HP LaserJet 2600n User's Guide [nl]

HP Color LaserJet 2600n
Gebruikershandleiding
HP Color LaserJet 2600n-printer
Gebruikershandleiding
Copyright en licentie
© 2005 Copyright Hewlett-Packard Development Company, L.P.
Verveelvuldiging, bewerking en vertaling zonder voorafgaande schriftelijke toestemming zijn verboden, behalve zoals toegestaan door het auteursrecht.
De informatie in dit document kan zonder kennisgeving worden gewijzigd.
De enige garantie voor producten en services van HP worden uiteengezet in de garantieverklaring die bij dergelijke producten en services wordt geleverd. Niets in deze verklaring mag worden opgevat als een aanvullende garantie. HP is niet aansprakelijk voor technische of redactionele fouten of weglatingen in deze verklaring.
Artikelnummer Q6455-90942
Edition 1, 4/2005
Handelsmerken
Adobe Photoshop® en PostScript zijn handelsmerken van Adobe Systems Incorporated.
CorelDRAW™ is een handelsmerk of gedeponeerd handelsmerk van Corel Corporation of Corel Corporation Limited.
Microsoft®, Windows®, MS-DOS® en Windows NT® zijn gedeponeerde handelsmerken van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten van Amerika.
Netscape™ en Netscape Navigator™ zijn handelsmerken van Netscape Communications Corporation in de VS.
TrueType™ is een gedeponeerd handelsmerk van Apple Computer, Inc. in de VS.
ENERGY STAR® en het ENERGY STAR logo® zijn gedeponeerde handelsmerken van de Amerikaanse EPA (Environmental Protection Agency). Details over correct gebruik van de merken vindt u in de richtlijnen voor correct gebruik van de naam en het logo ENERGY STAR®.
Klantenondersteuning van HP
Online services
24 uur per dag bereikbaar via een modem- of internetverbinding
World Wide Web: bijgewerkte HP-printersoftware, productinformatie en ondersteunende informatie en printerdrivers in diverse talen kunt u vinden op http://www.hp.com/support/
clj2600n. (De site is Engelstalig.)
Hulpprogramma's bij het online oplossen van problemen
HP Instant Support Professional Edition (ISPE) is een pakket webhulpprogramma's voor het oplossen van problemen met de computers en afdrukapparatuur. Met ISPE kunt u snel problemen met computerapparatuur en afdrukproblemen opsporen en oplossen. De ISPE­hulpprogramma's kunt u vinden op http://instantsupport.hp.com.
Telefonische ondersteuning
Hewlett-Packard biedt gedurende de garantieperiode gratis telefonische ondersteuning. Als u belt, wordt u doorverbonden met een team van medewerkers die klaar staan om u te helpen. Raadpleeg de brochure in de productverpakking voor het telefoonnummer voor uw land/regio of ga naar http://welcome.hp.com/country/us/en/wwcontact.html. Zorg dat u de volgende gegevens bij de hand hebt als u HP belt: productnaam en serienummer, aankoopdatum en beschrijving van het probleem.
U kunt voor ondersteuning ook terecht op http://www.hp.com. Klik op het vak support &
drivers.
Softwarehulpprogramma's, drivers en elektronische informatie
Ga naar http://www.hp.com/go/clj2600n_software. (De website is Engelstalig, maar u kunt de printerdrivers in verschillende talen downloaden.)
Zie de brochure die bij uw printer is geleverd voor telefoonnummers.
Rechtstreeks bestellen van accessoires of benodigdheden van HP
Bestel benodigdheden via de volgende websites:
Noord-Amerika: https://www.hp.com/post-embed/ordersupplies-na
Latijns-Amerika: https://www.hp.com/post-embed/ordersupplies-la
Europa en Midden-Oosten: https://www.hp.com/post-embed/ordersupplies-emea
Voor landen/regio’s in Azië/Oceanië: https://www.hp.com/post-embed/ordersupplies-ap
Bestel accessoires via http://www.hp.com/accessories. Zie voor meer informatie.
Bel de volgende telefoonnummers als u benodigdheden en accessoires wilt bestellen:
Verenigde Staten: 1-800-538-8787
Canada: 1-800-387-3154
Zie de brochure die bij de printer is geleverd voor de telefoonnummers van de overige landen/regio's.
Service-informatie van HP
Accessoires en bestelinformatie
Bel 1-800-243-9816 (Verenigde Staten) of 1-800-387-3867 (Canada) voor geautoriseerde dealers in de Verenigde Staten of Canada of ga naar http://www.hp.com/go/cposupportguide.
NLWW iii
Neem voor service voor uw HP-product in de overige landen/regio's contact op met de afdeling klantenondersteuning van uw land/regio. Zie de brochure die bij uw printer is geleverd.
Serviceovereenkomsten van HP
Bel: 1-800-HPINVENT (1-800-474-6836 (VS)) of 1-800-268-1221 (Canada).
Service buiten de garantieperiode: 1-800-633-3600.
Uitgebreide service: bel 1-800-HPINVENT 1-800-474-6836 (VS) of 1-800-268-1221 (Canada) of ga naar de website HP Supportpack and Carepaq™ Services op
http://www.hpexpress-services.com/10467a.
HP-werkset
Gebruik de software van de HP-werkset om de printerstatus en -instellingen te controleren en informatie over oplossingen van problemen en online documentatie te bekijken. U kunt de HP-werkset bekijken als de printer rechtstreeks op uw computer of op het netwerk is aangesloten. U kunt de HP-werkset alleen gebruiken als u de software volledig hebt geïnstalleerd. Zie
Printerbeheer.
iv NLWW
Inhoudsopgave
1 Basisinformatie over de printer
Snelle toegang tot printerinformatie .........................................................................................2
Snelkoppelingen in de handleiding ....................................................................................2
Als u meer informatie wilt ..................................................................................................2
Printerconfiguraties ..................................................................................................................4
HP Color LaserJet 2600n-printer .......................................................................................4
Printerfuncties ..........................................................................................................................5
Overzicht ..................................................................................................................................7
Software ...................................................................................................................................9
Software en ondersteunde besturingssystemen ...............................................................9
Softwaretips .......................................................................................................................9
Software voor Windows ...................................................................................................10
Software voor Macintosh .................................................................................................11
De printersoftware verwijderen ........................................................................................11
Specificaties voor het afdrukmateriaal ...................................................................................13
Algemene richtlijnen ........................................................................................................13
Papier en afdrukmateriaal ...............................................................................................13
Omgeving voor afdrukken en opslag ...............................................................................14
Enveloppen ......................................................................................................................15
Etiketten ...........................................................................................................................16
Transparanten .................................................................................................................16
Ondersteunde formaten en gewichten afdrukmateriaal ...................................................17
2 Bedieningspaneel
Functies van bedieningspaneel .............................................................................................19
Display .............................................................................................................................20
Status van de benodigdheden begrijpen .........................................................................20
Printerstatus ....................................................................................................................20
3 Netwerkfunctie
Een configuratie instellen waarbij het apparaat via een netwerkpoort is aangesloten
(directmodus of peer-to-peer afdrukken) ............................................................................24
Ondersteunde netwerkprotocollen .........................................................................................25
TCP/IP-configuratie ................................................................................................................27
TCP/IP-configuratie via server, AutoIP of handmatig ......................................................27
TCP/IP-configuratie via server .........................................................................................27
Configuratie standaard IP-adres ......................................................................................27
Hulpmiddelen voor TCP/IP-configuratie ..........................................................................28
BOOTP/TFTP gebruiken ........................................................................................................29
Waarom BOOTP gebruiken? ...........................................................................................29
BOOTP onder UNIX ........................................................................................................29
DHCP gebruiken ....................................................................................................................33
UNIX-systemen ...............................................................................................................33
Windows-systemen .........................................................................................................33
NLWW v
NetWare-systemen ..........................................................................................................36
DHCP-configuratie onderbreken ............................................................................................37
Het bedieningspaneel van de printer gebruiken ....................................................................38
De geïntegreerde webserver gebruiken .................................................................................39
4 Afdruktaken
Afdrukmateriaal plaatsen .......................................................................................................42
Afdrukmateriaal in lade 1 plaatsen ..................................................................................42
Afdrukmateriaal in lade 2 of optionele lade 3 plaatsen ....................................................43
Afdrukken op speciaal afdrukmateriaal ..................................................................................46
Afdrukken op enveloppen ................................................................................................46
Afdrukken op etiketten .....................................................................................................48
Transparanten .................................................................................................................49
Afdrukken op HP LaserJet glanzend papier en HP LaserJet-fotopapier .........................50
Afdrukken op briefhoofdpapier of voorbedrukte formulieren ...........................................52
Afdrukken op HP LaserJet Tough-papier ........................................................................52
Afdrukken op afdrukmateriaal met aangepast formaat of kaarten ...................................53
Afdruktaken beheren ..............................................................................................................54
Afdrukken via ladebron in vergelijking met afdrukken via type of formaat van papier .....55
Toegang tot de instellingen in de printerdriver ................................................................60
Dubbelzijdig afdrukken ...........................................................................................................62
Dubbelzijdig afdrukken (handmatig) ................................................................................62
Een afdruktaak annuleren ......................................................................................................64
5 Kleur
Kleur gebruiken ......................................................................................................................66
HP ImageREt 2400 ..........................................................................................................66
Afdrukmateriaal selecteren ..............................................................................................66
Kleuropties .......................................................................................................................66
sRGB (standard Red-Green-Blue) ..................................................................................67
Kleuropties beheren ...............................................................................................................68
Afdrukken in grijsschaal ...................................................................................................68
Kleuren automatisch of handmatig aanpassen ...............................................................68
Handmatige kleuropties ...................................................................................................68
Kleuren afstemmen ................................................................................................................71
6 Procedures
Afdrukprocedures ...................................................................................................................74
Afdrukken op speciaal afdrukmateriaal, zoals glanzend papier of fotopapier .................75
Op beide zijden van het papier afdrukken .......................................................................76
Op enveloppen en aangepaste materiaalformaten afdrukken .........................................76
De afdrukinstellingen voor het apparaat, zoals de afdrukkwaliteit, wijzigen in de
HP-werkset ...................................................................................................................77
Kleurendocumenten in zwart-wit afdrukken vanaf mijn computer ...................................78
Kleuropties wijzigen .........................................................................................................78
Netwerkprocedures ................................................................................................................79
Het apparaat configureren en op het netwerk gebruiken ................................................79
Mijn netwerkwachtwoord instellen ...................................................................................79
Het IP-adres van mijn netwerk zoeken ............................................................................79
Een statisch IP-adres voor de printer instellen ................................................................80
Overige vragen over het apparaat .........................................................................................81
Printcartridges vervangen ................................................................................................81
vi NLWW
7 Printerbeheer
Speciale pagina's ...................................................................................................................86
Demopagina ....................................................................................................................86
Configuratiepagina ..........................................................................................................86
Pagina met de status van benodigdheden ......................................................................87
Menu-overzicht ......................................................................................................................89
Menu-overzicht afdrukken ...............................................................................................89
HP-werkset ............................................................................................................................90
Ondersteunde besturingssystemen .................................................................................90
Ondersteunde browsers ..................................................................................................90
De HP-werkset bekijken ..................................................................................................91
Tabblad Status ................................................................................................................91
Tabblad Probleemoplossing ............................................................................................91
Tabblad Waarschuwingen ...............................................................................................92
Tabblad Documentatie ....................................................................................................92
Apparaatinstellingen ........................................................................................................92
Overige koppelingen ........................................................................................................92
De geïntegreerde webserver gebruiken .................................................................................93
De geïntegreerde webserver openen via een netwerkverbinding ...................................93
Tabblad Informatie ...........................................................................................................94
Tabblad Instellingen ........................................................................................................94
Tabblad Netwerken .........................................................................................................94
Overige koppelingen in de HP-werkset ...........................................................................95
8 Onderhoud
Benodigdheden beheren ........................................................................................................98
Levensduur van benodigdheden .....................................................................................98
Benodigdheden controleren en bestellen ........................................................................98
Benodigdheden bewaren .................................................................................................99
Benodigdheden vervangen en opnieuw gebruiken .........................................................99
Beleid van HP ten aanzien van benodigdheden van derden ...........................................99
Anti-namaakwebsite van HP .........................................................................................100
Cartridge leeg opheffen .......................................................................................................101
Configuratie ...................................................................................................................101
Doorgaan met gebruik ...................................................................................................101
De printer reinigen ...............................................................................................................102
De fuser reinigen met de HP-werkset ............................................................................102
De printer kalibreren ............................................................................................................103
De printer op de printer zelf kalibreren ..........................................................................103
De printer via de HP-werkset kalibreren ........................................................................103
9 Problemen oplossen
Ondersteuningsbeleid ..........................................................................................................106
Procedure voor het oplossen van problemen ......................................................................107
Controlelijst voor het oplossen van problemen ..............................................................107
Berichten op het bedieningspaneel ......................................................................................109
Signaal- en waarschuwingsberichten ............................................................................109
Kritieke foutberichten .....................................................................................................110
Storingen verhelpen .............................................................................................................113
Waar moet u kijken bij papierstoringen? .......................................................................113
Vastgelopen papier uit de printer verwijderen ...............................................................114
Vastgelopen papier uit lade 2 of optionele lade 3 verwijderen ......................................115
Vastgelopen papier uit de bovenste bak verwijderen ....................................................116
Afdrukproblemen ..................................................................................................................117
NLWW vii
Problemen met afdrukkwaliteit ......................................................................................117
Problemen met de verwerking van afdrukmateriaal ......................................................125
Prestatieproblemen .......................................................................................................128
Hulpprogramma's voor het oplossen van problemen ...........................................................130
Apparaatpagina's en -rapporten ....................................................................................130
HP-werkset ....................................................................................................................131
Menu Service .................................................................................................................131
Bijlage A Accessoires en bestelinformatie
Benodigdheden ....................................................................................................................134
Kabels en interface-accessoires ..........................................................................................135
Accessoires voor papierverwerking .....................................................................................136
Papier en overige afdrukmaterialen .....................................................................................137
Vervangbare onderdelen .....................................................................................................139
Aanvullende documentatie ...................................................................................................140
Bijlage B Service en ondersteuning
Beperkte garantie van Hewlett-Packard ..............................................................................141
Beperkte garantie van printcartridge ....................................................................................143
Informatie over service en ondersteuning ............................................................................144
Services en serviceovereenkomsten van HP Care Pack™ ...........................................144
De printer opnieuw verpakken .............................................................................................145
De printer opnieuw verpakken .......................................................................................145
Serviceformulier ...................................................................................................................146
Bijlage C Specificaties
Printerspecificaties ...............................................................................................................149
Bijlage D Informatie over wettelijke voorschriften
Inleiding ................................................................................................................................151
FCC-voorschriften ................................................................................................................152
Milieuvriendelijk productiebeleid ..........................................................................................153
Milieubescherming .........................................................................................................153
Ozon-productie ..............................................................................................................153
Energieverbruik .............................................................................................................153
HP LaserJet-afdrukbenodigdheden ...............................................................................153
Chemiekaart (MSDS) ...........................................................................................................155
Conformiteitsverklaring ........................................................................................................156
Veiligheidsvoorschriften per land/regio ................................................................................157
Verklaring ten aanzien van laserveiligheid ....................................................................157
Canadian DOC statement .............................................................................................157
Korean EMI statement ...................................................................................................157
VCCI statement (Japan) ................................................................................................157
Finnish laser statement .................................................................................................158
Index
viii NLWW

Basisinformatie over de printer

In dit gedeelte vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Snelle toegang tot printerinformatie
Printerconfiguraties
Printerfuncties
Overzicht
Software
Specificaties voor het afdrukmateriaal
NLWW 1

Snelle toegang tot printerinformatie

Snelkoppelingen in de handleiding

Overzicht
Functies van bedieningspaneel
Problemen oplossen

Als u meer informatie wilt

Er zijn diverse naslagwerken voor deze printer beschikbaar. Zie http://www.hp.com/support/
clj2600n voor meer informatie.
De printer instellen
Starthandleiding: hierin vindt u stapsgewijze instructies voor het installeren en het instellen van de printer.
Handleidingen voor accessoires en benodigdheden: in deze handleidingen vindt u stapsgewijze instructies voor het installeren van printeraccessoires. De handleiding worden geleverd bij de accessoires die u aanschaft.
2 Hoofdstuk 1 Basisinformatie over de printer NLWW
De printer gebruiken
Gebruikershandleiding: bevat uitgebreide informatie over het gebruik van de printer en het
verhelpen van mogelijke problemen. Deze handleiding staat in twee indelingen op de cd-rom die bij de printer is geleverd: in PDF-indeling om de handleiding af te drukken en in HTML­indeling om de handleiding online te bekijken. De handleiding is ook beschikbaar via de software van HP-werkset.
Help: bevat informatie over de printeropties die in de printerdrivers beschikbaar zijn. U kunt een Help-onderwerp raadplegen via het menu Help van de printerdriver.
HTML (online) gebruikershandleiding: bevat uitgebreide informatie over het gebruik van de printer en het verhelpen van mogelijke problemen. Ga naar http://www.hp.com/support/
clj2600n. Na het tot stand brengen van de verbinding, selecteert u Handleidingen.
NLWW Snelle toegang tot printerinformatie 3

Printerconfiguraties

Dank u voor de aankoop van de printer Color LaserJet 2600n. De printer is verkrijgbaar in de configuratie die hieronder wordt beschreven.

HP Color LaserJet 2600n-printer

De HP Color LaserJet 2600n-printer is een vierkleurenlaserprinter met een afdruksnelheid van 8 pagina's per minuut (ppm) in zwart-wit en kleur.
Laden: de printer is uitgerust met een voorrangsinvoerlade voor één vel (lade 1) en een
universele lade (lade 2) voor maximaal 250 vellen papier of ander afdrukmateriaal, of 10 enveloppen. Een optionele papierlade voor 250 vellen (optionele lade 3) wordt ondersteund. Zie informatie.
Verbindingen: het apparaat heeft een USB 2.0-poort voor snelle verbindingen en een
geïntegreerde printserver van HP voor aansluiting op een 10/100Base-T-netwerk.
Geheugen: de printer wordt standaard met 16 MB (megabytes) synchroon SDRAM
(synchronous dynamic random access memory) geleverd. Er kan geen extra geheugen worden toegevoegd.
Ondersteunde formaten en gewichten afdrukmateriaal voor meer
4 Hoofdstuk 1 Basisinformatie over de printer NLWW

Printerfuncties

Functie HP Color LaserJet 2600n-printer
Afdrukken in kleur Biedt laserafdrukken in kleur met vier
basiskleuren: cyaan, magenta, geel en zwart (CMYK).
Hoge afdruksnelheid
Uitstekende afdrukkwaliteit
Eenvoudig in gebruik Weinig benodigdheden nodig.
Drukt in zwart-wit maximaal 8 ppm af op
Letter-formaat en maximaal 8 ppm op A4­formaat. Drukt af in kleur op A4/Letter met 8 ppm.
ImageREt 2400 biedt een kleurenkwaliteit
vergelijkbaar met 2400 dpi door middel van een multilevel-afdrukproces.
Tekst en afbeeldingen op 600 bij 600 dpi
(dots per inch).
Aanpasbare instellingen voor het
optimaliseren van de afdrukkwaliteit.
De HP UltraPrecise-printcartridge bevat
toner van een fijnere samenstelling, zodat tekst en afbeeldingen scherper worden afgedrukt.
Benodigdheden zijn eenvoudig te installeren.
Eenvoudige toegang tot printerinformatie en
-instellingen met de software van de HP­werkset.
Eenvoudige toegang tot alle benodigdheden
en de papierbaan via de voorste klep.
Flexibele papierverwerking
Interfaceaansluitingen
Lade 1 en 2 voor briefhoofdpapier,
enveloppen, etiketten, transparanten, afdrukmateriaal van speciaal formaat, briefkaarten, HP LaserJet glanzend papier, HP LaserJet Tough-papier, zwaar papier en HP Laser-fotopapier.
Een bovenste uitvoerbak voor 125 vellen.
Dubbelzijdig afdrukken (handmatig). Zie
Dubbelzijdig afdrukken voor meer informatie.
USB-poort voor hoge snelheid.
De HP Color LaserJet 2600n-printer heeft
een geïntegreerde printserver van HP voor aansluiting op een 10/100Base-T-netwerk.
NLWW Printerfuncties 5
Functie HP Color LaserJet 2600n-printer
Energiebesparing De printer bespaart automatisch elektriciteit
door het energieverbruik aanmerkelijk terug te brengen wanneer er niet wordt afgedrukt.
Als partner van ENERGY STAR® heeft
Hewlett-Packard Company bepaald dat dit product voldoet aan de richtlijnen van ENERGY STAR® voor efficiënt energieverbruik. ENERGY STAR® is een in de Verenigde Staten gedeponeerd servicemerk van de Amerikaanse Environmental Protection Agency (EPA).
Economisch afdrukken Met N-per-vel afdrukken (meerdere pagina's
op één vel afdrukken) en handmatig dubbelzijdig afdrukken bespaart u papier.
Meerdere pagina’s op één vel afdrukken
Zie
(N-per-vel) en Dubbelzijdig afdrukken.
Benodigdheden Een pagina met de status van
benodigdheden met weergave van de printcartridges waarbij de resterende hoeveelheden worden weergegeven. Alleen beschikbaar voor onderdelen van HP.
Cartridges hoeven niet te worden geschud.
Echtheidscontrole van HP-printcartridges.
Mogelijkheid tot het bestellen van
benodigdheden.
Toegankelijkheid Online gebruikershandleiding die compatibel
is met reader-programma's.
Alle kleppen en deksels kunnen met één
hand worden geopend.
Mogelijkheden tot uitbreiding Optionele lade 3: met deze algemene lade
voor 250 vellen hoeft u minder vaak papier in de printer te plaatsen. Er kan slechts één extra lade voor 250 vellen op de printer worden geïnstalleerd.
Optionele HP Jetdirect externe printserver
voor verbinding met een netwerk.
6 Hoofdstuk 1 Basisinformatie over de printer NLWW

Overzicht

In de volgende afbeeldingen worden de locaties en namen van de belangrijkste onderdelen van deze printer aangegeven.
Vooraanzicht (weergegeven met optionele lade 3)
1 Uitvoerbak 2 Bedieningspaneel van de printer 3 Voorste klep 4 Lade 2 (250 vellen) 5 Lade 1 (voorrangsinvoerlade voor één vel) 6 Lade 3 (optioneel; 250 vellen)
Achter- en zijkant
1 Aan/uit-schakelaar 2 Voedingsaansluiting 3 Stofklep 4 Geïntegreerde printserver van HP voor aansluiting op een 10/100Base-T-netwerk 5 USB-aansluiting
NLWW Overzicht 7
1 Transportband
VOORZICHTIG
Plaats niets op de transportband. Deze bevindt zich aan de binnenkant van de voorste klep. Anders kunt u de printer beschadigen, wat een nadelige invloed heeft op de afdrukkwaliteit.
8 Hoofdstuk 1 Basisinformatie over de printer NLWW

Software

Software en ondersteunde besturingssystemen

HP adviseert de geleverde software te installeren zodat u de printer gemakkelijk kunt instellen en de volledige functionaliteit van het apparaat kunt gebruiken. Niet alle software is in alle talen beschikbaar. Zie de starthandleiding voor instructies voor het installeren van deze software en het leesmij-bestand voor recente software-informatie.
Via internet en andere bronnen zijn de meest recente versies van drivers, extra drivers en andere software beschikbaar. Zie hebt tot internet.
De printersoftware ondersteunt de volgende besturingssystemen:
Microsoft® Windows® 98 Second Edition en Windows Millennium Edition (ME)
(installatie voor printer toevoegen)
Microsoft® Windows® 2000 en Windows XP
Microsoft® Windows® Server 2003
Macintosh OS X 10.2 en hoger
In de volgende tabellen wordt de software weergegeven die beschikbaar is voor uw besturingssysteem.
Klantenondersteuning van HP wanneer u geen toegang
HP Color LaserJet 2600n-printersoftware
Functie Windows 98 Second
Edition, ME
Installatieprogramma voor Windows
Windows-printerdriver
Software van HP­werkset
Installatieprogramma voor Macintosh
Macintosh­printerdrivers
Windows 2000 en XP Macintosh OS X 10.2

Softwaretips

Hieronder volgt een aantal tips voor het gebruik van de printersoftware.
Hoe krijg ik toegang tot printerfuncties?
en hoger
De printerfuncties zijn toegankelijk via de printerdriver. Sommige functies, zoals speciale papierformaten en afdrukstand, kunnen ook beschikbaar zijn in de toepassing waarmee u een bestand maakt. Wijzig de instellingen indien mogelijk in de toepassing, aangezien wijzigingen in de toepassing voorrang hebben boven wijzigingen in de printerdriver.
NLWW Software 9
Via de printerdriver (of het dialoogvenster Print voor Macintosh-besturingssystemen) hebt u toegang tot geavanceerde printerfuncties. Zie voor meer informatie over specifieke functies van de printerdriver.
Toegang tot de instellingen in de printerdriver
Hoe kan ik de laatste printersoftware verkrijgen?
Als u upgrades voor de afdruksoftware wilt bekijken en installeren, kunt u drivers downloaden van het World Wide Web of van de FTP-servers (File Transfer Protocol) van HP.
Drivers downloaden
1. Ga naar http://www.hp.com/support/clj2600n. Klik op support & drivers.
2. De webpagina voor de drivers is mogelijk in het Engels, maar u kunt de drivers zelf in diverse talen downloaden.
Als u geen toegang hebt tot internet, neemt u contact op met de klantenondersteuning van HP. (Zie Raadpleeg het leesmij-bestand voor aanvullende release-informatie.
Klantenondersteuning van HP of de brochure in de verpakking van de printer.)
Welke software is er nog meer beschikbaar?
Zie het leesmij-bestand op de cd-rom van de HP Color LaserJet 2600n voor meer informatie over extra software en talen die worden ondersteund.

Software voor Windows

Wanneer u de software voor Windows installeert, kunt u de printer rechtstreeks aansluiten op een computer met een USB-kabel of met het geïntegreerde netwerk van HP. Zie de starthandleiding voor instructies voor het installeren van deze software en het leesmij­bestand voor recente software-informatie.
De volgende software is beschikbaar voor alle gebruikers van de printer, of de printer nu rechtstreeks op een computer is aangesloten met een USB-kabel, of op een netwerk met een geïntegreerde netwerkprintserver van HP.
Printerdrivers
Printerdrivers zijn software-onderdelen die toegang geven tot printerfuncties en zorgen dat de computer met de printer kan communiceren. Zie
printerdriver voor meer informatie over het gebruik van uw printerdriver.
Help gebruiken
De printerdriver bevat Help-dialoogvensters die u kunt activeren met de knop Help in de driver, met de toets F1 op het toetsenbord van de computer of met het vraagtekensymbool (?) rechtsboven in de printerdriver. Deze Help-dialoogvensters bevatten gedetailleerde informatie over de specifieke driver. De Help voor de printerdriver staat los van de Help­schermen van uw programma.
Toegang tot de instellingen in de
HP-werkset
U kunt de HP-werkset alleen gebruiken als u de software volledig hebt geïnstalleerd.
10 Hoofdstuk 1 Basisinformatie over de printer NLWW
De HP-werkset bevat koppelingen naar printerstatusinformatie en Help-informatie, zoals deze gebruikershandleiding, en hulpmiddelen voor het opsporen en oplossen van problemen. U kunt ook uitleg en animaties op het bedieningspaneel bekijken. Zie
Onderhoud voor meer informatie.

Software voor Macintosh

De printer bevat de volgende software voor Macintosh-computers.
Macintosh-printerdriver
Wanneer u de software voor Macintosh installeert, kunt u de printer rechtstreeks aansluiten op een computer met een USB-kabel of met het geïntegreerde netwerk van HP. Raadpleeg
Toegang tot de instellingen in de printerdriver voor meer informatie bij het gebruik van uw
printerdriver. Als u verbinding maakt via het netwerk, kunt u de printer configureren met de geïntegreerde webserver.

De printersoftware verwijderen

U verwijdert de software door de volgende instructies voor uw besturingssysteem uit te voeren.
Opmerking
Software voor Windows verwijderen
Met het hulpprogramma voor verwijderen kunt u één of meer van de onderdelen van het HP­afdruksysteem voor Windows selecteren en van uw computer verwijderen.
Software voor Windows 98 Second Edition en hoger verwijderen
Meld u in Windows 2000 of XP aan als beheerder voordat u de installatie ongedaan gaat maken.
1. Sluit alle geopende programma's.
Voor Windows 98 Second Edition en ME
a. Druk op Ctrl+Alt+Delete. Het dialoogvenster Programma afsluiten wordt geopend.
b. Selecteer een programma met uitzondering van Explorer of Systray en klik op Taak
beëindigen.
c. Herhaal stap b tot alle programma's behalve Explorer en Systray zijn afgesloten.
NLWW Software 11
Voor Windows 2000 en XP
a. Druk op Ctrl+Alt+Delete. Het dialoogvenster Windows-beveiliging wordt geopend.
b. Klik op Taakbeheer en klik vervolgens op het tabblad Toepassingen.
c. Selecteer een programma en klik vervolgens op Taak beëindigen.
d. Herhaal stap c tot alle programma's zijn afgesloten.
2. Klik in het menu Start op Programma's en wijs HP aan. Vervolgens wijst u HP Color LaserJet 2600n aan en klikt u op de optie voor het ongedaan maken van de installatie van de HP Color LaserJet 2600n.
3. Klik in het welkomstvenster op Volgende.
4. Klik op Volgende en volg verder de instructies op het scherm. Klik bij het bericht waarin u wordt gevraagd gedeelde bestanden te verwijderen op Ja op alles. De bestanden worden verwijderd.
5. Klik op OK als u wordt gevraagd de computer opnieuw te starten.
Software voor Windows verwijderen met de optie Software
Een andere methode voor het verwijderen van de printersoftware is het gebruik van de functie Software (toevoegen of verwijderen van programma's). Met deze methode hoeft u niet over de cd-rom met de software te beschikken.
1. Klik op Start, wijs Instellingen aan en klik op Configuratiescherm.
2. Klik op Software.
3. Blader door de lijst met programma's en klik op de HP Color LaserJet 2600n-printer.
4. Klik op Verwijderen.
Software verwijderen voor Macintosh
Voer de volgende procedure uit om de printer van de Macintosh te verwijderen:
1. Open Afdrukbeheer (10.2) of Print Setup Utility (Hulpprogramma voor het instellen van de printer) (10.3).
2. Selecteer de printernaam.
3. Selecteer Verwijder.
12 Hoofdstuk 1 Basisinformatie over de printer NLWW

Specificaties voor het afdrukmateriaal

Dit gedeelte bevat informatie over specificaties van de kwaliteit van het afdrukmateriaal, richtlijnen voor het gebruik en de opslag van afdrukmateriaal.

Algemene richtlijnen

Het is mogelijk dat het afdrukmateriaal aan alle richtlijnen in deze handleiding voldoet en toch geen bevredigend resultaat geeft. Dit probleem kan worden veroorzaakt door onjuist gebruik, een onaanvaardbare temperatuur en vochtigheidsgraad of andere variabelen waarover Hewlett-Packard geen controle heeft.
Test, voordat u een grote hoeveelheid afdrukmateriaal aanschaft, altijd een exemplaar op kwaliteit en controleer of het afdrukmateriaal voldoet aan de vereisten in deze gebruikershandleiding en in de HP LaserJet Printer Family Print Media Guide. Zie
Accessoires en bestelinformatie voor bestelinformatie.
VOORZICHTIG
VOORZICHTIG
Het gebruik van afdrukmateriaal dat niet aan de specificaties van HP voldoet, kan problemen met de printer veroorzaken, waardoor deze gerepareerd moet worden. Deze reparaties worden niet gedekt door de garantie of de serviceovereenkomsten van Hewlett­Packard.
Gebruik alleen papier dat is ontworpen voor laserprinters. Papier voor inkjetprinters kan de printer beschadigen.
Deze printer kan diverse afdrukmaterialen verwerken, zoals losse vellen papier (met inbegrip van 100% kringlooppapier), enveloppen, etiketten, transparanten, HP LaserJet glanzend papier, HP LaserJet Tough-papier, HP LaserJet-fotopapier en speciaal papier. Eigenschappen zoals gewicht, samenstelling, vezels en vochtgehalte zijn belangrijke factoren die de kwaliteit van de uitvoer en de prestaties van de printer beïnvloeden. Afdrukmateriaal dat niet aan de in deze handleiding beschreven richtlijnen voldoet, kan de volgende problemen veroorzaken:
Slechte afdrukkwaliteit
Meer papierstoringen
Voortijdige slijtage van de printer waardoor reparaties nodig zijn

Papier en afdrukmateriaal

Categorie Specificaties
Zuurgraad 5,5 pH tot 8,0 pH
Dikte 0,094 tot 0,18 mm
Omkrullen in riem Vlak binnen 5 mm
Type snijrand Scherp afgesneden papier zonder ruwe randen
Compatibiliteit met fuser Mag niet schroeien, smelten, geen inktvegen
vertonen en geen gevaarlijke dampen afgeven wanneer het gedurende 0,1 seconde tot 210°C wordt verhit.
NLWW Specificaties voor het afdrukmateriaal 13
Categorie Specificaties
Vezel Lange vezels
Vochtgehalte 4% tot 6% per gewichtseenheid
Gladheid 100 tot 250 Sheffield
Zie voor volledige specificaties voor afdrukmateriaal voor alle HP LaserJet-printers de HP LaserJet Printer Family Print Media Guide. Ga naar http://www.hp.com/support/
ljpaperguide om de handleiding in PDF-indeling te downloaden.

Omgeving voor afdrukken en opslag

De beste omgeving voor afdrukken en het opslaan van afdrukmateriaal is bij kamertemperatuur en niet te droog of te vochtig. Papier is hygroscopisch: het neemt vocht snel op en geeft het ook weer snel af.
Door een combinatie van warmte en vocht raakt papier beschadigd. Door de warmte verdampt het vocht in het papier, terwijl dit door de koude op de vellen condenseert. Verwarmingssystemen en airconditioners verwijderen het meeste vocht uit een vertrek. Wanneer een pak papier wordt geopend en gebruikt, verliest het papier vocht, waardoor strepen en vlekken ontstaan. Vochtig weer en drinkfonteinen kunnen de vochtigheid in een vertrek doen toenemen. Wanneer een pak papier wordt geopend voor gebruik, neemt het papier vocht op en ontstaan er lichte afdrukken en weggevallen gedeelten. Ook kan het papier vervormen wanneer het vocht verliest en opneemt. Dit kan tot papierstoringen leiden.
Daarom zijn de opslag en het hanteren van papier even belangrijk als het papierfabricageproces zelf. De omgevingscondities bij papieropslag kunnen een rechtstreeks effect op de papiertoevoer hebben.
Zorg ervoor dat u niet meer papier aanschaft dan gemakkelijk in korte tijd (ongeveer drie maanden) kan worden opgebruikt. Papier dat lange tijd opgeslagen blijft, kan aan extreme warmte en vochtigheid worden blootgesteld, waardoor het beschadigd kan raken. Planning is belangrijk om beschadiging van een grote voorraad papier te voorkomen.
Ongeopende riemen papier in verzegelde verpakking kunnen enkele maanden lang stabiel blijven voordat het papier wordt gebruikt. Geopende pakken papier kunnen eerder door de omgeving beschadigd raken, vooral als ze niet in een vochtafstotende omslag zijn gewikkeld.
De omgeving voor papieropslag moet goed worden onderhouden om de optimale prestaties van de printer te verzekeren. De vereiste temperatuur is 20 tot 24°C, met een vochtigheidsgraad van 45 tot 55%. De volgende richtlijnen zijn nuttig bij het evalueren van de omgeving waar het papier wordt opgeslagen:
Het afdrukmateriaal moet op of omstreeks kamertemperatuur worden opgeslagen.
De lucht mag niet te droog of te vochtig zijn (vanwege de hygroscopische
eigenschappen van het papier).
De beste manier om een geopende riem papier op te slaan is deze weer strak in de
vochtbestendige omslag te wikkelen. Als de omgeving van de printer bloot staat aan extreme omstandigheden, dient u alleen de hoeveelheid papier uit te pakken die gedurende één dag wordt gebruikt om ongewenste veranderingen vanwege vochtigheid te voorkomen.
Bewaar papier en afdrukmaterialen nooit dicht bij een verwarming of airconditioning of
nabij ramen en deuren die vaak open staan.
14 Hoofdstuk 1 Basisinformatie over de printer NLWW

Enveloppen

U kunt enveloppen afdrukken uit lade 1 of lade 2. Selecteer de soort envelop die u gebruikt in het dialoogvenster Afdrukken of de printerdriver.
Stel in uw programma de marges voor de enveloppen in. De volgende tabel geeft de normale adresmarges aan voor DL-enveloppen en zakelijke enveloppen nr. 10.
Soort adres Bovenmarge Linkermarge
Afzender 15 mm 15 mm
Bestemmingsadres 51 mm 89 mm
Voor de beste afdrukkwaliteit mogen de marges tussen de tekst en de rand van de
envelop niet kleiner dan 15 mm zijn.
Zorg dat u niet afdrukt op het punt waar de naden van de envelop bij elkaar komen.
Enveloppen bewaren
Het correct bewaren van enveloppen draagt bij tot een betere afdrukkwaliteit. Enveloppen moeten plat bewaard worden. Als er lucht in een envelop blijft zitten en er zich een luchtbel vormt, kan de envelop kreukelen tijdens het afdrukken.
Zie Afdrukken op enveloppen voor meer informatie.
De samenstelling van de envelop
De samenstelling van de envelop is essentieel. De vouwlijnen van enveloppen kunnen sterk variëren, niet alleen tussen enveloppen van verschillende merken, maar ook in een verpakking met enveloppen van hetzelfde merk. De kwaliteit van de envelop is bepalend voor het succes waarmee u enveloppen afdrukt. Let bij het aanschaffen van uw enveloppen op de volgende punten:
Gewicht: de envelop mag niet zwaarder zijn dan 90 g/m
2
, anders kunnen de
enveloppen vastlopen.
Samenstelling: voordat u begint met afdrukken, moeten de enveloppen plat liggen en
mogen deze niet meer dan 6 mm krullen. De enveloppen mogen geen lucht bevatten.
Staat: enveloppen mogen niet gekreukeld zijn, inkepingen hebben of anderszins
beschadigd zijn.
Temperatuur: gebruik enveloppen die bestand zijn tegen de warmte en de druk van de
printer. De fusertemperatuur van deze printer is 210°C.
Formaat: gebruik alleen enveloppen met de volgende formaten.
Lade Minimaal Maximaal
Lade 1 of lade 2 76 x 127 mm 216 x 356 mm
Enveloppen met dubbele lasnaden
NLWW Specificaties voor het afdrukmateriaal 15
Bij een afwerking met dubbele naden is de envelop aan beide zijden geplakt door middel van verticale naden en niet met diagonale naden. Dit type kan wellicht meer omkrullen. Let erop dat de lasnaad volledig doorloopt tot aan de hoek van de envelop, zoals hieronder afgebeeld.
1
2
1 Goed 2 Niet goed
Enveloppen met zelfklevende randen of kleppen
Enveloppen met een verwijderbare lijmstrook of met meer dan één klep die gevouwen moet worden om de envelop te sluiten, moeten van lijm voorzien zijn die bestand is tegen de hitte en de druk van de fuserrollen in de printer. De extra kleppen en stroken kunnen kreukelen of vouwen, papierstoringen veroorzaken en zelfs de fuser beschadigen.
VOORZICHTIG

Etiketten

Selecteer de soort etiket die u gebruikt in het dialoogvenster Afdrukken of de printerdriver.
Om beschadiging van de printer te voorkomen, dient u alleen etiketten te gebruiken die zijn goedgekeurd voor gebruik in laserprinters. Om ernstige papierstoringen te voorkomen, moet u bij het afdrukken van etiketten altijd lade 1 of lade 2 gebruiken. Gebruik een vel etiketten slechts eenmaal en druk nooit af op een gedeeltelijk met etiketten gevuld vel.
Let bij het kiezen van etiketten op de kwaliteit van de diverse onderdelen:
Stickers: de lijm moet bestand zijn tegen een temperatuur van 210°C. Dit is de
fusertemperatuur van de printer.
Positie: gebruik geen etiketten die met tussenruimten op het grondpapier zijn
aangebracht. Etiketten kunnen van het grondpapier loslaten als er tussenruimte tussen de etiketten zit, wat ernstige papierstoringen veroorzaakt.
Krullen: zorg dat de etiketten plat liggen en niet meer dan 13 mm omkrullen.
Staat: gebruik geen etiketten met kreukels, bobbels of andere kenmerken die erop
wijzen dat het etiket niet goed is bevestigd.
Zie
Afdrukken op etiketten voor meer informatie.

Transparanten

Gebruik alleen lade 1 of lade 2 om transparanten af te drukken. Selecteer Transparanten in het dialoogvenster Afdrukken of de printerdriver.
16 Hoofdstuk 1 Basisinformatie over de printer NLWW
De printer ondersteunt afdrukken op transparanten in kleur. Gebruik uitsluitend transparanten die worden aanbevolen voor gebruik in laserprinters.
Transparanten die in de printer worden gebruikt, moeten bestand zijn tegen een temperatuur van 210°C, oftewel de fusertemperatuur van de printer.
VOORZICHTIG
Om beschadiging van de printer te voorkomen, dient u alleen transparanten te gebruiken die zijn goedgekeurd voor gebruik in laserprinters. Zie meer informatie.
Zie
Transparanten voor meer informatie.

Ondersteunde formaten en gewichten afdrukmateriaal

Dit gedeelte bevat informatie over het formaat, gewicht en de capaciteit van papier en andere afdrukmaterialen die door elke lade worden ondersteund.
Specificaties voor lade 1 en lade 2
Lade 1 en lade 2
Afmetingen
Papier Minimaal: 76 x 127 mm
Maximaal: 216 x 356 mm
HP LaserJet glanzend papier en HP LaserJet­fotopapier
Dezelfde afmetingen als bovenstaande minimum- en maximumformaten.
1
Accessoires en bestelinformatie voor
Gewicht
60 tot 163 g/m
Maximaal 176 g/m2 voor briefkaarten
75 tot 163 g/m
2
2
Capaciteit
Eén vel papier van 75 g/m
2
2
voor lade 1
Maximaal 250 vellen voor lade 2
Eén vel HP LaserJet glanzend papier of één vel HP LaserJet­fotopapier voor lade 1
Maximale stapelhoogte van 25 mm voor lade 2
HP Premium-omslagpapier
4
Omslagpapier van 200 g/m
2
Eén vel HP-omslagpapier voor lade 1
Maximale stapelhoogte van 25 mmvoor lade 2
Transparanten en ondoorzichtige film
Dikte: 0,10 tot 0,13 mm Eén transparant of
ondoorzichtige film voor lade 1
Maximaal 50 vellen voor lade 2
Etiketten
3
Dikte: maximaal 0,23 mm Eén vel etiketten voor lade 1
Maximale stapelhoogte van 25 mm voor lade 2
Enveloppen
Maximaal 90 g/m
2
Eén envelop voor lade 1
Maximaal 10 enveloppen voor lade 2
1
De printer ondersteunt allerlei afdrukmaterialen, zowel in standaardformaat als in aangepaste formaten. Zie de
printerdriver voor ondersteunde formaten.
2
De capaciteit is afhankelijk van het materiaalgewicht, de dikte van het materiaal en de
omgevingsomstandigheden.
3
Gladheid: 100 tot 250 (Sheffield).
4
Hewlett-Packard garandeert geen goede resultaten als u afdrukt op overige soorten zwaar papier.
NLWW Specificaties voor het afdrukmateriaal 17
Specificaties voor optionele lade 3
Optionele lade 3 (lade
Afmetingen
1
Gewicht
Capaciteit
2
voor 250 vellen)
Gewoon papier Minimaal: 76 x 127 mm
60 tot 163 g/m
2
Maximaal 250 vellen
Maximaal: 216 x 356 mm
1
De printer ondersteunt allerlei afdrukmaterialen, zowel in standaardformaat als in aangepaste formaten. Zie de
printerdriver voor ondersteunde formaten.
2
De capaciteit is afhankelijk van het materiaalgewicht, de dikte van het materiaal en de
omgevingsomstandigheden.
18 Hoofdstuk 1 Basisinformatie over de printer NLWW

Bedieningspaneel

In dit hoofdstuk vindt u informatie over de functies van het bedieningspaneel.

Functies van bedieningspaneel

De printer bevat de volgende lampjes en knoppen op het bedieningspaneel:
1 Indicatie van de kleurenprintcartridge 2 Waarschuwingslampje (oranje) 3 Klaar-lampje (groen) 4
Knop T
AAK ANNULEREN
5 Gedeelte voor berichten 6
Knop P
IJL NAAR RECHTS
7
Knop S
ELECTEREN
8
Knop P
IJL NAAR LINKS
1
NLWW Functies van bedieningspaneel 19

Display

Op het display van de printer wordt informatie weergegeven over de printer, de status van de afdruktaken en de status van de benodigdheden.
1 Gedeelte voor berichten 2 Statusindicatie voor benodigdheden 3 De kleuren van de printcartridge worden van links naar rechts weergegeven: zwart, geel, cyaan en
magenta

Status van de benodigdheden begrijpen

De statusindicaties voor benodigdheden geven het verbruik van printcartridges weer (zwart, geel, cyaan en magenta).
Statusindicatie voor cartridges zwart, cyaan, magenta en geel
Er wordt een ? weergegeven in plaats van het verbruik als de status niet bekend is. Dit kan voorkomen in de volgende gevallen:
Cartridges ontbreken
Cartridges zijn niet correct geplaatst
Er zit een fout in de cartridge
Printcartridges zijn van andere merken dan HP
De indicatie verschijnt wanneer op de printer de status Klaar zonder waarschuwingen wordt weergegeven. De indicatie verschijnt ook als op de printer een waarschuwing of foutbericht over een printcartridge of verschillende benodigdheden wordt weergegeven. Als de benodigdheden op zijn, gaat de indicatie knipperen.

Printerstatus

De printer heeft vier knoppen en twee lampjes om de printerstatus weer te geven en te regelen.
Knop Taak annuleren
Als het Klaar-lampje knippert, kunt u op te annuleren.
(T
AAK ANNULEREN
) drukken om de huidige taak
Als de statusindicatie voor benodigdheden knippert en het waarschuwingslampje brandt
(aanduiding dat een onderdeel van een ander merk is geplaatst), kunt u doorgaan met afdrukken door te drukken op
20 Hoofdstuk 2 Bedieningspaneel NLWW
(S
ELECTEREN
).
VOORZICHTIG
U krijgt wellicht geen aanwijzing wanneer een onderdeel dat niet van HP is, op of leeg is. Als u doorgaat met afdrukken nadat het onderdeel op of leeg is, kan de printer beschadigd raken. Zie
Beperkte garantie van Hewlett-Packard voor meer informatie.
Waarschuwingslampje
In het algemeen knippert het waarschuwingslampje wanneer het papier op is, vastzit of wanneer andere problemen de aandacht vragen.
Het waarschuwingslampje brandt en een van de statusindicaties voor benodigdheden brandt als een onderdeel dat niet van HP is voor het eerst wordt geplaatst.
Klaar-lampje
Het Klaar-lampje brandt wanneer de printer gereed is om af te drukken (er geen fouten zijn die het afdrukken tegenhouden) en knippert wanneer de printer gegevens ontvangt om af te drukken.
Klaar-lampje en knop Selecteren
Wanneer het Klaar-lampje brandt en het waarschuwingslampje knippert, kunt u het
afdrukken voortzetten nadat u papier hebt geplaatst voor een handmatige toevoer of enkele fouten herstellen door te drukken op
(S
ELECTEREN
).
Als het Klaar-lampje knippert, is de voorste klep geopend en vervolgens gesloten. Druk
(S
op
ELECTEREN
) om terug te keren naar de status Klaar. Als u niet op (S
ELECTEREN
drukt, keert de printer automatisch terug naar de status Klaar.
Pijl naar links en pijl naar rechts
Druk op de knoppen (P bedieningspaneel te bladeren.
Druk een demopagina af door tegelijkertijd te drukken op
RECHTS
).
IJL NAAR LINKS
) en (P
IJL NAAR RECHTS
(P
) om door de menu's op het
IJL NAAR LINKS
) en (P
IJL NAAR
)
NLWW Functies van bedieningspaneel 21
22 Hoofdstuk 2 Bedieningspaneel NLWW

Netwerkfunctie

In dit gedeelte vindt u informatie over het gebruik van de printer in een netwerk.
Een configuratie instellen waarbij het apparaat via een netwerkpoort is aangesloten (directmodus of peer-to-peer afdrukken)
Ondersteunde netwerkprotocollen
TCP/IP-configuratie
BOOTP/TFTP gebruiken
DHCP gebruiken
DHCP-configuratie onderbreken
Het bedieningspaneel van de printer gebruiken
De geïntegreerde webserver gebruiken
Opmerking
Het configureren van de TCP/IP-instellingen is gecompliceerd en mag alleen door ervaren netwerkbeheerders worden uitgevoerd. Voor BOOTP is een server (computer, Unix, Linux, enzovoort.) benodigd voor het configureren van specifieke TCP/IP-instellingen van het product. Voor DHCP is ook een server benodigd, maar de TCP/IP-instellingen voor het apparaat worden niet vast ingesteld. Bovendien kunnen specifieke TCP/IP-instellingen ook handmatig worden geconfigureerd via het bedieningspaneel.
NLWW 23
Een configuratie instellen waarbij het apparaat via een netwerkpoort is aangesloten (directmodus of peer-to-peer afdrukken)
In deze configuratie is het apparaat rechtstreeks op het netwerk aangesloten en drukken alle computers in het netwerk rechtstreeks op het apparaat af.
Opmerking
Opmerking
Deze modus is de aanbevolen netwerkconfiguratie voor het apparaat.
1. Sluit het apparaat rechtstreeks op het netwerk aan door een netwerkkabel aan te sluiten op de netwerkpoort van het apparaat.
2. Schakel de printer in. Wacht 1-2 minuten tot de printer een IP-adres heeft opgehaald.
3. Gebruik het bedieningspaneel van het apparaat om een configuratiepagina af te drukken. Zie
4. Plaats de cd-rom in het cd-rom-station van de computer. Het installatieprogramma van de software wordt automatisch gestart. Als het installatieprogramma niet wordt gestart, gaat u naar het bestand setup.exe op de cd-rom en dubbelklikt u hierop.
5. Klik in het scherm Welkom op Volgende.
6. Lees de licentieovereenkomst in het scherm Licentieovereenkomst, geef aan dat u de voorwaarden accepteert en klik op Volgende.
7. Selecteer Via het netwerk en klik vervolgens op Volgende.
8. U kunt de printer identificeren door Zoek in een lijst van gevonden printers te selecteren. Selecteer het /IP-adres van de printer dat overeenkomt met het IP-adres op de afgedrukte configuratiepagina en klik op Volgende.
9. Klik in het scherm Gereed voor installatie op Volgende om de installatie te starten.
Als u de instellingen wilt wijzigen, klikt u niet op Volgende, maar op Terug. Hiermee gaat u naar de vorige schermen en kunt u de instellingen wijzigen.
Configuratiepagina.
10. Wacht tot de installatie gereed is en start de computer vervolgens opnieuw op om te voltooien.
24 Hoofdstuk 3 Netwerkfunctie NLWW

Ondersteunde netwerkprotocollen

De HP Color LaserJet 2600n-printer ondersteunt het TCP/IP-netwerkprotocol. Dit is het meest gebruikte en geaccepteerde netwerkprotocol. Veel netwerkservices maken gebruik van dit protocol. In de volgende tabel wordt een overzicht gegeven van de netwerkservices/protocollen die worden ondersteund door de HP Color LaserJet 2600n­printer.
De volgende besturingssystemen ondersteunen afdrukken via het netwerk:
Windows 2000
Windows XP
Macintosh OS X v10.2 en hoger
Afdrukken
Servicenaam Beschrijving
poort9100 (directmodus) Afdrukservice
Apparaten zoeken in het netwerk
Servicenaam Beschrijving
SLP (Service Location Protocol) Protocol voor het opsporen van apparaten, wordt
gebruikt om netwerkapparaten te zoeken en te configureren. Wordt voornamelijk gebruikt door Microsoft-toepassingen.
mDNS (multicast Domain Name Service, wordt meestal Rendezvous genoemd)
Protocol voor het opsporen van apparaten, wordt gebruikt om netwerkapparaten te zoeken en te configureren. Wordt voornamelijk gebruikt door Apple Macintosh-toepassingen.
Messaging en beheer
Servicenaam Beschrijving
HTTP (Hyper Text Transfer Protocol) Hiermee kunnen webbrowsers communiceren
met een geïntegreerde webserver.
EWS (Embedded Web Server) Hiermee kan de gebruiker het apparaat via een
webbrowser beheren.
SNMP (Simple Network Management Protocol) Wordt door netwerktoepassingen gebruikt voor
apparaatbeheer. SNMP v1/v2 en standaard MIB­II-objecten (Management Information Base) worden ondersteund.
NLWW Ondersteunde netwerkprotocollen 25
IP-adressering
Servicenaam Beschrijving
DHCP (Dynamic Host Configuration Protocol) Voor het automatisch toewijzen van een IP-
adres. De DHCP-server voorziet het apparaat van een IP-adres. De printer haalt, doorgaans zonder tussenkomst van de gebruiker, een IP­adres op van een DHCP-server.
BOOTP (Bootstrap-protocol) Voor het automatisch toewijzen van een IP-
adres. De BOOTP-server voorziet het apparaat van een IP-adres. De beheerder moet het MAC hardware-adres van het apparaat opgeven in de BOOTP-server, zodat de printer een IP-adres van die server ontvangt.
26 Hoofdstuk 3 Netwerkfunctie NLWW

TCP/IP-configuratie

De printer moet worden ingesteld met geldige TCP/IP-netwerkconfiguratieparameters, zoals een IP-adres dat geldig is voor het netwerk, om goed te kunnen werken in een TCP/IP­netwerk.

TCP/IP-configuratie via server, AutoIP of handmatig

Wanneer de printer met fabrieksinstellingen wordt ingeschakeld, zal deze eerst proberen de TCP/IP-configuratie op te halen via een serverprotocol zoals BOOTP of DHCP. Wanneer deze methode mislukt, wordt de printer geconfigureerd met het AutoIP-protocol. De printer kan ook handmatig worden geconfigureerd. Hulpmiddelen voor handmatige configuratie zijn een webbrowser, het bedieningspaneel van de printer, het hulpprogramma HP-werkset of SNMP-beheersoftware (zoals HP Web Jetadmin). TCP/IP-configuratiewaarden die handmatig worden toegewezen, blijven behouden wanneer de printer wordt in-/uitgeschakeld. De printer kan op elk moment opnieuw worden ingesteld via een serverprotocol (BOOTP en/of DHCP), via AutoIP of door de TCP/IP-instellingen handmatig te configureren.

TCP/IP-configuratie via server

Wanneer de printer gebruikmaakt van fabrieksinstellingen, zal deze eerst DHCP proberen. Indien dit mislukt, probeert de printer BOOTP te gebruiken. Wanneer ook dit mislukt, zal de printer een IP-adres ophalen via AutoIP. Er wordt geen standaard IP-adres toegewezen als er geen netwerkkabel op de printer is aangesloten.

Configuratie standaard IP-adres

Er wordt een standaard IP-adres toegewezen via het AutoIP-protocol wanneer de methoden via de server mislukken. Wanneer de printer geen IP-adres kan ophalen via DHCP of BOOTP, maakt de printer gebruik van een link-local-adresseringstechniek om een uniek IP­adres toe te wijzen. Deze link-local-adressering wordt ook wel AutoIP genoemd. Het toegewezen IP-adres ligt in het bereik van 169.254.1.0 tot 169.254.254.255 (doorgaans beschreven als 169.254/16) en moet geldig zijn. Indien nodig kunt u het adres echter verder aan het netwerk aanpassen met ondersteunde hulpprogramma's voor TCP/IP-configuratie. Bij link-local-adressering worden geen subnetten gebruikt. Het subnetmasker wordt
255.255.255.0 en kan niet worden gewijzigd. Link-local-adressen komen niet buiten het
lokale netwerk en hebben geen toegang tot internet. Het standaard-gateway-adres is gelijk aan het link-local-adres. Wanneer er een dubbel adres wordt gedetecteerd, zal de printer indien nodig het adres automatisch opnieuw toewijzen volgens de standaard adresseringsmethode op het lokale netwerk. U kunt het op de printer ingestelde IP-adres terugvinden in de netwerkconfiguratiepagina van de printer. Aangezien het een tijdje kan duren voor er een time-out optreedt in de serverprotocollen, kan het AutoIP-proces worden versneld door de BOOTP- en DHCP-services op de printer uit te schakelen. U kunt dit doen via een webbrowser.
NLWW TCP/IP-configuratie 27

Hulpmiddelen voor TCP/IP-configuratie

De printer kan, afhankelijk van de printer en het besturingssysteem, op de volgende manieren worden ingesteld met geldige TCP/IP-parameters voor het netwerk:
Via software: u kunt de installatiesoftware van de printer gebruiken met de HP-werkset.
BOOTP: u kunt telkens wanneer de printer wordt ingeschakeld de gegevens via BOOTP
(Bootstrap-protocol) van een netwerkserver downloaden. De BOOTP-daemon, bootpd, moet aanwezig zijn op een BOOTP-server die toegankelijk is voor de printer.
DHCP: u kunt gebruikmaken van het Dynamic Host Configuration Protocol (DHCP). Dit
protocol wordt ondersteund door systemen met HP-UX, Solaris, Red Hat Linux, SuSE Linux, Windows NT/2000/XP, NetWare en Mac. Raadpleeg de handleiding van het netwerkbesturingssysteem om te controleren of uw serverbesturingssysteem DHCP ondersteunt.
Opmerking
Linux- en UNIX-systemen: zie voor meer informatie de pagina bootpd man. Op HP-UX­systemen kan een voorbeeld van een DHCP-configuratiebestand (dhcptab) staan in de map /etc. Aangezien HP-UX momenteel geen DDNS (Dynamic Domain Name Services) biedt voor DHCP-implementaties, beveelt HP u aan de duur van de lease voor alle printers in te stellen op oneindig. Hierdoor blijven de IP-adressen van de printer statisch tot het moment dat DDNS beschikbaar worden.
28 Hoofdstuk 3 Netwerkfunctie NLWW

BOOTP/TFTP gebruiken

BOOTP (Bootstrap-protocol) biedt een gemakkelijke manier om de printer automatisch te configureren voor gebruik in een TCP/IP-netwerk. Wanneer de printer wordt ingeschakeld, zendt deze een BOOTP-verzoek naar het netwerk. Een juist geconfigureerde BOOTP-server in het netwerk reageert met een bericht waarin de basisgegevens voor de netwerkinstellingen van de printer staan. In de reactie van de BOOTP-server kan ook het bestand worden aangegeven waarin uitgebreide configuratiegegevens voor de afdrukserver staan. Als u dit wilt downloaden, hebt u het TFTP-protocol nodig (dit protocol wordt niet ondersteund door deze printer). Hierdoor wordt een eventueel TFTP-configuratiebestand op de BOOTP-server of een afzonderlijke TFTP-server genegeerd. BOOTP-servers zijn doorgaans UNIX- of Linux-systemen. Windows NT/2000/XP en NetWare-servers kunnen reageren op BOOTP-verzoeken. Windows NT/2000/XP-servers worden geconfigureerd via DHCP-services van Microsoft. Raadpleeg de NetWare-documentatie voor het instellen van BOOTP-servers van Netware.
Opmerking
Opmerking
Wanneer de printer en de BOOTP/DHCP-server zich in verschillende subnetten bevinden, kan de IP-configuratie mislukken, behalve wanneer het routing-apparaat 'BOOTP Relay' ondersteunt (hierdoor worden BOOTP-verzoeken tussen subnetten overgedragen).

Waarom BOOTP gebruiken?

Het gebruik van BOOTP voor het downloaden van configuratiegegevens heeft de volgende voordelen:
Beter beheer van de configuratie van de printer. Configuratie via andere methoden,
zoals het bedieningspaneel van de printer, is beperkt tot bepaalde parameters.
Eenvoudig configuratiebeheer. Netwerkconfiguratieparameters voor het gehele netwerk
kunnen op één plaats staan.
Eenvoudige printerconfiguratie. De volledige netwerkconfiguratie kan telkens wanneer
de afdrukserver wordt ingeschakeld automatisch worden gedownload.
De werking van BOOTP is ongeveer gelijk aan die van DHCP, maar de uiteindelijke IP­parameters blijven gelijk wanneer de printer wordt in-/uitgeschakeld. In DHCP zijn de IP­configuratieparameters geleasd. Deze kunnen op den duur worden gewijzigd. Als de printer met fabrieksinstellingen wordt ingeschakeld, wordt geprobeerd deze automatisch in te stellen via verschillende dynamische methoden, waaronder BOOTP.

BOOTP onder UNIX

In dit gedeelte wordt beschreven hoe u de afdrukserver instelt via BOOTP-services (Bootstrap-protocol) op UNIX-servers. BOOTP wordt gebruikt om de netwerkconfiguratiegegevens via het netwerk van de server naar de printer te downloaden.
Systemen met de Network Information Service (NIS)
Wanneer uw systeem NIS gebruikt, moet u mogelijk de NIS-structuur opnieuw opbouwen via de BOOTP-service, voor u de stappen voor de BOOTP-configuratie kunt uitvoeren. Raadpleeg de systeemdocumentatie.
NLWW BOOTP/TFTP gebruiken 29
De BOOTP-server configureren
Voordat de printer via het netwerk configuratiegegevens kan opvragen, moet de BOOTP­server worden ingesteld met de juiste configuratiebestanden. De afdrukserver gebruikt BOOTP om vermeldingen te verkrijgen in het bestand /etc/bootptab op een BOOTP-server. Wanneer de printer wordt ingeschakeld, zendt deze een BOOTP-verzoek uit waarin het MAC-adres (hardware) van de printer is opgenomen. Een BOOTP-serverdaemon zoekt in het bestand /etc/bootptab naar een bijpassend MAC-adres. Is dit gelukt, dan worden de overeenkomstige configuratiegegevens als BOOTP-antwoord naar de printer verzonden. De configuratiegegevens in het bestand /etc/bootptab moeten correct worden opgegeven. Het BOOTP-antwoord kan de naam bevatten van een configuratiebestand waarin u optionele, uitgebreide configuratieparameters kunt vinden. Nogmaals: dit bestand wordt genegeerd door de printer.
Opmerking
Opmerking
HP raadt u aan de BOOTP-server op hetzelfde subnet te installeren als de printers die ermee verbonden worden.
BOOTP-verzendpakketten worden niet door routers doorgezonden wanneer de routers niet juist zijn geconfigureerd.
Bootptab-bestandsvermeldingen
Hieronder ziet u een voorbeeld van een /etc/bootptab-bestandsvermelding voor een netwerkprinter. Zoals u ziet bevatten de configuratiegegevens codes waarmee de verschillende printerparameters en –instellingen worden geïdentificeerd.
Ondersteunde vermeldingen en codes vindt u in de tabel
BOOTP/DHCP-opstartbestand.
picasso:\
:hn:\
:ht=ether:\
:vm=rfc1048:\
:ha=0001E6123456:\
:ip=192.168.40.39:\
:sm=255.255.255.0:\
Ondersteunde codes in een
:gw=192.168.40.1:\
:lg=192.168.40.3:\
:T144=“hpnp/picasso.cfg”:
Ondersteunde codes in een BOOTP/DHCP-opstartbestand
Optie Beschrijving
Knooppuntnaam Naam van het apparaat. Met deze naam wordt
een toegangspunt geïdentificeerd naar een lijst van parameters voor een specifiek apparaat. De knooppuntnaam moet het eerste veld van een vermelding zijn. In bovenstaand voorbeeld is de knooppuntnaam 'picasso'.
30 Hoofdstuk 3 Netwerkfunctie NLWW
Ondersteunde codes in een BOOTP/DHCP-opstartbestand (vervolg)
Optie Beschrijving
ht De code voor het type hardware. Voor de printer
moet deze worden ingesteld op ether voor Ethernet. Deze code moet voorafgaan aan de code ha.
vm De code voor de BOOTP-rapportage-indeling
(vereist). Stel deze parameter in op rfc1048.
ha De code voor het hardware-adres. Het hardware-
adres (MAC) is het koppelingsniveau of het stationsadres van de printer. U vindt deze op de netwerkconfiguratiepagina van de printer bij HARDWARE-ADRES.
ip De code voor het IP-adres (vereist). Dit adres
wordt het IP-adres van de printer.
sm De code voor het subnetmasker. Het
subnetmasker wordt door de printer gebruikt om de gedeelten van een IP-adres te identificeren die staan voor het netwerk-/subnetwerknummer en het hostadres.
gw De code voor het IP-adres van de gateway. Dit
adres is het IP-adres van de standaard-gateway (router) die wordt gebruikt voor de communicatie met andere subnetten.
ds De code voor het IP-adres van de DNS-server
(Domain Name System). U kunt maar één naamserver opgeven.
lg De code voor het IP-adres van de syslog-server.
Dit is de server waarnaar de printer syslog­berichten zendt.
hn De code van de hostnaam. Deze code krijgt
geen waarde, maar zorgt ervoor dat de BOOTP­daemon de hostnaam naar de printer downloadt. De hostnaam wordt afgedrukt op de netwerkconfiguratiepagina van de printer of wordt opgegeven na een SNMP sysName­verzoek van een netwerktoepassing.
dn De code voor de domeinnaam. Dit is de
domeinnaam van de printer (bijvoorbeeld
support.hp.com). Deze bevat geen hostnaam;
het is niet de FQDN-naam (Fully Qualified Domain Name), zoals printer1.support.hp.com.
tr DHCP T1-time-out: de tijd voor het vernieuwen
van de DHCP-lease (in seconden).
tv DHCP T1-time-out: de rebindtijd voor de DHCP-
lease (in seconden).
NLWW BOOTP/TFTP gebruiken 31
Opmerking
Een dubbele punt (:) geeft het einde van een veld aan en een backslash (\) geeft aan dat de vermelding doorgaat op de volgende regel. Tussen de tekens in een regel mogen zich geen spaties bevinden. Namen, zoals hostnamen, moeten beginnen met een letter en mogen alleen letters, cijfers, punten (alleen bij domeinnamen) of streepjes bevatten. Het onderstreepteken (_) mag niet worden gebruikt. Raadpleeg de systeemdocumentatie of Help voor meer informatie.
32 Hoofdstuk 3 Netwerkfunctie NLWW

DHCP gebruiken

Het Dynamic Host Configuration Protocol (DHCP, RFC 2131/2132) is een van de automatische configuratiemechanismen die door de printer worden gebruikt. Wanneer er zich in het netwerk een DHCP-server bevindt, krijgt de printer automatisch een IP-adres van die server. De printer registreert de servernaam vervolgens bij een willekeurige DNS (Dynamic Name Service) die voldoet aan RFC 1001 en 1002, zolang er een IP-adres van een WINS-server (Windows Internet Naming Service) is opgegeven.
Opmerking
Opmerking
Er moeten hiervoor wel DHCP-services beschikbaar zijn op de server. Raadpleeg de systeemdocumentatie of Help voor het installeren of inschakelen van DHCP-services.
Als de printer en de BOOTP/DHCP-server zich in verschillende subnetten bevinden, kan de IP-configuratie mislukken, behalve wanneer het routing-apparaat de overdracht van DHCP­verzoeken tussen subnetten ondersteunt.

UNIX-systemen

Raadpleeg de pagina bootpd man voor meer informatie over het instellen van DHCP op UNIX-systemen. Op HP-UX-systemen kan er een voorbeeld van een DHCP­configuratiebestand (dhcptab) staan in de map /etc. Aangezien HP-UX momenteel geen DDNS biedt voor DHCP-implementaties, beveelt HP u aan de duur van de lease voor alle afdrukservers in te stellen op oneindig. Hierdoor blijven de IP-adressen van de afdrukserver statisch tot het moment dat DDNS beschikbaar worden.

Windows-systemen

De printer ondersteunt IP-configuratie vanaf een DHCP-server van Windows NT/2000/XP. In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een groep, of 'bereik,' van IP-adressen instelt die de Windows-server aan andere aanvragers kan toewijzen of leasen. Wanneer de printer is geconfigureerd voor BOOTP of DHCP en wordt ingeschakeld, verzendt deze automatisch een BOOTP- of DHCP-verzoek voor de IP-configuratie. Wanneer de Windows DHCP-server juist is ingesteld, zal deze antwoorden met de IP-configuratiegegevens van de afdrukserver.
Opmerking
Opmerking
NLWW DHCP gebruiken 33
Deze informatie wordt geleverd in de vorm van een overzicht. Raadpleeg voor specifieke informatie of aanvullende ondersteuning de gegevens die bij de software van de DHCP­server zijn geleverd.
HP raadt u aan om aan alle printers een IP-adres met een oneindige leasetijd of een gereserveerd IP-adres toe te wijzen. Zo voorkomt u problemen met IP-adressen die worden gewijzigd.
Windows NT 4.0 server
Volg de onderstaande procedure om een DHCP-bereik in te stellen op een Windows NT 4.0­server:
1. Open in de Windows NT-server het venster Programmabeheer en dubbelklik op het pictogram Netwerkbeheerder.
2. Dubbelklik op het pictogram DHCP-beheer om het venster te openen.
3. Selecteer Server en vervolgens Server Add (Serveradres).
4. Geef het IP-adres van de server op en klik op OK om terug te gaan naar het venster DHCP-beheer.
5. In de lijst van DHCP-servers klikt u op de server die u zojuist hebt toegevoegd. Vervolgens selecteert u Bereik en vervolgens Maken.
6. Selecteer Set up the IP Address Pool (IP-adrespool instellen). In het gedeelte IP- adrespool stelt u het IP-adresbereik in. Geef hiervoor het eerste IP-adres op in het vak Beginadres en het laatste IP-adres in het vak Eindadres. Geef ook het subnetmasker op voor het subnet waarop de IP-adrespool van toepassing is. Met het eerste en laatste IP­adres worden de eindpunten van de adresgroep die is toegewezen aan dit bereik, bepaald.
Opmerking
Indien gewenst kunt u ook bepaalde adresbereiken uitsluiten binnen een bereik.
7. Selecteer Onbeperkt in het gedeelte Duur lease en kies vervolgens OK. HP raadt u aan om aan alle printers een IP-adres met een oneindige leasetijd toe te wijzen. Zo voorkomt u problemen met IP-adressen die worden gewijzigd. Wanneer u echter een onbeperkte leaseduur voor het bereik selecteert, krijgen alle clients binnen dat bereik dus een oneindige leaseperiode. Wanneer u wilt dat clients in het netwerk een beperkte leaseperiode krijgen, kunt u de duur beperken tot een bepaalde periode. U moet dan wel alle printers configureren als gereserveerde clients voor het bereik.
8. Sla deze stap over wanneer u in de vorige stap onbeperkte leasetijden hebt ingesteld. Selecteer anders Bereik en vervolgens Reserveringen toevoegen om de printers in te stellen als gereserveerde clients. Stel voor elke printer een reservering in door voor elke printer de volgende stappen uit te voeren in het venster Gereserveerde clients toevoegen:
a. Geef het geselecteerde IP-adres op.
b. Geef het MAC-adres of hardware-adres op de configuratiepagina op in het vak
Unieke ID.
c. Geef de naam van de client op (willekeurig).
d. Selecteer Toevoegen om de gereserveerde client toe te voegen. U kunt een
reservering verwijderen door in het venster DHCP-beheer te klikken op Bereik en vervolgens Actieve leases te selecteren. Klik in het venster Actieve leases op de reservering die u wilt verwijderen en klik vervolgens op Verwijderen.
9. Selecteer Afsluiten om terug te keren naar het venster DHCP-beheer.
10. Sla deze stap over wanneer u niet van plan bent WINS (Windows Internet Naming Service) te gebruiken. Voer anders de volgende procedure uit tijdens het configureren van de DHCP-server:
a. Selecteer DHCP-opties in het venster DHCP-beheer en selecteer vervolgens een
van de volgende opties:
Bereik: wanneer u alleen Name Services wilt voor het geselecteerde bereik.
Globaal: wanneer u Name Services wilt voor alle bereiken.
34 Hoofdstuk 3 Netwerkfunctie NLWW
b. Voeg de server toe aan de lijst Actieve opties. In het venster DHCP-opties selecteert
u WINS/NBNS-opties (044) in de lijst Niet-gebruikte opties. Selecteer Toevoegen en vervolgens OK. En kan een melding worden weergegeven met het verzoek om het knooppunttype in te stellen. Dit kunt u doen in stap 10d.
c. U kunt nu het IP-adres van de WINS-server als volgt opgeven:
Selecteer Waarde en vervolgens Matrix bewerken.
Selecteer bij de Matrixeditor voor IP-adres Verwijderen om eventuele
ongewenste, eerder ingestelde adressen te verwijderen. Geef vervolgens het IP­adres van de WINS-server op en selecteer Toevoegen.
Zodra het adres in de lijst van IP-adressen wordt weergegeven, klikt u op OK. U
keert terug naar het venster DHCP-opties. Wanneer het adres dat u zojuist hebt toegevoegd in de lijst van IP-adressen wordt weergegeven (onder aan het venster), gaat u door naar stap 10d. Herhaal anders stap 10c.
d. In het venster DHCP-opties selecteert u WINS/NBT-knooppunttype (046) in de lijst
Niet-gebruikte opties. Selecteer Toevoegen om het knooppunttype toe te voegen aan de lijst Actieve opties. In het vak Byte geeft u 0x4 op om aan te geven dat het een gemengd knooppunt betreft. Vervolgens klikt u op OK.
11. Klik op Afsluiten om Programmabeheer af te sluiten.
Windows 2000-server
Opmerking
Volg onderstaande procedure om een DHCP-bereik in te stellen op een Windows 2000­server:
1. Start het hulpprogramma voor DHCP-beheer voor Windows 2000. Klik op Start, selecteer Instellingen en klik op Configuratiescherm. Open de map Systeembeheer en voer het hulpprogramma DHCP uit.
2. In het venster DHCP selecteert u de Windows 2000-server in de DHCP-boomstructuur. Wanneer uw server niet voorkomt in de boomstructuur, selecteert u DHCP en klikt u op het menu Actie om de server toe te voegen.
3. Als u de server hebt geselecteerd in de DHCP-boomstructuur, klikt u op het menu Actie en selecteert u Nieuwe scope. De wizard Add New Scope (Nieuwe scope toevoegen) wordt uitgevoerd.
4. Klik in de wizard Nieuwe scope toevoegen op Volgende.
5. Geef een naam en een beschrijving op voor dit bereik en klik op Volgende.
6. Geef de reeks IP-adressen voor dit bereik op (eerste en laatste IP-adres). Geef ook het subnetmasker op. Klik op Volgende.
Wanneer u subnetten gebruikt, bepaalt het subnetmasker welk gedeelte van een IP-adres het subnet aangeeft en welk gedeelte het client-apparaat aangeeft.
7. Indien van toepassing, geeft u de reeks op van IP-adressen in het bereik dat door de server moet worden uitgesloten. Klik op Volgende.
8. Stel de duur van de lease in voor de IP-adressen van uw DHCP-clients. Klik op Volgende. HP raadt u aan om aan alle printers gereserveerde IP-adressen toe te wijzen. U kunt dit doen nadat u het bereik hebt ingesteld (zie stap 11).
9. U kunt de DHCP-opties voor dit bereik later instellen door op Nee en vervolgens op Volgende te klikken. Wanneer u de DHCP-opties nu wilt instellen, selecteert u Ja en klikt u op Volgende.
NLWW DHCP gebruiken 35
a. Indien gewenst geeft u het IP-adres op van de router (of de standaard-gateway) die
clients moeten gebruiken. Klik op Volgende.
b. Indien gewenst geeft u de domeinnaam en de DNS-server (Domain Name System)
voor clients op. Klik op Volgende.
c. Selecteer Ja om de DHCP-opties nu te activeren en klik op Volgende.
10. U hebt nu het DHCP-bereik op deze server ingesteld. Klik op Voltooien om de wizard af te sluiten.
11. Configureer de printer met een gereserveerd IP-adres binnen het DHCP-bereik:
a. In de DHCP-boomstructuur opent u de map voor het bereik en selecteert u
Reserveringen.
b. Klik op het menu Actie en selecteer Nieuwe reservering.
c. Geef in elk veld de juiste gegevens op, waaronder het gereserveerde IP-adres van
de printer.
Opmerking
Opmerking
Het MAC-adres van de printer kunt u vinden op de netwerkconfiguratiepagina van de printer.
d. Bij Ondersteunde typen selecteert u Alleen DHCP en vervolgens klikt u op
Toevoegen.
Als u beide of alleen BOOTP selecteert, wordt de configuratie uitgevoerd via BOOTP door de volgorde waarin de configuratieprotocolverzoeken worden geïnitieerd.
e. Geef nog een gereserveerde client op of klik op Afsluiten. De toegevoegde
gereserveerde clients worden weergegeven in de map Reserveringen van dit bereik.
12. Sluit het hulpprogramma voor DHCP-beheer.

NetWare-systemen

NetWare 5.x-servers bieden DHCP-configuratieservices voor netwerkclients, waaronder de HP-printer. Raadpleeg de documentatie en ondersteuning van Novell voor het instellen van DHCP-services op een NetWare-server.
36 Hoofdstuk 3 Netwerkfunctie NLWW

DHCP-configuratie onderbreken

VOORZICHTIG
Als u het IP-adres van de printer wijzigt, kunnen er updates nodig zijn van de printer of van de systeeminstellingen voor afdrukken voor clients of servers. Wanneer u de printer niet via DHCP wilt configureren, moet u de printer opnieuw configureren via een andere methode. U kunt de TCP/IP-parameters handmatig wijzigen via een ondersteunde webbrowser met de geïntegreerde webserver van de printer, het bedieningspaneel van de printer of via de HP­werkset. Wanneer u overschakelt naar een BOOTP-configuratie, worden de door DHCP geconfigureerde parameters vrijgegeven en wordt het TCP/IP-protocol gestart. Als u overschakelt naar handmatige configuratie, wordt het door DHCP geconfigureerde IP-adres vrijgegeven en worden de door de gebruiker opgegeven IP-parameters gebruikt. Wanneer u
dus handmatig een IP-adres toewijst, moet u ook alle configuratieparameters, zoals het subnetmasker en de standaard-gateway, handmatig instellen.
NLWW DHCP-configuratie onderbreken 37

Het bedieningspaneel van de printer gebruiken

Op de HP Color LaserJet 2600n-printer kunt u automatisch een IP-adres instellen via BOOTP of DHCP. Zie
Een statisch IP-adres voor de printer instellen voor het handmatig configureren van het
Zie IP-adres via het bedieningspaneel van de printer.
Configuratie standaard IP-adres voor meer informatie.
38 Hoofdstuk 3 Netwerkfunctie NLWW

De geïntegreerde webserver gebruiken

U kunt de geïntegreerde webserver gebruiken om de instellingen van de IP-configuratie te bekijken of te wijzigen. Hiervoor opent u de geïntegreerde webserver en klikt u op het tabblad Netwerken. Zie
Op het tabblad Netwerken kunt u de volgende instellingen wijzigen:
Hostnaam
Handmatig IP-adres
Handmatig subnetmasker
Handmatige standaard-gateway
Handmatige WINS-server
De geïntegreerde webserver gebruiken.
Opmerking
Wanneer u de netwerkconfiguratie wijzigt, moet u mogelijk de URL van de browser wijzigen voordat u weer met de printer kunt communiceren. De printer is een paar seconden niet beschikbaar als het netwerk opnieuw wordt ingesteld.
NLWW De geïntegreerde webserver gebruiken 39
40 Hoofdstuk 3 Netwerkfunctie NLWW

Afdruktaken

In dit hoofdstuk vindt u informatie over veelvoorkomende afdruktaken:
Afdrukmateriaal plaatsen
Afdrukken op speciaal afdrukmateriaal
Afdruktaken beheren
Dubbelzijdig afdrukken
Een afdruktaak annuleren
Onderhoud voor meer informatie over het beheer van de printer en de instellingen via
Zie HP-werkset.
NLWW 41

Afdrukmateriaal plaatsen

Gebruik speciale afdrukmaterialen, zoals enveloppen, etiketten, HP LaserJet glanzend papier, HP LaserJet-fotopapier en transparanten in lade 1 en lade 2.

Afdrukmateriaal in lade 1 plaatsen

Met lade 1 (de voorrangsinvoerlade voor één vel) worden afzonderlijke vellen afdrukmateriaal of één envelop afgedrukt. Gebruik lade 1 als u één vel papier, een envelop, briefkaart, etiket, HP LaserJet glanzend papier, HP LaserJet-fotopapier of een transparant wilt plaatsen. U kunt lade 1 ook gebruiken om de eerste pagina op ander afdrukmateriaal af te drukken dan de rest van het document.
Zie
Afdrukken op speciaal afdrukmateriaal voor informatie over het plaatsen van speciaal
afdrukmateriaal zoals enveloppen, etiketten en transparanten.
Het afdrukmateriaal in lade 1 plaatsen
1. De materiaalgeleiders zorgen ervoor dat het afdrukmateriaal goed in de printer wordt gevoerd en dat de afdruk niet scheef wordt getrokken (scheef op het afdrukmateriaal). Schuif de materiaalgeleiders voor de breedte iets verder uit elkaar dan de breedte van het afdrukmateriaal.
42 Hoofdstuk 4 Afdruktaken NLWW
2. Plaats het afdrukmateriaal in lade 1 met de afdrukzijde naar beneden en met de bovenste, korte zijde als eerste in de lade. Zorg dat het afdrukmateriaal ver genoeg in de printer is geplaatst zodat het door het papierinvoermechanisme kan worden ingevoerd.
Opmerking
VOORZICHTIG
VOORZICHTIG
Opmerking
Zie Dubbelzijdig afdrukken voor instructies over het plaatsen van papier bij dubbelzijdig afdrukken.

Afdrukmateriaal in lade 2 of optionele lade 3 plaatsen

U hebt via de voorkant van de printer toegang tot lade 2 en optionele lade 3. Deze laden kunnen maximaal 250 vellen papier bevatten. Lade 2 ondersteunt ook andere afdrukmaterialen, zoals enveloppen, briefkaarten, transparanten, HP LaserJet glanzend papier en HP LaserJet-fotopapier.
Waaier het papier niet voordat u het papier in de laden plaatst. Plaats niet teveel papier in de laden.
Gebruik papier dat is geniet, niet opnieuw. Nietjes in gebruikt papier kunnen de printer beschadigen waardoor de printer moet worden gerepareerd. Deze reparaties worden niet gedekt door de garantie.
Het afdrukmateriaal in lade 2 of optionele lade 3 plaatsen
De instructies zijn dezelfde voor het plaatsen van afdrukmateriaal in lade 2 en optionele lade 3.
1. Trek lade 2 of optionele lade 3 uit de printer en verwijder het papier.
NLWW Afdrukmateriaal plaatsen 43
2. Verschuif de achterste geleiders zodat het gewenste papierformaat in de lade past. Er kunnen verschillende standaardpapierformaten in lade 2 en optionele lade 3 worden geplaatst.
3. Als het papierformaat groter is dan Letter/A4, trekt u de achterkant van de lade uit totdat het formaat dat u plaatst, past.
4. Schuif de materiaalgeleiders voor de breedte iets verder uit elkaar dan de breedte van het afdrukmateriaal.
44 Hoofdstuk 4 Afdruktaken NLWW
5. Plaats het papier. Als dit speciaal papier is, bijvoorbeeld briefhoofdpapier, plaatst u het papier met de afdrukzijde omhoog en de bovenrand richting de voorkant van de lade.
Opmerking
Zie Dubbelzijdig afdrukken voor instructies over het plaatsen van papier met de functie voor het handmatig dubbelzijdig afdrukken.
6. Zorg dat de stapel papier in alle vier de hoeken plat in de lade ligt en onder de hoogtelipjes op de lengtegeleiders achter in de lade blijft.
7. Schuif de lade terug in de printer. De achterkant van de lade steekt uit aan de achterkant van de printer.
NLWW Afdrukmateriaal plaatsen 45

Afdrukken op speciaal afdrukmateriaal

Als u op speciaal materiaal afdrukt, wordt de afdruksnelheid automatisch lager om de uitvoerkwaliteit voor dit materiaal te verbeteren.
Volg deze richtlijnen bij het afdrukken op speciaal afdrukmateriaal.

Afdrukken op enveloppen

Gebruik alleen enveloppen voor laserprinters. Zie Specificaties voor het afdrukmateriaal voor meer informatie.
Plaats één envelop in lade 1 of maximaal tien enveloppen in lade 2.
Plaats niet meer dan tien enveloppen in lade 2.
De envelop mag niet zwaarder zijn dan 90 g/m
Controleer of de enveloppen niet beschadigd zijn en of ze niet aan elkaar kleven.
Gebruik nooit enveloppen met klemmetjes, drukkers, vensters, gecoate voeringen,
zelfplakkende strips of ander synthetisch materiaal.
Wanneer u een envelop gebruikt met een afwijkend formaat, selecteert u de juiste
envelop als Type. Zie voor meer informatie.
Afdrukken op afdrukmateriaal met aangepast formaat of kaarten
2
.
VOORZICHTIG
Wanneer u bovenstaande richtlijnen niet volgt, kunnen er papierstoringen optreden.
Zie
Specificaties voor het afdrukmateriaal voor meer informatie.
Afdrukken op enveloppen vanuit lade 1
1. Stel de breedtegeleiders in.
46 Hoofdstuk 4 Afdruktaken NLWW
2. Plaats een envelop in lade 1 met de korte zijde naar de printer gericht en de klep aan de rechterkant met de afdrukzijde omhoog. Zorg dat de envelop ver genoeg in de printer is geplaatst zodat de envelop door het papierinvoermechanisme kan worden ingevoerd.
Afdrukken op enveloppen vanuit lade 2
1. Open lade 2 en schuif het verlengstuk volledig uit. Als er al papier in lade 2 is geplaatst, verwijdert u eventueel aanwezig papier of ander afdrukmateriaal.
2. Schuif de breedtegeleiders in lade 2 iets verder dan de breedte van de enveloppen naar buiten.
NLWW Afdrukken op speciaal afdrukmateriaal 47
3. Plaats de stapel enveloppen in de lade met de klep aan de rechterkant, de afdrukzijde naar boven en de korte zijde naar de printer gericht.
Opmerking
Als de envelop aan de korte zijde van een klep is voorzien, moet die zijde als eerste in de printer worden ingevoerd.
4. Schuif de breedtegeleiders lichtjes tegen de stapel zonder dat deze gaat opbollen. De stapel moet in het midden tussen de geleiders en onder de lipjes van de geleiders worden geplaatst.
5. Kies de gebruikte envelop bij Formaat (Windows) of Papier (Macintosh) in het dialoogvenster Afdrukken (Windows) of Print (Macintosh) of in de printerdriver.

Afdrukken op etiketten

Volg deze richtlijnen voor het gebruik van etiketten. Zie Specificaties voor het
afdrukmateriaal voor meer details.
48 Hoofdstuk 4 Afdruktaken NLWW
VOORZICHTIG
Om beschadiging van de printer te voorkomen, dient u alleen etiketten te gebruiken die zijn goedgekeurd voor gebruik in laserprinters. Gebruik een vel etiketten slechts eenmaal en druk nooit af op een gedeeltelijk met etiketten gevuld vel.
Gebruik geen etiketten die van het ondervel loskomen en die gekreukt of op een andere
manier beschadigd zijn.
Plaats etiketten in de laden met de bovenste, korte zijde eerst en de afdrukzijde naar
beneden voor lade 1 en de afdrukzijde naar boven voor lade 2. Voor lade 1 moet het afdrukmateriaal ver genoeg in de printer zijn geplaatst zodat het afdrukmateriaal door het papierinvoermechanisme kan worden ingevoerd.
Selecteer Etiketten bij Type (Windows) of Papier (Macintosh) in het dialoogvenster
Afdrukken (Windows) of Print (Macintosh) of in de printerdriver.
Zie
Storingen verhelpen als een vel met etiketten in de printer is vastgelopen.

Transparanten

Volg de volgende richtlijnen bij het afdrukken van transparanten:
VOORZICHTIG
NLWW Afdrukken op speciaal afdrukmateriaal 49
Om beschadiging van de printer te voorkomen, dient u alleen transparanten te gebruiken die zijn goedgekeurd voor gebruik in laserprinters.
VOORZICHTIG
Transparant afdrukmateriaal dat niet voor afdrukken met de Laserjet is bedoeld, kan de printer beschadigen.
Plaats transparanten in de laden met de bovenste, korte zijde eerst en de afdrukzijde
naar beneden voor lade 1 en de afdrukzijde naar boven voor lade 2. Voor lade 1 moet het afdrukmateriaal ver genoeg in de printer zijn geplaatst zodat het afdrukmateriaal door het papierinvoermechanisme kan worden ingevoerd.
Selecteer Transparanten bij Type (Windows) of Papier (Macintosh) in het
dialoogvenster Afdrukken (Windows) of Print (Macintosh) of in de printerdriver.
Plaats de transparanten op een vlakke ondergrond nadat u ze uit de printer hebt
verwijderd.
Afdrukken op HP LaserJet glanzend papier en HP LaserJet­fotopapier
Deze printer ondersteunt het afdrukken op HP LaserJet glanzend papier en HP LaserJet­fotopapier. Volg onderstaande richtlijnen bij het afdrukken op HP LaserJet glanzend papier. Zie
Specificaties voor het afdrukmateriaal voor meer informatie.
Pak HP LaserJet glanzend papier en HP LaserJet-fotopapier bij de randen vast. Vette
vingerafdrukken op HP LaserJet glanzend papier en HP LaserJet-fotopapier kunnen de afdrukkwaliteit verminderen.
Gebruik HP LaserJet glanzend papier en HP LaserJet-fotopapier alleen met deze
printer. HP-producten zijn zo ontwikkeld dat deze in combinatie met elkaar de best mogelijke resultaten garanderen.
50 Hoofdstuk 4 Afdruktaken NLWW
Plaats HP LaserJet glanzend papier en HP LaserJet-fotopapier in de laden met de
bovenste, korte zijde eerst en de afdrukzijde naar beneden voor lade 1 en de afdrukzijde naar boven voor lade 2.
Selecteer Licht glanzend, Glanzend of Zwaarglanzend bij Type (Windows) of Papier
(Macintosh) in het dialoogvenster Afdrukken (Windows) of Print (Macintosh) of in de printerdriver. Selecteer Licht glanzend voor afdrukmateriaal met een gewicht van maximaal 105 g/m Zwaarglanzend voor afdrukmateriaal van maximaal 160 g/m
2
, Glanzend voor afdrukmateriaal van maximaal 120 g/m2 en
2
.
NLWW Afdrukken op speciaal afdrukmateriaal 51

Afdrukken op briefhoofdpapier of voorbedrukte formulieren

In dit gedeelte wordt beschreven hoe u de afdrukstand van briefhoofdpapier of voorbedrukte formulieren voor enkelzijdig afdrukken instelt.
Lade 1: plaats papier met de bovenrand eerst en de afdrukzijde naar beneden zoals in
de volgende afbeelding wordt weergegeven.
Lade 2: plaats papier met de afdrukzijde naar boven en de bovenste zijde naar de
voorkant van de printer zoals in de volgende afbeelding wordt weergegeven.
Gebruik geen briefhoofdpapier met reliëfdruk.
Gebruik geen briefhoofdpapier dat is bedrukt met inkt voor lage temperaturen, zoals
bijvoorbeeld wordt gebruikt in bepaalde thermografische toepassingen.
De printer gebruikt hitte en druk om de toner op het afdrukmateriaal aan te brengen.
Controleer of voor gekleurd papier of voorbedrukte formulieren gebruik wordt gemaakt van inkt die geschikt is voor deze fusertemperatuur (210°C gedurende 0,1 seconde).

Afdrukken op HP LaserJet Tough-papier

Volg onderstaande richtlijnen wanneer u op HP LaserJet Tough-papier afdrukt:
Pak HP LaserJet Tough-papier altijd bij de randen vast. Vette vingerafdrukken op
HP LaserJet Tough-papier kunnen de afdrukkwaliteit verminderen.
Gebruik HP LaserJet Tough-papier alleen met deze printer. HP-producten zijn zo
ontwikkeld dat deze in combinatie met elkaar de best mogelijke resultaten garanderen.
In de software of de printerdriver, selecteert u Dik papier als materiaalsoort of drukt u af
vanuit een lade die geconfigureerd is voor HP LaserJet Tough-papier.
Zie
Afdrukken op briefhoofdpapier of voorbedrukte formulieren voor informatie over het
plaatsen van afdrukmateriaal.
52 Hoofdstuk 4 Afdruktaken NLWW

Afdrukken op afdrukmateriaal met aangepast formaat of kaarten

Briefkaarten, indexkaarten (3 x 5 inch) en ander afdrukmateriaal met speciale afmetingen kunnen vanuit lade 1 of lade 2 worden afgedrukt. Het minimumformaat is 76 x 127 mm en het maximumformaat is 216 x 356 mm.
Plaats altijd de korte zijde het eerst in lade 1 of lade 2. Als u de kaarten in liggende
stand wilt afdrukken, stelt u dit via uw programma in. Als papier met de lange zijde eerst in de printer wordt ingevoerd, kan dit een papierstoring veroorzaken.
Stel de marges in uw programma in op ten minste 6,4 mm van de randen van het
afdrukmateriaal.
Selecteer het aangepaste afdrukmateriaal dat u gebruikt als Type in de printerdriver en
stel het huidige Formaat in.
Zie
Het afdrukmateriaal in lade 1 plaatsen voor instructies over het plaatsen van
afdrukmateriaal in lade 1.
Voor instructies over het plaatsen van afdrukmateriaal in lade 2 of optionele lade 3, gaat u naar
Het afdrukmateriaal in lade 2 of optionele lade 3 plaatsen.
Specificaties voor het afdrukmateriaal voor meer informatie.
Zie
NLWW Afdrukken op speciaal afdrukmateriaal 53

Afdruktaken beheren

Dit gedeelte bevat basisafdrukinstructies. Bij wijzigingen in de printerinstellingen dient u een specifieke volgorde aan te houden, omdat sommige instellingen voorrang hebben boven andere. (De namen van opdrachten en dialoogvensters kunnen per programma verschillen.)
Dialoogvenster Pagina-instelling: dit dialoogvenster verschijnt wanneer u klikt op
Pagina-instelling of een dergelijke opdracht in het menu Bestand in uw programma. Dit dialoogvenster is onderdeel van het programma waarin u werkt. De instellingen die u hier wijzigt, hebben voorrang boven alle andere instellingen.
Dialoogvenster Afdrukken: dit dialoogvenster verschijnt wanneer u klikt op Afdrukken,
Printerinstellingen of een dergelijke opdracht in het menu Bestand in uw programma. Dit dialoogvenster hoort eveneens bij het programma, maar heeft een lagere prioriteit dan het dialoogvenster Pagina-instelling. Wijzigingen in het dialoogvenster Afdrukken hebben geen voorrang boven wijzigingen in het dialoogvenster Pagina-instelling. De instellingen die u hier wijzigt, hebben wel voorrang boven de instellingen die u in de printerdriver wijzigt.
Printerdriver: de printerdriver wordt geopend wanneer u klikt op Eigenschappen in het
dialoogvenster Afdrukken. De instellingen die u hier wijzigt, hebben geen voorrang boven alle andere instellingen. (Bij Macintosh zijn de instellingen van de printerdriver geïntegreerd in het dialoogvenster Print.)
54 Hoofdstuk 4 Afdruktaken NLWW

Afdrukken via ladebron in vergelijking met afdrukken via type of formaat van papier

Drie instellingen zijn van invloed op hoe de printerdriver probeert afdrukmateriaal in te voeren bij een afdruktaak. Deze instellingen, Bron, Type en Formaat, verschijnen in het dialoogvenster Pagina-instelling of Afdrukken van uw programma, of in de printerdriver. De printer kiest automatisch een lade als u deze instellingen niet wijzigt. Als u deze instellingen wilt wijzigen, kunt u afdrukken via Bron, via Type, via Formaat of via Type en Formaat. (Voor Macintosh OS X zijn soorten en formaten beide beschikbaar in het pop­upmenu Papier).
Bron: afdrukken volgens Bron houdt in dat u een specifieke lade kiest waaruit de printer
het papier moet invoeren. De printer zal proberen om vanuit de opgegeven lade af te drukken, ongeacht de soort en het formaat van het afdrukmateriaal in de lade. Als u echter een lade kiest die via de HP-werkset is geconfigureerd voor een soort die of formaat dat niet geschikt is voor de afdruktaak, wordt er niet automatisch afgedrukt. In plaats daarvan wordt gewacht tot u de juiste soort of het juiste formaat afdrukmateriaal voor de afdruktaak in de geselecteerde lade plaatst. Als u afdrukmateriaal in de lade hebt geplaatst, begint de printer met afdrukken. (Als de printer niet begint, moet u de lade configureren zodat deze overeenkomt met het formaat en de papiersoort voor de
afdruktaak). U kunt ook op drukken.
Type of formaat: afdrukken via Type of Formaat wil zeggen dat voor het afdrukken de
eerste lade wordt gebruikt met de gewenste papiersoort of het gewenste papierformaat. Druk altijd af via Type bij speciale afdrukmaterialen zoals etiketten of transparanten.
(S
ELECTEREN
) drukken om vanuit een andere lade af te
Als u via Type of Formaat wilt afdrukken en de laden zijn niet via de HP-werkset
geconfigureerd voor een bepaald type of bepaald formaat, plaatst u het papier of afdrukmateriaal in een lade en selecteert u het Type of het Formaat in het dialoogvenster Pagina-instelling of Afdrukken, of in de printerdriver.
Als u vaak afdrukt op een bepaald type of formaat afdrukmateriaal, kan de
printerbeheerder (bij een netwerkprinter) of uzelf (bij een rechtstreeks aangesloten printer) met de HP-werkset een lade voor dit type of formaat configureren. (Zie
werkset.) Wanneer u vervolgens deze soort of dit formaat kiest voor een afdruktaak,
wordt de lade gebruikt die daarvoor is geconfigureerd.
Functies in de printerdriver
Niet alle printerfuncties worden door bepaalde printerdrivers en besturingssystemen ondersteund.
Een aangepast papierformaat instellen
Afdrukken in grijsschaal
Kleurinstellingen wijzigen
Watermerken maken en gebruiken
Meerdere pagina’s afdrukken op één vel afdrukken (N-per-vel)
Snelinstellingen maken en gebruiken
HP-
Verkleinen of vergroten
De eerste pagina op ander papier afdrukken
De afdrukkwaliteit wijzigen
De standaardinstellingen van de printerdriver herstellen
NLWW Afdruktaken beheren 55
Zie Dubbelzijdig afdrukken voor informatie over het afdrukken met de functie voor het handmatig dubbelzijdig afdrukken.
Een aangepast papierformaat instellen
Gebruik de functie voor aangepast papierformaat voor het afdrukken op papier dat afwijkt van de standaardformaten.
Windows: probeer deze instelling via één van de volgende locaties te wijzigen (in de
aangegeven volgorde): het dialoogvenster Pagina-instelling in het programma, het dialoogvenster Afdrukken in het programma, of het tabblad Papier in de printerdriver.
Mac: klik op Archief en klik vervolgens op Pagina-instelling om een aangepast
papierformaat in te stellen. Klik in het menu Instellingen en selecteer Aangepast papierformaat. (Mac OS X 10.2 ondersteunt geen instellingen voor aangepaste
papierformaten.)
Afdrukken in grijsschaal
Een document met kleuren wordt automatisch in kleur afgedrukt. U kunt de printer echter ook zo instellen dat een document met kleuren alleen in grijsschaal (zwart-wit) wordt afgedrukt.
Windows: selecteer de optie Afdrukken in grijsschaal op het tabblad Kleur van het
printerstuurprogramma.
Mac: in het dialoogvenster Print selecteert u het tabblad Kleurenopties en vervolgens
selecteert u het keuzeveld Kleuren als grijs afdrukken.
Opmerking
De kleurinstellingen wijzigen
Wanneer u in kleur afdrukt, stelt de printerdriver de optimale kleurinstellingen automatisch in. U kunt echter handmatig aanpassen hoe tekst, afbeeldingen en foto's in kleur worden afgedrukt. Zie
Windows: klik in het tabblad Kleur van de printerdriver op Instellingen.
Mac: klik in het dialoogvenster Print op het tabblad Kleurenopties en vervolgens op de
knop Geavanceerde opties weergeven.
Watermerken maken en gebruiken
Gebruik de optie Watermerk om de tekst aan te geven die 'onder' (op de achtergrond van) een bestaand document moet worden aangebracht. Zo kunt u bijvoorbeeld in grote letters 'concept' of 'vertrouwelijk' diagonaal afdrukken op de eerste pagina of op alle pagina's van het document. U kunt de kleur, positie en tekst van het watermerk wijzigen.
Als u werkt met Windows 2000 of XP, moet u beschikken over beheerdersrechten om watermerken te kunnen maken. U hoeft geen beheerdersrechten te hebben om bestaande watermerken aan documenten toe te voegen.
Windows: ga naar de opties voor Watermerk via het tabblad Effecten van uw
printerdriver.
Mac: ga naar de watermerkopties in het vervolgkeuzemenu voor watermerken/sjablonen
in het dialoogvenster Print. (In OS X worden watermerken wellicht niet ondersteund.)
Afdrukken op speciaal afdrukmateriaal voor meer informatie.
56 Hoofdstuk 4 Afdruktaken NLWW
Meerdere pagina’s op één vel afdrukken (N-per-vel)
Met N-per-vel afdrukken kunt u meerdere pagina's op één vel papier afdrukken. De pagina's worden verkleind afgedrukt. U kunt maximaal negen pagina's per vel opgeven, die standaard als volgt op het vel worden gerangschikt. U kunt tevens opgeven of om elke pagina een kader moet verschijnen.
Windows: ga naar de instelling Pagina's per vel op het tabblad Afwerking van de
printerdriver.
Mac: ga naar Pagina's per vel via het pop-upmenu Layout in het dialoogvenster Print.
2
1
2
1
3
Opmerking
1
1
Snelinstellingen maken en gebruiken
Gebruik Snelinstellingen om de huidige driverinstellingen zoals afdrukstand, N-per-vel afdrukken of papierbron op te slaan voor later gebruik. U kunt maximaal 30 sets met instellingen opslaan. De Snelinstellingen kunnen voor het gemak via de meeste tabbladen van de printerdriver worden opgeslagen en geselecteerd.
Als u werkt met Windows 2000, moet u beschikken over beheerdersrechten om Snelinstellingen te kunnen opslaan.
Windows: u kunt Snelinstellingen maken via de meeste tabbladen van de printerdriver.
Daarna kunt u de Snelinstellingen openen via het tabblad Afwerking in de printerdriver.
Mac: deze functie wordt niet ondersteund.
Verkleinen of vergroten
2
3
4
456
789
Gebruik de optie Aanpassen aan pagina om het document volgens een bepaald percentage van de normale grootte af te drukken. Tevens hebt u de mogelijkheid de schaal van het document zodanig te wijzigen dat het op papier van elk ondersteund formaat past.
Windows: ga naar de instellingen voor Aanpassen aan pagina op het tabblad Effecten
van de printerdriver.
Mac: ga naar de instellingen voor verkleinen en vergroten (Schalen) via het
dialoogvenster Pagina-instelling.
NLWW Afdruktaken beheren 57
De eerste pagina op ander papier afdrukken
De eerste pagina afdrukken op ander papier is handig als u bijvoorbeeld een brief afdrukt waarbij op de eerste pagina briefhoofdpapier wordt gebruikt en voor de volgende pagina's blanco papier. Het formaat voor alle pagina's van de afdruktaak moet in de printerdriver hetzelfde zijn.
Windows: probeer deze instelling via één van de volgende locaties te wijzigen (in de
aangegeven volgorde): het dialoogvenster Pagina-instelling in het programma, het dialoogvenster Afdrukken in het programma, of het tabblad Papier/Kwaliteit in de printerdriver.
Mac: selecteer in het vervolgmenu Papierinvoer in het dialoogvenster Print de optie
Eerste pagina uit. Selecteer vervolgens de bron voor de eerste pagina.
De standaardinstellingen van de printerdriver herstellen
U kunt alle instellingen in de printerdriver terugzetten naar de standaardwaarden. Deze maatregel kan handig zijn bij problemen met de afdrukkwaliteit of wanneer geen papier uit de juiste lade wordt gekozen.
Windows: selecteer Standaardinstellingen in het dialoogvenster Snelinstellingen op
het tabblad Afwerking in de printerdriver.
Mac: de optie Standaard bevat de standaardinstellingen en wordt automatisch
geselecteerd telkens wanneer u een programma opent.
58 Hoofdstuk 4 Afdruktaken NLWW
Afdrukken vanuit Windows
1. Controleer of er papier in de printer is geplaatst.
2. In het menu Bestand klikt u op Pagina-instelling of op een gelijkwaardige opdracht. Controleer of de printerinstellingen juist zijn voor het document.
3. In het menu Bestand klikt u op Afdrukken, Afdrukinstellingen of een gelijkwaardige opdracht. Het dialoogvenster Afdrukken verschijnt.
4. Selecteer deze printer en wijzig indien noodzakelijk de instellingen. Wijzig geen instellingen (zoals het paginaformaat of de afdrukstand) die u instelt in het dialoogvenster Pagina-instelling.
5. Als bij deze afdruktaak papier van een standaardformaat en -gewicht wordt gebruikt, hoeft u de instellingen voor Bron is (lade), Type is of Formaat is waarschijnlijk niet te wijzigen en kunt u naar stap 7 gaan. Anders gaat u verder met stap 6.
6. Als bij deze afdruktaak geen papier van een standaardformaat of -gewicht wordt gebruikt, kiest u hoe de printer papier selecteert.
Voor afdrukken via Bron (lade) selecteert u, indien mogelijk, de lade in het
dialoogvenster Afdrukken.
Voor afdrukken op bron (lade) wanneer deze instelling niet beschikbaar is in het
dialoogvenster Afdrukken, klikt u op Eigenschappen en selecteert u op het tabblad Papier de lade in het veld voor Bron is.
Klik voor afdrukken op type of formaat op Eigenschappen en selecteer op het
tabblad Papier de soort of het formaat in het veld Type is of Formaat is. (Bij sommige soorten papier zoals briefhoofdpapier, stelt u zowel Type als Formaat in.) Druk altijd af via Type bij speciale afdrukmaterialen zoals etiketten of transparanten.
7. Klik op Eigenschappen als u dit nog niet had gedaan. De printerdriver verschijnt.
8. Wijzig de gewenste instellingen op de verschillende tabbladen die niet in het dialoogvenster Pagina-instelling of Afdrukken werden weergegeven. Zie
de printerdriver voor meer informatie over de instellingen van de printerdriver.
9. Selecteer de opdracht Print om de taak af te drukken.
Functies in
Afdrukken vanuit Macintosh OS
1. Controleer of er papier in de printer is geplaatst.
2. In het menu Archief klikt u op Pagina-instelling.
3. Let erop dat deze printer in het pop-upmenu Stel in voor is geselecteerd.
4. Selecteer het papierformaat waarop u gaat afdrukken.
5. Selecteer de instellingen voor Richting en Vergroot/verklein, indien noodzakelijk, en klik op OK.
6. In het menu Bestand klikt u op Afdrukken.
7. Gebruik de volgende methode om de bron (lade) te selecteren van waaruit u wilt afdrukken of selecteer de materiaalsoort waarop u wilt gaan afdrukken. Druk altijd af via Type bij speciale afdrukmaterialen zoals etiketten of transparanten.
Mac: selecteer in het pop-upmenu Papierinvoer de lade of de soort afdrukmateriaal.
8. Wijzig de overige gewenste instellingen, zoals watermerken. (Zie
instellingen in de printerdriver voor meer informatie.)
9. Selecteer de opdracht Print om de taak af te drukken.
NLWW Afdruktaken beheren 59
Toegang tot de

Toegang tot de instellingen in de printerdriver

In dit gedeelte worden de veelvoorkomende afdruktaken beschreven die via de printerdriver geregeld worden. (De printerdriver is het softwareonderdeel waarmee afdruktaken naar de printer worden gestuurd.) U kunt instellingen tijdelijk wijzigen voor de afdruktaken die u afdrukt terwijl het programma nog geopend is. U kunt ook permanent wijzigingen aanbrengen in de standaardinstellingen en de nieuwe instellingen die nu en later van kracht zijn.
Besturings­systeem
Windows 98 Second Edition en ME
Windows 2000 en XP (Klassiek menu Start)
Windows XP In het menu Bestand klikt u op
Instellingen tijdelijk wijzigen voor actuele afdruktaken
In het menu Bestand klikt u op Afdrukken, selecteert u deze
printer en klikt u vervolgens op Eigenschappen. (De daadwerkelijke stappen kunnen variëren, dit is echter de meestvoorkomende manier.)
In het menu Bestand klikt u op Afdrukken, selecteert u deze printer en klikt u vervolgens op
Eigenschappen of Voorkeuren. (De
daadwerkelijke stappen kunnen variëren, dit is echter de meestvoorkomende manier.)
Afdrukken, selecteert u deze printer en klikt u vervolgens op
Eigenschappen of Voorkeuren. (De
daadwerkelijke stappen kunnen variëren, dit is echter de meestvoorkomende manier.)
Standaardinstellingen definitief wijzigen
Klik op de knop Start, ga naar Instellingen en klik dan op Printers. Klik met de
rechtermuisknop op het printerpictogram en klik vervolgens op Eigenschappen.
Klik op Start, wijs Instellingen aan en klik vervolgens op
Printers of Printers en faxapparaten. Klik met de
rechtermuisknop op het printerpictogram en klik vervolgens op Afdrukvoorkeuren.
Klik op Start, Printers en faxapparaten en klik met de rechtermuisknop op de naam of het pictogram van de printer. Klik vervolgens op
Voorkeursinstellingen voor afdrukken.
1
Configuratie-instellingen wijzigen
(Bijvoorbeeld om een optionele lade toe te voegen of om een driverfunctie in- of uit te schakelen zoals bijvoorbeeld 'Handmatig dubbelzijdig afdrukken toestaan')
Klik op de knop Start, ga naar Instellingen en klik dan op Printers. Klik met de
rechtermuisknop op het printerpictogram en klik vervolgens op Eigenschappen. Klik op de tab Configureren.
Klik op Start, wijs Instellingen aan en klik vervolgens op Printers of Printers en faxapparaten. Klik met de rechtermuisknop op het printerpictogram en klik vervolgens op Eigenschappen. Klik op het tabblad Configureren.
Klik op Start en klik vervolgens op Printers en faxapparaten. Klik met de rechtermuisknop op het printerpictogram en klik vervolgens op Eigenschappen. Klik op de tab
Configureren.
60 Hoofdstuk 4 Afdruktaken NLWW
Besturings­systeem
Instellingen tijdelijk wijzigen voor actuele afdruktaken
Standaardinstellingen definitief wijzigen
1
Configuratie-instellingen wijzigen
(Bijvoorbeeld om een optionele lade toe te voegen of om een driverfunctie in- of uit te schakelen zoals bijvoorbeeld 'Handmatig dubbelzijdig afdrukken toestaan')
Macintosh OS X
10.2 en hoger
In het menu Bestand klikt u op Afdrukken. Wijzig de gewenste instellingen in de verschillende pop-upmenu's.
In het menu Bestand klikt u op Afdrukken. Wijzig de gewenste instellingen in de verschillende pop-upmenu's
De optie voor het wijzigen van de configuratie-instellingen is niet beschikbaar voor Mac.
en klik vervolgens in het pop­upmenu Voorinstellingen op Bewaar als en typ een naam in voor de voorinstelling. Deze instellingen worden in het menu Voorinstellingen opgeslagen. Als u de nieuwe instellingen wilt gebruiken, moet u de opgeslagen vooraf ingestelde optie selecteren wanneer u een programma opent en wilt afdrukken.
1
Toegang tot standaardprinterinstellingen kunnen beperkt zijn en daarom niet beschikbaar.
NLWW Afdruktaken beheren 61

Dubbelzijdig afdrukken

Voor dubbelzijdig afdrukken op papier moet u het papier handmatig na het afdrukken van de eerste zijde opnieuw in de printer plaatsen.
VOORZICHTIG
Opmerking
Etiketten of transparanten niet aan beide zijden bedrukken. Dit kan papierstoringen veroorzaken en de printer beschadigen.

Dubbelzijdig afdrukken (handmatig)

1. Plaats voldoende papier in lade 2 of optionele lade 3 voor de gehele afdruktaak.
In Windows moet Dubbelzijdig afdrukken (handmatig) ingeschakeld zijn om deze procedure te voltooien. Selecteer Eigenschappen en klik vervolgens op de tab
Configuratie om dubbelzijdig afdrukken in de printerdriver in te schakelen. Selecteer Handm. dubbelzijdig afdrukken toestaan bij Papierverwerking en klik vervolgens op OK
om op te slaan.
2. U kunt de printer op twee manieren configureren om (handmatig) dubbelzijdig af te drukken.
Windows: selecteer in de printerdriver het tabblad Afwerking, selecteer de optie
Dubbelzijdig afdrukken (handmatig) en zend de afdruktaak naar de printer.
Mac: in het Mac-venster Print selecteert u in de vervolgkeuzelijst Aantal en
pagina's de optie Handmatig dubbelzijdig. In het volgende menu selecteert u Dubbelzijdig afdrukken (handmatig) en vervolgens zendt u de afdruktaak naar de
printer.
62 Hoofdstuk 4 Afdruktaken NLWW
3. Als de taak is afgedrukt, verwijdert u de lege vellen uit lade 2 of optionele lade 3. Haal de stapel afdrukken uit de uitvoerbak en plaats deze stapel, zonder te draaien of om te draaien, in de lade van de printer die voor het eerste deel van de taak is gebruikt.
A
4.
Druk op
(S
ELECTEREN
) om af te drukken op de andere zijde.
NLWW Dubbelzijdig afdrukken 63

Een afdruktaak annuleren

Een afdruktaak kan worden gestopt vanuit een programma, een wachtrij of door op de knop
(T
AAK ANNULEREN
Als de afdruktaak nog niet door de printer wordt afgedrukt, probeert u eerst de taak te
stoppen vanuit de toepassing die de afdruktaak naar de printer heeft verzonden.
Als de afdruktaak in een afdrukwachtrij of de printspooler is opgeslagen, zoals de map
Printers in Windows (Printers of faxapparaten in Windows 2000 of Windows XP) of de wachtrij voor afdrukbeheer in Mac OS, gaat u daarheen om de taak te verwijderen.
) op de printer te drukken.
Als de afdruktaak al wordt afgedrukt, drukt u op
(T
AAK ANNULEREN
) op de printer. De pagina’s die al in de printer zijn, worden verder afgedrukt, waarna de rest van de afdruktaak wordt verwijderd.
Als u op
(T
AAK ANNULEREN
) drukt, wordt alleen de huidige taak in de printer
geannuleerd. Wanneer meer dan één afdruktaak zich in het printergeheugen bevindt, moet u voor elke taak één keer op
(T
AAK ANNULEREN
) drukken zodra de taak wordt
afgedrukt.
Als de printerstatuslampjes afwisselend blijven branden nadat de afdruktaak is geannuleerd, is de computer nog steeds bezig met het verzenden van de taak naar de printer. Verwijder de afdruktaak uit de afdrukwachtrij of wacht totdat de computer de gegevens heeft verzonden.
64 Hoofdstuk 4 Afdruktaken NLWW

Kleur

In dit hoofdstuk vindt u informatie over hoe de printer prachtige afdrukken in kleur levert. Tevens wordt hier omschreven hoe u de best mogelijke kleurafdrukken kunt maken. De volgende onderwerpen komen aan bod:
Kleur gebruiken
Kleuropties beheren
Kleuren afstemmen
NLWW 65

Kleur gebruiken

Deze printer zorgt voor prachtige afdrukken in kleur. De printer biedt een combinatie van automatische kleurenfuncties waarmee uitstekende resultaten worden bereikt voor algemene gebruikers, plus geavanceerde hulpmiddelen voor ervaren gebruikers.
De printer kent zorgvuldig ontworpen en geteste kleurentabellen voor een zuivere, accurate weergave van alle afdrukbare kleuren.
HP biedt gratis online hulpprogramma's om zowel grote als kleine bedrijven te helpen met hun afdrukken in kleur. Het Color Printing Center van HP (http://www.hp.com/go/color) biedt oplossingen voor en informatie over het maken van complete projecten.

HP ImageREt 2400

ImageREt 2400 biedt een laserkwaliteit van 2400 dpi in kleur door middel van een multilevel­afdrukproces. Dit proces regelt de kleuren nauwkeurig door maximaal vier kleuren binnen één pixel te combineren en de hoeveelheid toner in een bepaald gebied te variëren. ImageREt 2400 is voor deze printer verbeterd. Enkele voorbeelden van verbeteringen zijn technologieën voor overlapping, een verbeterde controle over het plaatsen van stippen en een nauwkeurigere controle over de tonerkwaliteit van een stip. Deze nieuwe technologieën samen met het afdrukproces van HP dat verscheidene niveaus omvat, resulteren in een printer met een resolutie van 600 x 600 dpi die laserkwaliteit van 2400 dpi met miljoenen gelijkmatige kleuren levert.
In het single-level-afdrukproces in de standaardmodus van andere kleurenlaserprinters worden echter geen kleuren binnen één pixel gemengd. Dit proces, rasteren genaamd, maakt het onmogelijk een grote verscheidenheid aan kleuren te creëren zonder concessies te doen aan de scherpte of zichtbare pixelstructuur.

Afdrukmateriaal selecteren

Voor de beste kleuren en beeldkwaliteit is het belangrijk om in het printermenu of via het bedieningspaneel van de printer de juiste papiersoort te selecteren. Zie
het afdrukmateriaal voor meer informatie.
Specificaties voor

Kleuropties

Met de kleuropties kunt u automatisch optimale kleurafdrukken maken voor diverse soorten documenten.
Voor de kleuropties wordt gebruikgemaakt van het zogenaamde 'object tagging'. Dit is een methode om voor de verschillende objecten op een pagina (tekst, afbeeldingen en foto’s) de best mogelijke kleurinstellingen te gebruiken. De printerdriver controleert welke objecten de pagina bevat en bepaalt vervolgens de kleurinstellingen die voor elk object de beste afdrukkwaliteit geven. Met 'Object tagging', gecombineerd met de geoptimaliseerde standaardinstellingen, krijgt u uitstekende kleuren met de printer zonder dat hiervoor speciale instellingen hoeven te worden vastgelegd.
Onder Windows vindt u de kleuropties bij Automatisch en Handmatig op het tabblad Kleur van de printerdriver.
66 Hoofdstuk 5 Kleur NLWW

sRGB (standard Red-Green-Blue)

sRGB (standard Red-Green-Blue) is een wereldwijde kleurstandaard die oorspronkelijk is ontwikkeld door HP en Microsoft als gemeenschappelijk kleursysteem voor beeldschermen, invoerapparaten (scanners, digitale camera's) en uitvoerapparaten (printers, plotters). sRGB is de standaardkleurruimte die wordt gebruikt voor HP-producten, besturingssystemen van Microsoft, het web en de meeste kantoorsoftware die tegenwoordig wordt verkocht. sRGB is het meestgebruikte kleursysteem voor beeldschermen van Windows-computers en voor de nieuwe zogenaamde 'high-definition television'.
Opmerking
Factoren, zoals het type beeldscherm dat u gebruikt of de lichtval in de kamer, kunnen van invloed zijn op de weergave van de kleuren op het scherm. Zie meer informatie.
Voor de laatste versies van Adobe® PhotoShop®, CorelDRAW™, Microsoft Office en veel andere toepassingen wordt sRGB gebruikt voor het weergeven van kleuren. sRGB is als standaardkleurruimte in besturingssystemen van Microsoft nu wijd verbreid als middel voor het uitwisselen van kleurgegevens tussen programma's en apparaten door een gemeenschappelijke definitie die zorgt voor meer consistentie in het gebruik van kleuren. Met sRGB heeft de gebruiker meer mogelijkheden om de kleuren van printer, computer, beeldscherm en andere invoerapparaten (scanners, digitale camera's) beter op elkaar af te stemmen, ook als deze geen expert zijn op het gebied van kleur.
Kleuren afstemmen voor
NLWW Kleur gebruiken 67

Kleuropties beheren

Wanneer u de kleuropties op Automatisch instelt, krijgt u over het algemeen de beste afdrukkwaliteit voor documenten in kleur. Echter, in sommige gevallen wilt u misschien een kleurendocument afdrukken in grijsschaal (zwart en grijstinten) of één van de kleuropties van de printer wijzigen.
In Windows kunt u afdrukken in grijstinten of de kleuropties wijzigen door de instellingen
te gebruiken op het tabblad Kleur in de printerdriver.
Bij een Macintosh-computer kunt u afdrukken in grijstinten of de kleuropties wijzigen
door het menu Kleurenopties in het dialoogvenster Print te gebruiken.

Afdrukken in grijsschaal

Als u de optie Afdrukken in grijsschaal in de printerdriver kiest, wordt uw document in zwart en grijstinten afgedrukt. Deze optie is handig voor het afdrukken van kleurendocumenten die u wilt kopiëren of faxen.
Wanneer Afdrukken in grijsschaal is geselecteerd, schakelt de printer over naar de modus voor afdrukken in zwart-wit.

Kleuren automatisch of handmatig aanpassen

Opmerking
Opmerking
Met de kleuraanpassingsoptie Automatisch kunt u neutrale grijstinten en randverbeteringen in de verschillende elementen van een document optimaliseren. Meer informatie vindt u in de Help-informatie van de printerdriver.
De standaardinstelling is Automatisch. Deze wordt aanbevolen voor het afdrukken van alle kleurendocumenten.
Met de kleuraanpassingsoptie Handmatig kunt u zelf neutrale grijstinten en randverbeteringen voor tekst, afbeeldingen en foto’s aanpassen. Voor toegang tot de handmatige kleuropties op het tabblad Kleur selecteert u Handmatig en klikt u vervolgens op Instellingen.

Handmatige kleuropties

Gebruik de handmatige kleuraanpassing voor het aanpassen van de opties voor Kleur (of Kleurafstemming).
Door sommige programma's worden tekst en afbeeldingen in rasterafbeeldingen omgezet. In die gevallen kunt u met de instelling Foto’s ook tekst en afbeeldingen beheren.
68 Hoofdstuk 5 Kleur NLWW
Halftoonopties
Halftoon is de methode waarbij de printer de vier primaire kleuren (cyaan, magenta, geel en zwart) mengt in gevarieerde proporties om vervolgens miljoenen kleuren te creëren. Halftoonopties beïnvloeden de resolutie en helderheid van uw kleurenuitvoer. Er zijn twee halftoonopties, Gelijkmatig en Gedetailleerd.
De optie Gelijkmatig geeft betere resultaten voor grote, effen oppervlakken. Ook foto’s
worden verbeterd door het geleidelijke overgaan van fijne kleurnuances. Kies deze optie wanneer effen en gelijkmatige vlakken de belangrijkste attributen zijn.
De optie Gedetailleerd is nuttig voor tekst en afbeeldingen waarvoor scherpe
scheidingen tussen lijnen en kleuren nodig zijn, zoals afbeeldingen met een patroon of veel details. Kies deze optie wanneer scherpe randen en details het belangrijkst zijn.
Randenbeheer
Met instelling Randenbeheer kunt u opgeven hoe de randen worden weergegeven. De instelling Randenbeheer bestaat uit twee onderdelen: Adaptieve halftonen en Overlapping. Met Adaptieve halftonen worden de randen scherper. Met Overlapping wordt het effect van kleurvlakken die verspringen verminderd door de randen van aangrenzende objecten licht te overlappen. De volgende niveaus van scherpteregeling zijn beschikbaar:
Uit: hiermee schakelt u de instellingen voor overlapping en adaptieve halftonen uit.
Normaal: hiermee krijgt u de standaard overlappingsinstellingen. Adaptieve halftonen is
ingeschakeld.
Maximaal: hiermee krijgt u de meeste overlapping. Adaptieve halftonen is ingeschakeld.
RGB-kleur
Met de optie RGB-kleur kunt u bepalen hoe de kleuren worden weergegeven.
Standaard: bij deze instelling worden RGB-kleuren geïnterpreteerd als sRGB. sRGB
wordt door de meeste softwarebedrijven en organisaties zoals Microsoft en het World Wide Web Consortium als standaard beschouwd. (Zie http://www.w3.org.)
Apparaat: hiermee stelt u de printer in voor het afdrukken van RGB-gegevens in
onbewerkte apparaatmodus. Als u foto's correct wilt weergeven als deze optie is geselecteerd, moet u de kleuren beheren in het programma waarin u werkt of in het besturingssysteem.
Levendig: met deze instelling wordt de kleurverzadiging in de middentonen verhoogd.
Objecten met vale kleuren worden met vollere kleuren afgedrukt. Deze waarde wordt aanbevolen voor het afdrukken van zakelijke afbeeldingen.
Foto: met deze instelling wordt de RGB-kleur geïnterpreteerd alsof deze via een digitaal
minilab is afgedrukt als foto. Met deze optie worden de diepere, intensere kleuren anders weergegeven dan in de standaardmodus. Gebruik deze instelling voor het afdrukken van foto's.
NLWW Kleuropties beheren 69
Neutrale grijstinten
Met de instelling Neutrale grijstinten stelt u de methode vast die gebruikt wordt voor het creëren van grijze kleuren die in tekst, afbeeldingen en foto’s worden gebruikt.
Alleen zwart zorgt voor neutrale kleuren (grijstinten en zwart) met alleen zwarte toner.
Deze optie garandeert dat neutrale kleuren geen kleurencontrast hebben.
Vier kleuren: deze optie zorgt voor neutrale kleuren door de vier kleuren toner te
combineren. Met deze optie krijgt u gelijkmatige verlooptinten en overgangen naar niet­neutrale kleuren. Hiermee wordt tevens het donkerste zwart geproduceerd.
70 Hoofdstuk 5 Kleur NLWW

Kleuren afstemmen

Het afstemmen van de kleuren van de afdruk op de kleuren op het beeldscherm is een heel ingewikkeld proces, omdat voor printers en computerbeeldschermen verschillende methoden worden gebruikt voor het produceren van kleuren. Op beeldschermen worden kleuren weergegeven door middel van lichtpixels met gebruikmaking van een RGB­kleurenproces (rood, groen, blauw). Printers drukken kleuren af door gebruik te maken van een CMYK-proces (zwart, geel, cyaan en magenta).
Het afstemmen van de afgedrukte kleuren op de kleuren op het scherm wordt beïnvloed door de volgende factoren:
Afdrukmateriaal
Printerkleurstoffen (bijvoorbeeld inkten of toners)
Afdrukproces (bijvoorbeeld inkjet-, kleurendrukpers- of lasertechnologie)
Licht van boven
Programma's
Printerdrivers
Besturingssysteem van de computer
Beeldschermen
Videokaarten en drivers
Werkomgeving (zeer vochtig of zeer droog)
Persoonlijke verschillen in de kleurenperceptie
Houd deze factoren in gedachten als de kleuren op uw scherm niet precies overeenkomen met de afgedrukte kleuren. De beste methode om de kleuren op uw scherm te laten overeenkomen met die van uw printer, is uw documenten af te drukken in sRGB-kleuren. De printer gebruikt sRGB en optimaliseert de uitvoer van kleuren automatisch.
Problemen met kleurendocumenten oplossen voor meer informatie over het oplossen
Zie van problemen met het afdrukken van kleuren.
NLWW Kleuren afstemmen 71
72 Hoofdstuk 5 Kleur NLWW

Procedures

In dit gedeelte vindt u informatie over het uitvoeren van basistaken met de HP Color LaserJet 2600n-printer.
NLWW 73

Afdrukprocedures

In dit hoofdstuk worden vragen over afdruktaken beantwoord.
74 Hoofdstuk 6 Procedures NLWW

Afdrukken op speciaal afdrukmateriaal, zoals glanzend papier of fotopapier

Met de optimalisatiefunctie in de printerdriver kunt u afdrukken op speciaal afdrukmateriaal zoals transparanten, etiketten, zwaar papier, glanzend papier, fotopapier en kaarten.
1. Plaats afdrukmateriaal in de invoerlade. Controleer of de bovenste rand van het afdrukmateriaal naar voren is gericht en de afdrukzijde (ruwe zijde bij transparanten) naar boven.
2. Stel de materiaalgeleiders in op de breedte van het papier.
3. Open een document in een programma zoals Microsoft Word.
4. Selecteer de afdruktaak. In de meeste programma's klikt u op Afdrukken in het menu Bestand. Het dialoogvenster Afdrukken wordt weergegeven.
5. Klik op Eigenschappen in het dialoogvenster Afdrukken.
6. Selecteer een van de volgende typen afdrukmateriaal op het tabblad Papier of Kwaliteit:
Gewoon papier
Voorbedrukt
Briefhoofd
Transparant
Geperforeerd
Etiketten
Bankpost
Kringlooppapier
Kleur
HP Tough-papier
Envelop
Licht 60-74 g/m
Zwaar papier 91-105 g/m
Kaarten 106-176 g/m
Licht glanzend 75-105 g/m
Glanzend 106-120 g/m
Zwaar glanzend 121-163 g/m
HP Premium-omslagpapier 200 g/m
HP Premium Plus-fotopapier 220 g/m
2
2
2
2
2
2
2
2
7. Druk het document af. Verwijder het afdrukmateriaal tijdens het afdrukken uit het apparaat om te voorkomen dat de vellen aan elkaar plakken. Plaats de afgedrukte pagina's op een glad oppervlak.
In de HP-werkset kunt u ook het type afdrukmateriaal selecteren en configureren. Klik op HP-werkset en vervolgens op Apparaatinstellingen. Klik op de tab Systeeminstellingen en open vervolgens de pagina Afdrukmodi om deze typen afdrukmateriaal te configureren. Breng de vereiste wijzigingen aan en klik vervolgens op Toepassen om deze wijzigingen op te slaan.
Als u eerst één vel briefhoofdpapier wilt afdrukken, gevolgd door een document van meerdere pagina's, plaatst u één vel briefhoofdpapier in lade 1. Nadat het briefhoofdpapier is afgedrukt, wordt u gevraagd papier te plaatsen. Plaats papier voor de rest van het document.
NLWW Afdrukprocedures 75

Op beide zijden van het papier afdrukken

Als u handmatig dubbelzijdig wilt afdrukken, moet u het papier tweemaal invoeren in de printer.
VOORZICHTIG
Bedruk etiketten of transparanten niet aan beide zijden.
1. Plaats voldoende papier in lade 2 of de optionele lade 3 voor de gehele afdruktaak.
2. U kunt de printer op twee manieren configureren om (handmatig) dubbelzijdig af te drukken.
Windows: selecteer in de printerdriver het tabblad Afwerking, selecteer de optie
Dubbelzijdig afdrukken (handmatig) en zend de afdruktaak naar de printer.
Mac: in het Mac-venster Print selecteert u in de vervolgkeuzelijst Aantal en
pagina's de optie Handmatig dubbelzijdig. In het volgende menu selecteert u Dubbelzijdig afdrukken (handmatig) en vervolgens zendt u de afdruktaak naar de
printer.
3. Zodra de taak voltooid is, verwijdert u het blanco papier uit lade 2 of de optionele lade 3. Plaats de afgedrukte stapel met de blanco zijde omhoog en de bovenrand eerst in de printer. Druk de tweede zijde af vanuit lade 2 of optionele lade 3.
Opmerking
Opmerking
A
4.
Druk op

Op enveloppen en aangepaste materiaalformaten afdrukken

Voer de volgende procedure uit om op enveloppen af te drukken.
1. Stel het formaat van lade 2 in op het juiste afdrukmateriaal. Zie
of optionele lade 3 plaatsen.
2. Plaats niet meer dan tien enveloppen met de afdrukzijde omhoog en de klep van de envelop naar rechts. De korte zijde moet eerst in het apparaat worden ingevoerd.
3. Gebruik uw computersoftware om het afdrukproces te voltooien.
Wanneer u lade 1 gebruikt, plaatst u één envelop tegelijk met de afdrukzijde omlaag en de klep naar rechts.
Gebruik geen enveloppen met vensters of klemmetjes en gebruik geen enveloppen met kreukels, bobbels, krullen of andere beschadigingen.
(S
ELECTEREN
) om Kalibreer nus te bevestigen.
Afdrukmateriaal in lade 2
76 Hoofdstuk 6 Procedures NLWW
Voer de volgende procedure uit om op aangepaste formaten af te drukken.
1. Plaats het afdrukmateriaal in lade 2 of optionele lade 3 met de smalle zijde naar voren en de afdrukzijde omhoog.
2. Stel de materiaalgeleiders in op het afdrukmateriaal.
3. Open op de computer een document in een programma zoals Microsoft Word.
4. Selecteer de afdruktaak. In de meeste programma's klikt u op Afdrukken in het menu Bestand. Het dialoogvenster Afdrukken wordt weergegeven.
5. In het dialoogvenster Afdrukken klikt u op Eigenschappen.
6. Selecteer het juiste formaat voor het afdrukmateriaal op het tabblad Papier of Kwaliteit.
Opmerking
Opmerking
Wijzigingen in de eigenschappen van het apparaat kunnen worden opgeheven door software-instellingen.
7. Klik op OK.
8. Druk het document af.

De afdrukinstellingen voor het apparaat, zoals de afdrukkwaliteit, wijzigen in de HP-werkset

Voer de volgende procedure uit om de standaardafdrukinstellingen te wijzigen in de HP­werkset.
De wijzigingen die u aanbrengt in de afdrukinstellingen in de HP-werkset, zijn van toepassing op alle toekomstige afdruktaken.
1. Open de HP-werkset en klik op Apparaatinstellingen.
2. Klik op de tab Instellingen.
3. Op het tabblad Instellingen kunt u de instellingen wijzigen die op de volgende pagina's worden weergegeven.
Papierverwerking
Afdrukken
Afdrukkwaliteit
Afdrukdichtheid
Instellingen voor afdrukmateriaal
Afdrukmodi
Systeeminstellingen
Service
4. Klik op Toepassen om de wijzigingen die u op deze pagina's aanbrengt op te slaan.
Opmerking
NLWW Afdrukprocedures 77
Als uw printerdriver soortgelijke instellingen heeft, overschrijven deze de instellingen in de HP-werkset.

Kleurendocumenten in zwart-wit afdrukken vanaf mijn computer

Selecteer in de software Bestand, Afdrukken, de HP Color LaserJet 2600n-printerdriver. Klik op Eigenschappen, klik op de tab Kleur en schakel het selectievakje Afdrukken in grijsschaal in. Klik op OK om de afdrukeigenschappen op te slaan en klik vervolgens nogmaals op OK om het document af te drukken.

Kleuropties wijzigen

De kleuraanpassingsoptie Automatisch dient voor het optimaliseren van neutrale grijstinten en randverbeteringen in de verschillende elementen van een document. Meer informatie vindt u in de Help van de printerdriver.
Opmerking
Opmerking
De standaardinstelling is Automatisch. Deze instelling wordt aanbevolen voor het afdrukken van alle kleurendocumenten.
Met de kleuraanpassingsoptie Handmatig kunt u zelf neutrale grijstinten en randverbeteringen voor tekst, afbeeldingen en foto’s aanpassen. Voor toegang tot de handmatige kleurenopties op het tabblad Kleur, selecteert u Handmatig en klikt u vervolgens op Instellingen. Gebruik de handmatige kleuraanpassing voor het aanpassen van de opties voor Kleur (of Kleurafstemming).
Door sommige programma's worden tekst en afbeeldingen in rasterafbeeldingen omgezet. In die gevallen kunt u met de instelling Foto’s ook tekst en afbeeldingen beheren.
78 Hoofdstuk 6 Procedures NLWW

Netwerkprocedures

In dit hoofdstuk vindt u informatie over netwerken.

Het apparaat configureren en op het netwerk gebruiken

Hewlett-Packard raadt u aan het HP-installatieprogramma op de cd-rom's bij het apparaat te gebruiken om de printerdrivers voor de volgende netwerkconfiguraties te configureren.
Overschakelen van een configuratie met gedeeld apparaat met rechtstreekse aansluiting op een configuratie waarbij het apparaat via een netwerkpoort is aangesloten
Voer de volgende procedure uit om over te schakelen van een rechtstreekse aansluiting op een netwerkconfiguratie.
1. Verwijder de printerdriver voor het rechtstreeks aangesloten apparaat.
Opmerking
2. Installeer de driver voor een netwerkconfiguratie door de stappen uit te voeren.
Netwerkfunctie uit

Mijn netwerkwachtwoord instellen

Gebruik de HP-werkset om een netwerkwachtwoord in te stellen.
1. Open de HP-werkset en klik op Apparaatinstellingen.
2. Klik op de tab Netwerken.
Als er al een wachtwoord voor het apparaat is ingesteld, wordt u gevraagd het wachtwoord te typen. Typ het wachtwoord en klik op Toepassen.
3. Klik op Wachtwoord.
4. In het vak Wachtwoord typt u het wachtwoord dat u wilt instellen. Vervolgens typt u hetzelfde wachtwoord in het vak Wachtwoord bevestigen om de instelling te bevestigen.
5. Klik op Toevoegen om het wachtwoord op te slaan.

Het IP-adres van mijn netwerk zoeken

Het IP-adres van het netwerk vindt u op de configuratiepagina. Druk als volgt een configuratiepagina af via het bedieningspaneel.
1.
Druk op de
2.
Druk op
3.
Druk op de
4.
Druk op
NLWW Netwerkprocedures 79
(P
(S
ELECTEREN
(P
(S
ELECTEREN
IJL NAAR LINKS
IJL NAAR LINKS
) of (P
).
) of (P
) om de configuratiepagina af te drukken.
IJL NAAR RECHTS
IJL NAAR RECHTS
) en selecteer het menu Rapporten.
) en selecteer Config-rapport.

Een statisch IP-adres voor de printer instellen

Stel als volgt handmatig een statisch IP-adres in via het bedieningspaneel.
1.
Druk op de config.
2.
Druk op
3.
Druk op de
4.
Druk op
5.
Druk op de
6.
Druk op
7.
Druk op de het IP-adres in.
8.
Druk op van het IP-adres.
9.
Druk op de van het IP-adres op.
10.
Druk op van het IP-adres.
11.
Druk op de van het IP-adres op.
(P
(S
ELECTEREN
(P
(S
ELECTEREN
(P
(S
ELECTEREN
(P
(S
ELECTEREN
(P
(S
ELECTEREN
(P
IJL NAAR LINKS
) of (P
IJL NAAR RECHTS
) en selecteer het menu Netwerk-
).
IJL NAAR LINKS
) of (P
IJL NAAR RECHTS
) en selecteer het menu TCP/IP.
).
IJL NAAR LINKS
) of (P
IJL NAAR RECHTS
) en selecteer Handmatig.
).
IJL NAAR LINKS
) of (P
IJL NAAR RECHTS
) en voer de eerste drie tekens van
) om deze tekens op te slaan en ga naar de volgende drie tekens
IJL NAAR LINKS
) of (P
IJL NAAR RECHTS
) en geef de volgende drie tekens
) om deze tekens op te slaan en ga naar de volgende drie tekens
IJL NAAR LINKS
) of (P
IJL NAAR RECHTS
) en geef de volgende drie tekens
12.
Druk op
(S
ELECTEREN
) om deze tekens op te slaan en ga naar de volgende drie tekens
van het IP-adres.
13.
Druk op de
(P
IJL NAAR LINKS
) of (P
IJL NAAR RECHTS
) en geef de volgende drie tekens
van het IP-adres op.
14.
Druk op
15.
Op het bedieningspaneel wordt nu Ja weergegeven. Druk op
(S
ELECTEREN
).
(S
ELECTEREN
) om de
configuratie op te slaan. Wanneer u het IP-adres wilt verwijderen en opnieuw wilt opgeven, drukt u op
(P
IJL NAAR LINKS
) of (P
IJL NAAR RECHTS
). Op het scherm wordt nu
Nee weergegeven.
16. Wanneer u het IP-adres hebt geselecteerd, wordt u gevraagd om het subnetmasker en de standaard-gateway op te geven volgens stap 7-14 hierboven.
17. U kunt op elk moment tijdens de configuratie drukken op
(T
AAK ANNULEREN
). Het menu
wordt gesloten en de adressen worden niet opgeslagen.
80 Hoofdstuk 6 Procedures NLWW

Overige vragen over het apparaat

In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op overige vragen over het apparaat.

Printcartridges vervangen

Wanneer de printcartridge bijna leeg is, wordt er op het bedieningspaneel een bericht weergegeven waarin u wordt aangeraden een nieuwe cartridge te bestellen. U kunt blijven afdrukken met de huidige printcartridge tot er op het bedieningspaneel een bericht wordt weergegeven dat de cartridge moet worden vervangen.
De printer maakt gebruik van vier kleuren en is voorzien van een afzonderlijke cartridge voor elke kleur: zwart (K), cyaan (C), magenta (M) en geel (Y).
De printcartridge moet worden vervangen wanneer een van de volgende berichten op het bedieningspaneel wordt weergegeven: Vervang gele printcass., Vervang magenta printc., Vervang cyaan printcass., Vervang zwarte printc.. Op het bedieningspaneel wordt ook aangegeven welke kleur moet worden vervangen (behalve wanneer er geen authentieke HP-cartridge in de printer is geplaatst).
De printcartridge vervangen
1. Open de voorste klep.
VOORZICHTIG
NLWW Overige vragen over het apparaat 81
Plaats niets op de transportband. Deze bevindt zich aan de binnenkant van de voorste klep.
2. Verwijder de gebruikte printcartridge uit de printer.
3. Haal de nieuwe printcartridge uit de verpakking. Plaats de gebruikte printcartridge in de lege verpakking, zodat deze kan opnieuw kan worden gebruikt.
4. Houd de printcartridge vast aan de blauwe handvatten aan de zijkanten en verdeel de toner door de printcartridge zachtjes heen en weer te schudden.
VOORZICHTIG
Raak de afsluiter of het oppervlak van de rol niet aan.
5. Verwijder de oranje transportvergrendelingen en de oranje verzendtape van de nieuwe printcartridge. Gooi de verzendtape en de transportvergrendelingen weg volgens plaatselijke richtlijnen.
6. Lijn de printcartridge uit met de geleiders aan de binnenkant van de printer. Duw de printcartridge aan de handvatten naar binnen tot deze stevig op zijn plaats zit.
82 Hoofdstuk 6 Procedures NLWW
7. Sluit de voorste klep.
Na korte tijd moet op het bedieningspaneel Klaar worden weergegeven.
Opmerking
Opmerking
Wanneer een cartridge in de verkeerde sleuf is geplaatst of niet het juiste type cartridge is voor de printer, wordt een van de volgende berichten op het bedieningspaneel weergegeven: Onjuist geel, Onjuist magenta, Onjuist cyaan, Onjuist zwart.
8. De installatie is voltooid. Doe de gebruikte printcartridge in de doos waarin de nieuwe cartridge is geleverd. Raadpleeg de bijgeleverde recyclinggids voor instructies over recycling.
9. Kijk op het bedieningspaneel van de printer voor instructies wanneer u een cartridge gebruikt van een ander merk dan HP.
Ga naar http://www.hp.com/support/clj2600n voor meer informatie.
Wanneer u een zwarte printcartridge vervangt, wordt er automatisch een reinigingspagina afgedrukt. Hiermee worden spikkeltjes op de voor- of achterzijde van afgedrukte documenten voorkomen. Zie
De fuser reinigen met de HP-werkset voor een grondigere
reiniging.
NLWW Overige vragen over het apparaat 83
84 Hoofdstuk 6 Procedures NLWW

Printerbeheer

Deze printer wordt geleverd met diverse hulpprogramma's waarmee u de printer kunt bewaken en onderhouden en printerproblemen kunt oplossen. In de volgende gedeelten vindt u informatie over het gebruik van deze hulpprogramma's:
Speciale pagina's
Menu-overzicht
HP-werkset
De geïntegreerde webserver gebruiken
NLWW 85

Speciale pagina's

Speciale pagina's bevinden zich in het geheugen van de printer. Met deze pagina's kunt u problemen met de printer opsporen en oplossen.
Opmerking
Als de printertaal tijdens de installatie niet goed is ingesteld, kunt u de taal handmatig instellen zodat de pagina's in een van de ondersteunde talen worden afgedrukt. U kunt de taal wijzigen via de HP-werkset.

Demopagina

Druk een demopagina af door tegelijkertijd te drukken op (P
RECHTS
) op het bedieningspaneel van de printer. U kunt deze pagina tevens afdrukken via de
HP-werkset.
IJL NAAR LINKS
) en (P
IJL NAAR

Configuratiepagina

De configuratiepagina bevat de huidige instellingen en eigenschappen van de printer. U kunt een configuratiepagina afdrukken via de printer of de HP-werkset.
Configuratiepagina afdrukken vanaf het bedieningspaneel
1.
Druk op de
2.
Druk op
3.
Druk op de
(P
(S
ELECTEREN
(P
IJL NAAR LINKS
).
IJL NAAR LINKS
) of (P
) of (P
IJL NAAR RECHTS
IJL NAAR RECHTS
) en selecteer het menu Rapporten.
) en selecteer Config-rapport.
86 Hoofdstuk 7 Printerbeheer NLWW
4.
Druk op
(S
ELECTEREN
) om de configuratiepagina af te drukken.
1. Productinformatie: dit gedeelte bevat basisinformatie over de printer, zoals de naam van het product en het serienummer.
2. Geheugen: dit gedeelte bevat informatie over het geheugen, zoals het totale geïnstalleerde geheugen.
3. Papierinstellingen: in dit gedeelte vindt u informatie over de soort afdrukmateriaal voor elke lade en over de soort instellingen voor al het afdrukmateriaal dat door de printer wordt ondersteund.
4. Aantal pagina's: in dit gedeelte vindt u informatie over het aantal afgedrukte pagina's, het aantal afgedrukte kleurenpagina's en opgetreden papierstoringen.
5. Productinstellingen: in dit gedeelte vindt u informatie die tijdens de software-installatie is verzameld, inclusief de taal en de bedrijfsnaam.
6. Netwerkinstellingen: in dit gedeelte vindt u netwerkgegevens over de printer, zoals de hostnaam, het hardware-adres en het IP-adres.
7. Papiersoorten: in dit gedeelte vindt u informatie over de papiersoorten die door de gebruiker kunnen worden ingesteld.
8. Statuslogboek: dit gedeelte bevat informatie over printerfouten.

Pagina met de status van benodigdheden

Op de pagina met de status van benodigdheden kunt u zien hoe lang de HP-printcartridges nog mee gaan. Op de statuspagina wordt ook het geschatte aantal resterende pagina's, het aantal afgedrukte pagina's en andere informatie. U kunt een pagina met de status van benodigdheden afdrukken vanuit de printer of de HP-werkset.
Pagina met de status van benodigdheden afdrukken vanaf het bedieningspaneel
1.
Druk op de
2.
Druk op
NLWW Speciale pagina's 87
(P
(S
ELECTEREN
IJL NAAR LINKS
).
) of (P
IJL NAAR RECHTS
) en selecteer het menu Rapporten.
3.
Druk op
(P
IJL NAAR LINKS
) of (P
IJL NAAR RECHTS
) en selecteer Status benodigdheden.
Opmerking
4.
Druk op
(S
ELECTEREN
) om de pagina met de status van benodigdheden af te drukken.
Informatie over de benodigdheden is ook beschikbaar via de HP-werkset.
1. Printcartridgegebied: dit gebied bevat een gedeelte voor elke printcartridge en informatie over HP-printcartridges, zoals het artikelnummer voor alle printcartridges, of een printcartridge bijna leeg is en de resterende levensduur van de printcartridges uitgedrukt als percentage, in een grafiek en als een geschat aantal resterende pagina's. Deze informatie wordt mogelijk niet gegeven voor benodigdheden die niet van HP zijn. Als een onderdeel is geïnstalleerd dat niet van HP is, verschijnt er in sommige gevallen een waarschuwingsbericht.
2. Bestelinformatie: in dit gedeelte vindt u basisinformatie over het bestellen van nieuwe HP-benodigdheden.
3. Retourneren en recyclen: in dit gedeelte vindt u een snelkoppeling naar de website die u kunt bezoeken voor informatie over recycling.
88 Hoofdstuk 7 Printerbeheer NLWW

Menu-overzicht

In het menu-overzicht ziet u de menustructuur voor alle opties die beschikbaar zijn op het bedieningspaneel van de printer. U kunt het menu-overzicht als volgt afdrukken.

Menu-overzicht afdrukken

1.
Druk op de
2.
Druk op
3.
Druk op de
4.
Druk op
(P
(S
ELECTEREN
(P
(S
ELECTEREN
IJL NAAR LINKS
) of (P
IJL NAAR RECHTS
).
IJL NAAR LINKS
) of (P
IJL NAAR RECHTS
) om het menu-overzicht af te drukken.
) en selecteer het menu Rapporten.
) en selecteer Menustructuur.
Opmerking
Het menu-overzicht bestaat uit twee pagina's.
NLWW Menu-overzicht 89

HP-werkset

De HP-werkset is een webtoepassing die u kunt gebruiken voor de volgende taken:
De printerstatus controleren
De printerinstellingen configureren
Informatie over probleemoplossingen bekijken
Online documenten bekijken
U kunt de HP-werkset bekijken als de printer rechtstreeks op uw computer of op het netwerk is aangesloten. U kunt de HP-werkset alleen gebruiken als u de software volledig hebt geïnstalleerd.
Opmerking
U hebt geen internettoegang nodig voor het openen en gebruiken van de HP-werkset. Als u echter op een snelkoppeling klikt in het gedeelte Overige koppelingen, hebt u een internetaansluiting nodig om de desbetreffende snelkoppeling te kunnen openen. Zie
Overige koppelingen voor meer informatie.

Ondersteunde besturingssystemen

De volgende besturingssystemen ondersteunen het gebruik van de HP-werkset:
Windows 98 Second Edition
Windows 2000
Windows ME
Windows XP

Ondersteunde browsers

Voor het gebruik van de HP-werkset hebt u één van de volgende browsers nodig:
Windows
Microsoft Internet Explorer 5.5 of hoger
Netscape Navigator 6.2 of hoger
Opera Software ASA Opera 7 of hoger
Alle pagina’s kunnen vanuit de browser worden afgedrukt.
90 Hoofdstuk 7 Printerbeheer NLWW
Loading...