*: Bluetooth is een geregistreerd handelsmerk van Bluetooth SIG, Inc.
4
INHOUDSOPGAVE
5-7. Bluetooth®-audio
Bedienen van een Bluetooth
compatibele draagbare
speler .................................304
5-8. Bluetooth
Bellen ...................................306
Een telefoongesprek
ontvangen ..........................308
Voeren van een
telefoongesprek..................309
5-9. Bluetooth
Bluetooth®............................311
Voorzieningen
6
in het interieur
6-1. Gebruik van de airconditioning
en de achterruitverwarming
Handmatig bediende
airconditioning ....................320
Automatische
airconditioning ....................326
Stoelverwarming...................332
6-2. Gebruik van de
interieurverlichting
Overzicht
interieurverlichting..............334
• Interieurverlichting ...........334
6-3. Gebruik van de
opbergmogelijkheden
Overzicht van
opbergmogelijkheden.........335
• Dashboardkastje..............336
• Pasjeshouders ................. 336
• Bekerhouders ..................336
• Fleshouders .....................337
Voorzieningen in de
bagageruimte .....................339
®
-telefoon
®
®
6-4. Overige voorzieningen
in het interieur
Overige voorzieningen
in het interieur ....................341
• Zonnekleppen.................. 341
• Make-upspiegels ............. 341
• Klok.................................. 342
• Weergave
buitentemperatuur ........... 343
• Accessoireaansluiting...... 344
7
Onderhoud en verzorging
7-1. Onderhoud en verzorging
Reinigen en beschermen
van het exterieur
van uw auto ....................... 346
Reinigen en beschermen van
het interieur van uw auto ... 350
7-2. Onderhoud
Onderhoud en reparatie ....... 353
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Voorzorgsmaatregelen bij zelf
uit te voeren onderhoud..... 355
Motorkap .............................. 358
Plaatsen van een
garagekrik .......................... 360
Motorruimte.......................... 361
Koppelingspedaal (auto's
met handgeschakelde
transmissie) ....................... 371
Banden................................. 372
Bandenspanning .................. 378
Velgen.................................. 380
Interieurfilter ......................... 382
Batterij afstandsbediening/
elektronische sleutel .......... 383
Controleren en vervangen
van zekeringen .................. 386
Lampen ................................394
5
Raadpleeg bij auto's met een multimediasysteem de handleiding
voor het multimediasysteem voor meer informatie over de onderstaande uitrusting.
• Audiosysteem• Rear View Monitorsysteem
Toyota Motor Europe NV/SA, Avenue du Bourget 60 - 1140 Brussel,
België www.toyota-europe.com
8
Bij problemen
8-1. Belangrijke informatie
Alarmknipperlichten..............406
Als uw auto in geval van nood
tot stilstand moet
worden gebracht ................407
8-2. Stappen die genomen moeten
worden in noodgevallen
Als uw auto moet worden
gesleept..............................409
Als u denkt dat er iets
mis is..................................415
Uitschakelsysteem
brandstofpomp ..................416
Als een waarschuwingslampje
gaat branden of een
waarschuwingszoemer
klinkt ...................................417
Als uw auto een lekke band
heeft (auto's zonder
een reservewiel).................428
Als uw auto een lekke band
heeft (auto's met
een reservewiel).................443
Als de motor
niet wil aanslaan.................456
Als de selectiehendel niet
in een andere stand gezet
kan worden (auto's met
Multi-Mode Transmissie)....458
Als de elektronische sleutel
niet goed werkt (auto's met
Smart entry-systeem en
startknop)........................... 459
Als de accu ontladen is ........ 462
Als uw auto oververhit
raakt...................................466
Als de auto vast komt
te zitten .............................. 469
9
Voertuigspecificaties
9-1. Specificaties
Onderhoudsgegevens
(brandstof, oliepeil, enz.) ... 472
Informatie over brandstof ..... 483
9-2. Persoonlijke
voorkeursinstellingen
Systemen met mogelijkheden
voor persoonlijke
voorkeursinstellingen ......... 485
9-3. Te initialiseren onderdelen
Te initialiseren onderdelen ... 486
Index
Wat moet u doen als...
(Problemen oplossen)................. 488
Alfabetische index ......................... 492
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6
Ter informatie
Handleiding
Deze handleiding is bestemd voor alle uitvoeringen van dit type auto; alle
mogelijke opties zijn in deze handleiding opgenomen. Er zullen dan ook
ongetwijfeld onderwerpen worden beschreven die niet op uw auto van toepassing zijn.
Alle specificaties in deze handleiding waren actueel ten tijde van de druk.
Toyota streeft er doorlopend naar haar producten te perfectioneren en wij
behouden ons dan ook het recht voor tussentijdse wijzigingen in specificatie
en uitvoering door te voeren zonder voorafgaande kennisgeving.
Afhankelijk van de specificaties kan de in de afbeeldingen getoonde auto
afwijken van uw auto voor wat betreft de uitrusting.
Accessoires, onderdelen en veranderingen aan uw Toyota
Er is een grote hoeveelheid originele en niet-originele onderdelen en accessoires voor uw Toyota te verkrijgen. Als een origineel onderdeel of accessoire
van uw Toyota moet worden vervangen, raadt Toyota u aan om originele
Toyota-onderdelen en -accessoires te gebruiken. U kunt ook andere onderdelen of accessoires van gelijkwaardige kwaliteit gebruiken. Toyota kan geen
aansprakelijkheid aanvaarden voor of garantie verlenen op onderdelen en
accessoires die geen origineel Toyota-product zijn, noch voor het vervangen
door of monteren van dergelijke onderdelen. Bovendien is het mogelijk dat
schade of slechte prestaties ten gevolge van de toepassing van niet-originele
Toyota-onderdelen niet onder de garantie vallen.
Inbouw van een zend-/ontvanginstallatie
De inbouw van een zend-/ontvanginstallatie in uw auto kan elektronische
systemen beïnvloeden, zoals:
Neem voor voorzorgsmaatregelen of speciale voorschriften met betrekking
tot de inbouw van een zend-/ontvanginstallatie contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Nadere informatie met betrekking tot frequenties, vermogens, antenneposities en montagevoorwaarden voor zend-/ontvanginstallaties is op verzoek
beschikbaar bij een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Vernietigen van uw Toyota
WAARSCHUWING
Uw auto is uitgerust met batterijen en/of accu's. Zorg ervoor dat deze
gescheiden worden ingezameld en op een milieuvriendelijke manier worden
afgevoerd (richtlijn 2006/66/EG).
De airbags en de gordelspanners in uw Toyota bevatten explosieve chemicaliën. Wanneer uw auto wordt vernietigd terwijl de airbags en/of de gordelspanners nog intact zijn, kan tijdens de vernietiging een ontploffing
plaatsvinden en brand ontstaan. Laat daarom de airbags en de gordelspanners eerst verwijderen en afvoeren door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
■ Algemene voorzorgsmaatregelen tijdens het rijden
Rijden onder invloed: Ga niet rijden met uw auto als u alcohol of drugs
gebruikt hebt, omdat deze middelen invloed kunnen hebben op de rijvaardigheid. Alcohol en bepaalde drugs vergroten de reactietijd, beïnvloeden
het beoordelingsvermogen en hebben een negatieve invloed op de coördinatie, waardoor aanrijdingen kunnen ontstaan met ernstig letsel als gevolg.
Defensief rijden: Rijd altijd defensief. Anticipeer op fouten die andere
bestuurders of voetgangers zouden kunnen maken omdat u hierdoor wellicht een ongeluk kunt voorkomen.
Afleiding van de bestuurder: Houd altijd uw volledige aandacht bij het verkeer. Alles wat de aandacht van de bestuurder kan afleiden, zoals het veranderen van instellingen, telefoneren of lezen, kan leiden tot een aanrijding
waarbij u, de andere inzittenden van de auto of anderen ernstig letsel kunnen oplopen.
■ Algemene voorzorgsmaatregelen met betrekking tot veiligheid van kin-
deren
Laat kinderen nooit alleen in de auto achter en laat ze nooit met de sleutel
spelen.
Kinderen zullen wellicht proberen de auto te starten of de neutraalstand in
te schakelen. Daarnaast kunnen kinderen zich bezeren als ze met de ruiten, de softtop of andere systemen in de auto spelen. Verder kan de temperatuur in de auto zo hoog oplopen of zo ver dalen dat dat kinderen fataal
kan worden.
7
8
1
2
3
Over deze handleiding
WAARSCHUWING:
Geeft uitleg over iets dat kan resulteren in ernstig letsel wanneer
de voorzorgsmaatregelen niet in acht worden genomen.
OPMERKING:
Geeft uitleg over iets dat kan resulteren in schade of storingen
aan de auto of de uitrusting wanneer de voorzorgsmaatregelen
niet in acht worden genomen.
Geeft bedienings- of werkingsprocedures aan. Volg de
stappen in de aangegeven volgorde.
Geeft de handeling aan voor
het bedienen van schakelaars en dergelijke (drukken, draaien, enz.).
Geeft het resultaat van een
handeling aan (er wordt bijvoorbeeld een klep geopend).
Geeft het onderdeel of de
positie aan waarover uitleg
wordt gegeven.
Dit betekent dat er iets niet
mag worden gedaan of niet
mag gebeuren.
Zoekmethoden
■ Zoeken op naam
• Alfabetische index ... Blz. 492
■ Zoeken op montagepositie
• Overzicht ................... Blz. 10
■ Zoeken op symptoom of
geluid
• Wat moet u doen als...
(Problemen
oplossen)................. Blz. 488
9
■ Zoeken op titel
• Inhoudsopgave............ Blz. 2
10
Overzicht
Overzicht
■
Exterieur
De illustratie geeft de situatie aan voor 5-deurs uitvoeringen en verschilt uiterlijk
mogelijk van de 3-deurs uitvoeringen.
ting in geplaatst baby- of kinderzitje
op een stoel met een INGESCHAKELDE AIRBAG, omdat het KIND anders ERNSTIG LETSEL kan oplopen
als de airbag wordt geactiveerd.
(→Blz. 57)
ting in geplaatst baby- of kinderzitje
op een stoel met een INGESCHAKELDE AIRBAG, omdat het KIND anders ERNSTIG LETSEL kan oplopen
als de airbag wordt geactiveerd.
(→Blz. 57)
Gebruik alleen vloermatten die speciaal zijn ontworpen voor auto's
van hetzelfde model en modeljaar als uw auto. Bevestig ze op de
juiste wijze op de vloerbedekking.
Steek de klemhaken (clips) in
de ringen in de vloermat.
Draai het bovenste hendeltje
van de klemhaken (clips) om de
vloermatten te bevestigen.
*: Breng de merktekens altijd in lijn.
De vorm van de klemhaken (clips) wijkt mogelijk af van wat is aangegeven
in de afbeelding.
1-1. Voor een veilig gebruik
WAARSCHUWING
● Controleer of de vloermat stevig op de
juiste plaats is bevestigd met alle meegeleverde klemhaken (clips). Voer deze
controle altijd uit nadat de vloer van de
auto is gereinigd.
● Zet de motor uit, zet de selectiehendel
in stand N en trap elk pedaal volledig in
om te controleren of de bediening ervan
niet wordt gehinderd door de vloermat.
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Als u dat niet doet, kan de vloermat van de bestuurder gaan schuiven, wat de
bediening van de pedalen tijdens het rijden kan hinderen. Hierdoor kan de
snelheid plotseling toenemen of kan mogelijk niet geremd worden. Dit kan leiden tot een ongeval waarbij ernstig letsel kan ontstaan.
■ Wanneer u de vloermat van de bestuurder plaatst
● Gebruik geen vloermatten die zijn ontworpen voor auto's van een ander
model en/of modeljaar, zelfs niet als het gaat om originele Toyota-vloermatten.
● Gebruik alleen vloermatten die zijn ontworpen voor de bestuurderszijde.
● Zet de vloermat altijd vast met behulp van de meegeleverde klemhaken
(clips).
● Leg nooit twee of meer vloermatten boven op elkaar.
● Bevestig de vloermat niet met de onderzijde naar boven of in de verkeerde
richting.
■ Voordat u gaat rijden
27
1
Veiligheid en beveiliging
28
1-1. Voor een veilig gebruik
Een veilig rijgedrag
Om veilig te kunnen rijden, moet u de stoel in de juiste positie
zetten en de spiegels afstellen voordat u gaat rijden.
De juiste houding achter het stuur
1
Pas de hoek van de rugleuning
zo aan dat u rechtop zit en niet
voorover hoeft te leunen om te
kunnen sturen. (→Blz. 152)
2
Pas de zitting zo aan dat u de
pedalen helemaal kunt intrappen en dat uw armen licht
gebogen zijn bij de ellebogen
wanneer u het stuurwiel vasthoudt. (→Blz. 152, 158)
3
Draag de veiligheidsgordel op de juiste wijze. (→Blz. 30)
Juist gebruik van de veiligheidsgordels
Controleer voordat u wegrijdt eerst of alle inzittenden de veiligheidsgordel dragen. (→Blz. 30)
Gebruik een passend baby- of kinderzitje tot het kind groot genoeg is
om de veiligheidsgordel van de auto op de juiste wijze te dragen.
(→Blz. 50)
Afstellen van de spiegels
Zorg ervoor dat u goed achteruit kunt kijken door de binnenspiegel en
de buitenspiegels goed af te stellen. (→Blz. 160, 161)
1-1. Voor een veilig gebruik
WAARSCHUWING
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot
gevolg hebben.
● Verstel de bestuurdersstoel niet tijdens het rijden.
Als u dat wel doet, kunt u de controle over de auto verliezen.
● Plaats geen kussen tussen de bestuurder of voorpassagier en de rugleu-
ning.
Gebruik van een kussen kan ertoe leiden dat de zithouding niet correct is,
waardoor het effect van de veiligheidsgordel en de hoofdsteun in negatieve zin kan worden beïnvloed.
● Plaats geen voorwerpen onder de voorstoelen.
Voorwerpen onder de voorstoelen kunnen klem komen te zitten in de
stoelslede, waardoor de stoelen wellicht niet goed vergrendeld worden. Dit
kan leiden tot een ongeval en ook kan het stelmechanisme beschadigd
raken.
● Houd u altijd aan de wettelijke maximumsnelheid wanneer u op de open-
bare weg rijdt.
● Neem, wanneer u lange afstanden rijdt, geregeld een pauze voordat u zich
moe begint te voelen.
Als u zich tijdens het rijden moe of slaperig voelt, moet u zichzelf niet
dwingen om verder te rijden, maar direct een pauze nemen.
29
1
Veiligheid en beveiliging
30
Ontgrendelknop
1-1. Voor een veilig gebruik
Veiligheidsgordels
Controleer voordat u wegrijdt eerst of alle inzittenden de veiligheidsgordel dragen.
Juist gebruik van de veiligheidsgordels
● Trek de schoudergordel zo ver
naar buiten dat de gordel goed
tegen de schouder aan ligt en
niet van de schouder af glijdt of
tegen de nek aan ligt.
● Plaats het heupgedeelte van de
gordel zo laag mogelijk over de
heupen.
● Stel de rugleuning af. Ga zo
rechtop mogelijk in de stoel zitten met uw rug stevig tegen de
leuning.
● Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel niet gedraaid zit.
Vast- en losmaken van de veiligheidsgordel
1
Maak de veiligheidsgordel vast
door de gesp in de gordelsluiting te drukken totdat u een klik
hoort.
2
De veiligheidsgordel kan worden losgemaakt door de ontgrendelknop in te drukken.
1-1. Voor een veilig gebruik
Gordelspanners (voorstoelen)
De gordelspanners helpen bij het
op hun plaats houden van de inzittenden doordat ze de gordels snel
strak tegen het lichaam aan trekken bij bepaalde soorten zware
frontale aanrijdingen en aanrijdingen van opzij.
De gordelspanners worden niet
geactiveerd bij lichtere frontale
aanrijdingen of aanrijdingen van
opzij, bij aanrijdingen van achteren of wanneer de auto over de
kop slaat.
■ Blokkeerautomaat (ELR)
De blokkeerautomaat blokkeert de gordel als u zeer krachtig remt of betrokken raakt bij een aanrijding. De blokkeerautomaat kan ook in werking treden
als u te snel vooroverbuigt. Door rustig te bewegen kan de veiligheidsgordel
afrollen, zodat u vrij kunt bewegen.
■ Gebruik van veiligheidsgordels door kinderen
De veiligheidsgordels van uw auto zijn in principe ontworpen voor gebruik
door volwassenen.
● Gebruik een passend baby- of kinderzitje tot het kind groot genoeg is om de
veiligheidsgordel van de auto op de juiste wijze te dragen. (→Blz. 50)
● Als het kind groot genoeg is om de veiligheidsgordel op een juiste manier te
dragen, volg dan de instructies met betrekking tot het gebruik van de veiligheidsgordel op. (→Blz. 30)
■ Vervangen van de veiligheidsgordel als de gordelspanner geactiveerd is
geweest
Als de auto betrokken is bij meerdere aanrijdingen, wordt de gordelspanner
geactiveerd voor de eerste aanrijding, maar niet voor de tweede of voor volgende aanrijdingen.
■ Wetgeving met betrekking tot veiligheidsgordels
Als er in het land waarin u woont regels zijn voor veiligheidsgordels, neem
dan contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige voor het vervangen of plaatsen van veiligheidsgordels.
31
1
Veiligheid en beveiliging
32
WAARSCHUWING
Win medisch advies in en draag de veiligheidsgordel op de juiste manier.
(→Blz. 30)
Zwangere vrouwen moeten het heupgedeelte van de veiligheidsgordel op
dezelfde manier dragen als de andere
inzittenden, zo laag mogelijk over het
bekken, de schoudergordel helemaal uittrekken over de schouder en ervoor zorgen dat de gordel niet over de buik loopt.
Als de veiligheidsgordel niet op de juiste
wijze gedragen wordt, kan niet alleen de
zwangere vrouw zelf, maar ook het ongeboren kind ernstig letsel oplopen bij plotseling remmen of een aanrijding.
1-1. Voor een veilig gebruik
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om de kans op letsel bij
plotseling remmen, plotseling uitwijken of een ongeval te beperken.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot
gevolg hebben.
■ Dragen van een veiligheidsgordel
● Zorg ervoor dat alle inzittenden de veiligheidsgordel dragen.
● Draag de veiligheidsgordel altijd op de juiste manier.
● Elke veiligheidsgordel mag maar door één persoon gebruikt worden.
Gebruik een veiligheidsgordel niet voor twee personen tegelijk, ook niet
als de tweede persoon een kind is.
● Toyota beveelt aan dat kinderen op de achterstoel plaatsnemen en altijd
een veiligheidsgordel dragen en/of gebruik maken van een passend babyof kinderzitje.
● Laat om de juiste zitpositie in te stellen de rugleuning niet verder achter-
over hellen dan nodig is. De veiligheidsgordels zijn het meest effectief als
de inzittenden rechtop en goed tegen de rugleuning zitten.
● Draag de schoudergordel niet onder uw arm.
● Draag de veiligheidsgordel altijd laag en goed aansluitend over uw heu-
pen.
■ Zwangere vrouwen
1-1. Voor een veilig gebruik
WAARSCHUWING
■ Mensen met fysieke beperkingen
Win medisch advies in en draag de veiligheidsgordel op de juiste manier.
(→Blz. 30)
■ Als er kinderen in de auto aanwezig zijn
→Blz. 66
■ Gordelspanners
Het waarschuwingslampje SRS gaat branden als een gordelspanner is
geactiveerd. De veiligheidsgordel kan in dit geval niet meer worden gebruikt
en moet worden vervangen door een erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
■ Beschadiging en slijtage van veiligheidsgordels
● Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels niet beschadigd raken doordat de
riem, de gesp of de gordelsluiting bekneld raakt tussen het portier en de
carrosserie.
● Controleer het veiligheidsgordelsysteem regelmatig. Let op beschadigin-
gen, zoals scheuren en rafels, en op losse onderdelen. Gebruik een
beschadigde veiligheidsgordel niet, maar laat hem zo snel mogelijk vervangen. Een beschadigde veiligheidsgordel kan de veiligheid van de desbetreffende inzittende niet waarborgen.
● Controleer of de gordel en de gesp vergrendeld zijn en of de gordel niet
gedraaid is.
Neem direct contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige als de veiligheidsgordel niet goed werkt.
● Laat de stoelen, inclusief de veiligheidsgordels, vervangen als de auto
betrokken is geweest bij een ernstig ongeval, ook al is er geen zichtbare
schade.
● Probeer de veiligheidsgordels niet zelf te plaatsen, verwijderen, wijzigen,
demonteren of af te voeren. Laat eventueel noodzakelijke reparaties uitvoeren door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige. Een
onjuiste behandeling van de gordelspanner kan de werking in negatieve
zin beïnvloeden, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
33
1
Veiligheid en beveiliging
34
1-1. Voor een veilig gebruik
Airbags
De SRS-airbags worden geactiveerd als de auto betrokken raakt
bij bepaalde soorten zware aanrijdingen, die zouden kunnen leiden tot ernstig letsel voor de inzittenden. Ze werken samen met
de veiligheidsgordels om de kans op ernstig letsel te beperken.
◆ Airbags voor
1
Bestuurdersairbag/voorpassagiersairbag
Helpen het hoofd en de borst van de bestuurder en de voorpassagier te beschermen tegen contact met onderdelen van het
interieur
◆ Side airbags en curtain airbags
2
Side airbags vóór
Helpen het bovenlichaam en de heupen van de inzittenden vóór
te beschermen
3
Curtain airbags (indien aanwezig)
Helpen het hoofd van de passagiers op de buitenste zitplaatsen
voor en achter te beschermen
De belangrijkste onderdelen van het SRS-airbagsysteem zijn hierboven afgebeeld. Het SRS-airbagsysteem wordt aangestuurd door de
airbag-ECU. Bij het activeren van de airbags zorgt een chemische
reactie in de ontstekingsmechanismen ervoor dat de airbags snel
gevuld worden met niet-giftig gas om de beweging van de inzittenden
te helpen beperken.
1-1. Voor een veilig gebruik
WAARSCHUWING
■ Voorzorgsmaatregelen airbags
Neem met betrekking tot de airbags de volgende voorzorgsmaatregelen in
acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot
gevolg hebben.
● Alle inzittenden dienen hun veiligheidsgordel op de juiste manier te dra-
gen.
De SRS-airbags zijn aanvullende middelen die samen met de veiligheidsgordels gebruikt moeten worden.
● De bestuurdersairbag wordt met een aanzienlijke kracht geactiveerd,
waardoor ernstig letsel kan ontstaan, vooral wanneer de bestuurder zich
erg dicht bij de airbag bevindt.
Het gevaarlijkst bij de activering van de airbag zijn de eerste 50 - 75 mm;
door een afstand van minimaal 250 mm tot het stuurwiel aan te houden,
hanteert u een veilige marge. Dit is de afstand gemeten vanaf het midden
van het stuurwiel tot aan uw borstbeen. Als u nu minder dan 250 mm van
de airbag zit, kunt u uw zitpositie op verschillende manieren wijzigen:
• Plaats uw stoel zo ver mogelijk naar achteren terwijl de pedalen nog
goed kunnen worden bediend.
• Zet de rugleuning iets achterover. Hoewel auto's verschillen, verkrijgen
veel bestuurders, zelfs met de bestuurdersstoel helemaal naar voren,
de afstand van 250 mm door simpelweg de rugleuning iets achterover
te zetten. Als u door het achterover zetten van uw stoel de weg niet
goed meer kunt zien, kunt u een stevig, niet-glad kussen gebruiken om
hoger te zitten, of uw stoel hoger zetten wanneer uw auto deze mogelijkheid biedt.
• Als het stuurwiel verstelbaar is, kantel het dan naar beneden. Hierdoor
wijst de airbag naar uw borst in plaats van naar uw hoofd en nek.
De stoel dient te worden afgesteld zoals hierboven aanbevolen, terwijl de
pedalen en het stuurwiel nog steeds goed bediend kunnen worden en u
het instrumentenpaneel nog goed kunt zien.
37
1
Veiligheid en beveiliging
38
WAARSCHUWING
● Ga niet op het puntje van de stoel zitten
en leun niet op het dashboard.
● Laat een kind niet op de voorpassa-
giersstoel staan of bij een voorpassagier op schoot zitten.
● Sta niet toe dat voorpassagiers voor-
werpen op hun knieën vasthouden.
● Auto's zonder curtain airbags: Leun niet
tegen het voorportier.
● Auto's met curtain airbags: Leun niet
tegen het portier, de dakzijrail of de
voor-, midden- of achterstijl.
1-1. Voor een veilig gebruik
■ Voorzorgsmaatregelen airbags
● De voorpassagiersairbag wordt ook met een aanzienlijke kracht geacti-
veerd waardoor ernstig letsel kan ontstaan, vooral wanneer de voorpassagier zich erg dicht bij de airbag bevindt. De voorpassagiersstoel dient zo
ver mogelijk van de airbag af te staan, met de rugleuning rechtop.
● Kinderen die niet goed op de stoel zitten en/of niet goed vastzitten, kun-
nen ernstig letsel oplopen door een geactiveerde airbag. Gebruik de veiligheidsgordels nooit voor baby's of kleine kinderen, maar zet hen goed vast
in een baby- of kinderzitje. Toyota beveelt ten zeerste aan dat alle kinderen op de achterstoelen plaatsnemen en de veiligheidsgordels altijd op de
juiste manier dragen. Achterin zitten kinderen veiliger dan op de voorpassagiersstoel. (→Blz. 50)
WAARSCHUWING
■ Voorzorgsmaatregelen airbags
● Laat niemand knielen op de passagiers-
stoel in de richting van het portier of
hoofd en handen buiten de auto steken.
● Bevestig niets aan en laat niets rusten
tegen componenten als het dashboard
of het stuurwielkussen.
Alles wat op deze componenten bevestigd is of er tegenaan rust, kan als een
projectiel worden gelanceerd als de
bestuurdersairbag en de voorpassagiersairbag geactiveerd worden.
● Auto's zonder curtain airbags: bevestig
niets aan gedeeltes zoals portier, voorruit of portierruit.
● Auto's met curtain airbags: Bevestig
niets aan het portier, de voorruit, de
zijruit, de voor- en achterstijl of de dakzijrail. (Behalve het label voor de snelheidsbeperking →Blz. 433)
1-1. Voor een veilig gebruik
39
1
Veiligheid en beveiliging
● Gebruik geen accessoires die het gedeelte van de stoel waarin de side
airbags geactiveerd worden, afdekken omdat dat het activeren van de airbags negatief kan beïnvloeden. Dergelijke accessoires kunnen tot resultaat hebben dat de side airbags niet op de juiste wijze geactiveerd worden,
helemaal niet geactiveerd worden of per ongeluk geactiveerd worden,
waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
● Oefen geen overmatige kracht uit op delen waarin onderdelen van het air-
bagsysteem aanwezig zijn.
Als dat wel gebeurt, kunnen er storingen aan de SRS-airbags ontstaan.
40
WAARSCHUWING
1-1. Voor een veilig gebruik
■ Voorzorgsmaatregelen airbags
● Raak onderdelen van het airbagsysteem niet aan direct nadat de SRS-air-
bags geactiveerd zijn, omdat deze heet kunnen zijn.
● Als u na het activeren van de SRS-airbags moeilijkheden met de ademha-
ling ondervindt, open dan een portier of ruit om frisse lucht binnen te laten
of verlaat de auto als u dat op een veilige manier kunt doen. Als er poederdeeltjes op uw huid zijn terechtgekomen, was deze er dan zo snel mogelijk af om huidirritatie te voorkomen.
● Als de delen van de auto waarin airbags ondergebracht zijn, zoals het
stuurwielkussen en de bekleding van de voor- en achterstijlen (auto's met
curtain airbags), beschadigd of gescheurd zijn, laat deze dan vervangen
door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
■ Wijzigingen aan en afvoeren van onderdelen van het SRS-airbagsys-
teem
Voer uw auto niet af en voer geen van onderstaande veranderingen uit zonder eerst een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige te raadplegen. De
airbags kunnen defect raken of per ongeluk worden geactiveerd (opgeblazen), waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
● Plaatsen, verwijderen, demonteren en repareren van de airbags
● Reparaties, wijzigingen, verwijderen of vervangen van het stuurwiel,
instrumentenpaneel, dashboard, stoelen of stoelbekleding, voor-, middenen achterstijlen en dakzijrails
● Reparaties of wijzigingen aan het voorspatbord, de voorbumper of de zij-
kant van het passagierscompartiment
● Plaatsen van een bullbar, sneeuwploeg of lier
● Wijzigingen aan de wielophanging van de auto
● Plaatsen van elektronische apparatuur als een mobiele tweewegradio
(zend-/ontvanginstallatie) of CD-speler
1-1. Voor een veilig gebruik
■ Als de SRS-airbags worden geactiveerd
● U kunt lichte schaafplekken, brandwonden, kneuzingen, e.d. oplopen als
gevolg van de zeer hoge snelheid waarmee de SRS-airbags worden geactiveerd door hete gassen.
● Er is een luide knal hoorbaar en er komt wit poeder vrij.
● Auto's zonder curtain airbags: gedurende enkele minuten na het activeren
van de airbags kunnen de onderdelen van de airbag (stuurwielnaaf, afdekkap van de airbag, opblaasmechanisme) en de voorstoelen nog heet zijn.
De airbag zelf kan ook heet zijn.
● Auto's met SRS curtain airbags: gedurende enkele minuten na het activeren
van de airbags kunnen de onderdelen van de airbagmodule (stuurwielnaaf,
afdekkap van de airbag, ontstekingsmechanisme) en de voorstoelen, delen
van de voor- en achterstijlen en de dakzijrail nog heet zijn. De airbag zelf
kan ook heet zijn.
● De voorruit kan barsten.
■ Voorwaarden voor activering van de SRS-airbags (SRS-airbags voor)
● De airbags voor worden geactiveerd als een bepaalde drempelwaarde
wordt overschreden (vergelijkbaar met een frontale aanrijding met een snelheid van ongeveer 20 - - 30 km/h tegen een muur die niet kan bewegen of
vervormen).
Deze drempelsnelheid kan in de volgende situaties echter veel hoger liggen:
• Wanneer de auto iets raakt dat kan bewegen en/of vervormen, zoals een
geparkeerde auto of lantaarnpaal
• Wanneer de auto betrokken raakt bij een ongeval waarbij de neus van de
auto onder een vrachtwagen terechtkomt
● Afhankelijk van het type aanrijding worden mogelijk alleen de gordelspan-
ners geactiveerd.
41
1
Veiligheid en beveiliging
42
■ Voorwaarden voor activering van de airbag (side airbags en curtain air-
■ Omstandigheden waarbij de airbags geactiveerd kunnen worden, anders
1-1. Voor een veilig gebruik
bags [indien aanwezig])
● De side airbags en curtain airbags (indien aanwezig) worden pas geacti-
veerd als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden (vergelijkbaar
met ter plaatse van het passagierscompartiment aangereden worden met
een snelheid van ongeveer 20 - 30 km/h door een ongeveer 1.500 kg
wegend voertuig, komend vanuit een richting die haaks staat op de lengteas
van de auto).
● Beide curtain airbags (indien aanwezig) worden mogelijk ook geactiveerd bij
een zware frontale aanrijding.
dan bij een aanrijding
De airbags vóór en de curtain airbags (indien aanwezig) kunnen ook geactiveerd worden bij zware stoten tegen de onderkant van de auto. Zie de afbeelding voor een aantal voorbeelden.
● Raken van een stoeprand of een ander
hard voorwerp
● In of over een diepe kuil rijden
● Hard neerkomen
■ Soorten aanrijdingen waarbij de airbags soms niet geactiveerd worden
(airbags voor)
De airbags voor worden over het algemeen niet geactiveerd bij aanrijdingen
van opzij of van achteren, als de auto over de kop slaat of bij een frontale
aanrijding op lage snelheid. Maar wanneer een aanrijding voldoende voorwaartse deceleratie veroorzaakt, wordt de airbag mogelijk geactiveerd.
● Aanrijding van opzij
● Aanrijding van achteren
● Over de kop slaan
1-1. Voor een veilig gebruik
■ Soorten aanrijdingen waarbij de side airbags en de curtain airbags
[indien aanwezig] soms niet geactiveerd worden
De side airbags en curtain airbags (indien aanwezig) treden mogelijk niet in
werking bij aanrijdingen van opzij onder een bepaalde hoek of bij aanrijdingen van opzij waarbij het passagierscompartiment niet wordt geraakt.
● Aanrijding van opzij waarbij het passa-
gierscompartiment niet wordt geraakt
● Aanrijding van opzij onder een hoek
De side airbags treden over het algemeen niet in werking bij aanrijdingen van
voren of van achteren, als de auto over de kop slaat of bij een aanrijding van
opzij op lage snelheid.
● Aanrijding van voren
● Aanrijding van achteren
● Over de kop slaan
43
1
Veiligheid en beveiliging
De curtain airbags (indien aanwezig) treden over het algemeen niet in werking bij aanrijdingen van achteren, als de auto over de kop slaat of bij een
aanrijding van opzij of bij een frontale aanrijding op lage snelheid.
● Aanrijding van achteren
● Over de kop slaan
44
■ Wanneer moet u contact opnemen met een erkende Toyota-dealer of her-
1-1. Voor een veilig gebruik
steller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige
In de volgende gevallen zal controle en/of reparatie van de auto nodig zijn.
Neem zo snel mogelijk contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
● Nadat een of meer airbags zijn geactiveerd.
● De voorzijde van de auto is beschadigd
of vervormd of de auto was betrokken bij
een ongeval dat niet van zodanige aard
was dat de airbags vóór werden geactiveerd.
● Een deel van een portier of de omgeving
ervan is beschadigd of vervormd of de
auto was betrokken bij een ongeval dat
niet van zodanige aard was dat de side
airbags en curtain airbags (indien aanwezig) werden geactiveerd.
● Bij krassen, scheuren of andere bescha-
digingen in het middelste deel van het
stuurwiel of het dashboard bij de voorpassagiersairbag.
● Bij krassen, scheuren of andere bescha-
digingen aan de zijkant van de leuning
van een voorstoel met een side airbag.
● Auto's met curtain airbags: Bij krassen,
scheuren of andere beschadigingen in
het deel van de voorstijl, de achterstijl of
de daklijstbekleding met de curtain airbags.
1-1. Voor een veilig gebruik
45
1
Veiligheid en beveiliging
46
WAARSCHUWING
1-1. Voor een veilig gebruik
Belangrijke voorzorgsmaatregelen in
verband met uitlaatgassen
Uitlaatgassen bevatten stoffen die schadelijk zijn bij inademing.
Uitlaatgassen bevatten het schadelijke koolmonoxide (CO). Dit is een kleurloos en reukloos gas. Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Als u deze voorzorgsmaatregelen niet in acht neemt, kunnen er uitlaatgassen
in de auto terechtkomen waardoor de bestuurder duizelig kan worden en een
ongeval kan veroorzaken, of waardoor de gezondheid van de inzittenden ernstig kan worden geschaad.
■ Belangrijke punten tijdens het rijden
● Zorg ervoor dat de achterklep gesloten is.
● Als u uitlaatgassen ruikt in de auto, zelfs als de achterklep gesloten is,
moet u de ruiten openzetten en de auto zo snel mogelijk laten nakijken
door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
■ Tijdens het parkeren
● Als de auto zich in een slecht geventileerde omgeving of een afgesloten
ruimte bevindt, zoals een garage, moet u de motor uitschakelen.
● Laat de motor niet langdurig stationair draaien.
Als dat niet anders kan, parkeer de auto dan op een open plek en zorg
ervoor dat er geen uitlaatgassen in het interieur terecht kunnen komen.
● Laat de motor niet draaien op een plaats waar sneeuw de afvoer van de
uitlaatgassen zou kunnen hinderen. Als zich sneeuw rond de auto
ophoopt terwijl de motor draait, kunnen uitlaatgassen zich verzamelen en
in de auto terechtkomen.
■ Uitlaatpijp
Het uitlaatsysteem dient regelmatig te worden gecontroleerd. Laat uw auto
nakijken en repareren door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige
bij gaten of scheuren als gevolg van corrosie of beschadigingen aan verbindingsstukken, of bij een abnormaal geluid aan het uitlaatsysteem.
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Aan/uit-schakelaar airbag
Met dit systeem kan de voorpassagiersairbag worden uitgeschakeld.
Schakel deze airbags alleen uit als er een baby- of kinderzitje op
de voorpassagiersstoel gebruikt wordt.
47
1
1
Controlelampje
PASSENGER AIR BAG
Auto's zonder Smart entry-systeem
en startknop:
Het controlelampje ON gaat branden als het airbagsysteem is ingeschakeld (alleen als het contact
AAN staat).
Auto's met Smart entry-systeem en
startknop:
Het controlelampje ON gaat branden als het airbagsysteem is ingeschakeld (alleen als het contact
AAN staat).
2
Aan/uit-schakelaar airbag
Veiligheid en beveiliging
48
WAARSCHUWING
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Airbags voor voorpassagier uitschakelen
Auto's zonder Smart entry-sys-
teem en startknop
Steek de sleutel in de slotcilinder
en zet de slotcilinder in stand
OFF.
Het controlelampje OFF gaat branden (alleen als het contact AAN
staat).
Auto's met Smart entry-systeem en startknop
Steek de mechanische sleutel in de slotcilinder en zet de slotcilinder
in stand OFF.
Het controlelampje OFF gaat branden (alleen als het contact AAN staat).
■ Informatie over controlelampje PASSENGER AIR BAG
Als een van de onderstaande problemen optreedt, is er mogelijk een storing
in het systeem aanwezig. Laat de auto nakijken door een erkende Toyotadealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
● ON noch OFF gaat branden.
● Het controlelampje reageert niet wanneer de aan/uit-schakelaar van de air-
bag van ON naar OFF wordt gezet.
■ Als er een baby- of kinderzitje wordt geplaatst
Plaats vanwege veiligheidsredenen het baby- of kinderzitje altijd op een
achterstoel. Als de achterstoel niet kan worden gebruikt, mag de voorstoel
worden gebruikt zo lang de aan/uit-schakelaar van de airbag in stand OFF
wordt gezet.
Als de aan/uit-schakelaar van de airbag in stand ON blijft staan, kan de
kracht die met het activeren (opblazen) van de airbag gepaard gaat, ernstig
letsel veroorzaken.
■ Als er geen baby- of kinderzitje op de voorpassagiersstoel is geplaatst
Controleer of de aan/uit-schakelaar van de airbag in stand ON staat.
Als de schakelaar in stand OFF staat, zal de airbag in geval van een ongeval niet worden geactiveerd, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
WAARSCHUWING
Rijden met kinderen in de auto
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht als er kinderen
in de auto aanwezig zijn.
Gebruik een passend baby- of kinderzitje tot het kind groot
genoeg is om de veiligheidsgordel van de auto op de juiste wijze
te dragen.
● U wordt aangeraden om kinderen op de achterstoelen te vervoeren
om te voorkomen dat ze per ongeluk tegen onderdelen aankomen,
zoals de selectiehendel, de ruitenwisserschakelaar, enz.
● 5-deurs uitvoering: Gebruik het kinderslot van het achterportier om
te voorkomen dat kinderen per ongeluk het portier openen tijdens
het rijden. (→Blz. 121)
● Laat kleine kinderen geen onderdelen bedienen waarbij lichaamsdelen vast kunnen komen te zitten of bekneld kunnen raken, zoals
de elektrisch bedienbare ruiten, de motorkap, de achterklep, de
stoelen, enz.
49
1
Veiligheid en beveiliging
Laat kinderen nooit alleen in de auto achter en laat ze nooit met de sleutel
spelen.
Kinderen zullen wellicht proberen de auto te starten of de neutraalstand in
te schakelen. Daarnaast kunnen kinderen zich bezeren als ze met de ruiten, de softtop of andere systemen in de auto spelen. Verder kan de temperatuur in de auto zo hoog oplopen of zo ver dalen dat dat kinderen fataal
kan worden.
50
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Baby- en kinderzitjes
Voordat u een baby- of kinderzitje in de auto plaatst, zijn er voorzorgsmaatregelen die u in acht moet nemen, verschillende soorten baby- en kinderzitjes en verschillende plaatsingsmethoden,
enz. Deze staan beschreven in deze handleiding.
● Gebruik een baby- of kinderzitje wanneer er een klein kind in de
auto meerijdt dat nog niet op de juiste wijze gebruik kan maken
van een veiligheidsgordel. Plaats voor de veiligheid van het kind
het baby- of kinderzitje op een achterstoel. Zorg ervoor dat u de
plaatsingsmethode opvolgt die in de handleiding van het baby- of
kinderzitje staat.
● Wij raden het gebruik van een origineel baby- of kinderzitje van
Toyota aan, aangezien dit in het gebruik veiliger is in deze auto.
De originele baby- of kinderzitjes van Toyota zijn speciaal
gemaakt voor auto's van Toyota. U kunt ze kopen bij een Toyotadealer.
Inhoudsopgave
Punten om rekening mee te houden.................................... Blz. 51
Baby- en kinderzitjes............................................................ Blz. 53
Bij gebruik van een baby- of kinderzitje ............................... Blz. 56
Plaatsingsmethode baby- of kinderzitje
• Vastgezet met een veiligheidsgordel................................ Blz. 60
• Vastgezet met een ISOfix-bevestigingssysteem .............. Blz.67
• Gebruik van een bevestigingssteun (bovenste gordel) .... Blz. 73
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
WAARSCHUWING
Punten om rekening mee te houden
● Geef prioriteit aan de waarschuwingen en neem deze in acht. Houd
u daarnaast ook aan de wetgeving en voorschriften met betrekking
tot baby- en kinderzitjes.
● Gebruik een baby- of kinderzitje tot het kind groot genoeg is om de
standaard gemonteerde veiligheidsgordel op de juiste wijze te
gebruiken.
● Kies een baby- of kinderzitje dat past bij de leeftijd en de lengte van
het kind.
● Let erop dat niet alle baby- of kinderzitjes in alle auto's kunnen worden gemonteerd.
Controleer, voordat u een baby- of kinderzitje koopt of gebruikt, of
het zitje geschikt is voor de stoelposities. (→Blz. 60, 68)
■ Wanneer er een kind in de auto meerijdt
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot
gevolg hebben.
● Voor de meest effectieve bescherming van een kind tijdens een ongeval of
bij hard remmen moet een kind goed vastzitten, met een veiligheidsgordel
of een baby- of kinderzitje dat op de juiste wijze is geplaatst. Raadpleeg
voor informatie over het plaatsen de bij het baby- of kinderzitje bijgesloten
handleiding. In deze handleiding vindt u algemene aanwijzingen m.b.t. het
plaatsen.
● Toyota adviseert met klem gebruik te maken van een geschikt zitje dat
past bij het gewicht en de lengte van het kind en dat op de achterstoel is
geplaatst. In ongevallenstatistieken is aangetoond dat kinderen minder
verwondingen oplopen als zij op de achterstoelen op de juiste wijze vastzitten dan als zij op de voorstoel zitten.
● Het vasthouden van een kind in de armen is geen vervanging voor een
baby- of kinderzitje. Bij een ongeval kan een kind dan de voorruit raken of
klem komen te zitten tussen degene die het kind vasthoudt en delen van
het interieur.
51
1
Veiligheid en beveiliging
52
WAARSCHUWING
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
■ Behandelen van baby- en kinderzitjes
Als het baby- of kinderzitje niet goed wordt vastgezet, kan het kind of een
andere passagier bij plotseling remmen, een uitwijkmanoeuvre of een aanrijding ernstig letsel oplopen.
● Als de auto een hevige impact te verduren krijgt, bijvoorbeeld als gevolg
van een ongeval, kan er schade ontstaan aan het baby- of kinderzitje die
niet direct zichtbaar is. Gebruik het baby- of kinderzitje in dergelijke gevallen niet meer.
● Afhankelijk van het baby- of kinderzitje kan het zijn dat dit moeilijk of
onmogelijk kan worden geplaatst. Controleer in dergelijke gevallen of het
baby- of kinderzitje geschikt is voor plaatsing in de auto. (→Blz. 60, 67)
Houdt u zich bij het plaatsen en gebruik aan de voorschriften voor het
vastzetten van het zitje in deze handleiding en de handleiding van het
baby- of kinderzitje. Lees deze voorschriften zorgvuldig.
● Laat het zitje goed vastzitten op de stoel, zelfs als het niet wordt gebruikt.
Plaats het baby- of kinderzitje niet los in het passagierscompartiment.
● Als het zitje moet worden losgemaakt, verwijder het dan uit de auto of berg
het veilig op in de bagageruimte.
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Baby- of kinderzitje
Plaats het beschikbare baby- of kinderzitje in de auto nadat u de volgende zaken hebt gecontroleerd.
■ Normen voor baby- en kinderzitjes
Gebruik een baby- of kinderzitje dat voldoet aan de ECE R44
1, 2
*
ECE R129
-norm.
1
*
- of
Het onderstaande erkende keurmerk staat op de baby- en kinderzitjes.
Controleer of het baby- of kinderzitje is voorzien van het juiste keurmerk.
Voorbeeld van het weergegeven nummer van het voorschrift
1
Typegoedkeuringsmerk ECE
3
R44*
De gewichtsklasse van kinderen die in aanmerking
komen voor een zitje met het
typegoedkeuringsmerk ECE
R44 wordt weergegeven.
2
Typegoedkeuringsmerk ECE
R129
3
*
De lengtecategorie en
gewichtsklasse van kinderen
die in aanmerking komen
voor een zitje met het typegoedkeuringsmerk ECE
R129 worden weergegeven.
1
*
: ECE R44 en ECE R129 zijn voorschriften van de VN voor baby- en kin-
derzitjes.
2
*
: De in de tabel genoemde baby- en kinderzitjes zijn mogelijk niet ver-
krijgbaar buiten de EU.
3
*
: Het weergegeven keurmerk kan per product verschillend zijn.
53
1
Veiligheid en beveiliging
54
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
■
Gewichtsgroep (alleen ECE R44)
Deze gewichtsgroeptabel is nodig bij het controleren van de
geschiktheid van de baby- en kinderzitjes. Controleer de geschiktheid van baby- en kinderzitjes overeenkomstig de tabel.
(→Blz. 60, 68)
Het baby- of kinderzitje dat voldoet aan de ECE R44-norm is opgedeeld in 5 groepen op basis van het gewicht van het kind.
GewichtsgroepenGewicht kindReferentieleeftijd*
Groep 0Minder dan 10 kgOngeveer 9 maanden
Groep 0+Minder dan 13 kgOngeveer 1,5 jaar
Groep I9 - 18 kg
Groep II15 - 25 kgVanaf 3 jaar tot ongeveer 7 jaar
Groep III22 - 36 kgVanaf 6 jaar tot ongeveer 12 jaar
Vanaf 9 maanden
tot ongeveer 4 jaar
*: De leeftijd is bij benadering. Selecteer overeenkomstig het gewicht van het
kind.
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
■
Plaatsingsmethodes baby- of kinderzitje
Controleer aan de hand van de bij het baby- of kinderzitje bijgesloten handleiding de plaatsing van het zitje.
55
Bevestiging met
veiligheidsgordel
Bevestiging met
ISOfix-bevestigings-
systeem
Plaatsingsmethode
Blad-
zijde
1
Veiligheid en beveiliging
Blz. 60
Blz. 67
Bevestiging met
bevestigings-
steunen
(bovenste gordel)
Blz. 73
56
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Bij gebruik van een baby- of kinderzitje
Als er een baby- of kinderzitje wordt geplaatst op de voorpas-
■
sagiersstoel
Plaats voor de veiligheid van het kind een baby- of kinderzitje op
een achterstoel. Als het plaatsen van een zitje op de voorpassagiersstoel onvermijdelijk is, stel dan de stoel als volgt af en plaats
het baby- of kinderzitje.
● Zet de rugleuning zo rechtop
mogelijk.
● Zet de stoel helemaal naar
achteren.
● Verwijder indien mogelijk de
hoofdsteun indien deze de
plaatsing van het baby- of
kinderzitje hindert.
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
WAARSCHUWING
● Gebruik nooit een tegen de rijrichting in
geplaatst baby- of kinderzitje op de
voorpassagiersstoel als de aan/uitschakelaar voor de airbag in stand ON
staat. (→Blz. 47)
Bij een ongeval kan het kind ernstig letsel oplopen door de kracht waarmee de
voorpassagiersairbag wordt geactiveerd.
■ Bij gebruik van een baby- of kinderzitje
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot
gevolg hebben.
57
1
Veiligheid en beveiliging
58
WAARSCHUWING
● Een waarschuwingslabel op de zonne-
klep aan passagierszijde geeft aan dat
het niet is toegestaan om een tegen de
rijrichting in geplaatst baby- of kinderzitje op de voorpassagiersstoel te plaatsen.
In onderstaande afbeelding is het label
in detail te zien.
● Plaats een in de rijrichting geplaatst
baby- of kinderzitje alleen op de voorstoel als het niet anders kan. Als er een
in de rijrichting geplaatst baby- of kinderzitje op de voorpassagiersstoel
wordt geplaatst, moet de stoel zo ver
mogelijk naar achteren worden geschoven. Als dat niet gedaan wordt, kan er
ernstig letsel ontstaan als de airbags
geactiveerd worden.
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
■ Bij gebruik van een baby- of kinderzitje
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
WAARSCHUWING
● Auto's zonder curtain airbag: Laat bij
auto's met side airbags een kind tijdens
het rijden niet tegen de carrosserie, het
voorportier of de voorstoel leunen waar
de airbags opgeblazen worden, ook niet
als het in een baby- of kinderzitje zit.
Anders kan het kind ernstig letsel oplopen als bij een aanrijding de side airbags worden opgeblazen.
● Als het kinderzitje niet goed gemon-
teerd kan worden omdat de bestuurdersstoel in de weg zit, moet het
kinderzitje rechts achterin (auto's met
linkse besturing) of links achterin (auto's
met rechtse besturing) worden gemonteerd. (→Blz. 60, 68)
■ Bij gebruik van een baby- of kinderzitje
● Auto's met curtain airbags: Laat een kind zijn of haar hoofd of enig ander
deel van het lichaam niet tegen het portier of het deel van de stoel, de
voor- en achterstijl of de dakstijl leunen ter plaatse van de positie van de
side airbags of de curtain airbags, ook niet als het in een baby- of kinderzitje zit. Anders kan het kind ernstig letsel oplopen als bij een aanrijding de
side airbags of de curtain airbags worden geactiveerd.
● Controleer als er een zitkussen geplaatst is altijd of de schoudergordel
over het midden van de schouder van het kind loopt. De gordel mag niet
langs de nek van het kind lopen, maar mag ook niet van de schouder van
het kind vallen.
● Gebruik een baby- of kinderzitje dat past bij de leeftijd en de grootte van
het kind en plaats dit op de achterstoel.
59
1
Veiligheid en beveiliging
60
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Baby- of kinderzitje vastgezet met een veiligheidsgordel
◆ Controleren van mogelijke plaatsingspositie en gewichtsgroep
voor baby- of kinderzitje met veiligheidsgordel.
Controleer de desbetreffende [gewichtsgroep] aan de hand van
het gewicht van het kind (→Blz. 54)
(Voorbeeld 1) Bij een gewicht van 12 kg, [gewichtsgroep 0+]
(Voorbeeld 2) Bij een gewicht van 15 kg, [gewichtsgroep I]
Controleer en selecteer de juiste plaatsingspositie voor het babyof kinderzitje en het overeenkomstige type systeem in de [Tabel
m.b.t. geschiktheid en aanbevolen baby- en kinderzitjes (babyof kinderzitje vastgezet met een veiligheidsgordel)]. (→Blz. 60)
◆ Tabel m.b.t. geschiktheid en aanbevolen baby- en kinderzitjes
(baby- of kinderzitje vastgezet met een veiligheidsgordel)
Als uw baby- of kinderzitje een “universeel” zitje is, kunt u het plaatsen op de in de onderstaande tabel aangegeven posities U of UF
(UF is uitsluitend voor in de rijrichting geplaatste baby- of kinderzitjes). De categorie en gewichtsgroep van baby- of kinderzitjes staan
in de handleiding van het baby- of kinderzitje.
Als uw baby- of kinderzitje geen “universeel” zitje is (of wanneer u
de informatie niet in de onderstaande tabel kunt vinden), raadpleeg
dan de “voertuiglijst” van het baby- of kinderzitje voor informatie
over de geschiktheid of informeer bij de verkoper van uw kinderzitje.
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Zitpositie
61
Gewichts-
groepen
0
Minder dan
10 kg
0+
Minder dan
13 kg
I
9 - 18 kg
II, III
15 - 36 kg
Voorpassagiersstoel
AANUIT
X
X
Tegen de
rijrichting in:
X
In de
rijrichting:
1
*
UF
1
*
UF
U
U
U
U*
Aanbevolen
AchterstoelAan/uit-schakelaar airbag
1
*
1
*
1
*
1
U
U
U*
U*
baby- en kinderzitjes
TOYOTA G 0+,
BABYSAFE PLUS,
TOYOTA MINI
2
2
TOYOTA DUO+
TOYOTA KIDFIX
(Kan op de ISOFIX-
bevestigingen wor-
den gemonteerd.)
1
Veiligheid en beveiliging
XP SICT
62
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Verklaring van lettercodes in de bovenstaande tabel:
X: Geen geschikte zitpositie voor kinderen in deze gewichtsgroep.
U: Geschikt voor een “universeel” baby- of kinderzitje dat is goedge-
keurd voor gebruik in deze gewichtsgroep.
UF: Geschikt voor een in de rijrichting geplaatst “universeel” baby- of
kinderzitje dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep.
1
*
: Zet de rugleuning zo veel mogelijk rechtop. Schuif de voorstoel helemaal
naar achteren. Als de hoogte van de passagiersstoel kan worden versteld,
dan moet deze in de hoogste positie staan.
2
*
: Verwijder indien mogelijk de hoofdsteun indien deze de werking van het
baby- of kinderzitje hindert.
Zet anders de hoofdsteun in de hoogste stand.
De in de tabel genoemde baby- en kinderzitjes zijn mogelijk niet
verkrijgbaar buiten de EU.
● Verstel bij het plaatsen van een baby- of kinderzitje op de achter-
stoelen de voorstoel zodanig dat deze niet in aanraking komt met
het kind of het baby- of kinderzitje.
● Indien bij het plaatsen van een kinderzitje met steunvoet de rug-
leuning in de weg zit wanneer u het zitje op de steunvoet wilt
bevestigen, zet dan de rugleuning naar achteren tot er voldoende ruimte is.
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
● Indien er bij het plaatsen van
een in de rijrichting geplaatst
kinderzitje een opening aanwezig is tussen het kinderzitje en de rugleuning, stel de
rugleuning dan af totdat het
zitje en de rugleuning goed
contact maken.
● Als het schouderbevesti-
gingspunt van de veiligheidsgordel zich vóór de
gordelgeleider van het kinderzitje bevindt, verplaatst u
de zitting naar voren.
● Indien bij het plaatsen van een zitkussen het kind in het baby- of
kinderzitje erg rechtop zit, zet u de rugleuning in een comfortabelere stand. En als het schouderbevestigingspunt van de veiligheidsgordel zich vóór de gordelgeleider van het kinderzitje
bevindt, verplaatst u de zitting naar voren.
63
1
Veiligheid en beveiliging
64
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
◆ Een baby- of kinderzitje plaatsen met behulp van een veilig-
heidsgordel
Plaats het baby- of kinderzitje aan de hand van de bijgesloten
handleiding.
Als het plaatsen van een baby- of kinderzitje op de voorpassagiersstoel onvermijdelijk is, raadpleeg dan Blz. 56 voor het afstellen van de voorpassagiersstoel.
Verwijder indien mogelijk de hoofdsteun indien deze de plaatsing
van het baby- of kinderzitje hindert. Zet anders de hoofdsteun in
de hoogste stand. (→Blz. 156)
Voer de veiligheidsgordel
door het baby- of kinderzitje
en steek de gesp in de gordelsluiting. Controleer of de
gordel niet gedraaid is. Maak
de veiligheidsgordel goed
vast aan het baby- of kinderzitje aan de hand van de bijgesloten handleiding.
Als uw baby- of kinderzitje
niet is voorzien van een vergrendelsysteem voor de veiligheidsgordel, zet het zitje
dan vast met een blokkeerclip.
Beweeg het baby- of kinderzitje na het plaatsen naar achteren en
naar voren om te controleren of het goed vastzit. (→Blz. 66)
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
◆ Verwijderen van een baby- of kinderzitje dat is vastgezet met
een veiligheidsgordel
Druk de ontgrendelknop op de gordelsluiting in en laat de gordel
helemaal oprollen.
Bij het losmaken van de gordelsluiting komt het baby- of kinderzitje
mogelijk een stukje omhoog als gevolg van de terugwerking van de zitting. Maak de gordelsluiting los terwijl u het baby- en kinderzitje tegenhoudt.
De veiligheidsgordel rolt automatisch op. Houd de gordel vast, zodat het
oprollen rustig gebeurt.
■ Als er een baby- of kinderzitje wordt geplaatst
U moet bij het plaatsen van het zitje mogelijk gebruikmaken van een blokkeerclip. Volg de aanwijzingen van de fabrikant van het baby- of kinderzitje.
Als uw zitje niet over een blokkeerclip beschikt, kunt u deze kopen bij een
erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige: blokkeerclip voor baby- of kinderzitje (onderdeelnr. 73119-22010)
65
1
Veiligheid en beveiliging
66
WAARSCHUWING
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
■ Als er een baby- of kinderzitje wordt geplaatst
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot
gevolg hebben.
● Laat kinderen niet met de veiligheidsgordel spelen. Als de veiligheidsgor-
del om de nek van het kind draait, kan het kind stikken of ernstig letsel
oplopen. Als dit gebeurt en de gordelsluiting niet kan worden losgemaakt,
knip de gordel dan door met een schaar.
● Controleer of de gesp goed in de gordelsluiting is vergrendeld en of de vei-
ligheidsgordel niet gedraaid is.
● Beweeg het baby- of kinderzitje naar links en naar rechts en naar voren en
naar achteren om te controleren of het goed is geplaatst.
● Verstel de rugleuning niet meer nadat het baby- of kinderzitje is geplaatst.
● Controleer als er een zitkussen geplaatst is altijd of de schoudergordel
over het midden van de schouder van het kind loopt. De gordel mag niet
langs de nek van het kind lopen, maar mag ook niet van de schouder van
het kind vallen.
● Volg bij het plaatsen van een baby- of kinderzitje altijd de gebruiksaanwij-
zing van de fabrikant.
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Baby- of kinderzitje vastgezet met een ISOfix-bevestigingssysteem
■
ISOfix-bevestigingssysteem (ISOfix-baby- of kinderzitje)
Alle achterstoelen zijn voorzien
van lage bevestigingspunten.
(Knoppen geven aan waar de
bevestigingspunten zich in de
stoelen bevinden.)
■ Controleren van de gewichtsgroep en grootteklasse voor ECE
R44 ISOFIX overeenkomstig de baby- of kinderzitjes
Controleer de desbetreffende [gewichtsgroep] aan de hand van
het gewicht van het kind (→Blz. 54)
(Voorbeeld 1) Bij een gewicht van 12 kg, [gewichtsgroep 0+]
(Voorbeeld 2) Bij een gewicht van 15 kg, [gewichtsgroep I]
Controleren van de grootteklasse
Selecteer de grootteklasse die overeenkomt met de [gewichtsgroep] die u hebt gecontroleerd in stap van de [Tabel m.b.t.
geschiktheid en aanbevolen baby- en kinderzitjes (baby- of kinderzitje vastgezet met ISOfix (ECE R44))] (→Blz. 68)
*.
(Voorbeeld 1) Bij [gewichtsgroep 0+] is de overeenkomstige
grootteklasse [C], [D] of [E].
(Voorbeeld 2) Bij [gewichtsgroep I] is de overeenkomstige groot-
teklasse [A], [B], [B1], [C] of [D].
*: Onderdelen uit de lijst met een [X] kunnen echter niet worden geselec-
teerd, ondanks dat ze de overeenkomstige grootteklasse hebben in de
geschiktheidstabel van de [zitpositie]. Selecteer ook het product aangegeven door [Aanbevolen baby- en kinderzitjes] (→Blz. 69) als het
onderdeel uit de lijst de aanduiding [IL] heeft.
67
1
Veiligheid en beveiliging
68
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
■
Tabel m.b.t. geschiktheid en aanbevolen baby- en kinderzitjes
(baby- of kinderzitje vastgezet met ISOfix (ECE R44))
ISOfix-baby- of kinderzitjes worden onderverdeeld in verschillende
“grootteklassen”. Overeenkomstig deze “grootteklassen” mag u het
zitje gebruiken op de in de onderstaande tabel aangegeven zitpositie. Raadpleeg de handleiding van het baby- of kinderzitje voor de
“grootteklasse” en “gewichtsgroep” van uw zitje.
Als uw baby- of kinderzitje geen “grootteklasse” heeft (of wanneer u
de informatie niet in de onderstaande tabel kunt vinden), raadpleeg
dan de “voertuiglijst” van het baby- of kinderzitje voor informatie
over de geschiktheid of informeer bij de verkoper van uw kinderzitje.
GrootteklasseBeschrijving
A
BIn de rijrichting geplaatst baby- of kinderzitje, verlaagd
B1In de rijrichting geplaatst baby- of kinderzitje, verlaagd
C
D
ETegen de rijrichting in geplaatst babyzitje
FNaar links gericht babyzitje (reiswieg)
GNaar rechts gericht babyzitje (reiswieg)
In de rijrichting geplaatst baby- of kinderzitje,
volledige hoogte
Tegen de rijrichting in geplaatst baby- of kinderzitje,
volledig formaat
Tegen de rijrichting in geplaatst baby- of kinderzitje,
kleiner formaat
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
69
Gewichts-
groepen
Reiswieg
0
Minder dan
10 kg
0+
Minder dan
13 kg
I
9 - 18 kg
Grootte-
klasse
FXX
GXX
EXIL
EXIL
DXIL*
CXX
DXIL
CXX
BX
B1X
AX
Voorpassa-
giersstoel
Zitpositie
Achterstoel
IUF
IL*
IUF
IL*
IUF
IL*
1
*
1
*
1
1
*
2
*
2
2
*
2
2
*
2
Aanbevolen baby-
en kinderzitjes
—
1
Veiligheid en beveiliging
TOYOTA MINI
TOYOTA MIDI
—
TOYOTA MIDI
TOYOTA DUO+
TOYOTA MIDI
TOYOTA MIDI
70
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Verklaring van lettercodes in de bovenstaande tabel:
X:Zitpositie niet geschikt voor ISOfix-baby- of kinderzitjes in deze
gewichtsgroep en/of grootteklasse.
IUF: Geschikt voor een in de rijrichting geplaatst universeel ISOfix-
baby- of kinderzitje dat is goedgekeurd voor gebruik in deze
gewichtsgroep.
IL:Geschikt voor een ISOfix-baby- of kinderzitje uit de categorie
“specifiek”, “beperkt” of “semi-universeel” dat is goedgekeurd
voor gebruik in deze gewichtsgroep.
1
*
: Zet bij het plaatsen van een ISOfix-baby- of kinderzitje op de achterstoelen
de voorstoel in de 9e stand vanaf de voorste positie.
2
*
: Verwijder indien mogelijk de hoofdsteun indien deze de werking van het
baby- of kinderzitje hindert.
Zet anders de hoofdsteun in de hoogste stand.
Wanneer een TOYOTA MINI- of TOYOTA MIDI-zitje wordt gebruikt,
past u de steunpoot en de ISOfix-koppelingen als volgt aan:
1
Vergrendel de ISOfix-koppelingen bij nr. 3, 4 en 5.
2
Vergrendel de steunpoot bij
opening nr. 6.
Bij gebruik van TOYOTA MINI kan de voorstoel vanuit de voorste
positie in de 12 stand worden gezet.
De in de tabel genoemde baby- en kinderzitjes zijn mogelijk niet
verkrijgbaar buiten de EU.
● Verstel bij het plaatsen van een baby- of kinderzitje op de achter-
stoelen de voorstoel zodanig dat deze niet in aanraking komt met
het kind of het baby- of kinderzitje.
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
■
Tabel m.b.t. geschiktheid i-Size baby- en kinderzitjes vastgezet
met ISOfix (ECE R129)
Als uw baby- of kinderzitje een “i-Size” zitje is, kunt u het plaatsen
op de in de onderstaande tabel aangegeven posities i-U.
De categorie van baby- of kinderzitjes staat in de handleiding van
het baby- of kinderzitje.
Zitpositie
VoorpassagiersstoelAchterstoel
71
1
Veiligheid en beveiliging
i-Size baby- en
kinderzitjes
Xi-U*
1, 2
Verklaring van lettercodes in de bovenstaande tabel:
X:Niet geschikt voor gebruik met i-Size baby- of kinderzitjes.
i-U: Geschikt voor een in de rijrichting of tegen de rijrichting in
geplaatst “universeel” i-Size baby- of kinderzitje.
1
*
: Zet bij het plaatsen van een i-Size baby- of kinderzitje op de achterstoelen
de voorstoel in de 9e stand vanaf de voorste positie.
2
*
: Verwijder indien mogelijk de hoofdsteun indien deze de werking van het
baby- of kinderzitje hindert.
Zet anders de hoofdsteun in de hoogste stand.
● Verstel bij het plaatsen van een baby- of kinderzitje op de achter-
stoelen de voorstoel zodanig dat deze niet in aanraking komt met
het kind of het baby- of kinderzitje.
72
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
■
Plaatsen met ISOfix-bevestigingssysteem (ISOfix-baby- of kinderzitje)
Plaats het baby- of kinderzitje aan de hand van de bijgesloten
handleiding.
Klap bij het plaatsen van een i-Size baby- of kinderzitje of een
tegen de rijrichting in geplaatst baby- of kinderzitje op de achterstoelen de rugleuning van de voorstoel naar voren en schuif de
stoel helemaal naar voren.
Verwijder indien mogelijk de hoofdsteun indien deze de plaatsing
van het baby- of kinderzitje hindert. Zet anders de hoofdsteun in
de hoogste stand. (→Blz. 156)
Bevestig de gespen aan de
speciale stangen.
Als het zitje een bovenste gordel
heeft, moet deze worden vastgezet aan de bevestigingssteun.
(
→Blz. 73)
Beweeg het baby- of kinderzitje na het plaatsen naar achteren en
naar voren om te controleren of het goed vastzit. (→Blz. 66)
Zet de voorstoel in de 9e stand vanaf de voorste positie.
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
WAARSCHUWING
Bevestigingssteun
Bovenste gordel
■ Als er een baby- of kinderzitje wordt geplaatst
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot
gevolg hebben.
● Verstel de rugleuning niet meer nadat het baby- of kinderzitje is geplaatst.
● Controleer bij het gebruik van de onderste bevestigingspunten of er geen
vreemde voorwerpen rond de bevestigingspunten aanwezig zijn en of de
gordel niet klem zit achter het baby- of kinderzitje.
● Volg bij het plaatsen van een baby- of kinderzitje altijd de gebruiksaanwij-
zing van de fabrikant.
Gebruik van een bevestigingssteun (bovenste gordel) (auto's
met achterbank)
Bevestigingssteunen (bovenste gordel)
■
Alle achterstoelen zijn voorzien
van bevestigingssteunen.
Gebruik de bevestigingssteunen bij het vastmaken van de
bovenste gordel.
73
1
Veiligheid en beveiliging
74
Bovenste gordel
Bevestigingssteun
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
■
Bovenste gordel vastmaken aan de bevestigingssteun
Plaats het baby- of kinderzitje aan de hand van de bijgesloten
handleiding.
Auto's met bagageafdekking: Verwijder de bagageafdekking.
(
→Blz. 339)
Zet de hoofdsteun in de
hoogste stand.
Verwijder indien mogelijk de
hoofdsteun indien deze de
plaatsing van het baby- of kinderzitje of de bovenste gordel
hindert. (
→Blz. 156)
Maak het baby- of kinderzitje vast met de veiligheidsgordel of
met het ISOfix-bevestigingssysteem.
Maak de haak vast aan de
bevestigingssteun en maak
de bovenste gordel vast.
Controleer of de bovenste
gordel goed vastzit.
(→Blz. 66)
Wanneer u het baby- of kinderzitje plaatst terwijl de hoofdsteun
omhoog staat, zorg er dan voor
dat de bovenste gordel onder de
hoofdsteun door loopt.
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
WAARSCHUWING
■ Als er een baby- of kinderzitje wordt geplaatst
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot
gevolg hebben.
● Bevestig de bovenste gordel stevig en controleer of de gordel niet
gedraaid is.
● Bevestig de bovenste gordel uitsluitend aan de bevestigingssteun.
● Verstel de rugleuning niet meer nadat het baby- of kinderzitje is geplaatst.
● Volg bij het plaatsen van een baby- of kinderzitje altijd de gebruiksaanwij-
zing van de fabrikant.
● Wanneer u het baby- of kinderzitje plaatst terwijl de hoofdsteun omhoog
staat, nadat de hoofdsteun omhoog is gezet en de bevestigingssteun vervolgens is vastgemaakt, zet de hoofdsteun dan niet in een lagere stand.
75
1
Veiligheid en beveiliging
76
1-3. Antidiefstalsysteem
Startblokkering
De sleutels van de auto zijn uitgerust met ingebouwde transponderchips die voorkomen dat de motor gestart kan worden met
een sleutel die niet in een eerder stadium geregistreerd is in de
boordcomputer van de auto.
Laat de sleutels nooit in de auto achter als u de auto verlaat.
Dit systeem is ontworpen om autodiefstal te voorkomen, maar
absolute beveiliging tegen elke vorm van diefstal kan niet worden gegarandeerd.
Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop
Het systeem wordt ingeschakeld nadat het contact vanuit AAN UIT is
gezet.
Het systeem wordt uitgeschakeld zodra de geregistreerde sleutel in
het contactslot is gestoken en het contact AAN wordt gezet.
Auto's met Smart entry-systeem en startknop
Het systeem wordt ingeschakeld nadat het contact UIT is gezet.
Het systeem wordt uitgeschakeld nadat het contact AAN is gezet.
■ Onderhoud van het systeem
De auto is voorzien van een onderhoudsvrije startblokkering.
■ Omstandigheden waardoor het systeem mogelijk niet goed werkt
● Als de greep van de sleutel tegen een metalen voorwerp wordt gehouden
● Als de sleutel dicht bij of tegen een sleutel met ingebouwde transponderchip
van een andere auto wordt gehouden
■ Verklaring voor de startblokkering
Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop
1-3. Antidiefstalsysteem
77
1
Veiligheid en beveiliging
78
1-3. Antidiefstalsysteem
1-3. Antidiefstalsysteem
79
1
Veiligheid en beveiliging
80
1-3. Antidiefstalsysteem
1-3. Antidiefstalsysteem
81
1
Veiligheid en beveiliging
82
1-3. Antidiefstalsysteem
1-3. Antidiefstalsysteem
83
1
Veiligheid en beveiliging
84
1-3. Antidiefstalsysteem
1-3. Antidiefstalsysteem
Auto's met Smart entry-systeem en startknop
85
1
Veiligheid en beveiliging
86
1-3. Antidiefstalsysteem
1-3. Antidiefstalsysteem
87
1
Veiligheid en beveiliging
88
1-3. Antidiefstalsysteem
1-3. Antidiefstalsysteem
89
1
Veiligheid en beveiliging
90
1-3. Antidiefstalsysteem
1-3. Antidiefstalsysteem
91
1
Veiligheid en beveiliging
92
1-3. Antidiefstalsysteem
1-3. Antidiefstalsysteem
OPMERKING
■ Ervoor zorgen dat het systeem goed werkt
Verander of verwijder het systeem niet. Na veranderen of verwijderen kan
de juiste werking van het systeem niet worden gegarandeerd.
93
1
Veiligheid en beveiliging
94
1-3. Antidiefstalsysteem
95
Instrumentenpaneel
2
2.Instrumentenpaneel
Waarschuwingslampjes
en controlelampjes ............96
Meters en tellers ................101
Display aandrijflijnmonitor.. 103
96
2. Instrumentenpaneel
Waarschuwingslampjes en controlelampjes
De waarschuwingslampjes en controlelampjes op het instrumentenpaneel en centrale paneel informeren de bestuurder over
de status van de diverse systemen in de auto.
Om de functie van alle lampjes uit te leggen, zijn in de volgende
afbeelding alle waarschuwingslampjes en controlelampjes brandend afgebeeld.
Auto's zonder toerenteller
Auto's met toerenteller
2. Instrumentenpaneel
Waarschuwingslampjes
Waarschuwingslampjes informeren de bestuurder over storingen in
de aangegeven systemen van de auto.
: Deze lampjes gaan branden als het contact AAN wordt gezet om aan te
geven dat er een systeemcontrole wordt uitgevoerd. Ze doven nadat de
motor is aangeslagen of nadat er enkele seconden verstreken zijn. Er kan
een storing in een systeem aanwezig zijn als een lampje niet gaat branden
of uitgaat. Laat de auto nakijken door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
2
*
: Indien aanwezig
3
*
: Het lampje gaat geel branden om een storing aan te geven.
4
*
: Het lampje knippert om een storing aan te geven.
5
*
: Het lampje knippert geel om een storing aan te geven. Het groene lampje
knippert snel om aan te geven dat het stuurslot niet is ontgrendeld.
6
*
: Dit lampje brandt in het centrale paneel.
7
*
: De lampjes gaan tegelijk met het controlelampje LDA branden om een sto-
ring aan te geven.
1, 2
*
Waarschuwingslampje
lage bandenspanning
(→Blz. 422)
Controlelampjes
De controlelampjes informeren de bestuurder over de bedrijfsstatus
van de verschillende systemen van de auto.
1
(Groen)
*
Schakeladviesindicator
(→Blz. 192, 195)
Controlelampje
richtingaanwijzers
(→Blz. 197)
2
*
Controlelampje
Smart entry-systeem
met startknop
(→Blz. 185)
Controlelampje
grootlicht (→Blz. 200)
2
*
Controlelampje
mistlampen voor
(→Blz. 203)
Controlelampje
mistachterlicht
(→Blz. 203)
Controlelampje
achterlicht (→Blz. 199)
1
*
Controlelampje
VSC OFF (→Blz. 248)
2. Instrumentenpaneel
1, 3
*
Controlelampje
Traction Control
(→Blz. 248)
Controlelampje uitge-
1, 2
*
schakeld Stop & Startsysteem (→Blz. 241)
99
(Groen)
(Groen)
2, 7
*
(Groen)
1, 2
*
2
*
Controlelampje
snelheidsbegrenzer
(→Blz. 237)
2
*
Controlelampje LDA
(→Blz. 232)
Controlelampjes
rijstrookmarkeringen
(→Blz. 233)
2, 3, 6
*
1, 2, 5
*
1, 2
*
Controlelampje
TRC OFF (→Blz. 248)
Controlelampje
activering PCS
(→Blz. 219, 222)
Waarschuwingslampje
PCS (→Blz. 222)
1, 4
*
Controlelampje
Stop & Start-systeem
(→Blz. 240)
Controlelampje PASSENGER
AIR BAG (→Blz. 47)
1
*
: Deze lampjes gaan branden als het contact AAN wordt gezet om aan te
geven dat er een systeemcontrole wordt uitgevoerd. Ze doven nadat de
motor is aangeslagen of nadat er enkele seconden verstreken zijn. Er kan
een storing in een systeem aanwezig zijn als een lampje niet gaat branden
of uitgaat. Laat de auto nakijken door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
2
*
: Indien aanwezig
3
*
: Het lampje knippert om aan te geven dat het systeem in werking is.
4
*
: Dit lampje brandt in het centrale paneel.
5
*
: Het lampje gaat branden wanneer het systeem wordt uitgeschakeld.
6
*
: Het lampje gaat branden wanneer de systeeminstellingen worden gewij-
zigd.
7
*
: Het lampje knippert geel om aan te geven dat de auto de rijstrook verlaat.
2
Instrumentenpaneel
Loading...
+ hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.