden.
tcp-msl:
Bepaalt de maximale levensduur van een segment (MSL) in seconden. Het bereik
varieert van 5 tot 120 seconden. De standaardinstelling is 15 seconden.
telnet-config:
Als deze parameter op 0 is ingesteld, staat de printserver geen binnenkomende
Telnet-verbindingen toe. Als u opnieuw toegang wilt krijgen, moet u de instelling
wijzigen in het TFTP-configuratiebestand en de printserver uit en weer aanzetten,
of de printserver terugzetten op de fabrieksinstellingen. Als deze parameter op 1
is ingesteld, zijn binnenkomende Telnet-verbindingen wel toegestaan.
default-ip:
Het IP-adres dat moet worden gebruikt wanneer de printserver geen IP-adres kan
verkrijgen van het netwerk tijdens een gedwongen TCP/IP-herconfiguratie
(bijvoorbeeld wanneer de printserver wordt uitgeschakeld en weer wordt
ingeschakeld of wanneer de printserver handmatig is ingesteld op het gebruik van
BOOTP/DHCP).
DEFAULT_IP: hiermee wordt het legacy standaard-IP-adres ingesteld op
192.0.0.192.
AUTO_IP: hiermee wordt het link-local IP-adres 169.254.x.x ingesteld.
De eerste instelling wordt bepaald door het IP-adres dat wordt verkregen wanneer
de printserver voor het eerst wordt ingeschakeld.
NLWWTCP/IP-configuratie 67
Tabel 3.3TFTP-configuratiebestandsparameters (7 van 11)
default-IP-dhcp:
Geeft aan of periodiek DHCP-verzoeken worden verzonden wanneer het legacy
standaard-IP-adres 192.0.0.192 of het link-local IP-adres 169.254.x.x automatisch
is toegewezen.
0: DHCP-verzoeken zijn uitgeschakeld.
1 (standaardinstelling): DHCP-verzoeken zijn ingeschakeld.
web-refresh:
Bepaalt de tijd (1-99999 seconden) voor het bijwerken van pagina's met
diagnostische gegevens van de geïntegreerde webserver. Als de instelling 0 is,
is de vernieuwingsfrequentie uitgeschakeld.
SNMP
snmp-config:
Activeert of deactiveert werking van SNMP op de printserver. 0 deactiveert,
1 (standaardinstelling) activeert SNMP.
LET OP: als SNMP wordt gedeactiveerd, worden alle SNMP-agents
(SNMP v1, v2, v3) en de communicatie met HP Web Jetadmin gedeactiveerd.
Tevens worden firmware-upgrades via de huidige HP-downloadhulpprogramma's
gedeactiveerd.
get-cmnty-name:
Geeft een wachtwoord aan dat bepaalt op welke SNMP GetRequests de
HP Jetdirect-printserver reageert. Dit is optioneel. Als er een door de gebruiker
bepaalde gebruiksgroepnaam is ingesteld, zal de printserver reageren op deze
naam of op de fabrieksinstelling. De gebruikersgroepnaam moet uit ASCII-tekens
bestaan. De maximumlengte is 255 tekens.
set-cmnty-name:
Geeft een wachtwoord dat bepaalt op welke SNMP SetRequests (beheerfuncties)
de HP Jetdirect-printserver reageert. De gebruikersgroepnaam van
een binnenkomend SNMP SetRequest moet overeenkomen met de
Set-gebruikersgroepnaam van de printserver; anders reageert de printserver niet.
(Voor extra beveiliging kunt u configuratietoegang beperken via de
hosttoegangslijst van de printserver.) Gebruikersgroepnamen moeten in
ASCII-tekens worden weergegeven. De maximumlengte is 255 tekens.
auth-trap:
Configureert de printserver om wel (aan) of geen (uit) SNMP-verificatie-traps
te versturen. Verificatie-traps geven aan dat een SNMP-verzoek is ontvangen,
maar de controle van de gebruikersgroepnaam mislukt is. De standaardinstelling
is "aan".
NLWWTCP/IP-configuratie 68
Tabel 3.3TFTP-configuratiebestandsparameters (8 van 11)
trap-dest:
Hiermee wordt het IP-adres van een host ingevoerd in de lijst met SNMP-trapbestemmingen van de HP Jetdirect-printserver. De opmaak van de opdracht is:
De standaardgebruikersgroepnaam is "public"; het standaard-SNMPpoortnummer is 162. Het poortnummer kan niet worden opgegeven zonder
gebruikersgroepnaam.
Als de opdracht "trap-community-name" wordt gevolgd door de opdracht
"trap-dest", wordt de trap-gebruikersgroepnaam aan de desbetreffende
vermeldingen toegewezen tenzij in elke "trap-dest"-opdracht een andere
gebruikersgroepnaam is opgegeven.
Als u de tabel wilt verwijderen, gebruikt u "trap-dest: 0".
Als de lijst leeg is, verstuurt de printserver geen SNMP-traps. De lijst kan
maximaal drie items bevatten. De standaard-SNMP-trap-bestemmingslijst is leeg.
Voor ontvangst van SNMP-traps moeten systemen die op de SNMP-trapbestemmingslijst staan, een trap-daemon hebben om naar de traps te luisteren.
IPX/SPX
ipx-config:
Activeert of deactiveert de werking van het IPX/SPX-protocol op de printserver:
0Cdeactiveert, 1 (standaardinstelling) activeert.
ipx-unit-name:
Een door de gebruiker toegewezen alfanumerieke naam voor de printserver
(maximaal 31 tekens). Als standaardinstelling is de naam NPIxxxxxx, waarbij
xxxxxx duidt op de laatste zes cijfers van het LAN-hardwareadres).
ipx-frametype:
Bepaalt de instelling voor het IPX-frametype die beschikbaar is voor uw
printservermodel: AUTO (standaardinstelling), EN_SNAP, EN_8022, EN_8023,
EN_II, TR_8022, TR_SNAP.
ipx-sapinterval:
Duidt op de tijd (van 1 tot 3600 seconden) dat de HP Jetdirect-printserver wacht
tussen broadcasts van het SAP-protocol (Service Advertising Protocol) op het
netwerk. De standaardinstelling is 60 seconden. 0 dient voor het uitschakelen van
SAP-broadcasts.
ipx-nds-tree:
Bepaalt de naam van de NDS-tree (Novell Directory Services) voor deze printer.
ipx-nds-context:
Een alfanumerieke reeks van maximaal 256 tekens voor het aanduiden van de
NDS-context van de HP Jetdirect-printserver.
NLWWTCP/IP-configuratie 69
Tabel 3.3TFTP-configuratiebestandsparameters (9 van 11)
ipx-job-poll:
Bepaalt de tijd (in seconden) dat de HP Jetdirect-printserver wacht alvorens de
afdrukwachtrij te controleren op afdruktaken.
ipx-banner:
Dient voor het in- of uitschakelen van een IPX-voorblad. 0 schakelt voorbladen uit.
1 (standaardinstelling) schakelt voorbladen in.
ipx-eoj:
Dient voor het in- of uitschakelen van taakeindemeldingen voor IPX. 0 deactiveert,
1 (standaardinstelling) activeert.
ipx-toner-low:
Dient voor het in- of uitschakelen van waarschuwingen voor wanneer de toner
bijna op is voor IPX. 0 deactiveert, 1 (standaardinstelling) activeert.
AppleTalk
appletalk:
Activeert of deactiveert de werking van het AppleTalk-protocol (EtherTalk) op de
printserver: 0 deactiveert, 1 (standaardinstelling) activeert.
name-override:
(Alleen externe printservers) Hiermee wordt de naam van het AppleTalk-netwerk
opgegeven. Er mogen maximaal 32 alfanumerieke tekens worden gebruikt.
DLC/LLC
dlc/llc:
Activeert of deactiveert de werking van het DLC/LLC-protocol op de printserver:
0 deactiveert, 1 (standaardinstelling) activeert.
Overige instellingen
link-type:
(10/100 Fast Ethernet) Stelt de afdruksnelheid (10 of 100 Mbps) en de
communicatiemodus (Full- of Half-Duplex) in. De keuzemogelijkheden zijn AUTO,
100FULL, 100HALF, 10FULL, 10HALF.
Bij AUTO (standaardinstelling) maakt de printer gebruik van automatische
onderhandeling om de verbindingssnelheid en -modus te bepalen. Als
automatische onderhandeling mislukt, wordt 100HALF ingesteld.
webscan-config:
Dient voor het in- of uitschakelen van de functie Webscan van de printserver
als deze op een ondersteund apparaat is aangesloten. 0 deactiveert,
1 (standaardinstelling) activeert.
NLWWTCP/IP-configuratie 70
Tabel 3.3TFTP-configuratiebestandsparameters (10 van 11)
scan-idle-timeout:
Bepaalt het aantal seconden (1 – 3600) dat een niet-actieve scanverbinding open
mag blijven. 0 dient voor het uitschakelen van de time-out. De standaardinstelling
is 300 seconden.
scan-email-config:
Dient voor het in- of uitschakelen van de functie scannen-naar-e-mail van de
Webscan-server. 0 deactiveert, 1 (standaardinstelling) activeert.
MFP-config:
Dient voor het in- of uitschakelen van printserver-ondersteuning voor de
clientsoftware die bij uw multifunctie- of alles-in-één-apparaat geleverd is.
0 (standaardinstelling): schakelt de ondersteuning voor clientsoftware uit
(alleen afdrukken is mogelijk).
1: schakelt de ondersteuning voor de clientsoftware in (maakt afdrukken en
scannen mogelijk).
usb-mode:
Bepaalt de communicatiemodus via de USB-poort van de HP Jetdirect-printserver.
● Auto (standaardinstelling): Dient voor het automatisch onderhandelen en
instellen van de hoogst mogelijke communicatiemodus voor de aangesloten
printer of het aangesloten apparaat.
● MLC: (Multiple Logical Channels) Een eigen communicatiemodus van
HP waarmee meerdere kanalen voor gelijktijdige afdruk-, scan- en
statuscommunicatie mogelijk zijn.
● BIDIR: Een standaardverbinding voor ondersteuning van bidirectionele
communicatie tussen de printer en de printserver. De printserver verzendt
afdrukgegevens en ontvangt de status van de printer.
● UNIDIR: Een standaardverbinding waarin gegevens slechts in één richting
worden overgedragen (naar de printer).
status-page-lang:
Bepaalt de PDL-taal (Page Description Language) die door de printserver gebruikt
wordt om de Jetdirect-configuratie/statuspagina naar de printer te verzenden.
● Auto (standaardinstelling): de PDL wordt automatisch gedetecteerd wanneer
de printserver wordt ingeschakeld of nadat de fabriekswaarden zijn hersteld.
● PCL: Hewlett-Packard Printer Control Language
● ASCII: Standaard-ascii-tekens
● HPGL2: Hewlett-Packard Graphics Language (v2)
● PS: Postscript-taal
NLWWTCP/IP-configuratie 71
Tabel 3.3TFTP-configuratiebestandsparameters (11 van 11)
Ondersteuning
support-name:
Wordt over het algemeen gebruikt voor het opgeven van de contactpersoon voor
ondersteuning voor dit apparaat.
support-number:
Wordt over het algemeen gebruikt voor het opgeven van een telefoon- of
toestelnummer dat kan worden gebeld voor ondersteuning voor dit apparaat.
support-url:
Een webadres (URL) voor productinformatie voor dit apparaat via het Internet of
een intranet.
tech-support-url:
Een webadres (URL) voor technische ondersteuning via het Internet of een
intranet.
NLWWTCP/IP-configuratie 72
DHCP gebruiken
OpmerkingVoor draadloze HP Jetdirect-printservers wordt er
in dit gedeelte van uitgegaan dat er een draadloze
verbinding met het netwerk tot stand is gebracht.
Dynamic Host Configuration Protocol (DHCP, RFC 2131/2132)
is een van verscheidene automatische configuratiemechanismen
die door HP Jetdirect-printserver worden gebruikt. Als u een
DHCP-server op uw netwerk hebt, haalt de HP Jetdirectprintserver automatisch het IP-adres vanuit die server op en
registreert zijn naam bij elke dynamische naamservice die voldoet
aan RFC 1001 en 1002 zolang voor de WINS-server (Windows
Internet Naming Service) een IP-adres is aangegeven.
Tevens kan een TFTP-configuratiebestand (Trivial File Transfer
Protocol) met DHCP worden gebruikt voor het configureren van
extra parameters. Raadpleeg 'BOOTP/TFTP gebruiken
informatie over TFTP-parameters.
OpmerkingDHCP-services moeten beschikbaar zijn op de
server. Raadpleeg de systeemdocumentatie of de on
line Help bij het installeren of inschakelen van de
DHCP-services.
' voor meer
OpmerkingAls de Jetdirect-printserver en de BOOTP/DHCP-
server zich op verschillende subnetten bevinden, is
het mogelijk dat de IP-configuratie mislukt, tenzij
de router de overdracht mogelijk maakt van
DHCP-verzoeken tussen subnetten.
NLWWTCP/IP-configuratie 73
UNIX-systemen
Voor meer informatie over het instellen van DHCP op
UNIX-systemen raadpleegt u de pagina bootpd man.
Op HP-UX-systemen is het mogelijk dat zich een voorbeeld van een
DHCP-configuratiebestand (dhcptab) in de directory /etc bevindt.
Aangezien HP-UX momenteel geen DDNS (Dynamic Domain Name
Services) voor de eigen DHCP-implementaties biedt, wordt u
aangeraden de duur van alle leases in te stellen op Onbeperkt.
Op deze manier wordt verzekerd dat de IP-adressen van de
printserver hetzelfde blijven tot Dynamic Domain Name Services
beschikbaar worden gesteld.
Windows-systemen
HP Jetdirect printservers ondersteunen IP-configuratie vanaf een
Windows NT DHCP-server. In dit gedeelte wordt beschreven hoe
een pool met IP-adressen (een zogenaamd "bereik") moet worden
ingesteld die de Windows NT-server aan elke verzoeker kan
toekennen of leasen. Indien geconfigureerd voor BOOTP- of
DHCP-werking en indien ingeschakeld, zal de HP Jetdirectprintserver automatisch een BOOTP- of DHCP-verzoek voor de
eigen IP-configuratie verzenden. Indien correct ingesteld,
zal een Windows DHCP-server reageren met de gegevens voor
de IP-configuratie van de printserver.
OpmerkingDeze informatie wordt gegeven ter overzicht.
Voor specifieke informatie of voor extra
ondersteuning raadpleegt u de documentatie
bij uw DHCP-server-software.
OpmerkingTer voorkoming van problemen voortvloeiende
uit gewijzigde IP-adressen, beveelt HP aan dat aan
alle printers IP-adressen met oneindige leases of
gereserveerde IP-adressen worden toegewezen.
NLWWTCP/IP-configuratie 74
Windows NT 4.0 Server
Als u een DHCP-bereik wilt instellen op een Windows NT 4.0 server,
moet u de volgende stappen uitvoeren:
1. Open op de Windows NT server het venster Programmabeheer
en dubbelklik op het pictogram Netwerkbeheerder.
2. Dubbelklik op het pictogram DHCP-beheer in dit venster.
3. Selecteer Server en selecteer Server toevoegen.
4. Typ het IP-adres van de server, klik dan op OK om terug te gaan
naar het venster DHCP-beheer.
5. Klik in de lijst van DHCP-servers op de server die u zojuist hebt
toegevoegd, selecteer dan Bereik en selecteer Maken.
6. Selecteer De IP-adrespool instellen. In de sectie IP-adrespool
moet u het IP-adresbereik instellen door het eerste IP-adres in
te typen in het vak Beginadres en het laatste IP-adres in het
vak Eindadres. Typ ook het subnetmasker voor het subnet
waarop de IP-adrespool van toepassing is.
De begin- en eind- IP-adressen definiëren de eindpunten van de
aan dit bereik toegekende adrespool.
OpmerkingDesgewenst kunt u groepen IP-adressen in een
bereik uitsluiten.
7. Selecteer in de sectie Duur lease de optie Onbeperkt en
selecteer vervolgens OK.
HP raadt aan om aan alle printers leases voor onbepaalde tijd
toe te kennen om problemen die voortkomen uit gewijzigde
IP-adressen te voorkomen. Denk er wel aan dat het toekennen
van een lease voor onbepaalde tijd ertoe leidt dat alle clients in
dat bereik leases voor onbepaalde tijd hebben.
Als u wilt dat clients op uw netwerk leases voor bepaalde tijd
hebben, kunt u de duur op een bepaalde tijd instellen, maar u
moet dan alle printers configureren als gereserveerde clients
voor het bereik.
NLWWTCP/IP-configuratie 75
8. Sla deze stap over als u bij de vorige stap leases voor onbepaalde
tijd hebt toegekend. Selecteer anders Bereik en selecteer
Reserveringen toevoegen om uw printers te installeren als
gereserveerde clients. Voer voor elke printer de volgende
stappen uit in het venster Gereserveerde clients toevoegen om
een reservering voor die printer in te stellen:
a. Typ het geselecteerde IP-adres.
b. Haal het MAC-adres of hardwareadres op van de
configuratiepagina en typ dit adres in het venster Unieke id.
c.Typ de clientnaam (elke naam is acceptabel).
d. Selecteer Toevoegen om de gereserveerde client toe te
voegen. Als u een reservering wilt verwijderen, selecteert
u in het venster DHCP-beheerder de optie Bereik en
selecteert u Actieve leases. Klik in het venster Actieve leases op de reservering die u wilt verwijderen en selecteer
Verwijderen.
9. Selecteer Afsluiten om terug te gaan naar het venster
DHCP-beheer.
10. Sla deze stap over als u niet van plan bent gebruik te maken
van WINS (Windows Internet Naming Service). Voer anders
de volgende stappen uit voor het configureren van uw
DHCP-server:
a. Selecteer vanuit het venster DHCP-beheer DHCP-opties
en selecteer een van de volgende opties:
Bereik — als u alleen naamservices wenst voor het
geselecteerde bereik.
Globaal — als u naamservices voor alle bereiken wilt.
b. Voeg de server toe aan de lijst Actieve opties. Selecteer
vanuit het venster DHCP-opties WINS/NBNS-servers
(044) in de lijst Niet-gebruikte opties. Selecteer
Toevoegen, selecteer dan OK.
Er kan een waarschuwing worden afgebeeld met het
verzoek het knooppunttype in te stellen. U doet dat in
stap 10d.
NLWWTCP/IP-configuratie 76
c.U moet nu het IP-adres van de WINS-server opgeven;
dit gaat als volgt:
● Selecteer eerst Waarde en vervolgens Matrix
bewerken.
● Selecteer vanuit de Matrixeditor voor IP-adres
Verwijderen om alle ongewenste adressen die eerder
zijn ingesteld, te verwijderen. Typ dan het IP-adres van
de WINS-server in en selecteer Toevoegen.
● Zodra het adres verschijnt in de lijst van IP-adressen,
selecteert u OK. U keert dan terug naar het venster
DHCP-opties. Als het adres dat u zojuist hebt
toegevoegd in de lijst van IP-adressen (onder aan het
venster) verschijnt, gaat u terug naar stap 10d. Herhaal
anders stap 10c.
d. Selecteer in het venster DHCP-opties WINS/NBT
Knooppunttype (046) in de lijst Niet-gebruikte opties.
Selecteer Toevoegen om het knooppunttype toe te voegen
aan de lijst Actieve opties. Typ in het vak Byte 0x4 om
een gemengde knooppunt aan te geven en selecteer OK.
11. Klik op Afsluiten om terug te gaan naar Programmabeheer.
Windows 2000-server
Als u een DHCP-bereik wilt instellen op een Windows 2000-server,
moet u de volgende stappen uitvoeren:
1. Start het hulpprogramma DHCP-beheer van Windows 2000.
Klik op Start en selecteer vervolgens Instellingen en
Configuratiescherm. Open de map Systeembeheer en start
het DHCP-hulpprogramma.
2. Zoek in het venster DHCP de Windows 2000-server in de
DHCP-structuur en selecteer deze.
Als uw server niet in de structuur wordt vermeld, selecteert u
DHCP en klikt u in het menu Actie om de server toe te voegen.
3. Na selectie van de server in de DHCP-structuur klikt u op het
menu Actie en selecteert u Nieuwe scope. Hierdoor wordt de
wizard Nieuwe scope toevoegen gestart.
4. Klik in de wizard Nieuwe scope toevoegen op Volgende.
NLWWTCP/IP-configuratie 77
5. Voer een naam en een beschrijving voor deze scope in en klik
vervolgens op Volgende.
6. Voer het IP-adressenbereik voor deze scope in (begin-IP-adres
en eind-IP-adres). Voer ook het subnetmasker in en klik op
Volgende.
OpmerkingWanneer wordt gewerkt met subnetten, definieert
het subnetmasker welk gedeelte van een IP-adres
het subnet aanduidt en welk gedeelte het
clientapparaat. Zie Bijlage A
voor meer informatie.
7. Voer indien van toepassing het IP-adressenbereik in dat door
de server moet worden uitgesloten. Klik vervolgens op
Volgende.
8. Stel de duur in van de IP-adreslease voor uw DHCP-clients.
Klik vervolgens op Volgende.
HP raadt aan dat aan alle printers gereserveerde IP-adressen
worden toegewezen. Dit kunt u bewerkstelligen nadat u het
bereik hebt ingesteld (zie stap 11
).
9. Selecteer Nee om de DHCP-opties voor dit bereik later te
selecteren. Klik vervolgens op Volgende.
Selecteer Ja om de DHCP-opties nu te configureren en klik op
Volgende.
a. Geef indien gewenst het IP-adres op van de router
(of de standaardgateway) die clients moeten gebruiken.
Klik vervolgens op Volgende.
b. Geef indien gewenst de domeinnaam op en de DNS-servers
(Domain Name System) voor clients. Klik op Volgende.
c.Geef indien gewenst de WINS-servernamen en
IP-adressen op. Klik op Volgende.
d. Selecteer Ja om de DHCP-opties nu te activeren en klik op
Volgende.
10. U hebt nu het DHCP-bereik ingesteld op deze server. Klik op
Voltooien om de wizard te sluiten.
NLWWTCP/IP-configuratie 78
11. Configureer uw printer met een gereserveerd IP-adres binnen
het DHCP-bereik:
a. Open in de DHCP-structuur de map voor uw bereik en
selecteer Reserveringen.
b. Klik in het menu Actie en selecteer Nieuwe reservering.
c.Voe r i n de ve lde n d e co rr ect e gegevens in, met inbegrip van
het gereserveerde IP-adres voor uw printer. (Opmerking:
het MAC-adres voor uw op HP Jetdirect aangesloten
printer is beschikbaar op de HP Jetdirectconfiguratiepagina.)
d. Selecteer Alleen DHCP bij "Ondersteunde typen" en klik
vervolgens op Toevoegen. (Opmerking: wanneer u Beide
of Alleen BOOTP selecteert, leidt dit tot een BOOTPconfiguratie, vanwege de volgorde waarin HP Jetdirectprintservers de configuratieprotocol-verzoeken starten.)
e. Geef een andere gereserveerde client op of klik op Sluiten.
De toegevoegde gereserveerde clients worden weergegeven
in de map Reserveringen voor dit bereik.
12. Sluit DHCP-beheer.
NetWare-systemen
NetWare 5.x-servers bieden DHCP-configuratieservices voor
clientcomputers in het netwerk, inclusief de HP Jetdirectprintserver. Voor instelling van de DHCP-services op een NetWareserver raadpleegt u de documentatie en ondersteuning van Novell.
Als u de DHCP-configuratie wilt stoppen
LET OPWijziging van een IP-adres van uw HP Jetdirect-
printserver kan het bijwerken van de
afdrukconfiguratie van de printer of het systeem
voor clients of server nodig maken.
NLWWTCP/IP-configuratie 79
Als u niet wilt dat de HP Jetdirect-printserver wordt
geconfigureerd via DHCP, dient u voor de printserver een andere
configuratiemethode in te stellen.
1. (Voor interne printservers) Als u het bedieningspaneel van
de printer gebruikt voor het instellen van handmatige of
BOOTP-configuratie, wordt DHCP niet gebruikt.
2. U kunt voor het instellen van handmatige (de status geeft
"User Specified" te zien) of BOOTP-configuratie Telnet
gebruiken; in dit geval wordt DHCP niet gebruikt.
3. U kunt de TCP/IP-parameters handmatig via een ondersteunde
webbrowser wijzigen met behulp van de geïntegreerde
Jetdirect-webserver of met HP Web Jetadmin.
Wanneer u naar BOOTP-configuratie overstapt, worden de door
DHCP geconfigureerde parameters vrijgegeven en wordt het
TCP/IP-protocol geïnitialiseerd.
Als u overstapt naar handmatige configuratie, wordt het door
DHCP geconfigureerde IP-adres vrijgegeven en worden door de
gebruiker opgegeven IP-parameters gebruikt. Daarom moet u,
als u het IP-adres handmatig opgeeft, ook handmatig alle
configuratieparameters instellen, zoals het subnetmasker,
de standaardgateway en de time-out bij inactief.
OpmerkingAls u een configuratie via DHCP opnieuw wilt
inschakelen, haalt de printserver de configuratieinformatie op bij een DHCP-server. Dat houdt in
dat als u DHCP kiest en u de configuratiesessie
(bijvoorbeeld door middel van Telnet) beëindigt, het
TCP/IP-protocol voor de printserver opnieuw wordt
geïnitialiseerd en alle huidige configuratieinformatie wordt gewist. De printserver probeert
dan nieuwe configuratie-informatie te verkrijgen
door DHCP-verzoeken op het netwerk naar een
DHCP-server te sturen.
Voor configuratie van DHCP door middel van Telnet raadpleegt u
'Telnet gebruiken
NLWWTCP/IP-configuratie 80
' in dit hoofdstuk.
RARP gebruiken
OpmerkingVoor draadloze HP Jetdirect-printservers wordt er
in dit gedeelte van uitgegaan dat er een draadloze
verbinding met het netwerk tot stand is gebracht.
In dit gedeelte wordt beschreven hoe de printserver door middel van
het RARP-protocol (Reverse Address Resolution Protocol) wordt
geconfigureerd op UNIX- en Linux-systemen.
Door deze installatieprocedure kan de RARP-daemon die op uw
systeem wordt uitgevoerd, reageren op een RARP-verzoek vanuit
de HP Jetdirect-printserver en het IP-adres doorgeven aan de
printserver.
1. Zet de printer uit.
2. U dient zich als "superuser" aan te melden bij het UNIX- of
Linux-systeem.
3. Zorg ervoor dat de RARP-daemon op uw systeem wordt
uitgevoerd door de volgende opdracht in te typen achter de
systeemprompt:
4. De respons van het systeem moet er ongeveer zo uitzien:
861 0.00.2 24 72 5 14:03 0:00 rarpd -a
860 0.00.5 36 140 5 14:03 0:00 rarpd -a
5. Als het systeem geen procesnummer voor de RARP-daemon
weergeeft, raadpleegt u de pagina rarpd man voor aanwijzingen
over het opstarten van de RARP-daemon.
6. Voeg het toegekende IP-adres en knooppuntnaam voor de
HP Jetdirect-printserver toe door het bestand /etc/hosts te
bewerken. Bijvoorbeeld:
192.168.45.39 laserjet1
NLWWTCP/IP-configuratie 81
7. Bewerk het bestand /etc/ethers (bestand
/etc/rarpd.conf voor HP-UX 10.20) om het
LAN-hardwareadres/stationadres voor de LAN (van de
configuratiepagina) en de knooppuntnaam voor
de HP Jetdirect-printserver toe te voegen. Bijvoorbeeld:
00:01:E6:a8:b0:00 laserjet1
OpmerkingAls uw systeem gebruik maakt van Netwerk
Informatie Services (NIS), moet u wijzigingen
aanbrengen in de NIS-host en ethers-databases.
8. Zet de printer aan.
9. Gebruik het ping-hulpprogramma om te controleren of de kaart
geconfigureerd is met het juiste IP-adres. Typ achter de cursor:
ping <IP address>
waarbij <IP address> het adres is dat vanuit RARP wordt
toegewezen.
10. Als de ping niet reageert, raadpleegt u Hoofdstuk 8
.
NLWWTCP/IP-configuratie 82
De opdrachten arp en ping gebruiken
OpmerkingVoor draadloze HP Jetdirect-printservers wordt er
in dit gedeelte van uitgegaan dat er een draadloze
verbinding met het netwerk tot stand is gebracht.
De HP Jetdirect-printserver kan met een IP-adres worden
geconfigureerd door middel van een ARP-opdracht (Address
Resolution Protocol) dat vanaf een ondersteund systeem wordt
verstrekt. Het protocol kan niet worden gerouteerd, dat wil zeggen
het werkstation vanwaar de configuratie wordt uitgevoerd, moet op
hetzelfde netwerksegment zijn als de HP Jetdirect-printserver.
Voor gebruik van de arp- of ping-opdracht met HP Jetdirectprintservers is het volgende nodig:
● Windows NT/2000/XP- of UNIX-systeem geconfigureerd voor
werking met TCP/IP;
● HP Jetdirect-firmware-versie x.20.00 of hoger;
● instelling van het legacy standaard-IP-adres 192.0.0.192 op de
printserver;
● het LAN-hardwareadres (MAC) van de HP Jetdirect-
printserver (aangegeven op de HP Jetdirect-configuratiepagina
of op het etiket op externe HP Jetdirect-printservers).
OpmerkingOp sommige systemen zijn de bevoegdheden van
een "superuser" vereist voor gebruik van de
opdracht arp.
Nadat een IP-adres is toegewezen door middel van de opdracht arp
of ping, configureert u de overige IP-parameters met andere
hulpprogramma's (bijvoorbeeld Telnet, de geïntegreerde webserver
of de software HP Web Jetadmin).
NLWWTCP/IP-configuratie 83
Voor het configureren van een HP Jetdirect-printserver gebruikt u
de volgende opdrachten:
arp -s <IP address> <LAN hardware address>
ping <IP address>
waarbij <IP address> het gewenste IP-adres is dat aan de
printserver moet worden toegewezen. De arp-opdracht schrijft de
informatie naar de arp-cache op het werkstation en de ping-
opdracht configureert het IP-adres op de printserver.
Afhankelijk van het systeem is het mogelijk dat voor het
LAN-hardwareadres een specifieke opmaak vereist is.
Bijvoorbeeld:
● Voor Windows NT 4.0, 2000 of XP
arp -s 192.168.45.39 00-01-E6-a2-31-98
ping 192.168.45.39
● Voor UNIX
arp -s 192.168.45.39 00:01:E6:a2:31:98
ping 192.168.45.39
OpmerkingWanneer het IP-adres eenmaal op de printserver is
ingesteld, worden verdere arp- en ping-opdrachten
genegeerd. Wanneer het IP-adres geconfigureerd is,
kunnen arp en ping alleen worden gebruikt nadat
de printserver op de fabriekswaarden zijn
teruggesteld (zie Hoofdstuk 8
).
Op UNIX-systemen is het mogelijk dat de opdracht
arp -s van systeem tot systeem varieert.
Op sommige BSD-gebaseerde systemen wordt het
IP-adres (of de naam van de host) in omgekeerde
volgorde verwacht. Op andere systemen kunnen
extra parameters nodig zijn. Zie de documentatie
van uw systeem voor de specifieke opmaak voor
opdrachten.
NLWWTCP/IP-configuratie 84
Telnet gebruiken
OpmerkingVoor draadloze HP Jetdirect-printservers wordt er
in dit gedeelte van uitgegaan dat er een draadloze
verbinding met het netwerk tot stand is gebracht.
In dit gedeelte wordt beschreven hoe printservers (firmwareversie x.25.01 of hoger) kunnen worden geconfigureerd door middel
van Telnet.
Hoewel een Telnet-verbinding beschermd kan zijn met een
beheerderswachtwoord, zijn Telnet-verbindingen niet veilig.
Voor netwerken met hoge beveiligingsniveaus kunnen Telnetverbindingen op de printserver worden uitgeschakeld met andere
hulpmiddelen (zoals TFTP, geïntegreerde webserver of HP Web
Jetadmin-software).
Telnet-verbinding maken
Voor gebruik van Telnet-opdrachten met de HP Jetdirectprintserver moet een route beschikbaar zijn van het werkstation
naar de printserver. Als de printserver en de computer een
vergelijkbaar IP-adres moeten hebben (dat wil zeggen dat de
netwerkgedeelten van beide IP-adressen overeenkomen), bestaat
de kans dat er een route bestaat. Zie Bijlage A
de structuur van IP-adressen.
voor informatie over
Als de IP-adressen niet met elkaar overeenkomen, kunt u het
IP-adres van het werkstation aanpassen, of u kunt proberen om met
een opdracht van het besturingssysteem een route naar de
printserver te maken. (Als de printserver bijvoorbeeld met het
legacy standaard-IP-adres 192.0.0.192 is geconfigureerd, is het
waarschijnlijk dat er geen route bestaat.)
Op Windows-systemen kunt u een route-opdracht vanaf een
Windows-opdrachtprompt (DOS) invoeren om een route naar de
printserver te maken.
NLWWTCP/IP-configuratie 85
Raadpleeg de on line Help van Windows voor informatie over
systeemopdrachtprompts. Op Windows NT-systemen vindt u het
programma voor de opdrachtprompt in de map Programma's
(klik op Start, Programma's, Opdrachtprompt). Op systemen
met Windows 2000/XP bevindt het zich in de map Bureau-accessoires in de map Programma's.
Als u de opdracht route wilt gebruiken, hebt u ook het IP-adres van
het werkstation nodig. U kunt dit weergeven door de van toepassing
zijnde opdracht in te voeren op de opdrachtprompt:
C:\> ipconfig (op Windows NT/2000/XP)
C:\> winipconfig(op Windows 98)
Als u een route wilt maken vanaf de systeemopdrachtprompt,
typt u de volgende opdracht:
route add <Jetdirect IP Address> <system IP Address>
waarbij <Jetdirect IP address> het IP-adres is dat op de
HP Jetdirect-printserver geconfigureerd is, en waarbij <system IP address> het IP-adres van de netwerkkaart is, die op hetzelfde
fysieke LAN is aangesloten als de printserver.
Als u bijvoorbeeld een route wilt maken van een werkstation met
IP-adres 169.254.2.1 naar een printserver met het standaardIP-adres 192.0.0.192, typt u de volgende opdracht:
route add 192.0.0.192 169.254.2.1
LET OPGebruik van Telnet voor het handmatig
instellen van een IP-adres doet de dynamische
IP-configuratie (zoals BOOTP, DHCP of RARP)
teniet, wat resulteert in een statische configuratie.
Bij een statische configuratie zijn de IP-waarden
vast en is het mogelijk dat BOOTP, DHCP, RARP
en andere methoden voor dynamische configuratie
niet meer werken.
Tijdens het handmatig wijzigen van een IP-adres
dient u tevens tegelijk het subnetmasker en de
standaardgateway opnieuw te configureren.
NLWWTCP/IP-configuratie 86
Een gebruikelijke Telnet-sessie
Hieronder ziet u een afbeelding van de gebruikelijke manier om een
Telnet-sessie te starten.
NLWWTCP/IP-configuratie 87
Voor het instellen van configuratieparameters moet een Telnetsessie worden ingesteld van uw systeem naar de HP Jetdirectprintserver.
1. Typ het volgende achter de systeemprompt:
telnet <IP address>
waar <IP address> het IP-adres is dat wordt weergegeven op
de Jetdirect-configuratiepagina. Zie Hoofdstuk 9
.
2. Er wordt een verbinding naar de HP Jetdirect-printserver
weergegeven. Als de server reageert met connected to IP address, drukt u tweemaal op Enter om te controleren of de
Telnet-verbinding is geïnitialiseerd.
3. Als u om een gebruikersnaam en een wachtwoord wordt
gevraagd, typt u de gewenste waarden.
Als standaardinstelling is voor de Telnet-interface geen
gebruikersnaam of wachtwoord vereist. Als er een
beheerderswachtwoord is ingesteld, wordt u om een
gebruikersnaam en wachtwoord gevraagd alvorens u
instellingen voor Telnet-opdrachten kunt invoeren en opslaan.
4. Als standaardinstelling wordt een opdrachtregel-interface
geboden. Als u parameters wilt configureren met behulp
van een menu-interface typt u Menu. Zie Opties van de
gebruikersinterface voor meer informatie.
Raadpleeg voor een lijst van ondersteunde opdrachten en
parameters 'Telnet-opdrachten en parameters
'.
Opties van de gebruikersinterface
De HP Jetdirect-printserver biedt twee interface-opties voor het
invoeren van Telnet-opdrachten: een Opdrachtregel-interface
(standaardinstelling) en een Menu-interface.
NLWWTCP/IP-configuratie 88
Opdrachtregel-interface (standaardinstelling)
Met behulp van de opdrachtregel-interface voor Telnet kunt u de
configuratieparameters met behulp van de volgende procedures
instellen:
OpmerkingTyp tijdens een Telnet-sessie? om de beschikbare
configuratieparameters, de juiste opmaak voor
opdrachten en een lijst van opdrachten te bekijken.
Als u verdere (of geavanceerde) opdrachten wilt
weergeven, typt u de opdracht advanced voordat
u ? typt.
Als u de huidige configuratiegegevens wilt
weergeven, typt u /.
1. Typ achter de Telnet-prompt ">":
<parameter>: <waarde>
en druk vervolgens op Enter. Hierbij verwijst <parameter>
naar de configuratieparameter die u definieert, en <waarde>
naar de definities die u aan die parameter toekent.
Elk parameteritem wordt gevolgd door een return.
Zie Tabel 3.4
voor configuratieparameters (firmware-
versie x.25.00 of hoger).
2. Herhaal de vorige stap om extra configuratieparameters in
te stellen.
3. Nadat u de configuratieparameters hebt ingetypt, typt u exit
of quit (afhankelijk van het systeem).
Wanneer u wordt gevraagd of u de gewijzigde instellingen wilt
opslaan, typt u Y (standaard) voor Ja of N voor Nee.
Als u save typt in plaats van exit of quit, wordt u niet
gevraagd of u de instellingen wilt opslaan.
NLWWTCP/IP-configuratie 89
Telnet-opdrachten en parameters. Tabel 3.4 biedt een
overzicht van de beschikbare Telnet-opdrachten en parameters.
OpmerkingAls een parameter dynamisch wordt geleverd
(bijvoorbeeld door middel van een BOOTP- of
DHCP-server), kan de waarde niet worden
gewijzigd met Telnet zonder eerst de handmatige
configuratie in te stellen. Zie de opdracht
IP-config voor het instellen van de handmatige
configuratie.
Tijdens het handmatig wijzigen van een IP-adres
dient u tevens tegelijk het subnetmasker en de
standaardgateway opnieuw te configureren.
Tabel 3.4Telnet-opdrachten en parameters (1 van 20)
User Control Commands
OpdrachtBeschrijving
?Toont de Help en Telnet-opdrachten.
/Toont de huidige waarden.
menuToont de Menu-interface
advancedActiveert de geavanceerde opdrachten. De Help (?) omvat tevens
de geavanceerde opdrachten op de lijst.
generalDeactiveert de geavanceerde opdrachten. De Help (?) omvat niet
de geavanceerde opdrachten (standaardinstelling).
saveDient voor het opslaan van de configuratiewaarden en het
afsluiten van de sessie.
exitBeëindigt de sessie.
exportExporteert de instellingen naar een bestand voor bewerking en
voor het invoeren via Telnet of TFTP (deze opdracht wordt alleen
ondersteund door systemen zoals UNIX, die ondersteuning
bieden voor het omleiden van input/output).
voor toegang tot configuratieparameters.
NLWWTCP/IP-configuratie 90
Tabel 3.4Telnet-opdrachten en parameters (2 van 20)
Algemene instellingen
OpdrachtBeschrijving
passwd Stelt het beheerderswachtwoord in (wordt gedeeld met de
geïntegreerde webserver en HP Web Jetadmin).
passwd jd1234 jd1234 stelt het wachtwoord bijvoorbeeld in op
jd1234. jd1234 wordt tweemaal ingevoerd ter bevestiging.
Er mogen maximaal 16 alfanumerieke tekens worden gebruikt.
Tijdens het starten van de volgende Telnet-sessie wordt u naar
een gebruikersnaam en dit wachtwoord gevraagd.
Als u het wachtwoord wilt wissen, typt u de opdracht zonder het
wachtwoord en zonder de bevestiging.
U kunt wachtwoorden wissen door de fabriekswaarden te
herstellen.
sys-locationAlfanumerieke reeks (maximaal 255 tekens) die over het
algemeen gebruikt wordt ter aanduiding van een locatie.
sys-contactAlfanumerieke reeks (maximaal 255 tekens) die over het
algemeen gebruikt wordt ter aanduiding van de naam van een
beheerder van het netwerk of een apparaat.
ssl-stateHiermee wordt het beveiligingsniveau voor webcommunicatie van
de printserver ingesteld:
1 (standaardinstelling): gedwongen omleiding naar de HTTPS-
poort. Alleen HTTPS-communicatie (beveiligd HTTP) kan worden
gebruikt.
2: gedwongen omleiding naar HTTPS uitschakelen. HTTP- en
HTTPS-communicatie kunnen worden gebruikt.
security-reset Beveiligingsinstellingen op de printserver terugzetten op
fabriekswaarden. Bij 0 (standaardinstelling) worden de
beveiligingsinstellingen niet hersteld, bij 1 worden
beveiligingsinstellingen hersteld.
NLWWTCP/IP-configuratie 91
Tabel 3.4Telnet-opdrachten en parameters (3 van 20)
Hoofdinstellingen draadloos 802.11
OpdrachtBeschrijving
network-type De topologie van het draadloze 802.11-netwerk opgeven:
Infrastructure: de printserver communiceert via een
toegangspunt met andere vaste of draadloze netwerkapparaten
in het netwerk.
Ad hoc: (standaardinstelling) de printserver communiceert
rechtstreeks met andere draadloze apparaten, zonder gebruik van
een toegangspunt.
desired-ssid De gewenste SSID (Service Set Identifier) of netwerknaam voor
de printserver. Er mogen maximaal 32 alfanumerieke tekens
worden gebruikt.
De fabriekswaarde voor SSID is hpsetup in de Ad-hocmodus.
Maak geen gebruik van de Infrastructuur-netwerk-SSID hpsetup.
Als de opdracht ssid wordt gebruikt zonder ingang (een blanco
SSID), wordt de gewenste SSID <AUTO> toegewezen, waarbij de
SSID wordt verbonden met het eerste netwerk dat overeenkomt
met de verificatie-instellingen.
encryptionHet gebruik van codering. 0 (standaardinstelling) deactiveert,
1 activeert.
wep-key-
method
De indeling voor het invoeren van WEP-sleutels. Ingevoerde
WEP-sleutels moeten de juiste lengte hebben.
ASCII: (standaardinstelling) gebruik alfanumerieke ASCII-tekens
(0 - 9, a - z en A - Z). Voer 5 tekens in voor 40/64-bits codering.
Voer 13 tekens in voor 104/128-bits codering. Bij ingevoerde
ASCII-tekens wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en
kleine letters.
HEX: gebruik hexadecimale getallen (0 - 9, a - f en A - F).
Voer 5 hexadecimale getallen in voor 40/64-bits codering.
Voer 26 hexadecimale getallen in voor 104/128-bits codering.
Bij ingevoerde HEX-tekens wordt geen onderscheid gemaakt
tussen hoofdletters en kleine letters.
NLWWTCP/IP-configuratie 92
Tabel 3.4Telnet-opdrachten en parameters (4 van 20)
wep-key Hiermee geeft u een statische WEP-coderingssleutel
transmit-keyDe WEP-sleutelpositie (1, 2, 3 of 4) die de printserver voor
desiredchannel
auth-type Een verificatiemethode op koppelingsbasis voor de printserver
(Wired Equivalent Privacy) op. De printserver kan maximaal vier
WEP-sleutels opslaan met vier sleutelposities (sleutel 1, 2, 3, 4).
Als u een WEP-sleutel wilt invoeren, geeft u de sleutelpositie op,
gevolgd door de coderingssleutelwaarde. Bijvoorbeeld:
wep-key 1 0123456789net
hiermee wordt sleutel 1 toegewezen met een 128-bits
WEP-sleutel die wordt aangegeven met de waarde
0123456789net.
U kunt de opdracht wep-key-method gebruiken om de indeling
van de sleutelwaarde op te geven (hexadecimale getallen of
alfanumerieke ASCII-tekens). Tevens kunt u een optionele
parameter invoeren (ASCII of HEX) na de sleutelpositie.
Bijvoorbeeld:
wep-key 1 ASCII 0123456789net
hiermee wordt sleutel 1 toegewezen met een 128-bits
WEP-sleutel die wordt aangegeven met de alfanumerieke
ASCII-tekens 0123456789net.
Zorg ervoor dat sleutelposities en sleutelwaarden overeenkomen
met andere draadloze apparaten op het netwerk wanneer u
statische WEP-sleutels toewijst. Zorg ervoor dat alle ingevoerde
sleutelwaarden dezelfde lengte hebben en dat het juiste aantal
tekens of cijfers wordt gebruikt voor de lengte van de
WEP-sleutels.
gecodeerde communicatie zal gebruiken. Bijvoorbeeld:
transmit-key 2
geeft aan dat sleutel 2 voor gecodeerde communicatie zal worden
gebruikt.
(Ad-hoc) Het gewenste kanaal dat de printserver moet gebruiken
voor ad-hocnetwerkverbindingsaanvragen.
10: (standaardinstelling) gebruik kanaal 10 (2457 MHz).
11: gebruik kanaal 11 (2462 MHz).
De printserver gebruikt dit kanaal om de beschikbaarheid uit te
zenden als het ontdekken van en verbinden met het opgegeven
ad-hocnetwerk via een van de kanalen mislukt.
voordat toegang tot het netwerk is toegestaan.
Open: (standaardinstelling) gebruik Open System-verificatie als
geen verificatie vereist is voor toegang tot het draadloze netwerk.
In het netwerk kan echter wel gebruik worden gemaakt van
coderingssleutels voor gegevensbeveiliging.
Shared_Key: gebruik Shared Key-verificatie als in het netwerk
voor toegang tot het netwerk vereist is dat elk apparaat is
geconfigureerd met dezelfde geheime WEP-sleutel.
De optie Shared_Key kan niet worden gebruikt bij de instellingen
van de opdracht wpa-auth-type (802.1x of PSK).
NLWWTCP/IP-configuratie 93
Tabel 3.4Telnet-opdrachten en parameters (5 van 20)
server-auth Bij deze opdracht moet u een optie voor dynamische codering
(de opdracht dynamic-encrypt) en EAP 802.1x-verificatie
(de opdracht wpa-auth-type) opgeven. Gebruik deze opdracht
om verificatiemethoden op serverbasis op te geven die op het
netwerk worden gebruikt. Zie Hoofdstuk 1
voor een korte
beschrijving van ondersteunde verificatieprotocollen.
None: (standaardinstelling) er wordt geen gebruik gemaakt van
netwerkverificatie op serverbasis.
EAP_MD5: een verificatiemethode waarbij gebruik wordt
gemaakt van 802.1x EAP en MD5 (Message-Digest-algoritme 5,
RFC 1321). Hiervoor dienen een gebruikersnaam en wachtwoord
te worden geconfigureerd op het apparaat. Gebruik de opdrachten
svr-auth-user en svr-auth-pass om respectievelijk een
gebruikersnaam en een wachtwoord op te geven.
EAP_TLS: een verificatiemethode waarbij gebruik wordt gemaakt
van 802.1x EAP-TLS (Extensible Authentication Protocol -
Transport Layer Security, RFC 2716). Hiervoor zijn een
wachtwoord en een geïnstalleerd digitaal certificaat dat voldoet
aan X.509 vereist voor apparaatverificatie. Tevens dient er een
CA-certificaat (Certificate Authority) te zijn geïnstalleerd
voor validatie van de verificatieserver. Gebruik de opdracht
svr-auth-user om een gebruikersnaam op te geven.
Gebruik de geïntegreerde webserver om certificaten te
installeren. Zie Hoofdstuk 4
.
LEAP: een verificatiemethode waarbij gebruik wordt gemaakt van
LEAP (Lightweight Extensible Authentication Protocol). LEAP is
een eigen protocol van Cisco Systems, Inc. Voor LEAP zijn
een gebruikersnaam en een wachtwoord vereist. Gebruik de
opdrachten svr-auth-user en svr-auth-pass om
respectievelijk een gebruikersnaam en een wachtwoord op
te geven.
PEAP: een verificatiemethode waarbij gebruik wordt gemaakt van
PEAP (Protected Extensible Authentication Protocol). Voor
PEAP zijn een gebruikersnaam en een wachtwoord vereist
voor clientvalidatie. Tevens dient er een CA-certificaat
(Certificate Authority) te zijn geïnstalleerd voor validatie van de
verificatieserver. Gebruik de opdrachten svr-auth-user en
svr-auth-pass om respectievelijk een gebruikersnaam en een
wachtwoord op te geven. Gebruik de geïntegreerde webserver om
certificaten te installeren. Zie Hoofdstuk 4
.
EAP_TTLS: een verificatiemethode waarbij gebruik wordt
gemaakt van TTLS (Tunneled Transport Layer Security).
EAP-TTLS is een EAP-TLS-extensie waarbij ook gebruik wordt
gemaakt van digitale certificaten die voldoen aan X.509.
Voor TTLS zijn een gebruikersnaam en een wachtwoord
vereist voor clientvalidatie. Tevens dient er een CA-certificaat
(Certificate Authority) te zijn geïnstalleerd voor validatie van de
verificatieserver. Gebruik de opdrachten svr-auth-user en
svr-auth-pass om respectievelijk een gebruikersnaam en een
wachtwoord op te geven. Gebruik de geïntegreerde webserver om
certificaten te installeren. Zie Hoofdstuk 4
.
NLWWTCP/IP-configuratie 94
Tabel 3.4Telnet-opdrachten en parameters (6 van 20)
svr-auth-userEen gebruikersnaam voor verificatie op serverbasis. Er mogen
svr-auth-passEen wachtwoord voor verificatie op serverbasis. Er mogen
svr-auth-idDe tekenreeks van het CA-certificaat die zal worden gebruikt om
wpa-auth-type Deze opdracht is niet compatibel met de optie Shared Key-
pskpassphrase
maximaal 128 alfanumerieke tekens worden gebruikt.
maximaal 128 alfanumerieke tekens worden gebruikt.
de verificatieserver te identificeren en te valideren. De tekenreeks
wordt vergeleken met een identificatiereeks die is ontvangen van
de verificatieserver. Voor het vergelijken van de tekenreeksen
kunt u opgeven of een exacte overeenkomst vereist is.
RIGHT_MOST (standaardinstelling): de ingevoerde tekenreeks
wordt vergeleken met de meest rechtse tekens in de tekenreeks
van het CA-certificaat.
USE_EXACT: de ingevoerde tekenreeks moet exact
overeenkomen met de tekenreeks van de verificatieserver.
verificatie in de opdracht auth-type. Gebruik deze opdracht om
een ondersteund EAP-verificatietype op te geven:
802.1x: Selecteer deze optie op een EAP-netwerk waarop een
verificatieserver wordt gebruikt. Gebruik de opdracht
server-auth om de EAP/802.1x-protocollen op te geven die op
het netwerk worden gebruikt. Gebruik de opdracht
dynamic-encrypt om een optie voor dynamische codering op
te geven.
PSK: Selecteer deze optie op een EAP-netwerk waarop geen
verificatieserver wordt gebruikt. In plaats daarvan vindt op basis
van een vooraf gedeelde sleutel verificatie van apparaten plaats.
Een vooraf gedeelde sleutel wordt gegenereerd wanneer u een
netwerkwachtzin opgeeft met de opdracht psk-passphrase.
De opdracht dynamic-encrypt moet worden ingesteld
op Robust.
Een wachtzin op basis waarvan een vooraf gedeelde sleutel voor
het netwerk wordt gegenereerd. Een wachtzin moet bestaan uit
8 tot 63 ASCII-tekens in het hexadecimale bereik van 21 tot en
met 7E (de tekens 0-9, a-z, A-Z en diverse speciale tekens,
zoals !, @, #, $, %, ^, &, (, ), _, +, =, -, {, }, [, ], \, /, ”, <, >, ?, “, ‘, ~).
NLWWTCP/IP-configuratie 95
Tabel 3.4Telnet-opdrachten en parameters (7 van 20)
dynamicencrypt
Diagnostische gegevens voor 802.11 draadloos
OpdrachtBeschrijving
Current SSID(Alleen-lezen-parameter) De naam van het netwerk (SSID)
Current
Channel
Signal
Strength
Access Point
Mac
Selecteer een ondersteunde optie voor dynamische codering:
Basic: dynamische WEP-codering wordt ondersteund.
Robust: dynamische WPA- (Wi-Fi Protected Access) en
WEP-coderingsprotocollen worden ondersteund.
Gebruik de opdracht wpa-auth-type om een compatibel
EAP-verificatietype te selecteren:
● Voor EAP/PSK-verificatie moet de printserver gebruikmaken
van Robust Encryption (WPA-coderingsprotocollen).
● Voor EAP/802.1x-verificatie (alleen LEAP) moet de printserver
gebruikmaken van Basic Encryption.
● Voor EAP/802.1x-verificatie (alleen PEAP, TLS en TTLS)
kan de printserver, afhankelijk van het netwerk, gebruikmaken
van Basic Encryption of Robust Encryption.
Dynamische coderingsprotocollen vallen onder het toezicht van
de verificatieserver en moeten ook worden ondersteund door het
toegangspunt.
waarmee de draadloze printserver is verbonden.
(Alleen-lezen-parameter) Het kanaal dat op dat moment door de
draadloze printserver wordt gebruikt.
(Alleen-lezen-parameter) De sterkte van het radiosignaal dat door
de printserver wordt ontvangen.
<leeg>: geen radiosignaal gevonden tijdens het scannen.
No Signal: geen radiosignaal gevonden op de kanalen.
Poor/Marginal/Good/Excellent: geeft het niveau van de
gevonden signaalsterkte weer.
(Alleen-lezen-parameter) Het MAC-adres (Media Access Control)
van het toegangspunt dat wordt gebruikt voor Infrastructuur-
moduscommunicatie. Bijvoorbeeld:
00:a0:f8:38:7a:f7
geeft aan dat het toegangspunt met MAC-adres 00a0f8387af7 is
gebruikt voor communicatie in het netwerk.
NLWWTCP/IP-configuratie 96
Tabel 3.4Telnet-opdrachten en parameters (8 van 20)
Basisinstellingen van TCP/IP
OpdrachtBeschrijving
host-nameAlfanumerieke reeks (maximaal 32 tekens) voor het toewijzen of
wijzigen van de naam van het netwerkapparaat. Bijvoorbeeld:
"host-name printer1" geeft de naam "printer1" aan het apparaat.
IP-config Geef de configuratiemethode op:
manual: De printserver wacht op IP-parameters die handmatig
worden opgegeven (bijvoorbeeld met Telnet, met een
geïntegreerde webserver, via het bedieningspaneel of met
installatie-/beheersoftware). De status wordt aangegeven als
User Specified (door gebruiker bepaald).
bootp: de printserver verzendt BOOTP-verzoeken over het
netwerk voor dynamische IP-configuratie.
dhcp: de printserver verzendt DHCP-verzoeken over het netwerk
voor dynamische IP-configuratie.
ipIP-adres voor de printserver, met gestippelde letters. Bijvoorbeeld:
IP-config manual
ip 192.168.45.39
waarbij IP-config duidt op handmatige configuratie en ip
handmatig het IP-adres op de printserver instelt op 192.168.45.39.
Als u 0.0.0.0 opgeeft, wordt het IP-adres gewist.
Als u afsluit en een nieuw IP-adres opslaat, moet dit tijdens de
volgende Telnet-verbinding worden opgegeven.
subnet-maskEen waarde (in gestippelde tekst) ter identificatie van het netwerk-
default-gwHet IP-adres van de standaardgateway, in gestippelde tekst.
Config Server(Alleen-lezen-parameter) Het IP-adres van de server
en het hostgedeelte van een IP-adres in ontvangen berichten.
Bijvoorbeeld:
subnet-mask 255.255.255.0
slaat de waarde 255.255.255.0 voor het subnetmasker op op de
printserver. Door de waarde 0.0.0.0 wordt het subnetmasker
uitgeschakeld. Zie voor meer informatie Bijlage A
.
Bijvoorbeeld:
default-gw 192.168.40.1
wijst 192.168.40.1 toe als het IP-adres van de standaardgateway
voor de printserver.
Opmerking: als de HP Jetdirect-printserver door DHCP wordt
geconfigureerd en u het subnetmasker en de standaard-gateway
handmatig wijzigt, dient u het IP-adres van de printserver
handmatig te wijzigen. Op deze manier wordt het door
DHCP toegewezen adres opnieuw aan de DHCP-pool met
IP-adressen toegewezen.
(bijvoorbeeld een BOOTP- of DHCP-server) waardoor de
vorige keer het IP-adres van de HP Jetdirect-printserver is
geconfigureerd.
NLWWTCP/IP-configuratie 97
Tabel 3.4Telnet-opdrachten en parameters (9 van 20)
TFTP Server(Alleen-lezen-parameter) Het IP-adres van de TFTP-server die
TFTP
Filename
domain-nameDe domeinnaam voor het apparaat. Bijvoorbeeld:
dns-svrIP-adres van de DNS-server (Domain Name System).
pri-wins-svrHet IP-adres van de primaire WINS-server (Windows Internet
sec-wins-svrHet IP-adres van de secundaire WINS-server (Windows Internet
smtp-svr(SMTP-mailserver) Het IP-adres van de SMTP-server
Afdrukopties voor TCP/IP
OpdrachtBeschrijving
9100-printingDient voor het in- of uitschakelen van afdrukken via
ftp-printingActiveert of deactiveert de mogelijkheid voor afdrukken via FTP.
ipp-printingActiveert of deactiveert de mogelijkheid voor afdrukken via IPP.
lpd-printingActiveert of deactiveert de mogelijkheid voor afdrukken via LPD.
bannerDient voor het in- of uitschakelen van een LPD-voorblad.
interlockDient voor het aangeven of een bevestiging (ACK) voor alle
TFTP-parameters aan de HP Jetdirect-printserver geleverd heeft.
(Alleen-lezen-parameter) Het pad en de TFTP-bestandsnaam op
de TFTP-server. Bijvoorbeeld:
hpnp/printer1.cfg
domain-name support.hp.com
wijst support.hp.com toe als de naam van het domein.
De domeinnaam bevat niet de naam van de host; dit is niet een
zogenaamde volledig correcte domeinnaam, zoals
printer1.support.hp.com.
Name Service) server, in gestippelde tekst.
Name Service) server, in gestippelde tekst.
(Simple Mail Transport Protocol) voor uitgaande e-mail voor
TCP-pakketten vereist is alvorens de printer de afdrukverbinding
via Port 9100 mag sluiten. Om rekening te houden met
printservers met meerdere poorten wordt een waarde voor het
poortnummer en een optie opgegeven. Het poortnummer kan
1 (standaardinstelling), 2 of 3 zijn. De optiewaarde
0 (standaardinstelling) dient voor het uitschakelen van de
interlock; 1 dient voor het inschakelen. Bijvoorbeeld:
interlock 2 1 duidt op Poort 2 met de interlock ingeschakeld.
NLWWTCP/IP-configuratie 98
Tabel 3.4Telnet-opdrachten en parameters (10 van 20)
mult-tcp-conn(Restrict Mult Prt) Dient voor het in- en uitschakelen van meerdere
buffer-packing Dient voor het in- of uitschakelen van "buffer packing" voor
write-modeRegelt instelling van de TCP PSH-markering voor
TCP/IP LPD-wachtrijen
OpdrachtBeschrijving
addq Voegt een door de gebruiker gedefinieerde wachtrij toe.
deleteqVerwijdert een door de gebruiker gedefinieerde wachtrij.
defaultqDe naam van de wachtrij die moet worden gebruikt als de
addstringVoegt een door de gebruiker gedefinieerde tekenreeks toe die
deletestringVerwijdert een door de gebruiker gedefinieerde string. De naam
TCP-verbindingen.
0 (standaardinstelling): staat meerdere verbindingen toe.
1: dient voor het uitschakelen van meerdere verbindingen.
TCP/IP-pakketten.
0 (standaardinstelling): is gebruikelijk; de gegevensbuffer wordt
vóór verzending naar de printer ingepakt.
1: schakelt buffer packing uit; de gegevens worden naar de printer
verzonden zoals ze zijn ontvangen.
gegevensoverdrachten van apparaat naar clientcomputers.
0 (standaardinstelling): dient voor het uitschakelen van deze optie:
markering is niet ingesteld.
1: "all-push"-optie. De push-bit wordt in alle gegevenspakketten
ingesteld.
2: "eoi-push"-optie. De push-bit wordt alleen ingesteld voor
gegevenspakketten waarvoor de markering "End-of-Information"
is ingesteld.
De naam van de wachtrij (maximaal 32 ASCII-tekens die kunnen
worden weergegeven), van de prepend-tekenreeks, de appendtekenreeks en de verwerkingswachtrij (over het algemeen RAW)
moeten in de opdrachtregel worden opgegeven. Er mogen
maximaal zes door de gebruiker gedefinieerde wachtrijen worden
toegevoegd.
De naam van de wachtrij moet worden opgegeven in de
opdrachtregel deleteq.
opgegeven wachtrij voor een afdruktaak onbekend is.
De standaardwachtrij is AUTO.
vóór of na afdrukgegevens kan worden toegevoegd. Er mogen
maximaal acht alfanumerieke tekens worden opgegeven.
De naam van de tekenreeks en de inhoud van de tekenreeks
worden opgegeven in de opdrachtregel addstring.
van de string wordt opgegeven in de opdrachtregel deletestring.
NLWWTCP/IP-configuratie 99
Tabel 3.4Telnet-opdrachten en parameters (11 van 20)
"Raw" afdrukpoorten voor TCP/IP
OpdrachtBeschrijving
raw-portBepaalt extra poorten voor het afdrukken naar TCP-poort 9100.
Geldige poorten zijn 3000 tot 9000, afhankelijk van het
toepassingsprogramma. Er kunnen maximaal twee poorten
worden opgegeven.
Toegangsregeling voor TCP/IP
OpdrachtBeschrijving
allow Maakt een vermelding in de hosttoegangslijst die is opgeslagen
op de HP Jetdirect-printserver. Elke vermelding duidt een host of
netwerk met hosts aan die verbinding mogen maken met de
printer. De opmaak is "allow: netnum [mask]" waarbij "netnum"
een netwerknummer of het IP-adres van een host is en "mask"
een adresmasker van bits is dat op het netwerknummer en het
hostadres wordt toegepast ter controle van de toegang. Er zijn
op de toegangslijst maximaal 10 hosts toegestaan. Als hier geen
vermeldingen zijn, krijgen alle hosts toegang. Bijvoorbeeld:
allow 192.0.0.0255.0.0.0
staat hosts op netwerk 192 toe.
allow 192.168.1.2
staat een enkele host toe. In dit geval wordt uitgegaan van het
standaardmasker, 255.255.255.255; dit is dan niet verplicht.
allow 0 wist de hosttoegangslijst.
Zie voor meer informatie Hoofdstuk 7
Overige TCP/IP-instellingen
OpdrachtBeschrijving
syslog-config Activeert of deactiveert werking van de syslog-server op de