Kia Picanto 2009 Owner's Manual [nl]

KIA,HET BEDRIJF
Nu u eigenaar bent van een KIA krijgt u waarschijnlijk veel vragen over uw auto en over het bedrijf, zoals “Wat is een KIA?”, “Wie is KIA?” en “Wat betekent ‘KIA’?”.
Hier volgen enige antwoorden. Ten eerste, KIA is de oudste autoproducent in Korea. Het bedrijf bestaat uit duizenden werknemers die zich concentreren op het bouwen van auto's met een hoge kwaliteit tegen een redelijke prijs.
De eerste lettergreep, KI, in het woord “KIA” betekent “opkomende zon”. De tweede lettergreep, A, betekent “Azië”. Dus het woord KIA, betekent “opkomende zon uit Azië”.
Veel plezier met uw auto!
SA(FL) holl foreword.qxd 10/2/2008 12:03 PM Page 1
i
Hartelijk dank voor het kiezen van een KIA. Onthoud dat voor onderhoud uw dealer de aangewezen
persoon is. Uw dealer heeft door de importeur getrainde monteurs in dienst, beschikt over de aanbevolen speciale gereedschappen, originele KIA-onderdelen en zal er alles aan doen u optimaal van dienst te zijn.
Bewaar het instructieboekje in de auto voor een eventuele volgende eigenaar.
Dit instructieboekje zal u vertrouwd maken met de bediening, het onderhoud en de veiligheidsaspecten van uw nieuwe auto. Bij het instructieboekje hoort een garantie- en onderhoudsboekje waarin u informatie vindt over de garantie. We raden u aan om deze informatie zorgvuldig te lezen en de daarin opgenomen aanwijzingen zorgvuldig op te volgen, zodat u veilig en probleemloos van uw nieuwe auto kunt genieten.
KIA rust zijn talrijke modellen uit met een grote verscheidenheid aan opties, componenten en kenmerken.
Het is dan ook mogelijk dat de uitrusting die in dit instructieboekje beschreven staat en die op illustraties afgebeeld is, niet allemaal van toepassing is op uw auto.
De in dit instructieboekje opgenomen informatie en specificaties golden ten tijde van het ter perse gaan. KIA behoudt zich te allen tijde het recht voor wijzigingen door te voeren zonder voorafgaande kennisgeving. Als u vragen heeft, kunt u zich te allen tijde tot uw KIA-dealer wenden.
Wij zullen er alles aan doen om u optimaal en tot volle tevredenheid van uw nieuwe KIA te laten genieten.
© 2008 KIA MOTORS NEDERLAND B.V. Alle rechten voorbehouden. Complete of gedeeltelijke
reproductie op wat voor manier dan ook, elektronisch of mechanisch, inclusief kopiëren, vastleggen via een systeem voor het opslaan en terughalen van informatie, of vertalen is niet toegestaan zonder schriftelijke toestemming van KIA Motors Corporation.
Gedruk in Korea
Voorwoord
SA(FL) holl foreword.qxd 10/2/2008 12:03 PM Page 2
ii
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Introductie
Uw auto in één oogopslag
Veiligheidsysteem van uw auto
Kenmerken van uw auto
Rijden met uw auto
Wat te doen in een noodgeval
Onderhoud
Consumenteninformatie
Specificaties
I
Index
INHOUDSOPGAVE
SA(FL) holl foreword.qxd 10/2/2008 12:03 PM Page 3
1
Gebruik van dit instructieboekje / 1-2 Vereiste brandstof / 1-2 Inrijprocedure / 1-5 Controlelampjes in het instrumentenpaneel / 1-6
Introductie
SA(FL) holl 1.qxd 8/7/2007 2:30 PM Page 1
Introductie
21
A010000AUN
Wij willen u helpen om het meeste rijplezier van uw auto te krijgen. Het instructieboekje kan daar op vele manieren toe bijdragen. Wij raden u ten zeerste aan het complete instructieboekje door te lezen. Om de kans op letsel te beperken, moet u met name de gedeeltes met WAARSCHUWING en OPMERKING door het gehele instructieboekje lezen.
De afbeeldingen vormen een waardevolle aanvulling op de tekst. In uw instructieboekje vindt u informatie over de kenmerken, over belangrijke veiligheidsaspecten en over het rijden onder diverse omstandigheden.
De algemene indeling van het instructieboekje vind u in de INHOUDSOPGAVE. De index vormt een goede ingang om de gewenste passage te vinden.
Hoofdstukken: Dit instructieboekje heeft negen hoofdstukken en een index. Elk hoofdstuk begint met een korte inhoudsopgave, zodat u direct kunt zien of het gewenste hoofdstuk de gewenste informatie bevat.
U vindt verschillende WAARSCHUWINGEN, OPMERKINGEN en AANWIJZINGEN in dit instructieboekje. Deze dienen ter vergroting van uw persoonlijke veiligheid. Lees ALLE procedures en aanbevelingen in deze WAARSCHUWINGEN, OPMERKINGEN en AANWIJZINGEN nauwkeurig door en neem ze in acht.
AANWIJZING
OPMERKING geeft aan dat er interessante of nuttige informatie wordt gegeven.
Benzinemotor
A020101AUN
Loodvrij
Gebruik voor optimale prestaties van uw auto loodvrije benzine met een octaangetal van 95 RON/91 AKI of hoger.
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine met een octaangetal van 91 RON of meer voor uw nieuwe Kia.
Bij gebruik van LOODVRIJE BENZINE zijn de prestaties maximaal en de uitlaatgassen het schoonst en wordt vervuiling van de bougies tegengegaan.
GEBRUIK VAN DIT INSTRUCTIEBOEKJE VEREISTE BRANDSTOF
WAARSCHUWING
Een WAARSCHUWING wijst u erop bijzonder voorzichtig te zijn ter voorkoming van schade en ernstig letsel.
OPMERKING
Informatie waar VOORZICHTIG bij staat, dient ervoor om te voorkomen dat u een fout maakt waardoor uw auto beschadigd zou kunnen raken.
SA(FL) holl 1.qxd 8/7/2007 2:30 PM Page 2
13
Introductie
A020102ASA
Loodhoudende benzine (indien van toepassing)
In sommige landen moet er loodhoudende benzine worden gebruikt. Neem contact op met een officiële Kia­dealer om te informeren of uw auto geschikt is voor het gebruik van loodhoudende benzine of niet.
Het vereiste octaangetal voor loodhoudende benzine is gelijk aan dat voor loodvrije benzine.
A020103AUN
Benzine die alcohol en methanol bevat
In sommige landen is naast benzine ook gasohol verkrijgbaar. Dit is een mengsel van benzine en ethanol of methanol.
Gebruik dit mengsel niet met meer dan 10% ethanol en gebruik geen benzine of mengsel dat methanol bevat. Deze brandstoffen kunnen rijproblemen en schade aan het brandstofsysteem veroorzaken.
Gebruik gasohol niet langer wanneer er rijproblemen optreden.
Schade aan de auto of rijproblemen vallen mogelijk niet onder de fabrieksgarantie wanneer ze veroorzaakt worden door het gebruik van:
1. Benzinemengsels met meer dan 10% ethanol.
2. Benzine of gasohol die methanol bevat.
3. Loodhoudende benzine.
WAARSCHUWING
• Probeer de tank niet verder te vullen nadat het vulpistool automatisch is afgeslagen.
• Controleer altijd of de tankdop goed vastgedraaid is, om morsen van brandstof in geval van een aanrijding te voorkomen.
OPMERKING
GEBRUIK NOOIT LOODHOUDENDE BENZINE. Loodhoudende benzine is schadelijk voor de katalysator en de lambdasensor van het motorregelsysteem en zal de emissieregeling nadelig beïnvloeden.
Voeg nooit brandstofadditieven producten toe aan het brandstofsysteem. (Neem voor details contact op met een officiële Kia-dealer.)
OPMERKING
Gebruik nooit benzinemengsels die methanol bevatten. Gebruik gasoholproducten niet langer wanneer er rijproblemen optreden.
SA(FL) holl 1.qxd 8/7/2007 2:30 PM Page 3
Introductie
41
A020104AUN
Gebruik van MTBE
Geadviseerd wordt geen brandstof in uw auto te gebruiken die meer dan 15,0 volumeprocent MBTE (Methyl Tertiair Butyl Ether) (zuurstofmassa 2,7%) bevat.
Brandstof die meer dan 15,0 volumeprocent MBTE (zuurstofmassa 2,7%) bevat kan de prestaties van de auto in negatieve zin beïnvloeden en dampvorming of slecht aanslaan veroorzaken.
A020105AUN
Gebruik geen methanol
Uw auto is niet geschikt voor het gebruik van methanol (methylalcohol). Dit type brandstof heeft een negatieve invloed op de prestaties van uw auto en kan schade aan het brandstofsysteem veroorzaken.
A020106AUN
Benzines die het milieu minder belasten
Om een bijdrage te leveren aan het tegengaan van luchtverontreiniging, wordt geadviseerd benzine te gebruiken die reinigende additieven bevat. Deze benzines helpen inwendige verontreiniging te voorkomen. Dit soort benzine zorgt ervoor dat de motor minder schadelijke stoffen uitstoot en verbetert de prestaties van het emissieregelsysteem.
A020107AUN
Rijden in het buitenland
Als u van plan bent om met uw auto naar het buitenland te gaan:
• Zorg ervoor dat uw auto voldoet aan de in dat land geldende wettelijke voorschriften met betrekking tot registratie en verzekering.
• Informeer of de juiste brandstof verkrijgbaar is.
Dieselmotor
A020201AUN
Dieselbrandstof
Gebruik voor de dieselmotor alleen bij het bemzinestation verkrijgbare dieselbrandstof die aan de EN 590-norm of vergelijkbaar voldoet. (EN staat voor "European Norm"). Gebruik geen dieselbrandstof die bestemd is voor de scheepvaart, lichte stookoliën of niet­goedgekeurde brandstoftoevoegingen, aangezien dit de slijtage zal bespoedigen en de motor en het brandstofsysteem kan beschadigen. Het gebruik van niet-goedgekeurde brandstoffen en/of brandstoftoevoegingen heeft een beperking van de garantie tot gevolg.
Het cetaangetal van de dieselbrandstof voor uw auto moet 52 - 54 zijn. Als er twee soorten diesel leverbaar zijn, moet afhankelijk van de temperatuur worden gekozen voor zomer- of winterdiesel.
• Boven -5°C (23°F)…zomerdiesel.
• Beneden -5°C (23°F)... winterdiesel.
OPMERKING
Schade aan het brandstofsysteem van uw auto of het verhelpen van problemen met betrekking tot de prestaties van de auto worden niet door de garantie gedekt indien ze veroorzaakt worden door brandstof die methanol bevat of brandstof die meer dan 15,0 volumeprocent MTBE (Methyl Tertiair Butyl Ether) (zuurstofmassa 2,7%) bevat.
SA(FL) holl 1.qxd 8/7/2007 2:30 PM Page 4
15
Introductie
Houd het brandstofpeil zorgvuldig in de gaten : als de motor afslaat bij gebrek aan brandstof, moet het complete brandstofsysteem worden ontlucht alvorens de motor opnieuw gestart kan worden.
A020202AUN
Biodiesel
Indien uw auto aan de EN 14214-norm of vergelijkbaar voldoet, mag bij het benzinestation verkrijgbare biodieselmengsels met niet meer dan 5% biodiesel, algemeen bekend als "B5­biodiesel" worden gebruikt. (EN staat voor "European Norm").
Het gebruik van biobrandstoffen van koolzaadmethylester (RME), vetzuur methylester (FAME), plantaardige methylester (VME), enz. of een diesel/biodieselmengsel zal de slijtage bespoedigen en kan de motor of het brandstofsysteem beschadigen. Reparatie of vervanging van versleten of beschadigde onderdelen als gevolg van het gebruik van niet-goedgekeurde brandstoffen valt niet onder de fabrieksgarantie.
A030000AUN
U hoeft de auto niet gedurende een bepaalde periode in te rijden. U kunt echter door het opvolgen van een paar eenvoudige aanwijzingen gedurende de eerste 1.000 km de prestaties, het brandstofverbruik en de levensduur van uw auto in positieve zin beïnvloeden.
• Voer het toerental van de motor niet te hoog op.
• Houd tijdens het rijden het motortoerental tussen de 2.000 - 4.000 omw/min.
• Rijd niet gedurende langere tijd met een constante snelheid. Om de motor goed in te rijden, moet het motortoerental worden gevarieerd.
• Vermijd plotseling afremmen, behalve in noodgevallen, om de onderdelen van het remsysteem de gelegenheid te geven op elkaar in te lopen.
• Laat de motor niet langer dan 3 minuten achtereen stationair draaien.
• Trek gedurende de eerste 2.000 km (1.200 mijl) met uw auto geen aanhanger.
INRIJPROCEDURE
OPMERKING
• Zorg ervoor dat er geen benzine of water in de brandstoftank terechtkomt. Als dat wel het geval is, moet de brandstoftank worden afgetapt en moet het brandstofsysteem worden ontlucht om schade aan de brandstofpomp en de motor te voorkomen.
• In de winter mag, om afslaan van de motor door vlokken van de brandstof te voorkomen, petroleum aan de brandstof worden toegevoegd als de temperatuur daalt tot lager dan 10°C (50°F). Gebruik nooit meer dan 20% petroleum.
OPMERKING
• Gebruik nooit brandstof, diesel of B5-biodiesel, dat niet aan de meest recente specificaties voldoet.
• Gebruik nooit brandstof­toevoegingen en dergelijke die niet door de fabrikant zijn aanbevolen of goedgekeurd.
SA(FL) holl 1.qxd 8/7/2007 2:30 PM Page 5
Introductie
61
CONTROLELAMPJES IN HET INSTRUMENTENPANEEL
A050000ASA
Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
Controlelampje grootlicht
Controlelampje airbag voorpassagier UIT (indien van toepassing)
Controlelampjes richtingaanwijzers
Waarschuwingslampje ABS (indien van toepassing)
Waarschuwingslampje parkeerrem en remvloeistofniveau
Oliedruklampje
Controlelampje ESP (indien van toepassing)
Controlelampje ESP OFF (indien van toepassing)
Controlelampje motormanagement (indien van toepassing)
Waarschuwingslampje AIRBAG (indien van toepassing)
Controlelampje startblokkeersysteem (indien van toepassing)
Waarschuwingslampje laag brandstofniveau
Controlelampje voorgloeien (alleen dieselmotor)
Waarschuwingslampje brandstoffilter (alleen dieselmotor)
Waarschuwingslampje open achterklep
* Zie voor meer informatie deel Instrumentenpaneel in
hoofdstuk 4.
Waarschuwingslampje laadsysteem
Waarschuwingslampje open portier
Controlelampje O/D OFF (indien van toepassing)
O/D
OFF
Waarschuwingslampje elektronische stuurbekrachtiging (EPS) (indien van toepassing)
EPS
Controlelampje motortemperatuur
SA(FL) holl 1.qxd 8/7/2007 2:30 PM Page 6
2
Overzicht interieur / 2-2 Overzicht dashboard / 2-3 Motorruimte / 2-4
Uw auto in één oogopslag
SA(FL) holl 2.qxd 10/2/2008 11:13 AM Page 1
Uw auto in één oogopslag
22
INTERIEUR, OVERZICHT
B010000BSA
1. Knop vergrendelen/ontgrendelen portier
..........................................................4-9
2. Schakelaar spiegelbediening*...........4-23
3. Blokkeertoets ruitbediening* .............4-14
4. Schakelaar ruitbediening*.................4-13
5. Knop uitstoomopening ..............4-57, 66
6. Koplampverstelling*...........................4-47
7. Toets voertuigstabiliteitsregeling
uitschakelen*.....................................5-22
8. Stuurwiel ...........................................4-21
9. Hendel stuurverstelling*....................4-22
10. Ontgrendelhendel tankdopklep.......4-18
* : indien van toepassing
OSA017001
SA(FL) holl 2.qxd 10/2/2008 11:14 AM Page 2
23
Uw auto in één oogopslag
DASHBOARD, OVERZICHT
1. Instrumentenpaneel .........................4-26
2. Schakelaar verlichting/richtingaanwijzers
..........................................................4-43
3. Claxon...............................................4-22
4. Schakelaar ruitenwissers en -sproeiers
..........................................................4-49
5. Airbag bestuurder* ...........................3-46
6. Contactslot .........................................5-4
7. Schakelaar alarmknipperlichten
......................................................4-43, 6-2
8. Verwarmings- en ventilatiesysteem*
.............................................................4-54
9. Parkeerrem.......................................5-18
10. Remsysteem ..................................5-17
11. Gaspedaal
12. Selectiehendel..................................5-8
13. Stoelverwarming* .............................3-6
14. Airbag voorpassagier* ....................3-47
15. Dashboardkastje ............................4-74
16. Hendel motorkapontgrendeling .....4-16
17.Schakelaar achterruitverwarming....4-53
18.Schakelaar mistlampen voor...........4-46
19.Schakelaar mistachterlicht ..............4-46
* : indien van toepassing
B020000BSA
OSA017002
SA(FL) holl 2.qxd 10/2/2008 11:14 AM Page 3
Uw auto in één oogopslag
42
MOTORRUIMTE
B030000ASA
Benzinmotor
OSA017003
1. Expansievat koelvloeistof..................7-26
2. Vuldop motorolie ...............................7-25
3. Remvloeistofreservoir.......................7-29
4. Luchtfilter ..........................................7-35
5. Zekeringkast .....................................7-54
6. Minpool accu.....................................7-40
7. Pluspool accu ...................................7-40
8. Peilstok automatische-
transmissievloeistof* .........................7-30
9. Radiateurdop ....................................7-26
10. Peilstok motorolie............................7-25
11. Sproeierreservoir ............................7-32
* : indien van toepassing
SA(FL) holl 2.qxd 10/2/2008 11:14 AM Page 4
25
Uw auto in één oogopslag
Dieselmotor
1. Expansievat koelvloeistof..................7-26
2. Vuldop motorolie ...............................7-25
3. Remvloeistofreservoir.......................7-29
4. Brandstoffilter....................................7-33
5. Luchtfilter ..........................................7-35
6. Zekeringkast .....................................7-54
7. Minpool accu.....................................7-40
8. Pluspool accu ...................................7-40
9. Radiateurdop ....................................7-26
10. Peilstok motorolie............................7-25
11. Sproeierreservoir ............................7-32
OSA077002
SA(FL) holl 2.qxd 10/2/2008 11:15 AM Page 5
3
Stoelen / 3-2 Veiligheidsgordels / 3-15 Kinderzitjes / 3-29 Aanvullend veiligheidssysteem / 3-40
Veiligheidsysteem van uw auto
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 11:58 AM Page 1
Veiligheidsysteem van uw auto
23
C010000ASA
Bestuurdersstoel
(1) Voorwaartse/achterwaartse richting (2) Rugleuningverstelling (3) Zittinghoogte* (4) Stoelverwarming* (5) Hoofdsteun
Passagiersstoel
(6) Voorwaartse/achterwaartse richting (7) Rugleuningverstelling (8) Stoelverwarming* (9) Hoofdsteun
Achterstoelen
(10) Hendel neerklappen rugleuning* (11) Hoofdsteun*
*
indien van toepassing
STOELEN
OSA037001
Type A Type B Type C
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 11:58 AM Page 2
33
Veiligheidsysteem van uw auto
WAARSCHUWING -
Bestuurdersstoel
• Probeer de stoel nooit tijdens het rijden te verstellen. Hierdoor kunt u de controle verliezen waardoor een ongeluk met ernstig letsel of schade het gevolg kan zijn.
• Zorg ervoor dat de rugleuning altijd in de normale positie kan staan. Als de rugleuning vanwege hinderlijk geplaatste voorwerpen of andere oorzaken niet goed vergrendeld kan worden, kan dit bij een noodstop of aanrijding ernstig letsel tot gevolg hebben.
• Zet voor het wegrijden de rugleuning altijd rechtop en plaats de heupgordel strak en zo laag mogelijk over de heupen. In deze positie bent u in geval van een aanrijding het beste beschermd.
• Ga zo ver van het stuurwiel af zitten als mogelijk is zonder dat dit ten koste gaat van het bedieningscomfort om onnodig en wellicht ernstig letsel door de airbag te voorkomen. Geadviseerd wordt een minimale afstand van 250 mm tussen uw bovenlichaam en het stuurwiel.
WAARSCHUWING -
Opklappen van de rugleuning
Zorg ervoor, indien u de rugleuning weer rechtop zet, dat u deze vasthoudt en rustig omhoog klapt. Als u de rugleuning niet vasthoudt tijdens het omhoog klappen, kan de rugleuning terugschieten waardoor u letsel kunt oplopen.
WAARSCHUWING -
Losliggende voorwerpen
Losliggende voorwerpen in de voetenruimte van de bestuurder kunnen de werking van de pedalen nadelig beïnvloeden en mogelijk een ongeval veroorzaken. Plaats niets onder de voorstoelen.
WAARSCHUWING -
Verantwoordelijkheid van de bestuurder voorpassagier
Rijden met de rugleuning van een stoel neergeklapt, kan bij een aanrijding leiden tot ernstig letsel. Als de rugleuning neergeklapt is, kan de persoon op de desbetreffende stoel bij een aanrijding onder de gordel doorglijden, waardoor de onderbuik zwaar belast kan worden. Hierdoor kan ernstig letsel ontstaan. De bestuurder moet de passagier erop wijzen tijdens het rijden de rugleuning altijd zo rechtop mogelijk te houden.
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 11:58 AM Page 3
Veiligheidsysteem van uw auto
43
Afstellen van voorstoel
C010101ASA
Voorwaartse/achterwaartse richting
Verstel de stoel als volgt naar voren of naar achteren:
1. Houd de hendel voor de langsverstelling aan de voorzijde van de stoel omhooggetrokken.
2. Schuif de stoel in de gewenste positie.
3. Laat de hendel los en controleer of de stoel vergrendeld is.
Stel de stoel af voordat u gaat rijden en controleer of de stoel goed vergrendeld is door te proberen deze handmatig naar voren of achteren te schuiven. Als de stoel beweegt, dan is hij niet goed vergrendeld.
(Vervolg)
• Controleer na het terugklappen van de rugleuning of deze goed vergrendeld is door te proberen hem naar voren en naar achteren te bewegen.
• Voorkom de kans op brandwonden en verwijder daarom de vloerbedekking in de bagageruimte niet. De emissieregelsystemen onder de vloer brengen hoge uitlaattemperaturen met zich mee.
WAARSCHUWING -
Rugleuning achterbank
• De rugleuning achter moet goed vergrendeld zijn. Als dat niet het geval is, kunnen passagiers en objecten in geval van afremmen of een aanrijding plotseling naar voren schieten, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
• Bagage en andere lading moet plat in de bagageruimte worden gelegd. Als de objecten groot of zwaar zijn, of moeten worden gestapeld, moeten ze worden vastgezet. Objecten in de bagageruimte mogen nooit hoger worden gestapeld dan de rugleuning. Het niet opvolgen van deze waarschuwingen kan leiden tot ernstig letsel in geval van afremmen of een aanrijding.
• In de bagageruimte mogen geen passagiers vervoerd worden en tijdens het rijden mogen er geen passagiers zitten of liggen op een neergeklapte rugleuning. Alle passagiers moeten zitten en de aanwezige veiligheidsgordels dragen.
(Vervolg)
WAARSCHUWING
Controleer na het afstellen van de stoel altijd of deze goed is vergrendeld, door te proberen deze naar voren of achteren te schuiven zonder de ontgrendelhendel te gebruiken. Als de bestuurdersstoel plotseling in beweging komt, kunt u de controle over de auto verliezen.
OSA037002
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 11:58 AM Page 4
35
Veiligheidsysteem van uw auto
C010102AUN
Rugleuning
Stel de rugleuning als volgt af:
1. Leun iets naar voren en trek de hendel van de rugleuning aan de zijkant van de stoel naar boven.
2. Leun vervolgens voorzichtig achterover en verstel de rugleuning in de gewenste positie.
3. Laat de hendel los en zorg ervoor dat de rugleuning vergrendeld is. (De hendel MOET zijn oorspronkelijke positie weer innemen om de rugleuning te vergrendelen.)
C010103AUN
Afstellen van de zittinghoogte (bestuurdersstoel) (indien van toepassing)
Duw de hendel aan de zijkant van de zitting omhoog of omlaag om de hoogte van de zitting te veranderen.
• Duw de hendel een aantal maal omlaag om de zitting lager af te stellen.
• Trek de hendel een aantal maal omhoog om de zitting hoger af te stellen.
C010104ASA
Hoofdsteun
De hoofdsteun biedt niet alleen comfort, maar helpt tevens bij de bescherming van hoofd en nek van de inzittenden bij een aanrijding.
WAARSCHUWING
• Voor een optimale bescherming in geval van een aanrijding moet de hoofdsteun zo afgesteld zijn dat het midden van de hoofdsteun zich op dezelfde hoogte bevindt als de bovenzijde van de oren) van de inzittende. Zorg ervoor dat afstand tussen hoofd en hoofdsteun overeenkomt met de breedte van de vuist. Gebruik daarom geen kussen waardoor het lichaam verder van de rugleuning af komt.
• Gebruik de auto niet als de hoofdsteunen zijn verwijderd omdat dan in geval van een aanrijding ernstig letsel kan ontstaan. Een goed afgestelde hoofdsteun biedt een zo optimaal mogelijke bescherming tegen nekletsel.
• Verstel de hoofdsteunen niet als de auto rijdt.
OSA037004OSA037003
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 11:59 AM Page 5
Veiligheidsysteem van uw auto
63
Afstellen van de hoogte
Hoger: trek de hoofdsteun omhoog om hem in de gewenste positie (1) te zetten. Lager: druk de ontgrendelknop (2) in en laat de hoofdsteun in de gewenste positie (3) zakken.
Verwijderen
Trek de hoofdsteun zo ver mogelijk omhoog en druk vervolgens de ontgrendelknop (1) in om de hoofdsteun te verwijderen (2).
C010107AUN
Stoelverwarming (indien van toepassing)
Met de stoelverwarming kunnen de voorstoelen bij lage buitentemperaturen verwarmd worden. De stoelverwarming kan worden ingeschakeld door op de schakelaar te drukken voor de bestuurdersstoel en/of de stoel van de voorpassagier als het contact in stand ON staat.
Laat de schakelaars in stand UIT staan als de stoelverwarming niet gebruikt hoeft te worden.
OSA037005OSA037033 OSA037034
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 11:59 AM Page 6
37
Veiligheidsysteem van uw auto
AANWIJZING
Als de schakelaars voor de stoelverwarming in stand AAN staan, schakelt de stoelverwarming automatisch aan of uit, afhankelijk van de temperatuur van de stoel.
C010303AUN
Afstellen van de achterbank
Hoofdsteun (indien van toepassing)
De hoofdsteun biedt niet alleen comfort, maar helpt tevens bij de bescherming van hoofd en nek van de inzittenden bij een aanrijding.
OPMERKING
• Gebruik voor het reinigen van de stoelen geen organisch oplosmiddel, zoals thinner, alcohol of wasbenzine. Hierdoor kan de stoelverwarming en de stoel zelf beschadigd worden.
• Plaats geen dekens, kussens of stoelhoezen over de stoel als de stoelverwarming is ingeschakeld. Dit kan leiden tot oververhitting.
• Plaats geen zware of scherpe voorwerpen op stoelen die zijn voorzien van stoelverwarming. Hierdoor kunnen de onderdelen van de stoelverwarming beschadigd raken.
WAARSCHUWING -
Verbranding door de stoelverwarming
Wees erg voorzichtig bij het gebruik van de stoelverwarming vanwege het gevaar voor oververhitting, waardoor brand kan ontstaan. Vooral de volgende categorieën personen dienen erg voorzichtig te zijn:
1. Kinderen, ouderen, gehandicapten en ziekenhuispatiënten
2. Personen met een gevoelige huid
3. Vermoeide personen
4. Dronken personen
5. Personen die onder invloed zijn van medicijnen die het reactievermogen verminderen of slaap opwekken
WAARSCHUWING
• Voor een optimale bescherming in geval van een aanrijding moet de hoofdsteun zo afgesteld zijn dat het midden van de hoofdsteun zich op dezelfde hoogte bevindt als de bovenzijde van de oren) van de inzittende. Het gebruik van een kussen waardoor het lichaam verder van de rugleuning af komt wordt afgeraden.
• Gebruik de auto niet als de hoofdsteunen zijn verwijderd omdat dan in geval van een aanrijding ernstig letsel kan ontstaan. Een goed afgestelde hoofdsteun biedt een zo optimaal mogelijke bescherming tegen ernstig nekletsel.
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 11:59 AM Page 7
Veiligheidsysteem van uw auto
83
Afstellen van de hoogte
Hoger: trek de hoofdsteun omhoog om hem in de gewenste positie (1) te zetten. Lager: druk de ontgrendelknop (2) in en laat de hoofdsteun in de gewenste positie (3) zakken.
Verwijderen
Trek de hoofdsteun zo ver mogelijk omhoog en druk vervolgens de ontgrendelknop (1) in om de hoofdsteun te verwijderen (2).
C010307ASA
Opklappen van de achterbank
De rugleuning achter (of de zitting) kan worden opgeklapt om het vervoer van langere voorwerpen mogelijk te maken of de bagageruimte te vergroten.
OSA037020 OSA037021
WAARSCHUWING
Het doel van de opklapbare rugleuning (of zitting) is het vervoer van langere voorwerpen mogelijk te maken waarvoor anders geen ruimte is.
Laat nooit iemand op een neergeklapte rugleuning zitten als de auto rijdt omdat dat geen veilige positie is en omdat dan de veiligheidsgordels niet gebruikt kunnen worden. Hierdoor kan bij een aanrijding of een noodstop ernstig letsel ontstaan. Voorwerpen die op de neergeklapte rugleuning vervoerd worden mogen niet boven de bovenzijde van de voorstoelen uitsteken. Als dat wel het geval is kan de lading bij een noodstop naar voren schuiven en letsel of schade veroorzaken.
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 11:59 AM Page 8
39
Veiligheidsysteem van uw auto
Neerklappen van de rugleuning en zitting van de achterbank:
De rugleuning van de achterbank kan naar voren worden geklapt waardoor extra bagageruimte ontstaat en de bagageruimte van binnenuit toegankelijk is.
• Omhoog klappen: til de rugleuning omhoog en druk deze naar achteren totdat hij vastklikt.
• Plaats bij het omhoog klappen van de rugleuning de veiligheidsgordels in hun oorspronkelijke positie zodat ze op de juiste manier gebruikt kunnen worden.
1. Schuif de voorstoel zo ver mogelijk naar voren.
2. Til de voorzijde van de zitting (1) op (indien van toepassing).
WAARSCHUWING
Als na het neerklappen van de achterbank de positie van de bestuurdersstoel niet juist kan worden ingesteld, mag de achterbank niet worden neergeklapt. Anders kan de bestuurder bij een noodstop of aanrijding letsel oplopen.
OSA037009
OSA037036
Type A
Type B
OPMERKING
Let er bij het neerklappen of opklappen van de achterbank op dat de voorstoelen geheel naar voren geschoven zijn. Gebruik geen overmatige kracht als er onvoldoende ruimte is om de achterbank neer te klappen omdat hierdoor schade kan ontstaan aan de hoofdsteunen of de stoelen.
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 11:59 AM Page 9
Veiligheidsysteem van uw auto
103
3. Til de achterzijde van de zitting (2) op (indien van toepassing).
4. Druk de zitting stevig aan totdat u een klik hoort (3) (indien van toepassing).
5. Zet de hoofdsteun in de laagste stand (4) (indien van toepassing).
OSA037010
OSA037037
Type A
Type B
OSA037012
Type A
OSA037011
OSA037038
Type A
Type B
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:00 PM Page 10
311
Veiligheidsysteem van uw auto
6. Trek aan de ontgrendelhendel (4), (5). 7. Klap de rugleuning naar voren en omlaag (5), (6).
.
OSA037019
Type A
Type B
OSA037018/OSA037013
WAARSCHUWING
Als na het neerklappen van de achterbank de positie van de bestuurdersstoel niet juist kan worden ingesteld, mag de achterbank niet worden neergeklapt omdat de bestuurder anders bij een noodstop of aanrijding letsel kan oplopen.
OSA037014
OSA037039
Type A
Type B
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:00 PM Page 11
Veiligheidsysteem van uw auto
123
Terugklappen van de achterbank:
1. Til de rugleuning omhoog en druk
deze stevig naar achteren totdat hij vastklikt .
2. Druk de zitting omlaag in zijn
oorspronkelijke positie.
3. Plaats de veiligheidsgordel weer in de
juiste positie.
Rugleuning afstellen (alleen 6:4 neerklapbare achterbank)
Stel de rugleuning als volgt af:
1. Trek aan de ontgrendelhendel.
2. Plaats de rugleuning in een van de 3 mogelijke standen.
3. Controleer of de rugleuning goed vergrendeld is door te proberen de rugleuning te bewegen zonder de ontgrendelhendel te gebruiken. Als de rugleuning beweegt, dan is hij niet goed vergrendeld.
OSA037022 RSAE2038
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:00 PM Page 12
313
Veiligheidsysteem van uw auto
WAARSCHUWING -
Bagage
Bagage moet altijd worden vastgezet om te voorkomen dat het bij een aanrijding door de auto wordt geslingerd, waardoor de inzittenden letsel kunnen oplopen. Wees extra voorzichtig met het plaatsen van voorwerpen op de achterstoelen, omdat ze inzittenden voorin kunnen raken bij een frontale aanrijding.
OPMERKING -
Veiligheidsgordels achter
Vergeet niet bij het omhoog klappen van de rugleuning de schoudergordels in de juiste positie te plaatsen.
OPMERKING - Voorkom
beschadiging van de veiligheidsgordels achter
Plaats de gordelsluiting in de uitsparing tussen de zitting en de rugleuning wanneer u de rugleuning voorover klapt of wanneer u bagage op de achterbank plaatst. Hierdoor wordt voorkomen dat de gordelsluiting beschadigd raakt.
WAARSCHUWING
Bij het terugzetten van de achterbank in zijn oorspronkelijke positie nadat de bank is neergeklapt:
Let erop dat het materiaal van de gordel of de gesp niet beschadigd worden. Zorg ervoor dat de gordel of gesp niet klem komen te zitten. Controleer of de rugleuning goed vergrendeld is door tegen de bovenzijde van de rugleuning te drukken. Anders kan bij een aanrijding of noodstop de rugleuning naar voren klappen, waardoor de bagage in het passagierscompartiment terecht kan komen en de inzittenden ernstig letsel zouden kunnen oplopen.
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:00 PM Page 13
Veiligheidsysteem van uw auto
143
WAARSCHUWING -
Bagage
Zet de motor uit, zet de transmissie in stand P (parkeren) en bedien de parkeerrem alvorens bagage in of uit te laden. Het niet opvolgen van deze stappen kan ertoe leiden dat de auto zich onbedoeld in beweging zet als de selectiehendel per ongeluk in een andere stand gezet wordt.
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:00 PM Page 14
315
Veiligheidsysteem van uw auto
C020100AUN
Veiligheidsgordels
VEILIGHEIDSGORDELS
WAARSCHUWING
• Voor een optimale bescherming moeten de veiligheidsgordels tijdens het rijden altijd gedragen worden.
• De veiligheidsgordels zijn het meest effectief als de rugleuningen rechtop staan.
• Kinderen tot en met 12 jaar moeten altijd plaatsnemen op de achterbank en de gordel op de juiste manier dragen. Laat kinderen nooit op de passagiersstoel meerijden. Als een kind van 13 jaar of ouder op de voorpassagiersstoel vervoerd moet worden, moet hij of zij de veiligheidsgordel op de juiste manier dragen en moet de stoel zover mogelijk naar achteren worden gezet.
(Vervolg)
WAARSCHUWING
Veiligheidsgordels zijn ontworpen om aan te liggen tegen de botstructuur in het lichaam en moeten daarom zo laag mogelijk over het bekken of het bekken, de borst en de schouder, afhankelijk van het type gordel, gedragen worden; het dragen van het heupgedeelte over de onderbuik moet voorkomen worden.
De veiligheidsgordel moet zo strak mogelijk tegen het lichaam aan gedragen worden, voor zover het comfort het toelaat, om een maximale bescherming te kunnen bieden.
Een loshangende veiligheidsgordel biedt veel minder bescherming.
(Vervolg)
(Vervolg)
• Draag nooit de schoudergordel onder de arm door of achter uw rug. Het niet op de juiste manier gebruiken van de schoudergordel kan bij een aanrijding resulteren in ernstig letsel. De schoudergordel moet over het midden van uw schouder worden gedragen, over uw sleutelbeen.
• Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels niet gedraaid zitten. Als de gordel gedraaid is, werkt hij minder effectief. Bij een aanrijding kan een gedraaide veiligheidsgordel zelfs snijwonden veroorzaken. Zorg er daarom voor dat de gordel niet verdraaid zit.
• Let erop dat het materiaal van de gordel niet beschadigd wordt. Laat een beschadigde veiligheidsgordel vervangen.
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:00 PM Page 15
Veiligheidsysteem van uw auto
163
C020101ASA
Waarschuwingssysteem voor de veiligheidsgordels
Type A
Als herinnering voor bestuurder licht telkens als het contact in stand ON wordt gezet het waarschuwingslampje van de veiligheidsgordels gedurende 6 seconden op, ongeacht of de gordels zijn vastgemaakt.
Wanneer de veiligheidsgordel van de bestuurder niet vastgemaakt is nadat het contact in stand ON is gezet, zal het waarschuwingslampje nogmaals gedurende 6 seconden gaan knipperen.
1GQA2083
(Vervolg) Voorkomen moet worden dat de
gordel in aanraking komt met polijstmiddelen, olie en chemicaliën, in het bijzonder accuzuur. De veiligheidsgordels kunnen op een veilige manier gereinigd worden met een milde zeepoplossing. De veiligheidsgordel moet worden vervangen als hij gerafeld, verontreinigd of beschadigd is. De veiligheidsgordel moet ook worden vervangen als hij gedragen is tijdens een zware aanrijding, ook al is de gordel niet zichtbaar beschadigd. Bij het dragen mag de gordel niet gedraaid zitten. Elke veiligheidsgordel mag maar door één persoon gedragen worden; het is gevaarlijk een kind op schoot te vervoeren met de gordel om beide personen heen.
WAARSCHUWING
Er mogen geen wijzigingen aan de gordel worden aangebracht of hulpmiddelen worden gebruikt die voorkomen dat het gordelmechanisme de gordel strak tegen het lichaam aan kan trekken of die het verstellen van de gordel onmogelijk maken.
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:00 PM Page 16
317
Veiligheidsysteem van uw auto
Wanneer de veiligheidsgordel van de bestuurder niet vastgemaakt is, zal gedurende ongeveer 6 seconden een waarschuwingszoemer klinken zodra het contact in stand ON wordt gezet. Dit gebeurt ook als de veiligheidsgordel weer losgemaakt wordt als het contact in stand ON staat. In dat geval stopt de zoemer onmiddellijk als de veiligheidsgordel is vastgemaakt. (indien van toepassing)
Type B (indien van toepassing)
Als herinnering voor bestuurder en passagiers gaat telkens als het contact in stand ON wordt gezet het waarschuwingslampje van de veiligheidsgordels gedurende 6 seconden knipperen of branden.
Wanneer de veiligheidsgordel van de bestuurder niet vastgemaakt is als het contact in stand ON staat, zal het waarschuwingslampje gaan knipperen of branden. Dit gebeurt ook als de veiligheidsgordel weer losgemaakt wordt als het contact in stand ON staat.
Wanneer de driepuntsgordel van de bestuurder niet vastgemaakt is, het contact in stand ON is gezet en de rijsnelheid hoger wordt dan ongeveer 9 km/h zal de waarschuwingszoemer van de veiligheidsgordel ongeveer 100 seconden klinken nadat het waarschuwingslampje ongeveer één minuut geknipperd heeft.
Wanneer de driepuntsgordel van de bestuurder wordt losgenomen nadat het contact in stand ON is gezet en de rijsnelheid hoger is dan ongeveer 9 km/h zal de waarschuwingszoemer van de veiligheidsgordel ongeveer 100 seconden klinken.
Maar als de veiligheidsgordel binnen 9 seconden tweemaal wordt losgenomen nadat de gordel is omgedaan, zullen de waarschuwingszoemer en het waarschuwingslampje voor de veiligheidsgordel niet werken.
C020102BPA
Driepuntsgordel
Vastmaken van uw gordel:
Trek de gordel uit de blokkeerautomaat en plaats de metalen gesp (1) in de gordelsluiting (2). Wanneer de gesp in de gordelsluiting vergrendelt, is een klik hoorbaar.
De veiligheidsgordel kan zich alleen automatisch tot de juiste lengte oprollen als u eerst handmatig het heupgedeelte van de gordel strak over uw heupen trekt. Als u zich langzaam voorover beweegt, rolt de gordel af en heeft u een maximale bewegingsruimte. Bij een noodstop of een aanrijding echter zal de gordel geblokkeerd worden. Daarnaast zal de gordel blokkeren wanneer u te snel naar voren buigt.
B180A01NF-1
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:00 PM Page 17
Veiligheidsysteem van uw auto
183
AANWIJZING
Als het u niet lukt om de veiligheidsgordel uit de blokkeerautomaat te trekken, trek dan krachtig aan de gordel en laat deze vervolgens los. U kunt dan de gordel gemakkelijk uittrekken.
Hoogteverstelling (indien van toepassing)
U kunt de hoogte van het bovenste bevestigingspunt in 4 standen afstellen voor maximaal comfort en een maximale veiligheid.
De gordel biedt geen optimale bescherming als de veiligheidsgordel te dicht langs de nek loopt. Het schoudergedeelte van de gordel moet zodanig zijn aangepast dat het over de borst en het midden van de schouder loopt, en nooit over de nek.
Verhoog of verlaag het bovenste bevestigingspunt van de veiligheidsgordel tot de juiste hoogte.
Trek het bovenste bevestigingspunt (1) omhoog om het hoger af te stellen. Druk het bovenste bevestigingspunt omlaag (3) en houd daarbij de knop (2) ingedrukt om het bovenste bevestigingspunt lager af te stellen.
Laat de knop los om het bovenste bevestigingspunt in de ingestelde positie te blokkeren. Probeer het bovenste bevestigingspunt omhoog of omlaag te schuiven om te controleren of het geblokkeerd is.
OSA037040
Voorstoel
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:00 PM Page 18
319
Veiligheidsysteem van uw auto
Gebruik voor het bevestigen van de middelste veiligheidsgordel achter de gordelsluiting met de aanduiding CENTER. (indien van toepassing)
WAARSCHUWING
• Controleer of het bovenste bevestigingspunt op de juiste hoogte geblokkeerd is. Laat het schoudergedeelte van de gordel nooit langs uw nek of over u gezicht lopen. Een onjuist gedragen veiligheidsgordel kan bij een aanrijding leiden tot ernstig letsel.
• Als u de veiligheidsgordels na een aanrijding niet laat vervangen, kan het gebeuren dat ze u bij een eventuele volgende aanrijding niet goed beschermen, waardoor ernstig letsel kan ontstaan. Laat de veiligheidsgordels van uw auto na een aanrijding zo snel mogelijk vervangen.
B200A02NF
WAARSCHUWING
U moet het heupgedeelte van de veiligheidsgordel zo laag mogelijk over uw heupen dragen en niet over uw middel. Als u de gordel te hoog over uw middel draagt, neemt de kans op letsel bij een aanrijding toe. Draag de gordel niet onder of over uw beide armen. De gordel moet over de ene arm en onder de andere arm door lopen, zoals aangegeven in de afbeelding.
Draag nooit de schoudergordel onder de arm door die zich het dichtst bij het portier bevindt.
OSA037041
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:00 PM Page 19
Veiligheidsysteem van uw auto
203
Losmaken van de gordel:
De gordel kan worden losgemaakt door op de ontgrendelknop (1) van de gordelsluiting te drukken. Als de gordel losgemaakt is, moet hij automatisch oprollen.
Controleer als dat niet gebeurt of de gordel niet gedraaid is en probeer het opnieuw.
C020103AUN
Heupgordel (indien van toepassing)
Vastmaken van uw gordel:
Steek de gesp van de tweepuntsheupgordel in de gordelsluiting. Wanneer de gesp in de gordelsluiting vergrendelt, is een klik hoorbaar. Controleer of de gordel goed geblokkeerd is en niet gedraaid zit.
Een tweepuntsheupgordel moet handmatig zo worden afgesteld dat hij strak aanligt over uw heupen. Zet de gordel vast en trek aan het losse uiteinde om de gordel strak te trekken. De gordel moet zo laag mogelijk over uw heupen lopen en niet over uw middel. Als de gordel te hoog gedragen wordt, neemt de kans op letsel bij een aanrijding toe.
B220A04NF
OEN036030
B220B01NF
Te hoog
Korter maken
Correct
B210A01NF-1
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:00 PM Page 20
321
Veiligheidsysteem van uw auto
Gebruik voor het bevestigen van de middelste veiligheidsgordel achter de gordelsluiting met de aanduiding CENTER. (indien van toepassing)
Losmaken van de gordel:
Druk op de knop (1) van de gordelsluiting om de gordel los te maken.
C020105APA
Opbergen van veiligheidsgordels achter (indien van toepassing)
• Als de veiligheidsgordels achterin niet gebruikt worden, kunnen de gordelsluitingen in het opbergvak tussen rugleuning in zitting worden geschoven.
B210A02NF-1
WAARSCHUWING
De vergrendeling van de heupgordel is anders dan die van de beide driepuntsgordels. Let er daarom bij het vastmaken van de gordels op dat ze in de juiste gordelsluiting gestoken worden omdat alleen dan een maximale bescherming geboden kan worden.
OSA037042
Heupgordel
Driepuntsgordel
OSA037045
OSA037043 OSA037044
• Type A
• Type B
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:01 PM Page 21
Veiligheidsysteem van uw auto
223
• De middelste veiligheidsgordel achter kan worden opgerold en ook in het opbergvak tussen rugleuning en zitten worden geschoven.
Door de veiligheidsgordel door de geleider te leiden wordt voorkomen dat ze achter of onder de achterbank bekneld raken.
C020200APA
Gordelspanner veiligheidsgordel (indien van toepassing)
De veiligheidsgordels van de bestuurder en voorpassagier zijn uitgerust met gordelspanners. Het doel van de gordelspanner is ervoor te zorgen dat de veiligheidsgordel strak tegen het lichaam van de inzittende ligt bij bepaalde frontale aanrijdingen. De gordelspanners worden samen met de airbags geactiveerd als de frontale aanrijding ernstig genoeg is.
Wanneer plotseling wordt afgeremd of wanneer de inzittende te snel voorover probeert te buigen, wordt de gordel door de blokkeerautomaat vergrendeld. Bij bepaalde frontale aanrijdingen zal de gordelspanner echter geactiveerd worden en zal deze de gordel strakker om het lichaam van de inzittende trekken.
Als de gordelspanner wordt geactiveerd en het systeem registreert dat de spankracht van één of beide veiligheidsgordels te groot wordt, zorgt een spankrachtbegrenzer ervoor dat de gordel iets wordt gevierd. (indien van toepassing)
OEN036300
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:01 PM Page 22
323
Veiligheidsysteem van uw auto
WAARSCHUWING
Voor een optimale werking van de gordelspanner:
1. De veiligheidsgordel moet goed werken en goed afgesteld zijn. Lees a.u.b. de informatie en de voorzorgsmaatregelen met betrekking tot de veiligheidssystemen - inclusief veiligheidsgordels en airbags - in uw auto in deze handleiding zorgvuldig door en volg de aanwijzingen op.
2. Zorg ervoor dat u en uw passagiers de veiligheidsgordels te allen tijde op de juiste manier dragen.
Het gordelspannersysteem bestaat hoofdzakelijk uit de volgende onderdelen. De plaats hiervan wordt in de afbeelding aangegeven:
1. Waarschuwingslampje AIRBAG
2. Blokkeerautomaat met gordelspanner
3. Airbagmodule
AANWIJZING
• Zowel de gordelspanner voor de bestuurder als die voor de voorpassagier wordt bij bepaalde frontale aanrijdingen geactiveerd.
• Wanneer de gordelspanners geactiveerd worden, kan een luide knal hoorbaar zijn en kan er fijn stof, dat doet denken aan rook, zichtbaar worden in het passagierscompartiment. Dat zijn normale verschijnselen en het stof is niet schadelijk.
• De fijne stof is normaal gesproken onschadelijk, maar kan bij personen met een gevoelige huid irritatie veroorzaken. Tevens dient langdurig inademen van de stof vermeden te worden. Was de aan het stof blootgestelde huid zorgvuldig na een ongeval waarbij de gordelspanners zijn geactiveerd.
1LDE3100
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:01 PM Page 23
Veiligheidsysteem van uw auto
243
AANWIJZING
Omdat de sensor die de airbag activeert in verbinding staat met de gordelspanner, zal het waarschuwingslampje AIRBAG in het dashboard gedurende ongeveer 6 seconden gaan branden nadat het contact in stand ON wordt gezet. Daarna zou het lampje uit moeten gaan.
OPMERKING
Als de gordelspanner niet goed werkt, zal dit waarschuwingslampje gaan branden, ook al is er geen defect aan het airbagsysteem. Als het waarschuwingslampje AIRBAG niet gaat branden als het contact in stand ON wordt gezet, als het niet dooft nadat het gedurende ongeveer 6 seconden heeft gebrand, of als het gaat branden tijdens het rijden, laat dan het gordelspanner- en/of het airbagsysteem zo spoedig mogelijk controleren door een officiële Kia­dealer.
(Vervolg)
• Een onjuiste behandeling van de onderdelen van het gordelspannersysteem en het niet opvolgen van de waarschuwingen kunnen leiden tot een onvolledige werking of het onverhoeds activeren van de gordelspanner en tot ernstig letsel.
• Draag te allen tijde de veiligheidsgordel wanneer u in een auto rijdt of meerijdt.
• Als de auto of de gordelspanner moet worden afgevoerd, dient u contact op te nemen met een officiële KIA-dealer.
WAARSCHUWING
• Gordelspanners zijn ontworpen voor eenmalig gebruik. Nadat een gordelspanner is geactiveerd, moet deze worden vervangen. Alle veiligheidsgordels die tijdens een aanrijding zijn gebruikt, moeten compleet vervangen worden.
• Het mechanisme van de gordelspanners wordt tijdens het activeren heet. Raak de onderdelen van het gordelspannersysteem niet aan nadat ze geactiveerd zijn.
• Probeer nooit zelf de gordelspanners te controleren of te vervangen. Laat dit over aan een officiële Kia-dealer.
• Sla niet op de onderdelen van het gordelspannersysteem.
• Probeer nooit, op wat voor manier dan ook, onderhoud of reparaties uit te voeren aan het gordelspannersysteem.
(Vervolg)
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:01 PM Page 24
325
Veiligheidsysteem van uw auto
WAARSCHUWING
Elke inzittende in uw auto moet gebruik maken van de juiste beschermende systemen, inclusief baby's en kleine kinderen. Houd nooit een kind op uw schoot of in uw armen in een rijdende auto. Door de grote krachten die bij een aanrijding optreden zal het kind uit uw armen en door het interieur geslingerd worden. Gebruik altijd een kinderzitje dat geschikt is voor de lengte en het gewicht van het kind dat er in vervoerd moet worden.
C020300AUN
Voorzorgsmaatregelen met betrekking tot de veiligheidsgordels
C020306AUN
Baby's en kleine kinderen
Houd u bij het vervoer van baby's en kleine kinderen aan de wettelijke voorschriften. Baby- en kinderzitjes moeten op de juiste manier op de achterbank worden geplaatst en gemonteerd. Raadpleeg voor meer informatie over baby- en kinderzitjes "Kinderzitjes" in dit hoofdstuk.
AANWIJZING
Kleine kinderen zijn bij een aanrijding het best beschermd als ze goed vastgezet op de achterbank vervoerd worden in een wettelijk goedgekeurd kinderzitje. Controleer voor de aanschaf van een kinderzitje of het voorzien is van een label waarop staat dat het desbetreffende zitje wettelijk goedgekeurd is. Het kinderzitje moet geschikt zijn voor de lengte en het gewicht van het kind dat er in vervoerd moet worden. Ook deze informatie moet op het label van het kinderzitje vermeld staan. Raadpleeg "Kinderzitjes" in dit hoofdstuk.
WAARSCHUWING
Alle inzittenden moeten te allen tijde hun veiligheidsgordel dragen. Veiligheidsgordels en kinderzitjes beperken de kans op letsel in geval van een aanrijding of een noodstop. Als de veiligheidsgordel niet gedragen wordt, kunnen de inzittenden te dicht bij een zich vullende airbag komen, delen in het interieur van de auto raken of uit de auto geslingerd worden. Juist gedragen veiligheidsgordels reduceren deze gevaren in aanzienlijke mate.
Volg altijd de voorzorgsmaatregelen met betrekking tot veiligheidsgordels, airbags en de veiligheid voor de inzittenden in dit instructieboekje zorgvuldig op.
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:01 PM Page 25
Veiligheidsysteem van uw auto
263
C020301ASA
Grotere kinderen
Kinderen die te groot zijn voor een kinderzitje moeten plaatsnemen op de achterbank en gebruik maken van de aanwezige driepuntsgordels. Het heupgedeelte van de gordel moet zo strak en laag mogelijk gedragen worden. Controleer regelmatig of de gordel goed aanligt. Door de bewegingen van het kind kan de gordel niet meer in de juiste positie komen te liggen. Bij een aanrijding zitten kinderen het veiligst op de achterbank als ze op de juiste manier gebruik maken van de veiligheidsgordels. Als een groter kind (ouder dan 12) op de voorstoel vervoerd moet worden, moet het kind de driepuntsgordel op de juiste manier dragen en moet de stoel zo ver mogelijk naar achteren worden geplaatst. Kinderen tot en met 12 jaar moeten altijd plaatsnemen op de achterbank en de gordel op de juiste manier dragen. Vervoer NOOIT een kind jonger dan 12 jaar op de voorstoel. Gebruik NOOIT een kinderzitje waarbij het kind met het gezicht naar achteren gericht op de voorstoel zit.
Probeer het kind verder naar het midden plaats te laten nemen wanneer het schoudergedeelte over de hals of het gezicht van het kind loopt. Maak gebruik van een kinderzitje wanneer de schoudergordel hun gezicht of hals nog steeds raakt.
C020302AUN
Zwangere vrouwen
Ook zwangere vrouwen wordt geadviseerd de veiligheidsgordel te dragen om de kans op letsel bij een aanrijding te beperken. Draag het heupgedeelte van de gordel zo laag en strak mogelijk over de heupen, niet over het middel. Neem voor meer informatie contact op met een arts.
C020303AUN
Gehandicapten
Ook gehandicapten die in de auto vervoerd worden, moeten gebruik maken van de veiligheidsgordel. Neem indien nodig voor meer informatie contact op met een arts.
C020304AUN
Een persoon per veiligheidsgordel
Een enkele gordel mag nooit gedragen worden door twee personen (ook niet door een volwassene en een kind). Als dat wel gedaan wordt, kan dat bij een aanrijding resulteren in ernstig letsel.
WAARSCHUWING -
Schoudergordels en kleine kinderen
• Laat een schoudergordel nooit het gezicht of de hals van een kind raken tijdens het rijden.
• Als de veiligheidsgordels niet op de juiste manier worden gedragen en afgesteld zijn, kan een kind ernstig letsel oplopen.
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:01 PM Page 26
327
Veiligheidsysteem van uw auto
WAARSCHUWING
Als de rugleuning te ver horizontaal staat, neemt de kans op letsel bij een aanrijding of een noodstop aanzienlijk toe. De bescherming die de veiligheidssystemen (veiligheidsgordels en airbags) bieden, neemt aanzienlijk af als de rugleuning te ver horizontaal staat. De veiligheidsgordel moet strak over uw heupen en borst lopen voor een maximale effectiviteit. Hoe verder de rugleuning naar achteren staat, hoe groter de kans is dat de inzittende bij een aanrijding onder het heupgedeelte van de gordel door schiet of dat de nek in aanraking komt met het schoudergedeelte van de gordel. Bestuurder en passagiers moeten altijd goed in hun stoel zitten, de gordel op de juiste manier dragen en de rugleuning zo ver mogelijk rechtop zetten.
C020305APA
Zet de rugleuning niet horizontaal
Om de kans op letsel bij een aanrijding te beperken en de veiligheidsgordels zo effectief mogelijk te gebruiken, moeten alle inzittenden rechtop zitten en moeten de rugleuningen tijdens het rijden zo rechtop mogelijk staan. Als een passagier op de achterbank ligt of als de rugleuningen te ver achterover staan, kan de gordel onvoldoende bescherming bieden.
C020400AEN
Verzorging van de veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels mogen niet gedemonteerd of gemodificeerd worden. Verder moet er op worden gelet dat de gordels en de onderdelen daarvan niet beschadigd worden door de scharnieren van de stoelen, de portieren of anderszins.
WAARSCHUWING
Beschadig de veiligheidsgordel en de gesp niet als u de neergeklapte rugleuning van de achterbank weer in zijn oorspronkelijke positie zet. Zorg ervoor dat de gordel of gesp niet klem komen te zitten tussen de achterbank. Een beschadigde gordel of gesp is minder sterk en kan bij een aanrijding of noodstop dienst weigeren, waardoor ernstig letsel kan ontstaan. Vervang de gordel of gordelsluiting direct indien deze beschadigd is.
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:01 PM Page 27
Veiligheidsysteem van uw auto
283
C020401AEN
Periodieke controle
Alle veiligheidsgordels dienen regelmatig op slijtage of beschadigingen gecontroleerd te worden. Beschadigde onderdelen dienen zo spoedig mogelijk vervangen te worden.
C020402AUN
Houd de gordels schoon en droog
De veiligheidsgordels moeten schoon en droog gehouden worden. Als ze vuil geworden zijn, kunnen ze worden gereinigd met een milde zeepoplossing en warm water. Bleekmiddelen, kleurstoffen, sterke oplosmiddelen of reinigingsmiddelen met schurende bestanddelen mogen niet worden gebruikt omdat ze het gordelmateriaal kunnen beschadigen of verzwakken.
C020403ASA
Wanneer moeten de veiligheidsgordels vervangen worden
De veiligheidsgordels moeten in hun geheel worden vervangen als de auto bij een aanrijding betrokken is. Dat is ook het geval als de veiligheidsgordels niet zichtbaar beschadigd zijn. Neem voor meer informatie over de werking van de veiligheidsgordels contact op met een officiële Kia-dealer.
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:01 PM Page 28
329
Veiligheidsysteem van uw auto
C030000BEN
Om de kans op letsel bij een ongeval, hard remmen of plotselinge manoeuvre te minimaliseren, kunnen kinderen het beste op de achterbank zitten en dienen ze altijd goed beschermd te zijn. Volgens ongevallenstatistieken zijn kinderen veiliger in een kinderzitje op de achterbank dan in een kinderzitje op de voorstoel. Grotere kinderen die niet in een kinderzitje zitten, dienen een van de in de auto aanwezige veiligheidsgordels te gebruiken.
Houd u bij het vervoer van baby's en kleine kinderen aan de wettelijke voorschriften. Baby- en kinderzitjes moeten op de juiste manier op de achterbank worden geplaatst en gemonteerd. Let er bij de aanschaf van een baby- of kinderzitje op of het desbetreffende zitje wettelijk goedgekeurd is.
Kinderzitjes zijn zodanig ontworpen dat ze met de heupgordel, het heupgedeelte van een driepuntsgordel of de bevestigingspunten en/of de ISOFIX­bevestigingen (indien van toepassing) aan de zitplaats bevestigd kunnen worden.
Zonder adequate bescherming kunnen kinderen ernstig letsel oplopen bij een ongeval. Kleine kinderen en baby's moeten in een kinderzitje geplaatst worden. Voordat u een bepaald kinderzitje koopt, moet u eerst controleren of het in uw auto past en of het de juiste maat heeft voor uw kind. Volg bij het plaatsen van het kinderzitje altijd de gebruiksaanwijzing van de fabrikant.
KINDERZITJES (INDIEN VAN TOEPASSING)
(Vervolg)
• Aangezien een veiligheidsgordel of kinderzitje zeer warm kunnen worden in een gesloten voertuig dat in de zon heeft gestaan, dient u altijd de bekleding en gordelsluitingen te controleren voordat u uw kind in de auto zet, ook al is de buitentemperatuur niet hoog. Controleer de bekleding van het zitje en de gordelsluitingen voordat u het kind in het zitje zet.
• Plaats het baby-/kinderzitje in de bagageruimte of maak het vast met een veiligheidsgordel als het niet gebruikt wordt, zodat het niet naar voren geworpen wordt bij hard remmen of een ongeval.
• Kinderen kunnen ernstig letsel oplopen als een airbag geactiveerd wordt. Kinderen moeten altijd, ook als ze te groot zijn voor een kinderzitje, vervoerd worden op de achterbank.
WAARSCHUWING
• Een kinderzitje dient op de achterbank geplaatst te worden. Plaats een kinderzitje nooit op de passagiersstoel. Mocht er zich een ongeval voordoen waarbij de airbag voorpassagier opgeblazen wordt, dan kan de airbag een kind in een kinderzitje ernstig letsel toebrengen. Gebruik een kinderzitje daarom alleen op de achterbank van uw auto.
(Vervolg)
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:01 PM Page 29
Veiligheidsysteem van uw auto
303
WAARSCHUWING
Om de kans op ernstig letsel te beperken:
• Kinderen van elke leeftijd zijn veiliger als ze op de achterbank vervoerd worden. Een kind dat op de voorpassagiersstoel vervoerd wordt, kan ernstig letsel oplopen door een airbag die wordt geactiveerd.
• Volg altijd de aanwijzingen van de fabrikant voor de montage en het gebruik van het kinderzitje.
• Controleer altijd of het kinderzitje goed in uw auto gemonteerd is en of uw kind goed vastzit in het kinderzitje.
• Houd nooit een kind op uw schoot of in uw armen in een rijdende auto. Door de grote krachten die bij een aanrijding optreden zal het kind uit uw armen en door het interieur geslingerd worden.
(Vervolg)
(Vervolg)
• Gebruik nooit één gordel voor uzelf en een kind. Bij een aanrijding kan een kind ernstig inwendig letsel oplopen omdat het kind zich tussen u en de gordel bevindt.
• Laat een kind nooit zonder toezicht achter in de auto - ook niet voor even. De temperatuur in de auto kan heel snel hoog oplopen, waardoor kinderen in de auto door de hitte bevangen kunnen worden. Ook zeer jonge kinderen kunnen per ongeluk de auto in beweging zetten, bekneld raken tussen de portierruiten of zichzelf of anderen insluiten in de auto.
• Laat nooit twee kinderen, of twee willekeurige andere personen, gebruik maken van een en dezelfde veiligheidsgordel.
(Vervolg)
(Vervolg)
• Kinderen zitten zelden stil en op de juiste manier in een zitje. Let er op dat de schoudergordel bij het kind nooit onder de arm door of achter de rug loopt. Zet een kind altijd in de juiste positie op de achterbank en zet het kind goed vast.
• Laat een kind tijdens het rijden nooit knielen of staan op de zitting van een stoel of op de vloer. Bij een aanrijding of een noodstop kan het kind met grote kracht door het interieur van de auto geslingerd worden, waardoor het ernstig letsel kan oplopen.
• Gebruik nooit een kinderzitje dat over de rugleuning van een stoel "vasthaakt"; een dergelijk zitje biedt mogelijk geen adequate bescherming bij een ongeval.
• De veiligheidsgordels kunnen erg heet worden, vooral als de auto in de volle zon heeft gestaan. Controleer altijd of de gordelsluiting niet te heet is voordat u het kind vastzet.
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:01 PM Page 30
331
Veiligheidsysteem van uw auto
C030100AEN
Gebruiken van een kinderzitje
Voor kleine kinderen en baby's is het gebruik van een kinderzitje wettelijk voorgeschreven. Dit kinderzitje moet de juiste maat hebben voor het kind en dient volgens de gebruiksaanwijzing van de fabrikant te worden geplaatst.
Wij adviseren u het kinderzitje uit veiligheidsoverwegingen op de zitplaatsen achter te gebruiken.
CRS09
OUN026150
Kinderzitjes waarin het kind met het gezicht naar voren wordt vervoerd
Kinderzitjes waarin het kind met het gezicht naar achteren wordt vervoerd
WAARSCHUWING
Plaats nooit een kinderzitje waarbij het kind met het gezicht naar achteren gericht zit op de stoel van de voorpassagier. Wanneer de geactiveerde airbag het zitje met een grote kracht raakt, kan het kind ernstig letsel oplopen.
WAARSCHUWING -
Plaatsen van het kinderzitje
• Een kind kan bij een aanrijding ernstig letsel oplopen als het kinderzitje niet goed gemonteerd is of als het kind niet goed vastgezet is in het kinderzitje. Lees voor u het kinderzitje installeert eerst de handleiding van de fabrikant.
• Als de veiligheidsgordel niet functioneert zoals beschreven staat, ga dan onmiddellijk naar uw officiële Kia-dealer om het systeem na te laten kijken.
• Wanneer u de aanwijzingen in dit instructieboekje en de instructies bij het kinderzitje niet opvolgt, neemt de kans op en de ernst van letsel bij een aanrijding toe.
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:01 PM Page 31
Veiligheidsysteem van uw auto
323
C030102AUN
Bevestigen van een kinderzitje met een driepuntsgordel
Volg voor het installeren van een kinderzitje op de buitenste of middelste zitplaats van de achterbank de volgende stappen:
1. Plaats het baby- of kinderzitje op de achterbank en laat de veiligheidsgordel om of door het zitje lopen, afhankelijk van de instructies van de fabrikant van het zitje. Zorg ervoor dat de gordel niet verdraaid zit.
2. Zet de gesp vast in de gordelsluiting. Controleer of een klikkend geluid hoorbaar is.
Plaats de ontgrendelknop zo dat deze in geval van nood gemakkelijk bereikbaar is.
3. Maak de gordel vast en zorg ervoor dat de gordel overal goed aansluit. Controleer na het installeren of het kinderzitje goed vastzit door het in alle richtingen te bewegen.
OEN036101 OEN036104E2MS103005
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:01 PM Page 32
333
Veiligheidsysteem van uw auto
Als de gordel strakker moet, beweeg dan meer band richting de blokkeerautomaat. Wanneer u de gordel losmaakt zodat die ingetrokken wordt, gaat de blokkeerautomaat automatisch terug naar de stand waarin hij normaal blokkeert in een noodsituatie.
C030105ASA
Geschiktheid kinderzitje voor gebruik van de veiligheidsgordel
Gebruik kinderzitjes die officieel goedgekeurd zijn en die geschikt zijn voor uw kinderen. Zie de volgende tabel voor het gebruik van kinderzitjes.
L1 : Geschikt voor Bebe comfort ELIOS
(E2 037014), goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsklasse
L2 : Geschikt voor PegPerego primo
Viaggio (E13 030010), goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsklasse
L3 : Geschikt voor Bebe comfort iSEOS
(E2 039014), goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsklasse
L4 : Geschikt voor GRACO Autobaby
(E11 03.44.160 / E11 03.44.161), goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsklasse
L5 : Geschikt voor Romer Lord Plus (E1
03301136), goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsklasse
L7 : Geschikt voor BeSafe iZi COMFORT
(E4 03443206), goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsklasse
L8 : Geschikt voor MAXI-COSI Priori XP
(E1 03301153), goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsklasse
L9 : Geschikt voor Bebe comfort
HiPSOS(E2 031011/E2 031017), goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsklasse
L10 : Geschikt voor “Römer ISOFIX
GR1”, goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsklasse (Goedkeuringsnr.: E1 R44-
03301133)
U : Geschikt voor de categorie
“universele” zitjes, goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsklasse
UF : Geschikt voor de categorie
“universele” in de rijrichting geplaatste zitjes, goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsklasse
Positie
Leeftijd
0 : Tot 10 kg L1, L2,
UU
(0 - 9 maanden) L3, L4
0+: Tot 13 kg L1, L2
UU
(0 - 2 jaar) L3, L4
I : 9 - 18 kg L3, L5
U, L10 U
(9 maanden - 4 jaar) L7, L8
II&III: 15 - 36 kg
L9 UF UF
(4 - 12 jaar)
Voorpass-
agier
Buitenste
achter
Middelste
achter
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:01 PM Page 33
Veiligheidsysteem van uw auto
343
C030103ASA
Monteren van een kinderzitje met behulp van een systeem met bevestigingsbanden (indien van toepassing)
De haakhouders voor het kinderzitje bevinden zich op de dwarsbalk achter de achterbank.
1. Voer de band van het kinderzitje over de rugleuning.
Voer bij voertuigen met verstelbare
hoofdsteun de band onder de hoofdsteun en tussen de stijlen van de hoofdsteun door. Voer in andere gevallen de band over de bovenkant van de hoofdsteun.
2. Bevestig de band van het kinderzitje aan het bevestigingspunt en trek de band strak om het zitje vast te zetten.
WAARSCHUWING
Vi anbefaler at en barnestol altid placeres på bagsædet. Dette er også gældende, selv om passagersædets airbag deaktiveringskontakt er i stilling "OFF".
For at beskytte Deres barn bedst muligt, er det meget vigtig, at deaktivere passagersædets airbag, før der placeres en barnestol på passagersædet.
OSA037046 2GHA3300L
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:01 PM Page 34
335
Veiligheidsysteem van uw auto
WAARSCHUWING -
Bevestigingsband
Monteer niet meer dan één kinderzitje aan de bevestigingspunten. Het extra gewicht kan ertoe leiden dat de bevestigingspunten of -banden afbreken, wat ernstig letsel kan veroorzaken.
WAARSCHUWING
Een kind kan bij een aanrijding ernstig letsel oplopen als het kinderzitje niet goed gemonteerd is of als het kind niet goed vastgezet is in het kinderzitje. Volg altijd de aanwijzingen van de fabrikant voor de montage en het gebruik van het zitje.
WAARSCHUWING -
Controle van een kinderzitje
Controleer of het kinderzitje goed vastzit door te proberen het in verschillende richtingen te duwen en te trekken. Een niet goed gemonteerd kinderzitje kan kantelen, verdraaien, overhellen of losraken, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:01 PM Page 35
Veiligheidsysteem van uw auto
363
C030104ASA
Monteren van een kinderzitje met behulp van een ISOFIX-systeem en een systeem met bevestigingsbanden (indien van toepassing)
ISOFIX is een gestandaardiseerde methode voor het monteren van kinderzitjes die een einde maakt aan het vastmaken van kinderzitjes met de standaard veiligheidsgordel. Hierdoor is een veel veiligere en meer betrouwbare bevestiging mogelijk en verloopt bovendien het installeren een stuk eenvoudiger en sneller.
Een ISOFIX-kinderzitje mag alleen worden gebruikt als het specifiek is goedgekeurd voor uw auto volgens de eisen die gesteld zijn in de Europese norm ECE-R44.
Aan elke zijde van de achterbank, tussen de zitting en de rugleuning, bevinden zich twee ISOFIX-bevestigingspunten in combinatie met een bevestigingspunt voor de bovenste band op de dwarsbalk achter de achterbank. Tijdens het installeren moet het zitje in de bevestigingspunten worden vastgeklikt (controleer of het zitje vastzit door eraan te trekken!) en worden vastgezet met de bovenste bevestigingsband op het bijbehorende punt op de vloer achter de achterbank.
WAARSCHUWING -
Bevestigingspunten voor een kinderzitje
• De bevestigingspunten zijn alleen berekend op de belasting die er op wordt uigeoefend door een juist gemonteerd kinderzitje. Ze mogen in geen geval worden gebruikt voor de bevestiging van veiligheidsgordels voor volwassenen of voor de bevestiging van andere componenten in de auto.
• De band biedt misschien onvoldoende bescherming als hij aan een ander dan het speciaal hiervoor bedoelde bevestigingspunt is gemonteerd.
1SAE3090A OSA037047
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:01 PM Page 36
337
Veiligheidsysteem van uw auto
Volg bij het installeren en gebruiken van een kinderzitje de installatiehandleiding die bij het ISOFIX-zitje wordt geleverd.
Vastzetten van het kinderzitje:
1. Om het kinderzitje vast te zetten in het ISOFIX-bevestigingspunt dient u de vergrendeling van het kinderzitje in het ISOFIX-bevestigingspunt vast te klikken. Controleer of een klikkend geluid hoorbaar is.
2. Plaats de haak van de band in de haakhouder van het kinderzitje en trek de band strak om het zitje vast te zetten. (Zie de vorige bladzijde.)
WAARSCHUWING
Als een kinderzitje op de achterbank is geplaatst met behulp van de ISOFIX-bevestigingen, moeten alle ongebruikte gordels op de achterbank worden vastgemaakt in de gordelsluitingen en moet de gordel op de plaats van het kinderzitje achter het zitje worden vastgemaakt om ervoor te zorgen dat de gordel buiten bereik van het kind blijft. Bij losse gespen of gordelsluitingen kan het kind in het kinderzitje verstrikt raken en ernstig letsel oplopen.
OPMERKING
Zorg dat het materiaal van de veiligheidsgordel achter tijdens het plaatsen niet beschadigd wordt of bekneld raakt tussen de ISOfix­bevestigingen.
WAARSCHUWING
• Installeer geen kinderzitje in het midden van de achterbank met behulp van de ISOFIX­bevestigingen. De ISOFIX­bevestigingen zijn alleen bedoeld voor de buitenste zitplaatsen links en rechts op de achterbank. Misbruik de ISOFIX­bevestigingen niet door te proberen een kinderzitje in het midden van de achterbank te monteren.
Bij een ongeval zijn de ISOFIX­bevestigingen voor een kinderzitje dan mogelijk niet sterk genoeg om het kinderzitje op zijn plaats te houden in het midden van de achterbank. De bevestigingen kunnen dan afbreken en ernstig letsel veroorzaken.
(Vervolg)
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:01 PM Page 37
Veiligheidsysteem van uw auto
383
(Vervolg)
• Monteer niet meer dan één kinderzitje aan een van de onderste bevestigingspunten. Het extra gewicht kan ertoe leiden dat de bevestigingspunten of -banden afbreken, wat ernstig letsel kan veroorzaken.
• Bevestig het ISOFIX-kinderzitje of het voor ISOFIX geschikte kinderzitje alleen aan de daarvoor bestemde bevestigingspunten, zoals aangegeven in de afbeelding.
• Volg altijd de instructies voor installatie en gebruik van de fabrikant van het kinderzitje.
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:01 PM Page 38
339
Veiligheidsysteem van uw auto
F ISO/L1 - X X -
G ISO/L2 - X X -
E ISO/R1 - X IUF -
E ISO/R1 - X IUF -
D ISO/R2 - X IUF -
C ISO/R3 - X IUF -
D ISO/R2 - X IUF -
C ISO/R3 - X IUF -
B ISO/F2 - IUF IUF -
B1 ISO/F2X - IUF IUF -
A ISO/F3 - IUF IUF -
Buitenste zitplaats
achter
(passagierszijde)
Buitenste zitplaats
achter
(bestuurderszijde)
Voorpassagiersstoel
BevestigingspuntenMaatgroepGewichtsgroep
Reiswieg
0 : tot 10kg
0+ : tot 13kg
I : 9 tot 18kg
Middelste zitplaats
achter
ISOFIX-bevestigingspunten
IUF = Geschikt voor ISOfix-bevestiging van naar voren gerichte, universele voor
deze gewichtsgroep goedgekeurde kinderzitjes.
X = ISOfix-bevestiging niet geschikt voor kinderzitje in deze gewichtsgroep en/of
deze grootteklasse.
* ISO/R1, ISO/R2 en ISO/R3 kunnen niet op de stoel van de voorpassagier
worden geplaatst.
* Afmetingen en bevestigingspunten ISOfix-baby- of kinderzitje
A - ISO/F3: Volledig baby-/kinderzitje waarbij het kind met het gezicht naar
voren gericht zit (hoogte 720 mm)
B - ISO/F2: Baby-/kinderzitje waarbij het kind met het gezicht naar voren gericht
zit (hoogte 650 mm)
B1- ISO/F2X: Baby-/kinderzitje (versie 2) waarbij het kind met het gezicht naar
voren gericht zit (hoogte 650 mm)
C - ISO/R3: Volledig baby-/kinderzitje waarbij het kind met het gezicht naar
achteren gericht zit
D - ISO/R2: Baby-/kinderzitje waarbij het kind met het gezicht naar achteren
gericht zit
E - ISO/R1: Baby-/kinderzitje waarbij het kind met het gezicht naar achteren
gericht zit F - ISO/L1: Reiswieg waarbij het kind met het gezicht naar links gericht ligt G - ISO/L2: Reiswieg waarbij het kind met het gezicht naar rechts gericht ligt
C030106ASA
Geschikte ISOFIX-bevestigingspunten voor een kinderzitje
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:01 PM Page 39
Veiligheidsysteem van uw auto
403
C040000APA
(1) Airbag bestuurder* (2) Airbag voorpassagier* (3) Zijairbag* *: indien van toepassing
AANVULLEND VEILIGHEIDSSYSTEEM (INDIEN VAN TOEPASSING)
WAARSCHUWING
Zelfs in auto’s uitgerust met airbags, dienen u en uw passagiers te allen tijde de aanwezige veiligheidsgordels te dragen om de kans op letsel of de ernst daarvan bij een aanrijding of bij het over de kop slaan van de auto te beperken.
OSA037099
* Het aantal daadwerkelijke airbags kan afwijken van de afbeelding.
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:01 PM Page 40
341
Veiligheidsysteem van uw auto
C040900APA
Werking van airbagsysteem
• De airbags kunnen alleen worden geactiveerd als het contact in stand ON of START staat.
• De airbags worden bij zwaardere aanrijdingen van voren of opzij (indien zijairbags aanwezig zijn) onmiddellijk geactiveerd om de inzittenden te beschermen tegen letsel.
• Er is geen bepaalde snelheid waarbij de airbags worden geactiveerd.
Of de airbags worden geactiveerd, hangt voornamelijk af van de kracht en de richting van de aanrijding. Deze twee factoren bepalen of de sensoren een elektronisch activeringssignaal uitzenden.
• Of de airbags al dan niet opgeblazen worden, is afhankelijk van een aantal factoren, zoals de rijsnelheid, de hoek van de aanrijding, de massa en de stijfheid van de bij de aanrijding betrokken auto's of objecten. Ook andere factoren kunnen een rol spelen.
• De airbags vóór worden direct volledig opgeblazen, waarna ze meteen weer leeglopen.
Het is vrijwel onmogelijk om tijdens een ongeval waar te nemen dat de airbags opgeblazen worden. Het is aannemelijker dat u de leeggelopen airbags na de aanrijding uit het stuurwiel of het dashboard ziet hangen.
• Om bij een zware aanrijding bescherming te bieden, moeten de airbags snel opgeblazen worden. De snelheid waarmee de airbag opgeblazen wordt is het gevolg van de extreem korte tijd waarbinnen een aanrijding plaatsvindt en de noodzaak om de airbag tussen de inzittende en de delen van de auto te krijgen voordat de inzittende in contact komt met delen van de auto. De snelheid waarmee de airbags worden opgeblazen, beperkt de kans op ernstig letsel bij een zware aanrijding en vormt daarom een belangrijk deel van het ontwerp van de airbags.
Het opblazen van een airbag kan echter ook letsel zoals schaafwonden, blauwe plekken en botbreuken, en soms nog ernstiger letsel veroorzaken omdat de snelheid waarmee de airbags worden opgeblazen wordt tot gevolg heeft dat de airbags met veel kracht uitzetten.
• Er zijn zelfs omstandigheden waaronder het contact met de airbag in het stuurwiel tot ernstig letsel kan leiden, vooral wanneer de inzittende te dicht op het stuurwiel zit.
WAARSCHUWING
• Om ernstig letsel te voorkomen, moet de bestuurder altijd zo ver mogelijk van het stuurwiel afzitten (ten minste 250 mm (10 inch)). De voorpassagier moet de stoel altijd zo ver mogelijk naar achteren schuiven en helemaal achterin de stoel gaan zitten.
• De airbags worden bij een aanrijding onmiddellijk geactiveerd en door de grote kracht waarmee dit gebeurt, kunnen de passagiers ernstig gewond raken als ze te dicht bij de airbag zitten.
• Het activeren van de airbags kan letsel veroorzaken zoals schaafwonden, verwondingen als gevolg van gebroken brillen en brandwonden die het gevolg zijn van de explosieve lading van de airbags.
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:01 PM Page 41
Veiligheidsysteem van uw auto
423
C040902AEN
Geluid en rookontwikkeling
Bij het opblazen van de airbags is een hard geluid hoorbaar en komt rook en poeder vrij. Dit is normaal en wordt veroorzaakt doordat het ontstekingsmechanisme van de airbag geactiveerd wordt. Nadat de airbags
opgeblazen zijn, kunt u een poosje last hebben bij het ademhalen doordat uw borstkas in contact is geweest met zowel de veiligheidsgordel als de airbag en doordat u de rook en het poeder hebt ingeademd. Wij adviseren u met klem zo snel mogelijk na een aanrijding de portieren en/of de ruiten te openen wanneer dit mogelijk is, om te voorkomen dat u te lang in aanraking blijft met de rook.
Hoewel de rook en het poeder niet giftig zijn, kunnen deze wel huidirritaties veroorzaken in de buurt van ogen, neus en hals. Was in dat geval de desbetreffende plek schoon en spoel deze met koud water na. Raadpleeg een dokter als de symptomen aanhouden.
C040903ASA
Installeer geen kinderzitje op de voorpassagiersstoel
Gebruik nooit een kinderzitje waarbij het kind met het gezicht naar achteren gericht op de voorstoel zit. Als de airbag wordt opgeblazen, oefent deze op een dergelijk geplaatst kinderzitje een grote kracht uit, waardoor het kind ernstig letsel kan oplopen.
Gebruik op de voorstoel ook geen kinderzitje waarbij het kind met het gezicht naar voren is gericht. Als de airbag voorpassagier wordt geactiveerd, zou dit ernstig letsel bij het kind kunnen veroorzaken.
1JBH3051
WAARSCHUWING
Als de airbags geactiveerd zijn, zijn de bij het airbagsysteem behorende onderdelen in het stuurwiel en/of instrumentenpaneel en/of de dakrails boven de voor- en achterportieren zeer heet. Raak de onderdelen van het airbagsysteem niet aan direct nadat een airbag opgeblazen is, om letsel te voorkomen.
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:01 PM Page 42
343
Veiligheidsysteem van uw auto
C041000AEN
Waarschuwingslampje AIRBAG
Het doel van het waarschuwingslampje AIRBAG in het dashboard is om u te waarschuwen voor een mogelijke storing in de airbag - het aanvullend veiligheidssysteem (SRS).
Als het contact in stand ON wordt gezet, moet het lampje gedurende ongeveer 6 seconden gaan knipperen en daarna uitgaan.
Laat het systeem controleren wanneer:
• Het lampje niet kort gaat branden als het contact in stand ON wordt gezet.
• Het lampje na ongeveer 6 seconden niet uitgaat maar blijft branden.
• Het lampje gaat branden tijdens het rijden.
WAARSCHUWING
• Plaats nooit een kinderzitje dat tegen de rijrichting in moet worden geplaatst op een stoel waarvoor een airbag zit.
• Gebruik nooit een kinderzitje op de voorstoel. Als de airbag voorpassagier wordt geactiveerd, zou dit ernstig letsel kunnen veroorzaken.
• Als het kinderzitje op één van de buitenste zitplaatsen achter wordt geplaatst, zorg er dan voor dat het kinderzitje goed wordt vastgezet.
W7-147
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:01 PM Page 43
Veiligheidsysteem van uw auto
443
C040100ASA
Onderdelen aanvullend veiligheidssysteem en functies
De onderdelen van het aanvullend veiligheidssysteem zijn:
1. Airbag bestuurder
2. Airbag voorpassagier*
3. Zijairbags*
4. Blokkeerautomaten met gordelspanners*
5. Waarschuwingslampje AIRBAG
6. Airbagmodule (SRSCM)
7. Zijairbagsensoren*
8. Controlelampje airbag voorpassagier UIT (alleen airbag voorpassagier)*
9. ON/OFF-schakelaar airbag voorpassagier*
*: indien van toepassing
De SRSCM controleert constant alle componenten van het systeem als het contact in stand ON staat om te bepalen of een frontale aanrijding of een aanrijding van opzij zwaar genoeg is om de airbags of de gordelspanners te activeren.
Het waarschuwingslampje AIR BAG op het dashboard brandt na het in stand ON zetten van het contact gedurende 6 seconden en moet vervolgens uit gaan.
Als een van de volgende condities zich voordoen, kan dat duiden op een storing in het airbagsysteem. Laat het airbagsysteem van uw auto zo snel mogelijk controleren door een officiële Kia-dealer
Het lampje gaat niet kort branden als
het contact in stand ON wordt gezet.
Het lampje gaat niet na ongeveer 6
seconden uit, maar blijft branden.
Het lampje gaat branden tijdens het
rijden.
De airbags vóór bevinden zich in het stuurwiel en boven het dashboardkastje. Als de SRSCM oordeelt dat de kracht waaraan de voorzijde van de auto wordt blootgesteld een bepaalde drempelwaarde overschrijdt, activeert hij automatisch de airbags vóór.
B240B01L
Airbag bestuurder (1)
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:01 PM Page 44
345
Veiligheidsysteem van uw auto
Als de airbags geactiveerd worden, scheuren de afdekkappen op vooraf bepaalde plaatsen open als gevolg van de zich vullende airbags. Als deze openingen groter worden, kunnen de airbags geheel gevuld worden.
Een geheel gevulde airbag vertraagt in combinatie met een juist gedragen veiligheidsgordel de voorwaartse beweging van de bestuurder of de voorpassagier en beperkt zo de kans op hoofdletsel en letsel aan het bovenlichaam.
Nadat de airbag geheel gevuld is, begint hij direct weer leeg te lopen, waaroor de bestuurder weer zicht op de weg krijgt en hij de auto weer kan besturen of anderszins kan bedienen.
B240B02L B240B03L
Airbag bestuurder (2) Airbag bestuurder (3)
WAARSCHUWING
• Plaats geen accessoires (bekerhouder, cassettehouder) of stickers enz. op het paneel boven het dashboardkastje in auto's met een airbag voorpassagier. Dergelijke voorwerpen kunnen gevaarlijke projectielen worden en letsel veroorzaken wanneer de airbag voorpassagier geactiveerd wordt.
• Plaats een eventuele luchtverfrisser ook niet in de buurt van het instrumentenpaneel of op het dashboard.
Dit kan een gevaarlijk projectiel worden en letsel veroorzaken wanneer de airbag voorpassagier geactiveerd wordt.
B240B05L
Airbag voorpassagier
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:01 PM Page 45
Veiligheidsysteem van uw auto
463
C040400ASA
Airbag bestuurder en voorpassagier (indien van toepassing)
Uw auto is uitgerust met een aanvullend veiligheidssysteem (SRS) en driepuntsgordels voor zowel de bestuurder als de voorpassagier. Dat uw auto voorzien is van een dergelijk systeem blijkt uit de letters SRS AIR BAG die in reliëf aanwezig zijn op het stuurwiel en op het paneel boven het dashboardkastje.
Het aanvullend veiligheidssysteem bestaat uit airbags die zich bevinden in het stuurwiel en boven het dashboardkastje.
WAARSCHUWING
• Als de airbag geactiveerd wordt, is er een luide knal hoorbaar en komt er fijn stof vrij in de auto. Dit is normaal en niet gevaarlijk ­het fijne poeder wordt gebruikt bij het vouwen van de airbags. Het stof dat vrijkomt bij het activeren van de airbag kan huid- of oogirritatie veroorzaken en astmatische klachten bij daarvoor gevoelige personen verergeren. Was de huid die in aanraking gekomen is met het stof dat vrijkomt bij het activeren van de airbag altijd af met handwarm water en een milde zeepoplossing.
• Het aanvullend veiligheidssysteem werkt allen als het contact in stand ON staat. Als het waarschuwingslampje air bag niet gaat branden of als het ook blijft branden als er na het in stand ON zetten van het contact 6 seconden verstreken zijn of de motor gestart is, of als het gaat branden tijdens het rijden, werkt het aanvullend veiligheidsysteem niet goed. Laat in dat geval uw auto direct controleren door een officiële Kia-dealer.
(Vervolg)
(Vervolg)
• Zet voor het vervangen van een zekering of het losnemen van een accukabel het contact eerst in stand LOCK en verwijder de contactsleutel. Vervang of verwijder een zekering die aan het airbagsysteem gerelateerd is nooit als het contact in stand ON staat. Het niet opvolgen van deze waarschuwing zal ertoe leiden dat het waarschuwingslampje air bag zal gaan branden.
OSA037101
Airbag bestuurder
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:01 PM Page 46
347
Veiligheidsysteem van uw auto
Het doel van de airbag is om de bestuurder en/of de voorpassagier een aanvullende bescherming te bieden naast de bescherming die geboden wordt door de veiligheidsgordel.
(Vervolg) Om de kans op letsel te beperken
en optimaal te profiteren van het aanvullend veiligheidssysteem:
• Vervoer een kind nooit op de voorstoel in een kinderzitje of op een zitkussen.
• Vervoer kinderen altijd op de achterbank met de veiligheidsgordels om. Dat is de veiligste plaats voor kinderen van alle leeftijden.
• De airbags vóór en de zijairbags kunnen letsel veroorzaken als de inzittenden voor niet in de juiste positie zitten.
• Zet uw stoel zo ver mogelijk naar achteren, waarbij u er wel op moet letten dat u alle bedieningsorganen nog goed kunt bereiken.
• Ga niet te dicht op de airbag zitten, dat geldt ook voor uw voorpassagier, en leun niet onnodig naar voren. Als u of uw voorpassagier te dicht op de airbag zit, kan er door het activeren van de airbag ernstig letsel ontstaan.
(Vervolg)
WAARSCHUWING
Maak altijd gebruik van de veiligheidsgordels en, indien van toepassing, van kinderzitjes ­iedere keer, bij iedere reis en voor iedereen! De airbags worden met aanzienlijke kracht in een zeer korte tijdsspanne gevuld. De veiligheidsgordel houden de inzittenden in de juiste positie, zodat ze optimaal kunnen profiteren van de airbags. Ook in een auto met airbags kunnen de inzittenden ernstig letsel oplopen tijdens het activeren van de airbag als de inzittenden de gordels niet of niet op de juiste wijze dragen. Volg altijd de voorzorgsmaatregelen met betrekking tot veiligheidsgordels, airbags en de veiligheid voor de inzittenden in dit instructieboekje zorgvuldig op.
(Vervolg)
OSA037102
Airbag voorpassagier
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:01 PM Page 47
Veiligheidsysteem van uw auto
483
(Vervolg)
• Leun ook niet tegen het portier of de middenconsole - zit altijd zo rechtop mogelijk.
• Vervoer geen passagier op de voorstoel als het controlelampje airbag UIT brandt omdat dan de airbag bij een aanrijding niet geactiveerd wordt.
• Er mogen geen objecten op of in de buurt van de airbags in het stuurwiel, op het instrumentenpaneel of op het dashboardpaneel boven het dashboardkastje worden geplaatst omdat dergelijke voorwerpen letsel kunnen veroorzaken als de airbags bij een aanrijding geactiveerd worden.
(Vervolg)
(Vervolg)
• Stel de onderdelen van het airbagsysteem niet bloot aan schokken en neem de bedrading van het airbagsysteem ook niet los. Als u dat wel doet kunt u letsel oplopen omdat de airbags onverwacht geactiveerd kunnen worden of juist niet geactiveerd worden wanneer dat wel nodig is.
• Als het waarschuwingslampje van het airbagsysteem blijft branden tijdens het rijden, moet het airbagsysteem zo spoedig mogelijk worden gecontroleerd door een officiële Kia-dealer.
• Een airbag kan slechts één keer gebruikt worden - laat een geactiveerde airbag direct vervangen door een officiële Kia­dealer.
(Vervolg)
(Vervolg)
• Het aanvullend veiligheidssysteem is zodanig ontworpen dat de airbags vóór alleen geactiveerd worden als de kracht van de aanrijding een bepaalde drempel overschrijdt en de aanrijding plaatsvindt onder een hoek die kleiner is dan 30° ten opzichte van de lengteas van de auto. Verder kunnen de airbags maar één keer gevuld worden. Draag te allen tijde de veiligheidsgordel.
• De airbags vóór zijn niet ontworpen om geactiveerd te worden bij een aanrijding van opzij, van achteren of bij het over de kop slaan van de auto. Verder zullen de airbags vóór niet worden geactiveerd als de kracht van de aanrijding de drempelwaarde niet overschrijdt.
(Vervolg)
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:01 PM Page 48
349
Veiligheidsysteem van uw auto
(Vervolg)
• Een onjuiste zithouding of zitpositie kan bij een aanrijding ernstig letsel veroorzaken. Alle inzittenden moeten rechtop zitten, met de rugleuning zo rechtop mogelijk, midden op de zitting en met de veiligheidsgordel om, de benen comfortabel gestrekt en de voeten op de vloer, totdat de auto geparkeerd is en de contactsleutel verwijderd is.
• Het airbagsysteem vult de airbags uitermate snel om in geval van een aanrijding een maximale bescherming te kunnen bieden. Als een inzittende niet in de juiste positie zit omdat hij of zij de veiligheidsgordel niet draagt, kan de airbag teveel kracht op de inzittende uitoefenen, waardoor deze ernstig letsel zou kunnen oplopen.
(Vervolg)
• Een kinderzitje dient op de achterbank geplaatst te worden. Het kind kan ernstig letsel oplopen als de airbag bij een aanrijding wordt geactiveerd.
• Kinderen tot en met 12 jaar moeten altijd plaatsnemen op de achterbank en de gordel op de juiste manier dragen. Laat kinderen nooit op de passagiersstoel meerijden. Als een kind van 12 jaar of ouder op de voorpassagiersstoel vervoerd moet worden, moet hij of zij de veiligheidsgordel op de juiste manier dragen en moet de stoel zover mogelijk naar achteren worden gezet.
• Voor een maximale bescherming bij alle soorten aanrijdingen moeten alle inzittenden, inclusief de bestuurder, hun veiligheidsgordel dragen, ongeacht het feit of er voor hun positie een airbag aanwezig is. Ga tijdens het rijden niet dichter bij de airbag zitten dan nodig is en leun ook niet onnodig voorover.
(Vervolg)
OPA037039
OVQ036018N
1VQA2091
Aanrijding van achteren
Aanrijding van opzij
Over de kop slaan
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:01 PM Page 49
Veiligheidsysteem van uw auto
503
C040501ASA
ON/OFF-schakelaar airbag voorpassagier (indien aanwezig)
De airbag voorpassagier kan worden gedeactiveerd met behulp van de ON/OFF-schakelaar voor het geval er een kinderzitje op de voorpassagiersstoel wordt gemonteerd of voor het geval de voorstoel niet gebruikt wordt.
Om de veiligheid voor uw kind te garanderen, moet de airbag voorpassagier worden uitgeschakeld wanneer u een naar achteren gericht kinderzitje op de voorstoel monteert.
In- en uitschakelen van de airbag voorpassagier:
Steek om de airbag voorpassagier uit te schakelen de hoofdsleutel in de ON/OFF-schakelaar voor de airbag en zet deze in de stand OFF. Het controlelampje airbag voorpassagier UIT zal gaan branden en blijven branden totdat de airbag weer wordt ingeschakeld.
Steek om de airbag voorpassagier in te schakelen de hoofdsleutel in de ON/OFF-schakelaar voor de airbag en zet deze in de stand ON. Het controlelampje airbag voorpassagier UIT zal uitgaan.
AANWIJZING
• Als de schakelaar voor de airbag voorpassagier in stand ON staat, kan de airbag worden geactiveerd en mag er op de voorpassagiersstoel geen baby- of kinderzitje worden geplaatst.
• Als de schakelaar voor de airbag voorpassagier in stand OFF staat, is de airbag uitgeschakeld.
OPMERKING
• Als de ON/OFF-schakelaar van de airbag voorpassagier niet goed werkt, zal het waarschuwingslampje AIR BAG op het instrumentenpaneel gaan branden.
Verder zal, als het controlelampje airbag voorpassagier UIT niet brandt, de airbagmodule de airbag voorpassagier inschakelen en bij een frontale aanrijding activeren, ook al staat de ON/OFF-schakelaar van de airbag in de stand OFF.
(Vervolg)
OSA037107
OSA037106
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:01 PM Page 50
351
Veiligheidsysteem van uw auto
(Vervolg)
• Ook al is uw auto voorzien van
een ON/OFF-schakelaar voor de airbag voorpassagier, monteer geen kinderzitje op de passagiersstoel. Een kinderzitje dient op de achterbank geplaatst te worden. Kinderen die te groot zijn voor een kinderzitje moeten plaatsnemen op de achterbank en gebruik maken van de aanwezige driepuntsgordels. Bij een aanrijding zitten kinderen het veiligst op de achterbank als ze op de juiste manier gebruik maken van de veiligheidsgordels.
• Zodra het niet meer nodig is een
kind te vervoeren op de voorpassagiersstoel, moet de airbag voorpassagier weer worden ingeschakeld.
WAARSCHUWING
• De bestuurder is verantwoordelijk voor de juiste stand van de ON/OFF-schakelaar van de airbag voorpassagier.
• Schakel de airbag voorpassagier alleen maar uit als het contact in stand OFF staat omdat er anders een defect kan ontstaan in de airbagmodule. Verder kan het hierdoor voorkomen dat de airbag bestuurder en/of de voorpassagier en/of de zijairbag en curtain airbag niet of niet op de juiste manier worden geactiveerd in geval van een aanrijding.
• Plaats nooit een naar achteren gericht kinderzitje op de passagiersstoel, tenzij de airbag voorpassagier is uitgeschakeld. Het kind kan ernstig letsel oplopen als de airbag bij een aanrijding wordt geactiveerd.
(Vervolg)
(Vervolg)
Laat in dat geval de ON/OFF­schakelaar voor de airbag, het gordelspannersysteem en het airbagsysteem zo spoedig mogelijk controleren door een officiële Kia-dealer.
• Laat de ON/OFF-schakelaar voor de airbag, het gordelspannersysteem en het airbagsysteem zo spoedig mogelijk controleren door een officiële Kia-dealer als het waarschuwingslampje AIR BAG niet gaat branden als het contact in stand ON wordt gezet of gaat branden tijdens het rijden.
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:01 PM Page 51
Veiligheidsysteem van uw auto
523
(Vervolg)
• Als de bestuurder krachtig moet remmen in een noodsituatie, worden de inzittenden naar voren gedrukt. Als de voorste inzittenden in dat geval geen gordel dragen, zullen zij tegen worden gedrukt terwijl deze wordt geactiveerd. In dat geval kan ernstig letsel het gevolg zijn.
• Zorg ervoor dat de voorpassagier niet de handen of voeten op het dashboard laat rusten of met het gezicht te dicht in de buurt van het dashboard komt. Anders kan de airbag tijdens het activeren met grote kracht tegen de passagier aankomen.
(Vervolg)
(Vervolg)
• Laat geen kinderen, zwangere vrouwen en andere kwetsbare personen plaatsnemen op de voorstoel. Plaats ook geen kinderzitje op de voorstoel. Als de airbag wordt geactiveerd kan dit ernstig letsel tot gevolg hebben.
• Plaats geen voorwerpen op het dashboard en breng geen stickers aan op het dashboard. Plaats geen accessoires of extra spiegels op de voorruit of de binnenspiegel. Deze kunnen het correct uitvouwen van de airbag verhinderen, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
WAARSCHUWING
• De airbag voorpassagier is veel groter en wordt met een aanzienlijk grotere kracht opgeblazen dan de airbag bestuurder. Deze kan een passagier die niet de goede zitpositie heeft en de veiligheidsgordel niet op de juiste manier draagt ernstig verwonden. De voorpassagier moet de stoel altijd zo ver mogelijk naar achteren schuiven en helemaal achterin de stoel gaan zitten.
• Het is van groot belang dat de voorpassagier altijd zijn of haar veiligheidsgordel draagt, zelfs bij het rijden op een parkeerterrein of op de oprit naar een garage.
(Vervolg)
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:01 PM Page 52
353
Veiligheidsysteem van uw auto
C040600ASA
Zijairbag (indien van toepassing)
Beide voorstoelen van uw auto zijn uitgerust met een zijairbag. Het doel van de airbag is om de bestuurder en/of de voorpassagier een aanvullende bescherming te bieden naast de bescherming geboden door de veiligheidsgordel.
De zijairbags zijn ontworpen om alleen tijdens bepaalde aanrijdingen van opzij geactiveerd te worden, afhankelijk van de ernst van de aanrijding, de hoek, de snelheid en de plaats van de impact. De zijairbags zijn niet ontworpen om bij alle aanrijdingen van opzij opgeblazen te worden.
WAARSCHUWING
• De zijairbag vormt een aanvulling op de gordelsystemen voor de bestuurder en de voorpassagier en geen vervanging voor deze systemen. Draag daarom tijdens het rijden altijd een veiligheidsgordel. De airbags worden alleen geactiveerd bij een aanrijding van opzij die krachtig genoeg is om letsel bij de inzittenden te veroorzaken.
• Voor de beste bescherming van de zijairbags en om letsel te voorkomen, dienen de bestuurder en de voorpassagier rechtop te zitten en de veiligheidsgordel op de juiste manier vast te maken. De bestuurder moet zijn handen in de tien voor twee stand op het stuurwiel plaatsen. De passagier moet zijn handen op de schoot houden.
• Gebruik geen stoelhoezen.
• Het gebruik van stoelhoezen kan de werking van het systeem in negatieve zin beïnvloeden.
(Vervolg)
1SAA2169
OSA037103/OSA037104
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:01 PM Page 53
Veiligheidsysteem van uw auto
543
WAARSCHUWING
• Voor een optimale bescherming door de zijairbags moeten de inzittenden vóór zoveel mogelijk rechtop zitten en de veiligheidsgordels op de juiste manier dragen. Vooral voor kinderen is het belangrijk dat ze in een geschikt kinderzitje op de achterbank plaatsnemen.
• Als kinderen plaatsnemen op een van de buitenste zitplaatsen achterin, moeten ze in een geschikt kinderzitje plaatsnemen. Plaats het kinderzitje zo ver mogelijk weg van het portier en zet het goed vast.
• Laat passagiers niet met het hoofd of andere delen van het lichaam tegen het portier leunen, steek de armen niet uit het raam en plaats geen voorwerpen tussen de passagier en de portieren als de auto is uitgerust met zijairbags en/of curtain airbags.
(Vervolg)
(Vervolg)
• Probeer nooit de onderdelen van de zijairbags en curtain airbags te openen of te repareren. Laat dit altijd over aan een officiële Kia­dealer.
Het niet in acht nemen van deze voorzorgsmaatregelen kan ertoe leiden dat de inzittenden bij een aanrijding letsel oplopen.
(Vervolg)
• Plaats geen accessoires op of in de buurt van de zijairbag.
• Plaats geen voorwerpen op de airbag of tussen de airbag en uzelf.
• Plaats geen voorwerpen (paraplu, tas, enz.) tussen het voorportier en de voorstoel. Dergelijke voorwerpen kunnen gevaarlijke projectielen worden en letsel veroorzaken wanneer de zijairbag geactiveerd wordt.
• Sla niet op de zijairbagsensor wanneer het contact in stand ON staat. Hierdoor kan de airbag onverwacht geactiveerd worden, waardoor persoonlijk letsel kan ontstaan.
• Als de stoel of de bekleding beschadigd is, laat deze dan repareren door een officiële Kia­dealer. Vertel daarbij dat uw auto is uitgerust met zijairbags.
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:01 PM Page 54
355
Veiligheidsysteem van uw auto
C040800APA
Waarom werd de airbag bij een aanrijding niet opgeblazen? (Voorwaarden voor wel of niet activeren van de airbags)
Er zijn veel soorten ongevallen waarbij de airbag geen aanvullende bescherming biedt.
Voorbeelden hiervoor zijn aanrijdingen van achter, tweede en volgende stoten bij een kettingbotsing en aanrijdingen bij lage snelheid. Met andere woorden, wees niet verrast wanneer de airbag(s) niet opgeblazen werd(en) hoewel uw auto beschadigd of zelfs total loss is.
Airbagsensoren
(1) Airbagmodule (2) Zijairbagsensor (indien van toepassing)
OSA037108/OSA037105/1SAA2053
1
2
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:01 PM Page 55
Veiligheidsysteem van uw auto
563
C040801APA
Voorwaarden voor activeren airbags
Airbags vóór
De airbags vóór worden geactiveerd bij frontale aanrijdingen, waarbij rekening wordt gehouden met de botskracht, de rijsnelheid of hoek waaronder de aanrijding plaatsvindt.
WAARSCHUWING
• Let op dat u niet tegen plaatsen aanstoot waar de airbags of airbagsensoren zijn ingebouwd.
Anders kan de airbag onverwacht geactiveerd worden waardoor ernstig persoonlijk letsel op kan treden.
• Als de inbouwpositie van de airbagsensoren wordt gewijzigd, kan dit ertoe leiden dat de airbags worden geactiveerd in situaties waarin dit niet nodig is, of dat de airbags niet worden geactiveerd in situaties waar het wel nodig is.
Voer daarom geen reparaties uit aan of in de buurt van de airbagsensoren. Laat de auto controleren en repareren door een officiële Kia-dealer.
(Vervolg)
(Vervolg)
• Er kunnen problemen ontstaan als de hoek waaronder de sensoren zijn ingebouwd wordt gewijzigd als gevolg van vervorming van de voorbumper, de carrosserie of B-stijl waar de airbagsensoren zijn ingebouwd. Laat de auto controleren en repareren door een officiële Kia­dealer.
• Uw auto is ontworpen om de botsenergie zoveel mogelijk te absorberen en in bepaalde gevallen de airbag(s) te activeren. Het monteren van niet-originele bumpers of accessoires op de bumper kan een nadelige invloed hebben op de bescherming bij een aanrijding.
OPA037040
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:02 PM Page 56
357
Veiligheidsysteem van uw auto
Zijairbags (indien van toepassing)
De airbags opzij worden geactiveerd bij een aanrijding van opzij, waarbij rekening wordt gehouden met de kracht van de botsing, de botshoek en de zijdelingse snelheid.
Ofschoon de airbags vóór (voor bestuurder en voorpassagier) ontworpen zijn voor frontale aanrijdingen, kunnen ze ook bij andere aanrijdingen, waarbij een bepaalde vertraging in de lengterichting optreedt, worden geactiveerd. Ofschoon de airbags opzij ontworpen zijn voor zijdelingse aanrijdingen, kunnen ze ook bij andere aanrijdingen, waarbij een bepaalde vertraging in de dwarsrichting optreedt, worden geactiveerd.
De airbags kunnen ook worden geactiveerd als de auto zware stoten ondervindt bij het rijden op zeer slechte wegen. Rijd daarom voorzichtig op slechte wegen.
C040802APA
Voorwaarden voor niet-activeren van de airbags
• Bij bepaalde aanrijdingen met lage snelheden worden de airbags niet geactiveerd. De reden daarvan is dat de airbags in die omstandigheden niet meer bescherming kunnen bieden dan de veiligheidsgordels al doen.
OPA037041
OSA038120
OPA037049
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:02 PM Page 57
Veiligheidsysteem van uw auto
583
• De airbags zijn niet ontworpen om te worden geactiveerd bij aanrijdingen van achter, omdat de inzittenden dan door de botskracht naar achteren worden gedrukt. In dergelijke gevallen biedt het activeren van de airbags geen extra voordelen.
• De airbags vóór worden bij zijdelingse aanrijdingen soms niet geactiveerd. De inzittenden bewegen altijd in de richting van de aanrijding, waardoor het activeren van de airbags vóór overbodig kan zijn.
In dat geval kunnen de zijairbags wel worden geactiveerd.
• Bij een aanrijding op een helling of onder een hoek kan de kracht van de aanrijding de inzittenden in een bepaalde richting verplaatsen, waar de airbags geen extra bescherming zouden bieden, een reden waarom de sensoren de airbags daarom ook niet activeren.
1VQA2089OSA038121OPA037042
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:02 PM Page 58
359
Veiligheidsysteem van uw auto
• Net voor een aanrijding remmen bestuurders vaak sterk af. Door zo sterk af te remmen, zakt de voorzijde van de auto in, waardoor deze gemakkelijker onder een voertuig met een grotere grondspeling zou kunnen schieten. De airbags worden in een dergelijke situaties soms niet geactiveerd omdat de deceleratie die door de sensoren gemeten wordt, lager is dan de deceleratie die zou worden gemeten als de auto niet onder de voorligger zou schuiven.
• Als de auto over de kop gaat, bieden de airbags vóór niet de juiste bescherming. Ze worden dan ook niet geactiveerd.
De airbags opzij bieden wel extra bescherming als de auto over de kop gaat en worden in dat geval ook geactiveerd.
• De airbags worden soms niet geactiveerd bij een aanrijding tegen een boom of paal, waarbij de botskracht zich concentreert op een klein gedeelte van de auto, buiten het bereik van de sensoren.
1VQA2091 OSA038122OPA037043
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:02 PM Page 59
Veiligheidsysteem van uw auto
603
C041100AUN
Onderhoud aan aanvullend veiligheidssysteem
Het aanvullend veiligheidssysteem is nagenoeg onderhoudsvrij en bevat geen onderdelen waaraan u zelf veilig onderhoud kunt plegen. Als het waarschuwingslampje AIR BAG niet gaat branden of constant brandt, laat uw auto dan zo snel mogelijk controleren door een officiële Kia-dealer.
Alle werkzaamheden aan het aanvullend veiligheidssysteem, zoals het verwijderen, het plaatsen of het repareren ervan, of werkzaamheden aan het stuurwiel moeten uitgevoerd worden door een officiële Kia-dealer. Een onjuiste behandeling van het airbagsysteem kan leiden tot ernstig persoonlijk letsel.
WAARSCHUWING
• Modificaties aan onderdelen van het aanvullend veiligheidssysteem of de bedrading, inclusief het aanbrengen van stickers, enz. op afdekkappen of modificaties aan de carrosseriestructuur kunnen ertoe leiden dat het systeem niet goed werkt, waardoor letsel kan ontstaan.
• Reinig de afdekkappen van de airbags alleen met een zachte, droge doek of met een doek die bevochtigd is met schoon water. Oplos- en reinigingsmiddelen kunnen het materiaal van de afdekkappen aantasten en de werking van het systeem in negatieve zin beïnvloeden.
(Vervolg)
(Vervolg)
• Er mogen geen objecten op of in de buurt van de airbags in het stuurwiel, op het instrumentenpaneel of op het dashboardpaneel boven het dashboardkastje worden geplaatst omdat dergelijke voorwerpen letsel kunnen veroorzaken als de airbags bij een aanrijding geactiveerd worden.
• Als de airbags geactiveerd zijn, moeten ze vervangen worden door een officiële Kia-dealer.
• Stel de onderdelen van het airbagsysteem niet bloot aan schokken en neem de bedrading van het airbagsysteem ook niet los. Als u dat wel doet kunt u letsel oplopen omdat de airbags onverwacht geactiveerd kunnen worden of juist niet geactiveerd worden wanneer dat wel nodig is.
(Vervolg)
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:02 PM Page 60
361
Veiligheidsysteem van uw auto
C041300AUN
Aanvullende voorzorgsmaatregelen met betrekking tot de veiligheid
Vervoer nooit mensen in de bagageruimte of op een neergeklapte rugleuning. Laat
iedereen rechtop zitten, met zijn rug tegen de rugleuning van de stoel, de veiligheidsgordel om en de voeten op de vloer.
De inzittenden moeten tijdens het
rijden niet uit hun stoel komen of van plaats wisselen. Een inzittende
die zijn veiligheidsgordel niet draagt kan tijdens een aanrijding of een noodstop door de auto geslingerd worden, tegen andere inzittenden aan, of zelfs uit de auto geslingerd worden.
Elke veiligheidsgordel is bestemd voor één persoon. Als er meerdere personen van dezelfde veiligheidsgordel gebruik maken, kunnen ze bij een aanrijding ernstig letsel oplopen.
Maak geen gebruik van accessoires
die aan de veiligheidsgordels bevestigd moeten worden.
Accessoires die claimen het comfort voor de inzittenden te verbeteren of die de gordel anders geleiden, kunnen de beschermende werking van de veiligheidsgordel in negatieve zin beïnvloeden en de kans op letsel bij een aanrijding vergroten.
De inzittenden moeten geen harde
of scherpe voorwerpen plaatsen tussen henzelf en de airbags. Het
dragen van harde of scherpe voorwerpen rond uw middel of het in uw mond houden van dergelijke voorwerpen kan ernstig letsel veroorzaken als een airbag geactiveerd wordt.
Blijf op veilige afstand van de afdekkappen van de airbags. Laat iedereen rechtop zitten, met zijn rug tegen de rugleuning van de stoel, de veiligheidsgordel om en de voeten op de vloer. Als inzittenden zich te dicht bij een airbag bevinden, kunnen ze letsel oplopen als de airbags geactiveerd worden.
(Vervolg)
• Als onderdelen van het airbagsysteem moeten worden afgevoerd of als de auto in zijn geheel moet worden afgevoerd, moeten bepaalde voorzorgsmaatregelen met betrekking tot de veiligheid in acht worden genomen. Een officiële Kia-dealer kent deze voorzorgsmaatregelen en kan u de benodigde informatie verstrekken. Het niet opvolgen van deze voorzorgsmaatregelen en procedures vergroot de kans op persoonlijk letsel.
• Als uw auto in te diep water terechtgekomen is, waardoor de vloerbedekking doorweekt is of er water op de bodemplaats staat, probeer dan niet uw auto te starten maar laat hem transporteren naar een officiële Kia-dealer.
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:02 PM Page 61
Veiligheidsysteem van uw auto
623
Bevestig geen voorwerpen aan of in
de buurt van de afdekkappen van de airbags. Voorwerpen die bevestigd zijn
aan of in de buurt van de afdekkappen van de airbags vóór of de zijairbags kunnen een juiste werking van de airbags in negatieve zin beïnvloeden.
Modificeer de voorstoelen niet.
Modificatie van de voorstoelen kan de werking van de sensoren van het aanvullend veiligheidssysteem of van de zijairbags in negatieve zin beïnvloeden.
Plaats niets onder de voorstoelen.
Het plaatsen van voorwerpen onder de voorstoelen kan de werking van de sensoren van het aanvullend veiligheidssysteem of van de bedrading in negatieve zin beïnvloeden.
Laat nooit het heupgedeelte van uw
gordel om een kind heen lopen dat op uw schoot zit. Het kind zou ernstig
letsel kunnen oplopen in geval van een aanrijding. Baby's en kinderen moeten op de juiste manier in geschikte kinderzitjes of gordels op de achterbank vervoerd worden.
C041400AUN
Monteren van accessoires of modificaties aan uw met een airbag uitgeruste auto
Als u modificaties aan het chassis, de bumper, de voorzijde, het plaatwerk opzij of de rijhoogte aanbrengt of laat aanbrengen, kan dat invloed hebben op de werking van het airbagsysteem van uw auto.
WAARSCHUWING
• Als de inzittenden niet in de juiste positie zitten, kunnen ze te dicht bij een zich vullende airbag komen, delen in het interieur van de auto raken of uit de auto geslingerd worden.
• Zit altijd zoveel mogelijk rechtop, met de rugleuning rechtop, midden op de zitting en met uw veiligheidsgordel om, uw benen op een comfortabele manier gestrekt en uw voeten op de vloer.
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:02 PM Page 62
363
Veiligheidsysteem van uw auto
C041200ASA
Waarschuwingslabel airbags
Het waarschuwingslabel van de airbags is bedoeld om de bestuurder en passagiers te waarschuwen voor de mogelijke gevaren van het airbagsysteem.
OSA037109/OSA037113/OSA037110/OSA037112/1SAA2073/OSA037111
3
Type A
2
Type B
Type A
Type B
1
(indien van toepassing)
SA(FL) holl 3.qxd 10/2/2008 12:02 PM Page 63
4
Sleutels / 4-3 Portiervergrendeling met afstandsbediening / 4-5 Antidiefstalsysteem / 4-7 Sloten / 4-9 Achterklep / 4-12 Ruiten / 4-13 Motorkap / 4-16 Tankdopklep / 4-18 Stuurwiel / 4-21
Spiegels / 4-23 Instrumentenpaneel / 4-26 Parkeerhulp / 4-40 Alarmknipperlichten / 4-43 Lighting / 4-43 Ruitenwissers en ruitensproeiers / 4-48 Interieurverlichting / 4-52 Ontwaseming / 4-53 Handbediend verwarmings- en
ventilatiesysteem / 4-54
Automatisch verwarmings- en
ventilatiesysteem / 4-63 Voorruit ontdooien en ontwasemen / 4-71 Opbergvak / 4-74 Overige voorzieningen / 4-76 Audiosysteem / 4-81
Kenmerken van uw auto
SA(FL) holl 4a (~53).qxd 10/2/2008 11:47 AM Page 1
Kenmerken van uw auto
24
D010100AUN
Noteer het sleutelnummer
Het sleutelnummer is ingeslagen in het sleutelplaatje. Door dit nummer kan een officiële KIA-dealer bij verlies eenvoudig een sleutel bijbestellen. Verwijder het plaatje en bewaar dit op een veilige plaats.
Noteer daarnaast het nummer en bewaar dit op een veilige plaats buiten de auto.
D010200ASA
Sleutelfuncties
(1)Hoofdsleutel
Wordt gebruikt om de motor te starten en de portieren te vergrendelen en ontgrendelen.
(2)Afstandsbediening
Wordt gebruikt om de portieren te vergrendelen en ontgrendelen (indien van toepassing).
SLEUTELS
WARNING - Contactsleutel
Kinderen alleen achterlaten in de auto met de contactsleutel is gevaarlijk, zelfs als de contactsleutel niet in het contact steekt. Kinderen doen graag volwassenen na en zouden de sleutel in het contactslot kunnen steken. Met de contactsleutel is het mogelijk voor kinderen om de elektrisch bedienbare ruiten te openen of andere bedieningsorganen in werking te stellen. Het is zelfs mogelijk dat ze de motor starten, zaken waarvan ernstig lichamelijk letsel het gevolg kan zijn. Laat kinderen nooit zonder toezicht achter met de contactsleutels in de auto.
OSA047001 OSA047001
SA(FL) holl 4a (~53).qxd 11/11/2008 9:55 AM Page 2
43
Kenmerken van uw auto
D010300CUN
Startblokkeersysteem (indien van toepassing)
Uw auto is uitgerust met een elektronisch startblokkeersysteem om de kans op ongeoorloofd gebruik te verminderen.
De startblokkering bestaat uit een kleine transponder in de contactsleutel en elektronische systemen in de auto. Wanneer u uw contactsleutel in het contactslot steekt en het contact in stand ON zet, controleert het startblokkeersysteem of de sleutel geldig is.
Als wordt bepaald dat de sleutel geldig is, kan de motor worden gestart.
Als wordt bepaald dat de sleutel niet geldig is, kan de motor niet worden gestart.
Uitschakelen van de startblokkering:
Steek de sleutel in het contact en zet het contact in stand ON.
Activeren van het startblokkeersysteem:
Zet het contact in stand OFF. De startblokkering wordt automatisch geactiveerd. Zonder geldige sleutel kan de motor niet worden gestart.
WAARSCHUWING
Gebruik uitsluitend een originele Kia-contactsleutel in uw auto. Als er een imitatiesleutel wordt gebruikt, kan het gebeuren dat het contactslot na het aanslaan van de motor niet van stand START naar stand ON terugkeert. Hierdoor blijft de startmotor continu draaien en kan er schade ontstaan aan de startmotor. Tevens kan er brand ontstaan als gevolg van oververhitting in de bedrading.
WAARSCHUWING
Bewaar geen reservesleutels in uw auto, om diefstal van uw auto te voorkomen. Uw wachtwoord van de startblokkering is uniek en strikt persoonlijk. Bewaar het nummer niet ergens in uw auto.
SA(FL) holl 4a (~53).qxd 10/2/2008 11:47 AM Page 3
Kenmerken van uw auto
44
AANWIJZING
Houd bij het starten van de motor andere sleutels met transponder uit de buurt. Anders start de motor mogelijk niet of kan hij vlak na het aanslaan weer afslaan. Bewaar de sleutels die u bij uw auto krijgt gescheiden van elkaar om problemen te voorkomen.
AANWIJZING
Raadpleeg een officiële Kia-dealer als u extra sleutels nodig hebt of als u uw sleutels verliest.
OPMERKING
De transponder in uw contactsleutel is een belangrijk onderdeel van het startblokkeersysteem. Hij is ontworpen voor jarenlang probleemloos gebruik. Let op voor vocht, statische elektriciteit en een ruwe behandeling. Hierdoor kan de startblokkering defect raken.
OPMERKING
Houd geen metalen voorwerpen in de buurt van de sleutel of het contactslot.
Deze metalen voorwerpen kunnen het signaal van de transponder storen, waardoor de motor niet kan worden gestart.
OPMERKING
Breng geen wijzigingen aan in het startblokkeersysteem. Hierdoor kan het systeem defect raken. Laat het systeem indien nodig controleren en repareren door een officiële Kia­dealer.
Storingen veroorzaakt door onjuiste afstelling of eigenhandige modificaties van het startblokkeersysteem vallen niet onder de fabrieksgarantie.
SA(FL) holl 4a (~53).qxd 10/2/2008 11:47 AM Page 4
45
Kenmerken van uw auto
Werking centrale portiervergrendeling met afstandsbediening
D020101APA
Vergrendelen
Druk op deze toets om alle portieren te vergrendelen.
Als alle portieren gesloten zijn, knipperen de alarmknipperlichten eenmaal om aan te geven dat de portieren vergrendeld zijn. Echter, als een portier open is, knipperen de alarmknipperlichten niet. Zodra alle portieren gesloten zijn, zullen de alarmknipperlichten alsnog knipperen.
D020102APA
Ontgrendelen
Druk, wanneer beide voorportieren vergrendeld zijn, op de vergrendel­/ontgrendeltoets (1) om alle portieren (en de achterklep) te ontgrendelen. De alarmknipperlichten knipperen tweemaal om aan te geven dat alle portieren (en de achterklep) ontgrendeld zijn.
Na het indrukken van deze toets zullen de portieren (en de achterklep) automatisch vergrendeld worden tenzij u ze binnen 30 s opent.
D020200ASA
Voorzorgsmaatregelen afstandsbediening
AANWIJZING
In de volgende omstandigheden werkt de afstandsbediening niet:
• Als de contactsleutel in het contactslot zit.
• Als de afstandsbediening buiten het bereik is van de ontvanger (ongeveer 5 m [16 feet]).
• Als de batterij in de afstandsbediening (bijna) leeg is.
• Als het signaal wordt geblokkeerd door andere auto's of objecten.
• Als de buitentemperatuur extreem laag is.
• Als de afstandsbediening zich in de buurt bevindt van een radiozender of een luchthaven, waardoor de normale werking van de afstandsbediening verstoord wordt.
Vergrendel en ontgrendel de portieren met de contactsleutel wanneer de afstandsbediening niet juist werkt. Neem contact op met een officiële Kia­dealer als de afstandsbediening niet goed werkt.
PORTIERVERGRENDELING MET AFSTANDSBEDIENING (INDIEN VAN TOEPASSING)
OSA047002
SA(FL) holl 4a (~53).qxd 10/2/2008 11:47 AM Page 5
Kenmerken van uw auto
64
D020300ASA
Vervangen van batterij
De afstandsbediening is voorzien van een 3 Volt lithium batterij, die bij normaal gebruik enkele jaren meegaat. Vervang de batterij op de volgende manier.
1. Verwijder de schroef (1) met een kruisschroevendraaier.
2. Plaats een smal stukje gereedschap in de opening in wip het middelste dekseltje van de afstandsbediening los.
3. Verwijder de afdekkap van de accu (2).
4. Vervang de batterij door een nieuwe. Plaats de nieuwe batterij op de aangegeven manier met de pluskant “+” naar boven gericht.
5. Plaats de batterij in omgekeerde volgorde van verwijderen.
OPMERKING
Zorg ervoor dat de afstandsbediening niet nat wordt. Beschadiging van de afstandsbediening door water of andere vloeistoffen, valt niet onder de fabrieksgarantie.
OPMERKING
Door het aanbrengen van wijzingen en aanpassingen waarvoor geen toestemming is verleend, kunnen de rechten van de gebruiker komen te vervallen. Als de portiervergrendeling met afstandsbediening door wijzigingen of aanpassingen waarvoor geen toestemming is verleend niet meer bediend kan worden, valt dit niet onder de fabrieksgarantie.
OPMERKING
• De afstandsbediening is ontworpen voor jarenlang probleemloos gebruik. Door vocht of statische elektriciteit kan de afstandsbediening echter defect raken. Raadpleeg voor vragen over het gebruik van de afstandsbediening of voor het vervangen van de batterij een officiële Kia-dealer.
• Door het gebruik van een verkeerde batterij kan de afstandsbediening niet goed werken. Gebruik altijd de juiste batterij.
• Laat de afstandsbediening om beschadiging te voorkomen niet vallen en stel hem niet bloot aan vocht, hitte of zonlicht.
OPA047003
SA(FL) holl 4a (~53).qxd 10/2/2008 11:47 AM Page 6
47
Kenmerken van uw auto
D030000AEN
Dit systeem is ontworpen om inbraak in de auto te voorkomen. Het systeem heeft drie standen: in de eerste is het alarm ingeschakeld, in de tweede stand klinkt het alarm en in de derde stand is het alarm uitgeschakeld. Als het systeem wordt geactiveerd, klinkt er een alarm en knipperen de alarmknipperlichten.
D030100ASA
Antidiefstalsysteem ingeschakeld
Parkeer de auto en zet de motor uit. Schakel het alarm in zoals hieronder beschreven is.
1. Verwijder de sleutel uit het contact.
2. Controleer of alle portieren, de motorkap en de achterklep goed gesloten zijn.
3. Vergrendel de portieren met de afstandsbediening.
Na het voltooien van bovenstaande stappen knipperen de alarmknipperlichten eenmaal om aan te geven dat het alarm is ingeschakeld.
Echter, als een portier, de achterklep of de motorkap open is, knipperen de alarmknipperlichten niet en schakelt het antidiefstalsysteem niet in. Als alle portieren, de achterklep en de motorkap gesloten zijn, zullen de alarmknipperlichten alsnog eenmaal knipperen.
AANWIJZING
De sleutel kan door een officiële Kia­dealer worden geactiveerd voor het antidiefstalsysteem. Raadpleeg een officiële Kia-dealer indien u van deze functie gebruik wilt maken.
Schakel het alarm pas in als alle passagiers de auto verlaten hebben. Als het alarm wordt ingeschakeld terwijl er nog iemand in de auto zit, wordt het alarm geactiveerd als diegene de auto verlaat.
ANTIDIEFSTALSYSTEEM (INDIEN VAN TOEPASSING)
Antidiefstal
systeem
ingescha-
keld
Alarm
geacti-
veerd
Alarm
uitgescha-
keld
SA(FL) holl 4a (~53).qxd 10/2/2008 11:47 AM Page 7
Kenmerken van uw auto
84
D030200AUN-EE
Alarm geactiveerd
Het alarm wordt geactiveerd als een van de volgende situaties zich voordoet terwijl het alarm is ingeschakeld.
• Een van de voor- of achterportieren wordt geopend zonder de afstandsbediening.
• De achterklep wordt geopend zonder de afstandsbediening.
• De motorkap wordt geopend.
Het alarm klinkt en de alarmknipperlichten knipperen gedurende ongeveer 30 seconden (Europa, het Midden-Oosten en China). Het alarm wordt 3 keer herhaald tenzij het wordt uitgeschakeld (behalve Europa, het Midden-Oosten en China). Het alarm kan worden uitgeschakeld door de portieren te ontgrendelen met de afstandsbediening.
D030400ASA
Alarm uitgeschakeld
Het systeem wordt uitgeschakeld wanneer de portieren (en de achterklep) met de afstandsbediening worden ontgrendeld.
Nadat de ontgrendeltoets is ingedrukt, knipperen de alarmknipperlichten tweemaal om aan te geven dat het alarm is uitgeschakeld. Als er op de ontgrendeltoets van de afstandsbediening wordt gedrukt en er binnen 30 s geen portier (of de achterklep) wordt geopend, wordt het alarm weer ingeschakeld.
AANWIJZING
• Probeer de motor niet te starten als het alarm is ingeschakeld. De startmotor wordt uitgeschakeld als het alarm is geactiveerd. Steek, als het alarm niet met de afstandsbediening is uitgeschakeld, de contactsleutel in het contact, zet het contact in stand ON en wacht 30 seconden. Daarna zal het alarm worden uitgeschakeld.
• Raadpleeg een officiële Kia-dealer als u uw sleutels verloren bent.
SA(FL) holl 4a (~53).qxd 10/2/2008 11:47 AM Page 8
49
Kenmerken van uw auto
D050100ASA
Portiersloten van buitenaf vergrendelen/ontgrendelen
• Draai de sleutel naar de achterzijde van de auto om het portier te ontgrendelen en naar de voorzijde om het portier te vergrendelen.
• Als het bestuurdersportier met de sleutel wordt vergrendeld/ontgrendeld, zullen alle overige portieren en de achterklep gelijktijdig vergrendeld/ontgrendeld worden. (Indien uitgerust met centrale portiervergrendeling.)
• De portieren kunnen ook met de afstandsbediening (indien van toepassing) worden vergrendeld en ontgrendeld.
• Trek de portiergreep na het ontgrendelen omhoog om het portier te openen.
• Druk het portier met de hand dicht om het te sluiten. Zorg ervoor dat de portieren goed dicht zitten.
AANWIJZING
• In een koud en nat klimaat werken de portiervergrendeling en portiermechanismen mogelijk niet door bevriezingsverschijnselen.
• Als het portier een aantal keren snel achter elkaar wordt vergrendeld en weer ontgrendeld, ofwel met de sleutel ofwel met de schakelaar portiervergrendeling, zal de werking van het systeem tijdelijk worden onderbroken om beschadiging van de onderdelen te voorkomen.
• Druk om een portier zonder sleutel te vergrendelen de vergrendelknop (1) aan de binnenzijde in en sluit het portier (2).
• Als het bestuurdersportier met de vergrendelknop (1) wordt vergrendeld, zullen alle overige portieren en de achterklep gelijktijdig vergrendeld worden. (Indien uitgerust met centrale portiervergrendeling.)
AANWIJZING
Verwijder altijd de contactsleutel, bedien de parkeerrem, sluit alle ruiten en vergrendel alle portieren als u uw auto onbeheerd achterlaat.
SLOTEN
OSA047003
Ontgrendelen
Vergrendeld
OSA047004
SA(FL) holl 4a (~53).qxd 10/2/2008 11:48 AM Page 9
Kenmerken van uw auto
104
Portiersloten van binnenuit vergrendelen/ontgrendelen
D050201ASA
Met de vergrendelknop
• Trek aan de vergrendelknop (1) van het portier in de stand ONTGRENDELD om het portier te ontgrendelen.
• Zet de vergrendelknop (1) in de stand VERGRENDELD om het portier te vergrendelen.
• Trek aan de portiergreep (2) om het portier te openen.
• Als het voorportier met de toets wordt vergrendeld/ontgrendeld, zullen alle overige portieren en de achterklep gelijktijdig vergrendeld/ ontgrendeld worden. (Indien uitgerust met centrale portiervergrendeling.)
OSA047005
Ontgrendelen
Vergrendeld
WAARSCHUWING -
Ontgrendelde auto
Als u de auto niet vergrendeld achterlaat, geeft u gelegenheid tot diefstal. Verwijder altijd de contactsleutel, bedien de parkeerrem, sluit alle ruiten en vergrendel alle portieren als u uw auto onbeheerd achterlaat.
WAARSCHUWING -
Kinderen alleen achterlaten
Een afgesloten auto kan binnenin erg warm worden, waardoor achtergelaten kinderen of huisdieren die niet uit de auto kunnen komen, letsel kunnen oplopen. Bovendien kunnen kinderen ernstig gewond raken door het bedienen van bepaalde systemen in de auto. Laat kinderen en huisdieren nooit zonder toezicht achter in de auto.
WAARSCHUWING -
Portieren
• De portieren moeten tijdens het rijden altijd volledig gesloten en vergrendeld blijven om het onverwachts openen van de portieren te voorkomen. Vergrendelde portieren schrikken ook mogelijke indringers af wanneer de auto langzaam rijdt of stopt.
• Let bij het openen van portieren goed op of er geen ander verkeer aankomt. Anders kan er schade of letsel ontstaan.
SA(FL) holl 4a (~53).qxd 10/2/2008 11:48 AM Page 10
411
Kenmerken van uw auto
D050300AEN
Portierontgrendelsysteem (indien van toepassing)
Alle portieren worden automatisch ontgrendeld wanneer de airbags door een aanrijding worden geactiveerd.
D050500ASA
Kinderslot op portierslot achter
Het kinderslot zorgt ervoor dat kinderen de achterportieren niet per ongeluk van binnenuit kunnen openen. Schakel het kinderslot altijd in als u gaat rijden met kinderen.
1. Open de achterklep.
2. Zet het kinderslot aan de achterkant van het portier in stand VERGRENDELD. Als het kinderslot in stand VERGRENDELD ( ) staat, kan het achterportier niet van binnenuit worden geopend.
3. Sluit het achterportier. Het achterportier kan worden geopend
met de buitenste handgreep. Zelfs als het achterportier niet is
vergrendeld, kan het portier niet met de binnenste portiergreep (1) worden geopend, totdat het kinderslot wordt uitgeschakeld ( ).
WAARSCHUWING -
Vergrendeling achterportieren
Als kinderen tijdens het rijden per ongeluk de achterportieren openen, kunnen ze uit de auto vallen en ernstig letsel oplopen. Om te voorkomen dat kinderen de achterportieren van binnenuit openen, dienen de kindersloten gebruikt te worden zodra er kinderen in de auto worden meegenomen.
OSA047006
SA(FL) holl 4a (~53).qxd 10/2/2008 11:48 AM Page 11
Kenmerken van uw auto
124
D070100ASA
Open van de achterklep
• De achterklep wordt vergrendeld of ontgrendeld door de sleutel in de vergrendel- of ontgrendelstand te zetten.
• De achterklep wordt samen met de portieren vergrendeld of ontgrendeld met behulp van de sleutel, de afstandsbediening of de vergrendelknop van het bestuurdersportier. (Indien uitgerust met centrale portiervergrendeling.)
• Indien de achterklep ontgrendeld is, kunt u hem openen door de hendel in te drukken en de klep omhoog te trekken
AANWIJZING
In een koud en nat klimaat werken de portiervergrendeling en portiermechanismen mogelijk niet door bevriezingsverschijnselen.
D070200AUN
Sluiten van de achterklep
Trek de achterklep naar beneden en druk hem stevig vast om hem te sluiten. Zorg ervoor dat de achterklep goed vergrendeld is.
ACHTERKLEP
WAARSCHUWING
De achterklep klapt naar boven open. Zorg dat er niemand bij de achterzijde van de auto staat als u de achterklep opent.
OPMERKING
Controleer of de achterklep gesloten is voordat u met de auto gaat rijden. Er kan schade ontstaan aan de gasveren van de achterklep en de bevestigingsmaterialen, als u de achterklep niet sluit voordat u gaat rijden.
WAARSCHUWING -
Uitlaatgas
Als u met een geopende achterklep rijdt, worden gevaarlijke uitlaatgassen in het interieur gezogen, hetgeen kan leiden tot ernstig letsel.
Wanneer het noodzakelijk is dat u met een geopende achterklep rijdt, houd dan de uitstroomopeningen en alle ruiten open, zodat extra frisse lucht in het interieur stroomt.
WAARSCHUWING -
Bagageruimte
Passagiers dienen niet plaats te nemen in de bagageruimte, waar geen veiligheidsgordels aanwezig zijn. Om bij een aanrijding of plotseling remmen letsel te voorkomen, dienen inzittenden altijd hun veiligheidsgordel te dragen.
OSA0470215
Vergrendeld
Ontgrendelen
SA(FL) holl 4a (~53).qxd 10/2/2008 11:48 AM Page 12
413
Kenmerken van uw auto
D080000APA
(1) Schakelaar ruitbediening
bestuurdersportier
(2) Schakelaar ruitbediening
passagiersportier
(3) Schakelaar ruitbediening
achterportier (links)*
(4) Schakelaar ruitbediening
achterportier (rechts)* (5) Ruiten openen en sluiten (6) Auto down-schakelaar elektrisch
bedienbare ruit* (bestuurdersportier) (7) Blokkeerschakelaar ruitbediening*
*: indien van toepassing
AANWIJZING
In een koud en nat klimaat werken de elektrisch bedienbare ruiten mogelijk niet door bevriezingsverschijnselen.
RUITEN
OSA047007
SA(FL) holl 4a (~53).qxd 10/2/2008 11:48 AM Page 13
Kenmerken van uw auto
144
D080100AUN
Elektrisch bedienbare ruiten (indien van toepassing)
Om de ruiten elektrisch te kunnen bedienen moet het contact in stand ON staan. Ieder portier is voorzien van een schakelaar voor de bediening van de desbetreffende ruit. De bestuurder beschikt echter over een blokkeerschakelaar waarmee de ruitbediening van de schakelaars op de overige portieren uitgeschakeld kan worden.
De ruiten kunnen worden bediend tot ca. 30 seconden nadat het contact in stand ACC of LOCK is gezet of de contactsleutel is verwijderd. Als de voorportieren echter zijn geopend, kunnen de ruiten niet worden bediend als de sleutel uit het contact wordt verwijderd. (indien van toepassing)
AANWIJZING
Als u tijdens het rijden hinderlijk windgeruis ondervindt wanneer een van de zijruiten geopend is, kunt u de ruit aan de andere zijde iets openen.
D080101AUN
Ruiten openen en sluiten
Het bestuurdersportier beschikt over een hoofdschakelaar, waarmee alle ruiten van de auto kunnen worden bediend.
Druk de desbetreffende schakelaar aan de voorzijde in of trek deze omhoog om een ruit te openen of te sluiten tot het eerste zware punt (5).
D080102AUN
Automatische ruitbediening (ruit bestuurdersportier) (indien van toepassing)
Door de schakelaar kortstondig in te drukken tot de tweede stand (6), wordt de ruit automatisch geheel geopend, zelfs als de schakelaar wordt losgelaten. Om de ruitbeweging te stoppen, kan de schakelaar kortstondig omhoog worden getrokken.
D080104ASA
Blokkeertoets ruitbediening (indien van toepassing)
• De bestuurder kan de schakelaars van
de ruitbediening voor een portier uitschakelen door de blokkeerschakelaar in het bestuurdersportier in te drukken.
• Als de blokkeerschakelaar van de
ruitbediening is ingedrukt, kunnen de ruiten ook niet worden bediend met de hoofdschakelaars in het bestuurdersportier.
OSA0470217
SA(FL) holl 4a (~53).qxd 10/2/2008 11:48 AM Page 14
415
Kenmerken van uw auto
D080200APA
Handmatig bedienbare ruiten (indien van toepassing)
Om de ruit te sluiten of te openen draait u de ruitslinger rechtsom of linksom.
OPMERKING
• Open of sluit telkens maar één ruit tegelijk. Anders kan de elektrische ruitbediening beschadigd raken. Hierdoor zal bovendien de zekering langer meegaan.
• Probeer nooit tegelijkertijd de hoofdschakelaar voor de ruitbediening in het bestuurdersportier en de afzonderlijke schakelaar voor de ruitbediening in tegengestelde richting in te drukken. In dat geval stopt de ruit en kan deze niet meer worden geopend of gesloten.
WAARSCHUWING -
Ruiten
• Laat de contactsleutel NOOIT achter in de auto.
• Laat een kind NOOIT zonder toezicht achter in de auto. Ook zeer jonge kinderen kunnen per ongeluk de auto in beweging zetten, bekneld raken tussen de portierruiten of zichzelf of anderen letsel toebrengen.
• Controleer altijd zorgvuldig of er zich geen armen, handen of andere belemmeringen in de buurt bevinden voordat een ruit gesloten wordt.
• Laat kinderen niet met de ruitbediening spelen. Laat de blokkeerschakelaar voor de ruitbediening in de stand VERGRENDELD (ingedrukt) staan. Het onbedoeld bedienen van een ruit kan vooral bij kinderen tot letsel leiden.
• Steek tijdens het rijden de armen en het gezicht niet naar buiten.
B050A01E
WAARSCHUWING
Controleer voordat een ruit gesloten wordt of er zich geen armen, handen of andere lichaamsdelen in de buurt van de ruitopening bevinden.
SA(FL) holl 4a (~53).qxd 10/2/2008 11:48 AM Page 15
Kenmerken van uw auto
164
D090100ASA
Motorkap; openen van
1. Trek aan de ontgrendelknop om de motorkap te ontgrendelen. De motorkap komt iets omhoog.
2. Ga naar de voorzijde van de auto en til de motorkap iets op. Trek de veiligheidshaak (1) in het midden van de motorkap naar u toe en til de motorkap omhoog (2).
3.Open de motorkap en plaats het uiteinde van de steun in de opening in de kap (1).
MOTORKAP
WAARSCHUWING - Hete
onderdelen
Pak de steun altijd vast bij het deel dat omwikkeld is met rubber. Het rubber voorkomt dat u zich brandt aan het hete metaal als de motor warm is.
OSA0470219 OSA047020 OSA047008
SA(FL) holl 4a (~53).qxd 10/2/2008 11:48 AM Page 16
417
Kenmerken van uw auto
D090200AUN
Sluiten van motorkap
1. Controleer de volgende punten alvorens de motorkap te sluiten:
Of alle vuldoppen correct teruggeplaatst zijn.
• Of er geen handschoenen, doeken of andere brandbare materialen in de motorruimte zijn achtergebleven.
2. Zet de steun vast in de clip om te voorkomen dat hij gaat rammelen.
3. Laat de motorkap zakken tot ongeveer 30 cm (1 ft) boven zijn gesloten positie en laat de motorkap los. Controleer of de motorkap vergrendeld is.
WAARSCHUWING
• Controleer voor het sluiten van de motorkap of er geen zaken in de motorruimte zijn achtergebleven die het sluiten zouden kunnen hinderen. Als geprobeerd wordt de motorkap te sluiten terwijl er nog iets in de motorruimte is achtergebleven, kan dat schade aan de motorkap of letsel veroorzaken.
• Laat geen handschoenen, doeken of andere brandbare materialen achter in de motorruimte. Deze zouden door de hitte in brand kunnen vliegen.
WAARSCHUWING
• Controleer altijd nogmaals of de motorkap goed vergrendeld is alvorens met de auto te gaan rijden. Als de motorkap niet goed vergrendeld is, zou hij tijdens het rijden open kunnen gaan, waardoor het zicht voor de bestuurder belemmerd wordt en een aanrijding het gevolg kan zijn.
• De steun moet goed in de opening in het binnenscherm geplaatst worden als u controles in de motorruimte uitvoert. Dat voorkomt dat de motorkap plotseling naar beneden kan vallen en letsel veroorzaakt.
• Verplaats de auto niet als de motorkap omhoog staat omdat dan het zicht belemmerd wordt en de motorkap naar beneden kan vallen of beschadigd kan worden.
SA(FL) holl 4a (~53).qxd 10/2/2008 11:48 AM Page 17
Kenmerken van uw auto
184
D100100ASA
Openen van de tankdopklep
De tankdopklep moet van binnenuit worden geopend door aan de ontgrendeling op de vloer bij de bestuurdersstoel te trekken.
AANWIJZING
Tik zachtjes op de tankdopklep of druk er voorzichtig tegenaan als deze is vastgevroren om het ijs te breken en open daarna de tankdopklep. Wrik de tankdopklep niet los. Spuit de tankdopklep indien nodig in met ruitontdooier (gebruik geen koelvloeistof) of zet de auto op een warme plaats om het ijs te laten smelten.
1. Zet de motor uit.
2. Druk op de knop om de tankdopklep te openen.
3. Open de tankdopklep (1).
4. Draai de tankdop (2) linksom om deze te verwijderen.
5. Vul de tank met brandstof.
TANKDOPKLEP
OSA047022
OSA047009
SA(FL) holl 4a (~53).qxd 10/2/2008 11:49 AM Page 18
419
Kenmerken van uw auto
D100200ASA
Sluiten van de tankdopklep
1. Plaats de dop door hem rechtsom te draaien totdat hij goed vast zit.
2. Sluit de tankdopklep en druk deze goed dicht.
D100300AUN
(Vervolg)
• Stap niet in de auto nadat u begonnen bent met tanken omdat u door het aanraken van of wrijven tegen iets (polyester, satijn, nylon, enz.) statisch geladen kunt zijn. Statische elektriciteit kan brandstofdampen doen ontbranden, wat explosiegevaar oplevert. Als u tijdens het tanken toch terug in de auto moet stappen, raak ook dan even een metalen deel aan de voorzijde van de auto aan om eventuele statische elektriciteit kwijt te raken.
• Als u een jerrycan wilt vullen, plaats deze dan op de grond. Een met statische elektriciteit geladen jerrycan kan brandstofdampen doen ontbranden. Zodra u begint te tanken, dient u contact te maken met de auto tot het tanken is voltooid.
Gebruik alleen jerrycans die geschikt zijn voor brandstof.
(Vervolg)
WAARSCHUWING -
Gevaren bij het tanken
Brandstof is licht ontvlambaar. Neem bij het tanken de volgende richtlijnen in acht. Het niet opvolgen van deze richtlijnen kan leiden tot ernstig persoonlijk letsel als gevolg van brand of een explosie.
• Lees alle waarschuwingen bij het tankstation en neem ze in acht.
• Kijk vóór het tanken altijd of er een noodknop voor het afsluiten van de brandstof is bij de brandstofpomp.
• Raak, voordat u de tankdop en vulopening aanraakt, altijd even een ander metalen deel van de auto aan, op voldoende afstand van de vulopening, om brandgevaar als gevolg van statische elektriciteit te voorkomen.
(Vervolg)
WAARSCHUWING -
Tanken
• Als de onder druk staande brandstof naar buiten spuit, kan deze op uw kleding of huid terechtkomen en kan er brandgevaar ontstaan. Verwijder de tankdop altijd voorzichtig en langzaam. Als er brandstof naar buiten komt of er een sissend geluid hoorbaar wordt, moet u even wachten voordat u de dop verder losdraait.
• Probeer de tank niet verder te vullen nadat het vulpistool automatisch is afgeslagen.
• Controleer altijd of de tankdop goed vastgedraaid is, om morsen van brandstof in geval van een aanrijding te voorkomen.
SA(FL) holl 4a (~53).qxd 10/2/2008 11:49 AM Page 19
Kenmerken van uw auto
204
OPMERKING
• Tank alleen loodvrije benzine.
• Gebruik, als de tankdop vervangen moet worden, uitsluitend een originele Kia-dop of een andere, voor uw auto geschikte dop. Een verkeerde tankdop kan een ernstige storing in het brandstofsysteem of het emissieregelsysteem veroorzaken.
• Mors geen brandstof op de buitenzijde van de auto. Brandstof kan de lak aantasten.
• Controleer altijd of de tankdop goed vastgedraaid is, om morsen van brandstof in geval van een aanrijding te voorkomen.
(Vervolg)
• Maak tijdens het tanken geen gebruik van een mobiele telefoon. Elektrische stroom en/of elektronische storing van mobiele telefoons kan brandstofdampen doen ontbranden.
• Zet de motor uit vóór het tanken. De elektrische onderdelen van de motor kunnen vonken produceren die brandstofdampen kunnen doen ontbranden. Controleer na het tanken of de tankdop en de tankdopklep goed dicht zijn voordat u de motor start.
• Gebruik GEEN lucifers of aansteker en ROOK NIET. Laat ook geen brandende sigaret achter in de auto terwijl u gaat tanken. Brandstof is licht ontvlambaar en explosief.
• Als er tijdens het tanken brand uitbreekt, verlaat dan onmiddellijk de auto en breng de manager van het tankstation, de politie en de brandweer op de hoogte. Volg hun veiligheidsinstructies op.
SA(FL) holl 4a (~53).qxd 10/2/2008 11:49 AM Page 20
421
Kenmerken van uw auto
D130100ASA
Elektronische stuurbekrachtiging (indien van toepassing)
De stuurbekrachtiging reduceert de benodigde stuurkracht door gebruik te maken van een elektromotor. Bij een niet-draaiende motor of bij een defecte stuurbekrachtiging blijft de auto bestuurbaar, maar is de benodigde stuurkracht veel groter.
De elektromotor die voor de bekrachtiging zorgt, wordt geregeld door een module die de elektromotor aanstuurt op basis van signalen over het stuurkoppel, de stand van het stuurwiel en de rijsnelheid.
Het verdraaien van het stuurwiel wordt zwaarder wanneer de rijsnelheid toeneemt en lichter wanneer de snelheid afneemt. Hierdoor heeft u een betere controle over het stuurwiel.
Indien u merkt dat onder normale omstandigheden het sturen van de auto zwaarder gaat dan normaal, moet u de stuurbekrachtiging door een officiële KIA Erkend Reparateur laten controleren.
AANWIJZING
De volgende symptomen kunnen zich tijdens normaal gebruik voordoen:
• Het waarschuwingslampje EPS brandt niet.
• Het draaien aan het stuurwiel gaat zwaarder nadat het contact in stand ON wordt gezet. Dat gebeurt EPS­systeem een zelfdiagnose uitvoert. Als de zelfdiagnose voltooid is, gaat het draaien aan het stuur weer net zo licht als anders.
• Er kan een klikkend geluid hoorbaar zijn van het EPS-relais na het in stand ON of LOCK zetten van het contact.
• Het geluid van de elektromotor is mogelijk hoorbaar als de auto stilstaat of met lage snelheid rijdt.
• De benodigde stuurkracht kan plotseling toenemen als het EPS­systeem wordt uitgeschakeld om ernstige ongelukken te voorkomen als er tijdens de zelfdiagnose een storing in het EPS-systeem ontdekt wordt.
D130300AUN
Verstelbare stuurkolom (indien van toepassing)
Een verstelbare stuurkolom maakt het mogelijk het stuurwiel af te stellen voordat u gaat rijden. Daarnaast kunt u het stuurwiel omhoog kantelen zodat uw benen meer ruimte hebben bij het in- en uitstappen.
Het stuurwiel moet zo worden afgesteld dat u een tijdens het rijden een comfortabele positie achter het stuur kunt vinden en tegelijkertijd een goed zicht heeft op de waarschuwingslampjes en meters/tellers in het instrumentenpaneel.
STUURWIEL
WAARSCHUWING
• Stel het stuurwiel nooit af tijdens het rijden. Als u dat wel doet, kunt u de macht over het stuur verliezen waardoor ongevallen en letsel veroorzaakt kunnen worden.
• Controleer na het afstellen of het stuurwiel goed vastzit.
SA(FL) holl 4a (~53).qxd 10/2/2008 11:49 AM Page 21
Kenmerken van uw auto
224
D130301AEN
Druk de vergrendeling (1) omlaag, zet het stuurwiel in de gewenste stand (2) en trek de vergrendeling weer omhoog om het stuurwiel te blokkeren. Stel het stuurwiel af voordat u gaat rijden.
D130500AUN
Claxon
Om te claxonneren, drukt u op het claxonsymbool op het stuurwiel.
Controleer regelmatig de werking van de claxon.
AANWIJZING
Om te claxonneren, drukt u het gedeelte van het stuurwiel bij het claxonsymbool (zie afbeelding). De claxon wordt alleen bediend wanneer op dit gedeelte wordt gedrukt.
OPMERKING
Om de claxon te bedienen hoeft u niet op het claxongedeelte te slaan. Druk het claxongedeelte niet in met een scherp voorwerp.
OSA047035 OSA047036
SA(FL) holl 4a (~53).qxd 10/2/2008 11:49 AM Page 22
423
Kenmerken van uw auto
D140100ASA
Binnenspiegel
Stel de binnenspiegel zo af dat u in het midden van de spiegel het midden van de achterruit ziet. Stel de spiegel af voordat u gaat rijden.
D140101BSA
Binnenspiegel met dag-/nachtstand (indien van toepassing)
Stel de spiegel af voordat u wegrijdt en deze in de dag-stand staat.
Trek de hendel onder aan de spiegel naar u toe om de spiegel in de nachtstand te zetten om verblinding door de koplampen van achteropkomend verkeer te voorkomen.
Houd er rekening mee dat het beeld in de spiegel in de nachtstand minder duidelijk is dan in de dagstand.
D140200BSA
Buitenspiegel
Stel de spiegels af voordat u gaat rijden. Uw auto is uitgerust met zowel een linker
als een rechter buitenspiegel. De spiegels kunnen elektrisch versteld worden met de schakelaar. De spiegels kunnen worden ingeklapt om beschadigingen in een automatische wasserette of bij het rijden door een smalle straat te voorkomen.
SPIEGELS
WAARSCHUWING - Zicht
naar achteren
Zorg er indien mogelijk voor dat het uitzicht door de achterruit niet belemmerd wordt.
OSA047037
Dagstand
Nochtstand
WAARSCHUWING -
Buitenspiegel
• De buitenspiegel aan passagierszijde is bol. Voor sommige bestemmingen is de buitenspiegel aan bestuurderszijde ook bol. Objecten in de spiegel zijn daardoor dichterbij dan ze lijken.
• Gebruik bij het veranderen van rijstrook daarom uw binnenspiegel of kijk opzij om de werkelijke afstand tot het achteropkomende verkeer vast te stellen
SA(FL) holl 4a (~53).qxd 10/2/2008 11:49 AM Page 23
Loading...