Lancia Thema User Manual

Page 1
LANCIA
THEMA
Page 2
PRO
MEMORIA
Bandenspanning in koude toestand, uitgedrukt in bar
1
-
3.0
Voor-
wielen
2,2
2.3
2.6
V6)
Volle belading
Achter-
wielen
(2.3)
2,2 (2.3)
2.3 2-8
turbo
Reserve-
wiel
42
ds
een
Gemiddelde belading
Uitvoeringen
i.e.
16v
-
turbo
16v - 3.0 V6
16v
SW - turbo
3.0 V6
Opmerking: De tussen haakjes aangegeven bandenspanning heeft betrekking op de banden die als optional leverbaar zijn.
Olieverversing, liters (drnj)
L
Oliepan en filter
Her verschil tussen het
Inhoud van de brandstoftank, liter:
(inclusief een reserve van
Alle uitvoeringen beschikken over een katalysator, daarom mag er uitsluitend loodvrije superbenzine met octaangetal van ten minste
SW - turbo ds SW
Als
Uitvoeringen
Belangrijk Loodhoudende benzine beschadigt de katalysator onherstelbaar
16v SW
één waarde staat vermeld,
-
turbo ds
i.e.
-
MAX-
en MIN-teken op de oliepeilstok komt overeen met circa l liter
8
+
10
liter)
95
RON
worden getankt.
Voor-
wielen
2
(2,2)
22 2,3
dan
heeft
dat
betrekking op de standaard- en de optional bandemaai.
16v
-
turbo 16v
65
(i.e. - 16V - 16V-turbo
68 (Turbo
Ds)
Achter-
wielen
2
(2,2)
2.2
2.4
3.0 V6
Page 3
Zeer geachte cliënt, Wij feliciteren u met uw aankoop en bedanken u dat u voor
een LANCIA hebt gekozen. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten
van deze auto volledig te laten benutten. Wij raden u aan alle hoofdstukken door te lezen voordat u
voor de eerste keer met de auto gaat rijden. Dit instructieboekje bevat informatie, tips en aanwij-
zingen voor een plezierig gebruik van uw auto. bovendien de bijzondere eigenschappen ontdekken, die u ervan zullen overtuigen dat u de juiste keuze hebt gemaakt.
U
heeft naast dit boekje een Service-Couponboekje voor het geprogrammeerde onderhoud ontvangen. In dit cou­ponboekje zijn tevens het garantiebewijs en de bijbeho­rende voorwaarden opgenomen.
Wij zijn ervan overtuigd, dat u met behulp van dit instruc­tieboekje spoedig met uw nieuwe auto vertrouwd zult raken en dat u er lang en tot uw volle tevredenheid gebruik van zult maken.
U
zult
Met vriendelijke groeten,
LANCIA
Page 4
Page 5
INHOUD
Wegwijs in uw auto Pa% Achter het stuur pag.
Wat te doen bi.j .... pag. 77
Onderhoud en praktische tips pag. Tips voor onderhoud van de carrosserie
Thema Station Wagon pag. 123 Identificatie en technische gegevens Aanvullingen pag. 163
Alfabetisch register pag. 171
pag. 117
pag. 133
5
65
95
Page 6
Page 7
WEGWIJS
IN
UW
AUTO
Dashboard
en
Sleutels Instrumentenpame1
Controlelenpjes
Verwarming ALnionditioniag
Bedieningshendels en
Zitpositie
Airbag
Cruise
Automatische Infelligente
Portieren
Motorkap
Koplampen
BagqeruImîe
Tanken
Accessoireis
Opendak
Autoradio
start-/conbcts1ot
d&-
en
ventilatie
instellen
control
versneliiisb&
wielophangii;
van
brandstof
-knoppen
PW.
m*
PPg*
pag.
13
pag.
18
pag.
22
pg.
27
pag.
31
pag.
39
p.g.
41
pag.
42
pag.
47
psg*
48
Pis*
54
pag.
55
pag.
56
pag.
59
pag.
59
pag.
63
pag.
63
7
8
9
Page 8

DASHBOARD

Page 9
Insrrumentenpaneel
Lichtsterksteregelaar van instrumentenpaneelverlichting
Ontdnoien/ontwasemen van de voorruit
Ontdooienlontwasemen van de zijruiten
Claxon
Regelschuif voor uitstroomrichting
Regelschuif voor
luchtopbrengst
Zekeringen
Inbouwplaats linker luidspreker
Buitenverlichting Richtingaanwijzers
Ontgrendelknop voor motorkap
Hendel voor stuurwielverstelling Start-lcontactslot, parkeerverlichting. stuurslot Sigare-aansteker
I
V
\d
-
l
-
I
/
Regelschuif voor luchtopbrengst
Regelschuif voor uitsrroomrichting
Ruitewissersl-sproeiers
1
d
I
1
Ontgrendelknop kofferdeksel
"
,
Y
Bedieningspaneel van klimaatregeling
Opbergvak of inbouwplaats voor autoradio
Asbak
f
I
Ontdooien/ontwasemen van
R~schuif~~r_u~itstroornrichting
-
lL
-
-.
.
- - -
__~-.-._.___._C<_
Inbouw~l~~achter luidspreker
-
-
-
-
Bedieningsxhakelaars
de
voorruit
Ontdooienlonrwasemen
--
Regelschuif voor luchtopbrengst
.
-
.-
-
van de zijruiten
-
-.
Dashboardkastje
Page 10
SLEUTELS EN START-ICONTACTSLOT
Sleutels
Bij de auto heeft u 2 sleutels en 2 reservesleutels ontvangen.
-
Past op de sloten en het start-/contactslot met stuurslot. Eén
A
van de sleutels is voorzien van een ingebouwd lampje, dat gaat branden als het LANCIA-embleem wordt ingedrukt.
B - Past uitsluitend op het contactslot met het stuurslot (sleutel
voor het garage-en werkplaatspersoneel).
Samen met sleutels heeft u een sticker ontvangen, waarop het sleutelnummer staat. De LANCIA-organisatie kan uitsluitend duplicaatsleutels leveren, als u over dat nummer beschikt. Bewaar deze sticker gescheiden van de sleutels!
Contactslot
STOP - Stuurslot geblokkeerd (anti-diefstal), sleutel uitneem-
baar.
MAR
-
Contact aan en de diverse verbruiked onder spanning.
-
AVV
Starten van de motor.
PARK
Parkeerlichten ingeschakeld (zie pag.
-
281,
sleutel uit­neembaar, stuurslot geblokkeerd. Voor het in PARK draaien van de sleutel moet blokkeerknop A worden ingedrukt.
Het start-/contactslot wordt verlicht als één van de voorportieren wordt geopend; deze verlichting dooft automatisch enkele se­conden na het sluiten van de portieren.
Stuurslot
Inschakelen:
draai het stuurwiel, als het contactslot in stand STOP of PARK staat, links- of rechtsom, totdat de vergrendeling inspringt.
Uitschakelen:
draai het stuurwiel iets heen en weer. terwijl de
contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid.
Verwijder de sleutel nooit uit het contactslot als de auto nog in beweging is! Reeds bij de eerste stuuruitslag zal het stuurwiel geblokkeerd worden.
Attentie
Na oneigenlijk gebruik van het start-icontactslot (bijv. bij een diefstalpoging) verdient het aanbeveling de werking van het slot bij een LANCIA-dealer te laten controleren.
Page 11

INSTRUMENTENPANEEL

A
481
,-
De opstelling en de aanwezigheid van de controle- en bedienings­organen zijn uitsluitend als indicatie bedoeld; zij kunnen per uitvoering verschillen. Het instrumentenpaneel is in sectoren ingedeeld. Aan de hand van deze indeling, kunt u vaststellen welke instrumenten in uw uitvoe­ring zijn gemonteerd.
kmlh
SECTOR
Snelheidsmeter - kilometerteller
A
A
kmlh
kmlh
48109
a
-
Snelheidsmeter
b
-
Kilometerteller
c
-
Dagteller
d
-
Drukknop voor het op nul zetten van de dagteller. Knop geheel indrukken. Deze knop mag ook onder het rijden bediend worden.
Page 12
INSTRUMENTENPANEEL
SECTOR
B
Als de wijzernaald tijdens het rijden met lage snelheid bij de grens van het rode vlak komt, moet u de auto tot stilstand brengen en stationair laten draaien. Als de wijzernaald dichtbij het rode vlak blijft staan of daarin terecht komt, moet u contact opnemen met een LANCIA-dealer. Het waarschuwingslampje "a" gaat branden, als de koelvloeistof een te hoge temperatuur heeft bereikt.
Koelvloeistoftemperatuurmeter
Bij een koude motor staat de wijzernaald aan de linkerkant. Onder normale bedrijfsomstandigheden moet de wijzernaald tot ongeveer het midden van de schaal uitslaan. Als de wijzernaald in buurt van het rode vlak komt, betekent dit dat de motor te zwaar belast is en dat het toerental verlaagd moet worden. Als na het terugbrengen van het toerental de ratuur niet daalt en de wijzernaald in het rode vlak dreigt te komen, moet u de auto onmiddellijk stopzetten en contact opnemen met een LANCIA-dealer.
("C)
koelvloeistoftempe-
Olietemperatuurmeter
Wanneer de wijzernaald een zeer hoge temperatuur aangeeft (rode vlak), moet u de auto onmiddellijk stilzetten, maar de motor niet afzetten. Laat de motor korte tijd stationair draaien. Wanneer de temperatuur nu niet daalt, moet u de motor afzetten en contact opnemen met een LANCIA-dealer.
("C)
Page 13
INSTRUMENTENPANEEL
SECTOR B
Voltmeter
Q
\;21
j0
l=
Brandstofmeter
1
b
l
De brandstoftank heeft bij uitvoeringen met benzinemotor een inhoud van houd heeft van 68 liter.
Het waarschuwingslampje "b" gaat branden als er nog 8 brandstof in de tank aanwezig is.
65
liter, terwijl de turbodiesel-uitvoering een tankin-
-
10
liter
vort
Als de contactsleutel in stand "MAR" staat en de accu in goede staat verkeert, dan geeft de meter een spanning aan tussen
12,8
V.
Bij draaiende motor staat de wijzer van de voltmeter onder nor-
male omstandigheden tussen
Houd er rekening mee dat het instrument een tolerantie heeft van
+
0,3
V.
14
+-
m
14.5
V.
12,5
+-
Page 14
INSTRUMENTENPANEEL
SECTOR
C
Toerenteller
15
..
C
C
ELECTRONIC
x
100
7oJ
80
65
2
C
#
=&O
ELECTRONIC
x
100
**o
*"O
Het rode gebied geeft de toerentallen aan die slechts kort mogen worden aangehouden.
Page 15
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES
SECTOR
D
br.
Algemeen waarschuwingslampje
gegeven storingen pag.
Algemeen groen controlelampje
Richtingaanwijzers en ten
Waarschuwingsknipperlichten
Buitenverlichting
Dimlicht
Grootlicht
Mistlampen voor
15
-
Control System)
waarschuwingsknipperlich-
(zie voor de aan-
(zie pag. 1 5)
I
1
Ir
I
-
Mistachterlichten
pcq
Parkeerverlichting links
Parkeerverlichting rechts
Achterruitverwarming
I
Stoelverwarming bestuurdersstoel
teerd)
Stoelverwarming passagiersstoel
teerd)
Handrem
trokken.
Storing in ABS
Als bij ingeschakeld contact en stilstaande motor het lampje gaat branden, dan is er geen storing in
het remsysteem. Aangegeven wordt dat het systeem
een zelfdiagnose uitvoert totdat de motor is aange­slagen.
(indien gemon-
(indien gemon-
-
Knippert als de handrem is aange-
(indien gemonteerd)
Page 16
CONTROLE- EN
Niet omgelegde veiligheidsgordels
(Lampje is in plafondlampje gemonteerd)
Storing in
Storing in inspuitsysteem
Als dit lampje gaat branden, blijft in veel gevallen
de motor draaien en kan, met aangepaste snelheid,
de dichtstbijzijnde LANCIA-dealer worden bereikt.
AIRBAG
WAARSCHUWINGSLAMPJES
Control System
Dit is een elektronische unit die dient voor het vaststellen en
signaleren van eventuele defecten of onregelmatigheden, die de werking van de auto en de veiligheid nadelig kunnen beïnvloeden.
Bovendien beschikt het systeem over een statische controle van
(indien gemonteerd)
het motoroliepeil en over een waarschuwingszoemer voor snel­heidsoverschrijding
Te hoge temperatuur
van
katalysator
(alleen bepaalde landen)
Te hoge turbodruk
Controlelampje van voorgloeisysteem op Turbo­diesel-motor
(zie voor het aangeven van sto-
p
481fiii
ringen pag. 47)
Page 17
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES
Als alles in orde is
Draai de contactsleutel voor het starten even in de stand MAR; het paneel geeft de volgende signalen:
-
Alle controlelampjes op het instrumentenpaneel, het controle­lampje voor een te hoge koelvloeistoftemperatuur, van de
reserve-brandstof en het rode "checkw-lampje gaan branden.
-
Na ongeveer 3 seconden gaan de bovengenoemde lampjes uit en gaat het groen "check7'-lampje branden: dit is het signaal dat de motor gestart kan worden en gereed is voor gebruik,
aangezien alle gecontroleerde organen en installaties in per­fecte conditie zijn. Na ongeveer knipperen.
-
Het groene "checkv-lampje gaat uit, zodra de motor gestart wordt.
Opmerkingen
-
Als één van de waarschuwingslampjes op het display gaat
branden, dan gaat tegelijkertijd ook het rode "check7'­waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden.
-
-Bij het intrappen van het rempedaal en bij het ontsteken van
de verlichting en het mistachterlicht, nadat de rode controle-
lampjes gedoofd zijn, mogen bovengenoemde lampjes niet weer gaan branden.
-
Als bij het starten van de motor de sleutel snel in positie AVV wordt gedraaid, dan branden de rode lampjes eveneens onge-
3
seconden en vervolgens de groene ongeveer 3 seconden.
veer
-
Bij een oneffen wegdek, een hoge snelheid in de bocht, snel accelereren en hard remmen kunnen de lampjes een enkele keer oplichten. Dit kan een indicatie zijn dat een vloeistofni-
veau aan de rand van het minimum is (koelvloeistof, rem­vloeistof).
15
seconden gaat het lampje
Controlelampje
"
w
O
tIl11
Gesignaleerde onregelmatigheden
Portieren niet goed gesloten, betreffende portier is aangegeven.
Defect aan de buitenverlichting aan de voorzijde: bij ingeschakelde buitenverlichting gaat het voor­ste controlelampje van de betreffende zijde van de auto branden (defecte gloeilamp of onderbroken verbinding).
Defect aan de achter- en kentekenverlichting: met ingeschakelde buitenverlichting gaat het achter­ste controlelampje van de betreffende zijde van de auto branden (defecte gloeilamp of onderbroken verbinding).
Als alle buitenverlichting uitgaat doordat de twee zekeringen tegelijk doorgebrand zijn, dan wordt dit niet gemeld. Kijk daarom geregeld zelf of de bovengenoemde verlichting nog werkt.
Als er twee diagonaal tegenover elkaar staande lampjes branden, dan is de gezamenlijke zekering doorgebrand. Het kan natuurlijk ook zijn dat beide lampjes defect zijn of dat de kabels onder­broken zijn.
Page 18
CONTROLE-
EN
WAARSCHUWINGSLAMPJES
Controle­lampje
Gesignaleerde onregelmatigheden
Defect aan de remlichten: het lampje van de bet­reffende zijde gaat branden. Een defecte lamp of onderbroken kabel wordt uitsluitend
nadat het rempedaal is bediend, aangegeven.
2
onderbroken kabels of doorgebrande lampen
Bij of zekeringen blijven of gaan de controlelampjes onmiddellijk gelijktijdig branden, zonder dat het
rempedaal wordt bediend.
Defect aan de remlichtschakelaar: heeft als gevolg
dat de remlichten niet gaan branden. De beide
controlelampjes gaan in dit geval alleen branden
met ingetrapt rempedaal, ongeveer
de bediening van het pedaal.
Als de defecte remlichtschakelaar de werking van
de remlichten niet beïnvloedt, dan gaan de beide
controlelampjes aan (of blijven branden) en ze
gaan uit wanneer het rempedaal bediend wordt.
Defect aan de mistachterlichten: als de lichten
ingeschakeld zijn, dan wordt een defect van één of
beide gloeilampen of een onderbreking van de
kabel tussen de zekering en de lamp gemeld.
Het eventueel doorbranden van een zekering of
een onderbreking van de kabel voor de zekering,
wordt aangegeven doordat het controlelampje
niet brandt.
Met stilstaande motor: elektrische verbinding met
de dynamo verbroken.
Met draaiende motor: laadstroom van de dynamo
te laag.
2
seconden
2
seconden na
Controle­lampje
<af
Als de hierboven in
jes gaan branden, dan wordt een gevaarlijke situatie aan-
gegeven; zet de motor af en wendt u tot een LANCIA­dealer.
Controle­lampjes en druktoetsen
P
oil
0
Gesignaleerde onregelmatigheid
Remblokken versleten. Geringe slijtage wordt uit­sluitend met ingetrapt rempedaal aangegeven.
Te weinig remvloeistof, sensor defect of de ver­bindingen onderbroken.
Te weinig koelvloeistof, sensor defect of de ver­bindingen onderbroken.
Te lage oliedruk, sensor defect of elektrische ver­binding onderbroken.
Olietemperatuur in de automatische versnellings­bak te hoog.
rood
aangegeven waarschuwingslamp-
Uitgevoerde functie
Controle van het motoroliepeil Deze controle wordt niet automatisch uitgevoerd,
maar moet worden opgevraagd. Als het lampje groen verlicht wordt, dan is de olie op peil. Als het lampje rood verlicht wordt, dan is
het oliepeil te laag.
Page 19
CONTROLE-
EN
WAARSCHUWINGSLAMPJES
Controle­lampje
Off
0
s,,eed
@
oee
.e.
*.O
Gesignaleerde onregelmatigheden
De
controle kan uitsluitend opgevraagd worden bij stilstaande motor en contactsleutel in stand "MAR", door de toets "oil" in te drukken, waarbij de auto horizontaal moet staan en de motor koud moet zijn. Bij een warme motor moet na het afzet­ten van de motor ten minste gewacht. Na een olieverversing of het bijvullen van het oliepeil moet de motor eerst enige seconden draaien en vervolgens na het afzetten worden gewacht, voordat de controle wordt uit­gevoerd.
Waarschuwingssysteem voor snelheidsoverschrij­ding
Een waarschuwingszoemer waarschuwt de be-
stuurder zodra een van te voren ingestelde snel­heid wordt overschreden. Door op toets "speed" te drukken, als de auto met een snelheid van ten minste 20 kmlh rijdt, wordt
de actuele snelheid van de auto in het geheugen
opgeslagen. De zoemer geeft een kort geluids-
signaal en de toets blijft verlicht.
Na het opslaan van de snelheid wacht het systeem
4
seconden, ook als de snelheid hoger is dan de opgeslagen snelheid, om de bestuurder de gele­genheid te geven de snelheid te verminderen. Als er reeds een snelheid in het geheugen was opgeslagen, dan wordt door het indrukken van toets "speed" gewist en vervangen door de nieuwe snelheid, waarna de zoemer een kort geluids­signaal geeft.
10
minuten worden
l O minuten
Controle­lampje
Gesignaleerde onregelmatigheden
Als de opgegeven snelheid wordt overschreden, dan geeft de zoemer een geluidssignaal van 0,25 seconden dat afgewisseld met een pauze van seconde. Als de snelheid met meer dan schreden, dan duurt de pauze tussen de geluids­signalen Het systeem kan met behulp van de "off'-toets worden uitgeschakeld, waarna de opgeslagen snelheid wordt gewist en het lampje in de "speedv­toets dooft. Na het uitschakelen van het contact houdt het systeem de laatst opgeslagen snelheid in het geheugen vast, mits de "off '-toets niet werd inge­drukt voordat de motor werd afgezet.
0,5
seconde.
25%
wordt over-
1
Page 20
VERWARMING
Handbediend systeem
EN
A
VENTILATIE
Page 21
VERWARMING
EN
VENTILATIE
Vaste uitstroomopeningen
A
-
Lucht naar de voorruit
B
-
Lucht naar de zijruiten
C - Lucht naar de beenruimten voor
D
-
Lucht naar de beenruimten achter
Verstelbare luchtroosters
E
-
Voor de inzittenden voor
F
-
Voor de inzittenden achter
m
li-
G - Regelschuiven voor het openen en sluiten
Schuif op Schuif op
H
-
Schuif voor het richten van de luchtstroom
=
rooster gesloten
O
=
rooster geopend
I
-
Draaiknop voor het openen en sluiten, draaiknop geheel naar beneden
=
roosters gesloten
Page 22
VERWARMING EN VENTILATIE
Bedieningsknoppen
Draaiknop voor regeling van
Draaiknop voor traploze regeling van de aanjagersnelheid.
de
luchttemperatuur.
__---"___
Verwarming
-
Zet de draaiknop voor de temperatuurregeling de rode zone.
-
Zet de draaiknop voor de regeling van de aanjagersnelheid op de gewenste stand.
-
Zet de draaiknop van de luchtverdeling op:
#
Bij niet extreem lage buitentemperatuur en zon.
Draaiknop voor verdeling van de lucht.
48iL31
+j
=j
Voor normale verwarming. Bij zeer lage buitentemperaturen (lager dan
bij zeer vochtige lucht.
-
10°C)
of
Page 23
VERWARMING EN VENTILATIE
Ontwaseming edof ontdooiing van de voorruit en de zijruiten
-
Zet de knop voor de temperatuurregeling in de rode zone.
-
Zet de knop voor de aanjagersnelheid op de maximum snelheid.
-
Zet de knop voor de luchtverdeling op
$$
.
Ventilatie
-
Zet de knop voor de temperatuurregeling in de blauwe zone.
-
Zet de knop voor de regeling van de aanjagersnelheid op de gewenste stand.
-
Zet de knop voor de luchtverdeling op
*j
Het is mogelijk de luchthoeveelheid in een rijdende auto en met uitgeschakelde aanjager te reduceren door de knop voor de lucht-
@
en
9)
verdeling tussen
te zetten.
Page 24

AIRCONDITIONING

Page 25
AIRCONDITIONING
Vaste uitstroomopeningen
A
-
Lucht naar de voorruit
B
-
Lucht naar de zijruiten
C
-
Lucht naar de beenruimten voor
D
-
Lucht naar de beenruimten achter
Verstelbare luchtroosters
E
-
Voor de inzittenden voor
F
-
Voor de inzittenden achter
G
-
Regelschuiven voor het openen en sluiten Schuif op Schuif op
H
-
Schuif voor het richten van de luchtstroom
=
rooster gesloten
O
=
rooster geopend
I
-
Draaiknop voor het openen en sluiten, draaiknop geheel naar beneden
=
roosters gesloten
Page 26
AIRCONDITIONING
Bedieningsknoppen en controlelampjes
Een brandend controlelampje geeft aan dat de betreffende functie
is ingeschakeld.
AUTO
Knop voor het inschakelen van de automatische werking van het hele klimaatregelsysteem (verwarming en airconditioning). Als de automatische stand van de installatie is ingeschakeld, branden beide lampjes. Als er handmatig een functie wordt gewijzigd, dan dooft het bovenste controlelampje.
I
ECON
Knop voor het uitschakelen van de compressor van de aircon­ditioning.
Als deze knop is ingedrukt, gaat het bijbehorende lampje branden, de airconditioning schakelt uit en de buitenluchttoevoerklep gaat open.
Digitale aanduiding van de ingestelde temperatuur (aanduiding waarden tussen 18°C en Bij een stroomonderbreking (losgekoppelde accu, e.d) wordt na het herstel van de verbinding, 22°C of
32°C of tussen
1
'
64OF
72°F
en 90°F).
aangegeven.
Keuzeschakelaar voor het instellen van de gewenste temperatuur en voor het verhogen of verlagen van de temperatuur.
Alser een hogere temperatuur dan 32°C of 90°F wordt ingesteld,
verschijnt het signaal
stelde temperatuur daarentegen onder schijnt het signaal
Oproeptoets voor het weergeven van de buitentemperatuur. Na enige seconden keert het systeem automatisch terug naar het weergeven van de ingestelde temperatuur.
Knop voor het uitschakelen van de installatie. Het lampje gaat bij uitgeschakelde installatie branden.
Knop voor handbediende inschakeling van het recirculatiesys­teem. Het lampje brandt als de recirculatiefunctie permanent is ingeschakeld. Het lampje knippert als de lucht in het interieur wordt ververst.
H1
(Mximale verwarming). Als de inge-
L0
(maximale airconditioning).
18°C
of 64°F ligt, ver-
Page 27
AIRCONDITIONING
Knop voor handbediende luchtverdeling bij verwarming in de winter (lucht hoofdzakelijk naar de beenruimten).
Knoppen voor handbediende keuze van de hoeveelheid toege­voerde lucht.
Met knop
ingeschakeld.
Met knop wordt de aanjager op de hoogste snelheid
ingeschakeld.
Knop voor luchttoevoer naar de voorruit en de zijruiten (voor snelle ontwaseming of ontdooiind.
Knop voor handbediende luchtverdeling bij verwarming, met betere ontwaseming (luchttoevoer naar de voorruit en de been­ruimten). Deze functie wordt automatisch gekozen bij een buiten­temperatuur onder
m
wordt de aanjager op de laagste snelheid
-
10°C
(of
14°F).
Knop voor handbediende luchtverdeling voor gedifferentieerde verwarming (warme lucht naar de vloer en koudere lucht door de roosters op het dashboard).
VENT
Knop voor handbediende ventilatie in de zomer (lucht uit de
roosters op het dashboard).
Automatische airconditioning en verwarming
Deze stelt u in door op knop De verdeling en de hoeveelheid van de lucht worden automatisch
geregeld, afhankelijk van de ingestelde temperatuur. Het bijbeho-
rende display geeft de ingestelde temperatuur en de ingescha­kelde functies aan. De installatie kan, volledig autonoom, als verwarming en als airconditioning functioneren, zonder dat er enige handbediening nodig is. Bij grote verschillen tussen de aanwezige en de gewenste tempe-
ratuur, gaat de installatie op zijn maximum vermogen werken om
zo snel mogelijk het gewenste klimaat te bereiken.
I
1
AUTO
I
te drukken.
Page 28
AIRCONDITIONING
Opmerkingen
Als de "AUTOw-functie is gekozen, wordt de snelheid van de aanjager automatisch aangepast aan de snelheid van de auto, zodat de opbrengst van de luchttoevoer constant
blijft.
BI-LEV
Er wordt uitsluitend tijdens de functies lucht naar de rooster voor de achterpassagiers geleid.
Bij de turbodiesel-uitvoering kan onder zeer zware bedrijfsom­standigheden de airconditioning automatisch uitgeschakeld worden.
Economische werking
De
knop
de compressor energie te sparen.
m
De luchtverdeling en de luchthoeveelheid worden automatisch geregeld en door de controlelampjes aangegeven, op basis van de ingesteld temperatuur. Ongeacht de stand van de recirculatie­knop wordt er bij deze functie buitenlucht door het systeem aangevoerd.
De installatie kan in deze stand de buitenlucht uitsluitend ver­warmen en niet koelen.
Airconditioning met mogelukheid
De luchtverdeling kan tijdens de automatische werking worden gewijzigd door het indrukken van de knoppen
maakt het mogelijk door uitschakeling van
I
voor
B
handmatige bediening
en
I
VENT
Door het indrukken van de knoppen
m
Tevens kunt u de toevoer van buitenlucht wijzigen met knop
a-
ingescnaneld. Als er handmatig een knop voor de luchtverdeling, de luchttoe-
voer of de recirculatie is gebruikt die afwijkt van de door het automatische systeem gekozen werking, dan gaat het controle­lampje naast de knop uit.
De overige regelingen van het systeem blijven echter automatisch.
Starten van
Na het starten van de motor kiest de installatie automatisch alle functies die voor het afzetten van de motor waren ingesteld inclu-
sief de functies die met de hand waren gewijzigd.
kan ook de luchthoeveelheid worden veranderd.
,
waardoor het recirculatiesysteem permanent blijft
de
motor
I
B
12
Page 29
BEDIENINGHENDELS EN -SCHAKELAARS
Hendel voor de buitenverlichting
Werkt alleen als het contact aan staat (stand
Grootlichtsignaal
(onvergrendelde stand) kunt u lichtsignalen met grootlicht geven. Het controlelampje
Buitenverlichting
stand Zie pag.
in stand
28
-
Door de hendel naar het stuur te trekken
ZO
gaat branden.
-
Deze schakelt u in door de schakelaar van
-:g-
voor de parkeerverlichting.
te zetten.
MAR).
Dimlicht
stand
Grootlicht
zetten.
-
Deze schakelt u in door de hendel van stand
$0
s0
te draaien.
-
Hendel vanuit stand
ZOZO
-g-
in
naar beneden
In deze stand kan de hendel niet naar beneden worden verplaatst.
In deze stand kan de hendel niet meer worden gedraaid.
Page 30
BEDIENINGSHENDELS EN - SCHAKELAARS
Parkeerverlichting
In tegenstelling tot het normale stadslicht kan, als de auto langs de kant van de weg wordt geparkeerd, naar keuze één zijde van de auto worden verlicht.
Druk voor het inschakelen van de parkeerverlichting op knop A van het start-/contactslot en draai de contactsleutel in stand PARK (sleutel uitneembaar). Met behulp van schakelaar zijde worden gekozen; als de schakelaar uit staat dan wordt de linker zijde van de auto verlicht en brandt op het instrumentenpaneel het lampje als de schakelaar wordt ingedrukt, dan gaat de verlichting aan de rechter zijde branden en gaat het lampje
B
op het dashboard kan de gewenste
p5
branden.
p$
Richtingaanwijzers
De richtingaanwijzers werken uitsluitend als het contact aan staat.
Standen van de hendel:
=
omhoog omlaag
Als de richtingaanwijzers ingeschakeld zijn, gaat één van de controlelampjes op het dashboard knipperen
;
Bij het terugdraaien van het stuur schakelen de richtingaanwijzers
automatisch uit. De hendel kan ook met de hand worden teruggezet. Bij het wisselen van rijbaan, waarvoor slechts een geringe stuur­beweging nodig is, kan de richting aangegeven worden door de hendel in de eerste stand te zetten (stand zonder vergrendeling); na het loslaten keert de hendel automatisch in de ruststand terug.
rechter richtingaanwijzer
=
linker richtingaanwijzer
(
of
+
)
.
Page 31
BEDIENINGSHENDELS EN - SCHAKELAARS
Hendel voor de ruitewissers en -sproeiers
De ruitewissers en -sproeiers werken alleen als het contact aan staat.
O = Ruitewissers uitgeschakeld
l
=
Intervalstand
2
=
Langzame stand
3 = Snelle stand
u
Door de hendel naar het stuur te trekken, schakelt de ruitesproeiers in.
1
Als de hendel in stand
stand gewijzigd worden door de hendel te verdraaien.
Als de verlichting brandt, gaan na bediening van de ruitesproeiers ook de koplampsproeiers enige seconden werken.
Na het uitschakelen van de ruitewissers keren de wisserarmen automatisch in de ruststand terug.
staat, kan de rustperiode in de interval-
de pomp van
Dimmer voor de verlichting van het instrumentenpaneel en de bedieningsorganen
Als de verlichting brandt kan door de gekartelde knop op de stuurkolom te verdraaien de lichtsterkte van de instrumentenpa­neelverlichting worden geregeld.
Achterruitverwarming
Als het contact aan staat, dan wordt na het indrukken van de schakelaar de achterruitverwarming en de verwarming in de buitenspiegels ingeschakeld. Een tijdschakeling schakelt ze beide na ongeveer automatisch uit. Ze kunnen ook worden uitgeschakeld door de schakelaar nogmaals in te drukken.
8
minuten
Page 32
BEDIENINGSHENDELS EN -SCHAKELAARS
Mistlampen
Druk de schakelaar in als buitenverlichting is ingeschakeld en het contact aan staat. Druk de schakelaar nogmaals in om de mistlampen weer uit te schakelen.
Mistachterlichten
Druk de schakelaar in als de dimlichten of de mistlampen zijn ingeschakeld en het contact aan staat. Druk de schakelaar nogmaals in om de mistachterlichten weer uit te schakelen.
Opmerking
De volgende functies werken ook als de contactsleutel uit het start- lcontactslot is genomen.
Schakelaar voor het elektrisch ontgrendelen van de portieren
Schakelaar voor het elektrisch ontgrendelen van het tankklepje
In plaats van de bediening van deze schakelaar kunt u ook aan de kabel met de ring in de bagageruimte trekken.
Waarschuwingsknipperlichten
Als
de schakelaar
gaan alle richtingaanwijzers en de controlelampjes
en
Druk de schakelaar nogmaals in om ze weer uit
A
op de tunnelconsole wordt ingedrukt,
Q
tegelijkertijd knipperen.
te
schakelen.
A
,
Elektrische vergrendeling van de portieren, het kofferdeksel en het tankklepje
Page 33
ZITPOSITIE
INSTELLEN
Voorstoelen
Stel de stand van de bestuurdersstoel niet af in een rijdende
auto.
Handmatige verstelling
De stoelen kunnen in de lengterichting worden versteld door de
A
hendel
omhoog te trekken en de stoel naar voren of naar
achteren tlz schuiven.
Laat de hendel los en controleer of de stoel vergrendeld is. De rugleuning kan met draaiknop
B
afgesteld worden.
De zithoogte kan afgesteld worden door de telescopische hendel
C
uit te trekken en de zitting naar wens omhoog of omlaag te
verplaatsen. Verdraai knop
D
naar voren om de lendesteun boller en naar
achteren om de lendesteun vlakker te maken.
Elektrische afstelling
(indien aanwezig)
De installatie maakt het mogelijk (als de contactsleutel in de stand
MAR
staat) de stoelen naar persoonlijke behoefte af te stellen:
Op de portierzijde van de zittingen zijn twee "joy stick7'-knoppen gemonteerd, waarmee de stoel versteld kan worden.
Door de knoppen in de onderstaande standen te verplaatsen, kan de ideale zitpositie worden bereikt:
-
I
2 4
5
verstellen van de stoel in lengterichting;
en
3
-
instellen van de zittinghelling;
-
instellen van de stoelhoogte;
-
verstellen van de rugleuning.
Page 34
ZITPOSITIE
INSTELLEN
Elektrische verstelling met geheugen (indien aanwezig)
Instelling opslaan: De gegevens van de afstelling voor
geheugen opgeslagen worden. De bedieningsknoppen zitten op een console aan de zijkant van de stoel. Draai de contactsleutel in stand MAR en stel de stand van de stoel af. Druk op toets "MEMORY" en druk gelijktijdig circa één seconde één van de drie oproeptoetsen (1,2 of deze toetsen kan een instelling worden opgeslagen.
Sla op dezelfde wijze een instelling onder de overige twee toetsen in. Als u een nieuwe instelling in het geheugen opslaat, vervallen de voorgaande gegevens onder hetzelfde nummer automatisch.
3
personen kunnen in het
3)
in. Onder elk van
Oproepen van een instelling:
Draai de contactsleutel in stand MAR en houd de gewenste oproeptoets bereikt. Op elk moment dat de toets wordt losgelaten, stopt het verstellen van de stoel onmiddellijk.
(1,
2 of
3)
ingedrukt totdat de gewenste positie is
Elektrische stoelverwarming (indien aanwezig)
De elektrisch verstelbare stoelen kunnen zijn uitgerust met een thermostatisch geregeld verwarmingselement tussen de bekle­ding en de vulling van de stoel. De bedieningstoets voor het in- en uitschakelen van de verwar­ming zit op een console naast de zitting.
Als de stoelverwarming is ingeschakeld, brandt het controle­lampje
J
op het instrumentenpaneel.
Page 35
ZITPOSITIE INSTELLEN
Achterstoelen
Elekn-ische afstelling (indien aanwezig)
Dit is mogelijk bij ingeschakeld contact.
E
-
Drukknop voor afstelling van de rugleuning met gelijktijdige afstelling van de lengterichting van de rechterstoel.
F
-
Drukknop voor afstelling van de rugleuning met gelijktijdige afstelling van de lengterichting van de linker stoel.
Bij het openen van één van de achterportieren schuift de betref­fende stoel automatisch achteruit om een gemakkelijke instap
mogelijk te maken.
Hoofdsteunen
Voor en achter
De hoogte en de kanteling van de hoofdsteunen zijn verstelbaar. De hoofdsteunen moeten zo afgesteld worden dat het achterhoofd wordt gesteund en niet de nek.
De hoofdsteunen kunnen uit hun zittingen worden verwijderd. Zet hiervoor de hoofdsteunen in de hoogste stand, draai de beide steunpennen een halve slag en trek de hoofdsteunen uit de rugleuning.
Om veiligheidsredenen is het belangrijk dat de hoofdsteunen goed gemonteerd worden. Controleer daarom na de montage over de hoofdsteunen uitsluitend naar voren gekanteld kunnen worden.
Page 36
ZITPOSITIE INSTELLEN
Spiegels
De hellingshoek van het stuurwiel kan in verticale richting ver­steld worden nadat de vergrendelingshendel in de richting van het stuur is verplaatst.
Druk na het verstellen de hendel weer naar voren.
Stel het stuurwiel niet
af
teMl de auto rijdt!
Binnenspiegel
De binnenspiegel heeft een automatisch anti-verblindingssy­steem. Een fotodiode-sensor meet de intensiteit van het licht dat op het spiegeloppervlak valt, en zendt een signaal naar een elek­tronische regeleenheid. Op basis van dit signaal regelt de rege­leenheid het reflecterend vermogen van de vloeistofkristal­diodes, waaruit het spiegeloppervlak is opgebouwd.
Met behulp van schakelaar keld of de gevoeligheid in twee standen worden aangepast.
De spiegel kan in alle richtingen traploos worden versteld. De spiegel heeft een veiligheidsvoorziening, waardoor deze los-
springt tijdens een botsing. deze krachtig in de zitting worden gedrukt.
A
kan deze functie worden uitgescha-
Om
de spiegel weer te monteren, moet
Page 37
ZITPOSITIE INSTELLEN
Buitenspiegels
De buitenspiegels kunnen elektrisch worden versteld door op één van de zijden van schakelaar C kan de spiegel worden gekozen waarop de afstelling betrekking heeft.
Verstel de spiegels uitsluitend als het spiegelhuis in stand Als de breedte van de buitenspiegel problemen oplevert in nauwe
straten, in autowasserettes, enz., dan is het mogelijk de complete spiegel
in
totale breedte van de auto te verminderen. Door knop drukken worden beide spiegels ingeklapt.
Bij uitvoeringen, waarbij de spiegels niet elektrisch kunnen worden ingeklapt, kan het spiegelhuis met de hand worden ingeklapt.
stand 2 tegen de zijkant van de auto te klappen, om de
B
te drukken. Met schuifschakelaar
1
D
staat.
in te
De buitenspiegels zijn uitgerust met verwarming die gelijktijdig met de achterruitverwarming wordt ingeschakeld.
Wanneer u de auto parkeert, raden wij u aan de spiegels geheel in te klappen om beschadigingen te voorkomen.
Page 38
ZITPOSITIE INSTELLEN
Veiligheidsgordels Gebruik
(voorstoelen en zij-zitplaatsen achter) Om de gordel vast te maken moet u gesp
totdat hij hoorbaar blokkeert. Om de gordel los te maken, moet u knop
Deze gordel behoeft niet met de hand te worden versteld. De rolautomaat gordel via de geleidebeugel van de drager. Hierdoor wordt in vrijwel alle omstandigheden een grote mate van bewegingsvrijheid geboden. De rolautomaat wordt niet alleen geblokkeerd bij het snel uit­trekken van de gordel, maar ook tijdens heftige bewegingen van de auto: bochten.
van de automatische rolgordels
A
in sluiting B drukken,
C
indrukken.
D
in het zijpaneel van de auto past de lengte van de
bij
bruusk remmen of optrekken, op hellingen en in
E
automatisch aan aan het postuur
De geleidebeugel van de veiligheidsgordels voor de voorstoelen is in hoogte verstelbaar om de gordel aan te passen aan het postuur van de inzittende.
Om de beugel op de juiste hoogte te zetten, moet u de hendel van het borgmechanisme omhoog of omlaag drukken, waarna de beugel in verticale richting verplaatst kan worden. Controleer na het loslaten van de hendel of de geleidebeugel in één van de standen geblokkeerd is. borgen moet de beugel iets verder omhoog of omlaag getrokken worden, waarna de beugel in vergrendelt.
dejuiste stand met een hoorbare klik
Als de geleidebeugel niet vergrendeld is, kan dit
Om
de gekozen stand te
bij
een
A
ongeval
gevaar opleveren.
Page 39
ZITPOSITIE INSTELLEN
Gebruik van de heupgordel
(van de middelste zitplaats achter)
Leg de gordel om wanneer men goed rechtop zit en steunt tegen
de rugleuning.
Maak de gordel vast door gesp
hoorbaar blokkeert.
G
Druk op knop De lengte van de gordel kan afgesteld worden met klem
aan gordelgedeelte
De gordel is goed afgesteld, als tussen het lichaam en de gordel nog een vuist kan worden geplaatst.
om de gordel los te maken.
I
om te verkorten en aan L om te verlengen.
E
in sluiting F te drukken, totdat hij
H.
Trek
Opmerkingen over
De veiligheidsgordels moeten worden gebruikt op de wijze zoals op de afbeelding is aangegeven.
Om te voorkomen dat de gespen op de verkeerde sluiting wordt aangesloten hebben de gespen van de rolgordels een andere vorm dan de gesp van de heupgordel.
Als de zitplaatsen achter niet worden bezet, gebruik dan de uit-
sparingen in de rugleuning van de achterbank om de gespen, sluitingen en gordels op te bergen.
De vorm en de afmetingen van deze uitsparingen kunnen per uitvoering verschillen.
het
gebruik van de veiligheidsgordels achter
Page 40
ZITPOSITIE INSTELLEN
Algemene opmerkingen voor het gebruik van veiligheidsgor-
dels en kindeniljes
De
gebruikers van de auto dienen zich aan de wettelijke voor­schriften te houden van het land waarin zij met de auto rijden, wat betreft de verplichtingen ten aanzien van en het gebruik van veiligheidsgordels.
is,
Ook als het gebruik niet wettelijk voorgeschreven toch aan dat alle passagiers, ongeacht deze wettelijke voor­schriften, gordels dragen op de achterzittingen en dat kinderen vervoerd worden in een kinderzitje.
Alle kinderen waarvan de fysieke eigenschappen (leeftijd, lengte, gewicht) binnen waardenlbeperkingen van de wet van het land vallen, moeten worden beschermd door passende universele sy­stemen (stoeltjes, wiegjes, kussens) van een goedgekeurd type conform EGIONU-voorschriften
Voor de landen waarin de EGIONU-voorschriften
toepassing zijn, dient u aan de voor dat land geldende voor-
schriften te voldoen.
Het gebruik van semi-universele of speciale systemen moet
worden vergezeld van een verklaring van geen bezwaar van de
fabrikant van de auto voor de extra bevestigingen en voor de
aanvullingen op de typegoedkeuring, waarmee de goedkeuring is
gegeven voor de extra bevestigingen.
Voor het installeren en gebruiken van het bovenstaande systeem,
verwijzen wij naar de instructies van de fabrikant van het sy-
steem, die verplicht is om deze bij te leveren.
44.
raden wij u
44
niet van
De gordel mag niet gedraaid zijn en moet goed tegen borst en bekken aanliggen, maar niet tegen de buik, om te voorkomen dat men onder de gordel uitglijdt.
Controleer van tijd tot tijd of de bevestigingsbouten nog goed vastzitten en of de gordel niet gerafeld of gescheurd is. Controleer bovendien of de oprolautomaat zonder zware punten werkt.
Na een ongeval is het raadzaam de gordel te vernieuwen, ook als deze ogenschijnlijk niet beschadigd is.
U
kunt de gordels met de hand wassen met warm water en een
neutrale zeep. Knijp ze uit en laat ze in de schaduw drogen. Gebruik geen bijtende, blekende of kleurende middelen. Vermijd
het gebruik van alle chemische produkten die het weefsel kunnen aantasten.
Gebruik de gordel niet voor een kind dat bij een volwassene op
schoot zit, waarbij de gordel beiden zou moeten beschermen.
Page 41

AIRBAG

Beschrijving
De Airbag is een veiligheidsvoorziening, die als optional gemon­teerd kan worden, en die een aanvulling vormt op de vei­ligheidsgordels en deze niet vervangt. De airbag beschermt de bestuurder tijdens een frontale aanrijding.
Bij ongelukken van andere aard, zoals zijdelingse aanrijdingen, over de kop slaan enz., ook bij frontale botsingen met lage snel­heid, wordt de bestuurder uitsluitend door de veiligheidsgordel
. .
beschermd.
De AIRBAG is ontworpen en vervaardigd volgens dezelfde prin­cipes als de systemen die in de ruimtevaart lichamelijk letsel tijdens soortgelijke ongelukken moeten voorkomen.
De airbag is in het stuurwiel geplaatst en wordt bij een botsing snel opgeblazen. Op deze wijze ontstaat een opvangkussen dat het lichaam opvangt en letsel beperkt.
Werking
Als de contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid, dan gaat het AIRBAG-(SRS-) controlelampje gedurende
4
seconden branden
om aan te geven dat de zelfdiagnose wordt uitgevoerd en het
systeem klaar voor gebruik is. Daarna gaat het lampje uitsluitend
branden als er een storing in het systeem is. Als het AIRBAG- (of
SRS-)lampje niet gaat branden nadat de contactsleutel in stand
MAR is gedraaid, dan is het lampje zelf defect. Het opblazen van het kussen wordt geregeld door een elektroni-
sche regeleenheid op basis van signalen die afkomstig zijn van een sensor (deceleratiesensor). Deze sensor herkent een frontale aan-
rijding van een bepaalde omvang, waardoor het systeem in wer-
king treedt. Een gasgenerator in het stuurwiel pomp direct het
kussen op. Het onschadelijke gas, waarmee het kussen wordt
95%
opgeblazen, bestaat voor
uit stikstof.
Page 42
AIRBAG
De naaf van het stuurwiel is zodanig ontworpen dat het kussen tijdens het aanrijding direct uit het stuurwiel kan komen, zodat de beweging van het hoofd en een het bovenlichaam van de bes­tuurder wordt opgevangen. Het kussen loopt via speciale ope­ningen aan de zijkanten direct leeg.
Als tijdens het rijden het AIRBAG- (of SRS-)lampje gaat branden, dan is het systeem buiten werking. Ga in dit geval direct en uitsluitend naar een LANCIA-dealer om het systeem te laten repareren.
-
Zie voor het onderhoud en het gebruik van de veiligheidsgor­dels het betreffende hoofdstuk (pag.
-
Na een ongeval moet de AIRBAG vervangen worden.
-
Alle diagnoses van storingen, reparaties en vervangingen van onderdelen moeten overeenkomstig de speciale richtlijnen in het werkplaatshandboek en uitsluitend bij een LANCIA-dealer worden uitgevoerd.
-
Bij verkoop moet de nieuwe eigenaar op de hoogte worden gesteld van het gebruik van het systeem en de speciale hiervoor genoemde instructies. Daarom moet hij beschikken over dit instructieboekje.
-
Aan het einde van zijn zeer lange levensduur moet een
LANCIA-dealer het systeem op uw auto buiten werking stellen.
36
en volgend)
Het systeem kan gedurende een periode van
1
O
jaar functioneren, waarbij de aanvangsdatum kan worden afgelezen op het speciale typeplaatje in het dashboardkastje. Na het verstrijken van deze periode moet het systeem door een LANCIA-dealer worden gecontroleerd.
Op de auto zijn nog twee andere typeplaatjes aangebracht. De opstelling is op de afbeelding aangegeven.
Opmerking: Voor de auto's buiten Italië wordt voor reparaties en onderhoud verwezen naar door de importeur van het betreffende land aangewezen geautoriseerde dealers.
Page 43

CRUISE CONTROL

Beschrijving
De Cruise Control is een elektronisch systeem, dat als optional gemonteerd kan worden, en dat in staat is een vooraf ingestelde kruissnelheid vast te houden zonder dat het gaspedaal behoeft te worden bediend. De ingesteld snelheid moet hoger zijn dan kmlh. Het systeem wordt bediend door middel van hendel de stuurkolom. Met deze hendel kan een snelheid opgeslagen, verhoogd/verlaagd. opgevraagd en geannuleerd worden.
A
rechts naast
40
-
Snelheid verhogenlverlagen: als de Cruise Control is inge­schakeld, kan de ingestelde snelheid worden verhoogd door de
hendel naar stand SET
wordt verlaagd door de hendel naar stand Zodra de hendel wordt losgelaten, wordt de op dat moment
bereikte snelheid opgeslagen en aangehouden.
-
Door de hendel telkens kort in de richting van SET
te verplaatsen, wordt de snelheid na iedere bediening
1
kmlh verhoogd of verlaagd.
circa.
-
Systeem uitschakelen: beweeg de handel kort in de richting
OFF
van stand uitgeschakeld als het rem- of het koppelingspedaal wordt ingetrapt.
-
Oproepen van een opgeslagen snelheid: beweeg de hendel in richting van stand MEMO brengen op de snelheid die het laatst opgeslagen werd.
D
D
te verplaatsen, terwijl de snelheid
.
Daarnaast wordt het systeem automatisch
A
om de snelheid van de auto te
4
SET te bewegen.
SET
D
Attentie
of
4
Werking
-
Opslaan van een snelheid: beweeg hendel A kort naar de stand
D
of
d
SET;
SET opgeslagen en vastgehouden. Eventueel kan de snelheid door het intrappen van het gaspedaal worden verhoogd (bijv. voor inhalen), echter zodra het gaspedaal weer wordt losgelaten, wordt de snelheid teruggebracht tot de opgeslagen waarde.
de actuele snelheid van de auto wordt
Gebruik de waarin het verantwoord is met een constante snelheid te rijden.
Cruise Control
uitsluitend in die verkeerssituaties
Page 44

AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK

De viertrapsautomaat van de Thema (optional op de 16V- en
3.0
V6-uitvoeringen) garandeert:
-
hoog rijcomfort in alle verkeerssituaties, dank zij het grote bereik van de overbrengingsverhoudingen;
-
soepele en snelle schakelfuncties;
-
een brandstofverbruik nagenoeg vergelijkbaar met uitvoe-
ringen voorzien van een vijfversnellingsbak.
De regelkarakteristiek van de hydraulisch unit in de versnellings­bak is gebaseerd op de belasting van de motor en de snelheid van de auto.
Bij lage motorbelasting (gaspedaal gering ingetrapt) zal de ver­snellingsbak zo snel mogelijk naar de langste
overbrengingsver­houdingen opschakelen, waardoor een hoog comfort en een laag brandstofverbruik worden verkregen.
Bij hoge motorbelasting (gaspedaal geheel ingetrapt) kiest de versnellingsbak de versnellingen zodanig dat het maximum ver­mogen van de motor optimaal wordt benut voor een optimale acceleratie.
De keuze van de versnellingen kan automatisch geschieden, maar ook met de hand door de selectorhendel te verplaatsen. In dit geval kan het gedrag van de versnellingsbak aangepast worden aan de wensen van de bestuurder.
De stand van de selectorhendel wordt door letters, cijfers en streepjes op het schakelmasker naast de selectorhendel aangege-
MAR
ven. Als de contactsleutel in stand
staat, dan geeft het verlichte streepje aan in welke stand de versnellingsbak staat. De verschillende letters en cijfers worden permanent verlicht.
-
Parkeren (de motor kan worden gestart)
P
R
-
Achteruit
-
Neutraal (de motor kan worden gestart)
N
D
-
Vooruit rijden, waarbij automatisch uit de vier beschikbare versnellingen wordt gekozen
3 - Vooruit rijden, waarbij de 4e versnelling niet wordt gebruikt
2
-
Vooruit rijden, waarbij uitsluitend de eerste 2 versnellingen worden gebruikt
1
-
Vooruit rijden, waarbij de le versnelling ingeschakeld blijft
Enkele verplaatsingen van de selectorhendel worden verhinderd door een mechanische blokkering om het per ongeluk inscha­kelen van een verkeerde stand te voorkomen. Deze verplaat­singen zijn uitsluitend mogelijk als gelijktijdig knop A op de zijkant van de handgreep wordt ingedrukt: de betreffende ver­plaatsingen zij n:
-
van P naar R en van R naar P;
-
van N naar
-
van N naar D en van D naar N
-
van 2 naar
R
1
Page 45
AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK
Stand
P
=
(PARKEREN)
Deze stand mag uitsluitend worden ingeschakeld als de auto volledig stilstaat en dient als aanvulling op de handrem.
Een blokkeerpal in de versnellingsbak zorgt ervoor dat de aange­dreven voorwielen mechanisch geblokkeerd worden.
P
Als de selectorhendel in stand gestart.
Zowel bij het inschakelen van stand de selectorhendel van stand op de zijkant van
Het verdient aanbeveling om bij deze handelingen het rempedaal ingetrapt te houden.
de
handgreep worden ingedrukt.
staat, kan de motor worden
P
P
als voor het verplaatsen van
naar stand R moet de drukknop
A
R
=
Stand
Voor het inschakelen van stand
motor stationair draaien.
Om de selectorhendel zowel vanuit
zetten, moet drukknop
de selectorhendel direct in
Houd bij het verplaatsen van de selectorhendel het rempedaal ingetrapt; laat het rempedaal los en trap het gaspedaal voorzichtig in.
(ACHTERUIT)
A
R
moet de auto stilstaan en de
P
worden ingedrukt. Vanuit stand R kan
N
worden gezet.
als vanuit N in stand R te
Page 46
AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK
Stand
N
=
(NEUTRAAL)
Stand
D
=
(VOORUIT RIJDEN met automatisch overschakelen)
Als de selectorhendel in deze stand staat, is er geen verbinding tussen de motor en de aangedreven wielen.
De motor kan worden gestart.
Het verdient aanbeveling deze stand te gebruiken bij langduriger
oponthoud (bijvoorbeeld verkeersopstoppingen) om onnodige
slijtage en verhoging van de olietemperatuur in de versnellings-
bak te voorkomen.
Bij kortstondig oponthoud (bijv. bij verkeerslichten) kan de selec­torhendel in een plaats kan worden gehouden door het rempedaal in te trappen.
De selectorhendel kan vanuit stand
gezet, terwijl vanuit stand D eerst de drukknop
ingedrukt. Om de selectorhendel uit stand
A worden ingedrukt.
rijstand blijven staan, waarbij de auto op zijn
R
direct in stand N worden
N
te verplaatsen, moet altijd knop
A
moet worden
Dit is de stand die het meest gebruikt zal worden tijdens het onder normale omstandigheden rijden in de stad, op buitenwegen en snelwegen.
De vier beschikbare versnellingen worden automatisch gekozen, aangepast aan de bedrijfsomstandigheden.
De toerentallen waarbij wordt overgeschakeld, worden zodanig gekozen, dat het optimale compromis tussen prestaties en brand­stofverbruik wordt bereikt.
Voor snelle acceleraties kan het gaspedaal tot op de bodem voorbij het zware punt worden ingetrapt (kick down), waardoor de versnellingsbak de kortst mogelijke overbrengingsverhouding zal kiezen. Als het gaspedaal geheel ingetrapt wordt gehouden, dan gaat de versnellingsbak zich gedragen als of de selectorhen­del in stand voor het zware punt, dan wordt weer uit alle beschikbare versnel­lingen gekozen.
3
staat. Zodra het gaspedaal iets wordt losgelaten tot
Page 47
AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK
Stand D kan vanuit stand 3 direct worden ingeschakeld, terwijl vanuit stand
Stand Vooruit rijden, waarbij de 4e versnelling niet wordt gebruikt.
Deze stand kan worden gebruikt bij het rijden op heuvelachtige wegen, waarbij er regelmatig tussen de 3e en 4e versnelling heen en weer wordt geschakeld en dit als hinderlijk wordt ervaren.
Tijdens afdalingen kan er door de begrenzing tot de 3e versnelling beter op de motor worden afgeremd, dan wanneer stand gekozen.
Stand 3 kan vanuit stand stand
Opmerking:
auto bereikt in stand stand motortoerental niet overschreden.
N
drukknop A moet worden ingedrukt.
3
2
D
drukknop A moet worden ingedrukt.
Bij
de 16V-uitvoeringen wordt de topsnelheid van de
D
naar stand 3 bij een zeer hoge snelheid het maximum
direct worden gekozen, terwijl vanuit
3.
Daarom wordt bij het terugschakelen van
D
is
Stand
2
Vooruit rijden met uitsluitend de eerste 2 versnellingen
Deze stand kan worden gebruikt op steile hellingen, zeker als de auto een aanhanger trekt. In deze stand kan er goed op de motor worden afgeremd, zodat de remmen minder vaak behoeven te worden gebruikt.
Vanuit stand voor de verplaatsing naar stand ingedrukt.
Als de selectorhendel vanuit stand schakelt de versnellingsbak pas terug als de snelheid van de auto is gedaald tot een waarde die door de fabrikant is bepaald. Het verdient aanbeveling deze handeling voorzichtig uit te voeren (in het bijzonder op gladde wegen) omdat tijdens het terugschakelen bij een hoge snelheid de auto de grip op het wegdek kan verliezen en in een slip kan raken.
2
kan stand 3 direct worden ingeschakeld, terwijl
1
drukknop A moet worden
3
in stand 2 wordt gezet, dan
Page 48
AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK
Stand
1
In deze stand blijft ongeacht de snelheid, het motortoerental of de belasting uitsluitend de
Deze stand kan gebruikt worden onder extreme omstandigheden op steile hellingen in het bijzonder als er een aanhanger wordt getrokken.
Voor het inschakelen van deze stand moet altijd drukknop worden ingedrukt, terwijl stand 2 vanuit stand 1 direct kan worden gekozen.
Voor deze stand gelden dezelfde richtlijnen ten aanzien van snel­heden en grip, als die in de laatste alinea onder stand beschreven.
versnelling ingeschakeld.
A
2
zijn
Page 49

INTELLIGENTE WIELOPHANGING

Beschrijving
Een aantal uitvoeringen kan als optional met intelligente wielop­hanging worden uitgerust. We onderscheiden hierbij drie systemen:
-
Automatische niveauregeling op de achterwielophanging,
waarbij automatisch de rijhoogte constant wordt gehouden,
ongeacht wijzigingen (zelfs zeer grote) in de belasting.
-
Wielophanging met geregelde schokdemping. Hierbij kan de
bestuurder kiezen uit een stugge afstelling voor een sportieve
rijstijl of een soepeler demping voor meer comfort.
-
Wielophanging met niveauregeling en geregelde schokdem­ping. Dit type combineert de voordelen van beide voorgaande systemen, zodat het gedrag van de auto onder zeer uiteenlo­pende bedrijfsomstandigheden nog verder verbeterd is.
Bij
auto's met automatisch geregelde schokdemping of met
automatisch geregelde schokdemping met niveauregeling kan
gebruik gemaakt worden van de functie waarbij de schokdempers
in de soepele stand staan, maar zodra de rijomstandigheden dit noodzakelijk maken, de schokdempers automatisch stugger worden afgesteld.
Werking Als de toets AUTO wordt ingedrukt, dan regelt het systeem de
afstelling van de schokdempers automatisch, aangepast aan de rijomstandigheden. Hierdoor wordt het beste compromis tussen comfort en veiligheid bereikt ongeacht de snelheid en de rijstijl (sportief, toeristisch, enz.).
Dat de functie is ingeschakeld, wordt aangegeven door een groen controlelampje.
Wanneer de toets SPORT wordt ingedrukt, dan wordt de schok­demperafstelling aangepast aan een sportieve rijstijl. Bovendien als er een aanhanger wordt getrokken, dan wordt in deze stand de achterwielophanging automatisch aangepast aan de zwaardere belasting.
Dat deze functie is gekozen, wordt aangegeven door een oranje controlelampje.
Bij
een storing in het systeem wordt automatisch overgeschakeld naar de stugste afstelling, als of de SPORT-toets is ingedrukt. Gelijktijdig gaat het rode waarschuwingslampje tussen de twee druktoetsen branden.
Page 50

PORTIEREN

Instapverlichting
Alle portieren zijn aan de onderzijde voorzien van verlichting die de dorpel en het wegdek voor de portieren verlicht, zodra een portier wordt geopend.
Centrale portiervergrendeling
De centrale portiervergrendeling werkt op de vier portieren, het
kofferdeksel en op het tankklepje.
Van buitenaf op slot doen:
kofferdeksel en het tankklepje worden nu vergrendeld).
Van buitenaf ontgrendelen:
de portieren worden ontgrendeld).
Van binnenuit op slot doen:
kofferdeksel en het tankklepje worden nu vergrendeld).
Van binnenuit openen:
van één van de voorportieren omhoog (uitsluitend de portieren worden ontgrendeld).
draai de sleutel in stand 1 (ook het
draai de sleutel in stand 2 (uitsluitend
druk op schakelaar
druk op schakelaar
a
-41
,
of trek knop A
(ook het
De knoppen op de achterportieren dienen uitsluitend voor het vergrendelen en ontgrendelen van het betreffende portier.
Belangrijk
Als de centrale portiervergrendeling kort achtereen een aantal
malen wordt bediend, dan blokkeert de elektronische regeleen­heid het systeem circa Gedurende deze wel met de hand worden ver-/ontgrendeld, echter het centrale
systeem is buiten werking. Na de zijn normale werking. Het verdient daarom aanbeveling de centrale portiervergrende­ling met tussenpozen van enige seconden te bedienen.
De batterij voor de verlichting in de sleutel kan worden vervangen
door met een schroevedraaier het deksel van het batterijvak op de
sleutel te verwijderen en de batterij door eenzelfde exemplaar te
vervangen. Let er hierbij op dat de positieve
gericht moet zijn.
Lege batterijen moeten
worden ingeleverd.
2
2
minuten.
minuten kunnen de afzonderlijke portiersloten
2
minuten herneemt het systeem
(+)
zijde naar boven
bi
een daarvoor bestemd depot
Page 51
PORTIEREN
Kinderveiligheidsslot
l
-
Kinderveiligheidsslot vergrendeld. Het portier kan niet van binnenuit geopend worden.
2
-
Kinderveiligheidsslot ontgrendeld.
Het kinderveiligheidsslot blijft ook ingeschakeld als de sloten met
de centrale portiervergrendeling ontgrendeld worden.
(op de achterportieren)
Afstandsbediening voor
(indien gemonteerd) Het systeem voor het op afstand ver-lontgrendelen van de portie-
ren en het kofferdeksel werkt met een infrarood zender en ontvanger.
Door dit systeem wordt de atmosfeer niet met radiogolven veront­reinigd. Bovendien is het ongevoelig voor elektromagnetische interferentie.
De afstandsbediening bestaat uit een ontvanger hemelbekleding in het interieur is gemonteerd worden door één of meer (maximaal 6) zenders.
Het systeem werkt ook als de contactsleutel niet in het contactslot zit en het heeft een bereik van ongeveer
tussen de zender en de ontvanger mag echter nooit kleiner zijn
40
a
dan
worden als de sloten bevroren zijn. Richt de zender op de ontvanger en druk toets D op de zender in.
Houd er rekening mee dat elk obstakel tussen de zender en de ontvanger het bereik beperkt of het signaal blokkeert.
Bedenk dat portier- en ruitstijlen evenals het dak zulke obstakels
vormen. Het signaal dringt door transparante oppervlakken (ruiten), ech-
ter vuil, sneeuw en ijs op de ruiten kunnen het bereik beperken.
De ontvanger kan 6 verschillende codenummers onthouden. Bij iedere zender zit een plaatje staat vermeld. Dit plaatje moet u apart bewaren.
Om de ontvanger of de zender af te stellen moet u als volgt te werk gaan:
-
50 cm.
Druk knop A in en houd hem ingedrukt met een puntig voor­werp (bijv. een pen). Het rode led B gaat branden. Dit betekent dat de ontvanger klaar is voor het opslaan van de code van de zender.
vergrendelenlontgrendelen portieren
C
-
die tegen de
-
die bediend kan
3
+
4
meter.
De
afstand
Bovendien kunnen de portieren ontgrendeld
E,
waarop het eigen codenummer
Page 52
PORTIEREN
-
Druk op knop D van de zender totdat het rode led B niet meer uitgaat. Dit duidt erop dat de ontvanger de code van de zender
heeft opgeslagen.
-
Laat knop A los, het rode led B blijft nu ongeveer 8 seconden knipperen. Dit duidt erop dat de code is opgeslagen.
Toegang tot het geheugen van de ontvanger met een reeds bekende zender
-
Druk knop A in en houd hem ingedrukt, na ongeveer seconden licht led B op.
-
Bedien de reeds bekende zender; led B blijft nu branden.
-
Zet de nieuwe zender aan; led B gaat uit.
-
Laat knop A los, led B knippert gedurende ongeveer seconden. Dit duidt erop dat het codenummer is opgeslagen.
2
8
Als u binnen
seconden knop A opnieuw indrukt, gaat led
B
8
opnieuw branden om aan te geven dat de ontvanger gereed is de volgende code op te slaan. Herhaal vervolgens de hiervoor be-
schreven handelingen. Wanneer u een zender verliest is het mogelijk de ontvanger een
nieuwe code te laten opslaan. Dit kan op twee manieren:
-
Toegang tot het geheugen van de ontvanger met een reeds bekende zender of door middel van een impuls van een zender
waarvan de code reeds in het geheugen is opgeslagen.
-
Toegang tot het geheugen van de ontvanger door middel van het codenummer op het plaatje
E.
Handmatige toegang tot het geheugen
van
de ontvanger
In dit geval moet u het codeplaatje E hebben, dat u bij de originele zender heeft gekregen.
Op dit plaatje staan
6
cijfers die samen de code vormen die moet
worden ingebracht volgens de volgende procedure:
-
Druk twee maal op knop A, led B knippert 3 maal en gaat
2
vervolgens
-
Wanneer led B opnieuw gaat branden, druk dan knop A het
seconden uit.
aantal keren in dat het eerste cijfer op het plaatje aangeeft (wanneer dit nul is, moet u niets indrukken), na ongeveer seconden na de laatste druk op knop A gaat het rode led B voor
2
seconden uit. Herhaal deze handelingen nog 5 maal, totdat u alle cijfers van de code hebt ingebracht. Als de code juist is ingebracht, gaat het rode led
-
Druk knop A in en houd hem ingedrukt, waarna de rode led
B
knipperen.
B
gaat branden.
-
Bedien de nieuwe zender; het rode led B gaat uit.
-
Laat knop A los, het rode led B blijft ongeveer 8 seconden knipperen om aan de geven dat het codenummer is opgeslagen.
2
Page 53
PORTIEREN
Waarschuwing
Als de zender kort achter elkaar een aantal malen wordt bediend,
2
dan blokkeert de regeleenheid het systeem circa Gedurende deze
2
minuten kunnen de afzonderlijke portiersloten
minuten.
wel met de hand worden ver-/ontgrendeld, echter het centrale
2
systeem is buiten werking. Na de
minuten herneemt het systeem
zijn normale werking. Het verdient daarom aanbeveling de zender van de afstandsbe-
diening met tussenpozen van enige seconden te bedienen. Controleer of de batterij van de afstandsbediening nog werkt (als
u op knop D drukt, moet het led gaan branden). Als dat niet het geval is, moet u de batterij vervangen (door het plastic dekseltje met een schroevedraaier uit de opening te verwijderen) door een exemplaar van hetzelfde type. Plaats de batterij in de houder op de aangegeven manier.
Lege batterijen moeten bij een daarvoor bestemd depot worden ingeleverd.
Diefstalbeveiliging
(indien gemonteerd)
De diefstalbeveiliging kan met behulp van de afstandsbediening gelijktijdig met het ver- lontgrendelen van de portieren worden
in-luitgeschakeld. De diefstalbeveiliging bestaat uit de volgende componenten:
-
elektronische regeleenheid
-
infrarood zender
-
infrarood ontvanger bij het voorste plafondlampje
-
omtreksensoren (portieren, motorkap, kofferdeksel)
-
ultrasone bewegingsdetectiesensor
-
sirene met eigen voeding en tijdschakelaar
-
controleled op het dashboard
Diefstalbeveiliging inschakelen:
-
druk op toets D van de zender. Alle richtingaanwijzers blijven
3
gedurende
seconden constant branden, de rode led F gaat branden op een wijze die op de volgende pagina wordt ver­klaard en de ontsteking (benzinemotoren) of de brandstoftoe­voer (dieselmotoren) wordt geblokkeerd.
Diefstalbeveiliging uitschakelen:
-
druk op toets D van de zender. Alle richtingaanwijzers knippe­ren
3
maal, de rode led F op het dashboard gaat uit en de ontsteking of de brandstoftoevoer wordt vrijgegeven. Als de portieren met de sleutel worden ontgrendeld en vervol­gens worden geopend, dan treedt het alarm in werking.
Alarm:
-
De sirene treedt gedurende circa richtingaanwijzers gaan circa
30
seconden in werking, alle
2
minuten knipperen en de actie wordt in het geheugen van de elektronische regeleenheid opgeslagen.
Het alarm treedt als de diefstalbeveiliging is ingeschakeld, in werking bij:
-
opening van een porties, de motorkap of het kofferdeksel;
Page 54
PORTIEREN
-
binnendringinglbeweging in het interieur;
-
snelle ontlading van de accu;
-
doorknippen van de bedrading tussen regeleenheid en sirene;
Als het alarm is geactiveerd, wordt zowel de akoestische als de visuele alarmcyclus drie keer herhaald.
De rode led board levert de volgende informatie over het systeem. Na het inschakelen voert het systeem een controle uit in drie fases:
Testfase:
-
de led knippert 4 keer per seconde gedurende 7 seconden om aan te geven dat de werking van alle sensoren wordt gecon­troleerd.
Foutdetec tiefase:
-
de led blijft gedurende 5 seconden constant branden als er een storing in een ultrasone detectiesensor wordt gevonden;
-
de led knippert 10 keer per seconde gedurende 5 seconden als één van de omtreksensoren defect is;
Bij
defecte sensor uitgeschakeld, waarbij het systeem op de ove­rige sensoren blijft functioneren.
Bewakingsfase:
-
de led knippert l keer per seconde om aan te geven dat het systeem ingeschakeld is.
Na het uitschakelen kan de led, als de contactsleutel in stand MAR staat, eventuele diefstalpogingen tijdens de bewakingsfase zichtbaar maken:
-
led brandt constant gedurende 5 seconden: diefstalpoging gesignaleerd door de ultrasone
-
led knippert stalpoging gesignaleerd door de omtrekbeveiliging (portieren, motorkap, kofferdeksel).
F
onder de centrale ventilatieroosters op het dash-
p.
-
.- -. - .
een eventuele storing in één of meer sensoren wordt de
bewegingsdetectiesensor;
10
keer per seconde gedurende 5 seconde: dief-
Als er dieren in de auto achterblijven, kan de bewegingsdetectie­sensor op de volgende wijze uitgeschakeld worden:
-
draai de contactsleutel in stand MAR;
-
draai de contactsleutel in stand STOP;
-
draai de contactsleutel binnen 2 seconden in stand MAR
-
draai de contactsleutel binnen 1 seconde in stand STOP
-
draai de contactsleutel binnen 2 seconden in stand
-
draai de contactsleutel binnen 1 seconde in stand STOP
Een akoestisch signaal geeft gedurende
2
seconden aan, dat de
MAR
sensoren zijn uitgeschakeld.
Schakel de sensoren op de volgende wijze weer in:
-
draai de contactsleutel in stand MAR;
-
draai de contactsleutel in stand STOP of PARK en verwijder de
contactsleutel;
-
schakelde diefstalbeveiliging m.b.v. de afstandsbediening in.
Opmerking
De wijze waarop het alarm wordt ingeschakeld, kan aangepast zijn aan afwijkende wetgeving in bepaalde landen. Met behulp van een sleutelschakelaar kan de sirene uitgeschakeld en van de regeleenheid losgekoppeld worden in geval van onder­houdswerkzaamheden, storingen in het systeem, verlies van de zender, enz. Voor deze schakelaar moet dezelfde sleutel worden gebruikt als voor het ver-lontgrendelen van de portieren. Als de rode led op het dashboard een storing in een sensor aan-
geeft, wendt u dan direct tot een LANCIA-dealer om de.storing te
laten verhelpen. Met behulp van speciale apparatuur waarover de LANCIA­dealer beschikt, kan opgevraagd worden welke sensor het alarm heeft ingeschakeld. Deze informatie kan nuttig zijn om eventuele verschillen van mening met verzekeringsmaatschappijen op te heffen.
Page 55
PORTIEREN
Elektrische ruitbediening Het systeem functioneert als de contactsleutel in de stand
MAR
staat. De ruitbediening van het bestuurdersportier kan ook werken als
de contactsleutel uit het slot is genomen, mits het portier geopend
is.
In deze situatie stopt de ruit direct, zodra de schakelaar wordt
losgelaten.
Zijruiten
A - Met schakelaar
vóór
AUTO
wordt de zijruit aan de bestuurders-
zijde bediend.
Schakelaar
A
hoeft slechts kort te worden ingedrukt, waarna
de zijruit automatisch geheel geopend of gesloten wordt. De
op
beweging van de zijruit kan
iedere stand worden gestopt
door nogmaals op de schakelaar te drukken.
B
-
Met schakelaar B op de linker armsteun wordt de zijruit aan de passagierszijde bediend.
-
Met schakelaar C op de armsteun aan de passagierszijde
C
gemonteerd wordt de zijruit rechts bediend.
Zijruiten achter
D
-
Met schakelaar D op de tunnelconsole kan de zijruit rechts­achter worden bediend. Een tweede schakelaar is op de armsteun rechtsachter geplaatst.
E
-
Met schakelaar E op de tunnelconsole kan de zijruit links­achter worden bediend. Een tweede schakelaar is op de armsteun linksachter geplaatst.
F
-
Schakelaar F dient om de elektrische ruitbediening op de armsteunen achter te blokkeren.
Onzorgvuldig gebruik van de elektrische ruitbediening
.I.
kan gevaar op leveren voor verwonding. Bij het verlaten van de auto dient de bestuurder altijd de contactsleutel uit het slot te nemen, ook als er passagiers de auto achterblijven. Onthoud dat de elektrische ruitbe­diening van de zijruit aan de bestuurderszijde werken als de contactsleutel
is
verwijderd, maar het por-
tier is geopend.
ook
in
kan
Page 56

MOTORKAP

Motorkap openen
De motorkap wordt ontgrendeld door aan de hendel links naast de
stuurkolom te trekken.
Druk
op hendel A aan de voorzijde van de motorkap om de haak
los te maken.
B
Trek de motorkap omhoog en maak stang Zet de motorkap geheel open en plaats het uiteinde van stang
D
de opening
van de motorkap en druk de stang naar rechts in de
los uit klem C.
B
borging om het onverwacht dichtvallen van de motorkap te voorkomen.
in
Druk
d
-
voor het sluiten van de motorkap steunstang B in opberg-
klem C.
Laat de motorkap vanaf een hoogte van circa
20
cm
dichtvallen en druk hem daarna niet meer aan. Controleer of de motorkap vergrendeld is.
Deze
handeling moet zorgvuldig uitgevoerd worden, omdat een onjuiste plaatsing van de stang het onverwacht dicht­vallen
van
de motorkap tot gevolg kan hebben.
Page 57
KOFLAMPEN
Koplampen afstellen
Een juiste afstelling van de koplampen is van fundamenteel belang voor de veiligheid en het comfort voor uzelf en de overige weggebruikers. Bovendien zijn er wettelijke voorschriften. Als u daar niet aan voldoet, bent u in overtreding.
Plaats de spanning (zie binnenzijde van de omslag) op een vlakke onder­grond voor een licht oppervlak dat zich in de schaduw bevindt (bijv. een muur).
Zet op de muur ter hoogte van het middelpunt van de koplampen twee kruisjes.
Zet de auto op 10 meter van de muur en controleer, als de auto niet is voorzien van automatische hoogteregelaars op de koplampen, of de hendels staan.
Schakel het dimlicht in: de punten centimeter in een verticale lijn onder de kruisjes staan.
onbelaste
auto met de banden op de voorgeschreven
A
in de stand voor gemiddelde belading (stand
P-P
moeten ongeveer
1)
15
De dimlichtbundel kan in verticale richting (hoogllaag) worden afgesteld met behulp van stelschroef
A.
De horizontale afstelling
(linkslrechts) kan geschieden met stelschroef B. De aangegeven waarden hebben betrekking op de Italiaanse
wetgeving. Deze waarden kunnen in andere landen afwijken.
De hoogte van de lichtbundel kan aangepast worden aan de belading met behulp van een handbediend of een automatisch systeem.
Rij auto's met automatische hoogteregelaars is een hydraulisch systeem gemonteerd, dat de koplampafstelling continu aanpast aan de belading van de auto.
Het systeem kan goed functioneren als de lading in de bagage­ruimte tot het volgende gewicht beperkt blijft:
-
maximaal 125 kg;
-
maximaal 320 kg bij auto's met automatische niveauregeling en elektronisch geregelde schokdemping.
Page 58
KOPLAMPEN

BAGAGERUIMTE

De handbediende hoogteregelaars bestaan uit twee hendels die onder stelschroeven deze hendels kan de koplampafstelling in twee vaste standen aangepast worden aan de belading:
1
-
stand bij auto's met gemiddelde belading;
2
-
stand bij volle belading.
A
op de koplampen zijn gemonteerd. Met
Het is belangrijk dat de hoogteregelaars beide in dezelfde stand staan:
1-1
of
2-2.
Kofferdeksel
Openen:
kastje of ontgrendel het slot met de sleutel en druk vervolgens op knop
Van buitenaf vergrendelen:
in het kofferdekselslot hetzij via het slot van de voorportieren.
Van binnenaf vergrendelen:
Attentie:
afgesteld op een door de fabrikant bepaald gewicht. Elke onoor­deelkundige toevoeging aan het gewicht van het kofferdeksel (spoiler, enz.) kan een veilig gebruik van het kofferdeksel in gevaar brengen.
ontgrendel het slot met de toets
9
in het dashboard-
C.
vergrendel het slot met de sleutel hetzij
druk op toets
De gasveren die het kofferdeksel ondersteunen, zijn
4
.
Vergroten
Als de auto is uitgevoerd met een gedeelde achterbank, kan de bagageruimte vergroot worden door het deel achter de rugleuning van de voorstoelen als laadruimte te gebruiken. De hoedeplank kan echter niet worden verwijderd.
Page 59
HAGAGERUIMTE
Bij
een deelbare achterbank zijn er verschillende mogelijkheden
om
de bagageruimte te vergroten. De keuze is afhankelijk van het
aantal passagiers en de te vervoeren bagage.
-
Plaats de sluitingen van de veiligheidsgordels in de uitspa­ringen onder de middelste armsteun.
-
Trek hendel A opzij en kantel de zitting naar voren.
-
Hendel B bedient de vergrendeling van de rugleuning en is voorzien van een slot dat met de portiersleutel ver-lontgren­deld kan worden.
Ga voor het neerklappen en weer terugkantelen van de achter­bank op de volgende wijze te werk: Op de tekeningen is het rechter deel te zien; voor het linker deel de procedure gelij
k.
is
1 - Slot vergrendeld
2
-
Slot ontgrendeld
Page 60
BAGAGERUIMTE
-
Trek hendel B op de rugleuning omhoog, trek de rugleuning naar voren en houd daarbij de veiligheidsgordel aan de zijkant.
Handel als volgt om de achterbank weer in de normale positie te
zetten:
Trek de veiligheidsgordel naar de zijkant en houd hem daar tijdens het opklappen van rugleuning.
Til de rugleuning op en duw deze naar achteren totdat u de klik van het borgmechanisme hoort. Vergrendel zonodig het slot van het borgmechanisme om te voorkomen dat de bagager-
uimte vanuit het interieur bereikbaar is. Kantel de zitting terug en let er daarbij op dat de heupgordel
boven de zitting blijft. Controleer of het gordelgedeelte tussen de rugleuning en de zitting niet gedraaid is.
Belangrijk
Zorg dat de auto gelijkmatig beladen is (personenlbagage) zonder het maximum toelaatbaar gewicht te overschrijden.
Controleer of voorwerpen in de bagageruimte niet naar voren kunnen schieten tijdens een noodstop.
Skiluik
Bij auto's met een ongedeelde achterbank is een skiluik aange­bracht, dat uitsluitend dient voor het vervoer van lange voor­werpen (bijv. ski's) die vanuit de bagageruimte door het luik kunnen worden gestoken.
Het skiluik is bereikbaar nadat de middelste armsteun naar beneden is gekanteld. Verwijder vervolgens de bekleding die op de afbeelding is aangegeven en ontgrendel het slot met de sleutel. Kantel vervolgens het skiluik in de richting van de bagageruimte.
B
Trek voor het sluiten het luikje aan band vergrendeling blokkeert. Breng de bekleding aan.
Bij uitvoeringen met elektrisch verstelbare achterstoelen gaat het skiluik in de richting van het interieur open.
omhoog totdat de
portier-
Page 61
13AGAGERUIMTE
-
TANKEN
VAN
BRANDSTOF - ACCESSOIRES
Als u de auto
!>e bagageruimte kan worden afgesloten voor het onderhouds­personeel, waarbij zij de auto toch kunnen verplaatsen. Geef de contactsleutel Vergrendel met behulp van sleutel
-
kofferdekselslot;
-
dashboardkastje (zodat de ontgrendelknop voor het koffer­deksel onbereikbaar is);
-
borgmechanisme van de rugleuning (bij auto's met gedeelde achterbank).
Tankklepje
Ontgrendelen_
in
de garage achterlaat
B
af en laat de portieren ontgrendeld.
vanuit het interieur door het indrukken van toets
A
de volgende sloten:
B
Vevgrendeletr
Het tankklepje kan met de hand worden ontgrendeld: open het kofferdeksel en het luikje aan de rechter zijde in de bagageruimte. Trek vervolgens aan de ring die met een kabel is verbonden.
Opmerking
van buitenaf door het met de sleutel vergrendelen van een voorportier
vanuit het interieur door het indrukken van toets
4.
Dashboardkastje
Het slot kan met een sleutel worden ontgrendeld. Druk om de klep te openen op knop
Na opening van de klep wordt het dashboardkastje door een lampje verlicht. Op de binnenzijde van de klep zijn twee beker­houders aangebracht.
In het dashboardkastje zit knop
kofferdeksel.
A.
B
voor het ontgrendelen van het
De brandstoftank staat onder damping te voorkomen. Het is daarom een normaal verschijnsel dat u een sissend geluid hoort als de
druk
om brandstofverlies door ver-
tankdop wordt losgedraaid.
Page 62
ACCESSOIRES
Sigare-aansteker,
Voor het gebruik van de aansteker moet knop A worden inge-
Na
drukt. terug en is de aansteker gereed voor gebruik. In het achterste gedeelte van de middenconsole bevindt zich een stekkerdoos
(1 2 V)
die ook voor de sigare-aansteker kan worden gebruikt.
De asbakken (voor de achterpassagiers zijn ze in de portieren geplaatst) kunnen uit de houder getrokken worden om ze te legen.
12V-stekkerdoos en
ongeveer
15
asbak
seconden springt de knop automatisch
B
Digitaal
Op het display worden de uren De lichtsterkte wordt automatisch aangepast na het in- of uit-
schakelen van de buitenverlichting.
Correctie Correctie
De cijfers van zowel de uuraanduiding als van de minuten, ver­schijnen automatisch, in een vast ritme als u de knop ingedrukt houdt. de cijfers te laten verspringen. Dit laatste is vooral nuttig als u dichtbij het juiste cijfer bent. niet oplet, het cijfer al voorbij is.
Door tegelijkertijd knop elementen van de display op (behalve de eerste linksboven) en knipperen de twee punten in het midden. Na het loslaten van de knoppen begint het klokje te lopen.
klae
(O
tot
23)
en minuten aangegeven.
van
de uren:
van
de minuten:
U
kunt de knop ook telkens indrukken en weer loslaten om
druk op knop
druk op knop
Zo
A
en knop B in te drukken, lichten alle
A.
B.
kunt u voorkomen dat u als u even
Page 63
ACCESSOIRES
Interieurverlichting
Plafondlumpje voor
Het plafondlampje A gaat automatisch branden als een voorpor­tier wordt geopend. Het plafondlampje is voorzien van een "dimmer", waardoor de lichtsterkte geleidelijk toeneemt.
Zodra het portier wordt gesloten, gaat het plafondlampje ook geleidelij k uit.
Bij
gesloten portieren kan het lampje met knop B worden inge-
schakeld. In dit geval gaat het lampje direct op volle sterkte
branden.
C
Met knop D kan het verstelbare kaartleeslampje uitgeschakeld
worden in- en
H
Druk op knop leeslampje H.
voor het inschakelen van het verstelbare kaart-
Zonnekleppen
De zonnekleppen kunnen tegen de voorruit gekanteld worden, maar ook nadat ze uit borging worden gedraaid.
A
zijn losgehaakt, tegen de zijruit
Plufondlampjes achter
Eén van de plafondlampjes E gaat automatisch branden zodra het bijbehorende portier wordt geopend. Bij gesloten portier kan het lampje met schakelaar
F
worden ingeschakeld.
Page 64
ACCESSOIRES
Op de zonneklep aan de passagierszijde is een verlichte make­upspiegel gemonteerd, die achter een schuifje is opgeborgen.
Door het schuifje te openen, schakelt automatisch de verlichting in. Door het schuifje te sluiten of de zonneklep tegen de hemelbe­kleding te kantelen, wordt de verlichting automatisch uitge-
schakeld. Op de zonneklep aan de bestuurderszijde is een opbergvak voor
documenten aangebracht.
Zonwering voor de achterruit
De auto is voorbereid op de montage van een imperiaalfski-
drager. Steek de bevestigingsbouten in de vier aangegeven gaten
in de regengoot en draai ze vast. De schroefdraadgaten zijn niet direct zichtbaar, daarom moet het
afdichtrubber op de aangegeven plaatsen iets worden verplaatst.
Trek de zonwering aan haak A omhoog en vergrendel deze haak aan zitting
Als de haak wordt losgemaakt van de zitting en naar beneden wordt bewogen, dan rolt de zonwering automatisch in zijn houder
OP-
B
boven de achterruit op de hemelbekleding.
Het rijden met zware of volumineuze bagage op een imperiaal, wijzigt de rijeigenschappen van de auto. Maximum toelaatbare dakbelasting:
Controleer nog
goed
na
enige kilometers
vast zitten.
100
kg.
of
de bevestigingsbouten
Page 65

OPENDAK AUTORADIO

Elektrisch bedienbaar schuiflkanteldak (indien aanwezig)
De elektrische bediening werkt alleen met de contactsleutel in de
MAR.
stand Met één enkele schakelaar A wordt het dak geopend, gesloten en
aan de achterzijde open en dicht gekanteld.
w
.
Druk voor het openen van het dak op geopend gaat automatisch een lijst omhoog om een sterke lucht­circulatie in de auto te voorkomen.
Druk voor het sluiten van het dak op de geribbelde zijde van de schakelaar.
Druk bij een volledig gesloten opendak nogmaals op de gerib­belde zijde om de achterzijde van het dak omhoog te kantelen. In deze stand is een snelle luchtverversing mogelijk. Druk op om het dak weer dicht te kantelen.
Bij de overgangen van de werking openen-sluiten naar de wer­king openen-dichtkantelen en omgekeerd, moet eerst de hande­ling voor het sluiten of dichtkantelen geheel worden uitgevoerd.
B
Met behulp van handgreep afdekken van de ruit, worden geopend en gesloten.
kan het zonnescherm voor het
Als het dak wordt
Bij een storing in de elektrische werking van het schuifdak, is het mogelijk het dak met de hand te sluiten of dicht te kantelen door dop
C
te verwijderen en de bedieningsas met een schroevedraaier
te draaien.
Oneigenlijk gebruik van
A
dak
kan Als de bestuurder de auto verlaat, dient hij altud de con­tactsleutel te verwijderen, ook als er passagiers achterblijven.

Autoradio

De auto kan als optional door de fabriek zijn uitgerust met een autoradio, die bestaat uit:
-
vaste autoradio met afneembaar front;
-
twee luidsprekers voor
-
twee luidsprekers achter
-
elektrisch bedienbare antenne
De auto is in elk geval voorbereid op de inbouw van een geluidsin­stallatie. Deze voorbereiding bestaat uit de bedrading voor de aansluitingen, en uit inbouwplaatsen voor de radio, de luidspre­kers en de antenne.
De radio moet worden ingebouwd in het opbergvak in de midden­console en kan met behulp van een tuimelklep aan het zicht worden onttrokken.
Verwijder het opbergvak en vervang dit door de speciale sierlijst die bij de auto is geleverd. Zowel het opbergvak als de sierlijst zijn met schroeven aan de binnenkant boven bevestigd.
gevaar voor verwondingen oplevenin.
een
elektrisch bedienbaar open-
in
de auto
Page 66
AUTORADIO
Na verwijdering van het opbergvak zijn de volgende kabels bereikbaar:
l - Afgeschermde antennekabel
?
-
Zwarte 8 polige stekker voor het aansluiten van de luid­sprekers
3
-
Witte 8 polige stekker voor de voeding en de elektrische antenne
Gebruik voor de aansluitingen de speciale stekkers die via de LANCIA-dealer verkrijgbaar zijn.
De voorste luidsprekers worden aan de zijkanten onder het dash­board gemonteerd. kast en de ander bij het luchtrooster aan de rechter zijkant.
De achterste luidsprekers worden aan beide uiteinden van de hoedeplank gemonteerd. De aansluitkabels bevinden zich in de bagageruimte.
Eén
links bij het dekseltje van de zekeringen-
Links in de bagageruimte bevinden zich de afgeschermde anten-
nekabel en de voedingskabels voor een elektrische antenne.
Opmerking:
Als de telescoopantenne niet volledig zijn volledig uit- of ingetrokken stand bereikt, moeten de antennedelen met een vochtige doek en zeep worden gereinigd.
Page 67
ACHTER
HET
STUUR
Page 68
STARTEN
VAN
DE MOTOR
Algemeen
Zet de versnellingspook in vrij en trap het koppelingspedaal geheel in. Dit laatste is vooral van belang bij lage buitentempera­turen, om te voorkomen dat de startmotor ook de versnellingsbak moet aandrijven. Zet bij auto's met automatische versnellingsbak de selectorhendel voor het starten in stand De stroomverbruikers met een hoog stroomverbruik (airconditio­ning, achterruitverwarming, ruitewissers, enz.) worden tijdens het starten automatisch uitgeschakeld. Het contactslot is voorzien van een herstartbeveiliging. Daarom moet de contactsleutel voor een nieuwe startpoging eerst op stand STOP worden teruggedraaid.
Laat de contactsleutel nooit in de stand is uitgeschakeld.
Vermijd na het starten hoge toerentallen en bruusk gas geven. Verlang bovendien de eerste kilometers niet de maximum presta­ties van de motor. Laat de motor niet op bedrijfstemperatuur komen door hem stationair te laten draaien. Het is beter direct weg te rijden en de motor niet te zwaar te belasten bij gemiddelde toerentallen. Hier­door is de motor sneller op bedrijfstemperatuur.
Laat de motor nooit in een gesloten ruimte draaien: uit­laatgassen zijn giftig.
N
of P.
MAR
staan, als de motor
Starten van de benzinemotor
De elektronische regeleenheid van het inspuitsysteem zorgt ongeacht de buitentemperatuur en de temperatuur van de motor voor een optimaal mengsel, zodat de motor direct aanslaat.
-
Trap het gaspedaal
-
draai de contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen.
Zie bij startproblemen de paragraaf "Voorzorgsmaatregelen voor het beschermen van het 7
1.
Starten van de turbo-dieselmotor
-
Draai de contactsleutel in de stand tenpaneel gaat het controlelampje
-
Wacht met de contactsleutel in de stand lampje
-
Start de motor met iets ingetrapt gaspedaal, onmiddellijk nadat het controlelampje gedoofd is. Langer wachten is scha-
delijk, omdat de temperatuur in de voorkamers, die door de voorgloeibougies zijn verwarmd, daalt.
Bij een buitentemperatuur onder de normaal in de handel verkrijgbare dieselolie paraffine-afzet­tingen, die de vloeibaarheid verminderen. Hierdoor kunnen er problemen ontstaan met de brandstoftoevoer, in het bijzonder tijdens en direct na het starten.
m
NIET
in;
uitlaatgasreinigingssysteem"
MAR.
m
uitgaat;
-10°C
op pagina
Op het instrumen-
branden.
MAR
tot het controle-
ontstaan er in de
Page 69
STARTEN VAN
DE
MOTOR
WEGRIJDEN MET
DE
AUTO
Om deze problemen te voorkomen verdient het aanbeveling de dieselolie te mengen met het vorstbeveiligingsmiddel
AREXONS
Mix"
in de verhouding die in de gebruiksaanwijzing is aangegeven. Dit produkt garandeert een optimale werking van de dieselolie en een
optimaal motorrendement, ook bij temperaturen onder de
Het vorstbeveiligingsmiddel den bijgemengd voordat er paraffine-afzettingen in de dieselolie voorkomen. Het naderhand toevoegen heeft geen enkele invloed op de dan reeds geblokkeerde motor. Voor een juiste menging moet eerst het vorstbeveiligingsmiddel
"Diesel Mix"
dieselolie wordt getankt.
Wanneer er wordt gereden in gebieden waar de temperatuurver­schillen groot zijn (bijv. in de bergen), dan verdient het aanbeve-
ling te tanken op de plaats waar de temperaturen het laagst zijn.
Noodstarts
Wanneer de motor niet wil aanslaan (lege accu of een zeer lage temperatuur), mag u bels en een accu met eenzelfde of een iets grotere capaciteit als de gemonteerde accu (zie pagina 148). Volg voor de aansluiting de aanwijzingen op pagina strikt de aanwijzingen in de paragraaf "Voorzorgsmaatregelen voor het beschermen van het op pagina Het gebruik van een acculader voor het starten van de motor moet beslist worden afgeraden omdat de stroomsterktes van een accu-
lader de regeleenheden van de ontsteking en de inspuiting kunnen beschadigen. Bij auto's met Control System zal na een noodstart het controle­lampje keer starten doven.
(of een ander produkt met dezelfde specificaties)
"Diesel Mix"
AREXONS
(benzine- en turbodieselmotoren)
7
1
op.
C';1
blijven branden; dit lampje moet na de volgende
in de tank worden gegoten, voordat er
uitsluitend
gebruik maken van hulpstartka-
uitlaatgasreinigingssysteem"
AREXONS
"Diesel
-20°C.
moet wor-
9 1 en volg

Wegrijden met de auto

Met handgeschakelde versneUingsbak
Alle versnellingen inclusief de achteruit zijn gesynchroniseerd. De versnellingen kunnen worden ingeschakeld door de versnel­lingspook overeenkomstig het schema op de pookknop te ver­plaatsen. De achteruit kan niet per ongeluk worden ingeschakeld door toepassing van de schuifblokkering Voor het inschakelen van de achteruit vervolgens moet in de "vrijw-stand de schuifring A omhoog worden getrokken en de pook naar rechts en naar achteren worden verplaatst.
Belangrijk
tijdens het bedienen van de pook het koppelingspedaal geheel worden ingetrapt. Er mogen zich daarom onder de pedalen geen voorwerpen bevinden die het geheel intrappen van de pedalen kunnen verhinderen: let er hierbij in het bijzonder op of extra vloermatten niet zijn dubbelgevouwen en zo de slag van de pedalen beperken.
Voor een correct gebruik van de versnellingsbak moet
A.
"R"
moet de auto stilstaan;
Page 70
WEGRIJDEN MET DE
AUTO
Met automatische versnellingsbak
en
3.0
(optional alleen op 16V-
-
Houd de voetrem ingetrapt.
-
Kies de gewenste stand:
-
Laat het rempedaal opkomen en geef geleidelijk gas: de auto
V6-uitvoeringen)
D,
3,2, 1 of R (zie pag. 42
-+
gaat nu rijden en de automatische versnellingsbak kiest de versnellingen overeenkomstig de stand van de selectorhendel.
Stoppen met de auto met automatische versnellingsbak
-
Gaspedaal loslaten.
-
Rempedaal intrappen.
-
Bij een korte stop met stationair draaiende motor behoeft de
N
selectorhendel niet in stand
te worden verplaatst; houd de
auto op zijn plaats door het rempedaal in te trappen.
-
Gebruik de versnellingsbak niet om de auto op een helling op zijn plaats te houden door het gaspedaal in te trappen.
-
Bij een langer oponthoud met draaiende motor moet de selec­torhendel in stand
N
of P worden gezet en de handrem worden
aangetrokken.
-
Als u de auto verlaat, terwijl de motor nog draait, moet de selectorhendel zowel op een vlakke als op een hellende weg
beslist
in stand P worden gezet.
46).
Tips voor het gebruik van auto's met automatische versnel­lingsbak
Zie voor het slepen van de auto pag. 93 Schakel stand
R
uitsluitend in als de auto stilstaat en de motor stationair draait. De motor moet ook stationair draaien bij het inschakelen van de standen
D,
3,2,1 voor vooruit rijden als de
auto stilstaat.
-
Houd tijdens het bergop rijden in het bijzonder wanneer er een aanhanger wordt getrokken de versnellingsbak niet uitsluitend
in een stand die het aantal versnellingen beperkt, zoals 3,2,
1.
Even kort controleren welke versnelling de automatische ver­snellingsbak zelf in stand D kiest, kan een belangrijk hulp­middel zijn om de optimale versnelling op een bepaald traject te bepalen.
-
Gebruik bij voorkeur de kick down voor een snelle acceleratie (bijvoorbeeld voor inhalen) in plaats van met de hand naar een lagere stand terug te schakelen. Gebruik dit laatste uitsluitend
als er gedurende een langere tijd in een lagere versnelling moet worden gereden.
-
Gebruik de kick down niet als u twijfelt over de grip van de banden op het wegdek (gladheid, natte wegen). De plotselinge
vergroting van het koppel op de wielen kan doorslippen tot gevolg hebben, waardoor u de controle over de auto kunt verliezen.
Als de auto bij lage temperaturen lang buiten heeft gestaan, kan het voorkomen dat de automatische versnellingsbak tij­dens de eerste minuten langzamer werkt. Wij raden u aan in het begin langzaam gas te geven en het gaspedaal geleidelijk te bedienen.
Page 71
VEILIG. COMFORTABEL EN ECONOMISCH RIJDEN
Algemene tips en suggesties
-
Stel de stoel, het stuur en de achteruitkijkspiegels op het pos­tuur van de bestuurder af. Doe de veiligheidsgordels goed om.
-
Lange reizen moeten in een zo goed mogelijke conditie worden begonnen en zo mogelijk in etappes worden verdeeld,
vooral in drukke vakantie-periodes. Rijd niet te lang achter elkaar, maar las regelmatig pauzes in. Gebruik deze pauzes om een beetje te bewegen en weer op krachten te komen. Een
lichte en vitaminerijke maaltijd draagt ertoe bij, dat de refle­xen en de concentratie worden behouden.
-
Zorg voor een constante luchtverversing. Gebruik hiervoor de vele mogelijkheden die het verwarmings- en ventilatiesysteem
biedt.
-
Bij nachtelijke ritten is het belangrijk dat de lichtbundels van de koplampen goed zijn afgesteld. Een te "lage" afstelling vermindert het licht, waardoor de ogen sneller vermoeid raken. Een te "hoge" afstelling is hinderlijk voor de tegen-
liggers en is wettelijk verboden.
-
Rijd nooit van een helling af met een afgezette motor; onder deze omstandigheden werkt de servo-rembekrachtiger niet en
moet er krachtiger op het rempedaal worden getrapt.
-
Laat de motor na een zware rit even "op adem komen". Zet de motor niet onmiddellijk af, maar laat hem eerst enige seconden stationair draaien totdat de wijzer van de
koelvloeistoftempe-
ratuurmeter een lagere waarde aangeeft.
Zonder van een "vlotte rijstijl" te moeten afzien, is het door het opvolgen van enkele eenvoudige tips toch mogelijk brandstof te besparen.
-
Bij verkeerslichten niet onnodig gas geven en niet plankgas optrekken.
-
Gas geven voordat de motor wordt afgezet is nutteloos en voor uitvoeringen met een turbo zelfs schadelijk.
-
Rijd niet met het gaspedaal geheel ingetrapt. Het brandstof­verbruik zal gunstiger zijn, als u geleidelijk gas geeft en niet harder rijdt dan
-
Gebruik als het verkeer en de weg het toelaten de hoogste
213
van de topsnelheid.
versnelling
-
Verwijder het imperiaal als dit niet wordt gebruikt.
Page 72
VEILIG, COMFORTABEL EN ECONOMISCH RIJDEN
-
Laat de motor niet langer dan noodzakelijk draaien.
-
Geopende ruiten en te lage bandenspanning verhogen de
weerstand, en daardoor neemt het brandstofverbruik toe. Bovendien heeft een te lage bandenspanning hoge en onre­gelmatige slijtage tot gevolg.
-
In stadsverkeer of in file-verkeer bij lage snelheid verdient het
aanbeveling de grote stroomverbruikers (achterruitverwar-
ming, mistlampen, ventilatie op de maximumsnelheid, enz.)
niet langer dan strikt noodzakelijk te gebruiken. Zo wordt voorkomen dat de accu zwaar wordt belast, terwijl hij nauwe­lijks wordt opgeladen.
-
Let op de algemene toestand van de auto en vooral op die van de motor. Laat met de voorgeschreven regelmaat de werk-
zaamheden van het "Geprogrammeerde Onderhoudsschema" uitvoeren.
Specifieke tips en suggesties
Uitvoeringen met
-
Het anti-blokkeersysteem in combinatie met het conventio­nele remsysteem voorkomt het blokkeren en daardoor het
slippen van de wielen. Dit heeft tot gevolg dat de bestuurbaar­heid tijdens een noodstop behouden blijft, waarbij het gedrag van de wielen zeer snel aangepast wordt aan de wijzigingen in het wegdek.
Vanzelfsprekend blijft ondanks het ABS nog de uiterste voor­zichtigheid van de bestuurder geboden bij het rijden op gladde, besneeuwde of natte wegen.
Uitvoeringen met Viscodrive
-
De Viscodrive beperkt automatisch het doorslaan van de aan­gedreven wielen. Als bij het wegrijden de auto met één aange­dreven wiel op een zeer stroef wegdek en met het andere op een glad gedeelte staat, dan moet er binnen
gas worden teruggenomen als één wiel met een hoog toerental doorslipt, omdat anders de viscokoppeling tussen de aandrijf­assen oververhit en beschadigd kan worden.
Het verdient in een dergelijke situatie aanbeveling weg te rijden met een laag motortoerental, waarbij zonodig een tien­tal seconden gepauzeerd moet worden, voordat een nieuwe poging wordt uitgevoerd.
A
BS
10
+
15
seconden
Page 73
UITLAATGASREINIGINGSSYTEMEN
Lambdasonde
De lambdasonde meet het percentage zuurstof in het uitlaat­gas en zendt een signaal naar de regeleenheid van het inspuit­systeem. De regeleenheid bepaalt aan de hand van dit signaal de hoeveelheid brandstof die moet worden ingespoten om de
stoichiometrische verhouding te realiseren (d.w.z. de juiste
verhouding tussen lucht en benzine).
Koolmonoxyde, stikstofoxyde en onverbrande koolwaterstof­fen zijn de belangrijkste schadelijke bestanddelen in de uitlaatgassen.
De katalysator is het "laboratorium" waarin, nadat de juiste temperatuur is bereikt, een hoog percentage van deze be­standdelen in onschadelijke stoffen wordt omgevormd.
Dit proces wordt veroorzaakt door zeer kleine deeltjes edel­metaal die gelijkmatig in holten van een keramisch element zijn verdeeld. Het keramische element wordt omgeven door een metalen huis.
Het ontsnappen van benzinedampen in de atmosfeer is een verontreinigingsbron, die, hoewel minder schadelijk dan de
uitlaatgassen, altijd actief is, ook bij een afgezette motor en
een stilstaande auto.
Omdat het onmogelijk is deze dampen te voorkomen, zorgt een systeem ervoor, dat ze opgevangen worden in een speciaal actieve-koolfilter, waaruit de dampen bij draaiende motor worden afgezogen.
Voorzorgsmaatregelen voor het beschermen van het laatgasreinigingssysteem
Denk er altijd aan dat benzine die niet in de motor verbrand wordt, naar de katalysator wordt geleid, waardoor de katalysa­tor oververhit en beschadigd kan worden.
Als de motor moeilijk start ontsteking of andere oorzaken, dan kan een onverbrand benzinemengsel de katalysator bereiken.
Onder deze omstandigheden moet het worden afgeraden de startpoging voort te zetten, in het bijzonder door duwen, aan­slepen of door de auto van een helling te laten rollen; gebruik voor noodstarts
Als de storing tijdens het rijden ontstaat, dan kan worden doorgereden, waarbij de motor zo min mogelijk moet worden belast.
Naast de hierboven vermelde voorzorgsmaatregelen moeten
ook de volgende adviezen in acht worden genomen:
-
Laat de klepspeling en de andere motorafstellingen binnen de voorgeschreven intervallen van het geprogrammeerde onderhoudsschema controleren.
uitsluitend
enlof "overslaat" door een defecte
een hulpaccu.
uit-
lucht/-
Page 74
UITLAATGASREINIGINGSSYSTEMEN
Rijd de brandstoftank niet te ver leeg. Een te laag brand-
stofniveau in de tank kan een onregelmatige ontsteking en een te hoge uitlaatgastemperatuur tot gevolg hebben, waardoor de katalysator kan worden beschadigd.
Geef tijdens lange afdalingen af en toe gas. Hierdoor wordt de levensduur van de katalysator verlengd.
Laat de motor nooit, ook niet tijdens testwerkzaamheden met losgenomen bougiekabels draaien.
Laat de motor bij lage buitentemperaturen niet langer dan
een halve minuut bij stationair toerental warmdraaien.
Na een lang traject met lage snelheid te hebben afgelegd (zeer druk verkeer of file-rijden) moet zo mogelijk enige
kilometers met een motortoerental rond
min. worden gereden. Op deze wijze worden eventuele
kooldeeltjes verwijderd.
Bij elke storing in de werking van de motor moet u zich zo snel mogelijk wenden tot een LANCIA-dealer die de storing ver­helpen en de motor afstellen kan.
Hitteschilden
Het is niet toegestaan hitteschilden van welke aard dan ook op de katalysator of het uitlaatsysteem te monteren; ook mogen de gemonteerde hitteschilden niet worden verwijderd.
3000
+
3500
per
Het aanbrengen van beschermende coating op de onderzijde van de auto
Op de katalysator, de lambdasonde en het uitlaatsysteem mag onder geen enkele voorwaarde een beschermende laag aange­bracht worden; dek deze onderdelen af tijdens het aanbrengen van de coating.
Het parkeren
ATTENTE!
van
de auto
Onder normale bedrijfsomstandigheden ontwikkelt de katalysator veel warmte die ook nog uitstraalt naar het uitlaatsys­teem achter de katalysator; de tempera­tuur kan nog verder stijgen onder buiten­gewone bedrijfsomstandigheden van de motor.
Parkeer de auto niet boven brandbare stoffen; houd er rekening mee dat gras, droge bladeren en dennenaalden door de uitgestraalde warmte kunnen ontbran-
Page 75
BESCHERMING VAN
HET
MILIEU
Aanbevelingen
-
Laat de onderhoudsbeurten en eventuele reparaties op tijd uitvoeren, zodat de motor optimaal blijft
draaien. Let hierbij vooral op de bougies, de klepspeling, de inspuitventielen, het luchtfilter en het
uitlaatsysteem zoals aangegeven in het hoofdstuk "Onderhoud en praktische tips".
-
Laat de motor bij langduriger oponthoud niet stationair draaien.
-
Vermijd het "sportief' wegrijden en het gebruik van "tussengas" bij het overschakelen. Deze hande-
lingen zijn technisch niet noodzakelijk en er worden op deze manier grote hoeveelheden schadelijke uitlaatgassen uitgestoten.
-
Vermijd naast het bovengenoemde ook andere omstandigheden die een hoog brandstofverbruik tot gevolg kunnen hebben (overbelasting van de auto, niet op de voorgeschreven spanning opgepompte
banden, foutieve wieluitlijning, enz.) en die dus gepaard gaan een toename van de hoeveelheid
schadelijke uitlaatgassen.
-
Ga met een auto, uitgerust met een dieselmotor, direct na het starten (dit in tegenstelling tot wat gebruikelijk is) rijden, met een zo laag mogelijk toerental.
om
de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen te beperken
Page 76

HET TREKKEN VAN AANHANGERS

Algemene aanwijzingen
Voor het trekken van aanhangwagens en caravans moet de auto worden uitgerust met een trekhaak van een goedgekeurd type en moet de elektrische installatie worden aangevuld met een stek­kerdoos voor de aanhanger (aanwijzingen op de volgende pagina's).
Bovendien moet de auto uitgerust worden met speciale achteruit-
kijkspiegels aan de voorspatborden van de auto.
Let er op dat het maximum klimvermogen van de auto door het trekken van een aanhangwagen of caravan wordt beperkt.
Tijdens het afdalen van hellingen moet constant remmen ver-
meden worden; het is beter om terug te schakelen en op de motor af te remmen.
Denk er tevens om dat het gewicht van de aanhanger dat op de trekhaak rust van het laadvermogen van de auto moet worden afgetrokken.
Het maximum toelaatbaar aanhangergewicht heeft betrekking op het totale gewicht van de aanhangwagen of caravan, inclusief accessoires en de bagage (zie pagina
150 en 15
1).
Let erop dat het gewicht van de aanhanger de wettelijke bepa­lingen niet overschrijdt.
Bij uitvoeringen met intelligente wielophanging moet tijdens het trekken van aanhangers met behulp van de toets op het dashboard de "SPORTw-stand worden gekozen; in deze stand is de afstelling van de schokdemping automatisch aangepast aan de zwaardere belasting.
Montage van de trekhaak
U
kunt de trekhaak zelf aan de carrosserie bevestigen mits u zich houdt aan de richtlijnen die in de tekening op pagina 75 zijn opgenomen.
Voor de mechanische verbinding moet gebruik worden gemaakt van:
-
een kogeltrekhaak model "CUNA 50
1"
(tabel CUNA NC
138-30);
-
een aanhangerkoppeling, model "CUNA 501" (tabel CUNA NC 438- 15).
Voor de elektrische aansluiting moet een 7 polige 12V stekker-
verbinding (tabel CUNA NC 165-30) gebruikt worden.
De stekkerdoos kan bevestigd worden op de daarvoor bestemde steun op de trekhaak.
De stekkerverbindingen moeten worden aangepast. Monteer ook een richtingaanwijzerrelais, dat is aangepast aan de grotere stroomafname
(3
x 2 1
W).
Bovendien moet de massa van de auto met de massa van de aanhanger worden doorverbonden via een 7-polige stekkerverbinding en een kabel met een kerndiameter van 2,5 mm2.
Page 77
TREKKEN VAN AANHANGERS
Naast de verplichte verlichting en een eventueel elektrisch gere-
gelde rem mag er nog slechts een 15W-gloeilamp voor de bin­nenverlichting van de caravan op de elektrische installatie van de auto worden aangesloten.
De elektrisch geregelde rem moet rechtstreeks op de accu worden aangesloten met een kabel met een diameter van
Alle werkzaamheden zijn samengevat en geïllustreerd in de "Appendix" achter in de boekje.
Remmen Er mogen in geen geval modificaties aan het remsysteem van de
auto worden uitgevoerd. Het remsysteem van de aanhanger moet
geheel onafhankelijk van het hydraulisch remsysteem van de auto worden bediend.
Opmerking:
de installatie wordt afgeweken van de in dit hoofdstuk beschreven
'montagenormen. Voor de bevestigingspunten van de trekhaak
dient de gebruiker zich er van te overtuigen dat deze punten voldoen aan eventuele wettelijke bepalingen van het land, waarin
het kenteken van de auto is afgegeven.
LANCIA accepteert geen verantwoordelijk als bij
2,5
mm2.
Midden van reservewielbak
De fabrikant van de trekhaak is verplicht om op dezelfde hoogte als de kogelkop een goed zichtbaar plaatje aan te brengen van afdoende afmeting en deugdelijk materiaal met daarop de vol­gende gegevens:
MAXIMUM TOELAATBARE KOGELDRUK (Voor auto's met 1300 kg toelaatbaar aanhangergewicht)
MAXIMUM TOELAATBARE KOGELDRUK
(Voor auto's met 1400 kg toelaatbaar aanhangergewicht) MAXIMUM TOELAATBARE KOGELDRUK 105 kg.
(Voor auto's met 1500 kg toelaatbaar aanhangergewicht)
I
9
1 kg.
98
kg.
+
I~iddGan
de kogel
45540
Page 78
TREKKENVANAANHANGERS
Elektrisch
1
-
schema
7-polige stekkerdoos voor de elektrische verbinding tussen auto en aanhanger
2
-
Aansluitpunt op de zekeringen- en relaiskast voor de mist­achterlichten van de aanhanger
3
-
Richtingaanwijzerrelais op de zekeringen- en relaiskast ver­vangen door een exemplaar met dubbele capaciteit
4
-
Aansluitpunt op de zekeringen- en relaiskast voor de achter-
lichten van de aanhanger
5
-
Aansluitpunt op de zekeringen- en relaiskast voor de rem-
lichten van de aanhanger
6
-
Aansluitpunt op de zekeringen- en relaiskast voor de rich­tingaanwijzers van de aanhanger
-
Massa-aansluiting voor de aanhanger op het massapunt in de
7
bagageruimte van de auto
In zwart: bestaande aansluitingen op de auto
In
n>od:
aan
te
brengen aansluitingen
Page 79
WAT
TE
DOEN
BIJ
...
Page 80
...
BANDEPECH
Vervangen van een wiel
Het gebruik van het kleine noodreservewiel moet beperkt blijven tot het rijden naar een reparatiewerkplaats:
tage van het noodreservewiel mag niet sneller worden gereden dan 80 kmlh.
Het reservewiel heeft een maximum levensduur van 3000
km.
Bandenspanning Er mag niet meer dan één noodreservewiel op de auto zijn
gemonteerd.
Zet de auto zo mogelijk op een vlakke ondergrond; trek de handrem aan en schakel de eerste versnelling in. Zet eventueel blokken of andere voorwerpen achter en voor de wielen om de auto te blokkeren, in het bijzonder op hellingen.
. Het reservewiel en de kunststof houder voor de krik en het boord-
gereedschap zijn onder de vloer van de bagageruimte opgeborgen.
. . . . .
.
.
. . . . .
.
. . . . .
. . . . .
na mon-
.
4,2
bar
Til de bekleding in de bagageruimte op en haak deze vast zoals
aangegeven op de afbeelding.
Neem het reservewiel, de krik met de bijbehorende slinger, de
schroevedraaier en de wielsleutel uit de bagageruimte.
Verwijder het wieldeksel door de platte zijde van de schroeve­draaier tussen de velg en het wieldeksel te steken.
Draai de wielbouten van het te vervangen wiel met sleutel ongeveer Draai de krik iets op. Zet de uitsparing krik om de opstaande rand van de chassisbalk. Plaats de krik dichtbij het wiel dat verwisseld moet worden tussen de nokken
De krik is juist geplaatst, als de buitenste rand van de steunplaat onder de krik samenvalt met de denkbeeldige lijn tussen het midden van de voorband en de achterband.
één
slag los.
B
in de bovenzijde van de
A
C.
Page 81
...
BANDEPECH
Krik de auto op (let op: de krik moet goed verticaal staan) totdat het wiel enige centimeters van de grond is.
Draai de vier reeds losgedraaide wielbouten geheel uit en trek het wiel van de naaf. Monteer het reservewiel en let er daarbij op, dat de centreerpen en één van de symmetrisch geplaatste Draai de vier wielbouten handvast. Laat de auto zakken en verwijder de krik. Draai de wielbouten gelijkmatig kruiselings vast in de volgorde die op de detailafbeelding is aangegeven.
Het wieldeksel kan niet gemonteerd worden op het noodreserve-
wiel. De kunststof houder voor de krik en het boordgereedschap die onder het noodreservewiel is geplaatst, dient verwijderd te worden als een normaal wiel in de reservewielbak wordt geplaatst.
pasgaten in de velg valt.
Page 82
...
BANDEPECH
De montage van een normaal wiel geschiedt op dezelfde hiervoor beschreven wijze als bij het noodreservewiel. Let er bij de mon­tage van het wieldeksel op dat de uitsparing in het wieldeksel zich ter hoogte van het ventiel bevindt. Druk het wieldeksel met de hand aan (niet slaan), en let er daarbij op dat alle borghaken in de
velg grijpen.
Controleer na ongeveer vastzitten.
Bij auto's die zijn uitgerust met lichtmetalen velgen wordt het losdraaien van de wielbouten vergemakkelijkt door het speciale verlengstuk boordgereedschap van de auto.
A
te gebruiken. Dit verlengstuk behoort tot het
100
km of de wielbouten nog goed
Let bij het vervangen van een wiel troleer de opstelling van de krik onder de auto zorgvuldig om te voorkomen dat de auto van de krik valt.
De
krik dient uitsluitend voor het vervangen van een wiel.
De
krik mag in geen geval gebruikt worden voor het uit-
voeren van werkzaamheden onder de auto. Het
noodreservewiel dient zo snel mogelijk door een nor-
maal wiel te worden vervangen. Indien u andere velgen dan de originele wilt monteren,
raadpleeg dan uw LANCIA-dealer: alleen met velgen die speciaal bestemd zijn voor de verschillende uitvoeringen heeft u de garantie dat er geen problemen ontstaan tijdens de montage en het gebruik.
Controleer regelmatig de spanning van de banden, inclu­sief het reservewiel.
op
uw veiligheid. Con-
Page 83
...
DEFECTE BUITENVERLICHTING
Algemene aanwijzingen
Als een lampje niet brandt, controleer dan eerst of de zekering niet doorgebrand is, voordat u de verlichtingsunit opent om de lamp te vervangen.
Vervang de defecte lamp uitsluitend door eenzelfde type lamp met hetzelfde vermogen.
Een halogeenlamp mag u alleen aanraken op het metalen gedeelte! Wanneer het lampeglas in contact komt met de vingers, wordt de levensduur van de lamp beperkt.
per
Wanneer u schoonmaken met een doekje met alcohol en daarna drogen. In de betreffende paragrafen staat het aangegeven als het om een halogeenlamp gaat.
Gloeilamp van de koplamp vervangen
Trek stekker A los, waarbij de stekker ter hoogte van de pijlen moet worden vastgepakt en verwijder rubberen manchet
ongeluk de bol hebt aangeraakt, moet u hem
B.
Haak veer C los. Verwijder de te vervangen lamp
Let
op: haiogeenlamp.
Gloeilamp van een verstraler vervangen
Draai beschermdop E circa
D
(60155
90"
en verwijder deze vervolgens.
W).
F
Trek stekker Haak veer Verwijder de te vervangen lamp
Let
op: bhgeenlamp.
G
los.
los
(55
W).
Page 84
...
DEFECTE BUITENVERLICHTING
Gloeilamp
Fitting C is bereikbaar nadat de richtingaanwijzerunit is verwij­derd door veer paragraaf).
Draai fitting fitting.
van de buitenverlichting voor vervangen
A
en stekker B los te maken (zie ook betreffende
C
circa
90"
en trek het glasfittinglampje (5
W)
uit de
Gloeilamp van het parkeerlicht voor vervangen
Draai schroeven A los en verwijder de complete unit. Draai de fitting lampje (5
Gloeilamp van de richtingaanwijzer
Haak veer A los, druk op de borglip die op de afbeelding is
aangegeven, en trek stekker richtingaanwijzerunit.
B
W)
circa 45 O en trek hem
met de bajonetfitting.
uit
de unit. Vervang het
voor
vervangen
B
los. Verwijder de complete
C
los
Draai schroeven Vervang de gloeilamp(en)
en verwijder de fittinghouder.
(2
1
W)
met de bajonetfitting.
Page 85
...
DEFECTE BUITENVERLICHTING
Gloeilamp van de mistlampen voor vervangen
Verwijder de unit voor de parkeerverlichting voor, zodat schroe­ven
C
bereikbaar worden.
Draai deze schroeven los.
h
Maak vanaf de binnenzijde van de bumper de voedingsstekkers
los en verwijder de complete mistlamp.
r
D
Verwijder beschermdeksel trek stekker Haak veer Vervang de gloeilamp
Let
op: halogeenlamp
Gloeilamp van de richtingaanwijzer op het voorspatbord ver­vangen
Maak de kunststof wielkuipbescherming gedeeltelijk los. Maak vanuit dg wielkuip de borghaken op de richtingaanwijzeru-
A
nit
E
los.
F
los.
los en trek de unit naar buiten.
die met 4 schroeven is bevestigd en
(55
W).
Vervang het glasfittinglampje
(5W).
Page 86
...
DEFECTE BUITENVERLICHTING
Gloeilamp in achterlichtunit vervangen
Draai moeren A los, verwijder de bekleding en haak de lippen van de achterlichtunit los.
B
Vervang de gloeilamp(en) (bajonetfitting). C = richtingaanwijzer (2 1 W)
=
remlicht (2 1 W) en parkeerlicht (5 W) (duplolamp)
D
E
=
achterlicht (5W)
F
=
achteruitrijlicht
G
=
Mistachterlicht
Gloeilamp van de kentekenplaatverlichting vervangen
Draai de bevestigingsschroeven los en verwijder het lampeglas Vervang het buislampje (5 W).
(2 (2
1
W)
1
W)
H.
Page 87
...
DEFECTE
INTERIEURVERLICHTING
Gloeilamp van plafondlampje en kaartleeslampje voor vervangen
Verwijder het lampeglas A door voorzichtig op de aangegeven zijde te drukken.
Vervang de
gloeilamp(en) (5
W
bajonetfitting).
Draai voor het vervangen van de gloeilamp in het kaartleeslampje
schroeven lampje en keer het om. Draai de fitting D fitting. Vervang het glasfittinglampje
Let
Gloeilamp van plafondlampje en kaartleeslampje achter ver­vangen
Verwijder het lampeglas A door een schroevedraaier onder het
aangegeven punt te steken. Vervang het glasfittinglampje (5
B
los en verwijder deksel
op: halogeenlamp
C.
Verwijder het plafond-
90"
(5
W).
en verwijder de
W)
Draai voor het vervangen van de gloeilamp in het kaartleeslampje
schroef
vanaf de achterzijde bereikbaar is.
B
los. Verwijder het plafondlampje, waarna de fitting
C
Page 88
...
DEFECTE INTERIEURVERLICHTING
Druk met de punt van een schroevedraaier op de aangegeven
lippen om de fitting los te maken. Vervang het glasfittinglampje (5W.
Let op: halogeenlamp
Gloeilamp van de verlichting
Kantel de zonneklep naar beneden en open het schuifje A geheel. Steek de punt van een schroevedraaier voorzichtig op de aange-
geven punten onder de lijst en wrik de spiegel met de lijst naar buiten.
Vervang
buislampje(s)
B
in
rechter zonneklep vervangen
(3
W).
Gloeilamp
Haak het lampeglas A los, trek de fitting uit en vervang het glasfittinglampje (5
in
het dashboardkastje vervangen
W).
Page 89
...
DEFECTE INTERIEURVERLICHTING
...
EEN DOORGEBRANDE ZEKERING
Gloeilamp van dorpelverlichting vervangen
Draai de twee bevestigingsschroeven en kantel het lamphuis omhoog. Vervang de gloeilamp
Let op: halogeenlamp
Gloeilamp van de bagageruimteverlichting vervangen
(5
W
-
bajonetfitting).
A
Haak het lampeglas A los, trek de fitting uit en vervang het glasfittinglampje
Opstelling van de zekeringen
De elektrische installatie wordt beveiligd door zekeringen die op diverse punten in de auto zijn opgesteld.
De zekeringen voor de meest gebruikte stroomverbruikers zijn
ondergebracht in een zekeringenkastje links van de stuurkolom. Deze zekeringen zijn bereikbaar nadat de doppen draaid en het deksel is verwijderd.
Boven iedere zekering is een symbool aangebracht dat het belan­grijkste beveiligde component aangeeft.
(5
W).
A
zijn losge-
Page 90
...
EEN DOORGEBRANDE ZEKERING
Om te controleren of een zekering is doorgebrand moet het contact en alle elektrische stroomverbruikers worden uitgescha­keld. Trek de zekering met behulp van tang controleer of de verbindingsstrip C
is doorgebrand, dan moet de zekering door een exemplaar met
hetzelfde ampèrage worden vervangen. Het beveiligde ampèrage is duidelijk op iedere zekering aange-
geven.
Voordat de zekering wordt vervangen, moet het doorbranden worden verholpen.
Aan de rechter zijde in de zekeringenkast zijn zes reservezeke­ringen van diverse amperages geplaatst. Bovendien zit daar ook een tangetje B, waarmee het verwijderen van een zekering kan worden vereenvoudigd.
C
ononderbroken is. Als de strip
B
uit zijn zitting en
eerst
de oorzaak van
Zekeringen in de zekeringenkast
Grootlicht links met grootlichtcontrolelampje.
Grootlicht rechts.
Buitenverlichting linksvoor en rechtsachter, kentekenplaatverlichting rechts, verlichting digitale klokje, intervalrelais koplampsproeiers.
Buitenverlichting rechtsvoor en linksachter, controlelampje buitenverlichting, verlichting links, lichtsterkteregelaar, verlich­ting sigare-aansteker voor en achter, verlichting asbak, schakelaarverlichting buitenspiegelver­stelling.
Claxons.
Elektroventilateur van het motorkoelsysteem (benzinemotoren zie voor overige uitvoeringen pag.
POMPA
BENZ.
FUEL
PUMP
Elektrische brandstofpomp.
l5
A
Dimlicht links en controlelampje dimlichten.
kentekenplaat-
-
uitvoeringen zonder airco;
90).
Dimlicht rechts.
Page 91
...
EEN DOORGEBRANDE ZEKERING
SERVIZI
SERVICES
STOP
Voeding digitale klokje (met uitgenomen con­tactsleutel), rieurverlichting, verlichting dashboardkastje, verlichting bagageruimte, dorpelverlichting.
Sigare-aansteker voor, autoradio met elektri­sche antenne (indien gemonteerd).
Aanjager van het steem.
Remlichten, regeleenheid geregelde schokdem­pers (indien gemonteerd).
Mistlampen en controlelampje.
Achterruit- en spiegelverwarming en controle­lampje.
Centrale portiervergrendeling.
Relais van voorstoelverwarming, relais van elektrische ruitbediening achter.
Ruitbediening rechtsvoor en regeleenheid mit­bediening linksvoor.
Richtingaanwijzers, achteruitrijlampen, ruite­wissers, verlichting selectorhendel automaat (indien gemonteerd), voorgloeiregeleenheid (Turbodiesel).
waarschuwingsknipperlichten,
verwarmings/ventilatiesy-
inte-
SERVIZI
SERVICES
7,5 A Voeding Control System, voeding digitale klok-
je bij draaiende motor, voeding instrumenten­paneel, motor voor afstelling van de buitenspie­gels, airbagregeleenheid (indien gemonteerd), waarschuwingslampje voor aangetrokken hand­rem.
73
A
Mistachterlichten en controlelampje.
15 A Ruitbediening links voor.
)
10
A
12V-stekkerdoos achter.
-
15
s
Zekeringen aan passagierszijde onder het dashboard
Draai
3
A (paars) Parkeerlichten
Zekeringen
Draai de imbusbevestigingsbout van het deksel tussen de accu en het schutbord los en verwijder het deksel
73 A (zwart) Autotelefoon (indien gemonteerd) 7,5 A (zwart) Lambdasonde (voor bepaalde markten)
A Schuifdak (indien gemonteerd)
de
knoppen los en verwijder het deksel
in
de motorruimte
Page 92
...
EEN DOORGEBRANDE
ZEKERING
7,5 A (zwart)
7,5
A
(zwart)
A
(zwart)
7,5
10
A
(rood)
l
O
A
(rood)
10
A
(rood)
15
A
(blauw)
A
(wit)
25
2
zekeringen
30
A
(groen)
2
zekeringen
A
(Maxi)
50
Regeleenheid voor meting en signalering te hoge katalysatortemperatuur (alleen bepaalde mark­ten)
EGR-regeleenheid (Turbo Ds) Regeleenheid koelvloeistoftemperatuur (Turbo
Ds) Beveiligingsrelais te hoge spanningen
dien gemonteerd) Magneetklep versneld stat. toerental (bij auto's
met airco) Compressor van airconditioning (indien gemon-
teerd) Brandstofvoorverwarming (Turbo Ds) Elektroventilateur van motorkoelsysteem
(Turbo Ds Elektroventilateur van motorkoelsysteem
(Turbo Ds - uitvoering met airco) Elektroventilateur van motorkoelsysteem (uitvoe-
ringen met automatische versnellingsbak)
-
uitvoering zonder airco)
ABS
(in-
Zekeringen bij luchtinlaat van ventilatiesysteem
Verwijder de afdekking tussen het schutbord en de onderzijde van de
voorruit
Zekeringen in bagageruimte
Draai de knop en verwdder het luikje rechts in de bagageruimte
7,5 A (zwart)
2
zekeringen teerd)
A
(geel)
20
30
A
(groen)
30 A (groen)
2
zekeringen teerd)
A
(groen)
30
2
zekeringen monteerd)
Verwarming van voorstoelen (indien gemon-
Magneetkleppen intelligente wielophanging (in­dien gemonteerd)
Elektrische ruitbediening achter (indien gemon­teerd)
Elektrisch verstelbare voorstoelen (indien gemon-
Elektrisch verstelbare stoelen achter (indien ge-
7,5
A
(zwart)
20
A
(geel) Koplampsproeiers
A
(Maxi)
50
Dagdimlicht (voor bepaalde markten)
Relais (indien aanwezig) in bagageruimte
Page 93
...
EEN
LEGE
ACCU
Starten met een hulpaccu
Als de accu om welke reden dan ook leeg is, kan de motor met een hulpaccu gestart worden. Deze accu moet dezelfde of een grotere
148).
capaciteit hebben als de lege accu (pagina
Gebruik goede
hulpstartkabels en ga als volgt te werk:
-
verbind de pluspolen van beide accu's met een hulpstartkabel;
-
sluit een tweede startkabel aan op de minpool van de volle accu en op het metalen uiteinde van de massakabel van de auto, op het op de afbeelding aangegeven punt;
-
start de motor en neem de kabels los bij een stationair draai­ende motor,
te beginnen bij de klem op het metalen uiteinde
ver van de accu.
Zie de voorzorgsmaatregelen in het hoofdstuk "Onderhoud en praktische tips" om een lege accu te voorkomen en een lange levensduur te garanderen.
Het verkeerd aansluiten van hulpstartkabels kan explosies veroorzaken, waarbij elektrolyt wegspat.
Gebruik nooit een acculader voor een noodstart!
Laden van de accu Ga bij het opladen van de accu als volgt te werk:
-
maak de aansluitingen van de elektrische installatie van de auto los van de accu;
-
sluit de kabels van het laadapparaat aan op de accupolen en schakel het laadapparaat
-
schakel na het laden het laadapparaat eerst uit en neem dan de
in;
kabels van de accu los;
-
smeer de accupolen vóór het aansluiten van de kabels in met zuurvrije vaseline of een ander beschermingsmiddel.
Attentie: de vloeistof in de accu bevat zwavelzuur en is giftig en corrosief; voorkom contact met de huid en de ogen.
Het opladen van de accu moet in een
goed
geventileerde ruimte gebeuren, ver verwijderd van open vuur en vonk­vormende apparaten.
(gering
Laad de accu bij voorkeur langzaam op en minstens
Neem voor alle werkzaamheden
24
uur laadtijd).
aan
de elektrische instal-
ampèrage
latie eerst de minkabel van de accu los.
Page 94
...
HET OPKRIKKEN VAN DE AUTO
...
HET SLEPEN VAN DE AUTO
Gebruik
De auto mag zowel aan de voor- als aan de achterzijde ter hoogte van de aangegeven steunen worden opgekrikt, waarbij tussen de hefarm van de garagekrik en de steun op de auto een voldoende dik plaatje hout van geplaatst.
van
een hydraulische garagekrik
15
x
15
cm moet worden
uitsluitend
Bevestigingspunten
De auto is voorzien van twee sleepogen om een sleepkabel aan te bevestigen. Het oog aan de achterzijde dient om een andere auto te slepen.
Verwijder plaatje
de inkeping van het plaatje te steken en het plaatje naar buiten te
drukken. Bevestig vervolgens de sleepkabel aan oog
A
of C door een punt van een schroevedraaier in
B
of
D.
Page 95
...
HET
-
-
-
-
SLEPEN
Waarschuwingen
Er zijn wettelijke voorschriften omtrent het slepen van auto's. Tijdens het slepen dienen de bestuurders zich aan deze voorschriften te houden, zowel wat betreft het verbindings­middel waarmee gesleept wordt, als het weggedrag en de signaleringen naar andere weggebruikers.
De contactsleutel moet tijdens het slepen altijd in de positie MAR blijven staan. Hierdoor wordt voorkomen dat het stuur blokkeert en werken, mits de elektrische installatie niet defect
is, de remlichten en de richtingaanwijzers nog. Bij het remmen van de auto met stilstaande motor werkt de
rembekrachtiging niet; u moet daarom krachtiger op het rem­pedaal trappen.
Als de auto is voorzien van een automatische versnellingsbak en deze nog functioneert, moet de selectorhendel in stand
worden gezet en mag er ten hoogste een afstand van 20 km
met
een maximum snelheid van de te slepen afstand langer is dan 20 km of als de versnellings­bak defect is, dan is het raadzaam om de auto met de voor­wielen vrij van de grond te slepen.
VAN
DE
AUTO
50
kmlh worden afgelegd. Als
N
Page 96
ONDERHOUD
a#tEerhaud
Coupon
Geprogrammeerd
-
Extra
-
Gebruik
Cmmk
voor
gratis
werkzaamheden
onder
zware
VM
de
dveaas
EN
PRAKTISCHE
servicebeurt
onderhoud
badfijfsomstandigheden
TIPS
Page 97

ONDERHOUD

Coupon voor gratis service-beurt
Samen met de documentatie die LANCIA bij elke nieuwe auto overhandigt, ontvangt de klant een coupon voor een gratis service-beurt, die tussen de eerste 1000- 1500 km moet worden uitgevoerd. Deze service-beurt moet uitgevoerd worden zoals omschreven in de in het "Service-couponboekje" opgenomen garantievoorwaarden.
De
werkzaamheden bestaan uit:
Controleren en eventueel afstellen/verheelpe
-
Stationair toerental
-
Spanning van aandrijfriem voor dynamo, waterpomp, airco­compressor en stuurbekrachtigingspomp (3.0 V6 alleen aan­drijfriem van
-
Slag van de handrem
-
Slijtage van de banden
-
Afstelling van de koplampen
-
Afstelling van de remdrukregelaar
-
Carrosseriehoogte bij auto's met automatische niveauregeling
-
Bevestiging van het uitlaatsysteem
-
Conditie van de hoezen op de remdrukregelaar
-
Lekkage van olie- en brandstofleidingen
-
Afdichting van brandstofsysteem
-
Lekkage van brandstofsysteem, smeersysteem, stuurbekrach-
stuurbekrachtigingspomp)(*)
tiging, remsysteem, hydraulische koppelingsbediening
-
Conditie van verdelerkap (alleen bij i.e.-uitvoering)
-
Ontstekingsvervroeging
-
Juiste montage van
(*)
Te slap gespannen riem van de stuurbekrachtiging niet
inspuitventielenl-stukken
opspannen maar vervangen.
-
Bevestiging van in-luitlaatspruitstuk
-
Klepspeling (met uitzondering van 3.0 V6)
-
Componenten van EGR-systeem (alleen Turbodiesel)
-
CO-percentage bij stationair toerental
Controleren en eventueel b&wllen van niveau
-
Olie van stuurbekrachtiging (en automatische niveauregeling)
-
Remvloeistof
-
Vloeistof van hydraulische koppelingsbediening
-
Koelvloeistof
-
Vloeistof van
ruite-/koplampsproeiers;
Vervemingen/ver vangingen
-
Motorolie
-
Oliefilterelement ( l6V, 1 6V- turbo, 3.0 V6)
-
Olie in automatische versnellingsbak
N.B.
Voor uitvoeringen met airconditioning moet het volgende
gecontroleerd worden:
-
spanning van de aandrijfriem voor de compressor (met uitzondering van 3.0 V6)
-
bevestiging van poelie en bouten van de compressor
-
werking en koeling van de installatie
Page 98
ONDERHOUD
Geprogrammeerd onderhoud Een doelmatig onderhoud is een beslissende factor voor een lange
levensduur, de beste prestaties en een zo zuinig mogelijk gebruik van de auto.
Om dit te realiseren heeft onderhoudswerkzaamheden samengesteld, deze zijn onderver­deeld op zes coupons van het "Service-couponboekje" in drie
onderhoudsbeurten (bij 30-, 60- en 90-duizend kilometer) en drie
service-linspectiebeurten
Eventuele reparaties die tijdens het uitvoeren van de inspecties en controles van het geprogrammeerde onderhoud nodig blijken te
zijn, worden uitsluitend na toestemming van de klant uitgevoerd.
De
werkzaamheden van het geprogrammeerde onderhoud kun-
nen door alle LANCIA-dealers worden uitgevoerd.
LANCIA
(bij 15-, 45-, 75-duizend kilometer).
een reeks controlebeurten en
Belangrijk
Het verdient aanbeveling eventuele kleine defecten (bijv. lekka­ges van vloeistoffen, ook als deze gering zijn, enz.) onmiddellUk door de LANCIA-dealer te laten verhelpen en niet te wachten tot de volgende service-beurt.
Het is raadzaam ten minste éénmaal per jaar de werkzaamheden van het geprogrammeerde onderhoud te laten uitvoeren, ook als de voorgeschreven kilometerstand niet is bereikt.
Werkzaamheden van het geprogrammeerd onderhoud
Voor de werkzaamheden van het geprogrammeerde onderhoud wordt verwezen naar het "Service-couponboekje':
Page 99
ONDERHOUD
Extra werkzaamheden
Als aanvulling op het geprogrammeerde onderhoud moeten de
volgende controles en werkzaamheden worden uitgevoerd:
iedere 500 km of voor een lange reis
-
motoroliepeil
-
koelvloeistofniveau
-
remvloeistofniveau
-
bandenspanning
iedere 5.000 km (alleen voor dieselmotoren)
-
Eventueel condens in het brandstoffilter aftappen
en moeten de volgende onderdelen worden vervangen:
iedere Z 500 km (alleen voor dieselmotoren)
-
motorolie
iedere 60.000 km of 2 jaar
-
koelvloeistof
iedere lO5.OOO km
-
getande distributieriem
-
aandrijfriem van de balansassen
iedere 1 20.000 km
-
olie van de handgeschakelde versnellingsbak
Gebruik onder zware bedrijfsomstandigheden
Als de auto overwegend onder zware bedrijfsomstandigheden wordt gebruikt, veel stadsverkeer, in de bergen of constant rijden op autosnelweg met hoge snelheid, trekken van een aanhanger of caravan, rijden in stoffige of zeer koude streken, enz., dan moeten
de servicebeurten met kortere intervallen worden uitgevoerd.
Onder bovenstaande omstandigheden verdient het ook aanbeve­ling het "Geprogrammeerde onderhoud7' en de hieronder aange-
geven "Tussentijdse controles" van die onderdelen die aan een
grotere slijtage onderhevig kunnen zijn, bij een lagere kilometer­stand uit te voeren:
-
bougies en luchtfilter
-
conditielslijtage van de banden
-
dikte van de remblokken voor.
Wij bevelen het gebruik van "ORIGINELE LANCIA-ONDER­DELEN'' aan, omdat deze onderdelen dezelfde kwaliteit bieden als de onderdelen die voor de fabricage zijn gebruikt.
Gebruik bij voorkeur OL10 FIAT, deze olie is speciaal bestemd
voor de LANCIA-motor.
iedere 2 jaar
-
remvloeistof
Page 100
CONTROLE
Motorolie
VAN
DE
NIVEAUS
Het Control System (zie pag. het motoroliepeil.
Een nauwkeuriger controle kan worden uitgevoerd met behulp van peilstok A, als de auto met een nog warme motor (ten minste
10
minuten na het afzetten) op een vlakke ondergrond staat.
Het oliepeil moet altijd tussen het MIN- en MAX-merkteken op de peilstok A staan.
Als het oliepeil op of onder het MIN-merkteken staat, dan moet er olie tot aan het MAX-merkteken worden bijgevuld via vuldop
Het verschil tussen het MIN- en het MAX-merkteken is circa
liter. Het oliepeil mag het MAX-merkteken nooit overschrijden. Laat de motor na het bijvullen of verversen enige seconden
draaien, zet de motor vervolgens af en wacht enige minuten voordat het oliepeil wordt gecontroleerd.
16)
levert een globale indicatie van
B.
l
Afhankelijk van de bedrijfsomstandigheden (inrijperiode, normale of zware motorbelasting) kan de motor olie ver­bruiken. Aanvankelijk kan het olieverbruik hoger liggen dan de vermelde waarden. Wanneer regelmatig met een hoog motortoerental wordt gereden, neemt het oliever­bruik toe. Zie tevens richtlijnen voor het motoroliever-
bruik op pag.
kan ernstige motorschade veroorzaken.
155.
Het rijden met een te laag olieniveau
Loading...