Konica minolta AUTO METER VF User Manual [nl]

Gebruiksaanwijzing
NL
AUTO METER VF
Hartelijk dank dat u voor de AUTO METER VF hebt gekozen. Deze meter biedt de volgende uitgebreide mogelijkheden:
• Lichtmeter met ingebouwde microprocessor voor metingen van flits- en omgevingslicht
• Analysefunctie voor het berekenen en weergeven van de verhouding van het flitslicht ten opzichte van het omgevingslicht
• Geheugenfunctie voor het opslaan van twee meetwaarden. Middelings­functie voor het berekenen van het gemiddelde uit twee opgeslagen meet­waarden Functie voor het meten en aangeven van helderheidsverschillen
• Rekenfuncties voor belichtingen gebaseerd op schaduwpartijen c.q. op basis van hoge lichten (bij meten van gereflecteerd licht met behulp van accessoires zoals bijvoorbeeld het zoekermeethulpstuk
• (Alt) functie voor vastlegen van 'persoonlijke voorkeur instellingen’ zoals belichtingscorrecties, en de manier waarop diafragmawaarden en sluitertij­den worden aangegeven
• Meetwaarden worden in de LCD van de meter zowel analoog als digitaal weergegeven, voor een gemakkelijke en duidelijke visuele uitlezing
Symbolen m.b.t. veiligheid
De volgende iconen worden in deze handleiding gebruikt om u op be­langrijke informatie attent te maken. Dit ter voorkoming van ongelukken door verkeert gebruik van de MINOLTA AUTO METER VF.
Deze icoon geeft een aan veiligheid gerelateerde waar­schuwing aan. Lees de waarschuwing aandachtig en zorg voor een veilig gebruik van het product.
Dit teken geeft aan dat bepaalde handelingen onder geen enkele voorwaarde uitgevoerd mogen worden. Zorg er voor dat u deze handelingen te allen tijde voorkomt.
Deze icoon geeft aan dat bepaalde handelingen niet uitge­voerd mogen worden. Zorg er voor dat u het apparaat niet beschadigt.
V eiligheidswaarschuwingen en voorzorg
Om verzekerd te zijn van een juist gebruik van deze meter, doet u er goed aan ervoor te zorgen dat u de, hier onder vermelde, instructies met betrekking tot het gebruik van de MINOLTA AUTO METER VF aandachtig doorneemt. Lees de handleiding nauwgezet en bewaar deze zorgvuldig op een plaats onder handbereik, zodat u gemakkelijk nog het een en ander na kunt slaan.
WAARSCHUWING
Gebruik de MINOLTA AUTO METER VF niet op plaatsen waar licht ontvlambare, brandbare of vluchtige stoffen (zoals benzine) zijn opgeslagen. Anders kan het zijn dat er brand uitbreekt.
Gooi batterijen nooit in het vuur. Probeer niet om (niet her­laadbare) batterijen op te laden, kort te sluiten, te verhitten of te ontmantelen. Anders kan er brand ontstaan of verwon­ding, door een explosie of door lekkage van batterijzuur.
Probeer nooit om de meter te demonteren of te modificeren. Anders bestaat het risico van brand of een elektrische schok.
De meter dient niet gebruikt te worden als deze is bescha­digd, als er rook uit komt of een vreemde geur verspreidt. Schakel de meter uit en verwijder de batterij. Anders kan er brand ontstaan. Neem zo snel mogelijk contact op met de Service-afdeling van Minolta.
Dit symbool geeft aan dat verkeert gebruik van het apparaat gevaarlijk is en dat dit kan leiden tot zware verwondingen, of zelfs de dood van de gebruiker tot gevolg kan hebben.
Dit teken geeft aan dat verkeert gebruik van het ap-
LET OP
paraat kan leiden tot verwonding van de gebruiker, en dat het apparaat of andere zaken ernstig kunnen worden beschadigd.
Gebruik geen andere batterij dan het type dat is voorge­schreven en is ontworpen voor dit apparaat.
Bij het plaatsen van een nieuwe batterij dient u er op te let­ten dat de polen van de batterij overeenkomen met die van de meter (plus '+' en min '-').
Anders bestaat het gevaar dat de batterij gaat lekken of beschadigd raakt en dat kan brand, verontreiniging van het milieu en verwondingen veroorzaken.
Inhoud
Benaming onderdelen en display gegevens . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .2
Informatie op de display . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .4
Voorbereidingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .8
Batterij . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .8
1. Voorbereiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .8
2. Inzetten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .8
3. Controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .10
Instellen filmgevoeligheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .11
Selecteren van de meetmethode . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .12
1. Opvallend licht meting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .13
2. Gereflecteerd licht meting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .14
Verschillen tussen opvallend licht en gereflecteerd licht meting . . . .15
Basis bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .19
Selecteren van een meetmethode . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .19
Meten van omgevingslicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .20
1. Met een fotocamera . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .20
2. Met een filmcamera . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .24
Meten van flitslicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .27
1. Met aangesloten synchronisatiekabel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .27
2. Zonder aangesloten kabel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .32
Analyse functie voor berekenen verhouding flits-/omgevingslicht . . .36
Speciale functies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .38
Memory functie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .38
S/A/H (Shadow/Average/Highlight) calculaties . . . . . . . . . . . . . . . . .40
Functie voor bepalen van het helderheidsverschil . . . . . . . . . . . . . . .46
Meten van de verlichtingsratio, met gebruik van de platte diffusor . .51
Gebruik als een eenvoudige illuminance meter . . . . . . . . . . . . . . . . .56
Persoonlijke voorkeur-instellingen (Alt functies) . . . . . . . . . . . . . . . . .58
1. Alt functies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .58
Accessoires . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .61
Onderhouden en opbergen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .63
1. Onderhouden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .63
2. Opbergen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .63
Gebruiksvoorschriften . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .64
Nazorg van de fabrikant . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .65
Technische specificaties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .66
1
Benaming onderdelen en display gegevens
Benaming onderdelenen display gegevens
Bevestigings-index van de diffusor
Index voor bevestiging meetaccessoires
Aansluiting externe meetaccessoires (afsluitbaar)
POWER (Aan/Uit) toets
ISO toets
Flits-kabel aansluiting
A (S/A/H calculatie) toets
M (Memory) (geheugen) toets
Meettoets Meter-display
”MODE toets
FNo./Ev toets
Wipschakelaar
Deksel
batterijruimte
Oog voor draag­koord bevestiging
32
Benaming onderdelen en display gegevens
Informatie op het display
Voor alle duidelijkheid ziet u hieronder een overzicht van alle aanduidingen die via het LCD kunnen worden weergeven. Uiteraard ziet u deze nooit allemaal tegelijk
Benaming onderdelen en display gegevens
1
3
Instelpunten
4
2
1. Analoge schaal / Instelpunten
De instelpunten markeren FNo (f-stops) waarden De instelpunten op deze analoge schaal verschijnen als indicatie van de geme-
ten waarden (f-stops). Maakt u gebruik van de geheugen- of een andere functie dan kunnen maximaal vier instelpunten gelijktijdig te zien zijn. Deze geven resp. de twee uitlezingen in het geheugen (twee instelpunten), het gemiddelde van de twee waarden en de laatste gemeten waarde aan.
Middels het kleine cijfer rechts van de twee grote (f-stop) cijfers op de digitale schaal wordt de meetwaarde tot op 1/10 stop nauwkeurig aangegeven. De waarden aangegeven op de analoge schaal zijn afgerond tot op 1/2 stop nauw­keurig (0.2 stop wordt afgerond op 0; 0.3 en 0.7 stop worden afgerond op 0.5 en
0.8 wordt afgerond op 1, m.a.w. op de volgende hele stop. Verschijnt als een meting onder het bereik van de display informatie valt.
Verschijnt als een meting boven het bereik van de display informatie valt.
2. Aanduiding sluitertijd / beeldsnelheid
Geeft de gekozen sluitertijd of de film-opname snelheid aan. Voor de instelling maakt u gebruik van de wipschakelaar. Als de sluitertijd ligt tussen 0,6 en 50 s, wordt dat met een ' sen 1 en 30 minuten wordt een 'm' in de display getoond. Instelbereik: Sluitertijd: van 30 min. tot 1/8000 s (1, 1/2, 1/3 stop) Beeldsnelheid: 8 tot 128 b/s
3. Aanduiding filmgevoeligheid
Geeft de filmgevoeligheid aan, die ingesteld kan worden via de ISO toets in combinatie met de wipschakelaar. Alt wordt zichtbaar indien de meter op de functie wordt ingesteld. Instelbereik: ISO 3 - 8000
4. Indicatie voor het overschrijden van de boven- en ondergrens
of licht op ten teken dat de meting of de uitlezing buiten het meetbereik van de
meter of buiten het bereik van de display valt.
5
5. Digitale uitlezing
Geeft het diafragma aan (als de uitlezing is ingesteld op FNo) of de lichtwaarde (indien de instelling Ev wordt gebruikt), in op- en aflopende stappen van 0,1 stop. Bij flitslicht meting verschijnt slechts de diafragmawaarde (FNo) in de display. Bij het meten van het helderheidsverschil wordt de meetuitslag aangegeven in Display bereik: Diafragmawaarden (FNo) 1.0 tot 90 + 0,9 stops
Lichtwaarden (Ev) -17 tot 40.8
s' aangegeven; bij tijden tus-
Ev.
54
Benaming onderdelen en display gegevens Benaming onderdelen en display gegevens
8. Aanduiding meetmethode
7
6
Druk bij herhaling op de MODE toets, om de functie-aanduiding AMBI, CORD of NON CORD in de display te laten verschijnen. De meetmetho-
de verandert elke keer als u de toets indrukt en volgen elkaar doorlopend op in de volgorde:
AMBI CORD NON CORD AMBI …..
9. Indicatie gereflecteerd licht meting
Deze indicatie licht op indien u gebruik maakt van een accessoire voor meting van gereflecteerd licht, of van het 5 º zoekermeethulpstuk.
10. Analyse schaal
Deze indicatie geeft van de totale lichtmeting (bij benadering) het aan­deel flitslicht aan, bij meten onder menglicht omstandigheden.
11. Indicatie voor het meten van flitslicht
Deze aanduiding verschijnt tijdens het meten in de CORD en de NON CORD functie-instellingen.
12
9
8
12. Aanduiding voor de verschillen in helderheid
Deze indicatie licht op als u op de A (S / A / H calculatie) toets drukt. Voor meer gedetailleerde informatie over het meten van verschillen in helderheid verwijzen we u naar pagina 46.
6. Geheugen indicatie
Als u de toets, aangeduid met 'M', indrukt kunt u een meting in het geheugen op­slaan. Een van de ronde punten verschijnt dan rechts op het display(6). Als een meting is gefixeerd in het geheugen, wordt een punt in de display zichtbaar. Wordt een tweede meting gefixeerd dan verschijnen een tweede punt.
7. S / A / H (calculatie functie) indicaties
: Deze aanduiding verschijnt als u de toets aangeduid met A (S / A / H calcula­tie) indrukt.
/ : H of S kunnen geselecteerd worden door gebruik te maken van de wipschakelaar
terwijl u de indicatietoets ingedrukt houdt (alleen tijdens het meten van gereflec­teerd licht). Kies indien u de belichting af wilt stemmen op de schaduwpartijen; Kies de in­stelling voor het meten van hoge lichten.
76
Voorbereidingen
Batterij
1. Voorbereidingen
2. Inzetten van de batterij
Voorbereidingen
De MINOLTA AUTO METER VF maakt gebruik van een alkaline batterij (Type AA, 1.5 V).
Verwijder de afdekkap van de
12 3
batterijruimte door deze voor­zichtig in de richting van de pijl te schuiven.
Leg de batterij in de batterijruimte, met de plus (+) en de min (-) uiteinden op dezelfde wijze als hier is aangegeven.
Breng de afdekkap weer op zijn plaats door deze terug te schuiven
De meter zal niet werken als de batterij
verkeerd is geplaatst.
98
Voorbereidingen
Voorbereidingen
3. Batterij controle
De batterij wordt automatisch ge­controleerd bij het inschakelen van de meter. Nadat een nieuwe bat­terij is ingezet verschijnt in de dis­play onderstaande afbeelding.
Indien u gebruik maakt van de meter terwijl de batterij bijna niet meer vol­doende voeding levert, dan ver­schijnt ca. 0,5 sec. de aanduiding 'bc' en een capaciteitsaanduiding in de display. Daarna verschijnen de standaard aanduidingen weer.
Als u de meter inschakelt terwijl de batterij onvoldoende spanning levert om nog metingen te kunnen verrich­ten, of als tijdens de meting de voe­ding ontoereikend wordt, gaat ge­durende ca.1 minuut als waarschu­wing de aanduiding 'bo' knipperen. Daarna schakelt de meter zichzelf uit. Als dit gebeurt moet u de batterij vervangen.
Om onnodige batterij-verspilling te voorkomen, schakelt de meter zichzelf, na ca. 10 minuten niet ge­bruikt te zijn, automatisch uit. Om de meter weer te kunnen ge­bruiken, nadat de display werd uit­geschakeld, dient u de POWER stoets opnieuw in te drukken. (Op dat moment zijn alle instellin­gen, zoals die voor de filmgevoe­ligheid, de sluitertijd, de meetme­thode en de display-instellingen bewaard gebleven; alleen de laat­ste metingen in het geheugen zijn verloren gegaan.)
Instellen van de filmgevoeligheid
Voor het instellen van de filmgevoeligheid kunt u gebruik maken van de wip­schakelaar, terwijl u de toets aangeduid met ISO ingedrukt houdt.
Elke keer als u de wipschakelaar indrukt aan de zijde van de aanduiding , zal de filmgevoeligheid met 1/3 stop toenemen. Houdt u de wip
schakelaar ingedrukt dan nemen de waarden continu toe. De maximale in stelling is ISO 8000.
Telkens als u de wipschakelaar aan de kant van het teken indrukt zal de
filmgevoeligheid met 1/3 stop afnemen. Houdt u de wipschakelaar inge­drukt dan vermindert de ISO waarde continu. De minimale gevoeligheids­instelling is ISO 3.
Aangezien alle metingen gebaseerd worden op de ingestelde filmgevoelig-
heid is het raadzaam u er van te overtuigen dat u de juiste filmgevoeligheid heeft ingesteld.
Indien u de filmgevoeligheid verandert, nadat u de meting heeft verricht,
zal de meter de meetuitslag opnieuw berekenen en correct weergeven.
1110
Voorbereidingen
Voorbereidingen
Instellen van de meetmethode
U kunt, afhankelijk van de opname omstandigheden of het doel van de op­name, kiezen uit twee meetmethoden: opvallend licht meting en gereflec­teerd licht meting.
Indien u gebruik maakt van de verschillende accessoires, biedt de MINOL­TA AUTO METER VF u, voor het bepalen van de juiste belichting, de moge­lijkheid gebruik te maken van beide methoden voor meten van het licht. Om een opvallend licht meting te kunnen verrichten dient u op de MINOLTA AUTO METER VF de sferische diffusor, het mini meethulpstuk of de platte diffusor aan te sluiten. Wilt u een gereflecteerd licht meting uitvoeren dan dient u de meter te combineren met het 5 º zoekerhulpstuk (meethoek 5 º) of het Hulpstuk voor gereflecteerd licht meting Type II (meethoek 40 º).
De sferische diffusor voor opvallend licht meting wordt bij de MINOLTA AUTO METER VF meegeleverd, als standaard accessoire.
Andere accessoires dan de sferische diffusor moeten apart worden be­steld (Zie voor meer informatie pagina 61).
1. Meten van het opvallend licht
Indien u de meter wilt gebruiken voor het meten van opvallend licht, dient u de sferische diffusor te gebruiken bij driedimensionale onderwerpen zoals bij portret-, architectuur- of landschapfotografie. De platte diffusor kunt u gebrui­ken bij vlakke onderwerpen, zoals bij het fotograferen van documenten of schilderijen, en ook bij het bepalen van de lichtverhoudingen (zie pagina 51.). Indien u kleine driedimensionale objecten wilt fotograferen, maak dan gebruik van het Minimeethulpstuk, wat speciaal daarvoor is ontworpen.
Bevestigen van de Sferische
Diffusor
Plaats de witte punt van de diffusor tegenover het indexstreepje op de meetkop van de meter. Druk de diffu­sor in de meetkop en draai de diffu­sor via de gekartelde ring naar rechts, tot deze niet meer verder wil. (Het Mini meethulpstuk bevestigt u via de accessoire-aansluiting, opzij van de meter.)
Verwijderen van de Sferische
Diffusor
Draai de diffusor via de gekartelde ring naar links tot deze los komt. Neem daarna de diffusor voorzichtig uit de meetkop.
Om een opvallend licht meting te kunnen verrichten, dient u de meter dicht bij het op te nemen object te houden. Daarbij richt u de diffusor direct naar de camera toe.
De meetkop kan in een cirkel van 270 graden draaien, waardoor u de me­ter nagenoeg in elke fotografische situatie kunt gebruiken.
1312
Voorbereidingen Voorbereidingen
2. Meten van het gereflecteerde licht
Om de meter te gebruiken bij het meten van gereflecteerd licht, heeft u een van de hulpstukken voor gereflecteerd licht meting nodig, zoals het hulpstuk II (meethoek 40 º). Indien u een selectieve lichtmeting wilt uitvoe­ren of een spotmeting wilt verrichten van specifieke objecten in het onder­werp, dient u gebruik te maken van het 5 º zoekerhulpstuk (meethoek 5 º). Zie voor meer informatie pagina 17.
Voor het bevestigen en het afnemen van dit hulpstuk dient u dezelfde pro­cedure te volgen als beschreven bij de sferische diffusor. (Het bevestigen en afnemen vindt dan echter plaats door het verdraaien van de, niet vast gemonteerde, ring van het zoekerhulpstuk.
Verticale plaatsing Horizontale plaatsing
Voor een gereflecteerd licht meting richt u de meetkop van de meter naar het onderwerp. U doet dit vanuit de positie van de camera.
De meetkop kan in een cirkel van 270 graden draaien, zodat u het licht
kunt meten in nagenoeg elke fotografische situatie.
Het verschil tussen opvallend licht en gereflecteerd licht meting
De belichting kan in principe gemeten worden op twee verschillende manieren. De ene manier is het meten van het licht dat op het onderwerp valt, m.a.w. het meten van de hel­derheid van het licht dat het onderwerp verlicht (illuminantie; zie afb. 1). De andere methode is het licht te meten dat door het onderwerp wordt gereflecteerd, m.a.w. de intensiteit van het licht dat door het onderwerp wordt gereflecteerd in de richting van de camera (luminantie; zie afb. 2).
Fig. 1 Opvallend-licht methode Fig. 2 Gereflecteerd-licht methode
Opvallend licht
Voordat u de meest aangewezen methode van lichtmeting kiest, dient u de verschillen in de lichtbronnen, waarmee u te maken heeft, volledig te kennen. Bovendien moet goed u op de hoogte zijn van de invloed die de positie en de richting van de meethulpstukken uit­oefent bij de meting.
Opvallend licht meting
Over het algemeen genomen kun je in de fotografie stellen dat, het licht afkomstig van een heldere lichtbron gereflecteerd wordt door het onderwerp. Vervolgens wordt dit gereflec­teerde licht naar het objectief geleid om een beeld te vormen op de film, en om de film te belichten. Om de belichtingsinstelling bij de opvallend licht meetmethode nauwkeurig te kunnen be­palen, dient u precies te weten hoeveel van het opvallende licht door het onderwerp in de richting van de camera wordt gereflecteerd. Om dit te kunnen bepalen dient u te weten hoe licht of hoe donker het onderwerp is, met andere woorden u dient de reflectie van het onderwerp te weten. Aangezien de waarde van het gereflecteerde licht voor nagenoeg de meeste fotografische onderwerpen overeenkomt met een reflectie van ca.18 % * is dit ook de reflectiewaarde die gebruikt wordt voor het berekenen van de lichtintensiteit die door het onderwerp wordt gereflecteerd, in de richting van de camera. Op basis hiervan wordt vervolgens een belichtingsinstelling (combinatie van sluitertijd en diafragma) berekend, waardoor het gemeten onderwerp als midden-grijstoon (met 18 % reflectie) wordt weergegeven.
Lichtbron
Camera
Gereflecteerd licht
Lichtbron
Camera
1514
Voorbereidingen Voorbereidingen
Opvallend licht metingen zijn dus gebaseerd op de standaard waarde van 18 % reflectie. Dat betekent dat die delen van een onderwerp, die een reflectie hebben die hoger ligt dan 18 % uiteindelijk lichter (witter) zullen worden, terwijl die delen in het onderwerp die minder dan 18 % van het licht reflecteren donkerder (zwarter) zullen worden. Daardoor ontstaat er een helder contrast in de opname van het onderwerp. Hieruit volgt dat deze lichtmeetmethode in het totaal van de compositie voor een natuurlijke weergave van de tonen zorgt. Aangezien de menselijke huid eveneens een gemiddelde reflectiewaarde heeft van ca.18 % is deze methode ook bij uitstek geschikt voor het fotograferen van personen. De opvallend licht meetmethode is dus aan te bevelen voor het maken van portretten, omdat de juiste weergave van de huid daarbij uiteraard een zeer belangrijke rol speelt. * De waarde van 18 % is vastgesteld als de typische reflectiewaarde van heel veel
verschillende objecten.
Fig. 3
(a) (b)
Three-
dimensional
subject
Driedimensio-
naal onderwerp
Vlak onderwerp
Om de opvallend licht meetmethode efficiënt te kunnen benutten, dient u creatief gebruik te maken van de sferische of de platte diffusor. Indien u driedimensionale onderwerpen, zoals mensen, fotografeert, dan zijn de hoge lichten en de schaduwpartijen van een compositie afhankelijk van de richting waaruit het licht van de belangrijkste lichtbron op het onder­werp valt. De belichting wordt eveneens beïnvloed door elk ander licht dat, vanaf de zijkanten en de achterkant, in de richting van de camera wordt ge­reflecteerd (afb. 3[a]). In deze situatie vangt de sferische diffusor het heldere licht op, dat van alle kanten op de plaats van het te fotograferen onderwerp valt. In de lichtmeting wordt rekening gehouden met de invloed van dit licht op de verlichting van het onderwerp.
Aan de andere kant is het zo, dat bij het fotograferen van vlakke onderwer­pen, zoals documenten en schilderijen, het licht dat van achter of van opzij van het onderwerp komt geen of nauwelijks invloed uitoefent op de verlich­ting van het onderwerp (afb. 3 [b]). Voor dit soort situaties dient u dan ook, om tot een correcte belichting te komen, gebruik te maken van de platte dif­fusor, die uitsluitend het licht meet dat van voren op het onderwerp valt.
Gereflecteerd licht meting
Bij gereflecteerd licht meting wordt de belichtingsmeting rechtstreeks vanuit de positie van de camera geregeld. De hoeveelheid gereflecteerd licht (lumi­nantie) die op het onderwerp valt wordt daarbij gemeten. In tegenstelling tot de methode van het meten van opvallend licht werkt deze methode niet di­rect vanuit de basis, waarbij er van uit gegaan wordt dat de standaard re­flectie van een object 18% is. Gebaseerd op de gemeten hoeveelheid licht die op het onderwerp valt cal­culeert de meter de correcte belichtingswaarde om het onderwerp op film vast te kunnen leggen, waarbij uitgegaan wordt van een passend gemiddel­de toonwaarde (middentoon). Dat betekent dat bij gereflecteerd licht meting, elk onderwerp, ongeacht het reflecterend vermogen daarvan, met andere woorden ongeacht of het nu wit is of zwart, zal worden weergegeven met dezelfde toonintensiteit (namelijk als middentoon). Om die reden is het van groot belang, als u metingen bij gereflecteerd licht uitvoert, om goed te weten welk deel van het onderwerp gemeten dient te worden. De reflectie kan over het algemeen genomen, onder verschillende omstandigheden binnen het onderwerp sterk variëren. Er zijn twee basismethoden voor het uitvoeren van een gereflecteerd licht meting. Beide methoden gaan uit van een verschillend afstandsbereik en meethoek tussen onderwerp en meter. De ene methode is een 'integraalme­ting', waarbij de belichting van de gehele compositie wordt gemeten (Afb.
4); Bij de andere methode wordt 'selectieve meting' toegepast. Daarbij wordt de helderheid gemeten van alleen het belangrijkste onderwerp binnen de compositie (Afb. 5).
Fig. 4 Integrale meting Fig. 5 Selectieve meting
1716
Voorbereidingen
Bij integrale meting wordt, indien u gebruik maakt van een hulpstuk met een relatief grote meethoek, ál het licht gemeten dat door het totale onderwerp wordt gereflec­teerd (en binnen het bereik valt van de meethoek van de meter uiteraard). Als de gemiddelde reflectie van het totale object dicht bij de 18 % ligt, zal de waarde van de belichting nauwelijks afwijken van die, gemeten bij opvallend licht. In dit soort si­tuaties is deze manier van gereflecteerd licht meting de snelste en de gemakkelijk­ste manier om tot resultaat te komen. Echter, indien er binnen de totale scene grote delen belangrijk donkerder of lichter zijn dan de rest (en dit gebied valt binnen het zoekerbereik van de camera), dan kan het voorkomen dat de af te lezen belichtingswaarden te hoog of te laag uitvallen. Dit probleem kan zich ook voordoen in situaties waarbij men te maken heeft met sterk tegenlicht. Bij dit soort situaties is het dus belangrijk om goed op te letten.
Bij selectiefmeting wordt de meting zodanig uitgevoerd, dat alleen het licht geme­ten wordt wat door een specifieke, door u geselecteerde, beeldpartij binnen het on­derwerp wordt gereflecteerd en wat valt binnen de meethoek van het meetacces­soire. Deze methode werkt het meest nauwkeurig bij gebruik van een kleine meethoek. Een goed resultaat kan echter ook worden bereikt door de reflectie van het onderwerp van zeer nabij te meten. Aangezien de meting niet beïnvloed wordt door het reflecterend licht van andere delen uit de compositie, wordt het gekozen deel van het onderwerp met een bruikbare toondensiteit gereproduceerd op de film. Als het gemeten deel binnen het onderwerp een normale reflectie aan de dag legt, zoals de menselijke huid, dan zal, net als bij de methode van integraal meting, het meetresultaat nagenoeg gelijk zijn aan dat van een opvallend licht meting onder dezelfde omstandigheden. Dus voor fotografische onderwerpen met een normaal reflectiepatroon, zoals bij mensen, is dit een uiterst betrouwbare en accurate ma­nier van licht meten. Echter, deze methode kan problemen opleveren indien u bij de meting kiest voor zeer heldere (hoge reflectie) of zeer donkere (lage reflectie) beeld­partijen, omdat de meter er dan van uit gaat dat het
totale beeld dezelfde toonden­siteit moet hebben als het geselecteerde deel. Een juiste keuze van de te meten beeldpartij is bij selectiefmeting dus van het grootste belang.
Basis handelingen
Hier worden de basis handelingen uitgelegd voor het gebruik van de MINOLTA AUTO METER VF bij de lichtmeting.
Selecteer een meetmethode
Flitslicht refereert aan een kortstondige verlichting via lichtbronnen zoals een elektronenflitsers, stroboscopische flitser en hoge snelheid flitser.
Omgevingslicht refereert aan een constante verlichting van lichtbronnen als de zon (natuurlijk licht) en elektrische lampen (kunstlicht, inclusief TL licht).
In beide gevallen kan zowel het opvallend licht, als het gereflecteerde licht gemeten worden.
Gebruikt u een fotocamera? Gebruikt u een filmcamera?
Alt functie
Omgevings-
licht
Met een foto-
camera
Selecteer TIME
Soort van lichtbron die
moet worden gemeten
Flitslicht
(meng-licht)
Alt functie
Selecteer CINE
Met een film-
camera
Er zijn verschillende geavanceerde methoden van selectiefmeting bekend, zoals: Het standaard meten van de hoge lichten (waarbij als meetbasis een helder (wit) deel binnen de compositie wordt genomen); Of de methode waarbij standaard juist gemeten wordt op de schaduwpartijen (een donkere of zwarte partij) binnen het onderwerp; Of de methode waarbij het vaststellen van de juiste belichting wordt verkregen door een evaluatie-meting van de contrasten binnen het onderwerp en de voorspelling hoe deze op de film zullen worden weergegeven. Om optimaal gebruik van de selectieve meetmethode te kunnen maken, verwijzen we graag naar, op dit onderwerp, gespecialiseerde boeken. U zult ontdekken dat selectief­meting u een uitermate nauwkeurige controle over de belichting kan bieden.
AMBI stand (p. 20
Is een synchronisatiekabel
aangesloten?
Met aangeslo-
ten kabel
CORD
stand
(p. 27)
Zonder synchro
kabel
NON CORD
stand
(p. 32)
AMBI stand
(p. 20)
1918
Basis handelingen
Meten van het omgevingslicht
1. Met een fotocamera
Batterij (p. 8)
Filmgevoeligheid (p. 11)
Opvallend licht meting
of gereflecteerd licht meting (p. 12
)
Basis handelingen
Maak de meter klaar om metin-
12 3
gen te kunnen verrichten
Druk de toets aangeduid met MODE (meermaals) in om op de display de instelling
AMBI
te laten verschijnen.
Indien de meetmethode wordt
gewijzigd, worden voorgaande metingen en waarden uit het geheugen gewist.
Maak gebruik van de wipscha-
kelaar om de gekozen slui­tertijd in te stellen.
De sluitertijd kan ingesteld wor­den tussen 30 min. en 1/8000 s.
Elke keer dat u het teken in­drukt zal de sluitertijd verhoogd worden. Blijft u de wipschakelaar op het teken ingedrukt hou­den dan verlopen de in te stellen waarden continu. De sluitertijd kan niet hoger dan op 1/8000 s ingesteld worden, ook niet als u de wipschakelaar constant inge­drukt houdt.
Telkens als u op het teken drukt zal de sluitertijd verlaagd worden. Houdt u de wipschake­laar op het teken continu in­gedrukt dan verlopen de in te stellen waarden continu. De slui­tertijd kan niet ingesteld worden op een tijd langer dan 30 min. Het heeft daarom geen zin om de wipschakelaar nog langer inge­drukt te houden.
De sluitertijd kan ook nog gewij­zigd worden nadat de lichtmeting al is verricht.
Druk de keuzetoets voor de
4
display in om de belichtings­display in te stellen op op Ev.
FNo of
2120
Basis handelingen
Druk de meettoets in om
5
een meting te verrichten.
De meter zal net zolang het licht blijven meten, als de druk­toets voor de lichtmeting inge drukt blijft.
Als de meting is verricht zal de uitkomst digitaal in de display weergegeven worden.
Als u de druktoets voor de
lichtmeting los laat, stopt de meter ogenblikkelijk met meten en blijft de laatst gemeten waarde in de digitale display staan.
Display voorbeelden
Display uitlezing in diafragma’s
Als u de gekozen sluitertijd heeft ingesteld, zal het, voor een goede belichting noodza­kelijke, diafragma (f-stop), die past bij de gekozen sluitertijd in de digitale display verschijnen. De meting is eveneens zicht­baar op de analoge schaal en wordt daar aangegeven door een instelpunt ( ). Voorbeeld: De display geeft hier een uit­slag aan van f/4 + 0.2 stop.
Indien de belichting buiten het displaybe­reik van de meter valt, wordt het diafragma niet aangegeven. In plaats daarvan zullen de aanduidingen FNo. en (over) of (onder) knipperen als teken dat de meting buiten het bereik ligt. De of indicatie op de analoge schaal zal oplichten. Indien de meting boven het bereik van de meter en de display ligt, stel dan een snel­lere sluitertijd in; ligt de meting onder het bereik, kies dan een langzamere sluitertijd. Op deze manier wordt u in staat gesteld om toch een passende combinatie van sluitertijd en diafragma te kiezen
Valt de meting buiten het meetbe­reik van deze meter, dan verschijnt
E' (Error) in de digitale display,
een ' en de aanduiding of zal knip­peren als waarschuwing dat de me­ting buiten het meetbereik van de meter valt.
Basis handelingen
Uitlezing in lichtwaarden
De belichting wordt aangegeven in (Ev = exposure value = lichtwaar­den), en is onafhankelijk van de in­gestelde sluitertijd. Op de analoge schaal wordt met een instelstreepje het diafragma aanwezen dat (in combinatie met de aangegeven sluitertijd) ook digitaal zou worden getoond wanneer de meter ingesteld zou zijn op FNo. Voorbeeld: De display toont na me­ting de uitslag 11.2 (Ev). De sluitertijd en de diafragmawaar­de die daarmee correspondeert worden weergegeven op de analo­ge schaal.
Valt de meting buiten het meetbe­reik van deze meter, dan verschijnt
E' (Error) in de digitale display,
een ' en de aanduiding of zal knip­peren als waarschuwing dat de me­ting buiten het meetbereik van de meter valt.
2322
Basis handelingen Basis handelingen
2. Met een filmcamera
Batterij (p. 8)
Filmgevoeligheid (p. 11)
Opvallend licht meting
of gereflecteerd licht meting (p. 12
)
Bereid de meter voor op het
12 3
meten van licht.
In de CINE functie is de meet­methode gefixeerd op de in-
AMBI.
stelling
Deze meetmethode kan niet wor­den gewijzigd.
Maak gebruik van de wipscha-
kelaar om het aantal beelden per seconde, waarmee u wilt filmen, in te stellen. Deze neemt u over van de te ge­bruiken filmcamera.
Elke beeldsnelheid kan ingesteld
worden: 8, 12, 16, 18, 24, 25, 30, 32, 64, en 128 beelden per secon­de. (De juiste sluitertijd die corres­pondeert met een vlinder-opening van 180 º, wordt automatisch inge­steld door de belichtingsmeter zelf.)
Indien de vlinder-opening van uw ca­mera geen 180 º bedraagt, dient u de filmgevoeligheid als hier onder be­schreven aan te passen.
Vlinder-opening en filmgevoelig­heid aanpassing
Vlinder-opening
Aanpassing ISO waarde
160° -1/3 220° +1/3
-1/3: Stel de filmgevoeligheid 1/3­stop langzamer in dan de wer­kelijke waarde. (Bijv.: bij ISO 400 op 320)
+1/3: Stel de filmgevoeligheid 1/3-
stop hoger in dan de werkelij­ke waarde. (Bijv.: bij ISO 400 op 500)
2524
Basis handelingen Basis handelingen
Meten van flitslicht
1. Met aangesloten synchokabel
Batterij (p. 8)
Filmgevoeligheid (p. 11)
Opvallend licht meting en
gereflecteerd licht meting (p. 12
)
Druk op de keuzetoets voor de
45 1
display om de uitlezing in te stel-
FNo of op Ev.
len op
Indien de meter is ingesteld om in Ev uit te lezen, wordt de FNo waarde als­nog aangegeven op de analoge schaal.
De display-voorbeelden zijn gelijk aan die bij gebruik van een fotocamera (zie pagina 22).
Druk de meettoets in om een lichtmeting te verzorgen.
De meter zal net zolang het licht blijven meten, als de druktoets voor de lichtmeting ingedrukt blijft. Als de meting is verricht zal de uit­komst digitaal in de display weer­gegeven worden.
De meetresultaten worden tegelij­kertijd aangegeven op de analoge schaal.
Maak de meter klaar om me­tingen te kunnen verrichten
Druk de toets aangeduid met
2
MODE in om in de display de
instelling CORD te laten ver­schijnen.
Indien de meetmethode wordt
gewijzigd zullen alle voorgaande metingen en waarden uit het ge­heugen worden gewist.
De instellingen voor de slui­tertijd en de display instellin­gen worden automatisch als volgt ingesteld:
1/640 tot 1/8000 s: instelling wordt omgezet naar1/500 s. 1/3 s tot 30 min.: Instelling wordt omgezet naar 1 s. EV: wordt omgezet naar FNo.
2726
Basis handelingen Basis handelingen
Display voorbeelden
De diafragmawaarde (f-stop) die cor-
Verbindt de flitssynchronisatie-
34 5
kabel met het flitskabel-contact op de meter.
Pas op bij het aansluiten, want de flit-
ser kan daarbij afgaan.
Maak gebruik van de wip-
schakelaar om de sluitertijd van de camera in te stellen.
Sluitertijden kunnen ingesteld
worden tussen 1 s en 1/500 s (Afhankelijk van het sluitertijden­bereik, geschikt voor flitssyn­chronisatie op uw camera.)
Elke keer dat u op het teken drukt zal de sluitertijd hoger wor­den. Houdt u de toets met het teken vast, dan wordt de sluiter­tijd continu versneld. Snellere waarden dan 1/500 s zijn niet in­stelbaar.
Telkens als u de toets met het
teken indrukt zal de sluitertijd langer worden. De sluitertijd kan niet op een langere tijd dan 1 s worden ingesteld. Ook niet als u de toets ingedrukt blijft houden.
Druk op de meettoets om te
meten.
De flitser gaat af. Tegelijk maakt
de meter een eenmalige meting en geeft het resultaat weer in de digitale display. De meetuitslag wordt ook weergegeven op de analoge schaal. Het aandeel flits­licht, dat op het onderwerp valt wordt aangegeven via de Analyse schaal.
Als er geen flitser is aangesloten op de meter, wordt alleen de uit­lezing van het omgevingslicht weergegeven.
Let op dat de flitser volledig is gela-
den voordat u een meting uitvoert.
Wijzigt u de sluitertijd na de flitsme-
ting, dan zal de diafragma informatie en de informatie op de Analyse schaal worden aangepast.
respondeert met de sluitertijd welke is ingesteld in stap 4, wordt zowel weergegeven in de digitale display als op de analoge schaal. Het aan­deel van het flitslicht dat op het on­derwerp valt wordt aangegeven via de Analyse schaal.
Voorbeeld: De display toont een diafragma uitlezing van f/8.0 + 0,9 stop.
Indien de belichting buiten het dis­playbereik van de meter valt, wordt het diafragma (f-stop) niet aangege­ven. In plaats daarvan zullen de aan­duidingen FNo. en (over) of (onder) knipperen als teken dat de meting buiten het bereik ligt. De of de indicatie op de analoge schaal zal oplichten.
2928
Basis handelingen Basis handelingen
Indien u het flitslicht meet en daarbij gebruik maakt van een flitssynchronisatiekabel
(
CORD functie), kan het voorkomen dat de flitser niet ontlaadt (meestal is het ontste­kingsvoltage dan te laag). In dat geval kunt u de meting verrichten zonder gebruik van een flitskabel (NON CORD functie).
Valt de meting buiten het meet­bereik van de meter, dan ver­schijnt een '
E' (Error) in de digita­le display, en de aanduiding (over) of (onder) zal knipperen als waarschuwing dat de meting buiten het meetbereik van de me­ter valt.
3130
Basis handelingen
Meten van flitslicht
2. Zonder aangesloten synchro kabel
Batterij (p. 8)
Filmgevoeligheid (p. 11)
Meten van opvallend licht of gere-
flecteerd licht (p. 12
)
Basis handelingen
Maak de meter klaar om metin-
12 3
gen te kunnen verrichten
Druk de toets aangeduid met MODE (functie) in, om op het display de instelling NON
Maak gebruik van de wipscha­kelaar om de gewenste sluiter­tijd in te stellen.
CORD te laten verschijnen.
De sluitertijden kunt u instellen
Indien de meetmethode wordt
gewijzigd, worden tevens alle voorgaande metingen en waar­den uit het geheugen gewist.
De instellingen voor de sluitertijd en de display instellingen wor den automatisch als volgt aan gepast: 1/640 tot 1/8000 s: instelling wordt omgezet naar 1/500 s. 1/3 s tot 30 min.: instelling wordt omgezet naar 1 s. EV: wordt ingesteld op FNo.
van 1 s - 1/500 s (De sluitertijd moet ingesteld worden binnen het tijdenbereik van de flitssynch­ronisatie op uw camera.)
Telkens als u op het teken drukt wordt de sluitertijd versneld. Houdt u de toets vast dan wordt de sluitertijd continu ver­sneld. Snellere tijden dan 1/500 s zijn niet instelbaar, ook niet als u de toets in blijft drukken
Telkens als u de toets met het teken indrukt wordt de sluitertijd vertraagd. Houdt u de toets met het teken continu ingedrukt dan verloopt de vertraging conti­nu. De sluitertijd kunt u niet op een langere tijd dan 1 s instellen. Ook niet als u de toets blijft in­drukken
Druk op de meettoets en laat
4
deze weer los.
Het symbool voor de NON CORD functie knippert ten teken
dat de meter klaar is voor ge­bruik en dat het flitslicht gemeten kan worden.
Ontsteek de flitser om een me-
5
ting te kunnen verrichten.
De meter meet het licht afkomstig
van de flitser en geeft de meetre­sultaten in de digitale display weer. De meetuitslag is eveneens af te lezen op de analoge schaal.
Om meer metingen te verrichten
herhaalt u de handelingen zoals aangegeven in stap 4.
3332
Basis handelingen Basis handelingen
Indien de flitser gedurende de flitswachttijd niet binnen ca. 1 minuut ont­stoken wordt, of wanneer u een willekeurige toets indrukt, anders dan de meettoets, gedurende deze wachttijd, dan zal het symbool voor NON CORD stoppen met knipperen en continu oplichten. Als de flitser dan als­nog wordt ontstoken, zal de meter geen uitslag geven. Om weer in de wachtstand voor de flitser te komen moet u opnieuw de meettoets indrukken.
In de NON CORD functie bestaat er een geringe kans dat (tijdens het wach­ten op de flits) een meting wordt verricht op een andere lichtbron dan de flit­ser, zoals op fluorescent licht bijvoorbeeld. Daardoor ontstaat een onjuiste meetuitslag. Om dit risico uit te sluiten kunt u in dat soort situaties het beste meten in de CORD instelling en gebruik maken van een synchronisatiekabel.
Ontsteek de flitser handmatig op de wijze die wordt aangegeven in de
handleiding van de flitser.
Indien u de sluitertijd verandert, nadat u reeds de flitsmeting heeft ver-
richt, passen de FNo aanduiding en de analyse schaal zich automatisch aan.
Display voorbeelden
Het diafragma dat correspondeert met de sluitertijd, ingesteld in stap 3, wordt zowel in de digitale display als op de analoge schaal weergegeven. Voorbeeld: De display toont een dia­fragmawaarde van f/8.0 + 0.9 stop.
Als de meting buiten het bereik van de display van de meter valt, dan wordt de f-stop (diafragmawaarde) niet weergegeven. Daarvoor in de plaats knipperen de aanduidingen FNo en (over) of (onder) als in­dicatie dat de meting buiten het be­reik valt. De aanduiding of , ge­plaatst aan de uiteinden van de analoge schaal, zal oplichten.
Valt de meting buiten het meetbe­reik van deze meter, dan verschijnt een 'E' (Error) in de digitale display, en de aanduiding (over) of (on­der) zal knipperen als waarschuwing dat de meting buiten het meetbereik van de meter valt.
3534
Basis handelingen Basis handelingen
Analyse functie voor het berekenen van de verhouding flitslicht en omgevingslicht
Als u flitslicht metingen verricht dan is de MINOLTA AUTO METER VF in staat om, uit de totale hoeveelheid licht, het aandeel flitslicht ten opzichte van het omgevingslicht te berekenen. Deze verhouding tussen flitslicht en omgevingslicht kunt u controleren op de Analyse schaal van de display.
Hoe leest u de verhouding flits- / omgevingslicht af
Telkens als u een flitsmeting verricht, wordt automatisch de analyse schaal weergegeven in de display. De analyse schaal geeft de hoeveel­heid flitslicht aan, ten opzichte van de totale ver­lichting, in een van de vijf niveas. Na de meting kunt u desgewenst een simulatie uitvoeren, om te zien welk effect verandering van de sluitertijd zal hebben op de verhouding tus­sen de hoeveelheid flits- en omgevingslicht.
Voorbeeld van een meting, de aanduiding en de simulatie
Stel dat lamplicht wordt gebruikt als omgevingslichtbron. De meetuitslag is f/2,8 bij een sluitertijd van 1/60 s.
Twee kwadranten lichten op in de Analyse dis­play, als indicatie dat het aandeel flitslicht ca. 50 % van de totale meting bedraagt (de ver­houding tussen omgevingslicht en flitslicht is dan ca. 1:1).
Een opname gemaakt onder deze omstandigheden zal dus noch door het flits­licht (wit) noch door het kunstlicht (oranje-achtig) overmatig beïnvloed worden.
Met de wipschakelaar wijzigt u nu de sluitertijd naar bijvoorbeeld 1/15 s. U
kunt dan direct zien welk effect deze verandering heeft op de mix van flits­en omgevingslicht.
Het diafragma is veranderd in f/ 4.03 en er licht nog slechts één kwadrant op. Dit betekent dat het aandeel flitslicht nu nog slecht 25 % be­draagt (de verhouding tussen omgevingslicht en flitslicht is gewijzigd naar 3:1).
Een opname gemaakt onder deze omstandigheden zal meer beïnvloed wor­den door het kunstlicht (oranje) en minder door het flitslicht (wit).
Anderzijds zal door het verhogen van de sluitertijd (binnen het synchronisatie­bereik) het tegenovergesteld effect worden bereikt. De opname zal dan ster­ker beïnvloed worden door het flitslicht en minder door het omgevingslicht.
Deze simulatie is gebaseerd op de beheersing van het omgevingslicht, door de sluitertijd te variëren. De verhouding tussen het omgevingslicht en het flits­licht kan eveneens gewijzigd worden door de intensiteit van het flitslicht te verhogen of verlagen.
De intensiteit van het flitslicht kan aangepast worden, door òf de afstand van de flitser tot het onderwerp te variëren òf door de lichtopbrengst (flitskracht) van de flitser aan te passen. Wanneer u het aandeel flitslicht verandert door een van bovenstaande facto­ren te wijzigen, dient u daarna wel steeds een nieuwe meting uit te voeren.
3736
Speciale functies
Hier leggen we uit hoe u gebruik kunt maken van de speciale functies van de MINOLTA AUTO METER VF.
Memory functie
Indien u gebruik maakt van de 'M' toets, kunt u de waarden van maximaal twee metingen in het geheugen van de meter opslaan. De opgeslagen meetwaarden worden weergegeven door instelpunten op de analoge schaal. Voorbeeld: u kunt de geheugen functie van de meter gebruiken als een visuele bevestiging van de lichtverhouding op de analoge schaal. Dit is een zeer handige mogelijkheid om de lichtcondities te bepalen (zie pagina 51).
Druk na de meting de M-toets in.
12
Voer een tweede meting uit.
Druk op de 'M' toets om de
3
tweede meting op te slaan in het geheugen.
De waarde is in het geheugen opgesla­gen. Er verschijnt nu een tweede instel­punt aan de rechterzijde van de analoge schaal als indicatie dat er nu twee meet­waarden in het geheugen zijn opgesla­gen.
Speciale functies
Als er twee waarden in het geheugen opgeslagen zijn, worden, door het in­drukken van de 'M' toets, de oudste gegevens gewist, waardoor steeds de nieuwste meetwaarden in het geheugen worden opgenomen.
* Indien u van filmgevoeligheid wisselt, of
de sluitertijd verandert, nadat u de 'M' toets al heeft ingedrukt, dan worden de reeds ingestelde waarden alsnog aan­gepast, in overeenstemming met de nieuwe instellingen. Deze nieuwe gege­vens worden ook aangeduid op de ana­loge schaal.
* Indien er geen aflezing mogelijk is in de
digitale display of als de actuele meting buiten het bereik van de meter ligt, heeft het indrukken van de 'M' toets geen en­kel effect.
Om alle opgeslagen waarden uit het ge­heugen te wissen schakelt u de meter uit via de POWER toets.
De gemeten waarde wordt opgeslagen in het geheugen. Er verschijnt één instel­punt aan de rechterzijde van de analoge schaal, om aan te geven dat één waarde in het geheugen is opgeslagen.
De gemeten waarde wordt weergegeven in de digitale display. Nu toont de analo­ge schaal beide actuele aflezingen: zowel de meting weergegeven in de digitale display als de waarde die is opgeslagen in het geheugen (bij stap 1).
In totaal kunnen twee meetwaarden ge­lijktijdig in het geheugen opgeslagen worden. Indien u nu nog een derde me­ting verricht, wordt ook deze meting, sa­men met de twee eerder uitgevoerde metingen, aangegeven op de analoge schaal. ( De schaal toont dan de twee meetwaarden uit het geheugen, samen met de laatste meting).
3938
Speciale functies Speciale functies
S/A/H (Shadow/Average/Highlight) calculaties
Middelen van de belichting
Via deze functie wordt het gemiddelde berekend van twee meetwaarden, die in het geheugen zijn opgeslagen (dit kan gebruikt worden bij zowel opvallend als gereflecteerd licht meting). Voorbeeld: als er een groot verschil is tussen helder­heden binnen hetzelfde onderwerp. U legt twee metingen van verschillende hel­derheid vast; met de meter berekent u vervolgens het gemiddelde van beide waarden.
Verricht twee metingen op de-
12
len van het onderwerp (bijvoor­beeld een op de hoge lichten, en een op de schaduwpartijen) en sla beide gemeten waarden op in het geheugen.
Maak gebruik van de wipscha­kelaar, terwijl u gelijktijdig de 'A' toets ingedrukt houdt, om de 'A' (Average = gemiddelde) functie in te stellen.
Het aansluiten op de meetkop van een van de hulpstukken voor opvallend licht­meting zorgt ervoor dat de meter auto­matisch op de 'A' functie wordt ingesteld (in dat geval kan de meter niet meer ver­zet worden op de 'S' of de 'H' instelling).
Meetwaarden die niet zijn opgeslagen in het geheugen kunnen niet gebruik wor­den om een gemiddelde te berekenen.
Als u de 'A' toets indrukt, zal in de digitale display de gemiddelde waarde van de twee in het geheugen opgeslagen metingen worden aangegeven. Verder kunnen zowel de in het geheugen opgeslagen metingen als de be­rekende gemiddelde waarde worden afgelezen van de analoge schaal. Drukt u de 'A' toets nogmaals in, dan worden de aanduidingen van de analoge schaal gewist.
Display voorbeeld
Gemeten diafragmawaarden in het geheugen
Aantal metingen in het geheugen
Berekende diafragmawaarde voor gemiddelde belichting
Indien u de 'A' toets indrukt en er blijken niet twee waarden in het geheu-
gen opgeslagen te zijn, dan zal het volgende gebeuren:
Als er slechts één waarde is opgeslagen in het geheugen:
zal knipperen en de waarde uit het geheugen wordt aangegeven in de display.
Indien er geen enkele waarde in het geheugen is opgeslagen en de laatste gemeten waarde wordt weergegeven in de digitale display:
zal knipperen en de laatst gemeten waarde wordt alsnog in het geheugen
opgeslagen en in de display weergegeven.
Als er geen enkele waarde in het geheugen is opgeslagen en er is geen afle­zing van waarden in de digitale display mogelijk: Dan veranderd er niets.
Als u klaar bent met het middelen van metingen, drukt u op de 'A' toets om terug te keren naar de functie voor de normale meetmethode. (De waar­den in het geheugen blijven onveranderd opgeslagen.)
4140
Speciale functies Speciale functies
Berekeningen op basis van de Schaduwpartijen (alleen bij gereflecteerd licht meting)
Indien u bepaalde details wilt weergeven uit de donkerste gebieden van de compositie (schaduwpartijen), zonder dat ze dichtlopen, dan kunt u, om goed doortekende schaduwpartijen te krijgen, het beste een geflecteerd licht me­ting uitvoeren op de schaduwpartijen.
Gebruik daarna de S-calculatiefunctie, waarbij de meter voor deze situaties automatisch de juiste belichtingsinstelling berekent.
Voer een meting uit op een be-
12
langrijke schaduwpartij in het onderwerp.
Houd de A toets ingedrukt en kies met de wipschakelaar voor de ‘S’ functie.
Alleen als er een hulpstuk voor het meten van gereflecteerd licht ( 5 º zoekerhupstuk, of gereflecteerd licht hulpstuk II) op de meetkop is gemonteerd, is het mogelijk om de meter in de 'S' functie te gebruiken.
Indien u de 'A' toets indrukt, zal het diafragma berekend worden, dat no-
dig is voor een correcte belichting van de schaduwpartijen. Deze berekende waarde wordt vervolgens aangegeven in de digitale display en op de analo­ge schaal. Drukt u daarna opnieuw op de 'A' toets, dan zullen alle aan­duidingen uit de display worden gewist.
Als er al een of meerdere meetwaarden zijn opgeslagen in het geheugen, dan zal de calculatie worden gebaseerd op de meting van de donkerste partij die is opgeslagen. De meter kan alleen dan berekeningen voor de schaduwpartijen maken als er daadwerkelijk waarden in het geheugen zijn opgeslagen. Zijn er geen gemeten waarden in het geheugen, dan bepaalt de meter de juiste belichting op basis van de laatste meting die werd ver­richt (afleesbaar in de display).
Maakt u opnamen, waarbij de diafragma-opening is gebaseerd op een be­rekening van de schaduwpartijen, dan zullen de schaduwpartijen ook heel nauwkeurig als donkere partijen gereproduceerd worden op de film.
Display voorbeeld
Opgeslagen meetwaarden in het geheugen
Berekende waarde voor een juiste belichting van de schaduwpartijen
Berekende waarde voor een juiste belichting van de schaduwpartijen
In het voorbeeld hierboven werd, voor berekening van de op de schaduwpar­tijen gebaseerde belichting, uitgegaan van de donkerst gemeten beeldpartij (diafragma: F2.0+0.0).
4342
Speciale functies Speciale functies
Berekeningen op basis van de Hoge lichten (alleen bij gereflecteerd licht meting)
Als u nog een goede detailleren wilt in de meest heldere partijen van uw on­derwerp (hoge lichten), zonder dat deze daarbij uitbleken, dan kunt u het bes­te een meting verrichten op het gereflecteerde licht van de meest heldere de­len. Om daarna tot een correcte belichtingsinstelling te komen, voor deze heldere partijen, kunt u de meter gebruiken voor het berekenen van de juiste belich­tingswaarde gebaseerd op de hoge lichten (H).
Voer een lichtmeting uit op een
12
deel van het onderwerp dat zeer helder is.
Houd de A toets ingedrukt en kies met de wipschakelaar voor de ‘H’ functie.
Alleen als er een hulpstuk voor het me­ten van gereflecteerd licht (5 º zoeker­hulpstuk, gereflecteerd licht hulpstuk II) op de meetkop is gemonteerd, is het mogelijk om de meter in de 'H' functie te gebruiken.
Indien u de 'A' toets indrukt, dan zal het diafragma, dat nodig is om een
correcte belichting van de hoge lichten te waarborgen, berekend worden. De resultaten worden daarna aangegeven in de digitale display en op de analoge schaal. Drukt u vervolgens opnieuw op de 'A' toets, dan zullen alle aanduidingen gewist worden uit de display.
Als er al een of meerdere gemeten waarden opgeslagen zijn in het geheu­gen, dan zal de meter de meting van de lichtste partij uit de, in het geheu­gen, opgeslagen waarden kiezen. De meter kan alleen dan berekeningen van de hoge lichten maken als er daadwerkelijk waarden in het geheugen zijn opgeslagen. Zijn er geen gemeten waarden in het geheugen opgesla­gen, dan bepaalt de meter de juiste belichting op basis van de laatste me­ting die werd verricht (afleesbaar in de display).
Maakt u opnamen, waarbij de diafragma-opening is gebaseerd op een be­rekening van de hoge lichten, dan zullen de hoge lichten ook heel nauwkeu­rig als lichte partijen gereproduceerd worden op film.
Display voorbeeld
Berekende waarde voor een juis­te belichting van de hoge lichten
Opgeslagen meetwaarden in het geheugen
Berekende waarde voor een juiste belichting van de hoge lichten
In het voorbeeld hierboven werd, voor berekening van de op de op de hoge lichten gebaseerde belichting, uitgegaan van de lichtste gemeten beeldpartij (diafragma: 16 + 0.5.)
4544
Speciale functies Speciale functies
Functie: berekenen helderheidsverschil
Drukt u op de 'A' toets, na een normale lichtmeting of na het berekenen van een gemiddelde waarde, dan wordt deze meting in het geheugen vastgelegd, en kan deze dienen als referentie (basismeting) bij verschillende berekeningen. Wordt hierna een volgende meting verricht, dan wordt op het digitale display het verschil aangegeven van deze meting t.o.v. de in het geheugen opgeslagen referentiewaarde.
Deze functie is zeer nuttig bij verschillende vormen van fotograferen of filmen. Het biedt u namelijk de mogelijkheid om snel de helderheidsverschillen tussen twee aparte beeldpartijen in de compositie te controleren (bijvoorbeeld de voor- en achtergrond), of om de mate van onevenwichtigheid in de verlichting van een scène te meten. Daarbij ziet u direct het belichtingsverschil aangege­ven tussen de actuele meting en die van de referentie-belichtingswaarde (die is vastgelegd in het geheugen door gebruik te maken van de 'A' toets).
Deze functie kan eveneens gebruikt worden voor directe metingen van de be­lichtingsverhoudingen binnen een scène. Zo kunt u binnen de compositie di­rect de verschillen in belichting controleren, bijvoorbeeld van beeldpartijen met hoge lichten t.o.v. de schaduwpartijen, om zo tot de meest nauwkeurige resul­taten te komen.
De functie voor meten van het helderheidsverschil kan gebruikt worden in AMBI stand en de CORDstand. In de NON CORD functie werkt het niet.
de
Het belichtingsverschil kan worden aangegeven tussen + en - 10.0 Lw (licht-
waarden) in stappen van 0.1 lichtwaarde.
Meten van het helder­heidsverschil
Voer een meting uit en druk
1
vervolgens de A toets in.
Vastgelegde meetwaarde
verschijnt, om aan te geven dat de meetwaarde in het geheugen is vastgelegd (in dit geval, is de op­geslagen meetwaarde f/8.0 + 0.9 stop.).
Druk de meettoets in om een
2
meting te verrichten op dat deel, waarvan u de helderheid wilt vergelijken met de opge­slagen waarde.
In de AMBI functie
Door op de meettoets te drukken verricht u continu metingen. Bij el­ke meting wordt het belichtings­verschil tussen de actuele meting en de opgeslagen waarde (van stap 1) weergegeven in de display. Als u de meettoets loslaat, wordt de opgeslagen referentiewaarde van stap 1 in de display getoond.
In de CORD functie
Elke keer dat u op de meettoets drukt, wordt de flitser ontstoken en wordt er een enkelvoudige flitsme­ting verricht. Daarbij wordt tevens het belichtingsverschil tussen de actuele meting en de opgeslagen waarde (van stap 1) weergegeven in de display. Als u de meettoets loslaat, wordt de opgeslagen meetwaarde (van stap 1) weer ge­toond. (De display is gelijk aan de display gebruikt bij de AMBI functie)
Indien u de 'A' toets indrukt, zal de display terugkeren naar de nor­male display instelling. (De waarde gemeten in stap 1 is in het geheu­gen opgeslagen.)
.
4746
Speciale functies Speciale functies
Na indrukken van de
meettoets:
Huidige gemeten waarde (In de AMBI functie wordt continu gemeten, zolang de meettoets blijft ingedrukt. Daardoor veranderen de posities van de instelpunten voort­durend mee.)
Opgeslagen meetwaarde Dit geeft aan dat het gemeten ge-
bied 1.5 stop donkerder is dan de opgeslagen meetwaarde.
AMBI functie wordt continu
(In de gemeten, zolang de meettoets blijft ingedrukt. Daardoor veranderen de posities van de instelpunten voort­durend mee.)
Huidige gemeten waarde (Wordt vastgehouden bij loslaten van de meettoets.)
Opgeslagen meetwaarde
De digitaal aangegeven waarde refereert aan de opgeslagen meet­waarde.
Vaststellen van het helderheids­verschil, na berekening van het gemiddelde
1 Maak twee metingen en sla
deze op in het geheugen; druk vervolgens de A toets in.
Fixerat genomsnittsvärde (snittet av F5,6 och F11)
verschijnt in het display; de
gemiddelde waarde wordt weer­gegeven en tegelijkertijd op­geslagen. (In dit geval is de op­geslagen gemiddelde waarde f/8.0 + 0.0 stop.).
Druk op de meettoets om een
2
meting te verrichten van het gebied, waarvan u de helder­heid wilt vergelijken met de op­geslagen waarde.
In de AMBI functie
Indien u op de meettoets drukt,
wordt er continu gemeten. Bij el­ke meting wordt het verschil in belichting tussen de actuele me­ting en de opgeslagen meetwaar­de (van stap 1) in de display ge­toond. Laat u de meettoets los, dan wordt de gemiddelde waarde (van stap 1) in de display ge­toond.
In de CORD functie
Elke keer dat u op de meettoets
drukt, wordt de flitser ontstoken en wordt er een enkelvoudige flitsmeting verricht. Daarbij wordt tevens het belichtingsverschil tussen de actuele meting en de opgeslagen waarde (van stap 1) weergegeven in de display. Als u de meettoets loslaat, wordt de opgeslagen gemiddelde waar­de van stap 1 weer in de display getoond. (De display is gelijk aan de display, gebruikt bij de functie).
AMBI
4948
Speciale functies Speciale functies
Na indrukken van de
meettoets:
Gefixeerde gemiddelde meetwaarde Huidige gemeten waarde
AMBI functie wordt continu
(In de gemeten, zolang de meettoets blijft ingedrukt. Daardoor veranderen de posities van de instelpunten voort­durend mee.)
Dit geeft aan dat het gemeten ge­bied 0.5 stop lichter is dan de opge­slagen meetwaarde.
AMBI functie wordt continu
(In de gemeten, zolang de meettoets blijft ingedrukt. Daardoor veranderen de posities van de instelpunten voort­durend mee.)
Huidige gemeten waarde (Wordt vastgehouden bij loslaten van de meettoets.)
Opgeslagen meetwaarde
De digitaal aangegeven waarde re­fereert aan de opgeslagen meet­waarde.
Het meten van gemiddelde belichtingen bij ge­bruik van de platte diffusor
Het gemiddelde van de belichting is de gemiddelde helderheid tussen de hoge lichten en de schaduwpartijen binnen een compositie. Bijvoorbeeld: als het verschil tussen de meetwaarden (verschillen in belichting) verkregen door een opvallend licht meting op één stop uitkomt, dan is de verlich­tingsverhouding 2:1; Als het twee stop is dan is de verhouding 4:1. Over het algemeen worden lichtverhoudingen tussen 4:1 en 8:1 (belichtingsver­schillen van 2 tot 3 stops) als optimaal beschouwd bij het gebruik van kleu­renfilms, aangezien deze verhoudingen voor een natuurlijke weergave van de kleuren garant staan.
Door het aanpassen van de verhoudingen in de belichting, kunt u de relatie tussen de hoge lichten en de schaduwpartijen of de relatie tussen het hoofd-onderwerp en de achtergrond in het onderwerp beheersen. Zoals bij het fotograferen van mensen of objecten in een studio. Om de karakteris­tieken van het licht te kunnen controleren, zoals het verschil in helderheid tussen het hoofdonderwerp en de achtergrond, kunt u in de meeste geval­len het beste een sferische diffusor gebruiken. Echter, wordt een onder­werp belicht vanuit verschillende richtingen, dan is het noodzakelijk om de helderheid te meten van de verschillende individuele lichtbronnen die het onderwerp verlichten. Daarbij dient u gebruik te maken van een platte dif­fusor (opvallend licht meting, zie pagina 15).
Dit biedt u de beheersing over de schaduwpartijen van het hoofdonder­werp. Door een sferische diffusor te vervangen door een platte diffusor, kunt u de helderheid van de lichtbronnen die het onderwerp verlichten individueel meten. De verhouding in de verlichting kan daardoor gemakkelijk gecon­troleerd worden. Bovendien kunt u het geheugen van de meter en de func­tie voor het vaststellen van de verschillen in helderheid gebruiken om deze waarden op eenvoudige wijze te meten
5150
Speciale functies Speciale functies
1 Bevestig de platte Diffusor op
de meetkop van de AUTOME­TER VF (zie p. 13 voor de ma­nier van bevestigen)
3 Kies met de MODE toets voor de
gewenste meetmethode
Batterij (p. 8)
Filmgevoeligheid (p. 11)
2 Maak de meter klaar voor een
meting.
4 Stel met de wipschakelaar de
gewenste sluitertijd in
5 Stel de aanduiding in de
display in op
FNo.
6 Plaats de meter bij het onder-
werp en verricht een meting met de platte diffusor gericht op de belangrijkste (hoofd)­lichtbron.
5352
Speciale functies Speciale functies
Bij meten van het helderheidsverschil kunt u de verlichtingsratio aflezen met een nauwkeurigheid van 0.1 stop.
Als alternatief kunt u in plaats van het opslaan van de metingen in het geheu­gen, zoals uitgelegd in stap 7 op de vorige pagina, ook gebruik maken van de volgende methode:
7 Druk de A toets in. 'A' wordt aangegeven in de display en de lichtme-
ting van de hoofdverlichting wordt opgeslagen.
8 Verricht een meting met de vlakke diffusor gericht naar de lichtbron voor
het invullicht. Terwijl u de meettoets ingedrukt houdt zal de display het verschil in lichtomvang (oftewel de lichtverhouding) tussen het hoofdlicht en het invullicht direct aangeven in de digitale display. De waarde van het hoofdlicht is daarbij (in stap 7) opgeslagen in het geheugen. Lees vervol-
7 Druk op de 'M' toets om de
gemeten waarde in het geheu­gen op te slaan.
8 Vervolgens plaatst u de meter
bij het onderwerp en verricht u een meting met de platte diffu­sor gericht op de lichtbron voor het invullicht. Hierbij moet u ervoor zorgen dat de meting niet door het hoofdlicht kan worden beïn­vloed. Het beste is, om zo mo­gelijk, die lichtbron even uit te schakelen.
De twee instelpunten op de ana-
loge schaal geven de helderheid van respectievelijk het hoofdlicht en het invullicht aan.
Bepaal het verschil in belichting
van de twee waarden.
De aflezing van de analoge
schaal is tot 0.5 stop nauwkeurig.
gens de waarde af.
De helderheidsratio tussen hoofdlicht en invullicht kan worden bepaald via onderstaande tabel:
Tabel voor het vaststellen van de verlichtingsratio
Verschillen in helderheid Helderheidsverhouding tussen het hoofd­(belichtingsverschillen) licht en het invullicht (verlichtingsratio)
+1.0 (1 stop) 2:1 +2.0 (2 stops) 4:1 +3.0 (3 stops) 8:1 +4.0 (4 stops) 16:1 +5.0 (5 stops) 32:1 +6.0 (6 stops) 64:1 +7.0 (7 stops) 128:1
De formule voor berekenen van de verlichtingsratio is:
Hoofdlicht:Invullicht = 2
Hierbij kan met verschil zowel het helderheidsverschil in Lichtwaarden (Ev) als het verschil in stops tussen de diafragmawaarden worden bedoeld.
verschil
:1
5554
Speciale functies Speciale functies
Gebruik als eenvoudige Illuminantie meter
Als u de platte diffusor (accessoire) op de meter aansluit, kunt u in de AM­BI functie een meting verrichten van het omgevingslicht. Houd daartoe de platte diffusor parallel aan het oppervlak dat u wilt meten. Vervolgens leest u de Ev waarde af van de meter. Daarna zoekt u de waarde op, die bij be­nadering overeenkomt met een verlichtingswaarde in de conversietabel, aangeduid met Ev-lx (Ev-lx = LW-lux). Zie de volgende pagina.
De filmgevoeligheid moet worden ingesteld op ISO 100 en de display op Ev aflezing.
Als de meetuitslag is aangepast, zet deze dan terug op de standaard in stelling 0, door gebruik te maken van de Alt functie (P.58/60).
Indien u heel nauwkeurig verlichtingen moet meten, maak dan gebruik van de MINOLTA DIGITAL ILLUMINANCE METER T-10, die speciaal voor het meten van verlichting is ontworpen.
Het lezen van de (Ev-lx) omrekentabel
De Ev-lx omrekentabel geeft een overzicht van het gehele bereik van Ev waarden. Verticaal geeft de tabel de hele Ev waarden aan en horizontaal de decimale Ev waarden. Een voorbeeld: als de meter Ev 10.2 in de display aan geeft, dan is in de verticale rij voor de gehele waarde 10 en de kolom voor de decimale waarde is 0.2. De corresponderende verlichtingswaarde is dan dus 2900 lux.
Ev-lx omrekentabel (Indien de platte diffusor wordt gebruikt)
A = Hele aangegeven Ev waarde B = Als decimaal aangegeven waarde
Decimal
B
,0 ,1 ,2 ,3 ,4 ,5 ,6 ,7 ,8 ,9
A
Heltal
0,63    
-2
-1
1,3 1,2 1,1 1,0 0,9 0,9 0,8 0,8 0,7 0,7
-0
2,5 2,3 2,2 2,0 1,9 1,8 1,7 1,5 1,4 1,3
0
2,5 2,7 2,9 3,1 3,3 3,5 3,8 4,1 4,4 4,7
+
1
5,0 5,4 5,7 6,2 6,6 7,1 7,6 8,1 8.7 9.3
2
10 11 12 12 13 14 15 16 17 19
3
20 21 23 25 26 28 30 33 35 37
4
40 43 46 49 53 57 61 65 70 75
5
80 86 92 99 110 110 120 130 140 150
6
160 170 180 200 210 230 240 260 280 300
7
320 340 370 390 420 450 490 520 560 600
8
640 690 740 790 840 910 970 1000 1100 1200
9
1300 1400 1500 1600 1700 1800 1900 2100 2200 2400
10
2600 2700 2900 3200 3400 3600 3900 4200 4500 4800
11
5100 5500 5900 6300 6800 7200 7800 8300 8900 10000
12
10000 11000 12000 13000 14000 15000 16000 17000 18000 19000
13
21000 22000 24000 25000 27000 29000 31000 33000 36000 38000
14
41000 44000 47000 50000 54000 58000 62000 67000 71000 76000
15
82000 88000 94000 100000 110000 120000 120000 130000 140000 150000
16
160000 180000 190000 200000 220000 230000 250000 270000 290000 310000
17
330000 350000 380000 400000 430000 460000 500000 530000 570000 610000
18
660000 700000 750000 810000 860000 930000 990000 1100000 1100000 1200000
5756
Speciale functies Speciale functies
-visning
-visning
Persoonlijke voorkeur instellingen (Alt)
1. Alt functies
Om de instellingen van de meter toe te spitsen op uw persoonlijke voorkeur, stelt u de meter in op de Alt functie, door de POWER toets in te drukken terwijl u te­vens de ISO toets, òf de toets voor de menukeuze in de display, òf de toets voor de functie instelling òf de meettoets ingedrukt houdt. Eenmaal in de Alt functie kunt u de instellingen veranderen door het indrukken van de ISO toets, de toets voor de menukeuze in de display, de toets voor de functie instelling of de meet­toets en bovendien kunt u ingestelde waarden wijzigen via de wipschakelaar.
Nadat u de instelling van uw voorkeur gekozen heeft, moet u deze bevestigen door via de hoofdschakelaar de meter uit en weer in te schakelen.
Aanpassing Bediening mogelijkheden instelling
Compensatie meetuitslag Meettoets + Power toets -10.0 tot +10.0 0 Sluitertijden uitlezing ISO toets + Power toets 1, 1/2, 1/3 stop 1 Diafragma uitlezing FNo./Ev toets + Power toets 00.000 000 TIME/CINE uitlezng MODE toets + Power toets TIME, CINE TIME
1) Meetuitslag aanpassen
Hiermee kunt u een vaste correctie instellen op de meetuitslag. Als herinnering wordt de ingestelde correctiewaarde steeds even aangege­ven bij het inschakelen van de meter. Via deze instelling kunt u de meter naar wens kaliberen c.q. aanpassen op de door u gewenste belichtingswaarde. Op deze manier kunt u ook meer­dere (verschillende) belichtingsmeters kalibreren op dezelfde meetuitslag.
1 Houd de meettoets ingedrukt en
schakel tegelijk, met de POWER toets, de meter in. Staat de meter al in de Alt stand, dan hoeft u al­leen maar de meettoets in te drukken.
Links-onder op het display wordt
Alt aangegeven; rechts ziet u Ev0.0.
2 Met de wipschakelaar kunt u
De compensatie is instelbaar in
Aanpassings- Basis
de gewenste compensatie waarde instellen. Schakel de meter uit om uw keuze te be vestigen.
stappen van 0.1Ev. Het totale compensatiebereik loopt van + 10 tot
-10 lichtwaarden (Ev).
2) Sluitertijd-indicatie in hele stops, 1/2 of 1/3 stop.
U kunt u de sluitertijden laten aangeven in 1/2-stop, 1/3-stop of 1-stop, in overeenstemming met de door u gebruikte camera.
1 Houd de ISO toets ingedrukt
en schakel tegelijk, met de PO­WER toets, de meter in. Staat de meter al in de Alt stand, dan hoeft u alleen maar de ISO toets in te drukken.
2 Met de wipschakelaar kunt u
de gewenste sluitertijd-uitle­zing kiezen. Schakel de meter uit om uw keuze te bevestigen.
Maak uw keuze, voor aangeven in
1.0 (1), 0.5 (1/2) of 0.3 (1/3) stop.
3) Diafragma uitlezing
Hiermee kunt u een keuze maken uit de weergave van het diafragma
- display
In deze stand wordt het diafragma tot op 1/10 stop nauwkeurig aange­geven (Diafragma + 1/10 stops)
1 Houd de FNo/EV ingedrukt en
schakel tegelijk, met de PO­WER toets, de meter in. Staat de meter al in de Alt stand, dan hoeft u alleen maar de FNo/EV toets in te drukken.
Voor snel afleesbare diafragma­waarden (bijv. F3.5, F4.5)
2 Gebruik de wipschakelaar voor
Kies uit bovenstaande opties
- display
instellen van de gewenste dia­fragma uitlezing. Schakel de meter uit om uw keuze te be­vestigen.
voor de meest geschikte dia­fragma aanduiding
5958
Speciale functies
4) TIME (foto-camera of CINE (film-camera) instelling
Hiermee schakelt u over van aflezing in sluitertijden naar cine­snelheden (aantal beelden per seconde bij een filmcamera). Dit werkt alleen in de AMBI meetstand.
TIME display CINE display
Accessoires
Platte Diffuser
40 º Meethulpstuk II (gereflecteerd licht)
1 Houd de MODE toets in gedrukt
en schakel tegelijk, met de POWER toets, de meter in. Staat de meter al in de Alt stand, dan hoeft u alleen maar de MODE toets in te drukken.
2 Kies met de wipschakelaar voor
weergave van sluitertijden (TIME) of aantal beelden per seconde CINE (f/s). Schakel de meter uit om uw keuze te bevestigen.
Hoe u direct weer terugkeert naar de standaardinstellingen
U kunt de verschillende instellingen, die via de ALT functie zijn aangepast, als volgt weer herprogrammeren naar de standaard
posities (terugkeren naar de fabrieks-instellingen).
1. Schakel de meter in.
2. Houd de ‘M toets ingedrukt en druk gelijktijdig de POWER toets
ca. 2 seconden in.
De voeding wordt automatisch uitgeschakeld en de persoonlijke voorkeurs-
instellingen zijn weer omgezet naar de standaard instellingen.
Met deze diffusor, gekoppeld aan de AUTO METER VF, kunt u metin­gen verrichten op platte onderwer­pen en kunt u de meter inzetten voor het berekenen van lichtcon­trasten (verhouding in helderheid).
Mini Meethulpstuk
Deze zeer kleine externe sensor heeft een meetoppervlak van slechts 12 mm. Het hulpstuk meet het op­vallende licht op plaatsen, die voor de meter moeilijk of niet bereikbaar zijn. Het is bijzonder goed inzetbaar bij macro- en microfotografie.
Bij gebruik van het Mini Meethulpstuk
moet u de sferische diffusor (standaard meegeleverd) op de meter plaatsen.
Dit is een hulpstuk voor het meten van gereflecteerd licht, met een meethoek van ca. 40 º. Dus toegespitst op de beeldhoek van de meeste standaard objectieven.
Zoeker meethulpstuk 5°
Hulpstuk voor nauwkeurige metin­gen van gereflecteerd licht, met een meethoek van 5 º. Via de zoeker kan de meter precies op het onderwerp worden gericht. Daardoor is deze combinatie zeer goed inzetbaar voor het verrichten van spotmetingen. Een parallax-correctie-index geeft de aanpassing aan voor metingen in het dichtbijbereik (vanaf ca. 1 m).
6160
Accessoires
Onderhouden en opbergen
Synchronisatiekabel III
Deze 5 meter lange synchronisatie­kabel kan, door de speciale con­structie, gelijktijdig op zowel het contact van de AUTO METER VF, de flitser als de camera worden aan­gesloten. Dat is heel practisch, want daardoor kunt u flitslicht-metingen verrichten en opnamen maken zon­der dat u steeds de kabel hoeft om te wisselen van meter naar camera.
Overige accessoires
Accessoire Belichtingsaanpassing
Zoekerhulpstuk 10° II Zet de belichtingscomp. op +3.2Ev. 40 graden meethulpstuk Zet de belichtingscomp. op +3.2Ev. Booster II Zie Booster II gebruiksaanwijzing Sferische ND diffusor (2Ev) Zet de belichtingscomp. op +2 Ev. Sferische ND diffusor (3Ev) Zet de belichtingscomp. op +3.Ev. Spot Mask Zie de betreffende gebruiksaanwijzing
1. Onderhoud
1) Als de meter vuil is geworden, kunt u deze het beste schoon maken met een zachte droge doek. Gebruik nooit oplosmiddelen zoals spiritus, was­benzine of thinner.
2) Als er vlekken komen op de sferische diffusor, verwijder deze dan van de meter en was de diffusor in een lauw sopje van een mild afwasmiddel (geen agressieve middelen gebruiken). Wrijf hem vervolgens zorgvuldig droog en laat de diffusor voldoende aan de lucht drogen, voor u deze weer op de meter plaatst.
3) Probeer nooit om zelf de meter uit elkaar te halen, als deze verkeerde uit­slagen geeft of in het geheel niet meer werkt en zeker niet als deze bescha­digd is. In geval van klachten of problemen doet u er verstandig aan con­tact op te nemen met de Service afdeling van Minolta.
4) Bescherm de meter tegen sneeuw, regen, spatwater en vooral tegen zee­water en voorkom dat hij in contact komt met agressieve chemicaliën of gassen. De meter kan anders onherstelbare schade oplopen. Mocht de meter toch in contact komen met een van de bovenvermelde elementen, zorg dan dat u deze zorgvuldig schoon en droog maakt.
2. Opbergen
1) De meter mag niet opgeborgen worden in een omgeving waar de tempera­tuur hoger is dan 55 ºC, of lager dan - 20 ºC, of in een omgeving waar de luchtvochtigheid erg hoog is. Bij langdurige opslag raden wij u ten sterkste aan de meter op te bergen in een luchtdichte trommel, waarin een vocht­absorberend middel is toegevoegd, zoals bijvoorbeeld silicagel.
2) Laat de meter nooit achter op de hoedenplank, in het dashboardkastje of in de achterbak van een auto, of op andere plaatsen waar de meter in de zon extreem heet kan worden. Dit kan ernstige schade aan de meter veroorza­ken. Weet u van te voren dat u de meter langer dan 2 weken niet gaat ge­bruiken, haal dan de batterij er uit. Dit voorkomt beschadiging van de me­ter door mogelijke lekkage van de batterij.
3) Leg de meter nooit in het zand of op andere plaatsen waardoor er zand in of op de meter kan komen. Zandkorrels kunnen de meter zowel uit- als in­wendig beschadigen.
6362
Gebruiksvoorschriften
Gebruiksvoorschriften
1) Neem de beschermkap niet onnodig van de accessoire-aansluiting. Haal deze aleen los wanneer u een meetaccessoire aan wilt sluiten.
2) Als u de accessoire-aansluiting aanraakt tijdens het meten, kan dat een verkeerde uitslag tot gevolg hebben, doordat u statische elektriciteit of zelfs kortsluiting veroorzaakt.
3) Wordt de meter gebruikt in de regen, aan zee of nabij een vulkaan, dan kan deze gaan roesten (water) en/of oxideren (gas). In zulke situaties dient u de meter zo goed mogelijk te beschermen (doorzichtig plastic zakje).
4) Bescherm de meter tegen stoten, schokken en sterke trillingen. Gebruik voor het transport zoveel mogelijk het bijbehorende etui.
5) Zorg er voor dat de meter geen krassen of beschadigingen oploopt.
6) Pas op voor het indrukken of op andere wijze beschadigen van de LCD.
7) Zorg er voor dat u de meter niet gebruikt bij de volgende temperaturen of onder de hieronder vermelde condities. Uw meter is een precisie instrument opgebouwd uit zeer gevoelige elektronische onderdelen zoals LSI en LCD elementen.
(A) Gebruik de meter niet bij temperaturen hoger dan 50 ºC of lager dan
-10 ºC.
(B) Als de temperatuur lager is dan -10 ºC dan reageert de display zeer
traag, waardoor het kan gebeuren, dat aflezing bijna niet meer moge­lijk is.
• Bij temperaturen tussen 0 ºC en -10 ºC, zal de display relatief traag reageren, maar dergelijke temperaturen vormen geen risico voor de meter.
(C) Als de temperatuur van de meter boven de 50 ºC komt, kan het voor-
komen dat de display moeilijk af te lezen is en zullen de menu-instel­lingen vermoedelijk zwart worden.
• Indien de meter achtergelaten wordt in direct fel zonlicht of in de buurt van een verwarming, dan kan de meter een veel hogere tempera­tuur krijgen dan de omgeving. Voorkom dus dat soort situaties.
De meter bevat een microprocessor. Als deze in aanraking komt met een elektromagnetisch veld of blootgesteld wordt aan andere invloe­den van buitenaf, kan het gebeuren dat de meter niet meer correct functioneert. Mocht dit zich voordoen dan moet u de batterij uit de me­ter te nemen en vervolgens opnieuw inzetten.
Nazorg van de fabrikant
1) Onderdelen voor reparatie van de AUTOMETER VF zullen beschikbaar blijven tot ten minste zeven jaar na de aanschaf van de meter.
2) Voor meer informatie over nazorg en garantie kunt u contact opnemen met Minolta Camera Benelux BV. Het adres staat elders in deze gebruiks­aanwijzing
6564
Technische specificaties
Type Belichtingsmeter, voor meten van flitslicht en/of om- Meetmogelijkheden Opvallend licht en (via acc.) gereflecteerd licht
Meethulpstukken * optioneel accessoire.
Meetcel Silicium meetcel Meetmethoden AMBI: voor meten van omgevingslicht
Meetbereik Omgevingslicht: (ISO 100) Bij opvallend licht metingen:
Herhalingsnauwkeurigheid ±0.1 stop Kalibratie Opvallend: C=330 (Met Spherische Diffusor), coëfficient C=250 (Met Platte Diffusor)
gevingslicht
Opvallend: Gereflecteerd: Zoekerhulpstuk 5°(meethoek 5°)*
Extern meetaccessoire: Mini Meethulpstuk*
• Meter schakelt (door hulpstukken) automatisch om van opvallend naar gereflecteerd licht meting
• 270° draaibare meetkop
CORD: voor meten van flitslicht, met aangeslo­NON CORD:
Flitslicht:
Sferische Diffusor, Platte Diffusor* 40°Meethulpstuk II (meethoek 40°)*
ten synchronisatiekabel flitsmeting zonder kabel
Lw-2.0 tot 19.9 Met 40° Meethulpstuk II: Lw 2.5 tot 24.4 Met Zoekerhulpstuk 5°: Lw2.5 tot 24.4 Bij opvallend licht metingen: FNO. 1.0 tot 90+0.9 stop Met 40° Meethulpstuk II: FNO. 1.0 tot 90+0.9 stop Met zoekerhulpstuk 5°: FNO. 1.0 tot 90+0.9 stop
Gereflecteerd K=14
Technische specificaties
Display bereik ISO: 3 tot 8000 (onderverdeeld in 1/3 stops)
Overige functies Geheugen, S/A/H calculaties, Helderheidsverschil,
Voeding Een AA alkaline batterij (LR-6/1.5 V) Batterij prestaties Ca. 50 uur: continue meting in de AMBI stand; bij
Bedienings- -10°C tot 50°C temperatuur en Relative vochtigheid 85% max. (bij 35°C), relatief vochtig- geen condensatie heidsbereik Opslag- -20°C tot 55°C temperatuur Relative vochtigheid 85% max. (bij 35°C),
Tevens Aansluiting voor externe meetaccessoires (afsluit
Afmetingen 59 (b) x 147 (h) x 26 (d) mm Gewicht 125 g
Standaard accessoires *Optionele accessories
Sluitertijden (omgevingslicht): 30 min. tot 1/8000 sec. (in 1, 1/2, 1/3 stops) Sluitertijden (flitslicht): 1 sec. tot 1/500 sec. (in 1, 1/2, 1/3 stops) Aantal bld/sec (Cine): 8 tot 128 bld/sec Belichting: Lw: Ev-17 tot 40.8 (in 0.1 stops) Helderheidsverschil: van -10 tot +10 Lw (in 0.1 stops) Analoge schaal: Analyse symbolen: aandeel gemeten flitslicht (van 0
tot 100% (onderverdeeld in stappen van 25%)
Analyse functie voor bepalen van de verhouding flitslicht t.o.v. omgevingslicht
gebruik van een alkaline batterij
geen condensatie baar); Compensatiemogelijkheid voor de meetuit-
slag, van -10.0 tot +10.0 Lw; Flitskabel-aansluiting
Sferische Diffusor, Draagkoord, Tas Zoekerhulpstuk 5°, 40°Meethulpstuk II, Mini Meet­hulpstuk , Synchronisatiekabel III
F1.0 tot 90+0.9 stop (in 0.1 stops)
diafragma 1.0 tot 90 (in 1/2 stops)
Alle informatie in deze gebruiksaanwijzing is gebaseerd op de gegevens die
vlak voor het drukken beschikbaar waren; Wijzigingen blijven te allen tijde voor­behouden
6766
N 9979805801 Printed in Germany/11.02
Minolta Co., Ltd. 3-13, 2-Chome, Azuchi-Machi, Chuo-Ku, Osaka 541-8556, Japan Minolta Europe GmbH Minoltaring 11, D-30855 Langenhagen, Germany Minolta France S.A.S. 365-367, Route de Saint-Germain, 78424 Carrières-sur-Seine, Cedex
France, S.A.S. au capital de 9 150 000 euros, RCS Versailles B302 695 614
Minolta (UK) Limited Precedent Drive, Rooksley, (Photographic Division) Milton Keynes,
MK 13 8HF, England
Minolta Austria Ges. m.b.H. Amalienstraße 59-61, 1131 Wien, Austria Minolta Camera Benelux B.V. Zonnebaan 39, NL-3542 EB Utrecht/P.O. Box 6000,
NL-3600 HA Maarssen,The Netherlands
Belgium Branch Prins Boudewijnlaan 1, B-2550 Kontich, Belgium Minolta (Schweiz) AG Riedstraße 6, 8953 Dietikon-Zürich, Switzerland Minolta Svenska AB Solna strandväg 3, P.O. Box 9058, S-171 09 Solna, Sweden Finland Branch Niittykatu 6, PL 37, SF-02201 Espoo, Finland Minolta Portugal Limitada Av. do Brasil 33-A, P-1700 Lisboa, Portugal Videsonic S.A. c/ Valportillo II, 8, Pol. Ind. De Alcobendas, E-28108 Alcobendas,
Madrid, Spain
Minolta Corporation Head Office 101 Williams Drive, Ramsey, New Jersey 07446, U.S.A.
Los Angeles Branch 11150 Hope Street Cypress, CA 90630, U.S.A
Minolta Canada Inc Head Office 369 Britannia Road East, Mississauga, Ontario L4Z 2H5, Canada
Minolta Hong Kong Ltd Room 208, Eastern Centre, 1065 King's Road, Quarry Bay, Hong Kong Minolta Singapore(Pte)Ltd 10, Teban Gardens Crescent, Singapore 608923 Shanghai Minolta Optical Products Co., Ltd. 368 Minolta Road, Songjiang, Shanghai, China
Paul Westheimer Erhvervsvej 30, DK-2610 Rødovre, Denmark Scandiafilm AS Enebakkveien 304, N-1188 Oslo 11, Norway Rossi & C. S.p.A. Via Ticino, 40, I-50019 Osmannoro Sesto Fiorentino (FI), Italia
Loading...