Voorzorgsmaatregelen ten
behoeve van de veiligheid
Voorzorgsmaatregelen ten behoeve van de veiligheid
Gefeliciteerd met uw selectie van dit CASIO elektronische
muziekinstrument.
Lees de aanwijzingen in de ze geb ruiksaanwijzing
aandachtig door voordat u dit instrument gebruikt.
Bewaar a.u.b. alle informatie voor eventueel latere naslag.
Symbolen
Er zijn verschillende symbolen gebruikt in deze
gebruiksa anwijzing en o p het product z e lf om er zeker
van te zijn dat het product veilig en op de juiste wijze
gebruikt wordt en om zowel letsel bij de gebruiker en
andere personen alswel schade aan eigendommen te
voorkomen. Deze symbolen met hun betekenis worden
hieronder ge t oond.
GEVAAR
Alkaline batterij en
Voer de volgende stappen onmiddellijk uit als
vloeistof uit de alkaline batterij ooit in uw ogen
mocht komen.
1.WRIJF NIET IN UW OGEN ! Spoel ze met
2.Neem onmiddellijk contact op met een
U kunt uw gezichtsvermogen verliezen mocht
de vloeistof van d e a lk a line batterij in u w o g en
blijven zitten.
water.
arts.
Dit symbool duidt information aan die indien zij
genegeerd of onjuist toegepast wordt, het gevaar op
ernstig letsel of zelfs de dood met zich mee brengen.
WAARSCHUWING
Deze aanduiding laat zaken zien die het risico op ernstig
letsel of zelfs de dood met zich mee brengen al s het t oestel
onjuist bediend wordt en deze aanduiding genegeerd.
VOORZICHTIG
Deze aanduiding laat zaken zien die het risico op letsel of
de kans op schade met zich mee brengen als het toestel
onjuist bediend wordt en deze aanduiding genegeerd.
Voorbeelden van symbolen
Deze driehoek () wijst erop dat de
gebruiker voorzichtigheid dient te betra chten.
(Het voorbeeld links duidt op een
waarschuwing t.a.v. electrische schokken.)
Deze cirkel met een lijn erdoor (() wijst
erop dat de aangegeven handeling niet
uitgevoerd dient te worden. Deze handelingen
zijn in het bijzonder verboden binnen deze
aanduiding of in de buurt van het sym b ool.
(Het voorbeeld links geeft aan dat demonteren
verboden is.)
De zwarte stip () geeft aan dat de
aangegeven handeling uitgevoerd dient te
worden. Aanduidingen binnen dit symbool
zijn handelingen die specifiek uitgevoerd
dienen te worden. (Het voorbeeld links geeft
aan dat de netstekker uit het stopcontact
getrokken dient te worden.)
Rook, vreemde geur, oververhitting
Als u het product blijft gebruike n terw ijl het
rook, een vreemde geur of hitte afgeeft, kan dit
het risico op brand en electrische schok met zi ch
meebrengen. Volg onmiddellijk de volgende
stappen.
1.Schakel de spanning uit.
2.Ha al d e ze uit het st opcontact als u de
netadapter gebruikt voor
stroomvoorziening.
3.Neem contact op met het oorspronkelijke
verkooppunt of een erkende CASIO
onderhoudsleverancier.
Netadapter
Onjuist gebruik van de netadapter kan het
risico op brand en electrische schok met zich
meebrengen. Zorg ervoor dat u altijd de
volgende voorzorgsmaatregelen in acht ne em t .
Let erop dat u alleen de netada pter gebruikt
die voor dit products gespecificeerd is.
Gebruik enkel een voedingsbron waarvan
de spanning (het voltage) overeenkomt met
de op de netadapter aangegeven waarde.
Voorzorgsmaatregelen ten behoeve van de veiligheid
Netadapter
Onjuist gebruik van het netsnoer van de
netadapter kan het beschadigen of breken met
het risico op brand en electrische schok. Zorg
ervoor dat u altijd de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht neemt.
Plaats nooit zware voorwe rpen op het
snoer en stel het niet bloot aan hitte.
Knutsel nooit aan het snoer en stel het niet
bloot aan overmatig buigen.
Draai het snoer niet en trek er nooit aan.
Mocht het netsnoer of de netstekker
beschadigd raken, neem dan cont act op met
het oorspronkelijke ve r k oop punt of een
erkende CASIO onderhoud sleverancier.
Netadapter
Raak de netadapter nooit aan terwijl uw
handen nat zijn.
Hierdoor kunt u een electrische schok oplopen.
Batterijen
Onjuist gebruik kan er toe leiden dat de
batterijen gaan lekken hetgeen schade kan
toebrengen aan voorwerpen in de buurt of een
explosie veroorzaken, hetgeen het risico op
brand en persoonlijk letsel met zich meebrengt.
Zorg ervoor dat u altijd de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht neemt.
Verbrand het product nooit .
Gooi het product no oit in vuur.
Hierdoor kunnen ze ontploffen, hetgeen het
risico op brand en per soonlijk letsel met zich
meebrengt.
Water en vreemde voorwerpen
Mocht water, andere vloeistoffen of vreemde
voorwerpen (zoals metale n vo orwerpen) het
toestel binnendringen dan brengt dat het risico
op brand en electrische schok met zich mee.
Volg onmidd e llijk de volgende st appen.
1.Schakel de spanning uit.
2.Ha al d e ze uit het st opcontact als u de
netadapter gebruikt voor
stroomvoorziening.
3.Neem contact op met het oorspronkelijke
verkooppunt of een erkende CASIO
onderhoudsleverancier.
Demonteren en knutselen
Haal dit product nooit uit elkaar en knutsel er
niet aan. Dit brengt het risico op electrische
schok, brandwonde n en ander lichamelijk letsel
met zich mee. Laat alle interne controles,
bijstellingen en onderhoud over aan de
oorspronkelijke winkelier of aan een erkende
CASIO onderhoudsleverancier.
Laten vallen en stoten
Probeer nooit batterijen uit elkaar te halen
en laat ze nooit kortsluiting maken .
Stel batterijen nooit bloot aan hitte en doe
ze nooit van de hand door ze te verbranden.
Gebruik oude en nieuwe batterijen nooit
door elkaar.
Gebruik oude batterijen van verschillende
door elkaar.
Laad de batterijen nooit op.
Zorg ervoor dat de positieve (+) en
negatieve (–) kant van de batterijen in de
juiste richting wijze n.
D-2
Gebruikt u het product nadat het beschadigd
werd doordat u het heeft laten vallen of
doordat er tegen werd gesto ten da n brengt dat
het risico op brand en electrische schok met zi ch
mee. Volg onm iddellijk de vol g ende stappen.
1.Schakel de spanning uit.
2.Haal de netstekker uit het stopcontact als
u de netada p ter gebruikt voor
stroomvoorziening.
3.Neem contact op met het oorspronkelijke
verkooppunt of een erkende CASIO
onderhoudsleverancier.
Voorzorgsmaatregelen ten behoeve van de veiligheid
Plastic zakken
Plaats de plastic zak waarin het product
geleverd wordt nooit ove r uw hoo fd of in uw
mond. Dit brengt het risico op verstikking met
zich mee.
Deze voorzorgsmaatr e ge l ve rd ient natuurlijk
speciale aandacht bij de aanwezigheid va n
kinderen.
Klim niet bovenop het product zelf of op de standaard.*
Door op het product of de sta nd aard te
klimmen kan het omvallen of beschadigd
raken. Deze voorzorgsmaatregel verdient
natuurlijk sp eciale aandach t b ij de
aanwezigheid van kinderen.
Plaatsing
Vermijd plaatsing van het product op een
instabiele standaard, op een oneffen
ondergrond of op een ande re in st ab iele plaats.
Een instabiele pl aats kan er toe leiden dat het
product omvalt, hetgeen het risico op
persoonlijk letsel met zich meebrengt.
Netadapter
Onjuist gebruik van de netadapter kan het
risico op brand en electrische schok met zich
meebrengen. Zorg ervoor dat u altijd de
volgende voorzorgsmaatregelen in acht neemt.
Leg het netsnoer nooit in de buurt van een
kachel of andere hittebron.
Trek nooit aan het snoer om het pr oduct los
te koppelen van het stopcontact. Pak altijd
de netadapter zelf beet om deze uit het
stopcontact te trekken.
Netadapter
Onjuist gebruik van de netadapter kan het
risico op brand en electrische schok met zich
meebrengen. Zorg ervoor dat u altijd de
volgende voorzorgsmaatregelen in acht neemt.
Steek de netadapter zover mogelijk in het
stopcontact.
Trek de netadapter uit het stopcontact
tijdens onweersbuien of voordat u op
vakantie gaat of langdurige afwezigheid.
Trek de netadapter minstens eens per jaar
uit het stopcontact en veeg eventueel stof
weg dat zich rond de stekers van het
apparaat heeft opgehoopt.
Verhuizen van het product
Voordat u het product verhuist of ergens
anders neerzet, dient u altijd eerst de
netadapter uit het stopcontact te halen en alle
andere kabels en aansluitsnoeren los te maken.
Als snoeren toch aangesloten gehouden
worden, dan brengt dit het risic o op schade aan
de snoeren, brand en electrische schok met zich
mee.
Reinigen
Voordat u het product reinigt, dient u altijd
eerst de netadapter uit het sto pcontact te ha len.
Als de netadapter aangeslot en blijft, dan brengt
dit het risico op schade aan de snoeren, brand
en electrische schok met zich mee.
Batterijen
Onjuist gebruik kan er toe leiden dat de
batterijen gaan lekken hetgeen schade kan
toebrengen aan voorwerpen in de buurt of een
explosie ver oorzaken, het g e e n he t risico op
brand en persoonlijk letsel met zich meebrengt.
Zorg ervoor dat u altijd de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht neemt.
Voorzorgsmaatregelen ten behoeve van de veiligheid
Aansluitingen
Sluit enkel de gespecificeerde toestellen en
apparatuur aan op de aansluitingen van dit
product. Het aansluiten van een nietgespecificeerd toestel brengt het risico op brand
en electrische schok met zich mee.
Plaatsing
Vermijd de volgende plekken om dit product te
plaatsen. Dergelijke plaatsen bren gen het risico
op brand en electrische schok met zich mee.
Plaatsen die blootstaan aan overmatige
vochtigheid en grote hoeveelheden stof
Op plaatsen waar voedsel wordt bereid of
op andere plekken die blootst aan aan
vettige rook
In de buurt van een airconditioner, op een
verwarmd tapijt, op plaatsen in het directe
zonlicht, in een voertuig dat in de zon
geparkeerd staat of op een andere plaats
die het product aan hoge temperaturen
blootstelt.
Displayscherm
Druk of stoot nooit sterk tegen het LCD
paneel van het scherm. Hierdoor kan het
glas van het LCD paneel breken, hetgeen de
kans op persoonlijk letsel met zich
meebrengt.
Mocht het LCD paneel toch onverhoeds
breken of barsten, raak dan in geen geval de
vloeistof binnenin het paneel aan. Deze
LCD paneel vloeistof kan namelijk
huidirritatie veroorzaken.
Mocht vloeistof van het LCD paneel
onverhoeds in uw mond komen, spoel dan
onmiddellijk met water en neem contact op
met een arts.
Zware voorwerpen
Plaats nooit zware voorwerpen bovenop dit
product.
Hierdoor kan het product topzwaar worden
waardoor het overhelt of omvalt, hetgeen het
risico op persoonlijk letsel met zich meebrengt.
Juist monteren van de standaard*.
Als de standaard niet jui st gemonteerd is, kan
hij overhellen en omvallen, hetgeen het risico
op persoonlijk letsel met zich meebrengt.
Zorg ervoor dat u de standaard op de juiste
wijze monteert door de meegeleverde
aanwijzingen zorgvuldig op te volgen. Let er
ook op dat het product goed op de standaard
gezet is.
* De standaard is los ver krijgbaar als optie.
Vervang de batterijen of gebruik de AC adapter wanneer de
volgende symptomen optreden.
Zwak brandende stroomindicator
Het instrument kan niet worden ing eschakeld
Wanneer de display knippert, donker of moeilijk af te lezen
is
Abnormaal laag luidspreker-/hoofdtelefoonvolume
Vervorming van het geluid
Af en toe onderbreken van geluid tijdens weergave bij een
hoog volume
Plotseling uitvallen van de stroom ti jdens weergave bi j een
hoog volume
Knipperen of donker worden van de display tijdens
weergave bij een hoog volume
Geluid blijft klinken zelfs na loslaten van de toetsen
Een toon die totaal verschilt v an de toon die u instelde
Abnormale weergave van het ritmepatroon en
demonstratiemelodieën
Uitvallen van stroom, geluids vervorming of laag v olume bij
spelen via een aangeslot en computer of MIDI toestel
Mocht vloeistof van het LCD paneel
onverhoeds in ogen of op u w hu id komen,
spoel dan onmid de llijk voor minste ns 15
minuten met water af en neem contact op
met een arts.
Geluidsniveau
Luister niet voor langere tijd bij een hoog
volume. Deze voor zorgsmaat-regel dient
bijzondere aandacht bij het gebruik van een
hoofdtelefoon. Een hoog geluidsniveau kan uw
gehoor beschadigen.
Gefeliciteerd met uw keuze van dit CASIO muziekinstrument. Dit keyboard geeft u de volgende kenmerken en functies.
J 516 tonen bevatten rijke, geavanceerde tonen
Er is een totaal van 300 geadvanceerde tonen die geprogrammeerd zijn met DSP tonen om ze rijker en krachtiger te maken.
Geadvanceerde tonen zoals Stereo Piano en Tremolo Electric Pia no versterken de Piano en Electric Piano tonen om een totaal nieuw
geluid te creëren.
J 50 Drawbar Organ tonen
Naast de 516 standaard to nen, bevat he t keyboard teven s 50 realist ische dra wbar organ tonen. Drawbar organ to nen kunnen m. b.v.
negen digitale trekstaven worden gestuurd. U kunt ook percussie of toetsklikken selecteren en daarbij zelfs de parameters van
voorkeuzetonen bewerken en maximaal 100 originele tonen opslaan in het gebruikerstoongeheugen.
J Flash-geheugen
Het ingebouwde Flash-geheugen laat u om uw selectie van tonen en ritmes uit breiden door data te downloaden vanaf de CASIO
MUSIC SITE of van andere bronnen. U kunt ook maximaal 200 muziekbestanden in het SMF format opslaan voor weergave.
J PIANO SETTING toets
Door indrukken van deze toets worden de instellingen van het keyboard geoptimaliseerd voor spelen op de piano.
J 140 voorkeuzeritmes + 16 gebruikersritmes
De selectie van 140 ritme s bevat begeleidingen voor alles van r ock tot pops en jazz.
U kunt begeleidingsda ta ook ov e rsture n vanaf uw computer en daarva n m aximaal 16 opslaan als gebruikers ri tme s in h e t
keyboardgeheugen.
J Automatische begeleiding
Speel eenvoudigweg een akkoord en de corresponderende ritme-, bas- en akkoorddelen worden automatisch gespeeld. Een-toets
voorkeuze roept onmiddellijk de meest geschikte toon en tempo instellingen op die passen bij het ritme dat u gebruikt.
J Grote display vol met informatie
Een grote ingebouwde display to ont akkoordnamen, te mpo-instellingen, to etsenbordinformati e, noten die ges peeld zijn volgens d e
staafnotatie en nog meer om alle aspecten van spelen op het keyboard volledi g te on der st eunen. Een ingebo uwd acht er grondl icht
houd de display goed leesbaar zelfs in het totale duister.
J Melodiegeheugen
Neem maximaal 6 delen op in het geheugen samen met toon, volume, linker/rechter weergave en andere parameters bij weergave
worden verkregen. Realistische weergave van een ensemble kan worden gecreëerd m.b.v. de automatische begeleidingsfunctie.
J Synthesizerfunctie
Bewerk ingebouwde klanken om uw eigen originele creaties te produceren. Maximaal 120 van uw eigen klanken kunnen
opgeslagen worden in het geheugen om te worden opgeroepen, op precies dezelfde wijze als bij ingebouwde tonen.
J Standaard MIDI compatibiliteit
De standaard MIDI functie staat a ansluiti ng op een per soonlij ke computer to e om “desktop muziek” mogelijkh eden voll edig uit te
buiten. Dit keyboard kan gebruikt worden als een desktop muziekinvoertoestel of klankbron en het is bijzonder geschikt voor
weergave van in de handel verkrijgbare voorbespeelde standaard MIDI muziek software.
J Krachtige effecten
Een collectie krachtige effecten, zoals DSP, nagalm, zweving en andere effecten geven u controle over het type geluid sound dat u
wenst. U kunt zelfs de parameters van een effect veranderen om uw eigen originele effecten te creëren. Er is tevens een 4-banden
equalizer ing e b o uwd.
U kunt toon, volume, panpositie en andere parameters instellen voor elk ingebouwd automatisch begeleidingsgedeelte. U kunt ook
dezelfde parameters sturen voor elk kanaal tijdens het invoeren van MIDI signalen.
J Registratiegeheugen
Keyboard instellingen kunnen in het geheugen worden opgeslagen voor latere oproep en onmiddellijke instelling op het moment
dat u ze nodig heeft. Maximaal 32 instellingen (4 instellingen x 8 banken) kunnen in het registratiegeheugen worden opgeslagen.
J Software om data te downloaden van uw computer
U kunt uw computer gebruiken voor het dowloaden van data van de CASIO MUSIC SITE.
Voor het invoeren van nummers om aangegeven instellingen te
veranderen.
ek [
]/[–] toetsen (JA/NEE) (YE S /NO)
+
Negatieve waarden kunnen enkel veranderd worden m.b.v. [+]
en [–] om de aangegeven waarde te vergroten of te verkle in e n .
Achterpaneel
Algemene gids
el MIDI OUT aansluiting
em MIDI IN aansluiting
en SUSTAIN/ASSIGNABLE JACK aansluiting
eo PHONES/OUTPUT aa n sluit in g
ep 9V gelijkspanningsaansluiting
J Spelen van een demonstratiemelodie (*3)
Door het indrukken van de DEMO toets wordt de weergave van de demonstratiemelodieën gestart. Er zijn 3
demonstratiemelodieën die onaf gebr oken in vo lgorde worden weergegeven. Druk op de DEMO to ets o f o p d e START/STOP toets
om de weergave van de demonstratiemelodieën te stoppen.
Door op de [+]/[–] toetsen te drukken wordt doorgegeaan naar de volgende demonstratiemelodie.
De functies voor lagen en splitsen en de PIANO SETTING toets werken niet tijdens de weergave van een demonstratiemelodie.
10. Het aantal maatslagen per minuut wordt aangegeven terwijl een ritme, automatische begeleiding of de
melodiegeheugenfunctie gebruikt wordt.
Het tempogebied wordt tevens gebruikt om de klok van de melodiegeheugenfunctie aan te geven.
11. De aanduiding R EC knippert in de displa y tijdens melod iegeheugen opname standby. De aandu iding REC blijft
in de display zonder te knipperen terwijl het opnemen plaatsvindt. De aanduiding STEP wordt aangegeven
tijdens stap-voor-stap opnam e.
12. U kunt de metronoom inschakelen om een referentiemaatslag te krijgen voor spelen op het toetsenbord.
13. Deze display toont de op het toetsenbord gespeelde noot, noten die weergegeven worden uit het
melodiegeheugen, akkoordvormen en ontvangen MIDI data*.
14. De naam van het gespeelde akkoord wordt in de display aangegeven terwijl de automatische begeleiding
gebruikt wordt.
* Deze items verschijnen niet wanneer een noot ontvangen wordt buiten het displaybereik (C2 – C7).
Displayvoorbeelden aangegeven in deze gebruiksaanwijzing dienen enkel ter illustratie. De werkelijke tekst en waarden die in de
display verschijnen kunnen verschillen van de voorbeelden die hier in de gebruiksaanwijzing worden gegeven.
Door de karakteristieken van het LCD ele ment, ver ande rt het displayc ontra st af hank elijk van de hoek v an waa r uit u er na ar kijk t. De
oorspronkelijke contrastinstelling maa kt het voor een musicus die recht voor de display zit, mogelijk om alle s makkelijk te zien. U kunt
het contrast ook bijregelen tot het niveau dat uw persoonlijke omstandigheden beter schikt. Voor meer informatie zie pagina D-78.
Dit keyboard kan werken op het st andaard licht net (m.b.v. de
voorgeschreven netadapter) of op batterijen. Let er altijd op
het keyboard uit te schakelen wanneer u hem niet gebruikt.
Werking op batterijen
Let er altijd op het keyboard uit te schake len voordat u
batterijen inlegt of ze ver va ng t.
Inleggen van de batterijen
1. Verwijder het deksel van het batterijvak.
2. Leg zes batterijen maat D in het batterijvak.
Zorg ervoor dat de positieve (+) en negatieve (–)
polen in de juiste richting wijzen.
3. Steek de nokjes aan het deksel van het
batterijvak in de daarvoor bedoelde gaatjes en
sluit het deksel.
Belangrijke informatie aangaande de batterijen
Hieronder volgt de geschatte levensduur van de batterijen
De bovenstaande w aarde is de sta ndaard levens duur van de
batterijen bij normal e tempera tuur me t de vo lumest and van
het keyboard ingesteld op een middelmatige stand. Bij heel
hoge of lage temperaturen of weergave bij een hoog volume
kan deze levensduur korter worden
Een van de volgende symptomen kan op een lage
batterijspanning duiden. Vervang de batterijen zo spoedig
mogelijk wanneer een van deze symptomen optreedt
Mangaanbatterijen: Ongeveer 4 uur
.
.
Zwak brandende stroomindicator
Het instrument kan niet worden ingeschakeld
Wanneer de display kn ippert, do nker of moeil ijk af te
lezen is
Abnormaal laag lu idspreker-/ho of d telefoonvolume
Vervormi ng van het gelu id
Af en toe onderbreken van geluid tijdens weergave
bij een hoog volume
Plotseling uitvallen van de st room tijdens weergave
bij een hoog volume
Knipperen of donker worden van de display tijdens
weergave met een hoog volume
Geluid blijft klink e n ze lfs na loslaten van de toetsen
Een toon die totaal verschilt van de toon die u instelde
Abnormale weergave van het ritmepatroon en
demonstratiemelodieën
Uitvallen van stroom, geluidsvervorming of laag
volume bij spelen via een aangesloten computer of
MIDI toestel
.
1
Nokjes
Dit keyboard kan mogelijk niet goed functioneren als u
batterijen inlegt of verv angt met de spanning
ingeschakeld. Mocht dit gebeuren dan zal het keyboard
weer normaal functio neren door de s panning uit en daarna
weer in te schakelen.
D-14
Misbruik van batterijen kan er de oorzaak van zijn dat ze gaan
lekken, hetgeen leidt tot schade aan zich in de buurt
bevindende voorwerpen, of ze kunnen exploder en, hetgeen het
risico op brand of persoonlijk letsel met zich mee bre ngt. Let er
altijd op dat u de volgende voorzorgs m aatregelen naleeft
Haal batterijen nooit uit elkaar en laat ze nooit
kortsluiting maken
Stel batterijen nooit bloot aan hit te en gooi ze niet
weg door ze te verbranden
Gebruik oude batterijen niet samen met nieuwe
Gebruik nooit batterijen van verschillende door
elkaar
Laad de batterijen nooit op
Let er op dat de positieve (+) en negatieve (–)
uiteinden van de batterije n in de juiste ri chting
wijzen
Verkeerd gebruik van batte rije n kunnen er de oor zaak van zi jn
dat ze gaan lekken he tgeen leidt t ot schade aan z ich in de buurt
bevindende voorwerpen, of ze kunnen gaan exploder en,
hetgeen het risico op brand en persoonlijk letsel met zich
meebrengt. Let er a lti jd o p d e v ol gende v oo rzorgs ma atr egelen
na te leven
Gebruik enkel batterijen dat voor gebruik met dit
product gespecificeerd zijn
Verwijder batterijen uit het product als u van
plan bent deze voor langere tij d niet t e gebruiken
Gebruik van de netadapter
Zorg ervoor enkel de voor dit keyboard voorgeschreven
netadapter te gebruiken.
Voorgeschreven netadapter: AD-5
Achterpaneel
Verkeerd gebruik van de ne tadapter k an het ris ico op brand en
op elektrische schok met zich meebrengen. Let er altijd op de
volgende voorzorgsmaatregelen na te leven.
Zorg er voor uitsluitend gebruik te maken van de netadapter
die gespecificeerd is voor gebruik met dit product
Gebruik enkel een voedingsbron waarvan het
voltage zich bevindt binnen de op de net ad apte r
aangegeven nominale spanning.
Belast de stopcontacte n en verlengsnoer en niet te
veel.
Plaats nooit zware voorwe rpen op het snoer en
stel het niet bloot aan hitte.
Probeer nooit te knutselen aan het snoer en stel
het niet bloot aan overmatig buigen.
Draai het snoer niet en trek er niet aan.
Mocht het netsnoer of de netstekker beschadigd raken, neem
dan contact op met het oorspronkelijke punt van verkoop of
met een door CASIO erkende onderhoudswerkplaa ts
Raak de netadapter nooit aan terwijl uw handen
nat zijn. Hierdoor kunt u het risico op een
elektrische schok in de hand werken.
Merk tevens de volgende waarschuwingen en
voorzorgsmaatregelen op bij gebruik van de netadapter.
Verkeerd gebruik van de ne tadapter k an het ris ico op brand en
op elektrische schok met zich meebrengen. Let er altijd op de
volgende voorzorgsmaatregelen na te leven.
Plaats het netsnoer niet bij een kachel of een
andere warmt e b ron.
Trek nooit aan het snoer wanneer u de stekker uit
het stopcontact wilt trekken. Houd daartoe altijd
de stekker zelf beet.
Steek het netsnoer zover mogel ijk in het stopcontact
Haal de netadapter uit het stopcontact tijdens
onweersbuien met bliksem of voordat u op reis gaat of
wanneer u om andere redenen voor langere tijd weg bent
Minstens eens per jaar dient u d e ne tadapt er uit h et
stopcontact te trekken om eventueel stof dat zich
opgehoopt heeft rond te stekers te verwijderen
Zorg ervoor dat het keyboard uitgeschakeld is alvorens de
netadapter in het stopcontact te steken of hem er uit te trekken
Bij langdurig gebruik van de netadapt er kan deze warm
worden. Dit is normaal en duidt niet op een defect.
De spanning van het keyboard wordt bij werking op batterijen
automatisch na ca. 6 minuten na het laatst indrukken van een
toets uitgeschakeld. Druk op de POWER toets om de spanning
opnieuw in te schakelen wanneer dit gebeurt
De automatische stroomonderbreking werkt niet wanneer
het keyboard op stroom van het lichtnet werkt.
Uitzetten van de automatische
stroomonderbreking
Houd de TONE toets ingedrukt terwijl u het keyboard
inschakelt om de automatische stroomon d e rb re k er uit te
zetten.
Bij uitzetten van de auto matis ch e stro omon der breke r zal
het keyboard niet meer zichzelf uitschakelen ongeacht
hoe lang hij blijft staan zonder te worden aangeraakt.
Automatische stroomonderbreking is automatisch
ingeschakeld bij inschakelen van de spanning.
Instellingen
.
Uitschakelen van het keyboard
Vergeet niet op de POWER toets om de spanning uit te schakelen
en let er ook op dat d e LCD verlichting uit is voordat u de
verbinding met de netadapter verbreekt of iets anders doet
Probeer de verbinding met de netadapter nooit te verbreken terwijl
het keyboard nog ingeschakeld is en probeer de spanning nooit uit
te schakelen door andere technieken te gebruiken dan op de
POWER toets te drukken. Hierdoor kan de inhoud van het flashgeheugen van het keyboard beschadigd raken. V reemde werking en
een abnormaal opstarten van het keyboard zijn sy mptomen van een
beschadigd inhoud van het flash-geheugen. Zie “
moeilijkheden
Druk nooit op de POWER toets terwijl de volgende
boodschap op de display van het keyboard te zien is.
Als het keyboard uitgeschakeld word t terw ij l de bov enst aande
boodschap zich in de d isplay bevindt, kan da ta (een gebruikersme lodie,
melodiegeheugendat a, enz.) beschadigd raken die zich in het
geheugen van het keyboard bevindt. A ls de data eenmaal beschadigd
is, kunt u de data waarschijnlijk niet m eer oproepen
” op pagina D-87 voor meer informatie
(boodschap) “Pls Wait” (wachten a.u.b.) of
“Bulk In” (grote hoeveelheid gegevens komen binnen)
Oplossen van
.
.
.
Geheugeninhoud
Naast de bovenstaande instellingen, kunnen in de registratiefunctie
en de melodiegeheugenfunctie opgeslagen data ook bewaard
worden wanneer de spanning van het keyboard uitgeschakeld is
.
De toon, het ritme en andere “belangrijker instellingen van
het keyboard ” die van kr acht waren toen u het keyboard met
de hand uitschakelde door op de POWER toe ts te drukken of
wanneer de automatische stroomonderbreker de spanning
uitschakelt, zijn nog steeds in werking wanneer u de
spanning d a a rna weer insc hakelt.
Belangrijkste keyboar dinstellingen
Toonnummer, lagen, splitsen, splitspunt, drawbar
organ tooninstellingen, transponeren, stemmen,
contrastinstellingen, aanslaggevoeligheid, nagalm,
zweving, DSP, equalizer, ritmenummer, tempo,
keyboardkanaal, MIDI In akkoordbeoordeling aan/uit,
begeleiding M IDI uitgangssignaal aan/uit, toe wijsbare
aansluitingsinstelling, begeleidingsvolume,
gebruikergebied tonen (Synthesizer functie),
gebruikergebied begeleidingen, gebruikers DSP gebied,
automatisch harmonise ren aan/uit, type van
automatisch harmoniseren, mixer aanhouden, DSP
aanhouden, Au t o matische beg e le idingsfunctie, alle
mixerparameters, al le syn the sizerfunctie parameters,
melodiegeheugenmelodie nummers, SMF
spelerinstellingen (weergavefunctie, handmatig
weergavedeel, SMF weergavevolume)
D-16
Opslaan van instellingen en van de geheugeninhoud
J Betreffende het Flash-geheugen
Uw keyboard wordt gel everd met een ingebo uwd Flash -geheug en,
hetgeen data kan blijven behouden zelfs wanneer de stroom
volledig is uitgeschakeld. Dit betekent dat zelfs als de batterijen
geheel uitgeput zijn, dan kunt u daarna de netadapter aansluiten en
de data die in het geheugen opgeslagen zitten, opnieuw oproepen
Wanneer het keyboard op de batterijen werkt, dient u deze zo snel
mogelijk te vervangen nadat de eerste tekenen van z wakke batterijen
(donkere spanningsindicator, donkere letters in de display, enz.) zich
melden. Hoewel het Flash-geheugen van het keyboard niet vluchtig is
(hetgeen betekent dat data niet verloren gaat wanneer de spanning
wordt onderbroken), kan data verloren gaan als de spanning plotseling
uitvalt wanneer data overgeschreven wordt naar het flash-geheugen*
* Tijdens het opslaan of wissen van gebruikersdata,
tijdens het opnemen met de synthesizer, tijdens het
oversturen van data vanaf een computer, enz.
.
Resetten van het keyboard
Gebruik de procedure op pagina D-79 om het keyboard te resetten (terug te
stellen) waardoor alle data uit het geheugen worden gewist en de instellingen
teruggesteld worden tot de oorspronkelijke waarde afgesteld in de fabriek
Vergeet niet eerst het volume van het keyboard en andere
aangesloten apparatuur zacht te zetten alvorens de
hoofdtelefoon of andere uitwendige apparatuur aan te sluiten.
Nadat u klaar bent met het maken van de aansluitingen kunt u
dan het volume op het gewenste niveau instellen
Achterpaneel
J Aansluiten van een hoofdtelefoon 1
Bij aansluiten van de hoofdtelefoon wordt tegelijkertijd het
geluid van de ingebouwde luidsprekers afgesneden, zodat u
's nachts kunt spelen zonder de buren wakker te houden.
.
Bij aansluiting op een versterker voor
muziekinstrumenten kunt u het volume van het
keyboard relatief laag zetten en veranderingen in het
volume maken met de bedieningsorganen van de
versterker.
Aansluitvoorbeeld
U kunt het keyboard ook aansluiten op een computer of
sequencer. Zie “MIDI” op pagina D-84 voor details.
Aanhoudpedaal/toewijsbare aansluiting
U kunt een los verkrijgbaar aan ho ud p e da al (S P-2 of SP-20)
aansluiten op de SUSTAIN/ASSIGNABLE JACK aansluiting
om daaraan de hieronder beschreven moge li jkheden te
verlenen.
Zie “Veranderen van andere instellingen” op pagina D-75
voor details aangaande de pedaal func tie.
J Geluidsapparatuur 2
Sluit het keyboard aan op geluidsapparatuur m.b.v. een los
verkrijgbaar aansluitsnoe r met een st an d aardstekker aan de
ene kant en twee pinstekkers aan het andere uiteinde, Merk
op dat de op het keyboard aangesloten stan daardstekker een
stereostekker dient te zij n anders kunt u slechts vi a een van de
twee stereo kanalen geluid verkrijgen. Bij deze opstelling zet
u de ingangskeuzeschakela ar v an de aan ge sl ot e n
geluidsapparatuu r gewoonlijk in de daarvoo r bedoelde stand
(normaliter aangeduid als AUX IN of iets in die geest) die dus
overeenkomt met waar h e t snoer van het keyboard op
aangesloten is. Zie de gebruiksaanwijzing van de
geluidsappa rat u u r voor volledig e d e tails.
J Versterker voor muziekinstrumenten 3
Sluit het keyboard m.b.v. een los verkrijgbaar aansluitsnoer
aan op de versterker voor m uziekinstrumenten.
Gebruik een aansluitsnoer met een stereo
standaardstekker aan het uiteinde dat u op het keyboard
aansluit en een stekker, die vo orziet in een dubbele
signaalingang (links en r ec hts), o p de verst erker waaro p u
de aansluiting tot stand brengt. Bij gebruik van een
verkeerde stekker aan een van beide uiteinden kan het
stereo-effect verloren gaan.
1 SUSTAIN/ASSIGNABLE JACK aansluiting
J Aanhoudpedaal
Bij pianotonen zal het geluid aangehouden worden als
het pedaal wordt ingetrapt, net zoals bij het demppedaal
van een piano.
Bij orgeltonen wordt het geluid doorlopend
aangehouden totdat het pedaal wordt losgelaten.
J Sostenutopedaal
Zoals bij het aanhoudpedaal hierb ov e n za l h et gelui d
aangehouden worden bij intrappen van het
sostenutopedaal.
Bij een sostenutopedaal, kunt u op de klaviertoetsen
drukken en vervolgens het pedaal intrappen voordat u de
klaviertoetsen loslaat. Dan worden enkel die noten
aangehouden die klonken wanneer het pedaal werd
ingetrapt.
J Zacht pedaal
Bij intrappen van het pedaal wordt de weergegeven noten
verzacht.
J Ritme start/stoppedaal
In dit geval vervult het pedaal de zelfde functies als de
START/STOP toets.
Accessoires en opties
Gebruik enkel de accessoires en opties die genoemd worden
voor dit keyboard. Bij gebruik van niet-erkende items bestaat
er gevaar op brand, electrische schok en persoonlijk letsel.
1 VOLUME2 POWER3 TONE
4 DSP5 PIANO SETTING6 START/STOP
7 Cijfertoetsen8 [+[/[–]
Dit hoofdstuk geeft informatie betreffende het uitvoeren van
basis keyboardbediening.
Instellen van een toon
Spelen op het keyboard
1. Druk op de POWER toets om het keyboard in te
schakelen.
2. Gebruik de VOLUME regelaar om het volume in
te stellen op een relatief laag niveau.
3. Speel iets op het keyboard.
Deze piano wordt afgeleverd met ingebouwde tonen zoa ls
hieronder aangegeven.
Een gedeeltelijke lijst van de verkrijgbare toonnamen is
afgebeeld op het console van het keyboard. Zie de “Toonlijst”
op pagina A-1 van deze gebruiksaanwijzing voor een
volledige lijst.
“Geavanceerde tone n” zij n v ariaties op standaard tone n , die
gecreëerd worden door het programmeren van ef fecten (DSP)
en andere instellin g e n.
Voor details aangaande de tonen van het trekstaaf
orgel,verwijs naar “Het gebruik van de trekstaaforgelfunctie
(Drawbar Organ)” op pagina D-23.
Toontypes
Standaardtonen: 516 vo or keuzetonen + 124
gebruikerstonen
*1: Zie “Het veranderen van tonen en het configureren van
DSP effectinstellingen” op pagina D-21.
*2: Geheugengebied voor tonen die u gecreëerd heeft. Zie
“Synthesizerfunctie” op pagina D-46. De
gebruikerstoongebieden 600 tot en met 699 bevatten
aanvankelijk dezelfde da ta als d e DSP types 000 tot en
met 099.
*3: Dit hangt af van de brontoon of de tooninstelling. Zie
“Synthesizerfunctie” op pagina D-46 voor meer
informatie.
*4: Gebied voor data die vanaf een computer werd
gestuurd. Zie “Gebruik van de data download service”
op pagina D-86 voor meer informatie. Voor informatie
aangaande golfvormen, zie “Creëren van een
gebruikerstoon” op pagina D-49.
*5: Dit hangt af van de toon. De status ervan kan worden
bekeken door naar de DSP toets te kijken. Zie “DSP
Toets” op pagina D-29 voor meer informatie.
*6: Geheugengebied voor tonen die door gecreëerd worden.
Zie “Een trekstaaforgeltoon bewerken” op pagina D-24.
Gebruikers trefstaaforgeltoon gebieden bevatten
aanvankelijk twee setten met dezelfde data als de
trefstaaforgeltoon types 000 tot en m et 049 .
Aantal
tonen
Toontype
Gebruikerstoon (*6)
DSP lijn
aan/uit (*1)
Aan/uit (*3)
Instellen van een toon
1. Vind de te gebruiken toon op de toonlijst en
maak een notitie van het toonnummer.
2. D ruk op de TONE toets.
3. Voer het drie-cijferige toonnummer in van de
bewuste toon m.b.v. de cijfertoetsen.
Voorbeeld:
Om “332 ACOUSTIC BASS GM” te selecteren,
voer 3, 3 en daarna 2 in.
Voer altijd alle drie cijfers in van het toonnummer inclusief
eventuele voorafgaande nullen.
U kunt het aangegeven to onnummer teven s vergrote n met
de [+] toets en verkleinen met de [–] toets.
Wanneer één van de drumsets geselecteerd is
(toonnummers 500 tot en met 51 5), dan wordt aan elke
klaviertoets een ander percussiegeluid toegewez en. Zie
pagina A-12 voor details.
U kunt toonnummers die niet in de boven staande berei ken
(standaardtonen 516 tot en met 599 en 720 tot e n met 799 ,
en trekstaaf orgeltone n van 050 t ot en met 099) vallen niet
selecteren. U kunt bladeren door de ongebruikte nu mmers
wanneer u de [+] en [–] toetsen gebruikt om door de
toonnummers te bladeren. Wanneer u bijvoorbeeld op [+]
drukt terwijl 515 geselecteerd is, springt het nummer door
naar 600.
D-20
Polyfonie
De term polyfonie refereert aan het maximal aantal noten dat u op
hetzelfde moment kunt spelen. Het keyboard heeft 32-noten
polyfonie, hetgeen zowel d e noten die u spee lt omvat als de r itmes
en automatisch begeleidingspatronen die door het keyboard
worden gespeeld. Dit be te ken t du s dat wa nneer een ritme of een
automatisch begeleidingspatroon gespeeld wordt door dit
keyboard, het aantal noten (de polyfo nie dus) gereduceer d wordt
dat open staat voor spele n op het t oetsenbor d. Merk te vens op dat
sommige van de tonen slechts 10-noten polyfonie geven
Veel van de klanken die beschikbaar zijn op dit keyboard zijn
opgenomen en bewerkt met behulp van een techniek die
(digital sampling) wordt genoemd. Om een hoge
klankkwaliteit te verzekeren worden monsters (samples)
genomen in de lage, midden en hoge frequentiegebieden en
vervolgens weer gecombineerd om u te voorzien van
geluiden die verbazingwekkend veel overeenkomen met de
originelen. Soms zult u minieme verschillen in volume of
geluidskwaliteit horen voor sommige klanken wanneer u ze
op verschillende plaatse n op het toetsen bord speelt. Dit is een
onvermijdelijke bijwerking van m eervoudig monsters maken
en is geen teken van onjuist functioneren.
Het veranderen van tonen en het
configureren van DSP effectinstellingen
Dit keyboard heeft slechts een enkele DSP klankbron.
Hierdoor kunnen bij tonen waarbij DSP ingesteld is voor
meerdere onderdelen bij het het maken van meerdere lagen
en splitsen van tonen ( pagina D-70, 71) conflicten opt re d e n.
Om conflicten te vermijden, wordt DSP toegewezen aan de
laatste toon waarbij DSP ingesteld is terwijl DSP voor alle
andere onderdelen uitgeschakeld (DSP lijn uit (OFF)) is.
DSP lijn is een parameter die regelt of het op dat moment
ingestelde DSP effect van toepassing is op een onderdeel.*
Elke toon heeft een DSP lijnparameter. Door het selecteren
van een toon wordt de DSP lijnparameter van die toon
uitgeoefend op alle onderdelen.
* De DSP lijnparameter is ingeschakeld (het DSP effect
wordt uitgeoefend) bij de 300 geavanceerde tonen die
genummerd zijn van 000 tot en met 299, en uitgeschakel d
(het DSP effect wordt niet uitgeoefend) bij de 200
voorkeuzetonen genumme rd van 300 tot en met 499.
Voor informatie ove r andere tonen, raadpleeg
“Toontypes” op pagina D-19.
PIANO SETTING toets
Het indrukken van deze toets ve randert d e inste llin g van het
keyboard om het te optimali se re n voor spelen op de piano.
Instellingen
Toonnummer:“000 St.GrPno”
Ritmenummer:“120 Pf Bld 1”
Begeleidingsfunctie:Normaal
Gelaagd:Uit
Splitsing:Uit
Automatisch harmoniseren
Transponeren:0
Aanslaggevoeligheid:Uit:Keer t terug n aar de
Toewijsbare
aansluiting:
Lokale contr ole:Aan
Instelling van de
mixerkanaal 1 parameter
: Uit
oorspronkelijke inst elling
Aan: Geen verandering
SUS
: Hangt af van de toon
J De keyboard instellingen optimaliseren voor
spelen op de piano
1. D ruk op de PIANO SETTIN G toets.
2. Probeer nu iets op het toetsenbord te spelen.
De noten die u speelt klinken als bij een piano.
Door op de PIANO SETTING toets te drukken terwijl een
ritme aan het spelen i s, wor dt het r i tme ges topt wa arna de
instelling van het keyboard vervolgens verandert.
Door op de PIANO SETTING toets te drukken terwijl de
synthesizerfunctie o f e en an der e func ti e van h et k e yboard
ingeschakeld is, wordt de huidige f unctie verlaten waarna
de instelling van het keyboard vervolgens verandert.
De instelling van het keyboard verandert ni et als u op de
PIANO SETTING toets drukt onde r één van de volgende
omstandigheden.
* Tijdens realtime opname, tij dens stapopname of
tijdens het gebruik van de montagefunctie van het
melodiegeheugen.
* Terwijl de melding voor het opslaan van data of het
overschrijven van data op de display aangegeven
wordt
Uw keyboard heeft ingebouwde “ trekstaaforgeltonen ” die gewijzigd kunnen worde n m.b.v. negen digitale tr ekstaven waarvan de
bediening eender is aan die van de regelaars bij een trekstaaforgel. U kunt ook percussie selecteren of toetsklikken. Er is genoeg
ruimte in het geheugen voor het opslaan van maximaal 100 door de gebruiker gecreëerde trekstaaftoon variaties.
+
]/[–]
Trekstaaforgel bedieningsvolgorde
* U kunt het selectiescherm vo or de trekstaaf orgeltoon ook ver krijgen van het functie scherm voor d e melodiegeheugenf unctie
of de SMF weergave. In dit geval verschijnt echter het bewerkingsscherm voor de trekstaaforgeltoon niet.
Het gebruik van de trekstaaforgelfunctie (Drawbar Organ)
2. Gebruik de [ ] en [ ] CURSOR toetsen om
Een trefstaaforgeltoon
selecteren
1. Vind de te gebruiken trefstaaforgeltoon op de
toonlijst en maak een notitie van het
toonnummer.
2. Druk op de DRAWBAR ORGAN toets.
Hierdoor verschijnt het selectiescherm voor de
trekstaaforgeltoon.
1 Toonnummer
2 Toonnaam
3. Gebruik de cijfertoetsen om het driecijferige
toonnummer in te voeren vo or de toon die u wilt
selecteren.
3. Gebrui k de [ ] en [ ] CURSOR toetsen of
Voer altijd alle drie cijfers in voor het t oonnummer , inclu sief
eventuele voorafgaande nullen.
U kunt ook het aangegeven toonnummer met telkens
één vergroten of verkleinen door op de [+] en op de [–]
toetsen te drukken.
Een trekstaaforgeltoon
het selectiescherm voor de trekstaaforgeltoon
te verkrijgen. Selecteer de parameter waarvan
u de instelling wilt veranderen.
Voorbeeld:
Selecteren van de “F t1 6’” parameter
1 Parameterinstelling
2 Parameternaam
In het totaal zijn er 13 parameters. U kunt de
[ ] en [ ] CURSOR toetsen gebruiken om door
de instellingen heen te gaan. Zie “Parameter
details” op pagina D-25 voor nadere informatie .
Terwijl het “More?” (meer?) scherm zich op de
display bevindt, kunt u doorgaan naar de
synthesizer en DSP effect bewerkingsschermen
door te drukken op de [ ] CURSOR toets of op
de [+] toets.
de [+] en [–] toetsen om de instelling van de
momenteel aangegeven parameter te
veranderen.
U kunt een parameterinstelling ook veranderen
door een waarde in te voeren m.b.v. de
cijfertoetsen.
U kunt de veranderingen in een toon bemerken
door noten op het keyboard te spelen terwijl u de
parameterinstellingen aan het instellen bent.
bewerken
1. Selecteer de treks taaforgeltoon (000 tot en met
049, 100 tot en met 199) die u wilt bewerken.
D-24
Wanneer een andere toon gesele cteerd wordt nadat u de
parameters bewerkt heeft, zullen de p arameterinst ellingen
vervangen worden door die va n de nieuw geselecteerde
toon.
Als u trefstaaforgeltonen toegewezen heeft aan meer dan
één kanaal, dan zal bij wijzigen van de instelling van de
trefstaaforgeltoon instelling van één van de kanalen,
diezelfde instelling ook worden toegepast op alle andere
kanalen.
Zie “Het opslaan van ee n bewerkte trekstaaforgeltoon” op
pagina D-26 voor informatie over het opslaan van uw
bewerkingen.
Het gebruik van de trekstaaforgelfunctie (Drawbar Organ)
Het bewerken van synthesizerfunctie
parameters en DSP parameters van de
trekstaaftonen
Precies zoals bij standaard (ni et-trek staaf) tonen, kunt u de
synthesizerfunctie parameters en DSP parameters van de
trekstaaforgel tonen bewerken Zie “Trekstaaforgel
bedieningsvolgorde” op pagi na D-23.
1. Gebruik de [ ] en [ ] CURSOR toetsen om
de “More?” (meer?) display te verkrijgen en
druk vervolgens op de [ ] CURSOR toets.
Hierdoor wordt de synthesizerfun cti e
ingeschakeld, hetgeen wordt aangegeven door
de aanwijzer naast SYNTH in het displayscherm.
Voer voor de rest van deze procedure de stappen
uit te beginnen met stap 3 onder “Creëren van
een gebruikerstoon” op pagina D-49.
Parameter details
Het volgende geeft details over de parameters die u kunt
configureren m.b.v. het trekstaaforgel toon
bewerkingsscherm.
Klik
De parameter bepaalt of een toets k lik a l da n niet toegevoegd
wordt wanneer een aangehouden toon wordt gespeeld die
geconfigureerd is m.b.v. de trekstaven.
Parameternaam
KlikClick
Parameterdisplay
aanduiding
Instellingen
oFF: (uit)
on: (aan)
Click Off
(klik uit)
Click On
(klik aan)
Percussie
Deze parameter laat u percussiegeluid toevoegen, hetgeen in
modulatie voorziet bi j aangeh oude n to ne n di e u aan he t cre ëren
bent. Wanneer u een klaviertoets op het toetsenbord ingedrukt
houdt, zal het geproduceerde langzaam wegsterven tot het niet
langer te horen i s. Door de k lavier toets nog maals aan te slaan zal
de noot weer luider weergegeven worden. Percussie heeft de
“2nd Percussion” (2de over toon toonhoogte) en de “3rd
Percussion” (3de overtoon toonhoogte) instellingen, die elk in- of
uitgeschakeld kunnen worden
U kunt de percussie wegsterftijd ook specificeren, hetgeen regelt
hoe lang het duurt vo or het percussiegeluid om weg te ster ven
.
.
Trekstaaf positie
Deze parameter definiëert de positie van el ke trekstaaf en het
volume van elke overtoon. Hoe groter de waarde, des te
groter het volume van de corresponderende overtoon.
Parameternaam
Trekstaaf 16’Ft16’0 tot en met 3
Trekstaaf 5 1/3’Ft 5 1/3’0 tot en met 3
Trekstaaf 8’Ft 8’0 tot en met 3
Trekstaaf 4’Ft 4’0 tot en met 3
Trekstaaf 2 2/3’Ft 2 2/3’0 tot en met 3
Trekstaaf 2’Ft 2’0 tot en met 3
Trekstaaf 1 3/5’Ft 1 3/5’0 tot en met 3
Trekstaaf 1 1/3’Ft 1 1/3’0 tot en met 3
Trekstaaf 1’Ft 1’0 tot en met 3
(Ft: voet)
Parameterdisplay
indicatie
Instellingen
Parameternaam
2nd Percussion
(tweede percussie)
3rd Percussi on
(derde percussie)
Percussiewegsterftijd
Parameterdisplay
aanduiding
Second (tweede)
Third (derde)
Decay (wegsterven)
Instellingen
oFF: (uit)
on: (aan)
oFF: (uit)
on: (aan)
000 tot en met 127
J Inhoud van de display tijdens de
trekstaaforgelfunctie
Tijdens de trekstaaforgelfunctie worden de huidige status van de
trekstaafposities, toetsklikken, en percus s ieparameters
aangegeven op de staafaa nduidingen van de display zoals
aangegeven in de onderstaande afbeeldingen. Er is één lijn voor
elke parameter en het onderste segment van de g eselecteerde
parameterlijn knippert
Het onderste segment van de staafgr a f iek k o lo m die de
huidige geselecteerde parameter voorstelt, gaat knipperen
om aan te geven dat deze geselecteerd is.
Geen van de kanaalnummers (1 tot en met 16) is aangegeven
tijdens de trekstaaforgel selectiefunctie en de
bewerkingsfuntie.
Dit keyboard geeft u een selectie van effecten die u kunt
toepassen op tonen.
De ingebouwde effecten omvatten een grote rijkheid aan
variaties u toegang ge ve n tot een selectie van alg e mene
digitale effecten.
Effectblokken
Het volgende toont hoe de effecten van dit keyboard
georganiseerd zijn.
J DSP
DSP effecten worden uitgeoefend op de aansl uiting tussen de
klankbron en het uitgangssignaal. U kunt vervorming en
modulatie effecten selecteren. U kunt DSP effectinstellingen
creëren en tevens gedownloade DSP data van uw computer
oversturen. Het keyboard heeft geheugen voor het opslaan
van maximaal 100 DSP effectinstellingen. Zie “Gebruik va n
de data download service” op pagina D-86 en “Opslaan van
de instellingen van de DSP parameters” op pagina D-29 voor
nadere informat ie .
J REVERB (Nagalm)
Nagalm boots t d e ak oe st ie k e n na van specifieke
omgevingstypes. U kunt kiezen uit 16 verschillende
nagalmeffecten, inclusief “Room” (kamer) en “Hall” (zaal).
J CHORUS (Zweving)
Het zwevingseffect geeft het geluid meer diepte door het te
laten vibreren. U kunt kiezen uit 16 verschillende
zwevingseffecten, inc lusief “Chorus” (zweving ) en
“Flanger”.
De equalizer is een ander type effect dat u kunt gebruiken om
bijstellingen te maken in de toonkwaliteit. De frequenties zijn
verdeeld over een aantal frequentiebanden en het verhogen
of verlagen van het niveau van één of meerdere
frequentiebanden heeft een wij ziging in het ge luid tot gevolg.
U kunt de optimale akoestie ke n re p roduceren voor het type
musiek dat u aan het spelen bent ( bijvoorbeeld kl assiek) door
de van toepassing zijnde equalizerinstelling te selecter en.
Instellen van een DSP type
Naast de 100 ingebouwde effecttypes kunt u ook effecttypes
bewerken om uw eigen types te creëren en ze op te slaan in
het gebruikersgeheugen. U kunt maximaal 100 effecttypes
tegelijkertijd in het gebruikersgeheugen hebben. U kunt ook
het DSP type selecteren of de laatste toon die gebruikt is
waarbij DSP mogelijk is. Dit betekent dat u altijd toegang
heeft tot het DSP type van gavanceerde tonen en tonen die u
kunt downloaden van het Internet. Om het DSP type van de
laatst gebruikte toon waarbij DSP ingeschakeld is te
selecteren, dient u “ton ” in stap 3 van de onderstaan de
procedure te selecteren.
Voer de volgende stappen uit om een DSP type te selecteren.
Bij gebruik van een DSP effect dient u de mix er te
gebruiken om te bevestigen dat de DSP lijnen van de
vereiste onderdelen inges chakeld is. Zie “Mixerfunc tie” op
pagina D-41 voor meer inf ormatie.
automatisch ongeveer vijf seconden na
indrukken van de toets.
3. Selecteer het gewe nste type DSP m.b.v. de [
en [–] toetsen of de cijfertoetsen.
Zie de “Effectenlijst” op pagina A-18 voor
informatie aangaande de DSP types die kunnen
worden geslecteerd.
Hire kunt u ook de parameters veranderen van
de effecten die u selecteerde, indien u dit wenst.
Zie “Veranderen van de instellingen va n de D SP
parameters” voor meer informatie.
Het DSP type displaygebied toont het DSP nummer (000
tot en met 199) of “ton” (gebruikerstoon gecreëerd m.b.v.
DSP).
Veranderen van de instellingen van de DSP
parameters
U kunt de relatieve sterkte van een DSP en hoe deze wordt
toegepast regelen. Zie de volgende paragraaf getiteld “DSP
parameters” voor meer informatie.
1. Gebruik na het selecteren van het gewenste
DSP type de [ ] en [ ] CURSOR toetsen om
de parameter te verkrijgen waarvan u de
instelling wilt veranderen.
Hierdoor verschijnt het parameterinstelscherm.
2. Maak de gewenste parameterinstelling m.b.v.
de [+] en [–] toetsen of de cijfertoetsen.
Door de [+] en [–] toetsen tegelijkertijd in te
drukken wordt de oorspronkelijke instelling van
de parameter opnieuw verkregen.
3. Druk op de EFFECT of EXIT toets.
Hierdoor wordt het toon of ritme instelscherm
verlaten.
DSP parameters
Het volgende beschrijft de parameters voor elke DSP .
J DSP
z Parameter 0 tot en met 7
]
+
Deze parameters verschillen afhankelijk van het
algoritme* van het geselecteerde DSP type. Zie de
“Effectenlijst” op pagina A-18 en de “DSP algoritmelijst”
op pagina D-93 voor meer informatie.
* Effectorstructuur en –bedieningstype.
z DSP nagalmzenden (DSP Reverb Send)
(Bereik 000 tot en met 127)
Specificeert hoeveel van h et post-DSP geluid naar nagalm
dient te worden gezonden.
z DSP zwevingszenden (DSP Chorus Send)
(Bereik 000 tot en met 127)
Specificeert hoeveel van het post-DSP geluid naar
zweving dient te worden gezonden.
Of een effect al dan niet toegepast wordt op de delen die
klinken hangt af van de nagalmz enden, zwevingzend en en
DSP aan/uit instellingen van de mixerfunctie. Zie
“Mixerfunctie” op pagina D-41 voor meer informatie.
Bij weergeven van een demonstra tiemelodie (pagina D-11)
verandert het effect automatisch naar het effect dat
toegewezen is aan die melodie. U kunt het effect van een
demonstratiemelodie niet veranderen.
Door de effectinstelling te veranderen terwijl het geluid
weergegeven wordt door het keyboard, zal een korte
onderbreking in het geluid p laatsvinde n op het mo ment dat
van effect wordt veranderd.
Een aantal tonen, die de “Advanced Tones,”
(geavanceerde tonen) worden genoemd, schakelen
automatisch de DSP lijn in voor een rijker geluid met een
hogere kwaliteit. Als u een geava nceerde toon toewijst aan
een toetsenborddeel (kanalen 1 tot en met 4), wordt de
DSP lijn automatisch ingeschakeld en de DSP selectie
verandert in overeenkomst met de instellingen van de
Advanced Tone (geavancee rde toon). Daa rnaast wordt de
aan/uit instelling van de mixerfunctie DSP lijn ingeschakeld
voor het toetsenborddeel waaraan de Advanced Tone
(geavanceerde toon) is toegewezen.*
* De mixer DSP lijn instelling wordt automatisch
uitgeschakeld voor elk deel waaraan geen
geavanceerde toon is toegewezen.
Hierdoor worden eerdere o p deze del en uitg eoefen de
DSP effecten uitgeschakeld waardoor de klank van
hun tonen anders kan klinken. Verkrij g in dit geval he t
mixerscherm en schakel de DSP weer in.
U kunt maximaal 100 aa ngep aste DSP instellingen in h e t
gebruikersgebied opslaan vo or later oproepen op het
moment dat u ze nodig heeft.
De DSP gebruikersgebieden 100 tot en met 199 bevatten
aanvankelijk dezelfde data als de DSP type s 000 tot en met
099.
1. Druk na uitvoeren van de gewenst e instelling en
voor de DSP parameters op de [ ] CURSOR
toets.
Hierdoor gaat het DSP nummer van het
gebruikersgebied waar de DSP opgeslagen gaat
worden, knipperen in de display.
2. Gebruik de [
gebruikersgebiedn um me r te s ele cte r en w aar u
de nieuwe DSP wilt opslaan.
U kunt uitsluitend een DSP
gebruikersgebiednummer selecteren dat valt
binnen het bereik lopendd van 100 tot en met 199.
] en [–] toetsen om het DSP
+
DSP Toets
Door de DSP toets te checken kunt u er achter komen of DSP
al dan niet mogelijk is voor de toon die op het moment als een
deel is geselecteerd. De DSP toets gaat branden bij een toon
waarbij DSP mogelijk is (DSP lijn ON (aan)) en gaat uit voor
een toon waarbij DS P niet mogelijk is (DSP lijn OFF (u it)).
Wanneer u bijvoorbeeld elk deel verplaatst tijdens de splits/
lagen functie gaat de DSP toets branden of juist uit
overeenkomstig de instellingen van de delen.
Door op de DSP toets te drukken wordt overgeschakeld
tussen mogelijk (DSP lijn ON (aan)) e n onmogelijk (D S P lij n
OFF (uit)) voor de toon en het deel dat u op dat moment op
het toetsenbord aan het spelen bent.
In- en uitschakelen van de DSP lijn
1. Druk op de DSP toets om de DSP lijn voor het
op dat moment geselecteerde deel in en uit te
schakelen.
REVERB selecteren
3. Druk nadat het DSP gebruikersgebiednummer
geselecteerd is op de [ ] CURSOR toets.
Gebruik de [+] en [–] toetsen om door d e letters bij
de huidige cursorlocatie heen te bladeren.
Gebruik de [ ] en [ ] CURSOR toetsen om de
cursor naar links en rechts te verplaatsen.
Zie pagina D-52 voor infor m at ie ov e r het
invoeren van tekst.
4. Druk nadat alles naar wens is op de [ ]
CURSOR toets om het effect op te slaan.
Hierdoor verschijnt een bevestigingsboodschap
die u vraagt of u de data werkelijk wilt opslaan.
Druk op de YES toets om de da ta inderd aad op te
slaan.
De boodschap “Complete” (voltooid) verschijnt
kortstondig op de display gevolgd door het
toonselectiescherm of het ritmeselectiescher m.
Voer de volgende stappen uit om REVERB te selecteren.
1. D ruk op de EFFECT toets zodat de wijzer
verschijnt naast EFFE CT op het displaysc herm.
1
Wijzer
2. Druk de [ ] CURSOR toets eenmaal in.
Hierdoor wordt het nagalm bewerkingsscherm
verkregen.
3. Druk op de [ ] CURSOR toets.
Het nagalmtype instelscherm vers chijnt
automati s ch ongevee r vijf sekonden na
indrukken van de toets.
+
om door de nagalmtypes heen te bladeren
totdat de gewenste aangegeven wordt of
gebruik de cijfertoetsen om het gewenste
nagalmnummer in te voeren.
Zie de lijst op pagin a A-18 voor informatie over
de types REVERB effecten die beschikbaar zijn.
Hier kunt u ook de parameters van het effect
veranderen dat u heeft geselecteerd, indien dit
gewenst is. Zie “Veranderen van de instellingen
van de REVERB parameters” voor nadere
informatie.
Veranderen van de instellingen van de
REVERB parameters
U kunt de relatieve sterkte van een nagalmtype regelen en
hoe deze wordt uitgeoefend. Zie de volgende paragraaf
getiteld “REVERB parameters” voor nadere informatie.
1. Na het selecteren van het gewenste
nagalmtype gebruikt u de [ ] en [ ]
CURSOR toetsen om de parameter te
verkrijgen waarvan u de instelling wilt
veranderen.
Hierdoor wordt het parameterinstelscherm
aangegeven.
Voorbeeld:
Om de tijdparameter in te stellen
z Nagalmtijd (Reverb Time) (Bereik: 000 tot en me t 127)
Regelt de duur van nagalm. Een groter nummer
produceert langere nagalm.
z ER niveau (ER Level) (Aanv an ke li jk echogeluid)
(Bereik: 000 tot en met 127)
Deze parameter rege lt het a anv ankelijke nag almvol ume.
Het aanvankelijke echogeluid is het eerste geluid dat via
de muren en het plafond gereflecteerd wordt wanneer
geluid weergegeven word t d oor dit keyboard. Een
grotere waarde stelt een grote echogeluid voor
z Hoge demping (High Demp)
(Bereik: 000 tot en met 127)
Stelt de dem ping bij van de hoogfreq u entienagalm
(hoog geluid) bij. Een kleinere waar de dempt hoge
geluiden waardoor een donkere nagalm ontstaat.
Een grotere waarde dempt de hoge geluiden niet
waardoor de nag alm helderder wordt.
Nagalmtype (Nr. 6, 7, 14, 15)
z Vertragingsniveau (Bereik: 000 tot en met 127)
Specificeert het volume van het vertragingsgeluid. Een
hogere waarde produceert een luider vertragingsgeluid
z
Vertragingsterugkoppeling (Bereik: 000 tot en met 127)
Stelt de vertragingsherhaling bij. Een hogere
waarde produceert een groter aantal herhalingen.
z ER niveau
Hetzelfde als het nagalmtype
z High Damp (hoge demping)
Hetzelfde als het nagalmtype
Of een effect al dan niet toegepast wordt op de delen die
klinken hangt af van de nagalmz enden, zwevingzend en en
DSP aan/uit instellingen van de mixerfunctie. Zie
“Mixerfunctie” op pagina D-41 voor meer informatie.
.
.
2. Voer m.b.v. de [
] en [–] toetsen of de
+
cijfertoetsen de gewenste parameterinstelling.
3. Druk op de EFFECT of EXIT toets.
Hierdoor verschijnt opnieuw het toon- of
ritmeselectiescherm.
REVERB parameters
Nagalmeffecten worden geassocieerd met ofwel een
nagalmeffect of een vert ragingseffect. Parame t e rin st e llingen
hangen af van het geassocieerde type.
Nagalmtype (Nr. 0 tot en met 5, 8 tot en met 13)
z Nagalm niv eau (Rever b Level )
(Bereik: 000 tot en met 127)
Regelt de mate van nagalm. Een groter nummer
produceert meer nagalm.
D-30
Selecteren van CHORUS
Voer de volgende stappen uit om CHORUS (zweving) te
selecteren.
1. D ruk op de EFFECT toets zodat de wijzer
verschijnt naast d e EFFEC T aand uiding op he t
displayscherm.
2. Druk tweemaal op de [ ] CURSOR toets.
Hierdoor wordt het zweving bewerkingsscherm
verkregen.
3. Druk op de [ ] CURSOR toets.
Het zwevingtype instelscherm vers ch ijnt
automati s ch ongevee r vijf sekonden na
indrukken van de toets.
Gebruik de [+] en [–] toetsen of de cijfertoe tsen om
door de zwevingtypes heen te bladeren totdat de
gewenste wordt ge toond of gebru ik de cijfertoetsen
om het gewenste zwevingnum m er in te voeren
Zie de lijst op pagina A-18 voor informatie over de
CHORUS (zweving) effecten die beschikbaar zijn
Hier kunt u eventueel de parameters veranderen
van de effecten die u selecteerde. Zie
“Veranderen van de instellingen van de
CHORUS (zweving) parameters” voor nadere
informatie.
.
.
De equalizer gebruiken
Dit keyboard heeft een ingebouwde vier-banden equalizer en
10 verschillende instellingen waaruit u kunt kiezen. U kunt
de versterking (volume) bijstellen van alle vier
equalizerbanden binne n het bereik van –1 2 tot en met 0 tot en
met +12.
Instellen van het equalizertype
Veranderen van de instellingen van de
CHORUS (zweving) parameters
U kunt de relatieve sterkte van een effect regelen en hoe dit
wordt uitgeoefend. Zie de volgende paragraaf getiteld
“CHORUS parameters” voor nadere informatie.
1. Na het selecteren van het gewenste
zwevingtype gebruikt u de [ ] en [ ]
CURSOR toetsen om de parameter te
verkrijgen waarvan u de instelling wilt
veranderen.
2.
Gebruik de [+] en [–] toetsen of de cijfertoetsen om
de gewenste parameterinstelling in te voeren
.
3. Druk op de EFFECT of EXIT toets.
Hierdoor verschijnt opnieuw het toon- of
ritmeselectiescherm.
CHORUS parameters
Zwevingniveau (Bereik: 000 tot en met 127)
Specificeert he t volume van het zwevingsgeluid.
Zwevingsterkte (Bereik: 000 tot en met 127)
Specificeert de undulation snelheid va n het
zwevingsgeluid. Een hogere waarde produceert een
snellere undulation.
Zwevingdiepte (Bereik: 000 tot en met 127)
Specificeert de undulation diepte van het
zwevingsgeluid. Een hogere waarde produceert een
diepere undulation.
1. Druk op de EFFECT toets zodat de aanwijzer
verschijnt naast EFF ECT op het displaysc herm.
2. Druk driemaal op de [ ] CURSOR toets.
Hierdoor wordt het equalizer bewerkingsscherm
verkregen.
3. Druk op de [ ] CURSOR toets.
Het equalizertype instelscherm verschijnt
automati s ch ongevee r vijf sekonden na
indrukken van de toets.
4. Gebruik de [
om het gewenste equalizertype in te stellen.
Zie de lijst op pagina A-18 voor informatie
aangaande de equalizertypes die beschikbaar
zijn.
Voorbeeld:
Instellen van Jazz
Door op de EXIT of EFFECT toets te drukken
wordt het equalizertype instelscherm verlaten.
] en [–] toetsen of de c ijferto etsen
+
Of een effect al dan nie t uit geoefend wordt o p de delen die
worden weergegeven, hang t tevens af van de mixerfun ctie
nagalmzend, de zwevingzend en de DSP aan/uit
instellingen. Zie “Mixerf unctie” op pagina D-41 v oor nadere
informatie.
1 MODE2 ONE TOUCH PRESET3 ACCOMP VOLUME
4 RHYTHM5 EXIT6 INTRO/ENDING 1/2
7 VARIATIO N/F I LL -IN 1 /28 SYNCHRO/FILL-IN NEXT9 START/STOP
bk TEMPObl AUTO HARMONIZEbm Cijfertoetsen
bn [
]/[–]
+
Dit keyboard speelt automatisch het bas - en akkoordgedeelte
overeenkomstig de akkoorden die u speelt. De bas- en
akkoordgedeelten worden m.b.v. automatisch ingestelde
klanken en tonen gespeeld voor instelling van het door u
gebruikte ritme. Dit betekent dat u volledige, realistische
begeleiding krijgt voor de melodienoten die u met de
rechterhand speelt waardoor u een één-mans ensemble
creëert.
Aangaande de MODE toets
Gebruik de MODE to ets om d e te ge bruike n bege leidin gsfunc tie t e
selecteren. Telkens bij indrukken van de MODE toets wordt naar
de volgende instelling van de beschikbare begeleidingsfuncties
gegaan zoals aangegeven in de onderstaande afbeelding
Alleen ritmeklanken worden geproduceerd wanneer alle
begeleidingsfunctie indic at o rs uitgeschakel d zijn.
De op het moment geselecteerde begeleidingsfunctie
wordt aangegeven door de functie indicators boven de
MODE toets. Informatie aangaande het gebruik van elk
van deze functies begint vanaf pagina D-35.
Dit keyboard voorziet u in 140 opwindende ritmes dit u met
de volgende procedure kunt selecteren.
U kunt ook begeleidingsdata oversturen van uw computer en
er maximaal 16 van als gebruike rsritmes opslaan in het
keyboardgeheugen. Zie “Gebruik van de data download
service” op pagina D-86 voor nadere informatie.
Oorspronkelijk is er niets opgeslagen in het gebruikers
ritmegeheugengebied.
Instellen van een ritme
1. Zoek het te gebruiken ritme op in de ritmelijst
van het keyboard en schrijf het ritmenummer
op.
Niet alle beschikbare ritmes worden getoond op
de ritmelijst die op het keyboard console
afgebeeld is. Zie de “Ritmelij st ” op pagina A-14
voor een volledige lijst.
2. Druk op de RHYTHM toets.
Spelen van een ritme
Spelen van een ritme
1. Druk op VARIATION/FILL-IN toets 1 of 2.
Hierdoor begint weergave van het ingestelde
ritme.
Druk op de START/STOP toets om het ritme te
stoppen.
Akkoorden zullen samen met het ri tme kli nken a ls één van
de drie begeleidingsfunctie indicators boven de MODE
toets brandt. Druk op de MODE toet s tot dat all e indic ator s
uit zijn als u de ritmepatronen wilt spelen zonder
akkoorden.
Het tempo instellen
U kunt de weergave van het ritmetempo instellen binnen een
bereik van 30 tot 255 maatsla ge n per m in uut . De tem p o
instelling wordt gebruikt voor de automatische
begeleidingsakkoord weergave en melodiegeheugenfuncties .
1
Nummer en naam van het ingestelde ritme
2 Verschijnt bij indrukken van de RHYTHM toets.
3. Voer het drie-cijferige ritmenummer in van het
bewuste ritme m.b.v. de cijfertoetsen.
Voorbeeld:
Voer 0, 4 en vervolgens 1 in om “041 ROCK 2”,
te selecteren.
U kunt het ingevoerde numme r tevens vergro ten met de [+ ]
toets en verkleinen me t d e [–] toe t s.
D-34
Instellen van het tempo
Druk op een van de TEMPO toetsen ( of ).
: Verhoogt de aangegeven waarde (verhoogt het tempo)
: Verlaagt de aan ge geven waarde (verlaagt het tem p o)
Bij tegelijkertijd indrukken van beide TEMPO toetsen (
en ) wordt het tempo teruggesteld op de oor spronkelijke
waarde van het momenteel ingestelde ritme.
De onderstaande procedure beschrijft hoe u de automatische
begeleidingsfunctie van het keyboard kunt gebruiken. Voor u
begint dient u eerst het ritme dat u wilt gebruiken in te stellen
en het ritmetempo in te stellen op de gewenste waarde.
melodietoetsenbord
Gebruik van automatische begeleiding
1. Gebruik de MODE toets om FULL RANGE
CHORD, FINGERED, of CASIO CHORD als de
begeleidingsfunctie te selecteren.
2.
Druk op de STAR T/STOP toe ts om weer gave van
het momenteel ingestelde ritme te beginnen
.
3. Speel een ak koord.
De feitelijke procedure die u dient te volgen om
een akkoord te spelen hangt af van de op dat
moment geselecteerde begeleidingsfunctie.
Verwijs naar de volgende pagina's voor details
aangaande de weergave van akkoorden.
CASIO CHORD: Pagina D-35
FINGERED: Pagina D-36
FULL RANGE CHORD: Pagina D-36
1 Akkoordnaam
2 Huidige maatnummer en maatslagnummer
3 Basisvingerzetting van het huidige akkoord
(kan verschillen van het akkoord dat in werkelijkhe id
op het keyboard gespeeld wordt.)
4. Druk nogmaals op de START/STOP toets om
de automatische begeleiding te stoppen.
CASIO CHORD
Met deze methode kan iedereen gemakkelijk akkoorden spelen ongeacht
zijn of haar muzikale kennis en ervaring. Hieronder volgt een beschrijving
van het CASIO CHORD “Begeleidingstoetsenbord” en
“Melodietoetsenbord” en er wordt verteld hoe u CASIO CHORDs speelt
Het begeleidingstoetsenbord kan enkel gebruikt worden
voor het spelen van akkoorden. Er wordt geen geluid
geproduceerd als u probeert losstaande melodienoten op
dit toetsenbord te spelen.
J Akkoordtypes
Met CASIO CHORD begeleiding kunt u vier types akkoorden
spelen met minimale vingerzettingen.
AkkoordtypesVoorbeeld
Majeur akkoorde n
De namen van majeur akkoorden
worden aangegeven boven de
klaviertoetsen van het
begeleidingstoetsenbord. Merk op dat
het geproduceerde akkoord bij
indrukken van een begeleiding stoetsenbord toets niet van octaaf
verandert ongeacht welke klavi ertoets
gebruikt wordt om hem te spelen
Mineur akkoorden (m)
Om een mineur akkoord te spelen,
drukt u op de klaviertoets van het
majeur akkoord en willekeurig welke
andere klaviertoets op het
begeleidingstoets enbor d rechts va n de
klaviertoets van het majeur akkoord
Septiem akk o o r den (7)
Om een septiem akkoord te spelen,
drukt u op de klaviertoets van het
majeur akkoord en willekeurig
welke andere twee klav ie rtoetsen
op het begeleidin g s t oe tsenbord
rechts van de klaviertoets van het
majeur akkoord.
Mineur septiem akkoorden (m7)
Om een mineur septie m akkoord te
spelen, drukt u op de klaviertoets van
het majeur akkoord en willekeurig
welke andere dri e klavie rtoe tsen op he t
begeleidingsto etsenbord rechts van de
klaviertoets van het majeur akkoord
Zie de “Fingered akkoordkaarten” op pagina A-16 voor
details aangaande het spelen van akkoorden met andere
Het maakt geen verschil of u zwarte of witte k lavierto etsen
rechts van de klaviertoets van het majeur akkoord indrukt
bij het spelen van mineuren en septiemen.
FINGERED
De FINGE R ED functie geeft u in he t totaal de beschikki ng
over 15 verschillende akkoordtypes. Hieronder volgt een
beschrij ving van het F I NGERED “Begeleidingstoetse nbord”
en “Melodietoetsenbord” en er wordt verteld hoe u de
grondtoon C kunt spelen met FINGERED.
J FINGERED begeleidingstoetsenbord en
melodietoetsenbord
sleutels.
*1: Omgekeerde vingerzettingen kunnen niet worden
*2: Hetzelfde akkoord kan gespeeld worden zonder op de
Behalve bij de akkoorden aangegeven in opmerking*1
Behalve bij de uitzondering aangegeven in opmerking*
gebruikt. De laagste noot is de grondtoon.
5de G klaviertoets te drukken.
hierboven zullen omgekeerde vingerzettingen (d.w.z. E-GC of G-C-E i.p.v. C-E-G) dezelfde akk oorden produceren
als de standaard vingerz etting.
hierboven dienen alle toetsen te worden ingedrukt die in
combinatie een akkoord vormen. Wanneer zelfs een
enkele klaviertoets niet wordt ingedrukt zal het gewenste
FINGERED akkoord niet worden gesp eeld.
2
Het begeleidingstoetsenbord kan enkel gebruikt worden
voor het spelen van akkoorden. Er wordt geen geluid
geproduceerd als u probeert melodienoten op dit
toetsenbord te spelen.
FULL RANGE CHORD
Deze begeleidin gsmethode gee ft u in totaal de be sc hikking
over 38 verschillende akkoordtypes: de 15 akkoordtypes van
FINGERED plus 23 andere types. Het keyboard interpreteert
elke combinatie van drie of meer klaviertoetsen die klopt als
een FULL RANGE CHORD pa troon als een akkoor d. Ander e
combinaties (die dus geen FULL RANGE CHORD patroon
vormen) worden als melodiespel geïnterpreteerd.
Daarom is er geen reden om een apart
begeleidingstoetsenbord te hebben, zodat dus het gehele
toetsenbord van begin tot einde als een melodietoetsenbord
functioneert die gebruikt kan worden voor zowel melodieën
als akkoorden.
De volgende tabel identificeert patronen die door FULL
RANGE CHORD kunnen worden herkend als akkoorden.
PatroontypeAantal akkoordva riaties
De 15 akkoordpatronen die worden
aangegeven bij FINGERED op pagina
FINGERED
D-36. Zie de “Fingered akkoordkaarten”
op pagina A-16 voor detai ls aa ngaande
het spelen van akkoorden met andere
grondtonen.
23 standaard vin g erze t tingen. Hier
volgen voorbeelden van de 23 akkoorden
die beschikbaar zijn met C als basnoot.
Gebruik van een intro patroon
Met dit keyboard kunt u een korte intro toevoegen aan een
ritmepatroon om het begin soepeler en natuurlijker te laten
zijn.
De volgende procedure beschrijft hoe u de Intro functie kunt
gebruiken. Voordat u begint dient u eerst het ritme dat u wilt
gebruiken te selecteren, het tem p o te s electeren en de MODE
toets te gebruiken om de akkoordweergavemethode te
selecteren die u wilt gebruiken (NORMAL, CASIO CHORD,
FINGERED, FULL RANGE CHORD).
Standaard
vingerzetting
Voorbeeld:
Om het akkoord C majeur te spelen.
Beide vingerzettingen die in de afbeelding getoond worden,
zullen een C majeur produceren.
Zoals bij de FINGERED functie (pagina D-36), kunt u de
noten die ee n akkoord vorm e n i n el k e com binatie spel en
).
(
1
Wanneer de laagste noot van een akkoord zes of meer
halftonen weg is van de volgende noot wordt de laagste
noot de basnoot (2).
Tussenvoegen van een intro
1. D ruk op de INTR O/ENDING toets 1 of 2.
Bij de opzet hierboven wordt het intro patroon
gespeeld en de automatische begeleiding met
intropatroon begint zod ra u akkoorden op het
begeleidingstoetsenbor d b e gint te spelen.
Het standaard ritmepatroon begin t te spelen nadat het intro
patroon voltooid is.
Gebruik van een fill-in patroon
Met Fill-in patronen kunt u het ritmepatroon kortstondig
veranderen om een interessan te variatie toe te voegen aan uw
spel.
De volgende procedure beschrijft hoe de fill-in functi e w ordt
gebruikt.
Tussenvoegen van een fill-in
1. D ruk op de STAR T/STOP toets om weergave
van het ritme te starten.
705A-D-039A
2. Stel de gewenste fill-in variatie in.
Druk om Fill-in 1 in te voegen drukt u op de
VARIATION/F ILL-IN 1 toets terwijl variatie 1
van het ritme aan het spelen is.
Druk om Fill-in 2 in te voegen drukt u op de
VARIATION/F ILL-IN 2 toets terwijl variatie 2
van het ritme aan het spelen is.
De SYNCHRO/FILL-IN NEXT toetsen werken niet terwijl
een intro patroon weergegeve n wordt.
Door de SYNCHRO/FILL-IN NEXT toets of de VARIATION/
FILL-IN 1/2 toets ingedrukt te houden wordt een fill-in
patroon herhaald.
1. Druk op de SYNCHRO/FILL-IN NEXT toets om
Gebruik van een ritmevariatie
2. Speel een akkoord en het ritmepatroon begint
Naast het standaard ritmepatroon kunt u ook overstappen op
een secundair ritmep at roon voor de nodige afwisseling.
Alleen het ritme speelt (zonder akkoord) bij spelen op het
Tussenvoegen van een
variatieritmepatroon
Als u op de INTRO/ENDING toets 1 of 2 drukt zo nder
1. Druk op de START/STOP toets om weergave
van het ritme te starten.
Druk nogmaals op de SYNCHRO/FILL-IN NEXT toets om
2. Druk op de SYNCHRO/FILL-IN NEXT toets.
Als een Variatie 1 ritme op h et moment aan het
spelen is, speelt dit Fill-in 1 gevolgd door Fill-in 2
en schakelt dan over op het Variatie 2 ritme.
Als een Variatie 2 ritme op h et moment aan het
spelen is, speelt dit Fill-in 2 gevolgd door Fill-in 1
en schakelt dan over op het Variatie 1 ritme.
Door de SYNCHRO/FILL-IN NEXT toets
ingedrukt te houden zal het fill-in patroon zich
gaan herhalen.
Begeleiding en ritmespel
Afsluiten met een slotpatroon
U kunt uw spel met een eindpatroon beëindigen waardoor
het gebruikte ritmepatroon tot een natuurlijk klinkend ei nde
wordt afgerond.
De volgende procedure beschrijft hoe u een eindpatroon kunt
tussenvoegen. Merk op dat het uiteindelijk weergegeven
slotpatroon afhangt van het gebruikte ritmepatroon.
de gesynchroniseerde start functie van het
keyboard in standby te zetten.
automatisch met spel en.
toetsenbord, als de MODE toets in de NORMAL stand
staat.
daarvoor iets op het keyboard te spelen, begint het ritme
automatisch met een intr o patroon wanneer u daarna iets
op het begeleidingskeyboard speelt.
standby van synchro-start ongedaan te maken.
tegelijk start en
U kunt het keyboard zo instellen dat ritmeweergave op
hetzelfde moment begint als wanneer u begint met spelen van
de begeleiding op het keyboard.
De volgende procedure beschrijft hoe u synchronisch start
kunt gebruiken. Voor het starten dient u eerst het te
gebruiken ritme te selecteren, het tempo in te stellen en de
MODE toets gebruiken om de akkoordweergavemethode te
selecteren die u wilt gebruiken (NORMAL, CASIO CHORD,
FINGERED, FULL RANGE CHORD).
D-38
Afsluiten met een slotpatroon
1. Druk op de INTRO/ENDING toets 1 of 2 terwijl
het ritme aan het spelen is.
De timing van het begin van het slotpatroon
hangt af van wanneer u op de INTRO/ENDING
toets 1 of 2 drukt. Drukt u voor de tweede
maatslag van de huidige maat op de toets, dan
begint het slotpatroon ogenblikkelijk te spelen.
Door indrukken van de INTRO/ENDING toets vo or de
eerste halve maatslag aan het begin van een maat wordt
het einde onmiddellijk gespeeld. Wordt de toets ingedrukt
na de eerste halve maatslag van een maat, dan zal het
einde gespeeld worden vanaf het begin van de volgende
maat.
begeleidingsfunctie te selecteren die u wilt
gebruiken.
Gebruiken van automatische harmonisatie
1. Gebruik de MODE toets om FINGERED of
CASIO CHORD als de begeleidingfunctie te
selecteren.
De op dat moment geselecteerde begeleidingsfunctie
is die functie waarvande indicator brandt. Zie
“
Aangaande de MODE toets
.
details
” op pagina D-33 voor
2. Druk op AUTO HARMONIZE om automatische
harmonisatie in te schakele n.
Hierdoor zal een aanwijzer verschijnen na ast
AUTO HARMONIZE in de display.
3. Druk op de ONE TOUCH PRESET toets.
Hierdoor worden de één-toets voorkeuzes
automatisch ingesteld overeenkomst ig het
ingestelde ritme.
De synchrone standbyfunctie wordt op dit
moment automatisch ingeschakeld bij het
keyboard.
4. Start ritme en automatische begeleiding en
speel iets op het toetsenbord.
De begeleiding wordt gespeeld m.b.v. de
instellingen van de één-toets voorkeuzes.
Gebruik van automatische
harmonisatie
Wanneer u de automatiche begeleiding aan het gebruiken
bent, voegt de auto matiche ha r monisatie automatisch extra
noten toe aan uw melodie in overeenkomst met het akkoord
dat gespeeld wordt. Het resultaat is een harmonisch effec t dat
uw melodielijn rijker en voller maakt.
3. Start automatische begeleidingsweergave en
speel iets op het toetsenbord.
4. Druk op AUTO HARMONIZE om automatische
harmonisatie uit te schakelen.
Hierdoor zal de aanwijzer naast AUTO
HARMONIZE in de display verdwijnen.
Automatische harmonisatie wordt tijdelijk uitgeschakeld
wanneer u weergave van demonstratie melodieën start. De
functie wordt opnieuw ingeschakeld zodra de functie of
bewerking die het uitschakelde voltooid is.
Automatische harmonisatie is enkel mogelijk wanneer de
automatische begeleidingsfunctie FINGERED of CASIO
CHORD is.
Bij automatische harmonisatie kunt u kiezen uit de 10
volgende aut o m a t isch harmonis at ie types. U verande rt van
type met het instel item d.m.v. de TRANSPOSE/FUNCTI ON
toets.
Zie “Veranderen van andere instellingen” op pagina D-75
voor nadere informatie.
Aangaande automatische
harmonisatienoten en –tonen
De op het toetsenbord gespeelde noten worden
“melodienoten” genoemd terwijl de noten die toe gevo e gd
worden aan de melodie door de automatische harmonisatie
“harmonisatienoten” worden genoemd. Automatische
harmonisatie gebruikt gewoonlijk de door u ingestelde toon
voor de melodienoten als de toon voor de harmonisatienoten,
maar u kunt de mixer (pagina D-41) gebruiken om een andere
toon in te stellen voor de harmonisatienoten . D e
harmonisatienoottoon wordt toegewez e n aa n m ix e rkan aal 5
zodat u dus kanaal 5 dient te veranderen naar de toon die u
wilt gebruiken voor de harmonis atienoten.
Naast de toon kunt u ook de mixer gebruiken om een aantal
parameters te gebruiken zoals de volumebalans. Zie
“Gebruik van de paramet erb e we rkingsfunctie” op pagina
D-43 voor details aanga an de d e ze p roc e dures.
De default harmonisatienoott oon bij inschakelen van de
automatische harmoni satie is dezelfde toon als de
melodienoottoon.
Door de melodietooninstelling te veranderen verandert ook
automatisch de harmon isatienoottoon naar dezelfde
instelling.
Instellen van het
begeleidingsvolume
U kunt het volume van de begeleidingsonderdelen instellen
als een waarde tussen 000 (min.) en 127 (max.).
1. D ruk op de ACCOMP VOLUME toets.
Huidige instelling van het begeleidingsvolume.
1
2. Verander de momenteel ingestelde waarde van
het volume m.b.v. de cijfertoetsen of m.b.v. de
[+]/[–] toetsen.
Voorbeeld:
110
Door op de ACCOMP VOLUME toets of de EXIT toets te
drukken wordt teruggegaan naar het toon of ritmeinstelscherm.
Eventuele met de mixer gemaakte
kanaalbalansinstellingen blijven behouden wanneer u de
instelling van het begeleidingsvolume verandert.
Door tegelijkertijd op de [+] en [–] toetsen te dr ukken wo rdt
Met dit keyboard kunt u meerdere stukken van verschillende
muziekinstrumenten op hetzelfde moment spelen tijdens
weergave van de auto-begeleiding,
melodiegeheugenweergave, bij ontvangst van data via de
MIDI aansluiting, enz. De Mixer wijst elk onderdeel toe aan
een afzonderlijk kanaal (1 - 16) dat u apart kunt in-/
uitschakelen en waarvan u het volume en de parameters va n
de stereopositie afzonderlijk kunt instellen.
Naast de kanalen 1 tot en met 16 heeft de mixer oo k een DSP
kanaal dat u kunt gebruiken om het DSP niveau, DSP pan en
andere parameters bij te stellen.
Kanaaltoewijzingen
Hieronder wordt aangegeven welke onderdelen toegewezen
worden aan de 16 kanalen.
Zie pagina D-70 en D-71 voor informatie aangaande
gelaagde, splits- en gelaagde/spli t st onen.
Zie pagina D-56 voor in formatie aangaande he t
melodiegeheugen.
Gewoonlijk wordt toetsenbordspel toeg ewezen aan kanaal
1. Wanneer automatische begeleiding wordt gebruikt,
wordt elk deel van de begeleiding t oegewezen aan de
kanalen 6 - 10.
Wanneer dit keyboard wordt gebruikt al s de geluidsbron
van een extern aangesloten computer of ander MIDI
toestel, worden alle 16 kanalen
muziekinstrumentgedeelt en toegewezen. De noten
gespeeld via kanaal 1 dat ingesteld wordt met de stappen
1 en 2 onder “In- en uitschakelen van kanalen” pagina
D-42 worden aangegeven do or h et aan gegeve n key board
met de notenbalk.
In- en uitschakelen van kanalen
Door een kanaal uit te schakelen wordt elk instrument dat bij
dat kanaal is opgenomen gedempd, d.w.z. het wordt niet
meer weergegeven.
Kanalen in- en uitschakelen
1. Druk op de MIXER toets.
Hierdoor zal een aanwij ze r v e rsc hi jne n na ast
MIXER in de display.
2. Gebruik de [ ]/[ ] CURSOR toetsen om een
kanaal te selecteren.
Voorbeeld:
Om kanaal 2 in te stellen.
4. Gebruik de [
]/[–] toetsen om de inges chakelde
+
of uitgeschakelde toestand in te stellen.
Voorbeeld:
Om het kanaal uit te schakelen.
Druk op de [ ] CURSOR toets om terug te gaan
naar het kanaalselectiescherm.
Door op de MIXER toets te drukken wordt
teruggekeerd naar het toonscherm.
De MIDI datadisplay toont alleen de data voor de kanalen
die ingesteld zijn met de mixer.
Hoe kanaal aan/uit werkt
Het onderstaande beschri j f t wa t er ge beu rt op de display als
u een kanaal in- of uitschakelt.
z Aan (on)
Deze instelling schakelt het nu ingestelde kanaal in wat
aangegeven wordt door een streepje aan de onderkant van de
niveaumeter van het betreffende kanaal. Dit is tevens de
oorspronkelijke instelling voor alle kanalen bij inschakelen
van de span ning van het keyboard.
z Uit (oFF)
Deze instelling schakelt het nu ingestelde kanaal uit wat
aangegeven wordt door de afwe zigheid van het
bovengenoemde s tr e epj e aan de onderkant van de
niveaumeter van het betreffende kanaal.
1 Knippert
Hierdoor gaan de bovenste drie segmenten
van de niveaumeter van het geselecteerde
kanaal knipperen.
3. Druk op de [ ]/[ ] CURSOR toetsen om het
aan/uit selectiescherm te verkrijgen.
D-42
1 Aan
2 Uit
705A-D-044A
main10.fm43ページ2003年10月29日 水曜日 午後2時19分
Mixerfunctie
Gebruik van de
parameterbewerkingsfunctie
Bewerken van de parameters voor de
kanalen 1 tot en met 16
Met de parameterbewerkingsfunctie kunt u de instelling van
tien verschillende parameters (inclusief toon, volume en
balanspunt) veranderen bij het kanaal dat u instelde in het
mixerscherm.
Veranderen van de parameters
1. Druk op de MIXER toets.
Hierdoor zal een aanwijzer verschijnen naast
MIXER in de display.
2. Gebruik de [ ] en [ ] CURSOR toetsen om
het gewenste kanaal te selecteren.
3. Gebruik de [ ] en [ ] CURSOR toetsen om
de parameter te selecteren waarvan u de
instelling wilt veranderen.
Voorbeeld:
Kies de volume-instelling door “Volume” in de
display te verkrijgen.
Telkens bij indrukken van de [ ] of [ ]
CURSOR toetsen wordt naar de volgende van de
parameters gegaan.
U kunt de [ ] en [ ] CURSOR toetsen
gebruiken om op elk moment van deze
procedure naar een ander kanaal te veranderen.
Bewerken van DSP kanaalparameters
1. Druk terwijl kanaal 16 geselecteerd is op de
[ ] CURSOR toets.
Hierdoor wordt het DSP kanaal geselecteerd.
Do o r o p d e [ ] CU RS OR to et s te dr uk ke n t er w ij l
het DSP kanaal is geselecteerd, wordt
teruggegaan naar kanaal 16.
Hoe parameters werken
Hier onder volgen de parameters waarvan de instellingen
veranderd kunnen worden tijdens de
parameterbewerkingsfunctie.
Toonparameters
z Toon (Bereik: 000 tot en met 803, trekstaaforgel tonen 000
tot en met 199)
Deze parameter stuurt de tonen die toegewezen zijn aan elk
onderdeel.
Telkens wanneer de toon zich op de display bevindt, kunt u
de TONE toets indrukken of de DRAWBAR ORGAN toets en
een andere toon selecteren, indien u dit wilt.
z Deel aan/uit (Part On/Off) (Instellingen: aan, uit (on, oFF))
Deze parameter kan gebruikt worden om elk deel in te
schakelen (klinkt) en uit te schakelen (klinkt niet). De huidige
aan/uit status van elk deel wordt aangegeven in de display
zoals hieronder beschreven.
1 Geeft een kanaalvolume-instelling aan van 127
4. Verander de instelling van de parameter m.b.v.
de cijfertoetsen of m.b.v. de [+] en [–] toetsen.
Voorbeeld:
Verander de instelling naar “060”.
Door indrukken van de MIXER of EXIT toets
wordt de parameterbewerkingsfunctie verlaten.
705A-D-045A
z Volume (Bereik: 000 tot en met 127)
Dit is de parameter die het volume regelt van het ingestelde
kanaal.
Deze parameter regelt de ‘pan pot’ wat de middenpunt is van
de linker en rechter stereokanalen. De inst elling “00” stelt het
midden in terwijl een waar de kl einer dan “00” het punt naar
links beweegt en een waarde groter dan “00” het punt naar
rechts beweegt.
z Octaafverschuiving (Octave Shift)
(Bereik: –2 tot en met 0 tot en met +2)
U kunt de octaafverschui ving gebruiken om het bereik van de
toon omhoog of omla ag te verschuiven. Bij gebruik van de
piccolo toon kan het voorkomen dat bi jzonder hoge noten di e
u wilt spelen niet binnen het bereik van het toetsenbord
vallen. In dit geval kunt u de octaafverschuiving gebruiken
om het bereik van het toetsenbord één octaaf hoger te
verschuiven.
–2 : Bereik twee octaven lager verschoven.
–1 : Be re ik één octaaf lager verschoven.
0 : Geen verschuiving
+1 : Bere ik één octaaf hoger verschoven.
+2 : Bereik twee octaven hoger verschoven.
Effectparameters
De mixer laat u de effecten bedienen die uitgeoefend worden
op elk apart deel waarin het verschilt van de effectfunctie
waarvan de instellingen enkel toegepast worden op alle delen
in het algemeen.
z Nagalmzenden (Reverb Send) (Bereik: 000 tot en met 127)
Deze parameter stuurt hoeveel nagalm op een deel wordt
uitgeoefend. Een instel ling van “000” schakelt de na galm uit
terwijl een instelling v an 127 maximale nagalm uit oe fe nt.
“Nagalmzenden” werkt niet bij bep aalde drumklanken.
z Zwevingzenden (Chorus Send)
(Bereik: 000 tot en met 127)
Deze parameter stuurt hoeveel zweving op een deel wordt
uitgeoefend. Een instelling van “0 00” schakelt de zweving uit
terwijl een instelling v an 127 maximale zwevin g u itoe fe n t.
Zwevingzenden (Chorus Send) werkt niet bij
drumklanken.
z DSP lijn (DSP Line) (Instellingen: aan, uit (on, oFF))
U kunt deze parameter gebruiken om de DSP lijn uit te
schakelen voor een bepaald kanaal of om deze juist in te
schakelen.
Toonschaalparameters (Tuning)
U kunt deze parameters gebruiken om elk van de delen
afzonderlijk te stemmen.
z Grofweg stemmen (Coarse Tuning)
(Bereik: –24 tot en met 00 tot en met +24)
Deze parameter regelt de ruwe stemmi ng van de too nhoogt e
van het ingestelde kanaal in eenheden van een halve toon.
z Fijnstemmen (Fine Tuning)
(Bereik: –99 tot en met 00 tot en met +99)
Deze parameter reg e lt de fijnstemming van de toonhoogte
van het ingestelde kanaal in eenheden van een cent.
z DSP Pan (bereik: –64 tot en met 0 tot en m e t 63 )
Stelt het post-DSP stereo pan effect in.
z DSP systeem nagalm zen den (b ere ik: 000 t ot en m et 12 7)
Deze parameter regelt hoeveel nagalm er op alle onderdelen
wordt uitgeoefend.
z DSP system zweving zenden (bereik: 000 tot en met 127)
Deze parameter stelt de zweving bij.
Mixerfunctie
Door veranderen van de instelling van toon, volume,
stereopositie, ruwweg stemmen, fijnstemmen,
nagalmzenden of zwevingzenden wordt de
corresponderende MIDI boodsc hap afgegeven via de MIDI
aansluiting.
Veranderen van de tooninstellingen verandert de
instellingen voor de toon, nagalmzenden, zwevingzenden
en de DSP lijnparameter*.
* Wanneer DSP uitgeschakeld is (zie de noot op pagina
D-28).
Door de DSP lijnparameter van de mixer (pagina D-28) in
te schakelen worden de instellingen van het DSP pan
effect, DSP systeem nagalm zenden, en DSP systeem
zweving parameters gebruikt in plaats van de instellingen
van de pan pot, nagalm zenden en akkoord zenden
parameters.
De synthesizerfunctie van dit keyboard voorziet in de
gereedschappen voor het creëren van uw eigen originele
tonen. Kies gewoonweg één van de ingebouwde tonen en
verander de parameters ervan om uw eigen orginele gelui d te
creëren. U kunt de geluiden zelfs in het geheugen opslaan
m.b.v dezelfde procedure die gebruikt wordt voor het
instellen van een voorkeuzetoon.
+
]/[–]
Synthesizerfuncties
Het volgende beschrijft hoe elk van de functie gebruikt
worden die verkri jgb aar zijn tijdens de synt hesizerfunctie.
Synthesizerfunctie parameters
De voorkeuzetonen die bij dit keyboard ingebouwd zijn,
bestaan uit een aantal parameters. Om een gebruikerstoon te
creëren, dient u eerst een geavanceerde toon (000 tot en met
299) of een voorkeuzetoon (300 tot e n me t 49 9) op t e roe pe n
en vervolgens de bijbehorende parameters veranderen naar
uw eigen toon. Merk op dat d e dr ums ettonen (500 tot en met
515) niet gebruikt kunnen worden als de basis van een
gebruikerstoon.
De afbeelding op deze pagina toont de parameters die de
voorkeuzetonen vormen en wat elke param eter doet. Zoals in
de afbeelding te zien is, kunnen parameters in vier groepen
worden verdeeld die hieronder elk in detail worden
beschreven.
Merk op dat de toon waarvan u de parameter k unt
bewerken toegewezen is aan het kanaal (1 tot en met 4)
dat op het moment geselectee r d is met de
Synthesizerfunctie.
Specificeert welk van de voorkeuzetonen gebruikt dient te
worden als de originele toon.
J Volume karakteris tie ke param eters
Deze parameters sturen hoe de toon verandert tegen de tijd
vanaf het punt dat de klaviertoets aangeslagen werd tot het
moment dat de toon wegsterft. U kunt de veranderingen in
volume- en geluid sk arakteristieken sp e cificeren.
z Aanslagtijd
Dit is de snelheid of de tijd die nodig is voor de toon om het
hoogste volumeniveau te bereiken. U kunt een hoge snelheid
specificeren waarbij de toon het maximale volumeniveau
onmiddellijk bereikt of een langzame snelheid waarbij het
volume langzaam st ij gt of ie t s er tussen in.
z Loslaattijd
z Resonantie
De resonantie verste rk t de harmonische c omponenten in de
buurt van de afsnijfrequentie hetgeen een apart geluid
teweegbrengt. Een grotere resonantiewaarde versterkt het
geluid zoals aangegeven in de afbeelding.
Bij bepaalde tonen kan een grote resonantiewaarde
vervorming of ruis veroorzaken tijdens het
aanslaggedeelte van de toon.
J Toonhoogteparameters voor de toon
z Vibratotype, vibratovertraging, vibratosnelheid,
vibratodiepte
Deze parameters stellen het vibrato effect bij hetgeen
periodieke verand e ringen te veroorzake n bij de t oon.
z Octaafverschuiving
Deze parameter stuurt de octaaf van alle tonen.
z Afsnijfrequentie
De afsnijfrequentie is een parameter voor het bijst ellen van de
klankkleur door alle frequenties af te snijden die hoger zijn
dan een bepaalde frequentie. Een hogere afsnijfrequentie
produceert een helderder (hardere) klankkleur terwijl een
lagere frequentie een donkerder (zachtere) klankkleur
produceert.
J Toon karakteristieke instelparameters
z Niveau
Deze parameter stuurt het algehele volume van de toon.
z Aanslaggevoeligheid
Deze parameter regelt veranderingen in het volume en de
klankkleur naar gelang de relatieve hoeveelheid druk die
wordt uitgeoefend op de klaviertoetsen. U kunt meer volume
specificeren voor een sterkere druk en minder volume voor
een lichtere druk of u kunt hetzelfde volume specificeren
ongeacht hoeveel druk wordt uitgeoefend op de toetsen.
z Nagalmzenden, zwevi ngs zen den , DSP lijn, DSP Type,
DSP parameter
Deze parameters sturen de effecten die uitgeoefend worden
op de tonen.
De groep toonnummers va n 60 0 to t en met 699 (geb ruikerstoonnummers 001 tot en met gebruikerstoonnumm e rs 100) wordt het
“gebruikersgebied ” genoemd omdat ze gereserveerd zijn voor het opslaan van gebruikerstonen. Nadat u een voorkeuzetoon
opgeroepen heeft en de de bijbehorende parameters vervangen heeft om uw eigen gebruikerstoon te creëren kunt u deze opslaan
in het gebruikersgebied voor later oproepen. U kunt uw tonen oproepen op precies dezelfde wijze als via de procedure die u
gebruikt voor het selecteren van een voorkeuzetoon.
*1: U kunt elke gewenste geavanceerde toon, voorkeuzetoon of gebruikerstoon selecteren. De gebruikerstoongebieden 600 tot en
met 699 bevatten aanvanke l ijk dezelfde data als DSP typ es 000 t ot en m e t 09 9.
*2: Gebied waar data wordt opgeslagen die vanaf een computer gestuurd is (Zie “Gebruik van de data download service” op
pagina D-86). Na het oversturen kunt u het keyboard gebruiken om parameters te bewerken maar u kunt bestaande
parameters ook wissen en vervangen. U kunt de data niet opslaan bij een ander toonnummer. Aanvankelijk is er niets
opgeslagen in de gebruikerstoon met het golfgeheugengebied.
*3: Gebied waar vanaf een computer gestuurde data opgeslagen wordt (zie “Gebruik van de data download service” op pagina
D-86). Het is enkel toegestaan om data te sturen terwijl h et bewerken van parameters niet is toegestaa n. Aanvankelijk i s er niets
opgeslagen in de gebruikersdrumset van het golfgeheugengebied.
*4: Gebruikerstonen die gecreëerd worden door het aanpassen van parameters van één van de voorkeuzetonen (000 tot en met
049). De gebruiker’s trekstaaforgelgebieden bevatten aanvankelijk twee setten van dezelfde data als de trekstaaforgeltonen van
de types 000 tot en met 049.
U kunt een originele toon cr eëren m. b.v. een gebruikerstoon die een golfvorm (toonnumme r 700 to t en met 71 9) be vat. I n di t g eval is
het opslaggebied hetzelfde als het brontoongebied. Als bijvoorbeeld een origi nele toon gecreëerd wordt m.b. v. toonnummer 700 als
een brontoon, wordt deze opgeslagen in gebruikersgebiednummer 700.
Gebruik de volgende procedure om een voorkeuzetoon in te
stellen, haar parameters te veranderen en zo een nieuwe
‘eigen’ toon te mak en.
1. Kies eerst de voorkeuzeto on die als bas is gaat
dienen voor de eigen toon.
2. Druk op de SYNTH toets.
Hierdoor wordt de synthysizerfunctie
ingeschakeld, hetgeen wordt aangegeven door
de aanwijzer naast SYNTH op het displayscherm.
1 Parameterinstelwaarde
2 Huidige ingesteldeparameter
3. Gebruik de [ ] en [ ] CURSOR toetsen om
de parameter te verkrijgen waarvan u de
instellingen wilt veranderen.
Parameters en hun instellingen
Het volgende omschrijft de functie van elke parameter en
geeft het bijbehorende instelbereik.
z Aanslagtijd (Attack Time)
(Bereik: –64 tot en met 00 tot en met +63)
De tijd die het kost voordat de toon klinkt nadat een
klaviertoets wordt aangeslagen.
z Loslaattijd (Release T im e )
(Bereik: –64 tot en met 00 tot en met +63)
De tijd dat de toon blijft aanhouden nadat een klaviertoets
wordt losgelaten.
z Afsnijfrequentie (Cutoff Frequency)
(Bereik: –64 tot en met 00 tot en met +63)
Hoogfreq u e ntieband afsnijpunt vo o r de harmonische
componenten van de toon
Telkens bij indrukken van d e [ ] of [ ]
CURSOR toetsen wordt doorgegaan naar de
volgende parameter. Zie “Parameters en hun
instellingen” op pagin a D-49 voor informatie
over het instelbereik van elke parameter.
4. De instelling van de momenteel ingestelde
parameter kan m.b.v. de [+] en [–] toetsen
veranderd worden.
U kunt ook de cijfertoetsen gebruiken om een
waarde in te voeren om zo de instelling van een
parameter te veranderen. Zie “Parameters en hun
instellingen” op pagin a D-49 voor informatie
over het instelbereik van elke parameter.
5. Druk nadat u klaar bent met het bewerken van
het geluid op de SYNTH toets om de
synthesizerfunct ie te verl ate n.
Zie “In het geheugen opslaan van een gebruikerstoon” op
pagina D-51 voor details aangaande het opslaan van
gebruikerstoondata in het geheugen zodat het nie t wordt
uitgewist.
Specificeert de hoeveelheid tijd voordat vibrato begint.
z Vibratosnelheid (Vibrato Rate)
(Bereik: –64 tot en met 00 tot en met +63)
Snelheid van het vibrato effect
BetekenisGolfvorm
z Toetsgevoe ligheid (Touch S e nsitivity)
(Bereik: –64 tot en met 00 tot en met +63)
Deze paramete r re g e lt het volume van de toonin
overeenkomst met de druk die wordt uitgeoefend op de
klaviertoetsen. Een grotere positieve waarde verhoogt het
volume van het afgegeven signaal als de druk verhoogd
wordt terwijl een negatieve waarde het volume verlaagd bij
meer druk op de k laviertoetsen. N u l als instelling bet e k e nt
dat er geen verandering in het afgegeven volume plaatsvindt
terwijl de druk op de klaviertoetsen wel degelijk anders kan
zijn.
z Nagalmzenden (Reverb Send) (Bereik: 000 tot en met 127)
Deze parameter stelt de nagalm bij.
z Zwevingzenden (Chorus Send)
(Bereik: 000 tot en met 127)
Deze parameter stelt de zweving bij.
z Vibratodie p te (Vibrato Dep t h)
(Bereik: –64 tot en met 00 tot en met +63)
Diepte van het vibrato effect
z Octaafverschuiving (Octave Shift)
(Bereik: –2 tot en met 0 tot en met +2)
Omhoog/omlaag oct aafverschuiving
z Niveau (Level) (Bereik: 000 tot en met 127)
Deze parameter regelt het algehele volume van de toon. Hoe
groter de waarde, des te luider het volume. Het instellen van
nul als het niveau houdt in dat de toon in het geheel niet te
horen zal zijn.
z DSP lijn (Instellingen: aan, uit (on, oFF))
Deze parameter regelt of het DSP effect gebruikt wordt of
niet.
Gebruik het DSP bewerkingsscherm om het DSP type te
selecteren en parameters te bewerken.
1.
Selecteer een toon, druk op de SYNTH toets en
configureer vervolgens de pa rameterinstellingen
2. Druk nadat u alles naar wen s heeft eenmaal op
de [ ] CURSOR toets. Hierdoor wordt
doorgegaan naar het DSP parameter
bewerkingsscherm.
Door op de [ ] CURSOR toets te drukken wordt
teruggekeerd naar het synt h e sizerfunctie parameterscherm.
Deze instelling specificeert DSP parameters. Zie “DSP
parameters” op pagina D-28, “Effecten lij st ” op pagina A-18,
en “DSP algoritmelijst” op pagina D-93 voo r n ad e re
informatie.
Slaat u een originele toon op met de DSP lijn ingeschakel d
(zie volgende pagina) , dan zal bij ge woonweg oproepen de
toon automatisch de DSP lijn, het DSP type en de DSP
parameterinstellingen veranderen. Dit vereenvoudigt het
oproepen van de originele tonen die een DSP effect
bevatten.
Een indicator verschijnt naast DSP in de display terwijl u
een DSP type of DSP parameterinstellingen aan het
maken bent .
In het geheugen opslaan van
een gebruikerstoon
De volgende procedure toont hoe een gebruikerstoon
.
opgeslagen wordt in het geheugen. Als een toon eenmaal
opgeslagen is, kunt u hem oproepen precies zoals u dat doet
met een voorkeuzetoon.
Gebruikerstoon benoemen en in het
geheugen opslaan
1. Stel een voorkeuzetoon in voor gebruik als
basis van de gebruikerstoon, druk op de
SYNTH toets om de synthesizerfunctie in te
schakelen en maak de gewenste
parameterinstelling.
2.
Druk nea het ma ken van de pa rameterinste llingen
om een gebruikers toon te creëren tweem aal op de
[ ] CURSOR toets
.
3. Verander de toonnummer voor het
gebruikersgebied in de displa y m.b.v . de [+] en
[–] toetsen totdat dat nummer aangegeven
wordt waaronder u de gebruikerstoon wilt
opslaan.
U kunt elk gewenst toonnummer van 600 tot en
met 699 selecteren.
Hints voor het aanmaken van een eigen
toon
De volgende hints zijn handig advies om het aanmaken van
eigen tonen een stukje sneller en makkelijker onder de knie te
krijgen.
Gebruik een voorkeuzetoon die lijkt op de toon die u wilt
maken. Wanneer u al een idee heeft van wat voor soort toon
u wilt proberen te maken is het altijd handig om te beginnen
met een erop lijkende voorkeuzetoon.
z Experimenteer met verschillende instellingen.
Er zijn geen echte regels hoe een toon er uit moet zien. Laat
uw verbeelding de vrije loop en experimenteer een beetje met
de verschille nde combina ties. U zu lt verbaa sd zijn ov er wat u
kunt bereiken.
705A-D-053A
4. Nadat de toonnaam naar wens ingesteld is
drukt u op de [ ] CURSOR toets om de toon
op te slaan.
Gebruik de [+] en [–] toetsen om door letters te
die u vraagt of u de data werkelijk wilt opslaan.
Druk op de YES toets om de da ta inderd aad op te
slaan.
De boodschap “Complete” (voltooid) verschijnt
kortstondig in de display, gevolgd door het toonof ritmeselectiescherm.
Druk om het opslaan op elk gewenst moment te
onderbreken op de SYNTH toets of op de EXIT
toets om de synthesize rfun ctie te verlaten. Door
nogmaals op de SYNTH toets te drukken
(voordat een andere to on wordt geselecteerd)
wordt teruggekeerd naar de synthesizerfunctie
terwijl al uw parameterinstellingen nog steeds op
hun plaats staan.
Invoeren van karakters
Hieronder volgen de types karakters die u kunt invoeren
wanneer u data in het gebruikersgebied opslaat.
Het registratiegeheugen laat u maximaal 32 keyboard
instellingen opsla an (4 se t s x 8 ba nken) voor onmiddellij k
oproepen wanneer u ze nodig heeft. Hierdoor volgt een lijst
van instellingen die in het registratiegeheugen worden
opgeslagen.
Instellingen van het registratiegeheugen
Toon
Ritme
Tempo
Laag aan/uit
Splitsen aan/uit
Splitspunt
Automatische harmonisatie aan/uit
Mixerinstellingen (kan aal 1 tot en met 10)
Effectinstellingen
Aanslagvolume-instellingen
Toewijsbare aan s luitinginstelling
Transponeren
Stemmen
Begeleidingsvolume instelling
Automatisch harmonisatietype
Instelling van de MODE toets
Synchronische standby toestand
Mixer Hold (mixer aanhouden)
DSP Hold (DSP aanhouden)
Synthesizerfunctie parameters (alleen vibratogolfvorm,
vibratovertraging, vibrato s nelheid, verbratodiepte)
Elke bank van het registrati egeheug en be vat aan v ankelij k
data wanneer u het keyboard voor de eerste maal in
gebruik neemt. Vervang de bestaande data gewoonweg
door uw eigen data.
Registratiegeheugenfuncties kunnen niet worden gebruikt
terwijl u de SMF speler-, de melodiegeheugen- of de
demonstratiemelodiefunctie gebruikt.
U kunt instellingen toewijzen aan één van 32 gebieden, die u
kunt selecteren m.b.v. de BANK toetsen 1 tot en met 4 en de
vier REGISTRATION toetsen. De geb ied sn ame n l o pen van 11 tot en met 8-4 zoals hieronder get oon d.
1 Gebruik de BANK toets om de bank te selecteren.
Telkens bij indrukken van de BANK toets wordt naar
het volgende banknummer in de cyclus van 1 tot en met
8 gegaan.
2 Door indrukken van één van de REGISTRATION
toetsen (1 tot en met 4) wordt het corresponderende
gebied geselecteerd bij de op het moment gesel ecteerde
bank.
Vastleggen van een opstelling
in het registratiegeheugen
1. Stel een toon en ritme in en maa k de opste lling
van het keyboard precies zo als u dat wilt.
Zie “Instellingen van het registratiegeheugen” op
pagina D- 53 voor details over welke data in het
registratiegeheugen wordt opgeslagen.
2. Gebruik de BANK toets of de cijfertoetsen om
de gewenste bank te selecteren.
De display keert terug naar de inhoud in stap 1
hierboven als u binnen ongeveer 5 seconden na
indrukken van de BANK toets geen verdere
bediening uitvoert.
Bank 1 is ingesteld.
3. Druk op een REGISTRATION toets (1 tot en
met 4) terwijl u de STORE toets ingedrukt
houdt.
De volgende aanduiding verschi jn t als u op de 2
toets drukt.
4. Laat de STORE en REGISTRATION toetsen
los.
Telkens wanneer u een opstelling opslaat en een
opstelnaam toewijst, wordt eventueel ee rdere aan die
naam toegewezen data vervangen door de nieuwe data.
U kunt de MIDI mogelijkheden van het keyboard gebruiken
om uw insteldata op te slaan bij ee n computer o f na ar een
ander extern opslagmedium. Zie “Gebruik van de data
download service” op pagina D-86 voor details.
1 MODE2 SONG MEMORY3 TONE
4 DRAWBAR ORGAN5 [ ]/[ ]/[ ]/[ ] CURSOR6 INTRO/ENDING 1/2
7 VARIATIO N/F I LL -IN 1 /28 SYNCHRO/FILL-IN NEXT9 START/STOP
bk TEMPObl SONG MEMORY TRACKbm Cijfertoetsen
bn [
]/[–], YES/NO (ja/nee)
+
Dit keyboard staat u to e om vijf verschillende melodieën op
te nemen in het melodiegeheugen voor latere weergave. Er
zijn twee methoden die u kunt gebruiken voor het opnemen
van een melodie: real-time opnemen waarbij u de noten
opneemt zoals u ze op het toetsenbord aanslaat en
stapopname waarbij u akkoorden en noten stuk voor stuk
invoert.
Layer en splitsing kunnen niet worden gebruikt tijdens
standby voor opname of tijdens het opnemen met de
melodiegeheugenfunctie. Daarnaast worden layer en
splitsing automatisch uitgeschakeld wanneer de
opnamestandbyfunctie wordt ingeschakeld of de opname
wordt gestart.
Sporen
Het melodiegeheugen van het keyboard neemt op en speelt af
op ongeveer dezelfde wijze a ls een gewone bandrecorder. Er
zijn in het totaal zes sporen die elk onafhankelijk kunnen
worden opgenomen. Naast noten heeft elk spoor ook een
eigen toonnummer. Dan wanneer u de sporen tegelijkertijd
afspeelt, klinkt het alsof een volled ige band met zes leden aan
het spelen is. Tijdens het spelen kunt u het tempo bijstellen
om de snelheid van de weergave te veranderen.
Bij dit keyboard is spoor 1 het basisspoor dat gebr uikt kan
worden om spelen op het toet senbord op t e nemen s amen
met de automatische begelei ding. De sporen 2 – 6 kunnen
worden gebruikt voor toets enbordspel zodat ze
melodiesporen worden genoe md. De spore n 2 – 6 worden
gebruikt om andere delen toe t e voegen aan wat er
opgenomen wordt bij spoor 1.
Merk op dat elk spoor onafhankelijk is va n de andere. Dit
betekent dat zelfs als u een vergissing maakt bij het
opnemen, u alleen dat spoor opnieuw hoeft op te nemen
waar de vergissing werd begaan.
U kunt verschillende mixerinstellingen gebruiken voor elk
De status van het melodiegeheugen verandert telkens
wanneer u op de SONG MEMORY toets drukt.
Gebruik van real-time opname
Bij real-time opname worden de noten opgenomen zoals en
op het moment dat u ze speelt op het toetsenbord.
Opnemen m.b.v. real-time opname
1. Druk tweemaal op de SONG MEMORY toets
om real-time opnamestandby in te schakelen.
Voer stap 2 hieronder uit binnen vijf seconden
nadat de opnamestandby is ingeschakeld.
De
niveaumeters voor de sporen 11 tot en m et 1 6
worden in de display getoon d te rw ijl de
opnamestandbyfunctie ingeschakeld is bij het
keyboard, zodat u makkelijk kunt checken welke
sporen reeds opgenomen zijn. Zie
“Niveaumeterinhoud tijdens opname-/
bewerkingsstandby” op pagina D-64 voor
details.
De mixerparameters op kanaal 1 (pagina D-41) worden
automatisch opgenomen op spoor 1. U kunt elke parameter
m.b.v. de mixer veranderen.
Geheugencapaciteit
Het keyboard heeft geheugen voor ongeveer 10.000 noten.
Het maatnummer en het nootnummer knipperen in de
display telkens wanneer het geheugen plaats heeft voor
minder dan 100 noten.
Het opnemen stopt automatisch (en automatische
begeleiding en ritme stoppen met weergave als ze niet
worden gebruikt) wanneer het geheugen vol raakt.
Aanvankelijk is er niets opgeslagen in het
melodiegeheugen
Spoor 1 inhoud na real-time opname
Naast keyboardnoten en begeleidingsakkoorden worden
tevens de volgende data opgenomen op Spo or 1 t ij den s re altime opname. Deze data worden toegepast wanneer Spoor 1
weergegeven wordt.
Toonnummer
Ritmenummer
Bediening e n van de INTRO/ENDING 1 toets, INTRO/
Hieronder wordt een aantal variaties beschreven die u kunt
gebruiken bij opnemen naar Spoor 1 m.b.v. rea l-time opname.
Al deze variaties zijn gebaseerd op de procedure “Opnemen
m.b.v. real-time opname” op pagi n a D-5 7.
J Beginnen met opnemen met synchrostart
Druk in plaats van stap 4 op de SYN CHRO/FILL-IN NEXT
toets. De automatische-begeleiding en de opname zullen
beide starten wanneer u een akkoord speelt op het
begeleidingstoetsenbord.
J Opnemen m.b.v. intro, eindigen en fill-in
Tijdens het opnemen kunnen de INTRO/ENDING 1/2,
SYNCHRO/FILL-IN NEXT en VARIATIO N /FILL-IN 1/2
toetsen (pagina D-37 en D-3 8) all e gebr uikt worden zoals
gewoonlijk.
J Om automatische begeleiding tegelijkertijd
(synchro) te laten beginnen met een intropatroon
Druk in plaats van stap 4 op de SYN CHRO/FILL-IN NEXT
toets en vervolgens op de INTRO/ENDING 1 of INTRO/
ENDING 2 toets. De automatische begeleiding start samen
met het introductiepatroon wanneer u een akkoord speelt o p
het begeleidingstoe tsenbord.
J Om automatische weergave te beginnen
halverwege een opname
Druk in plaats van stap 4 op de SYN CHRO/FILL-IN NEXT
toets en speel dan iets op het melodietoetsenbord om het
opnemen te starten zonder automatische begeleiding. Speel
een akkoord op het begeleidingstoetsenbord wanneer u het
punt bereikt waarop u de begeleiding wilt laten starten om op
die manier de automatische begeleiding te starten.
Weergeven van het
melodiegeheugen
Nadat u sporen opgenomen heeft bij het geheugen kunt u ze
weergegeven om te horen hoe ze klinken.
Van het melodiegeheugen weergeven
1. Gebruik de SONG MEMORY toets om d e
weergavestandbyfunctie in te schakelen en
gebruik dan de cijfertoetsen om een
melodienummer (0 tot en met 4) te selecteren.
1
Melodienummer
2 Weergavestandby
Het bovenstaande melodienummerscherm blijft
gedurende ongeveer vijf sekonden in de display.
Als het scherm verdwijnt voordat u de kans had
om een melodienummer te selecteren, gebruik
dan de [ ] CURSOR toets om het scherm
opnieuw te verkrijgen .
2. Druk op de START/STOP toets om de melodie
weer te geven die u ingesteld heeft.
U kunt de TEMPO toetsen gebruiken om het
weergav e tempo bij te r egelen.
Druk nogmaals op de START/STOP toets om de
weergave te stoppen.
705A-D-061A
U kunt meespelen op het toetsenbord en lagen (pagina D-70)
en spltsing (pagina D-
Als de START/STOP toets wordt ingedrukt om weergave
te starten van het melodiegeheugen, dan begint de
weergave altijd vanaf het begin van de melodie.
Het gehele toetsenbord fungeert als een
melodietoetsenbord, ongeacht de instelling van de
begeleidingsfunctie.
71
) gebruiken tijdens de weergave
.
Uitschakelen van een bepaald spoor
Druk op de SONG MEMORY TRACK toetsen van het spoor
dat u wilt uitschakelen of gebruik de mixer (pagina D-41) om
het kanaal van het spoor uit te schakelen.
Opnemen van de melodie en
akkoorden met stapopname
Met stapopname kunt u automa tische begeleid in g s
akkoorden en -noten opnemen en zelfs noten stuk voor stuk
instellen. Zelfs diegenen d ie het moeilijk vinde n mee te spelen
met automatische begeleiding kunnen automa ti s che
begeleidingen zelf creëren, gebaseerd op hun eigen o r igi nel e
akkoordprogressies. Hieronder vo lgt het type data dat op de
sporen 1 - 6 kan worden opgenomen.
Spoor 1: Akkoorden en auto matische begele iding
Sporen 2 - 6: Drummen
Neem bij stapopname eerst de akkoorden en automatische
begeleiding op in spoor 1. Neem vervolgens de melodie op de
sporen 2 - 6 op.
Gebruik de procedure onder “ Om de sporen 2 en 6 op te
nemen m.b.v. stapopname” op pagina D-63 voor details
hoe u op de sporen 2 - 6 kunt opnemen.
Opnemen van akkoorden met stapopname
6. Voer de lengte van het akkoord in (ho e la ng hij
1. Druk driemaal op de SONG MEM ORY toets om
de opnamestandbyfunctie in te schakelen, en
gebruik dan de cijfertoetsen om het
melodienummer (0 tot en met 4) te selecteren.
Gebruik de akkoordspeelmethode die
gespecificeerd wordt door de huidige MODE
instelling (FINGERED, CASIO CHORD, etc.).
Specificeer het akkoord d. m . v. het grondtoon
invoertoetsenbord en het akkoordtype
invoertoetsenbord wanneer de
begeleidingsfu n ct ie in g e st e ld is op NORMAL.
Zie “Instellen van akkoorden tijdens de normale
functie” op pagina D-61 voor details.
1 Akkoordnaam
2 Huidige maat, maatslag en klok op huidige plaats*
* 96 klokken = 1 maat
gespeeld dient te worden totdat het volgende
akkoord wordt gespeeld).
Stel de lengte van het akkoord in met de
cijfertoetsen. Zie “Instell en van de nootlen gte” op
pagina D-62 voor details.
Het ingestelde akkoord en de lengte worden in
het geheugen opgeslagen en het keyboard staat
klaar voor invoer van het volgende akkoord.
Herhaal de stappen 5 en 6 voor het invoeren van
meer akkoorden.
1 Knippert
2. Voer de volgende instellingen uit.
Ritmenummer
MODE toets
3. Om spoor 1 in te stellen, druk op de CHORD/
TR1 toets die één van de SONG MEMORY
TRACK toetsen is.
Bij het aanvangen van de opname gaat de REC
indicator knipperen in de display. Na enkele
ogenblikken stopt de indicator met knipperen en
blijft dan non-stop branden in de display.
4. Druk op de SYNCHRO/FILL-IN NEXT toets.
D-60
7. Druk na voltooien van de opname op de
START/STOP toets.
Hierdoor wordt weergavestandby ingevoerd
voor de melodie die u zojuist heeft opgenomen.
Druk op de START/STOP toets om de melodie op
dat moment weer te geven.
Volg de procedure bij “Corrigeren van fouten tijdens
stapopname” op pagina D-64 voor het corrigeren van
invoerfouten die u maakt tijdens stapopname.
U kunt bij een spoor dat reeds data bevatte extra data
toevoegen door dat spoor te kiezen in stap 3 in de
bovenstaande procedure. Hierdoor plaatst het startpunt
voor stap-voor-stap opname automatisch bij de eerste
maatslag onmiddellijk vol gend op de eerde opgenomen
data.
Invoeren van “0” als akkoordlengte in stappen 5 en 6 van
de bovenstaande procedure geeft een rustpauze aan maar
deze rustpauze komt verder niet naar voren in de
begeleidingsinhoud wanneer de begeleiding gespeeld
wordt.
U kunt ook de cijfertoetsen 1 tot en met 7, en toets 9
gebruiken om de toetsloslaat timing te specif iceren voor de
VARIATION/FILL-IN 1, VARIATION/FILL-IN 2 en
SYNCHRO/FILL-IN toetsen. Zie "Instellen van de
nootlengte" op pagina D-62 voor nadere informatie. Door
de loslaattiming te specificeren wordt g especificeerd dat de
betreffende toets in gedrukt blijft voor een bepaalde
tijdsduur. Als u geen loslaattiming specificeert, wordt het
aangenomen dat de toets aangeslagen en meteen weer
losgelaten wordt.
Instellen van akkoorden tijdens de normale
functie
Wanneer de begeleidingsfunctie tijdens stapopname
ingesteld is op NORMAL, kunt u een methode specificeren
die afwijkt van de CASIO CHORD en FINGERED
vingerzettingen. Deze akkoordspecificatie methode kan
gebruikt worden om 18 verschillende akkoordtypes in te
voeren d.m.v. slechts twee klaviertoetsen, zodat akkoorden
gespecificeerd kunnen worden zelfs als u zelf niet weet hoe u
ze zou moeten spelen.
Om het akkoord in te stellen houdt u de betreffende
klaviertoets van het toetsenbord voor invoeren van de
grondtoon ingedrukt en drukt u dan op de klaviertoets van
het toetsenbord voor het akkoordtype om dit in te stellen. Bij
invoeren van een akkoord met een specia le basnoot wordt bi j
indrukken van twee toetsen van het toetsenbord voor de
grondtoon de ingestelde lagere noot ingesteld als bastoon.
Voorbeeld 1:
Om Gm7 in te voeren, houdt u G op het grondtoon
toetsenbord ingedrukt en drukt u op de m7 klaviertoets
van het akkoordtype toetsenbord.
705A-D-063A
Voorbeeld 2:
Om Gm/C in te voeren, houdt u C en G op het grondtoon
toetsenbord ingedrukt en drukt u op de m klaviertoets
van het akkoordtype toetsenbord.
Instellen van de nootlengteSpoor 1 stapopname variaties
Tijdens stapopname worden de cijfertoetsen gebruikt voor
het instellen van de lengte van elke noot.
J Nootlengte
Stel met de cijfertoetsen [1] to t en met [6] hele no ten ( ), halve
noten ( ), kwartnoten ( ), achtste noten ( ), 16de noten ( ) en
32ste noten ( ) in.
Voorbeeld:
Druk op cijfertoets [3] om een kwartnoot ( ) in te stellen.
J Punten ( ) en triplo’s ()
Terwijl u de [7] (punten) of [9] (tri plo’ s) toetsen ingedrukt
houdt, kunt u met de toetsen [1] - [6] de lengte van de noten
invoeren.
Voorbeeld:
Om een gepunte 8ste noot ( ) in te stellen houdt u
cijfertoets [7] ingedrukt en drukt u op cijfertoets [4].
J Dwarsbalk
Voer eerst de eerste en vervolgens de tweede noot in.
Voorbeeld:
Om in te voeren, druk op [4] en daarna op [8]. Druk
vervolgens op [5]. Deze noot wordt dan verbonden aan
de volgende ingevoerde noot (16de noot in dit
voorbeeld).
J Rustpauze
Houd cijfertoets [0] ingedrukt en druk vervolgens op de
cijfertoetsen [1] - [9] om de len gt e van d e rust pauze in t e
stellen.
Voorbeeld:
Houd om een rustpauze van een 8ste noot cijfertoets [0]
ingedrukt en druk op cijfertoets [4].
Door op de [ ] CURSOR toets te drukken worden
rustpauzes tot aan het begin van de volgende maat
ingevoerd.
Hieronder volgt een beschrijving van verschillende variaties
die u kunt gebruiken bij opnemen op spoor 1 m.b.v.
stapopname. Al deze variatie s zijn gebaseerd op de
procedure beschreven onder “Opnemen van akkoorden met
stapopname” op pagina D-60.
J Starten van de begeleiding met een een
intropatroon
Druk in stap 4 na de SYNCHRO/FILL-IN NEXT toets op de
INTRO/ENDING 1 of INTRO/ENDING 2 toets.
J Overschakelen naar een ritmevariatie
Druk in stap 5 op de VARIATION/FILL-IN 1 of VARIATION/
FILL-IN 2 toets onmiddellijk voor invoeren van het akkoord.
J Tussenvoegen van een fill-in
Druk in stap 5 op de VARIATION/FILL-IN 1 of VARIATION/
FILL-IN 2 toe ts op de maat of maatslag onmiddellijk voo r de
maatslag of het akkoord waar u de fill-in wilt tussenvoegen.
J Tussenvoegen van een slotpatroon
Druk in stap 5 op de INTRO/ENDING 1 o f INTRO/ENDING
2 toets tijdens de maat of maatslag juist voor het akkoord
waar u het slotpatroon wilt tussen voegen.
De lengte van het slotpatroon hangt af van het ritme dat u
gebruikt. Controleer de len gte van het slotpatroon dat u
gebruikt en stem de lengte van het akkoord daarop af in
stap 6. Als het akkoord te kort is in stap 6 kan het
slotpatroon afgekapt worden.
J Om stapopname van akkoorden uit te voeren
zonder ritme
Sla stap 4 over. Het ingestelde akkoord met de lengte omlijnd
met de cijfertoetsen wordt opgenomen. Hier kan een
rustpauze worden opgenomen zodat een origineel
akkoordpatroon kan worden aangemaakt.
D-62
J Toevoegen van akkoordbegeleiding halverwege
ritmeweergave
Druk in plaats van stap 4 aan het begin van de opname op de
VARIATION/FILL-IN 1 of VARIATION/FILL-IN 2 to ets en
voer rustpauzes in. Voer dan bij stap 5 de akko orden in. Waar
u de rustpauzes plaatste wordt alleen het ritme gespeeld
terwijl de akkoordweergave na de rustpauzes start.
Spoor 1 van het melodiegeheugen van het keyboard neemt de
automatische begeleiding en spelen op het toetsenbord op.
Daarnaast zijn er vijf andere sporen die u kunt gebruiken om
enkel melodiedelen op te nemen. U kunt verschillende tonen
opnemen naar de melodiesporen en een volledig ensemble
van muziekinstrumenten opbouwen voor uw opnamen. De
procedure die u gebruikt voor het opnemen van de sporen 2
t/m 6 is identiek aan de methode die u gebruikte voor het
opnemen naar spoor 1.
Opnemen van spoor 2 tot en met 6 met re altime opname
U kunt op spoor 2 tot en met 6 opnemen terwijl u tegelijkertijd
afspeelt wat u van te voren op spoor 1 en eventuele andere
sporen eerder had opgenomen.
1. Druk tweemaal op de SONG MEMORY toets
om de opnamestandbyfunctie in te schakelen
en gebruik vervolgens de cijfertoetsen om een
melodienummer (0 tot en met 4) te selecteren.
Het melodienummer dat u ins telt zou de melodie
moeten zijn waar u eerder Spoor 1 invoerde .
2. Stel het op te nemen spoor (2 tot en met 6) in
m.b.v. de SONG MEMORY TRACK toetsen.
Terwijl de op n a mestandbyfunc tie van het
keyboard ingeschakeld is, toont de display de
niveaumeters voor de kanalen 11 tot en met 16
zodat u kunt controleren welke sporen reeds
opgenomen zijn. Zie “Niveaumeterinhoud
tijdens opname-/bewerkingsstandby” op pagina
D-64 voor details.
Spoorinhoud na real-time opname
Naast noten van het toetsenbord kunnen de volgende data
ook opgenomen worde n op het ingestelde spoor tijdens realtime opname. Deze data worden later toegepast bij weergave
van het spoor.
Toonnummer
Pedaalbediening
De volgende data worden in de kopregel opgenomen
wanneer u de opname van een spoor start.
DRAWBAR ORGAN toets worden het
toonnummer en de toonnaam op de display
verkregen. U kunt dan de cijfertoetsen, of de [+]
(verhogen) en [–] (verlagen) toetsen om de toon te
veranderen.
Druk na veranderen van het toonnummer op een
klaviertoets om het naamscherm en het
toonnummer te wissen en terug te gaan naar het
nootinvoerscherm.
4. Voer m.b.v. de klaviertoetsen noten in of
rustpauzes met cijfertoe ts [0].
Op dit moment, toont de display de druk op de
klaviertoetsen (snelheid). Gebruik de [+]
(verhogen) en [–] (verlagen) toetsen om de
snelheid te veranderen.
U kunt ook een akkoord invoeren.
5. Gebruik de cijfertoetsen om de lengte van de
noten of rustpauzes in te voere n (pagin a D-62).
6. Herhaal de stappen 4 e n 5 om mee r noten in te
voeren.
7. Druk op de START/STOP toe ts om de o pname
te beëindigen wanneer u klaar bent.
Volg de procedure bij “Corrigeren van fouten tijdens
stapopname” op pagina D-64 voor het corrigeren van
invoerfouten die u maakt tijdens stapopname.
U kunt bij een spoor dat reeds data bevatte extra data
toevoegen door dat spoor te k i ezen in stap 2 in de
bovenstaande procedure. Hierdoor plaatst het startpunt
voor stap-voor-stap opname automatisch bij de eerste
maatslag onmiddellijk volgend op de eerde opgenomen
data.
Telkens wanneer u naar de sporen 2 tot en met 6 opneemt ,
fungeert het gehele toetsenbord als een
melodietoetsenbord ongeacht de huidige instelli ng van de
MODE toets.
Niveaumeterinhoud tijdens opname-/
bewerkingsstandby
De kanalen 11 - 16 komen overeen met de sporen 1 - 6 . Tijdens
opname-/bewerkingsstan dby (pagi n a D-66) geeft de
niveaumeterdisplay aan welke sporen reeds opgenomen en
welke nog steeds leeg zijn. Sporen met 4 verlichte s egmenten
bevatten reeds data terwijl sporen zonder verlichte
segmenten geen data bevatten.
1 Opnamespoor
2 Spoor waarop niet wordt opgenomen
Corrigeren van fouten tijdens
stapopname
Geheugendata kan worden beschouwd als bladmuziek die
gespeeld wordt van links naar rechts met het invoerpunt
gewoonlijk ver rechts van de opgenomen data.
De hier beschreven procedure l aat u dit invo erpunt naar links
bewegen zodat u veranderingen in reeds ingevoerde data
kunt aanbrengen. Merk echter op dat bij bewegen van het
invoerpunt naar links en het veranderen van data
automatisch tot gevolg heeft dat alle data rechts van dit punt
meteen geheel gewist wordt.
Spoorinhoud na stapopname
Naast akkoorden worden de volgende data ook opgenomen
op spoor tijdens stapopname. Deze data wordt toegepast
telkens bij weergave van het spoor.
[ ] CURSOR toets om de invoeraanwijzer
naar links te verplaatsen.
De REC indicator verdwijnt uit de display en de
STEP indicator gaat knipperen.
2. Gebruik terwijl u de data op de display bekijkt,
de [ ] en [ ] CURSOR toetsen om de
invoeraanwijzer te verplaatsen naar de data die
u wilt veranderen.
Voorbeeld:
Om alle nootdata vo lge n d op n oot A3 bij Maat
120, maatslag 1, klok 0 te veranderen.
3. Druk op de [ ] CURSOR toets.
4. Druk op de YES toets.
Dit wist alle data van de plaats die u specificeerde
waarna de opnamstandbyfunctie wordt
ingeschakeld.
Door op de [ ] CURSOR toets of de NO toets te
drukken wordt het wissen van de data
geannuleerd.
Wanneer u het einde van de opname bereikt door op de
[ ] CURSOR toets te drukken, verschijnt de REC
indicator en gaat de STEP indi cator knipper en in de dis play
om aan te geven dat u meer data kunt toevoegen tijdens
stapopname.
Wissen van specifieke nootdat a
705A-D-067A
1. Voer de stappen 1 en 2 uit onder “Corrigeren
van fouten tijdens stapopname” op de vorige
pagina om de noot aan te geven die u wilt
uitwissen.
2. Druk tweemaal op de [ ] CURSOR toets.
3. D ruk in antwo ord op de “Delete?” (wissen?)
boodschap die op het scherm verschijnt op de
Ja YES toets om de aangegeven noot te
wissen.
naar de locatie op het spoor te gaan waar de
noot of de parameter zich bevindt die u wilt
veranderen.
Na opnemen naar het keyboardgeheugen kunt u nog steeds
afzonderlijke noten en parame terinstelling en (zoals
bijvoorbeeld toonnummer) oproepen en naar wens
veranderingen aanbrengen. Dit betekent dat u verkeerd
gespeelde noten kunt corrigeren, tooninstellingen kunt
veranderen, enz.
De volgende types data kunnen worden bewerkt.
Nootintensiteit
Noten
Akkoorden
Toonnummers
Ritmenummer
Bediening e n van de INTRO/ENDING 1 toets, INTRO/
Hieronder worden bewerkingstechnieken beschreven die u
kunt gebruiken om de verschillende in het geheugen
opgeslagen parameters te veranderen.
J Veranderen van de toonhoogte van een noot
Verander de cijfertoetsen of de [+] en [–] toetsen.
J Veranderen van de toonhoogte van een noot
Voer een nieuwe noot in bij het toetsenbord om de
toonhoogte van een noot te veranderen. De toonhoogte di e u
hier specificeert wordt weergegeven op het toetsenbor d en de
noten worden aangegeven door de notenbalk in de display.
J Veranderen van een toonnummer
Gebruik de cijfertoetsen of de [+] en [–] toetsen om een
toonnummer te veranderen.
Tijdens real-time opnemen kunt u toonnummers later
veranderen die u instelde terwijl het opnemen van de
Sporen 1 tot en met 6 aan de gang was.
U kunt enkel de toonnummers veranderen die
oorspronkelijk ingest eld waren voor de sporen 2 tot en met
6 m.b.v. stap-voor-sta p opname.
J Veranderen van een ritmenummer
Gebruik de cijfertoetsen of de [+] en [–] toetsen om een
ritmenummer te veranderen.
Tijdens het bewerken van de geheugeninhou d mag u nooit
een noot veranderen zodat hij identiek is aan de
voorafgaande of de erop volgende noot. Hierdoor
verandert nl. de lengte va n de veranderde noot en de
voorafgaande of de erop volgende noot. Mocht dit
plaatsvinden dan dient u het gehele spoor opnieuw op te
nemen.
J Veranderen van een akkoord
Gebruik de akkoord vingerzet tingmethode die geselecteerd
werd met de M ODE toets (FINGERE D, CASIO C HORD, en z.)
om een akkoord in te voeren.
Tijdens real-time opnemen kunt u rit menummers later
veranderen die u instelde terwijl het opnemen van Spo or 1
aan de gang was.
U kunt enkel de ritmenummers verander en die
oorspronkelijk ingest eld waren voor de spoor 1 m.b.v . stapvoor-stap opname.
J Veranderen van een ritmeregelbediening *
* Bedieningen van de INTRO/ENDING 1 toets, INTRO/
ENDING 2 toets, VARIA TION/FILL-IN 1 toets,
VARIATION/FILL-I N 2 toets, SYNCHRO/FILL-IN NEXT
toets.
Druk op de ritmeregeltoets waarnaar u wilt veranderen.
Herschrijven van melodiekopregeldata
(paneelopname)
U kunt een procedure gebruiken die “Paneel opname” w ordt
genoemd om ins tellingen zoals o.a. oor sp ronkelijke mixer,
tempo enzovoort te veranderen die in de melodiekopregels
opgeslagen zijn.
1. Druk eenmaal op de SONG MEM ORY toets om
de weergavestandby in te schakelen.
Melodiegeheugenfunctie
2. Gebruik de [
te stellen die de kopregeldata bevat die u wilt
herschrijven.
1 MODE2 TRANSPOSE/FUNCTION3 TONE
4 EXIT5 DSP 6 SPLIT
7 LAYER8 [ ]/[ ]/[ ]/[ ] CURSOR9 Cijfertoetsen
bk [
]/[–], YES/NO
+
Onderdelen
Er kunnen tijdens spelen op het toetsenbord maximaal vier
delen (genummerd 1 tot en met 4) tegelijkertijd worden
gebruikt. Deze delen kunnen gebruikt worden door de lagenen splits functies zoa ls hieronder beschreven .
Deel 1: Hoofdtoondeel
Deel 2: Gelaagd toondeel
Deel 3: Splitstoondeel
Deel 4: Gelaagd en splitstoondeel
Gebruik van lagen
Met de lagenfu n ctie kunt u twee verschillende tonen (een
hoofdtoon en een gelaagde toon) toewijzen aan het
toetsenbord die beide weergegeven worden tel kens wan neer
u een klaviertoets aanslaat. U kunt bijvoorbeeld de FRENCH
HORN GM toon als laag aanbrengen over de BRASS GM toon
om een rijk en koperachtige geluid te produceren.
J LAGEN
Lagen aanbrengen bij tonen
1. Stel eerst de hoofdtoon in.
Voorbeeld:
Druk om “361 BRASS GM ” als de hoofdtoon te
selecteren op de TONE toets en gebruik dan de
cijfertoetsen om 3, 6 en daarna 1 in te voeren.
2. D ruk op de LA YER toets.
Ingestelde gelaagde toon
1
2 Aanwijzer
3. Stel de gelaagde toon in.
Voorbeeld:
Gebruik om “360 FRENCH HORN G M ” als de
gelaagdetoon te selecteren de cijferto etsen om 3,
6 en daarna 0 in te voeren.
te “ontlagen” en het keyboard terug te brenge n
in de normale staat.
Door lagen in te schakelen schakelt het op dat moment
geselecteerde deel van Deel 1 naar Deel 2, en toont de
gelaagde toon. Op dat moment kunt u de [ ] en [ ]
CURSOR toetsen gebruiken om over te schakelen tussen
de delen. Door het maken van lagen uit te schakelen, wordt
teruggegaan naar Deel 1.
De hoofdtoon klinkt via kanaal 1 terwijl de gelaagde toon
via kanaal 2 weergegeven wordt. De mixer k an tevens
gebruikt worden om de instellingen voor toon en volume
van deze kanalen te veranderen.
Merk op dat het maken van lagen niet mogelijk is tijdens de
opnamestandbyfunctie of tijdens opnemen met de
melodiegeheugenfuncti e of t erwijl u de SMF spelerfunctie
aan het gebruiken bent.
Gebruik van splitsen
Met splitsing wijst u twee verschillend e tonen (een hoofdtoon
en een splitstoon) toe aan het linker en het rechter gedeelte
van het toetsenbord, zodat u d us één toon me t de lin kerhand
en één toon met de rechterhand kunt spelen. U kunt
bijvoorbeeld STRING S 1 als de hoofdtoon (hoog bereik )
selecteren en PIZZICATO GM als de splittoon (laag bereik)
zodat u op die manier de beschikking over een heel
strijkensemble in uw vingers heeft.
Met splitsing kunt u tevens het splitspunt specificeren wat de
plaats op het toetsenbord is waar er verandering optreedt
tussen de twee tonen.
Splitsen van het toetsenbord
1. Stel eerst de hoofdtoon in.
Voorbeeld:
Om “348 STRINGS 1” als de hoofdtoon te
specificeren drukt u op de TONE toets en
gebruikt u vervolgens de cijfertoets en om 3, 4 en
vervolgens 8 in te voeren.
2. Druk op de SPLIT toets.
1 Ingestelde splitstoon
2 Aanwijzer
3. Stel de splitstoon in.
Voorbeeld:
Om “345 PIZZICATO GM” als de splittoon te
selecteren gebruikt u de cijfertoetsen om 3, 4 en
vervolgens 5 in te voeren.
Laat de MODE toets in de NORMAL of FULL RANGE
CHORD positie.
J SPLITSEN
705A-D-073A
4. Druk terwijl u de SPLIT toets ingedrukt houdt o p
de klaviertoets die d e meest l inkertoets van het
hoge bereik dient te worden.
Voorbeeld:
Druk op de G3 klaviertoets om G3 als splitspunt
in te stellen.
5. Probeer nu iets op het toetsenbord te spelen.
Aan elke klaviertoets vanaf F#3 en lager is de
PIZZICATO GM toon toegewezen, terwijl aan
elke klaviertoets vanaf G3 en hoger de STRINGS
1 toon is toegewezen.
toetsenbord te “ontsp lit sen” en hem ter ug in de
normale staat te brengen.
Door splitsing in te schakelen wordt het op dat moment
geselecteerde deel over geschakeld naar Deel 3 en wordt
de splitstoon aangegeven. Op dat moment ku nt u de [ ]
en [ ] CURSOR toetsen gebruiken om over te schakelen
tussen de verschillende delen. Door de splitsfunctie uit te
schakelen wordt teruggegaan naar Deel 1.
De hoofdtoon klinkt via kanaal 1 terwijl de gelaagde toon
via kanaal 3 weergegeven wordt. De mixer k an tevens
gebruikt worden om de instellingen voor toon en volume
van deze kanalen te veranderen.
Merk op dat het splitsen niet mogelijk is tijdens de
opnamestandbyfunctie of tijdens opnemen met de
melodiegeheugenfunctie of wanneer u de SMF
spelerfunctie aan het gebruiken bent.
Wanneer de MODE schakelaar ingesteld is op CASIO
CHORD of FINGERED, is het bereik van het
begeleidingstoetsenbord ingesteld in overeenkomst met
het splitspunt dat u met de bov enstaande procedure
specificeerde.
Gebruik van lagen en splitsen
Splitsen van het toetsenbord en daarna het
lagen van tonen
1. D ruk op de TONE toets en voer daarna het
toonnummer van de hoofdtoon in.
Voorbeeld:
Om “361 BRASS GM” als de hoofd t oon in te
stellen.
2. Druk op de SPLIT toets en voer daarna het
nummer van de splitstoo n in.
Voorbeeld:
Om “345 PIZZICATO GM” als de splitstoon in te
stellen.
Druk na instelle n van de splitston op de SPLIT
toets om het toetsenbord te ontsplitsen.
tegelijkertijd
Lagen en splitsen kunnen tegelijkertijd gebruikt worden om
een gelaagd splitstoetsenbord te verkrijgen. Er is geen
verschil tussen eerst gelaagde tonen creëren en vervolgens
het toetsenbord splitsen en deze handelingen in omgekeerde
volgorde doen. Als lagen en splitsen tegelijkertijd gebruikt
worden, zullen twee tonen (hoofdtoon + gelaagde toon) aan
het hoge bereik van het toetsenbord en twee aan het lage
bereik (splitstoon en gelaagde splitstoon) toegewezen
worden.
J GELAAGD EN GESPLITST
3. D ruk op de LAYER toets en voer daarna het
nummer van de laagtoon in.
Voorbeeld:
Om “360 FRENCH HORN GM” als de gelaagde
toon in te stellen.
4. Druk op de SPLIT toets of de LAYER toets
zodat zowel de splits- (SPLIT) als de
laagindicator (LAYER) op de display staan.
5. Voer het nummer van de gelaag de splitsto on in.
Voorbeeld:
Om de “348 STRINGS 1” toon in te stellen, voert
u 3, 4 en 8 in.
6. Druk terwijl u de SPLIT toets ingedrukt houdt o p
de klaviertoets waar u de laagste noot (de
meest linker toets) wilt hebben van het hoge
bereik (bereik aan de rechter kant).
te “ontlagen” en druk nogm aals op de SPLIT
toets om het toetsenbord te “o ntsplitsen”.
Door lagen + splitsen in te schakelen wordt het op dat
moment geselecteerde deel overgeschakeld naar Deel 4
en wordt de gelaagde toon aangegeven. Op dat moment
kunt u de [ ] en [ ] CURSOR toetsen gebruiken om
tussen de verschillende delen over te schakelen. Door
lagen uit te schakelen wordt teruggegaan naar deel 3,
terwijl door uitschakelen van splitsing terug wordt gegaan
naar deel 2. Door zowel lagen als splitsing uit te schakel en
wordt teruggekeerd naar Deel 1.
De hoofdtoon klinkt via kanaal 1, de gelaagde toon via
kanaal 2, de spitstoon via kanaal 3 en de gelaagde
splitstoon via kanaal 4. De mixer kan tevens gebruikt
worden om de instellingen voor to on en volume van deze
kanalen te veranderen.
Transpositie van het keyboard
Transpositie laat u de sleutel van het gehele toetsenbord
verhogen en verlagen in semitoon (halve too n) eenheden. Als
u een begeleiding wilt spelen voor een zanger die in een
andere sleutel zingt dan het keyboard bijvoorbeeld, kunt u
eenvoudigweg de sleutel van het keyboard veranderen met
de transponeerfunctie.
2. Gebruik de [
] en [–] toetsen om de
+
transponeerinstelling van het toetsenbord te
veranderen.
Voorbeeld:
Met vijf halve tonen omhoog transponeren van
het toetsenbord.
Door op de TRANSPOS E/FUNCTION toets te
drukken wordt het transponeerscherm verlaten.
Het toetsenbord kan binnen een bereik van –24 (twee
octaven lager) tot +24 (twee octaven hoger) worden
getransponeerd.
De transponeerinstelling hee ft ook invloed op de weergave
van het melodiegeheugen en de automatische
begeleiding.
Het toegestane toonhoogtebereik waarbinnen u kunt
transponeren hangt af van de toon die u gaat gebruiken.
Als door het tra nsponeren een n oot voo r de g ebruikte toon
buiten het toonhoogtebereik komt te vallen, dat zal het
keyboard dezelfde noot automatisch spelen voor de
dichtstbijzijnde o ctaaf die wel bin nen het toonho ogtebereik
valt van de toon die u gebruikt.
Gebruik van toetsrespons
Transponeren van het keyboard
1. Druk op de TRANSPOSE/FUNCTION toets.
Hierdoor verschijnt een aanwijzer in de display
naast TRANSPOSE/FUNCTION en wordt het
transponeer instelscherm getoond.
705A-D-075A
Bij inschakelen van toetsrespons hangt het relatieve volume
van het geluid van het keyboard af van de kracht d ie er op de
klaviertoetsen uitgeoefend wordt, precies zoals bij een
akoestische piano.
De tabel hieronder toont de parameters waarvan u de instellingen kunt veranderen.
InstelmenuOmschrijvingPagina
Transponeren
(Trans.)
Automatisch
harmonisatie
(AutoHarm)
Aanslagvolume
(Touch)
Toonschaal/
stemmen (Tune)
Display
(Contrast)
Pedaal
(Jack)
Mixer vasthouden
(MixHold)
DSP vasthoud e n
(DSP Hold)
MIDI (MIDI)MIDI instellingenD-79
Wissen/
Terugstellen
(Del/Init)
Bijregelen van de algehele toonschaal van het keyboard in stappen van een halve toon.D-73
Selecteert het automatisch harmonisatietype.D-78
Specificatie hoe geluid moet veranderen met de aanslagdruk op de klaviertoetsen.D-73
Fijninstelling van de algehele toonschaal van het keyboard.D-74
Stelt de helderheid van de dis p l ay in.D-78
Wijst effecten toe aan peda le n .D-78
Schakelt het aanhouden van de mixer aan of uit.D-78
Schakelt het aanhouden DSP aan of uit.D-78
Terugstellen va n alle instellingen op hun oorspronkelijke fabrieksins te llingen (default) of om
bepaalde instellingen terug te stellen of gebruikersritmes te wissen.
D-79
De bovenstaande instellingen worden alle opgeslagen wanneer u het keyboard uit schakelt. Zie “Geheugeninhoud” op pagina D-16
voor details.
MIDI instellingen en wis/terugstel instellingen worden uitgeschakeld terwijl u de SMF speler- of de melodiegeheugenfunctie aan het
Instellingen die u maakt worden uitgeoefend zelfs als u niet op de EXIT toets drukt.
Zie het volgende hoofdstuk met als titel “Instelmenu items” voor details aangaande elke instelling.
Druk na het maken van de gewenste instellingen op de TRANSPOSE/FUNCTION toets of op de EXIT toets om terug
te keren naar het toon- of het ritmekeuzescherm.
z Bij uitvoeren van e e n w is- of terugstelprocedure
] en [–] toetsen of de cijfertoetsen om de waarden te veranderen.
+
4. Druk op de YES toets.
Hierdoor worden het gebruikersgebiednummer en de datanaam van de data uitgewist.
De waarde van de datagrootte stellen eenheden in kilobyte voor.
5. Gebruik nu de cijfertoe tsen, of de [
] (verhogen) en [–] (verlagen) toetsen om de gewenste data te selecteren.
+
6. Druk op de [ ] CURSOR toets.
Hierdoor verschijnt de boodschap “Sure?” (bent u er zeker van?) om te bevestigen dat u terugstel- of wisbewerking
inderdaad wilt uitvoe ren.
7. Druk op de YES toets om de bewerking ¡te voltooien.
Hierdoor wordt een wis- of terugstelprocedure uitgevoerd en teruggekeerd naar het scherm in stap 5.
8. Druk na het maken van de gewenste instellingen op de TRANSPOSE/FUNCTION toets of de EXIT toets om
terug te gaan naar het toon- of ritme selectiescherm.
Het kan langer dan een minuut duren om de procedure voor het wissen of terugstellen uit te voeren nadat u op de YES toets
drukte in stap 7 hierboven. De boodschap "Pls Wait" (wachten a.u.b.) blijft in de display om aan te geven dat de betreffende
procedure wordt uitgevoerd. Probeer nooit een andere bedieningshandeling uit te voeren terwijl "Pls Wait " wordt aangegeven.
Het uitvoeren van een bedieningshandeling op dat moment kan schade toebrengen aan het geheugen van het keyboard
waardoor deze mogelijk niet meer goed kan werken.
01 a 161Specificeer het zendkanaal voor weergave van de hoofdtoon.
Aan/uit
(on/oFF)
Aan/uit
(on/oFF)
Aan/uit
(on/oFF)
Uit
(oFF)
Uit
(oFF)
Aan
(on)
Specificeert of een MIDI noot aan boodschappen binnen het
begeleidingsbereik ontvangen vanaf een extern toestel geïnterpreteerd
moet worden als automatische begeleidingsakkoorden.
Specificeert of de begeleiding van dit keyboard als MIDI boodschappen
worden verzonden.
Specificeert of het keyboard de delen dient weer te geven die er op
worden gespe e ld.
J Wis/terugstel instelli nge n
InstelmenuBereikDefault Omschrijving
SMF wissen——Wist de geselec t eer de SMF da t a.
Wissen van
gebruikersritmes
Wissen van gebruikerstonen ——Wist de geselecteerde gebruikerstoondata.
Mixer terugstellen
(InitMix?)
Parameter terugstellen
(InitPar?)
——Wist de geselecteerde gebruikersritmedata.
——
——
Stelt de parameters terug die toegewezen zijn door de mixer of door
invoer van een externe sequencer.
Stelt alle parameters terug behalve die voor de
displaycontrastinstelling.
Systeem terugstellen
(InitSys?)
705A-D-081A
——
Stelt terug op de oorspronkelijke fabrieksinstellingen (default). Wist
alle data in het gebruikersgebied.
De letters “SMF” vormen de afkorting van Standard MID I File (standaard MIDI bestan d ), h et g een ee n be st an dformaat is dat het
delen van MIDI data tussen de verschillende softw are en sequ encers mogelijk maakt. Er zijn in feite drie SMF formaten, genaamd
SMF 0, SMF 1, en SMF 2. Dit keyboard ondersteunt het SMF 0 formaat, welk op het moment het meest gebruikte formaat is en dus
verwijzen alle uitspraken over “SMF data” in deze gebruiksaanwijzing naar SMF 0 formaat data .
Het in uw keyboard ingebouwde flash-geheugen staat u toe SMF formaat musiekdata op te slaan voor weergave van wanneer u
dat ook maar wenst. U kunt maximaa l 200 musi ekbestanden* o p hetzelf de moment in het f lash-geheugen hebben. U ku nt SMF da ta
downloaden van de CASIO MUSIC SITE en d eze dan overstur en van uw computer naar het fl ash-geh eugen va n uw keyboard . Zie
“Gebruik van de data download service” op pagina D-86 voor nadere informatie. Aanvankelijk heeft uw keyboard één SMF
melodie als voorbeeld in het geheugen.*
* Merk op dat het aantal bestanden dat u in het geheugen kunt opslaan ook afhangt van de grootte van elk bestand. Zijn uw
bestanden dan erg groot, dan kan h et voorkomen dat u er minder dan 200 kunt opsl aan .
Merk op dat CASIO COMPUTER CO., LTD. niet aansprakelijk gesteld kan worden voor verlies van data die opgeslagen ligt in het
extensienaam “MID”. Er verschijnt e e n
foutlezing op dat moment als er zich op dat
moment geen SMF bestanden in het flashgeheugen bevinden.
2. Gebruik de [ ] en [ ] CURSOR toetsen of
de [+] en [–] toetsen om het bestand te
selecteren dat u wilt spelen.
De naam van het op dat moment geselecteerde
bestand verschijnt in het tekstgebied van de
display. Het cijfe rgebied van de display to ont de
grootte van het bestand in kilobytes.
3. Druk op de START/STOP toets.
Hierdoor wordt de weergave van het
geselecteerde bestand gestart.
Het cijfergebied toont het nummer van het deel
dat met de hand moet worden gespeeld.
U kunt de TEMPO toetsen gebruiken om het
tempo bij te stellen b innen het bereik van 30 tot en
met 255.
U kunt de kanalen 1 tot en met 16 in- en
uitschakelen ongeacht of de bestandweergave
plaatsvindt of gestopt is. Zie “In- en uitschak elen
van kanalen” op pagina D-42 voor nadere
informatie.
4. Druk nogmaals op de START/STOP toets om
de bestandweergave te stoppen.
2. Gebruik de [
volume bij te stellen.
U kunt een instelling specificeren binnen het
bereik lopend van 000 (minimum) tot en met 127
(maximum).
Door [+] en [–] tegelijkertijd in te drukken keert
de SMF volume instellin g ter u g na ar 100.
Merk op dat deze instelling geen invloed heeft op
het volume van de noten die u op het keyboard
speelt.
] en [–] toetsen om het SMF
+
Configureren van andere
instellingen
Andere instellingen configureren
1. Selecteer het bestand dat u wilt weergeven.
Voer de stappen 1 en 2 uit onder “Een SMF weer
te geven” om een bestand te selecteren.
2. Druk op de [ ] CURSOR toets om een scherm
te tonen voor het selecteren van het deel dat u
wilt spelen op het toetsenbord (meespeeldeel).
Gebruik de [ ] en [ ] CURSOR toetsen of de
[+] en [–] toetsen om het meespeeldeel te
selecteren.
Druk op de MIXER toets om de mixerfunctie in te
schakelen.
Schakel het kanaal uit dat cor respondeert met het
meespeeldeel dat u hierboven selecteerde. Zie
“In- en uitschakelen van kanalen” op pagina D-42
voor nadere informatie. Door deze stap uit te
voeren wordt het van toepassing zijnde deel
uitgeschakeld zodat u dat kunt spelen op het
toetsenbord samen met de rest va de SMF
weergave
Bijstellen van het SMF weergavevolume
De volgende procedure beschrijft hoe u het algehele volume
van de SMF dataweergave kunt regelen. U kunt het volume
bijstellen terwijl de weergave gestopt is of terwijl deze aan de
gang is.
1. Druk op de ACCOMP VOLUME toets.
Hierdoor verschijnt de “SMF Vol.” indicator in de
display samen met een waarde die de huidige
SMF volume inst e lling aangeeft.
D-82
Door de SMF spelerfunctie in te schakelen worden alle
delen teruggesteld doordat alle mixerfunctie kanalen
ingeschakeld worden.
Druk na het configureren van de mixerfunctie
instellingen op de MIXER toets of op de EXIT
toets om terug te gaan naar de SMF spelerfunctie.
MIDI is een afkorting van Musical Instrument Digital
Interface, wat de Engelse naam is voor de wereldstandaard
voor digitale signalen en aansluitingen die het uitwisselen
van muziekdata mogelijk maakt tussen muziekinstrumenten
en computers (toestellen) die door verschill ende fabrikanten
gemaakt zijn. MIDI aangepaste appar atuur kan
boodschappen als drukken op en losla ten van klavierto etsen,
toonveranderingen en andere data uitwisselen.
Hoewel u niet over speciale kennis over MIDI hoeft te
beschikken om dit toestel op zichzelf te gebruiken, is het
nodig enige kennis te hebben om MIDI bediening uit te
voeren. Dit hoofdstuk geeft u een overzich t van MIDI zodat u
voorlopig uit de voeten kunt.
MIDI aansluitingen
MIDI boodschappen worden verzonden via de MIDI OUT
aansluiting van het ene naar de MIDI IN aansluiting van een
tweede toestel via een MIDI kabel. Om bijvoorbeeld een
boodschap van dit keyboard naar een ander toestel te
verzenden dient u met een MIDI kabel de MIDI OUT
aansluiting van dit toestel aan te sluiten op de MIDI IN
aansluiting van het andere toestel. Om nu MIDI
boodschappen terug te zenden naar dit keyboard dient u de
MIDI OUT aansluiting van het andere toestel m.b.v. een MIDI
kabel aan te sluiten op de MIDI IN aansluiting van dit
keyboard.
Om een computer of ander MIDI toestel te gebruiken om met
dit keyboard geproduceerde MIDI data op te nemen en weer
te geven dient u zowel de MIDI IN als de MIDI OUT
aansluitingen van beide toestellen aan te sluiten om data te
zenden en te ontvangen.
Met MIDI kunt u de data voor meerdere gedeelten op
hetzelfde moment zenden, waarbij elk gedeelte via een
afzonderlijk MIDI kanaal verzonden wordt . Er zij n 16 MIDI
kanalen, 1 tot en met 16, en MIDI kanaaldata wordt altijd
bijgesloten bij het uitwisselen van data (indrukken
klaviertoets, toonhoogteregeling, enz.).
Zowel het zendende als het ontvangende toestel dienen op
hetzelfde kanaal ingesteld te zijn opdat het ontvangsttoestel
de data correct ontvangt en speelt. Als het ontvangsttoestel
bijvoorbeeld op kanaal 2 is ingesteld, zal hij slechts MIDI
kanaal 2 data ontvangen maar all e ande re kan alen worden
genegeerd.
Dit keyboard is voorzien van meervoudige
klankkleurcapaciteiten hetgeen inhoudt dat hij
boodschappen kan ontvangen via al le 16 MID I kanalen en 16
onderdelen tegelijkertijd kan weergeven. De instellingen voor
toon en volume bij elk kanaal kunnen ingesteld worden met
de keyboard’s mixer of met een uitwendige bron die de
nodige MIDI controleboodschappen zendt.
Bediening van het toetsenbord bij dit keyboard worden
verzonden door een MIDI kanaal (1 - 16) in te stellen en
vervolgens de juist e bo odschap te verzende n .
Algemene MIDI
Algemene MIDI standaardiseert MIDI data voor alle
klankbron types ongeacht fabrikaat. Algemene MIDI schrijft
factoren voor als toonnummersysteem, drumklanken en de
verkrijgbare MIDI kanalen voor alle klankbronnen. Deze
standaard maakt het mo ge lijk dat alle MIDI apparatuur
dezelfde nuances reproduceren bij het afspel en van algemene
MIDI data, ongeacht de fabrikant van de klankbron.
Dit keyboard ondersteunt algemene MIDI zodat het gebruikt
kan worden voor de weergave van in de handel verkrijgbare
voorbespeelde algemene MIDI data en algemene MIDI data
die ernaar gezonden wordt met een persoonlijke computer.
Als een MIDI THRU functie die meegeleverd is met deze
software gerund wordt op een aangesloten computer of op
een ander MIDI toestel, zorg er dan voor de “Lokale
besturings instelling” van dit keyboard uit te schakelen; uit
(page D-79).
D-84
Zie de “Toonlijst” op pagina A-1 voor details over de tonen
die beschikbaar zijn bij de G M to ne n ge n ummerd 000 tot en
met 127.
Dit keyboard kan noten die u op het toetsenbord speelt
alsmede automatische begeleidingen en
melodiegeheugenweergave zenden als MIDI booschappen
naar een ander toestel.
MIDI zenddata
z Toetsenbordspel
Elk toetsenborddeel (kanalen 1 – 4) kan verzonden worden
via haar eigen afzonderlijke M IDI kanaal. Wanneer
automatische harmonisatie ingeschakeld is, kunnen
harmonisatienoten tevens verzonden worden via elk
afzonderlijk MIDI kana al.
z Automatische begeleidingsweergave of
melodiegeheugenweergave
Elk begeleidingsdeel wordt verzonden via haar eigen MIDI
kanaal. De “Accomp/Song MIDI Out” (Begeleiding/melodie
MIDI uitgang) parameter (pagina D-79) wordt gebruikt om te
specificeren of een deel is verzonden.
MIDI boodschap ontvangen
z Multikanalen ontv an gst
De 16 mixerdelen kunnen worden gebruikt om data
tegelijkertijd te ontvangen via 16 MIDI boodschapkanalen .
z Akkoordveranderingen bij gebruik van automatische
begeleiding
MIDI boodschappen die ontvangen worden via een extern
toestel kunnen geïnterpreteerd worden als
akkoordveranderingen zoals gespecificeerd door het
automatische begeleidingssysteem van dir keyboard.
Gebruik de MIDI ingangssignaal
akkoordbeoordelingsparameter (MIDI In Chord Judge)
(pagina D-79) om deze eigenschap in en uit te schakelen.
Zie de MIDI implementatiekaart aan de achterkant van
deze gebruiksaanwijzin g voor meer informatie
betreffende elke MIDI boodschap.
MIDI instellingen
U kunt de instellingen van een aant al parameters veranderen
die regelen hoe MIDI boodschappen worden verzonden en
ontvangen.
MIDI parameters
U kunt de parameterinstelprocedure (pagina D-76) gebruiken
om instellingen te veranderen van de MIDI parameters die
hieronder worden beschreven. Zie de pagina’s D-79 voor
details over het instelmenu en de -procedure.
z MIDI ingangssignaal akkoordbeoordeling (MIDI In
Chord Judge)
Deze parameter bepaalt of via een extern toestel ontvangen
nootdata geinterpreteerd dient te worden als een
akkoordvingerzetting van de automatische begeleiding.
Schakel deze parameter in als u automat is che
begeleidingsakkoorden vanaf een computer of ander extern
toestel wilt regelen.
Aan
Uit
z Accompaniment/Song MIDI Out (Begeleiding/melodie
MIDI uitgang)
Schakel deze parameter uit wanneer u de automatisch
begeleiding of het melodiegeheugen wilt weergeven vie de
klankbron van een extern toestel.
Aan
Uit
Breng een bezoek aan de CASIO websit e voor details over
Hierdoor wordt via d e MI DI IN aansluiting
(on)
binnenkomende nootdata geïnterpreteerd als
akkoordvingerzettingen voor de automatische
begeleiding. Het door het keyboardkanaal
gespecificeerde kanaal wordt gebruikt voor het
specificeren van akkoorden.
Schakelt de MID I in g angssignaal
(oFF)
akkoordbeoordeling (MIDI In Cho rd Judge) uit .
Geeft de automatisch begeleiding of het
(on)
melodiegeheugen weer als MIDI
boodschappen via de MIDI OUT
uitgangsaansluiting van het keyboard.
U kunt de volgende types data downloaden van CASIO
MUSIC SITE (http://music.casio.com) naar uw computer en
de data vervolgens oversturen naar het keyboard.
Tonen
Tonen met golven
Drumsets met golven
DSP
Ritmes
Registraties
Melodieën
SMF
z Data en applicat ie software
Zowel data zelf als applicatiesoftware voor het overzenden
van data tussen uw computer en het keyboard zijn
verkrijgbaar voor d ownloaden bij CASIO M U ZIEK SITE.
z Applicatiesoftware
U kunt applicatiesoftware runnen op uw computer en data
die u heeft gedownload van CASIO MUZIEK SITE
oversturen naar het keyboard u tevens de hard schijf van de
computer gebruiken voor op lang termijn opslaan van data
die u overstuurt van het keyboard naar uw computer.
Zie de gebruiksaanwijzing die gegeven is op CASIO
MUZIEK SITE voor volledige informatie aangaan de het
downloaden van de applicatiesoftware en de data.
Zie de schermhu lp van de applic at ie software voor
informatie aangaan d e h et gebruik van de software.
Aansluiten van een computer
Zorg ervoor het keyboard en de computer uit te schakelen
voordat u ze op elkaar aanslui t. U dien t de vol ume r ege l aar van
dit keyboard tevens in te stellen op een relatief laag volume
.
1. Sluit de MIDI interface van het keyboard aan o p
de MIDI interface van de computer.
* CASIO MUZIEK SITE
http://music.casio.com/
1. Ga naar de bovenstaande URL.
2. Selecteer een gebied of land.
3. Selecteer een download service voor de
INTERNET DATA EXPANSION SYSTEM data.
Merk op dat de service die u moet gebruiken
afhangt van het gebied of het land.
D-86
2. Schakel deze keyboard aan en vervolgens de
computer of een ander aangesloten toestel.
3.
Start de software die u wilt gebruiken bij de computer
Bij het gebruik van de applicatieso ftware dient u er te lett en
dat het tooninstelscherm (het scherm dat verschijnt na
inschakelen van de spanning) zich in het displayscherm
van het keyboard bevindt.
DATA ACCESS indicator
De DATA ACCESS indicator gaat branden wanneer het
keyboard data uitwisselt met een co mputer aangesloten via
een MIDI kabelaansluiting. Verbreek de aansluiting met de
MIDI kabel nooit terwijl de DAT A ACCESS indicator brandt
Geen geluid van het keyboard1. Probleem met de stroomvoorziening.
2. De st room is niet ingeschakeld.
3. Het volume is te laag ingesteld.
Spelen in het begeleidingstoetsenbord
4.
gebied terw ijl de instelling van de
Een van de volgende symptomen
tijdens werking op batterijen.
Zwak brandende
stroomindicator
Het instrument kan niet
worden ingeschakeld
Wanneer de display knippert,
donker of moeilijk af te lezen is
Abnormaal laag luidspreker-/
hoofdtelefoonvolume
Vervormi ng van het gelu id
Af en toe onderbreken van
geluid tijdens weergave bij een
hoog volume
Plotseling uitvallen van de
stroom tijdens weergave bij
een hoog volume
Knipperen of donker worden
van de display tijdens
weergave met een hoog
volume
Geluid blijft klink e n zelfs na
loslaten van de toetsen
Een toon die totaal verschilt
van de toon die u instelde.
Voer de volgende instellingen
uit
Uitvallen van stroom,
geluidsver vormin g of laag vo lume
bij spelen via een aangesloten
computer of MIDI toestel
MODE toets op CASIO CHORD of
FINGERED staat
5. De fu n ctie voor lokale b ed i en ing is
uitgeschakeld.
6. Mixerkanaal 1 is uitgeschakeld.
7. De instelling van het volume van
mixerkanaal 1 is te laag.
Lage batterijspanningVervang de oude batterijen door een
.
1.
Sluit de adapter o p de juiste wi jze
aan, let erop dat de polen (+/–)
van de batterijen in de juiste
richting wijzen en control eer dat
de batterijen niet leeg zijn
2. Druk op de POWER toets om de
spanning in te schakelen.
3. G ebruik de VOLUME regelaar
om het volume te verhoge n .
Geen van de begeleidingsfunc tie
4.
indicators brandt, hetgeen
betekent dat de automatische
begeleiding uitgeschakeld is
5. Schakel de functie voor lokale
bediening in (ON).
6. Schakel kanaal 1 m.b.v. de
mixer in.
7. Verhoog m.b.v. de mixer de
instelling van het volume van
kanaal 1.
Spelen op het toetsenbord
produceert een onnatuurlijk geluid
bij aansluiting op een computer.
Akkoordbegeleidingsdata kan niet
opgenomen worden met een
computer.
Het keyboard start niet goed
wanneer deze wordt ingeschakel d.
Een gedownloade toon met
golfvorm bevat ruis of de
bediening het toetsenbord vindt
niet goed p l aats.
De MIDI Thru functie van de com p ut e r is
ingeschakeld.
Begeleiding/melodie MIDI uitgangssignaal
is uitgeschakeld.
Het flash-geheugen is beschadigd.1. Verwijder de batterijen uit het
Iemand kan het keyboard uitgeschakeld
hebben terwijl data op dat moment juist
opgeslagen werd in het flash-geheugen of
iemand was er de oorzaak van dat de
inhoud van het flash-geheugen om de één
of andere reden bescha digd is geraakt.
Schakel de MIDI Thru functie uit bij
de computer of schakel de lokale
bediening (Local Control) uit bij het
keyboard.
Schakel het b eg e leiding/melodie
MIDI uitgan g ssignaal in.
keyboard en verbreek de
verbinding met de netadapter
en druk op de POWER toets.
2. Leg de batterijen op, sluit de
netadapter opnieuw a an en
druk nogmaals op de POWER
toets om de spanning in te
schakelen.
3. Gebruik de TRANSPOSE/
FUNCTION toets om het
systeem terug te stellen.
Mocht dit het probleem niet
oplossen, neem dan con tact
op met de di chtstbijzijnde
door CASIO erkende
onderhoudswerkplaats
voor onderhoud.
Gebruik de TRANSPOSE/
FUNCTION toets om het
systeemterug te stellen.
Mocht dit geen oplossing voor het
probleem bieden, neem dan contact
op voor onderhoud met de
dichtstbijzijnde door CASIO erkende
onderhoudsvoorziening.
gebruikerstonen + 20 gebruikerstonen met golven *: + 4 drumsetten met golven * + 50
trekstaaforgeltonen + 100 gebruikers trekstaaforgeltonen (790 tonen in het totaal);
lagen/splitsen
types) + equalizer (10 types, 4 banden )
156 (intern, 16 gebruikersgebieden*)
Variabel (226 stappen, = 30 - 255)
3 vingerzetmethodes (CASIO CHORD , FING ERED, FULL RANGE CHORD)
START/STOP, INTRO/ENDING 1 en 2, VARIATION/FILL-IN 1 en 2, SYNCHRO/
FILL-IN NEXT
0 - 127 (128 stappen)
Roept instelli ngen voor toon, tem p o, layer aan/uit en h a rmonisatie aan/uit o p in
overeenkomst met het ritme.
10 types: Automatische toevoeging van noten die harmoniseren met de melodienoot
in overeenkomst met de gespecificeerde automatische begeleidingsakkoorden.
5
6 (2 tot en met 6 zijn melodiesporen)
Real-time, stappen
Ongeveer 10.000 not en (t ot aal voor 5 melodieën)
Aanwezig
Synthesizerfunctie
Parameters:
Registratiegeheugen
Aantal instel lin g e n:
Geheugeninhoud:
D-90
Aanslagtijd; loslaattijd; resonantie; afsnijfrequ e ntie; vibratotype; vibratovertra g in g ;
vibratodiepte; vibratosnelheid; octaafverschuiving; niveau; aanslaggevoeligheid;
nagalm zenden; zweving zenden; DSP lijn; DSP type en DSP parameter, DSP niveau.
mixerinstellingen (kanalen 1 tot en met 10), effec ti n st e lli ngen,
aanslagsnelheidinstellingen, toewijsbare aansluitinginstelling, transponeren,
stemmen, begeleidingsvolume instelling, automatisch harmonisatietype, MODE toets
instelling, synchronische standby toestand, mixer aanhouden, DSP aanhouden,
synthesizerfunctie parameters
Standaard stereo-aansluiting
Uitgangsimpedantie: 140Ω
Uitgangsspanning: 4,5V (RMS) MAX
9V gelijkspanning
Dubbel stroomvoorzieningssysteem
6 batterijen maat D
Ongeveer 4 uur doorlopende werking op mangaanbatterijen
AD-5
Stroom wordt ca. zes minuten na laatste bedieningshandeling uitgeschakeld. Werkt
enkel tijdens werking op batterijen, kan met de hand worden uitgeschakeld.
* Hetzelfde geheugengebied wordt gebruikt voor het opslaan van golfvormdata, begeleidingsdata en SMF data.
Stel dit instrument niet bloot aan direct zonlicht, zet het niet op een plaats dichtbij een airconditioning of op een bijzonder warme
plaats.
J Gebruik het toestel niet in de buurt van een TV of radio.
Dit instrument kan storing veroorzaken bij TV en radio. Mocht dit gebeuren, zet het instrument dan verder weg van de TV of de
radio.
J Gebruik voor het reinigen van het toestel nooit lak, verdunner of dergelijke chemicaliën.
Maak het instrument schoon met een zachte doek bevochtigd in water met een milde oplossing van een neutraal
schoonmaakmiddel. Dompel de doek in de oplossing en wring hem uit totdat hij bijna droog is.
J Vermijd het gebruik op plaatsen met een bijzonder hoge of lage temperatuur.
Extreem hoge of lage temperaturen kunnen de cijfers op het LCD scherm mogelijk donker of moeilijk te zien maken. Deze situatie
zou zichzelf moeten corrigeren wanneer de temperatuur van het instrument weer normaal is geworden.
Misschien heeft u lijnen in de afwerking van d it instrument opgemerkt. Deze li jnen zi jn het resultaat van het vormgi eten o m het plastic
van de kast in de juiste vorm te maken. Het zijn geen breuken of krassen in het plastic en geen reden voor ongerust heid.
(800Hz))
Regelt de afsnijfreque n t ie van de laagband
equalizer.
1:Lage versterking (Bereik: –12, –11, –10 tot 0 tot
+10, +11, +12)
Regelt de vers t e rk ing van de laagband
equalizer.
2:Hoge frequentie (Bereik: 0 (6.0KHz), 1
(8.0KHz), 2 (10KHz))
Regelt de afsnijfrequentie van de hoogband
equalizer.
3:Hoge versterking (Bereik: –12, –11, –10 tot 0 tot
+10, +11, +12)
Regelt de ver sterking van de hoogband
equalizer.
4:Hoge frequentie (Bereik: 0 (6.0KHz), 1
(8.0KHz), 2 (10KHz))
Regelt de afsnijfrequentie va n de hoogb and
equalizer.
5:Hoge versterking (Bereik: –12, –11, –10 tot 0 tot
+10, +11, +12)
Regelt de versterking van de hoogband
equalizer.
J 04 : LFO Wah
Functie
Dit is een “Wah” effect dat auto matisch de frequentie ka n
beïnvloeden overeenkomstig een LFO.
Parameters
0:Ingangsniveau (Bereik: 0 – 127)
Regelt het ingangsniveau. Het ingangssignaal
kan vervormd worden waneer het niveau van
het ingevoerde geluid, het aantal akkoorden of
de resonantiewaarde (Resonance) hoog is. Stel
deze paramete r bij om derg elijke ve rvorming te
elimineren.
1:Resonantieniveau (Bereik: 0 – 127)
Regelt de resonantie van het geluid.
2:Handbediening (Bereik: 0 – 127)
Regelt de frequenties die gebruikt worden als
de basis voor het wah filter.
Dit is een “Wah” effect dat automatisch de frequentie kan
beïnvloeden overeenkomstig het ingangssignaal.
Parameters
0:Ingangsniveau (Bereik: 0 – 127)
Regelt het ingan g sn iveau. Het ingangssignaal
kan vervormd worden waneer het niveau van
het ingevoerde geluid, het aantal akkoorden of
de resonantiewaarde (Resona nce) hoog is . S tel
deze parameter bij om dergelijke vervorming te
elimineren.
1:Resonantieniveau (Bereik: 0 – 127)
ARegelt de resonantie van het geluid.
2:Handbediening (Bereik: 0 – 127)
Regelt de frequenties die gebruikt worden als
de basis voor het wah filt e r.
3:Diepte (Bereik: –64 tot 0 tot +63)
Regelt de diepte van het Wah effect
overeenkomstig het niveau van het
ingangssignaal.
Door een positieve waarde in te stellen gaat het
Wah filter open evenrechtig aan de sterkte van
het ingangssignaal waardoor een helder geluid
wordt verkregen.
Specificeren van een negatieve waarde doet het
Wah filter sluiten overeenkomstig de sterkte
van het invoersignaal dat een donkere
toonkwaliteit produceert. Een sterk
invoersignaal doet het Wah filter opnieuw
opengaan zelfs als het geslote n w as.
J 06 : Compressor
Functie
Drukt het ingangssignaal ineen waardoor het effect van
onderdrukte niveauvariatie kan ontstaan hetgeen het
mogelijk maakt om gedempte klanken langer aan te
houden.
Parameters
0:Diepte (Bereik: 0 – 127)
Regelt de compressie van het geluidssignaal.
1:Aanslag (Bereik: 0 – 127)
egelt de mate van aanslag van het
ingangssignaal.
Een kleinere waarde vero or zaakt een
onmiddellijk werk ing van de compres sor die de
aanslag van het ingangssignaal onderdrukt.
Een grotere waarde vertraagt de werking van
de compressor waardoor de aanslag afgegeven
wordt zoals hij is.
2:Loslaten (Bereik: 0 – 127)
Regelt de tijd van het punt waar het
ingangssignaal beneden een bepaald niveau
daalt tot het punt waar de werking van de
compressor stopt.
Wanneer een aanslaggevoel wenselijk is (geen
compressie bij het inzetten van het gelui d), stel
dan deze parameter in op een zo laag mogelijke
waarde.
Stel een hoge waarde in om compressie te allen
tijde uit te oefenen.
3:Niv e au (Bereik: 0 – 127)
Regelt het uitgangsniveau. Het
uitgangsvolume verandert overeenkomstig de
diepte (Depth) instelling en de karakteristieken
van de ingangstoon.
Gebruik deze parameter om dergelijke
veranderingen te corrigeren.
J 07 : Begrenzer (Limiter)
Functie
Dit is een effector die u kunt gebruiken om de
bovenlimietwaarde in te stellen voor het niveau van het
ingangssignaal.
Parameters
0:Limiter (Bereik: 0 – 127)
Stel het volumeniveau bij waarvan de limi e t
toegepast werd.
1:Aanslag (Bereik: 0 – 127)
Stelt de aanslaghoeveelheid in van het
invoersignaal.
2:Loslaten (Bereik: 0 – 127)
Stelt de tijd bij vanaf waar het ingangssignaal
beneden een bepaald niv e au d aalt totdat de
limietwerking stopt.
3:Niv e au (Bereik: 0 – 127)
Stelt het niveau bij dat afgegeven wordt. Het
uitgangsvolume verandert overeenkomstig de
limiet (Limit) instelling en de karakteristieken
van de ingangstoon.
Gebruik deze parameter om dergelijke
veranderingen te corrigeren.
Regelt de versnelling wanner de
snelheidsfunctie overgeschak eld wordt van
snel naar langzaam.
5:Stijgversnelling (Bereik: 0 – 127)
Regelt de versnelling wanner de
snelheidsfunctie overgeschak eld wordt van
langzaam naar snel.
6:Langzaam (Bereik: 0 – 127)
Regelt de draaisnelheid van de luidspreker van
de langzame draaifunctie.
7:Snel (Bereik: 0 – 127)
Regelt de draaisnelheid van de luidspreker van
de snelle draaifu n ctie.
J 13 : Verbetering (Enhancer)
Functie
Verbetert het silhouet van het lage bereik en het hoge
bereik van het in g a n g ssignaal.
Parameters
0:Lage frequentie (Bereik: 0 – 127)
Regelt de lag e be re ik verbetering sfrequentie.
1:Lage bereik versterking (Berei k: 0 – 12 7)
Regelt de lage be re ik verbeteringsv e rsterking.
2:Hoge frequentie (Bereik: 0 – 127)
Regelt de hoge bereik verbeteringsfrequentie.
3:Hoge bereik versterking (Bereik: 0 – 127)
Regelt de hoge bereik verbeteringsversterking.
J 14 : Ringmodulator (Ring Modulator)
Functie
Dit is een ringmodulator (AM modulator) die het
mogelijk maakt om de frequentie van de interne oscillator
(OSC) te moduleren overeenkomstig een interne LFO.
Parameters
0:OSC frequentie (Bereik: 0 – 127)
Stelt de referentiefrequentie van de interne OSC
in.
1:LFO snelheid (Bereik: 0 – 127)
Stelt de snelheid van de LFO in.
2:LFO diepte (Bereik: 0 – 127)
Stelt de diepte van de LFO in.
3:Natniveau (Bereik: 0 – 127)
Regelt het niveau van he t e f f e ctgeluid.
4:Droogniveau (Bereik: 0 – 127)
Regelt het niveau van het oorspronkelijke
geluid.
J 15 : Lo-Fi
Functie
Dit is een effector die een Lo-Fi geluid van het retro type
produceert met ruisgenerator 1 (Noise Generator 1)
(generator die krasgeluid imiteert van platenspelers) en
ruisgenerator 2 (Noise Generator 2) (onafge broken
ruisgenerator die witte ruis met roze ruis van het FM
radio type opwekt) en door ruismodulatie (amplitude
modulatie = AM) en vervorming van
frequentiekarateristieken.
Parameters
0:Ruisniveau 1 (Bereik: 0 – 127)
Regelt het niveau van ruisgenerator 1.
1:Ruisdichtheid 1 (Bereik: 0 – 127)
Regelt de ruisd ichtheid van ruisgen erator 1.
2:Ruisniveau 2 (Bereik: 0 – 127)
Regelt het niveau van ruisgenerator 2.
3:Ruisdichtheid 2 (Bereik: 0 – 127)
Regelt de ruisd ichtheid van ruisgen erator 2.
4:Toon (Bereik: 0 – 127)
Regelt de toon.
5:Resonantieniveau (Bereik: 0 – 127)
Regelt de resonantie van het geluid.
6:Bas (Bereik: –64 tot 0 tot +63)
Regelt het volume van de lage klanken.
7:Niv e au (Bereik: 0 – 127)
Regelt het uitgangsniveau.
J 16 : 1-fasezweving (1-Phase Chorus)
Functie
Dit is mono zweving overeenkomstig een sinusgolf LFO.
Dit is stereo zweving overeenkomstig een sinusgolf LFO.
Parameters:
0:LFO snelheid (Bereik: 0 – 127)
Stelt de snelheid van de LFO in.
1:LFO diepte (Bereik: 0 – 127)
Stelt de diepte van de LFO in.
2:Terugkoppeling (Bereik: –64 tot 0 tot +63)
Regelt de terugkoppeling van het geluid.
3:Natniveau (Bereik: 0 – 127)
Regelt het niveau van he t e f f e ctgeluid.
J 18 : 3-fasezweving (3-Phase Chorus)
Functie
Dit is 3-fase zweving overeenkomstig twee LFO’s met
verschillende sinusgolfsnelheden.
Parameters:
0:Snelheid1 (hoge LFO snelheid = Fast LFO Rate)
(Bereik: 0 – 127)
Stelt de snelheid van LFO1 in.
1:Diepte1 (snelle LFO diepte = Fast LFO Depth)
(Bereik: 0 – 127)
Stelt de diepte van LFO1 in.
2:Snelheid2 (langzame LFO snelheid = Fast LFO
Rate) (Bereik: 0 – 127)
Stelt de snelheid van LFO2 in.
3:Diepte2 (lage LFO diepte = Fast LFO Depth)
(Bereik: 0 – 127)
Stelt de diepte van LFO2 in.
4:Natniveau (Bereik: 0 – 127)
Regelt het niveau van he t e f f e ctgeluid.
J 19 : Drievoudige 2-fasezweving (Tri 2-Phase
Chorus)
Functie
Dit is stereo zweving overeenkomstig driehoekige golf
LFO.
Parameters:
0:LFO snelheid (Bereik: 0 – 127)
Stelt de snelheid van de LFO in.
1:LFO diepte (Bereik: 0 – 127)
Stelt de diepte van de LFO in.
2:Terugkoppeling (Bereik: –64 tot 0 tot +63)
Regelt de terugkoppeling van het geluid
3:Natniveau (Bereik: 0 – 127)
Regelt het niveau van het effectgeluid.
J 20 : Stereovertraging 1 (Stereo Delay 1)
Functie
Dit is de vertraging van het stereo ingangs- en
uitgangssignaal.
Parameters
0:Vertragingstijd (Bereik: 0 – 127)
Regelt de vertragingstijd.
1:Natniveau (Bereik: 0 – 127)
Regelt het niveau van het effectgeluid.
2:Terugkoppeling (Bereik: 0 – 127)
Regelt de herhaling van de vertraging.
3:Hoogdemping (Bereik: 0 – 127)
Regelt het dempen va n het vertragings geluid in
het hoge bereik.
Hoe kleiner de waarde des te groter het
dempen van het vertragingsgeluid in het hoge
bereik.
4:Mate L (Bereik: 0 – 127)
Regelt de vertragingstijd van het linker kanaal.
In verhouding tot de waarde die ingesteld is
voor de vertragi n g s t ijd.
5:Mate R (Bereik: 0 – 127)
Regelt de vertragingstijd van het rechter
kanaal.
In verhouding tot de waarde die ingesteld is
voor de vertragi n g s t ijd.
J 21 : Stereovertraging 2 (Stereo Delay 2)
Functie
Dit is de kruisterugkoppelvertraging van het stereo
ingangs- en uitgangssignaal.
Parameters
0:Vertragingstijd (Bereik: 0 – 127)
Regelt de vertragingstijd.
1:Natniveau (Bereik: 0 – 127)
Regelt het niveau van het effectgeluid.
2:Terugkoppeling (Bereik: 0 – 127)
Regelt de herhaling van de vertraging.
3:Hoogdemping (Bereik: 0 – 127)
Regelt het dempen va n het vertragings geluid in
het hoge bereik.
Hoe kleiner de waarde des te groter het
dempen van het vertragingsgeluid in het hoge
bereik.
Regelt de vertragingstijd van het linker kanaal.
In verhoudi ng t o t de waarde die ingesteld is
voor de vertragingstijd.
5:Mate R (Bereik: 0 – 127)
Regelt de vertragingstijd van het rechter
kanaal. In verhouding tot de waarde die
ingesteld is voor de vertragingstijd.
J 22 : 3-tapvertraging (3-Tap Delay)
Function
Dit is de linker/m id den/rechter 3-tap ve rt raging.
Parameters
0:Vertragingstijd (Bereik: 0 – 127)
Regelt de vertragingstijd.
1:Natniveau (Bereik: 0 – 127)
Regelt het niveau van he t e f f e ctgeluid.
2:Terugkoppeling (Bereik: 0 – 127)
Regelt de herh aling van de vertraging.
3:Hoogdemping (Bereik: 0 – 127)
Regelt het dempen van het vertragingsgeluid in
het hoge bereik.
Hoe kleiner de waarde des te groter het
dempen van het vertragingsgeluid in het hoge
bereik.
4:Mate L (Bereik: 0 – 127)
Regelt de vertragingstijd van het linker kanaal.
In verhoudi ng t o t de waarde die ingesteld is
voor de vertragingstijd.
5:Mate C (Bereik: 0 – 127)
Regelt de vertragingstijd van het midden
kanaal.
In verhoudi ng t o t de waarde die ingesteld is
voor de vertragingstijd.
6:Mate R (Bereik: 0 – 127)
Regelt de vertragingstijd van het rechter
kanaal.
In verhoudi ng t o t de waarde die ingesteld is
voor de vertragingstijd.
1:HPF (Bereik: 0 – 127)
Regelt de afsnijfrequentie van het hoo gfi l ter.
Een kleinere waarde elimineert het lage bereik.
2:Terugkoppeling (Feedback) (Bereik: 0 – 127)
Regelt de herhaling van de vertraging.
3:Hoogdemping (High Damp) (Bereik: 0 – 127)
Regelt het dempen va n het vertragings geluid in
het hoge bereik.
Hoe kleiner de waarde des te groter het
dempen van het vertragingsgeluid in het hoge
bereik.
4:Verspreiding (Diffusion) (Bereik: 0 – 127)
Voorziet in fijnregeling van de nagalm.
5:Natniveau (Wet Level) (Bereik: 0 – 127)
Regelt het niveau van het effectgeluid.
6:Droogniveau (Dry Level) (Bereik: 0 – 127)
Regelt het niveau van het droge geluid
(oorspronkelijke geluid).
J 24 : Omgekeerde poortnagalm (Reverse Gate
Reverb)
Functie
Dit is poortnagalm met een om ge ke erd draai-effect.
Parameters
0:LPF (Bereik: 0 – 127)
Regelt de afsnijf requentie van het laagfilter.
Een kleinere waarde elimineert het hoge berei k.
1:HPF (Bereik: 0 – 127)
Regelt de afsnijfrequentie van het hoo gfi l ter.
Een kleinere waarde elimineert het lage bereik.
2:Terugkoppeling (Bereik: 0 – 127)
Regelt de herhaling van de vertraging.
3:Hoogdemping (Bereik: 0 – 127)
Regelt het dempen va n het nagalmge luid in het
hoge bereik.
Hoe kleiner de waarde des te groter het
dempen van het vertragingsgeluid in het hoge
bereik.
J 23 : Poortnagalm (Gate Reverb)
Functie
Dit is een fader die een kunstmatig nagalmeffect creëert
dat klinkt alsof het afgesneden wordt door een poort.
Parameters
0:LPF (Bereik: 0 – 127)
Regelt de afsni jfrequentie van h e t laagfilter.
Een kleinere waarde elimineert het hoge ber eik.
D-98
4:Verspreiding (Bereik: 0 – 127)
Voorziet in fijnregeling van de nagalm.
5:Natniveau (Bereik: 0 – 127)
Regelt het niveau van het effectgeluid.
6:Droogniveau (Bereik: 0 – 127)
Regelt het niveau van het droge geluid
(oorspronkelijke geluid).
705A-D-100A
Loading...
+ hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.