Hartelijk dank voor de aanschaf van dit product. Lees deze Gebruiksaanwijzing aandachtig om het
beste resultaat uit het apparaat te halen en om verzekerd te zijn van veilig en correct gebruik.
Bewaar deze Gebruiksaanwijzing daarna samen met het garantiebewijs op een veilige plek.
Lees onderstaande voordat u het product in
gebruik neemt
Voor het maken van mooie borduurontwerpen
•Met dit systeem kunt u een groot aantal borduurontwerpen maken en kunt u een breed scala
aan naai-eigenschappen instellen (draaddichtheid, steeklengte, enzovoort). Het uiteindelijke
resultaat hangt echter af van het model naaimachine dat u gebruikt. Wij raden u aan een
proeflapje te naaien met de door u ingestelde naaigegevens voordat u op de uiteindelijke stof
naait.
Voor een veilig gebruik
•Sla geen bestanden op de “Software dongle voor PE-DESIGN” op om over te zetten of op te
slaan.
•Plaats de “Software dongle voor PE-DESIGN” niet in uw naaimachine.
Voor een langere levensduur
•Plaats de “Software dongle voor PE-DESIGN” niet in direct zonlicht of op een plek met een
hoge luchtvochtigheid. Plaats de “Software dongle voor PE-DESIGN” niet in de buurt van een
verwarming, een strijkijzer of andere hete voorwerpen.
•Zorg dat u geen water of andere vloeistof morst op de “Software dongle voor PE-DESIGN”.
•Zorg dat u de “Software dongle voor PE-DESIGN” niet laat vallen en er niet tegen stoot.
Voor reparatie of aanpassingen
•Neem contact op met de dichtstbijzijnde onderhoudsinstelling in het geval een storing
optreedt of aanpassingen nodig zijn.
Opmerking
•Aangezien deze “Software dongle voor PE-DESIGN” vereist is om de software uit te voeren,
is de vervangingswaarde gelijk aan de detailhandelsprijs van de software. Bewaar deze op
een veilige plek als u hem niet gebruikt.
•In deze Gebruiksaanwijzing en de Naslaggids staat geen uitleg over het gebruik van uw
computer onder Windows
®
. Raadpleeg hiervoor de gebruiksaanwijzingen van Windows®.
Erkenning auteursrechten
Windows® is een gedeponeerd handelsmerk van Microsoft Corporation. Andere productnamen die
worden genoemd in de Gebruiksaanwijzing en de Naslaggids zijn mogelijk handelsmerken of
gedeponeerde handelsmerken van de respectievelijke bedrijven en worden hierbij erkend.
Waarschuwing
De software die bij dit product wordt geleverd, is auteursrechtelijk beschermd. Deze software mag
alleen worden gebruikt of verveelvoudigd in overeenstemming met de auteursrechtelijke wetten.
BEWAAR DEZE INSTRUCTIES
Dit product is bedoeld voor huishoudelijk gebruik.
Extra productinformatie en updates vindt u op onze website:
http://www.brother.com/ of http://support.brother.com/
Basisbewerkingen in Font Creator ................275
Venster Font Creator.....................................282
3
Page 5
Gebruik van gebruiksaanwijzingen
De onderstaande gebruiksaanwijzingen worden met de software meegeleverd.
Naslaggids
Lees deze gids alvorens de software te gebruiken. In deze gids vindt u aanwijzingen en voorzorgsmaatregelen
die nodig zijn om de software te kunnen gebruiken. De tweede helft bevat lesgidsen waarin borduurpatronen
en projectvoorbeelden worden uitgelegd, met gebruik van belangrijke functies.
Gebruiksaanwijzing
Deze handleiding bevat instructies voor het gebruik van de PE-DESIGN-software.
Lees eerst “Software dongle voor PE-DESIGN”, “Toepassing starten/afsluiten”, “Vergelijking van typen
gegevens die zijn gemaakt met PE-DESIGN 10”, “Voorbeeld van importeren borduurgegevens” en “Inzicht in
Windows” om algemeen inzicht te krijgen in elementaire softwaretoepassingen.
Lees vervolgens “Basisbewerkingen in Layout & Editing”. In dit hoofdstuk maken we borduurpatronen als
voorbeeld voor basisbewerkingen in Layout & Editing en het overbrengen van patronen naar de
borduurmachine. Volg de procedures om echte borduurpatronen te maken.
In de hoofdstukken die zijn gewijd aan de diverse toepassingen vindt u beschrijvingen van de nuttige functies
en de diverse instellingen. Door de beschrijvende titels vindt u de gemakkelijk de informatie die u nodig hebt.
In de hoofdstukken met lesgidsen volgt u de betreffende procedures om de diverse bewerkingen te oefenen.
Daarna leest u de uitvoerige beschrijvingen.
In de volgende hoofdstukken wordt extra informatie geleverd. Lees zo nodig het betreffende hoofdstuk.
Ondersteuning/Service: dit hoofdstuk bevat informatie over de garantie voor dit product en over de procedure
voor software-updates.
Bijvoegsel: dit hoofdstuk bevat een inleiding op de functies, bijzonderheden over de instellingen die
beschikbaar zijn in het dialoogvenster [Opties] en procedures om problemen op te lossen. Ook krijgt u hier
tips en maatregelen om deze software optimaal te gebruiken.
Menu’s/functies en referentie: dit hoofdstuk bevat lijsten met naaitypen, naai-eigenschappen en lettertypen,
en de verschillende opdrachten.
®
De procedures in deze handleiding zijn geschreven voor gebruik in Windows
gebruikt op een ander besturingssysteem dan Windows
vensters mogelijk enigszins.
®
8.1, verschillen de procedures en het uiterlijk van de
8.1. Als u deze software
■ De Gebruiksaanwijzing (PDF-versie) openen
Deze handleiding wordt geleverd als PDF-bestand op de bijgeleverde “Software dongle voor PE-DESIGN”.
De Gebruiksaanwijzing wordt ook geïnstalleerd met de software.
Klik op de pijl omlaag linksonder in het [Start]-scherm om de weergave [Alle toepassingen] te tonen. Klik
vervolgens op [Gebruiksaanwijzing] onder de titel [PE-DESIGN 10] op het scherm. (Gebruikers van
Windows
[Gebruiksaanwijzing].)
Bij een andere toepassing dan Design Database klikt u op en vervolgens op [Gebruiksaanwijzing].
Bij Design Database klikt u op [Help] en vervolgens op [Gebruiksaanwijzing].
®
7 of Windows Vista®: klik achtereenvolgens op [Alle programma´s], [PE-DESIGN 10] en
b
• U hebt Adobe® Reader® nodig om de PDF-versie van de Gebruiksaanwijzing weer te geven en af te drukken.
•Als Adobe® Reader® zich niet op uw computer bevindt, moet u dit programma installeren. U kunt het
programma downloaden van de website (http://www.adobe.com/).
4
Page 6
Ondersteuning/service
Technische dienst
Neem contact op met de Technische dienst wanneer u problemen ondervindt. Raadpleeg de bedrijfswebsite
(http://www.brother.com/) als u de Technische dienst in uw omgeving zoekt. Als u de FAQ en informatie over
software-updates wilt bekijken, bezoekt u Brother Solutions Center (http://support.brother.com/).
a
• Zorg dat u de informatie bij de hand hebt wanneer u contact opneemt met de Technische dienst.
♦ Zorg dat het besturingssysteem van uw computer is bijgewerkt met alle updates.
♦ Houd het merk en model van uw computer en het Windows
(Raadpleeg de Naslaggids voor systeemvereisten.)
♦ Informatie betreffende foutmeldingen die op het scherm worden weergegeven. Met deze informatie
kunnen uw vragen sneller worden afgehandeld.
♦ Zorg dat PE-DESIGN 10 bij blijft met updates.
Online registratie
Wilt u op de hoogte worden gehouden van updates en andere belangrijke informatie, zoals ontwikkeling van
toekomstige producten en verbeteringen? Registreer dan uw product online via een eenvoudige
registratieprocedure.
Klik op in Layout & Editing en vervolgens op [Online registratie] om de geïnstalleerde webbrowser te
starten en de pagina voor online registratie op onze website te openen.
Die registratiepagina van de website verschijnt wanneer u onderstaand adres opgeeft in de adresbalk van de
webbrowser.
http://www.brother.com/registration/
®
-besturingssysteem bij de hand.
b
Online registratie is misschien niet mogelijk in sommige landen.
5
Page 7
Ondersteuning/service
Controleren op nieuwe versies van het
programma
Klik op in Layout & Editing en vervolgens op [Zoeken naar beschikbare updates].
Uw software wordt gecontroleerd om vast te stellen of u de laatste versie hebt.
Als onderstaand bericht verschijnt, gebruikt u niet de nieuwste versie van de software.
Als onderstaand bericht wordt weergegeven, gebruikt u niet de nieuwste versie van de software. Klik op [Ja]
en download vervolgens de nieuwste versie van de software van de website.
b
Als het selectievakje [Bij opstarten altijd controleren op recentste versie] is geselecteerd, wordt telkens
bij het opstarten gecontroleerd of u de nieuwste software hebt.
6
Page 8
Software dongle voor PE-DESIGN
Als u PE-DESIGN 10 wilt gebruiken moet u de meegeleverde “Software dongle voor PE-DESIGN” in een USBpoort van de computer plaatsen.
De “Software dongle voor PE-DESIGN” voorkomt ongeoorloofd gebruik van deze software. U kunt de software
niet starten als de “Software dongle voor PE-DESIGN” niet is geplaatst.
a
• U kunt de “Software dongle voor PE-DESIGN” niet gebruiken als USB-medium. Sla op de “Software
dongle voor PE-DESIGN” geen borduurbestanden op om te bewaren of over te brengen.
• Wanneer u de “Software dongle voor PE-DESIGN” in een USB-poort van de computer plaatst, verschijnt
het dialoogvenster [Automatisch afspelen]. Gebruik dit dialoogvenster niet. Klik op om het
dialoogvenster te sluiten. Start vervolgens PE-DESIGN 10.
• Wanneer het bericht “Wilt u verwisselbare schijf (F:) controleren en herstellen ?” verschijnt, selecteert u
[Doorgaan zonder controleren]. Vervolgens start u PE-DESIGN 10. De stationsnaam voor de
Verwisselbare schijf kan verschillen per computer.
• Als u de “Software dongle voor PE-DESIGN” uit de computer wilt nemen, klikt u op [Start] - [Computer].
Vervolgens klikt u met de rechtermuisknop op “Software dongle voor PE-DESIGN” en op [Uitwerpen].
• Formatteer de “Software dongle voor PE-DESIGN” niet.
• We adviseren u een back-up te maken van deze software, met het oog op onvoorziene problemen.
7
Page 9
Vergelijking van typen gegevens die
Vormpatroon
Steekpatroon
Tekstpatroon
Verander de vorm
door paden te
bewerken.
Verander de vorm door de
naaldposities te bewerken.
Bewerkt de tekst of
wijzig het lettertype.
zijn gemaakt met PE-DESIGN 10
In PE-DESIGN 10 worden drie typen gegevens gebruikt.
Steekpatroon: ingebouwde borduurgegevens (gemaakt via een conversie in PE-DESIGN 10)
Tekstpatroon: gegevens die zijn gemaakt met de [Tekst]-functies
Vormpatroon (omtrekpatroon): gegevens die zijn gemaakt met de [Vormen]-functies. Een uniforme
naairichting of meerdere naairichtingen wordt/worden toegepast op het hele gebied.
Alle gegevens kunnen worden geconverteerd naar een ander type, zoals hieronder aangegeven. De pijlen
geven aan in welke richting gegevens kunnen worden geconverteerd. De methoden om de gegevens te
bewerken verschillen per gegevenstype.
Vormpatroon
U kunt naaitypen gebied en lijn en naaieigenschappen opgeven, paden bewerken (door
punten te verplaatsen/te verwijderen, een andere
vorm te geven door de handvatten te verplaatsen of
door lijnen te splitsen/verbinden bij punten), de
naairichting wijzingen, stempels plaatsen/
bewerken, reliëf-/graveereffecten toepassen,
overlappende gebieden verwijderen/samenvoegen,
overlapping van twee kleurgebieden instellen,
omtrekken splitsen en verschuivingslijnen en
bloempatronen maken.
Bijvoorbeeld: wanneer een steekpatroon wordt
geconverteerd naar vormen, kunt u de naaitypen en
naai-eigenschappen wijzigen en de vormen
gemakkelijk bewerken en vergroten/verkleinen.
Wanneer een tekstpatroon wordt geconverteerd
naar vormen, kunt u de naairichting en lettervormen
bewerken en verschuivingslijnen creëren.
Steekpatroon
U kunt punten (naaldposities) bewerken (een andere
vorm geven door punten te verplaatsen/verwijderen
of lijnen op punten te splitsen/verbinden) en steken
splitsen; maar u kunt niet de naaitypen gebied naaien
of lijn naaien, of naai-eigenschappen opgeven.
Tekstpatroon
U kunt tekst bewerken door letters op te geven/te
verwijderen, teksteigenschappen opgeven (zoals
het lettertype of de omvormstijl) en naaieigenschappen opgeven.
Functies die niet beschikbaar zijn voor het ene
gegevenstype, kunt u misschien uitvoeren nadat de
gegevens zijn geconverteerd tot een ander type.
Converteer gegevens naar het type waarin u de
bewerkingen kunt uitvoeren die nodig zijn om de
gewenste borduurgegevens te creëren.
8
Page 10
Toepassingen opstarten/afsluiten
Toepassing starten
Klik op de pijl omlaag linksonder in het [Start]-scherm om de weergave [Alle toepassingen] te tonen. Klik
vervolgens op [PE-DESIGN 10 (Layout & Editing)] onder de titel [PE-DESIGN 10] op het scherm.
Wanneer u de toepassing start, verschijnt de startwizard.
cc “Over de startwizard” op pagina 10
b
Gebruikers van Windows® 7 of Windows Vista®: klik achtereenvolgens op , [Alle programma´s],
[PE-DESIGN 10] en [PE-DESIGN 10 (Layout & Editing)].
De toepassing afsluiten
Klik op en op [Afsluiten].
9
Page 11
Toepassingen opstarten/afsluiten
abcgj
def l
k
ih
Over de startwizard
Wanneer u [Layout & Editing] start, verschijnt de
volgende wizard.
a Sjabloonontwerp gebruiken
Klik op deze knop om de
[Sjabloonwizard] te starten.
cc “Lesgids 2: werken met sjablonen” op
pagina 101
b Borduurpatronen maken met
afbeeldingen
Klik op deze knop als u de wizard wilt
starten om een borduurpatroon te maken
van een afbeelding.
cc “Steek-wizard: Afbeelding automatisch
converteren tot borduurpatroon” op
pagina 131 en “Beeldgegevens
importeren” op pagina 150
c Ringformaat en stof instellen
Klik op deze knop om het formaat van de
Ontwerppagina (formaat borduurring) op
te geven.
U kunt de stof selecteren waarop u wilt
borduren en de naai-eigenschappen
opgeven die geschikt zijn voor die stof.
cc
“De instellingen van de ontwerppagina
opgeven” op pagina 14 en “Een groep
instellingen oproepen uit de lijst” op pagina 192
h Borduurontwerp openen
Klik op deze knop als u borduurgegevens
(.pes) wilt openen.
cc “Layout & Editing-bestand openen” op
pagina 90
i Design Database starten om
borduurbestanden te beheren
Klik op deze knop om Design Database te
starten.
cc “Design Database” op pagina 240
j
Klik op deze knop als u de Gebruiksaanwijzing
(PDF-bestand) wilt openen.
k Wizard altijd weergeven bij opstarten
Schakel dit selectievakje in als u wilt dat
de wizard verschijnt telkens wanneer
Layout & Editing start.
l
Deze wizard sluiten
Klik op deze knop om de startwizard te
sluiten zonder een bewerking uit te voeren.
b
Als u de wizard wilt openen terwijl u [Layout &
Editing] gebruikt, klikt u op boven in het venster (in de [Werkbalk voor snelle toegang
aanpassen]). Of klik op en selecteer
[Wizard] in het opdrachtmenu.
d, e , f
Klik op deze knoppen om het patroon te
importeren dat wordt getoond op de knop
van het deelvenster [Importeren].
g
Meest recent gebruikte bestanden
Selecteer een miniatuur van het meest recent
gebruikte bestand in de lijst. Klik vervolgens
op
[Openen]
als u het bestand wilt oproepen.
10
Page 12
Informatie over vensters
3
14
15
12
1
7
8
9
13
2
6
11
4
5
10
Venster Layout & Editing
1 Knop Toepassing
Klik hierop om een menu weer te geven met
opdrachten voor bestandsbewerkingen zoals
[Nieuw], [Opslaan], [Afdrukken] en
[Ontwerpinstellingen].
2Lint
Klik op een tab bovenin om de betreffende
opdrachten weer te geven.
Kijk naar de naam onder
gewenste opdracht selecteert. Wanneer u klikt op een
opdracht met , opent u een menu met een keuze
aan opdrachten.
Mogelijk worden andere tabbladen weergegeven,
afhankelijk van de selectie van functie of borduurpatroon.
Deze tabbladen bevatten verschillende opdrachten om
bewerkingen uit te voeren met de geselecteerde functie
of het geselecteerde borduurpatroon.
elke
groep wanneer u de
11
Voorbeeld: wanneer de functie Vormen
(rechthoek) is geselecteerd
3 Werkbalk voor snelle toegang
Deze bevat de meest gebruikte opdrachten.
Deze werkbalk wordt altijd weergegeven,
ongeacht welke linttab is geselecteerd. Door
hieraan uw meest gebruikte opdrachten toe te
voegen, zijn deze gemakkelijk toegankelijk.
cc “Werkbalk voor snelle toegang
aanpassen” op pagina 300
4 Werkbalk voor snelle toegang
Klik op deze knop om andere toepassingen te
starten en toepassingsinstellingen op te geven,
zoals gebruikerskleurenkaarten.
5 Knop Help
Klik op deze knop om de Gebruiksaanwijzing
weer te geven, en informatie over de software.
Page 13
Informatie over vensters
6 Deelvenster Naaivolgorde
In dit deelvenster wordt de naaivolgorde
weergegeven. Klik op de knoppen boven in het
deelvenster om de naaivolgorde van de
garenkleur te wijzigen.
7 Deelvensters Importeren/Kleur/Naai-
eigenschappen/Teksteigenschappen
Dit deelvenster bevat tabbladen om
borduurpatronen te importeren en garenkleuren,
naai- en teksteigenschappen op te geven. Klik
op een tab om de beschikbare parameters weer
te geven.
8 Deelvenster Steeksimulator
De Steeksimulator laat zien hoe het patroon zal
worden genaaid door de machine, en hoe de
steken eruitzien.
9 Ontwerppagina
Het gedeelte van het werkgebied dat u kunt
opslaan en naaien.
10 Werkgebied
11 Statusbalk
Deze geeft de grootte van de borduurgegevens
weer, het aantal steken of een beschrijving van
de geselecteerde opdracht.
12 Knoppen weergavemodus
Klik op een knop als u de Weergave-modus wilt
wijzigen.
13 Knop Raster weergeven
Klik hierop om te schakelen tussen raster tonen/
verbergen.
14 Knop Eigenschappen ontwerp
Klik hierop om een dialoogvenster weer te
geven met naai-informatie over de
borduurgegevens.
15 Schuif Zoom
Hier wordt de huidige weergavegrootte
weergegeven. Klik hierop om een waarde op te
geven voor de weergavegrootte.
Sleep de schuif als u de weergavegrootte wilt
wijzigen.
b
• U kunt in de groep [Tonen/verbergen] op het
tabblad [Weergave] deelvenster 6, 7 en 8 tonen
of verbergen. Verder kunt u deze deelvensters
weergeven als afzonderlijke dialoogvensters
(Zwevend) of gekoppeld aan het hoofdvenster
(Gedokt).
• Plaats de aanwijzer op een opdracht om een
Schermtip weer te geven. Hierin wordt de
opdracht beschreven en de sneltoets
aangegeven.
12
Page 14
Informatie over vensters
a
b
c
d
Voorbeeld van het importeren van
borduurgegevens
Werken met het
deelvenster Importeren
U kunt borduurgegevens importeren via het
deelvenster [Importeren].
a Van
Selecteer een patroonlocatie.
b
Categorie
Selecteer een patrooncategorie.
De categorieën in de patroonlocatie die u hebt
[Van]
geselecteerd in de selector
c
De patronen in de categorie die u hebt
geselecteerd in de selector
verschijnen in de lijst.
Wanneer u een patroon aanwijst en de
linkermuisknop ingedrukt houdt, verschijnt een
gestippeld kader op de Ontwerppagina.
Hiermee kunt u het formaat van het patroon
controleren.
d Importeren
Klik op deze knop als u het geselecteerde
patroon wilt importeren.
b
• U kunt het patroon ook importeren door erop te
dubbelklikken in de lijst, of door het te slepen
naar de Ontwerppagina.
• U kunt niet meerdere bestanden selecteren om
deze tegelijk te importeren.
cc “Vanuit een map” op pagina 91 en “Vanuit een
borduurkaart” op pagina 92
13
zijn vermeld.
[Categorie]
Importeeropdachten gebruiken
1Klik op de tab [Beginscherm].
2Klik op [Patronen importeren] in de groep
[Importeren]. Klik vervolgens op [uit
Ontwerpbibliotheek], [van bestand], [van
kaart] of op [Decoratief patroon] in het menu
[Importeren].
→ Het deelvenster [Importeren] verschijnt
rechts in het scherm.
b
U kunt het deelvenster [Importeren] ook openen
door het selectievakje [Deelvenster Importeren]
in te schakelen op het tabblad [Weergave].
Wanneer het deelvenster
eigenschappen]
geopend, klikt u op de tab
deelvenster
of
[Importeren]
[Kleur], [Naai-
[Teksteigenschappen]
[Importeren]
te openen.
om het
is
Page 15
Basissoftware-instellingen
cbah
gdfe
De instellingen van de ontwerppagina opgeven
U kunt de kleur en grootte van de Ontwerppagina wijzigen. U kunt voor de Ontwerppagina een grootte
selecteren naargelang het formaat van de ring die u wilt gebruiken op uw borduurnaaimachine. U kunt ook een
speciale grootte opgeven voor de Ontwerppagina voor borduurpatronen die worden gesplitst en geborduurd
in meerdere gedeelten.
1Klik op en op [Ontwerpinstellingen].
2Geef de instellingen voor de Ontwerppagina
op en klik op [OK].
d Aangepast formaat
Geef een aangepast formaat op voor
gesplitste borduurpatronen.
Selecteer deze optie en typ of selecteer
vervolgens de gewenste breedte en
hoogte voor de Ontwerppagina.
cc “Lesgids 9-1: Gesplitste
borduurontwerpen maken” op
pagina 177
e Pagina
Selecteer de gewenste kleur voor de
Ontwerppagina.
f Achtergrond
Selecteer de gewenste kleur voor het
werkgebied.
g Standaard
Klik op deze knop als u de
standaardinstellingen wilt herstellen.
h Ring van gebruiker bewerken
Klik op deze knop om het dialoogvenster
[Instellingen voor ring van gebruiker]
te openen. Daar kunt u een formaat voor
een borduurring van een gebruiker
toevoegen. Het toegevoegde ringformaat
van een gebruiker wordt onder aan de lijst
weergegeven.
cc “Een formaat opgeven voor borduurring
van gebruiker” op pagina 15
a Machinetype
Selecteer uw machinetype. De
instellingen die beschikbaar zijn in de
selector [Paginaformaat] verschillen
naar gelang het geselecteerde
machinetype.
b Ringformaat
Selecteer het gewenste ringformaat in de
selector.
c
90 graden roteren
Schakel dit selectievakje in als u het patroon
in een Ontwerppagina 90° wilt draaien.
14
Page 16
Basissoftware-instellingen
d
a
b
e
f
c
a
• De formaten voor de Ontwerppagina, 130 × 300
mm die worden aangegeven door de 100 × 172
mm “*”, worden gebruikt om ontwerpen met
verschillende ringposities te maken, met een
speciale borduurring die op drie
installatieposities wordt bevestigd aan de
borduurmachine.
cc “Lesgids 9-2: Ontwerp maken voor universele
ringen” op pagina 183
• Selecteer een formaat borduurring niet groter
dan met uw machine kan worden gebruikt.
• Wanneer u Petraam, Cilinderraam of Rond raam
hebt geselecteerd, kan de Ontwerppagina niet
90° worden geroteerd.
Een formaat opgeven voor
borduurring van gebruiker
a Breedte, Hoogte
Typ de afmetingen van de ring die u wilt
toevoegen.
b Opmerking
Als u tekst hebt ingevoerd in dit vak,
verschijnt deze naast het formaat.
c Ring toev.
Klik op deze knop als u het ringformaat
wilt toevoegen.
d Lijst met ringen van gebruikers
Het toegevoegde ringformaat verschijnt in
de lijst. Selecteer in deze lijst een
ringformaat om de weergave volgorde te
wijzigen, of om het formaat te wissen.
e Omhoog, Omlaag
Klik op deze knoppen als u het
selecteerde ringformaat omhoog of
omlaag in de weergavevolgorde wilt
verplaatsen.
f Ring verwijd.
Klik op deze knop als u het ringformaat
wilt verwijderen.
15
a
• U kunt een ring van een gebruiker niet 90°
roteren.
• U kunt een ring van een gebruiker niet
toevoegen aan de selector Formaat deelgebied
(voor ringformaat) onder Aangepast formaat.
• Maak geen aangepaste borduurring die groter is
dan met uw machine kan worden gebruikt.
• Borduurgegevens die zijn gemaakt in een ring
van een gebruiker, kunt u niet opslaan in een
bestandstype voor een vorige versie.
Page 17
Basissoftware-instellingen
Naaigebied opgeven
Het patroon dat wordt getekend op de Ontwerppagina wordt
anders genaaid afhankelijk van de instelling naaivlak.
1Klik op de tab [Uitvoeren].
2Selecteer het gewenste naaivlak ([Vlak voor
ontwerppagina] of [Bestaand ontwerpvlak
gebruiken]).
Vlak voor ontwerppagina
De patronen worden zo genaaid dat de
naaldstand wanneer u begint te naaien op het
midden van de Ontwerppagina staat. De
afmetingen van het patroon komen overeen
met het formaat van de ontwerppagina
Ontwerppagina. Daardoor kunt u het patroon
minder goed verplaatsen over het layoutscherm van uw borduurmachine.
Ringwijziging optimaliseren
U kunt deze instelling selecteren als een universele
ring (100 × 172 mm of 130 × 300 mm) is
geselecteerd als Ontwerppagina-formaat.
Schakel het selectievakje in om de naaivolgorde/
volgorde van ringpositiewisselingen te
optimaliseren, om het aantal wisselingen van
ringpositie tot een minimum te beperken.
Zo vermindert u de kans op verkeerde uitlijning in
het borduurpatroon of ongelijkmatige steken door
het veelvuldig wisselen van ringpositie +.
Afknippen van
verspringende steken
Deze instellingen worden alleen toegepast wanneer
u borduurt met onze borduurmachines met meerdere
naalden. Voordat u deze instellingen kunt toepassen,
moet u selecteren onder
het dialoogvenster
[Ontwerpinstellingen]
[Machinetype]
in
.
Ontwerppagina (op
uw scherm)
Bestaand ontwerpvlak gebruiken
De patronen worden zo genaaid dat de
naaldstand wanneer u begint te naaien op het
midden van de werkelijke patronen staat. De
ware patroongrootte blijft behouden. Daardoor
hebt u meer mogelijkheden om het patroon te
verplaatsen over het lay-outscherm van uw
borduurmachine.
Ontwerppagina (op
uw scherm)
Naaivlak = Vlak voor
ontwerppagina
Naaivlak = Bestaand
ontwerpvlak
gebruiken
Geef de Minimumlengte verspringende steek
draadknippen op.
a
Deze instellingen worden niet toegepast bij andere
borduurmachines. Meer bijzonderheden vindt u in
de bedieningshandleiding bij uw machine.
cc “Afknippen van verspringende steken” op
pagina 87, “Draadknipinstellingen
opgeven in Layout & Editing” op
pagina 297 en “Afknippen van
verspringende steken toevoegen aan
nieuwe patronen” op pagina 302
16
Page 18
Basissoftware-instellingen
a
Werken met de stofselector
Een groep naai-eigenschapinstellingen voor de belangrijke typen stof kunt u oproepen in het dialoogvenster
[Stofkiezer]. Selecteer de stof waarop u gaat borduren om een beschrijving van de stof te bekijken, en advies
over het borduren.
1Klik op en op [Stofkiezer].
2Selecteer de groep instellingen die u wilt
oproepen.
a
• De naai-eigenschappen voor geïmporteerde
vormen en tekst worden niet gewijzigd.
• Borduur een proeflapje voordat u uw project
uitvoert.
cc “Voor basisbewerkingen” op pagina 295
b
Originele instellingen kunt u opslaan om later te
gebruiken in de [Stofkiezer]. Klik op op het
tabblad [Naai-eigenschappen]; klik op [Opslaan
als] en vervolgens op [OK] zonder de naam voor
de instellingen te wijzigen. Een groep instellingen
die u hebt opgeslagen verschijnt met “*” naast de
naam.
cc “Instellingen opslaan in een lijst” op
pagina 192
a Selecteer het type stof waarop u wilt
3Klik op [OK].
Wanneer u vormen en tekst opgeeft, worden
de naai-eigenschappen ingesteld zoals
aanbevolen voor de geselecteerde stof.
cc “Naai-eigenschappen opgeven” op
17
borduren om de aanbevolen instellingen
voor die stof op te geven.
Wanneer u een type stof selecteert,
verschijnt een beschrijving.
pagina 54
Page 19
Basissoftware-instellingen
a
b
d
c
Basisweergave-instellingen opgeven
Rasterinstellingen wijzigen
U kunt een raster van stippellijnen of ononderbroken
lijnen weergeven of verbergen en de afstand tussen
de rasterlijnen aanpassen.
1Klik op de tab [Weergave].
2Geef de rasterinstellingen op.
a Raster weergeven
Schakel dit selectievakje in als u het
raster wilt weergeven.
Liniaalinstellingen
wijzigen
U kunt de liniaal weergeven of verbergen.
1Klik op de tab [Weergave].
2Als u de liniaal wilt weergeven, schakelt u het
selectievakje [Liniaal] in de groep [Liniaal] in.
Als u de liniaal wilt verbergen, schakelt u het
selectievakje [Liniaal] uit.
b met assen
Schakel dit selectievakje in als u het
raster wilt weergeven als ononderbroken
lijnen.
c Interval
Geef de rasterafstand op.
d Uitlijnen op raster
Schakel dit selectievakje in als u patronen
wilt uitlijnen met het raster. De functie
Uitlijnen op raster werkt ongeacht of het
raster wel of niet wordt weergegeven.
b
U kunt ook met de knop schakelen tussen
raster tonen/verbergen.
b
Klik op om te schakelen tussen maateenheden
in millimeter en inch.
18
Page 20
Basissoftware-instellingen
1
a
b
Geleidelijninstellingen
wijzigen
U kunt geleidelijnen ook gebruiken wanneer de
liniaal wordt weergegeven.
1Klik op de tab [Weergave].
2Schakel het selectievakje [Liniaal] in en
vervolgens het selectievakje [Richtlijn] in de
groep [Liniaal].
3Klik op een liniaal op de Ontwerppagina.
→ verschijnt en er wordt een geleidelijn
getekend.
b
Wanneer u een patroon opslaat, worden de
geleidelijnen daarbij opgeslagen. Maar de
geleidelijnen worden verwijderd als u het patroon
opslaat in een formaat voor een oudere versie dan
versie 10.
Schermmaten aanpassen
(schermkalibratie)
U kunt maten aanpassen, zodat objecten bij een
weergavegrootte van 100% op dezelfde grootte
worden weergegeven als het borduurwerk.
Wanneer u deze aanpassing heeft gemaakt, hoeft u
het later niet opnieuw te doen.
1Klik op en op [Opties].
1 Richtlijn
• Als u een geleidelijn wilt verplaatsen, sleept u .
• Als u een geleidelijn wilt verwijderen, klikt u op
.
b
• Telkens wanneer u op de liniaal klikt, wordt een
geleidelijn toegevoegd. Bovendien kunt u 100
geleidelijnen toevoegen op de horizontale en
verticale liniaal.
• Als u een geleidelijn sleept, wordt zijn positie
getoond op de statusbalk.
• Wanneer het selectievakje [Liniaal] of
[Richtlijn] is uitgeschakeld, zijn de geleidelijnen
verborgen.
• Als beide selectievakjes [Raster weergeven]
en [Uitlijnen op raster] zijn ingeschakeld,
worden de geleidelijnen toegevoegd/verplaatst
langs de lijnen van het raster.
cc “Rasterinstellingen wijzigen” op pagina 18
19
2Klik op [Schermkalibratie]. Houd een liniaal
tegen het scherm om de lengte van
meten. Geef vervolgens de waarde op bij
en klik op [OK].
Geef de lengte op in millimeters. Een waarde
in inches is ongeldig.
a te
b
Page 21
Basissoftware-instellingen
Systeem eenheid
1Klik op en op [Opties].
2Klik op [Systeemeenheid] en selecteer de
gewenste maateenheden ([mm] of [inch]).
20
Page 22
Basissoftware-instellingen
21
Page 23
Basisbewerkingen in Layout & Editing
In dit gedeelte worden basisbewerkingen van
Layout & Editing beschreven, zoals vormen
tekenen, borduurontwerp bewerken, naaieigenschappen opgeven, bestand opslaan en
afdrukken.
Page 24
Lesgids 1: Vormen tekenen om een borduurontwerp te maken
1
Lesgids 1: Vormen tekenen om een
borduurontwerp te maken
In dit gedeelte wordt beschreven hoe u diverse vormen combineert om een borduurontwerp te maken.
We gebruiken een Contour-functie om de stengel te tekenen. Vervolgens creëren we de bladeren, bloem en
bloempot door vormpatronen te importeren.
Het voorbeeldbestand voor deze lesgids vindt u in Documenten (Mijn documenten)\PE-DESIGN 10\
Tutorial\Tutorial_1.
Stap 1Vormen tekenen, importeren en verplaatsen
Stap 2Vormen dupliceren, omklappen en verplaatsen
Stap 3Overlapping van twee kleurgebieden opgeven
Stap 4Een patroon toepassen op steken
Stap 5Punten bewerken en vormen wijzigen
Stap 1 Vormen tekenen,
2Als u een vorm wilt importeren, selecteert u
importeren en verplaatsen
U kunt Vormen maken door ze te tekenen met de
Vormen-functies of door voorbeeldvormpatronen te
importeren.
1Als u een vorm wilt tekenen, selecteert u een
Vormen-functie. Vervolgens sleept u de
aanwijzer op de Ontwerppagina om de vorm
te tekenen.
[Contourvormen] in de selector [Van] van
het deelvenster [Importeren] en vervolgens [Basisvormen] in de selector [Categorie].
Selecteer de vorm en klik op [Importeren].
Geef op het tabblad [Vormen] naaitypen op
voor de vorm, en op het tabblad [Vormen] of in
het deelvenster[Kleur] de garenkleuren.
1 Vormen-functies
23
Page 25
Lesgids 1: Vormen tekenen om een borduurontwerp te maken
Basisbewerkingen in Layout & Editing
12
34
56
1
2
(D) Klik op [LIMOENGROEN].
Als de gewenste kleur niet wordt
weergegeven, schuift u de schuifbalk
totdat deze kleur verschijnt.
b
Als u de garenkleuren wilt weergeven in een lijst
zodat u eenvoudiger de gewenste kleur kunt
vinden, klikt u op [Naar lijstmodus].
U kunt de kleur, naai-eigenschappen en grootte
ook wijzigen nadat de vorm is getekend.
24
Page 26
Lesgids 1: Vormen tekenen om een borduurontwerp te maken
2Maak het blaadje aan de rechterkant.
Ditmaal importeren we een vormpatroon. Ook
geven we de kleur en het naaitype op voor het
gebied.
(A) Klik op de tab [Importeren].
(B) Selecteer [Contourvormen] in de
selector [Van] en [Basisvormen] in de
selector [Categorie].
(C) Selecteer [BS_shapes27.pes] en klik op
[Importeren].
b
De gebruikte garenkleuren staan vermeld onder
[Gebruikte kleuren].
(H) Sleep het handvat om het blaadje het
gewenste formaat te geven.
(I) Plaats de aanwijzer op het blaadje zodat
de vorm van de aanwijzer verandert in
en sleep vervolgens het blaadje naar
de gewenste plaats.
(D) Klik op de tab [Vormen].
(E) Klik op voor lijn naaien en klik op
onder [Gebruikte kleuren] om
[LIMOENGROEN] te selecteren.
(F) Klik op de selector [Naaitype lijn] en
selecteer [Zigzagsteek].
(G) Evenals met de lijnkleur, klikt u op
voor gebied naaien en vervolgens op
onder [Gebruikte kleuren] om
[LIMOENGROEN] te selecteren.
Stap 2 Vormen dupliceren,
omklappen en verplaatsen
Nu gaan we het blaadje aan de rechterkant
dupliceren, horizontaal omklappen en vervolgens
verplaatsen naar de linkerkant van de stengel.
1Dupliceer het blaadje aan de rechterkant.
(A) Selecteer het blaadje.
(B) Houd de toets <Ctrl> ingedrukt en sleep
het blaadje om dit te verplaatsen.
(C) Laat de muisknop los.
25
Page 27
Lesgids 1: Vormen tekenen om een borduurontwerp te maken
Basisbewerkingen in Layout & Editing
2
Klap het gedupliceerde blaadje horizontaal om.
(A) Klik met de rechtermuisknop op het
gedupliceerde blaadje.
→ Een vervolgkeuzemenu verschijnt.
(B) Klik op [Omklappen] en vervolgens op
[Horizontaal].
b
• U kunt meerdere borduurpatronen selecteren op
een van de volgende manieren.
♦ Klik op het eerste patroon en houd de <Ctrl>
-toets ingedrukt terwijl u op het volgende
patroon klikt.
♦ Sleep de aanwijzer om een selectiekader te
tekenen rondom de patronen die u wilt
selecteren.
• Omgeklapte kopieën kunt u ook maken door te
klikken op [Kopie plaatsen] in de groep [Klembord] van het tabblad [Beginscherm] en
vervolgens te klikken op [Verticaal gespiegelde kopie].
cc “Werken met de functie voor spiegelkopieën”
op pagina 35.
3Sleep het gedupliceerde blaadje naar de
linkerkant van de stengel.
Stap 3 Overlapping van twee
kleurgebieden opgeven
Nu gaan we de bloem en een cirkel in het midden
maken. Vervolgens passen we een instelling toe
zodat de overlappende gebieden niet tweemaal
worden genaaid.
1Maak de bloemblaadjes.
(A) Klik op de tab [Importeren].
(B) Selecteer [BS_shapes26.pes] en klik op
b
Als u een object horizontaal wilt verplaatsen, houdt u
<Shift>
de
4
-toets ingedrukt terwijl u het object sleept.
Lijn de blaadjes aan de linker- en rechterkant uit.
[Importeren].
(A) Terwijl u de toets
op het blaadje aan de rechterzijde en vervolgens
op het blaadje aan de linkerzijde om beide
blaadjes te selecteren. Klik vervolgens met de
rechtermuisknop op de geselecteerde blaadjes.
(B) Klik met de rechtermuisknop op de bladeren.
Klik vervolgens op
<Ctrl>
ingedrukt houdt, klikt u
[Uitlijnen]
en op
[Boven]
(C) Klik op de tab [Vormen].
.
26
Page 28
Lesgids 1: Vormen tekenen om een borduurontwerp te maken
a
b
c
a
b
c
a
b
(D) Selecteer [ROOD] in het kleurenpalet als
lijnkleur en [Zigzagsteek] als naaitype
a.
(E) Selecteer [Radiaalsteek] als naaitype
b.
(F) Sleep het handvat (c) om de
bloemblaadjes het gewenste formaat te
geven.
(G) Sleep de bloemblaadjes om hun positie
aan te passen.
2Maak de cirkel in het midden.
(D) Selecteer [GEEL] in het kleurenpalet als
lijnkleur en [Zigzagsteek] als naaitype
a.
(E) Selecteer [GEEL] in het kleurenpalet als
gebiedskleur en [Concentrische cirkelsteek] als naaitype b.
(F) Sleep de cirkel naar het midden van de
bloembladen.
(G) Terwijl u de toets <Shift> ingedrukt houdt,
sleept u het handvat (c) om de cirkel het
gewenste formaat te geven.
(A) Klik op de tab [Importeren].
(B) Selecteer [BS_shapes01.pes] en klik op
[Importeren].
(C) Klik op de tab [Vormen].
a
Als u de toets <Shift> ingedrukt houdt terwijl u het
handvat sleept, wordt het patroon vergroot of
verkleind vanuit het middelpunt van het patroon.
3Selecteer de patronen waarop overlapping
van twee kleurgebieden moet worden
toegepast.
(A) Houd de toets <Ctrl> ingedrukt terwijl u
op de gele cirkel
b klinkt.
a en de bloemblaadjes
27
Page 29
Lesgids 1: Vormen tekenen om een borduurontwerp te maken
Basisbewerkingen in Layout & Editing
a
b
4Geef overlapping van twee kleurgebieden op.
(A) Klik op de tab [Beginscherm].
(B) Klik op [Overlap wijzigen] in de groep
[Bewerken] en vervolgens op
[Overlapping van 2 kleurgebieden
instellen].
(B) Selecteer [BS_shapes13.pes] en klik op
[Importeren].
a
Overlapping van twee kleurgebieden kunt u niet
toepassen als een van de patronen niet geheel is
omsloten door het andere patroon.
cc “Overlapping van twee kleurgebieden” op
pagina 39.
(C) Klik op de tab [Vormen].
(D) Selecteer [KLEIBRUIN] in het
kleurenpalet als lijnkleur en
[Zigzagsteek] als naaitype
a.
Stap 4 Een patroon toepassen op
steken
U kunt gedetailleerde instellingen voor lijn- en
gebiedeigenschappen opgeven in het deelvenster
[Naai-eigenschappen]. Nu gaan we instellingen
opgeven voor het naaien van het gebied voor de
bloempot.
1Geef de kleur en het naaitype op voor de lijn
en het gebied van de bloempot.
(A) Klik op de tab [Importeren].
(E) Selecteer [DIEPGOUD] in het
kleurenpalet als gebiedskleur en
[Geprog. vulsteek] als naaitype b.
28
Page 30
Lesgids 1: Vormen tekenen om een borduurontwerp te maken
U kunt een voorbeeld weergeven van de
effecten van de opgegeven instellingen. U kunt
dit voorbeeld weergeven/verbergen door te
klikken op de knop Hint weergeven/Hint
verbergen.
Klik op deze knop om de
standaardinstelling van de
eigenschap te herstellen.
(C)
(B)
(D)
(A)
(E)
1
2Geef de naai-eigenschappen op.
(A) Klik op de tab [Naai-eigenschappen].
Als het deelvenster [Naai-eigenschappen] niet wordt
weergegeven, klikt u op de tab
[Weergave] en vervolgens op
[Eigenschappen] en op [Naai-
eigenschappen].
(F) Selecteer [net4] en klik op [OK].
(G) Typ “7.6” om het patroonformaat op te geven.
1
Het geselecteerde patroon wordt weergegeven.
(B) Er zijn twee weergavemodi beschikbaar
voor het deelvenster [Naai-eigenschappen]. In dit voorbeeld geven
we de instellingen op in de
beginnersmodus.
(C) In het kader [Dichtheid] typt u “5.0”.
(D) In het gedeelte [Richting] sleept u de
29
rode pijl naar 90°. Ook kunt u “90” typen.
(E) Klik op in het gedeelte
vulsteek]
.
[Programmeerbare
b
• Wanneer het dialoogvenster wordt weergegeven in de
expertmodus, klikt u op
dialoogvenster weer te geven in de beginnersmodus.
• In de expertmodus kunt u meer gedetailleerde
instellingen opgeven.
cc “Naai-eigenschappen opgeven” op pagina 54
[Naar beginnersmodus]
om het
Page 31
Lesgids 1: Vormen tekenen om een borduurontwerp te maken
Basisbewerkingen in Layout & Editing
(A)
(B)
(D)
(C)
Stap 5 Punten bewerken en
vormen wijzigen
Nu gaan we een hoek van de vijfhoek verwijderen
om een bloempot te maken.
(D) Klik met de rechtermuisknop op het
bovenste punt dat u wilt verwijderen en
klik vervolgens op [Verwijderen].
1Sleep het handvat om de bloempot het
gewenste formaat te geven.
Sleep de bloempot om de positie aan te
passen.
→ Het punt wordt verwijderd zodat een
onregelmatige vierhoek wordt gevormd.
2Verwijder een punt.
(A) Klik op de tab [Beginscherm].
(B) Klik op [Selecteren] in de groep
[Selecteren] en vervolgens op .
(C) Klik op de vorm voor de bloempot.
→ De punten in de vorm worden
weergegeven.
Als u wilt opslaan of exporteren
cc Zie “Opslaan” op pagina 95 voor meer
informatie over het opslaan van
borduurpatronen. Voor meer
bijzonderheden over het overbrengen
van ontwerpen naar een
borduurmachine, zie “Borduurontwerpen
overbrengen naar machines” op
pagina 201.
30
Page 32
Borduurontwerpen bewerken
1
2
Borduurontwerpen bewerken
Patronen selecteren
1Klik op de tab [Beginscherm].
2Klik op in de groep [Selecteren].
3Klik op het patroon.
1
Rotatiehandvat
2 Handvatten
b
• Als niet wordt weergegeven in de groep
[Selecteren] klikt u op de pijl onder aan de knop
en vervolgens op .
• Op de statusbalk worden de afmetingen
(breedte en hoogte) van het patroon
weergegeven.
4Om nog een patroon te selecteren houdt u de
toets <Ctrl> ingedrukt terwijl u op het andere
patroon klikt.
b
• U kunt een patroon ook selecteren door de
aanwijzer over het patroon te slepen.
• Druk op de toets <Tab> om het volgende
patroon te selecteren in de volgorde waarin
deze zijn gemaakt.
• Als u meerdere patronen hebt geselecteerd,
kunt u de selectie van een patroon ongedaan
maken door de toets <Ctrl> ingedrukt te
houden, terwijl u op het betreffende patroon
klikt.
■ Alle borduurpatronen selecteren
1Klik op de tab [Beginscherm].
2Klik op [Selecteren] in de groep [Selecteren]
en vervolgens op [Alles selecteren].
b
• U kunt alle patronen ook selecteren door op de
sneltoetsen <Ctrl> + <A> te drukken.
• Vergrendelde borduurpatronen kunt u niet
selecteren.
cc “Borduurpatronen vergrendelen” op pagina 86
Patronen verplaatsen
■ Handmatig verplaatsen
Sleep het geselecteerde patroon of de
geselecteerde patronen naar de gewenste plaats.
b
• Om het patroon horizontaal of verticaal te
verplaatsen houdt u de toets <Shift> ingedrukt
terwijl u het patroon sleept.
• Door op de pijltoetsen te drukken verplaatst u
het geselecteerde patroon.
• Wanneer u de toets <Ctrl> ingedrukt houdt
terwijl u het patroon sleept, maakt u een
duplicaat van het patroon op de bestemming.
31
Page 33
Borduurontwerpen bewerken
Basisbewerkingen in Layout & Editing
1
2
3
45 6
1
■ Borduurpatronen naar het midden
verplaatsen
1Selecteer het patroon/de patronen en klik op
de tab [Beginscherm].
2Klik op [Opstelling] in de groep [Bewerken]
en vervolgens op [Lay-out] en [Verplaatsen naar midden].
1 Boven
2 Midden
3 Onder
■ Borduurpatronen uitlijnen
1Selecteer de patronen en klik op de tab
[Beginscherm].
2Klik op [Opstelling] in de groep [Bewerken],
klik op [Lay-out] en vervolgens op de
gewenste opdracht onder [Horizontaal] of
[Verticaal].
4 Links
5 Centreren
6 Rechts
Formaat van patronen
aanpassen
■ Formaat handmatig aanpassen
→ De geselecteerde patronen worden als
volgt uitgelijnd.
1Selecteer het patroon/de patronen.
1 Handvatten
2Sleep het handvat om de geselecteerde
patronen de gewenste grootte te geven.
a
We adviseren u het formaat van patronen die zijn
geïmporteerd van originele kaarten niet aan te
passen.
32
Page 34
Borduurontwerpen bewerken
a
b
c
a
b
1
b
• Als u de toets <Shift> ingedrukt houdt terwijl u
het handvat sleept, wordt het patroon vergroot of
verkleind vanuit het middelpunt van het patroon.
• Terwijl u het handvat sleept, wordt de huidige
grootte weergegeven op de statusbalk.
• Wanneer u het formaat van steekpatronen
wijzigt, blijft het aantal steken gelijk, waardoor
kwaliteitsverlies optreedt. Als u de dichtheid en
het vulpatroon van het borduurpatroon wilt
behouden, houdt u de toets <Ctrl> ingedrukt
terwijl u het formaat aanpast. Zelfs
steekpatronen met een niet-uniforme
steekdichtheid en naaldposities kunt u
vergroten/verkleinen met behoud van dichtheid
en vulpatroon.
cc “Steekpatronen vergroten/verkleinen” op
pagina 295.
b Als u de breedte en hoogte proportioneel
wilt wijzigen, schakelt u het selectievakje
[Verhouding behouden] in.
c Als u het geselecteerde patroon wilt
vergroten/verkleinen met behoud van de
oorspronkelijke dichtheid en het
vulpatroon, schakelt u het selectievakje
[Dichtheid en vulpatroon behouden] in.
b
Het selectievakje [Dichtheid en vulpatroon
behouden] is alleen beschikbaar als het
steekpatroon is geselecteerd.
cc “Steekpatronen vergroten/verkleinen” op
pagina 295
Patronen roteren
■ Formaat numeriek aanpassen
1Selecteer het patroon/de patronen en klik op
de tab [Beginscherm].
2Klik op [Opstelling] in de groep [Bewerken]
en vervolgens op [Afmeting].
3Geef het formaat op en klik op [OK].
■ Handmatig roteren
1Selecteer het patroon/de patronen.
2Sleep het rotatiehandvat.
a De aanwijzer verandert in
b roteren
1 Rotatiehandvat
b
Als u het patroon wilt roteren in stappen van 15°
houdt u de toets <Shift> ingedrukt terwijl u het
handvat sleept.
a Kies of de breedte en hoogte worden
ingesteld als percentage (%) of als
afmeting (millimeter of inch). Stel de
breedte en de hoogte in.
33
Page 35
Borduurontwerpen bewerken
Basisbewerkingen in Layout & Editing
■ Numeriek roteren
1Selecteer het patroon/de patronen en klik op
de tab [Beginscherm].
2Klik op [Opstelling] in de groep [Bewerken]
en vervolgens op [Roteren] en [Roteren].
Patronen horizontaal of
verticaal omklappen
1Selecteer het patroon/de patronen en klik op
de tab [Beginscherm].
2Klik op [Opstelling] in de groep [Bewerken].
Klik vervolgens op [Omklappen] en dan
op[Verticaal omklappen] of op [Horizontaal omklappen].
b
Klik op [Rechtsom roteren] of op [Linksom
roteren] om het patroon 90° met de klok mee of
tegen de klok in te roteren.
3Typ of selecteer de gewenste rotatiehoek. Klik
op [OK].
b
U kunt een hoek ook selecteren door in het
dialoogvenster [Roteren] te slepen.
a
Sommige patronen die zijn geïmporteerd van
originele kaarten kunt u niet omklappen.
34
Page 36
Borduurontwerpen bewerken
Kopieën schikken
a
Bij sommige borduurgegevens die zijn gelezen
van originele kaarten is het niet mogelijk om
spiegelkopieën te maken.
■ Werken met de functie voor
spiegelkopieën
3Verplaats de aanwijzer en klik wanneer de
patronen volgens uw wensen zijn geschikt.
■ Werken met de functie voor
cirkelkopieën
1Selecteer het patroon/de patronen en klik op
de tab [Beginscherm].
2Klik op [Kopie plaatsen] in de groep
[Klembord]. Klik vervolgens op [Verticaal
gespiegelde kopie], [Horizontaal
gespiegelde kopie] of op [Viervoudig
gespiegelde kopie].
1Selecteer het patroon/de patronen en klik op
de tab [Beginscherm].
2Klik op [Kopie plaatsen] in de groep
[Klembord] en vervolgens op [Cirkelkopie].
35
Page 37
Borduurontwerpen bewerken
Basisbewerkingen in Layout & Editing
a
b
3Geef de rangschikking van en ruimte tussen
de patronen op.
a Selecteer de gewenste rangschikking.
b Geef de ruimte tussen de patronen op.
Hoe hoger de waarde, des te groter de
afstand tussen de patronen.
5Verplaats de aanwijzer om de gewenste hoek
te selecteren.
4Sleep de aanwijzer om een cirkel of ellips te
tekenen.
b
• Als u een cirkel wilt tekenen, houdt u de toets
<Shift> ingedrukt terwijl u de aanwijzer sleept.
• Als u de ellips opnieuw wilt tekenen, klik dan met
de rechtermuisknop op de Ontwerppagina om
terug te keren naar de situatie voordat de ellips
was getekend.
Door de lijn te roteren verandert u de
afdrukstand van de patronen.
b
• Als u de lijn wilt roteren in stappen van 15° houdt
u de <Shift>-toets ingedrukt terwijl u het
handvat sleept.
De hoek van de lijn verschijnt in de statusbalk.
• Terwijl u de afdrukstand wijzigt door de
aanwijzer te verplaatsen, kunt u de
rangschikking en tussenruimte van patronen
wijzigen in het dialoogvenster [Cirkelkopie].
6Klik om de kopieën te voltooien.
36
Page 38
Borduurontwerpen bewerken
■ Werken met de functie voor
matrixkopieën
1Selecteer het patroon/de patronen en klik op
de tab [Beginscherm].
2Klik op [Kopie plaatsen] in de groep
[Klembord] en vervolgens op [Matrixkopie].
4Klik in de Ontwerppagina en verplaats de
aanwijzer.
Een rechthoek en de patronen die u
daarbinnen kunt schikken, verschijnen als
stippellijnen.
b
• Als u de rechthoek opnieuw wilt tekenen, klik
dan met de rechtermuisknop op de
Ontwerppagina om terug te keren naar de
situatie voordat de rechthoek was getekend.
• Terwijl u het formaat van de rechthoek wijzigt
door de aanwijzer te verplaatsen, kunt u de
rangschikking en tussenruimte van patronen
wijzigen in het dialoogvenster [Matrixkopie].
3Geef de ruimte tussen de patronen op. Hoe
hoger de waarde, des te groter de afstand
tussen de patronen.
37
5Klik om de kopieën te voltooien.
Page 39
Borduurontwerpen bewerken
Basisbewerkingen in Layout & Editing
a
■ Naaivolgorde optimaliseren
Alvorens een functie [Kopie plaatsen] te gebruiken
kunt u de naaivolgorde optimaliseren om de
naaivolgorde aan te passen van patronen die zijn
gemaakt met de functie [Kopie plaatsen]. Zo
beperkt u het aantal garenkleurwisselingen.
[Naaivolgorde
optimaliseren] niet
geselecteerd
[Naaivolgorde
optimaliseren]
geselecteerd
Een decoratief patroon
toevoegen
U kunt een decoratief patroon toevoegen aan een
geselecteerd borduurpatroon.
1Selecteer het patroon/de patronen.
2Open het deelvenster [Importeren] en
selecteer [Decoratief patroon] in de selector
[Van].
3Selecteer een categorie in de selector
[Categorie], selecteer het gewenste
decoratieve patroon in de lijst en klik op
[Decoratief importeren].
De naaivolgorde is de
volgorde waarin patronen
worden gemaakt.
De patronen worden zo
genaaid dat de patronen
met dezelfde
garenkleuren verbonden
zijn.
1Selecteer het patroon/de patronen en klik op
de tab [Beginscherm].
2Klik op [Kopie plaatsen] in de groep
[Klembord] en vervolgens op [Naaivolgorde
optimaliseren] zodat het vinkje verschijnt.
3Voer de bewerking Kopie plaatsen uit.
a Verhouding behouden
Wanneer het selectievakje is
ingeschakeld
De oorspronkelijke lengte/
breedteverhouding van het patroon blijft
behouden
38
Page 40
Borduurontwerpen bewerken
1
2
Wanneer het selectievakje is uitgeschakeld
De lengte-breedteverhouding van het
decoratieve patroon verandert met de lengtebreedteverhouding van het geselecteerde
borduurpatroon.
b
Als er geen patroon is geselecteerd, wordt de knop
weergegeven als de knop [Importeren]. Wanneer
u op deze knop klikt, wordt het decoratieve
patroon geïmporteerd in zijn standaardformaat.
Groepering van
borduurpatronen maken/
opheffen
■ Patronen groeperen
1Selecteer enkele patronen en klik op het
tabblad [Beginscherm].
2
Klik op
[Groep maken]
[Bewerken]
en vervolgens op
in de groep
[Groep maken]
■
Groepering van patronen opheffen
1Selecteer gegroepeerde patronen en klik op
het tabblad [Beginscherm].
2Klik op [Groep maken] in de groep
[Bewerken] en vervolgens op [Groep
opheffen].
■ Gegroepeerde patronen
individueel bewerken
Zelfs als patronen gegroepeerd zijn, kunt u ze
afzonderlijk bewerken.
1Als u één patroon binnen een groep wilt
selecteren, houdt u de toets <Alt> ingedrukt
terwijl u op het patroon klikt.
2Bewerk het patroon.
Overlapping van twee
.
kleurgebieden
Door overlapping van twee kleurgebieden in te
stellen zorgt u dat de overlappende gebieden niet
tweemaal worden genaaid. U kunt overlapping van
twee kleurgebieden alleen instellen wanneer een
gebied een ander gebied geheel omsluit.
Borduurpatronen die zijn gemaakt met de functie
Vormen kunt u selecteren om overlapping van twee
kleurgebieden in te stellen.
39
Overlapping van twee
kleurgebieden is niet
ingesteld
1 Wordt eenmaal genaaid
2 Wordt tweemaal genaaid
Overlapping van twee
kleurgebieden is ingesteld
Page 41
Borduurontwerpen bewerken
Basisbewerkingen in Layout & Editing
1
2
1Selecteer een patronenpaar, bijvoorbeeld een
ster omgeven door een vijfhoek.
Houd de toets <Ctrl> ingedrukt, klik op de ster
en vervolgens op de vijfhoek.
■ Overlapping van twee
kleurgebieden annuleren
1Selecteer een patroon dat is ingesteld op
overlapping van twee kleurgebieden.
2Klik op de tab [Beginscherm].
3Klik op [Overlap wijzigen] in de groep
[Bewerken] en vervolgens op [Overlapping
van 2 kleurgebieden annuleren].
1 Geldig
2 Ongeldig
a
Overlapping van twee kleurgebieden kunt u niet
opgeven voor onderstaande vormpatronen.
• Patronen met een omtrek die zichzelf kruist.
• Patronen met meerdere naairichtinglijnen
Vormen van overlappende
patronen wijzigen
Borduurpatronen die zijn gemaakt met de functie
Vormen kunt u selecteren om overlappende
gebieden te verwijderen of samen te voegen.
2Klik op de tab [Beginscherm].
3Klik op [Overlap wijzigen] in de groep
[Bewerken] en vervolgens op [Overlapping
van 2 kleurgebieden instellen].
■ Overlappende gebieden
verwijderen
U kunt patronen die worden overlapt zo instellen dat
het overlappende gebied wordt verwijderd.
b
Als u beter wilt bekijken wat overlapping van twee
kleurgebieden inhoudt, kunt u een voorbeeld
weergeven van de patronen vóór en na deze
instelling.
cc “Stekenweergave” op pagina 78
1Houd de toets <Ctrl> ingedrukt en klik op twee
of meer overlappende patronen om deze te
selecteren.
2Klik op de tab [Beginscherm].
40
Page 42
Borduurontwerpen bewerken
Eerst patroon in de naaivolgorde
Tweede patroon in de naaivolgorde
Derde patroon in de naaivolgorde
3Klik op [Overlap wijzigen] in de groep
[Bewerken] en vervolgens op [Overlap
verwijderen].
• Gedeeltelijke overlapping
■ Samenvoegen
U kunt overlappende patronen samenvoegen.
→ De kleur en het naaitype van het laatst
getekende patroon (bovenste patroon)
wordt toegepast op het samengevoegde
patroon.
1Houd de toets <Ctrl> ingedrukt en klik op twee
of meer overlappende patronen om deze te
selecteren.
2Klik op de tab [Beginscherm].
3Klik op [Overlap wijzigen] in de groep
[Bewerken] en vervolgens op
[Samenvoegen].
•Omsloten
→ Als dit niet kan worden toegepast op de
geselecteerde patronen, wordt een
foutbericht weergegeven.
• Gedeeltelijke overlapping
b
Nadat u een overlappend gebied van patronen
met opgegeven naairichtingen hebt verwijderd of
samengevoegd, wordt de standaardrichting
uniform hersteld.
cc “Naairichting opgeven” op pagina 51
41
Page 43
Borduurontwerpen bewerken
Basisbewerkingen in Layout & Editing
Vormpatroon splitsen
b
Om het laatste punt dat u hebt opgegeven te
verwijderen klikt u met de rechtermuisknop.
5Dubbelklik in de Ontwerppagina om het af te
splitsen gedeelte op te geven.
a
• Alleen gesloten patronen zonder
snijdende lijnen kunnen worden
gesplitst. Het patroon rechts kan
niet worden gesplitst.
1Selecteer een steekpatroon en klik op de tab
[Vormen].
cc Meer bijzonderheden over vormpatronen
vindt u op pagina 8.
2
Klik op
[Contour splitsen]
de functie
[Contour splitsen]
→
Als het ontwerp overlappende patronen bevat,
verschijnt het geselecteerde patroon vóór de
andere. Alle andere patronen dan het
geselecteerde patroon worden grijs weergegeven.
in de
[Functies]
te selecteren.
om
• Het binnenste patroon waarop overlapping van
twee kleurgebieden is toegepast, kan niet
worden gesplitst.
• Als de getekende omtreklijn zichzelf snijdt, kan
het gedeelte niet worden afgesplitst. Er
verschijnt dan een bericht.
• Wanneer u een patroon splitst waarop Tekst op
omtrek plaatsen is toegepast, wordt Tekst op
omtrek plaatsen geannuleerd.
• Als de ingevoerde patronen niet in de gewenste
naaivolgorde staan, verandert u de volgorde in
het deelvenster [naaivolgorde]
cc “Naaivolgorde optimaliseren” op pagina 83 en
“Kleuren wijzigen” op pagina 85
cc
“Naaivolgorde controleren en bewerken” op pagina 82
Een bloempatroon maken
3Klik in de Ontwerppagina op het punt waarop
u wilt beginnen de omtreklijnen te tekenen.
4Ga door met klikken in de Ontwerppagina om
elke hoek van de omtrek rond het af te snijden
gebied op te geven.
U kunt een lijn stikken in een bloempatroon op basis
van de geselecteerde vorm.
1
Teken een vorm en selecteer deze vervolgens.
a
Zorg dat u een gesloten lijn selecteert.
cc “Eigenschappen van lijnuiteinden wijzigen” op
pagina 64
2Klik op de tab [Vormen].
42
Page 44
Borduurontwerpen bewerken
3Klik op [Bloempatroon maken] in de groep
[Bewerken].
■ Basismodus
1Sleep de schuif [Dichtheid] om het patroon
aan te passen.
2Klik op het gewenste patroon en vervolgens
op [OK].
■ Gedetailleerde modus
In de Gedetailleerde modus kunt u meer
gedetailleerde instellingen opgeven.
1Klik op [Naar detailmodus] in het
dialoogvenster [Bloempatroon].
43
2Sleep de schuif [Dichtheid] en de schuif
[Patroon] om het patroon aan te passen.
Dichtheid 3, Patroon 251Dichtheid 10,
Patroon 251
Dichtheid 6, Patroon 251Dichtheid 6, Patroon 0
Page 45
Borduurontwerpen bewerken
Basisbewerkingen in Layout & Editing
3Wanneer het patroon naar uw wensen is
aangepast, klikt u op [OK].
3Klik op [Verschuivingslijnen maken] in de
groep [Bewerken].
4Geef de gewenste instellingen op voor het
patroon met verschuivingslijn. Klik vervolgens
b
De stiksteek is opgegeven voor het bloemmotief.
op [OK].
Een patroon met
verschuivingslijn maken
U kunt lijnstiksel maken in een concentrisch patroon
op basis van de geselecteerde vorm.
1Teken een vorm en selecteer deze
vervolgens.
a
Zorg dat u één gesloten lijn selecteert.
cc “Eigenschappen van lijnuiteinden wijzigen” op
pagina 64
2Klik op de tab [Vormen].
44
Page 46
Borduurontwerpen bewerken
Vschuifricht
Naar buitenNaar Binnen
Afstand
1 mm5 mm
Aantal vschuiflijnen
1 lijn5 lijnen
Afgeronde hoeken
Selectievakje
ingeschakeld.
Selectievakje
uitgeschakeld.
45
Page 47
Garenkleuren en naaitypen opgeven voor lijnen en gebieden
Basisbewerkingen in Layout & Editing
1
2
a
b
c
a
b
c
d
e
f
a
b
c
d
e
f
Garenkleuren en naaitypen opgeven voor
lijnen en gebieden
Garenkleur instellen
In de groep [Naaien] op het tabblad [Vormen] kunt
u de garenkleur van vormen instellen.
1 Lijnkleur
2 Gebiedskleur
■ Kleur
Klik op de knop [Kleur] en selecteer de gewenste
kleur in de lijst met garenkleuren.
Paletmodus
Lijstmodus
■ Deelvenster Kleur
a De merknaam van het garen of de naam
van gebruikergarenkleurkaart en de
garenkleurkaart daarvan:
Hiermee geeft u de merknaam en de
garenkleurkaart voor het geselecteerde
patroon weer.
b Gebruikte kleuren
Hier worden alle garenkleuren
weergegeven die worden gebruikt in het
borduurontwerp.
c Kleurenpalet weergeven
Klik als u deze wilt weergeven in het
deelvenster [Kleur].
46
Page 48
Garenkleuren en naaitypen opgeven voor lijnen en gebieden
bedf
cag
a
Selecteer het type steken (
[Gebied]
) om de betreffende kleuren die
worden gebruikt weer te geven.
Lijn
Lijnkleur
Gebied
Gebiedskleur
b Schakel het selectievakje in als u een
kleurverloop/mengeffect wilt toepassen.
Klik op de knop [Patroon] om een
kleurverloop/mengeffect op te geven.
(alleen beschikbaar wanneer een
vormpatroon is geselecteerd)
cc
“Kleurverloop/mengeffect maken” op pagina 47
[Lijn]
of
2
Klik op de tab
[Kleurverloop]
[Kleur]
, schakel het selectievakje
in en klik vervolgens op
[Patroon]
.
c In de selector [Garenkleurkaart]
selecteert u een garenmerk of uw
gebruikergarenkleurkaart.
d In de lijst met garenkleuren selecteert u
op de gewenste kleur.
e Klik hierop om naar de andere modus te
schakelen.
f
Hier worden alle garenkleuren weergegeven die
worden gebruikt in het borduurontwerp. Wanneer
u een borduurpatroon selecteert, verschijnt een
kader rond de kleuren die in dat patroon worden
gebruikt. U kunt dezelfde garenkleuren opgeven
door ze hier te selecteren.
■ Kleurverloop/mengeffect maken
U kunt de dichtheid van één of twee kleuren op verschillende
plaatsen aanpassen om een speciaal kleurverloop te maken.
1Selecteer een borduurpatroon waarvoor
gebied naaien is opgegeven.
3Geef de gewenste instellingen op in het
dialoogvenster [Instelling kleurverloop] en
klik op [OK].
a Om de garenkleur te wijzigen klikt u op
. Selecteer een kleur in het
dialoogvenster [kleurgebied] dat
verschijnt. Klik vervolgens op [OK].
b Als u een vooraf ingesteld kleurverloop
wilt selecteren, klikt u op het gewenste
patroon onder [Patroon selecteren].
c
Verplaats de schuiven om de dichtheid van
het kleurverloop in te stellen.
U kunt de algemene dichtheid van het
kleurverloop aanpassen met de schuiven
[Max.]
en
[Min.]
.
[Max.]
Sleep de
maximumwaarde aan te passen en de
[Min.]
-schuif om de minimumwaarde aan te
passen. De waarden tussen het maximum en
minimum worden automatisch aangepast.
d Om de twee kleuren te mengen schakelt
u het selectievakje [Mengeling] in.
Vervolgens klikt u op . Selecteer een
kleur in het dialoogvenster [kleurgebied]
dat verschijnt. Klik vervolgens op [OK].
-schuif om de
47
e
Het voorbeeldvenster toont het resultaat
van de wijzigingen die u hebt aangebracht.
f Geef de dichtheid op.
Page 49
Garenkleuren en naaitypen opgeven voor lijnen en gebieden
Basisbewerkingen in Layout & Editing
a
b
d
c
g Geef een richting op of sleep de rode pijl
■ Speciale kleuren
om deze aan te passen.
b
• U kunt een kleurverloop/mengeffect opgeven
wanneer satijnsteken, vulsteken of
programmeerbare vulsteken zijn geselecteerd
voor gebied naaien, en [Handmatig] is
geselecteerd als naairichting.
• Als het selectievakje [Mengeling] is
uitgeschakeld, worden de
kleurverloopinstellingen toegepast op de
overblijvende kleur.
• U kunt ook een kleurverloop/mengeffect
opgeven onder [Dichtheid] wanneer het
deelvenster [Naai-eigenschappen] is geopend
in expertmodus.
a NIET GEDEFINIEERD
Als u handmatig de kleur voor een
monochroom patroon wilt kunnen kiezen,
kunt u [NIET GEDEFINIEERD]
selecteren.
Kleuren om applicaties te maken:
U kunt applicaties maken met de
volgende drie speciale kleuren.
b APPLICATIEMATERIAAL
geeft de omtrek aan van het gebied dat uit
het applicatiemateriaal wordt geknipt.
c APPLICATIEPOSITIE
geeft de positie op de achtergrond
waarop de applicatie moet worden
genaaid.
d APPLICATIE
naait de applicatie op de achtergrond.
b
Met de Applicatiewizard maakt u gemakkelijk
applicaties.
cc “Lesgids 8-1: applicaties maken” op
pagina 161
48
Page 50
Garenkleuren en naaitypen opgeven voor lijnen en gebieden
1
2
cc 325
cc 325
cc 325
cc 326
cc 327
cc 327
cc 328
cc 329
cc 329
a
b
Pagina
cc 331
cc 333
cc 333
cc 336
cc 337
cc 338
cc 338
cc 338
cc 338
cc 338
cc 339
cc 339
a
Pagina
Naaitype instellen
In de groep [Naaien] op het tabblad [Vormen] kunt
u het naaitype instellen.
1 Naaitype lijn selector
2 Naaitype gebied selector
■ Naaitypen lijn
U kunt het naaitype voor lijnen in vormen en tekst
selecteren in de selector [Naaitype lijn].
Klik op de selector [Naaitype lijn] en selecteer het
gewenste naaitype.
a Niet genaaid (lijn)
Selecteer deze instelling als u lijn naaien
wilt uitschakelen (lijn wordt niet genaaid).
b Open borduurwerk
Selecteer deze instelling om een lijn op te
geven als snijlijn in een openborduurwerkpatroon.
cc “Naai-eigenschappen opgeven” op
pagina 54, “Praktisch gebruik van de
satijnsteek en snijlijn” op pagina 168 en
“Lijnnaai-eigenschappen” op pagina 325
49
■ Naaitypen gebied
U kunt het naaitype voor gebieden in vormen en
tekst selecteren in de selector [Naaitype gebied].
Klik op de selector [Naaitype gebied] en selecteer
het gewenste naaitype.
→ Welke naaitypen voor gebieden
beschikbaar zijn, verschilt naar gelang een
vormpatroon of tekstpatroon is
geselecteerd.
a Niet genaaid (gebied)
Selecteer deze instelling als u gebied
naaien wilt uitschakelen (gebied wordt
niet genaaid).
cc “Naai-eigenschappen opgeven” op
pagina 54 en “Gebiednaaieigenschappen” op pagina 331
Page 51
Garenkleuren en naaitypen opgeven voor lijnen en gebieden
Basisbewerkingen in Layout & Editing
Begin/eindpunten, het
middenpunt en
referentiepunt van een
steekpatroon verplaatsen
■ Begin/eindpunten verplaatsen
1Klik op de tab [Beginscherm].
2Klik op [Selecteren] in de groep [Selecteren]
en vervolgens op om de functie Ingangs/uitgangspunten selecteren te selecteren.
De codes die verschijnen geven het volgende aan.
L: lijn naaienR: gebied naaien
1: beginpunt2: eindpunt
Dit is het begin- (of eind-)punt voor het
volgende (of vorige) patroon dat is
verbonden met het eind- (of begin)punt van het geselecteerde patroon.
Dit punt is verbonden met het begin-/
eindpunt met dezelfde code in het
geselecteerde patroon. In dit voorbeeld
zijn R1 in het geselecteerde patroon en
R1 in het vorige patroon verbonden.
4Sleep de pijl voor het punt naar de gewenste
plaats op de omtrek.
3Klik op het object.
Een stippellijn verschijnt tussen het begin- (of
eind-)punt dat wordt verplaatst en het kruisje
dat het begin- (of eind-)punt van het vorige (of
volgende) patroon aangeeft.
Dit is het beginpunt om de omtrek te
naaien. Het vorige patroon is
verbonden met dit punt.
Dit is het eindpunt om de omtrek te
naaien. Vanuit dit punt gaat het naaien
verder met het volgende patroon.
Dit is het beginpunt om het
binnengebied te naaien. Het vorige
patroon is verbonden met dit punt.
Dit is het eindpunt om het binnengebied
te naaien. Vanuit dit punt gaat het naaien
verder met het volgende patroon.
b
• Als de omtrek of het binnengebied niet genaaid
moeten worden, verschijnt het betreffende punt niet.
• U kunt de begin- en eindpunten controleren in
het deelvenster [naaivolgorde]. Selecteer de
functie Ingangs-/uitgangspunten selecteren en
klik op een kader in het deelvenster
naaivolgorde [naaivolgorde]. De begin- en
eindpunten van het geselecteerde patroon
verschijnen.
In dit geval voltooit u de bewerking door te
klikken op een blanco gebied in het deelvenster
[naaivolgorde].
50
Page 52
Garenkleuren en naaitypen opgeven voor lijnen en gebieden
1
1
4Sleep het handvat naar de gewenste plaats.
a
Alleen begin- en eindpunten voor patronen die zijn
gemaakt met de functie Vormen kunnen worden
bewerkt. Steekpatronen of patronen die zijn
gemaakt met de Tekst-functies kunnen niet
worden bewerkt.
■ Het middenpunt en referentiepunt
van een steekpatroon verplaatsen
Het middenpunt en referentiepunt om het
steekpatroon op te stellen kunnen worden
verplaatst om een fraaier effect te geven.
b
• Gebieden waarvoor de concentrische
cirkelsteek of radiaalsteek is opgegeven hebben
een middenpunt.
• Gebieden waarvoor de geprog. vulsteek,
motiefsteek, kruissteek, netstructuursteek, of
zigzagnetstructuursteek is opgegeven, hebben
een referentiepunt van een steekpatroon.
Middenpunt
(radiaalsteek)
1 Handvat
Naairichting opgeven
Wanneer u de functies Contour, Rechthoek/Cirkel/
Boog of Vormen gebruikt, worden vormen met één
naairichting gemaakt. Wanneer u Handmatige
borduurinstellingen gebruikt, worden vormen met
meerdere naairichtingen gemaakt.
De naairichting wordt aangegeven door de
naairichtinglijn (rode pijl). U kunt deze lijnen
bewerken door de eindpunten te verplaatsen. Ook
kunt u nieuwe naairichtinglijnen toevoegen.
Referentiepunt
steekpatroon
(motiefvulsteek)
1Klik op de tab [Beginscherm].
2Klik op [Selecteren] in de groep [Selecteren]
en vervolgens op .
3Klik op een gebied waarvoor de concentrische
cirkelsteek, radiaalsteek, geprog. vulsteek,
motiefsteek, kruissteek, netstructuursteek, of
zigzagnetstructuursteek is opgegeven.
Middenpunt
(radiaalsteek)
Referentiepunt
steekpatroon
(motiefvulsteek)
U kunt deze instellingen aanpassen voor gebieden
waarvoor de satijnsteek, geprog. vulsteek,
pipingsteek of motiefsteek is opgegeven.
a
U kunt deze functie gebruiken wanneer [Richting]
in het deelvenster [Naai-eigenschappen] is
ingesteld op [Handmatig] (standaardinstelling).
51
1 Handvat
Page 53
Garenkleuren en naaitypen opgeven voor lijnen en gebieden
Basisbewerkingen in Layout & Editing
2
1
Geselecteerde punt
■ Meerdere naairichtingen opgeven
1Klik op de tab [Beginscherm].
2Klik op [Selecteren] in de groep [Selecteren]
en vervolgens op om de functie Punt
selecteren te selecteren.
b
• Geef de naairichtinglijnen op volgens
onderstaande beschrijving.
♦ Plaats beide eindpunten buiten het patroon.
♦ Alleen de lijnen kunnen op het patroon worden
geplaatst.
♦ Wanneer u meerdere naairichtinglijnen
opgeeft, mogen ze elkaar niet snijden binnen
het patroon.
Naairichtinglijnen die op een andere manier
worden opgegeven dan hierboven beschreven,
worden niet toegevoegd.
3Klik op een vormpatroon.
→ De naairichtinglijnen verschijnen.
a
Als overlapping van kleurgebieden is toegepast,
kunnen geen naairichtinglijnen worden
toegevoegd.
4Klik op de tab [Vormen].
5Klik op [Richtingslijn toevoegen] in de groep
[Naairichtingslijn].
■ De naaihoek wijzigen
1Selecteer de functie Punt selecteren.
2Klik op een vormpatroon en vervolgens op
een leeg vierkant of een lege driehoek op de
naairichtinglijn om het punt te selecteren.
6Klik op het punt voor het ene uiteinde van de
toe te voegen naairichtinglijn. Klik vervolgens
op het punt voor het andere uiteinde.
3Sleep het punt naar de nieuwe plaats.
52
Page 54
Garenkleuren en naaitypen opgeven voor lijnen en gebieden
■ Naairichtinglijnen verwijderen
b
U kunt de naaihoek ook instellen in een specifieke
richting (één naairichtinglijn) met de instellingen
onder [Richting] in het deelvenster [Naai-eigenschappen].
cc “Naai-eigenschappen opgeven” op pagina 54
1Selecteer de functie Punt selecteren.
2Klik op een vormpatroon en vervolgens op
een leeg vierkant of een lege driehoek op de
naairichtinglijn om het punt te selecteren.
3Klik op de tab [Vormen].
4Klik op [Richtingslijn verwijderen] in de
■ Naairichting omkeren
1Selecteer de functie Punt selecteren.
groep [Naairichtingslijn]. Klik vervolgens op
[Geselecteerde lijn verwijderen] of op [Nietgeselecteerde lijnen verwijderen].
2Klik op een vormpatroon.
3Klik op de tab [Vormen].
4Klik op [Omgekeerde richtingslijn] in de
groep [Naairichtingslijn].
Als er meerdere naairichtinglijnen zijn, worden
alle lijnen omgekeerd.
Geselecteerde lijn verwijderen
Klik op deze opdracht als u de geselecteerde
naairichtinglijn wilt wissen. Of druk op de toets
<Delete> om de naairichting te verwijderen.
Niet-geselecteerde lijnen verwijderen
Klik op deze opdracht om alle
naairichtinglijnen te verwijderen, behalve de
geselecteerde. De naairichting wordt uniform.
53
Page 55
Garenkleuren en naaitypen opgeven voor lijnen en gebieden
Basisbewerkingen in Layout & Editing
(standaard)
aa
bdcbdc
e
Voorbeeldpatronen waarvan de
naairichting is gewijzigd
Wanneer u de naairichting hebt gewijzigd,
veranderen de patroonsteken zoals hieronder
aangegeven.
NaairichtingSatijnsteek
Naai-eigenschappen
opgeven
1Selecteer een borduurpatroon, een Vormen-
of een Tekst-functie.
2Klik op de tab [Naai-eigenschappen].
BeginnersmodusExpertmodus
Vulsteek
Programmeerbare vulsteek
(Geprog. vulsteek)
PipingsteekMotief Steek
De naairichting wordt ook gewijzigd als u het
formaat en de vorm van het patroon verandert.
a Klik hierop om de standaardinstellingen te
herstellen.
b Klik hierop om te schakelen tussen de
eigenschappen voor beginnersmodus en
voor expertmodus.
c Klik hierop om de naai-instellingen te
laden/op te slaan.
d Klik hierop om de hintweergave te tonen
of te verbergen.
e Hintweergave
Bij elke wijziging in de instellingen kunt u
hier een voorbeeld van de steken
controleren. Door de aanwijzer op de
instelling te plaatsen, kunt u een
voorbeeld van de instelling weergeven.
b
Welke naai-eigenschappen beschikbaar zijn,
hangt af van het naaitype dat u hebt geselecteerd.
54
Page 56
Garenkleuren en naaitypen opgeven voor lijnen en gebieden
1
1
OrigineelBestemming
OrigineelBestemming
3
Verander de naai-eigenschappen die worden
weergegeven onder
[Gebied naaien]
→ Telkens wanneer u de instellingen wijzigt,
worden deze toegepast op het
borduurpatroon.
cc Voor meer bijzonderheden over
verschillende naai-eigenschappen en
instellingen, zie “Lijnnaai-
eigenschappen” op pagina 325 en
“Gebiednaai-eigenschappen” op
pagina 331.
[Lijnvormig naaien]
.
of
b
U kunt vaak gebruikte naai-eigenschappen opslaan.
cc Voor meer bijzonderheden, zie “Instellingen
opslaan in een lijst” op pagina 192
Naai-eigenschappen kopiëren
U kunt de garenkleuren, naaitypen en naaieigenschappen kopiëren van één patroon en in een
ander plakken om dezelfde instellingen toe te
passen op dat patroon.
1 Origineel
1Selecteer het vorm- of tekstpatroon waarvan u
de instellingen wilt kopiëren. Druk vervolgens
op de sneltoetsen <Ctrl> + <C> om ze te
kopiëren.
2Selecteer het vorm- of tekstpatroon waarin de
instellingen moeten worden geplakt en klik op
de tab [Beginscherm].
cc Meer bijzonderheden over het vorm- en
tekstpatroon vindt u op pagina 8.
3Klik op [Plakken] in de groep [Klembord] en
vervolgens op [Eigenschappen plakken].
b
• Wanneer u eigenschappen van een vorm-, tekst-,
monogram- of kleine tekst-patroon kopieert en in
een ander type patroon plakt, worden alleen de
kleuren geplakt. De naaitypen en naaieigenschappen kunnen niet worden geplakt.
• Wanneer u een tekstpatroon kopieert waarin op
elke letter andere naai-eigenschappen zijn
toegepast, worden de naai-eigenschappen van
de eerste letter gekopieerd.
55
a
U kunt deze functie niet gebruiken met
steekpatronen.
Page 57
Garenkleuren en naaitypen opgeven voor lijnen en gebieden
Basisbewerkingen in Layout & Editing
■ Alleen specifieke eigenschappen
kopiëren
Specifieke eigenschappen, zoals de lijngarenkleur,
kunt u kopiëren en in een ander patroon plakken.
4Schakel de selectievakjes van de
eigenschappen die u wilt plakken in en klik op
[Plakken].
1Selecteer het vorm- of tekstpatroon waarvan u
de instellingen wilt kopiëren. Druk vervolgens
op de sneltoetsen <Ctrl> + <C> om ze te
kopiëren.
2Selecteer het vorm- of tekstpatroon waarin de
instellingen moeten worden geplakt en klik op
de tab [Beginscherm].
3Klik op [Plakken] in de groep [Klembord] en
vervolgens op [Geselecteerde
eigenschappen plakken].
56
Page 58
Garenkleuren en naaitypen opgeven voor lijnen en gebieden
1
2
Voorbeeld: wanneer de opdracht [Lijn met
graveereffect] is geselecteerd
Reliëf/graveren
U kunt meerdere vormpatronen selecteren om een
graveer-/reliëfeffect te creëren.
1 Boven
2 Onder
1Teken een vorm.
In dit voorbeeld is de vulsteek geselecteerd
voor het naaien van gebieden.
2Teken een vorm die de vorm die u hebt
getekend in stap 1 overlapt.
4Klik op [Reliëf/graveren] in de groep
[Bewerken] en vervolgens op de gewenste opdracht onder [Converteren uit contour].
Lijn met graveereffect
In de onderste vorm wordt
de omtrek van de vorm
die erop ligt gegraveerd.
Gebied met
graveereffect
De bovenliggende vorm
wordt in de onderste vorm
gegraveerd.
Het beste resultaat
behaalt u door
[Satijnsteek] te
selecteren voor gebied
naaien van de onderste vorm.
3Selecteer de twee vormen en klik op de tab
[Beginscherm].
57
Gebied met reliëf
Van de bovenliggende
vorm wordt een reliëf
gemaakt in de onderste
vorm.
Het beste resultaat
behaalt u door [Vulsteek]
te selecteren voor gebied
naaien van de onderste vorm.
b
Dit effect kan worden bewerkt met de functie
Stempel bewerken.
Page 59
Garenkleuren en naaitypen opgeven voor lijnen en gebieden
Basisbewerkingen in Layout & Editing
abcd
a
• U kunt deze opdrachten alleen gebruiken met
het vormpatroon.
• Voor het onderste vormpatroon moet een van de
volgende naaitypen zijn ingesteld voor gebied
naaien.
• U kunt de opdracht [Lijn met graveereffect]
alleen gebruiken als [Naaitype lijn] voor het
vormpatroon is ingesteld op een andere
instelling dan [Niet genaaid (lijn)].
U kunt de opdrachten [Gebied met graveereffect] of [Gebied met reliëf] alleen
gebruiken als [Naaitype gebied] voor het
vormpatroon is ingesteld op een andere
instelling dan [Niet genaaid (gebied)].
3Klik op [Reliëf/graveren] in de groep
[Bewerken] en vervolgens op [Functie
Stempel invoeren].
4Selecteer een stempelpatroon (PAS-bestand
waarop stempelinstellingen zijn toegepast).
Stempels toepassen en
bewerken
U kunt graveer-/reliëfeffecten creëren door een
stempelpatroon op een vorm te stempelen. Dit ziet
eruit als steken die in verschillende richtingen zijn
genaaid.
■ Stempel toepassen
1Teken een vorm.
a Selecteer een stempelpatroon.
b Geef het formaat van het stempelpatroon
op.
c Geef de richting van het stempelpatroon
op.
d Als u een andere map wilt selecteren, klikt
u op .
b
Graveer- en reliëfstempelinstellingen worden
weergegeven als rode en blauwe gebieden.
5Klik op het vormpatroon dat u hebt getekend in
stap 1 om het te selecteren.
→ “Lopende lijnen” verschijnen rond het
vormpatroon dat u hebt geselecteerd.
6Klik op de gewenste plaatsen in het
vormpatroon.
2Klik op de tab [Beginscherm].
In Realistisch voorbeeld kunt u het effect van
het stempel bekijken.
58
Page 60
Garenkleuren en naaitypen opgeven voor lijnen en gebieden
1
2
5Bewerk het stempel.
b
• U kunt stempels toepassen op gebieden van
vormpatronen waarvoor de satijnsteek, vulsteek
en programmeerbare vulsteek zijn opgegeven.
• Met Programmable Stitch Creator kunt u
meegeleverde patronen bewerken of eigen
patronen maken.
cc “Programmable Stitch Creator” op pagina 258
■ Stempel bewerken
1Klik op de tab [Beginscherm].
2Klik op [Reliëf/graveren] in de groep
[Bewerken] en vervolgens op
[Stempelfunctie bewerken].
3Klik op het vormpatroon met het stempel.
→ “Lopende lijnen” verschijnen rond het
vormpatroon dat u hebt geselecteerd.
4Klik op het stempel.
• Als u het stempelpatroon wilt wijzigen,
selecteert u een ander patroon en
vervolgens klikt u op [Toepassen].
b
• Als u het formaat van een vormpatroon wijzigt,
verandert het formaat van het stempel niet.
Controleer het stempel nadat u het vormpatroon
hebt bewerkt.
• Als u een vormpatroon bewerkt dat een stempel
bevat, controleer dan het stempel nadat de
bewerking is voltooid.
1 Rotatiehandvat
2 Schalings-handvatten
b
• U kunt slechts één stempel tegelijk selecteren.
• Als u het stempel wilt vergroten, sleept u een
schalingshandvat.
• Als u het stempel wilt roteren, sleept u het
rotatiehandvat.
• Als u het stempel wilt wissen, drukt u op de toets
<Delete>.
59
Page 61
Basisbewerkingen in Layout & Editing
Vormen tekenen
Rechthoek
Cirkel
Ovaal
Boog
Waaiervorm
Boog en draad
Vormen tekenen
Rechthoeken, cirkels of
bogen tekenen
■//
Sleep de aanwijzer in de Ontwerppagina.
1Klik op de tab [Beginscherm].
2Klik op [Vormen] in de groep [Functies]. Klik
vervolgens op een functiepictogram onder
[Rechthoek]/[Cirkel]/[Boog] om de
gewenste [Rechthoek]/[Cirkel]/[Boog]-
functie te selecteren.
b
Als u een cirkel of vierkant wilt tekenen, houdt u de
toets <Shift> ingedrukt terwijl u de aanwijzer
sleept.
: Rechthoek
: Cirkel of ovaal
: Rechthoek met afgeronde hoeken
60
Page 62
Vormen tekenen
Voorbeeld 1
Straal: 0,0 mm
Voorbeeld 2
Straal: 20,0 mm
Boog
Klik op het beginpunt.
Ga naar het eindpunt.
Klik op het eindpunt.
Klik op het beginpunt.
Boog en draad
Ga naar het eindpunt.
Klik op het eindpunt.
b
Rechthoek met afgeronde hoeken
Als u de straal van de hoeken wilt wijzigen, klikt u
op de selector [Straal] op het tabblad [Contour].
Typ vervolgens de gewenste straal of selecteer de
gewenste waarde.
Geef de straal van de hoeken op voordat u de
rechthoek tekent. Nadat u de rechthoek hebt
getekend, kunt u de instelling niet meer wijzigen.
2Plaats de aanwijzer op het beginpunt van de
boog en klik vervolgens.
→ De radiaallijn verdwijnt.
3Verplaats de aanwijzer tot de boog/boog en
draad/waaier de gewenste vorm heeft en klik
vervolgens.
b
Wanneer u de aanwijzer sleept terwijl u de toets
<Shift> ingedrukt houdt, verplaatst u de aanwijzer
in stappen van 15°. De huidige hoek wordt
aangegeven op de statusbalk.
■//
: Boog en draad
: Boog
: Waaier
1Ga op dezelfde wijze te werk als bij het
tekenen van een cirkel of ovaal.
→ Een radiaallijn verschijnt op het ovaal
wanneer u de muisknop loslaat.
61
Page 63
Vormen tekenen
Basisbewerkingen in Layout & Editing
Waaier
Klik op het beginpunt.
Ga naar het eindpunt.
Klik op het eindpunt.
Diverse vormen tekenen
1Klik op de tab [Beginscherm].
2Klik op [Vormen] in de groep [Functies] en
vervolgens op een functiepictogram onder
[Vormen] in de gewenste Vormen-functie te
selecteren.
b
• U kunt de kleur en het naaitype wijzigen voordat
of nadat u de vorm tekent.
cc “Naaitype instellen” op pagina 49
• U kunt ook met de instellingen in het deelvenster
[Naai-eigenschappen] andere eigenschappen
van de vorm opgeven voor- of nadat u de vorm
hebt getekend.
cc “Naai-eigenschappen opgeven” op pagina 54
3Sleep de aanwijzer in de Ontwerppagina.
b
• Als u een vorm wilt tekenen met behoud van de
oorspronkelijke hoogte-breedteverhouding,
houdt u de toets <Shift> ingedrukt terwijl u de
aanwijzer sleept.
• Diverse vormpatronen zijn beschikbaar in het
deelvenster [Importeren] wanneer
[Contourvormen] is geselecteerd in de selector
[Van] en [Basisvormen] is geselecteerd in de selector [Categorie].
cc “Werken met het deelvenster Importeren” op
pagina 13
62
Page 64
Vormen tekenen
Eindpunt
Beginpunt
Open lijn
Gesloten lijn
Eindpunt
Beginpunt
Open curve
Gesloten curve
Omtrekken tekenen (rechte
lijnen en curven)
1Klik op de tab [Beginscherm].
2Klik op [Vormen] in de groep [Functies] en
vervolgens op een functiepictogram onder
[Contour] in de gewenste Contour-functie te
selecteren.
3Klik in de Ontwerppagina of sleep de
aanwijzer om de lijn te tekenen.
b
De sneltoetsen zijn pas beschikbaar nadat u een
Contour-functie hebt geselecteerd.
■ Rechte lijnen/curven
1Klik in de Ontwerppagina om het beginpunt op
te geven.
2Klik in de Ontwerppagina om het volgende
punt op te geven.
: Klik op punten om een gesloten lijn te
tekenen die bestaat uit rechte lijnen.
(Sneltoets: <Z>)
: Klik op punten om een gesloten curve
te tekenen. (Sneltoets: <X>)
: Sleep de aanwijzer om een gesloten
curve uit de vrije hand te tekenen.
: Klik op punten om een open lijn te
tekenen die bestaat uit rechte lijnen.
(Sneltoets: <Z>)
: Klik op punten om een open curve te
tekenen. (Sneltoets: <X>)
: Sleep de aanwijzer om een open curve
uit de vrije hand te tekenen.
→ De stippellijnen veranderen in doorlopende
lijnen.
b
• Als u het laatste punt dat u hebt opgegeven wilt
verwijderen, klikt u met de rechtermuisknop of
drukt u op de toets <BackSpace>.
• De Curve-functie gebruikt u op dezelfde manier.
3Ga door met klikken om elk punt op te geven
en dubbelklik voor het laatste punt of druk op
de toets <Enter>.
63
Page 65
Vormen tekenen
Basisbewerkingen in Layout & Editing
b
• U kunt naar believen wisselen van lijntype door
te klikken op een andere knop of door de
sneltoets in te drukken.
• Als u een horizontale of verticale rechte lijn wilt
tekenen, houdt u de toets <Shift> ingedrukt
terwijl u de aanwijzer verplaatst.
• Zelfs nadat het patroon is getekend, kunt u de
eigenschappen van lijnuiteinden wijzigen.
cc “Eigenschappen van lijnuiteinden wijzigen” op
pagina 64.
• Zelfs nadat u het patroon hebt getekend, kunt u
rechte lijnen omvormen naar curven en vice
versa.
cc “Rechte lijnen omvormen naar curven en
curven naar rechte lijnen” op pagina 70.
■ Lijnen uit de vrije hand
Eigenschappen van
lijnuiteinden wijzigen
Nadat u een vormpatroon hebt geselecteerd, klikt u
daarop met de rechtermuisknop. Vervolgens klikt u
op [Openen] of op [Sluiten] om het lijnuiteinde te
wijzigen.
1Sleep de aanwijzer om de lijn te tekenen.
2Laat de muisknop los om het tekenen te
beëindigen.
b
Bovendien kunt u gesloten vormpatronen splitsen
op punten om open lijnen te creëren. Ook kunt u
de eindpunten van open vormpatronen verbinden
om gesloten lijnen te creëren.
cc “Punten verbinden/omtrekken splitsen
(vormpatronen)” op pagina 67
64
Page 66
Vormen tekenen
ac b
Borduureigenschappen
van vormen
Op het tabblad [Vormen] kunt u
borduureigenschappen (garenkleur en naaitype)
instellen.
Voorbeeld: wanneer u een rechthoek hebt
geselecteerd.
a Lijnkleur/Gebiedskleur
Klik op deze knop om de garenkleur voor
lijnen en gebieden in te stellen.
Voor speciale kleuren:
cc “Speciale kleuren” op pagina 48
b Naaitype lijn selector
U kunt voor alle lijnen in een vorm
hetzelfde naaitype opgeven.
Met deze selectors stelt u het naaitype in
voor lijnen.
cc “Lijnnaai-eigenschappen” op pagina 325
c Naaitype gebied selector
U kunt voor alle gebieden in een vorm
hetzelfde naaitype opgeven.
Met deze selectors stelt u het naaitype in
voor gebieden.
cc “Gebiednaai-eigenschappen” op
pagina 331
cc “Garenkleuren en naaitypen opgeven
voor lijnen en gebieden” op pagina 46
b
• Als u lijn naaien wilt uitschakelen, selecteert u
[Niet genaaid (lijn)] in de selector [Naaitype
lijn].
• Als u gebied naaien wilt uitschakelen, selecteert
u [Niet genaaid (gebied)] in de selector
[Naaitype gebied].
65
Page 67
Borduurpatronen een andere vorm geven
Basisbewerkingen in Layout & Editing
Geselecteerde
punt
Slepen
Borduurpatronen een andere vorm geven
U kunt patronen een andere vorm geven door punten te verplaatsen, toe te voegen of te verwijderen. Wanneer
u vormpatronen maakt, wordt elke plek waarop u klikt een punt.
Punten selecteren
1Klik op de tab [Beginscherm].
2Klik op [Selecteren] in de groep [Selecteren]
en vervolgens op om de functie [Punt
selecteren] te selecteren.
Punten verplaatsen
1Selecteer het punt.
2Sleep het punt naar de nieuwe plaats.
3Klik op het patroon.
4Om één punt te selecteren klikt u op een leeg
vierkantje.
b
U kunt meerdere punten selecteren op een van de
volgende manieren.
• Sleep de aanwijzer.
• Houd de toets <Ctrl> ingedrukt terwijl u op de
• Houd de toets <Shift> ingedrukt, terwijl u op een
• Houd de toets <Ctrl> ingedrukt en druk op een
→ Alle punten binnen het kader worden
geselecteerd.
punten klikt.
→ Als u de selectie van een punt ongedaan
wilt maken, klikt u op het geselecteerde
punt.
pijltoets drukt om meerdere punten te
selecteren.
pijltoets om het geselecteerde punt te wijzigen.
b
• Als u een punt van een veelhoeklijn of
steekgegevens horizontaal of verticaal wilt
verplaatsen, houdt u de <Shift>-toets ingedrukt
terwijl u het punt versleept.
• U kunt een geselecteerde punt ook verplaatsen
met de pijltoetsen.
• Punten in patronen waarvoor overlapping van
kleurgebieden is ingesteld, kunt u ook
verplaatsen. Maar u kunt het punt niet naar de
andere kant van een omtrek verplaatsen. Om
het patroon naar de andere kant van een omtrek
te verplaatsen moet u overlapping van
kleurgebieden eerst uitschakelen.
• Als u begint met slepen door elders op de
omtrek van het patroon te klikken, wordt een
nieuw punt ingevoegd of wordt de selectie van
de punten ongedaan gemaakt.
66
Page 68
Borduurpatronen een andere vorm geven
Klik op
Geselecteerde punt
Verwijderen
Punten invoegen
1Klik op de tab [Beginscherm].
2Klik op [Selecteren] in de groep [Selecteren]
en vervolgens op om de functie Punt
selecteren te selecteren.
U kunt de omtrek van een open vormpatroon
splitsen bij een punt.
1Selecteer een punt in een open vormpatroon.
2Klik op de tab [Vormen].
3Klik op [Splitsen bij punt] in de groep [Punt
bewerken] om de lijn te splitsen.
Punten verwijderen
1Selecteer het punt.
2Klik op de tab [Vormen].
3Klik op [Punt verwijderen] in de groep [Punt
bewerken]. Of druk op de <Delete>-toets om
het punt te verwijderen.
67
Page 69
Borduurpatronen een andere vorm geven
Basisbewerkingen in Layout & Editing
■ Omtrekken van gesloten
vormpatronen splitsen
U kunt het gesloten pad van een vormpatroon
splitsen. Het gesloten pad bestaat uit de punten die
zijn verbonden om het vormpatroon te creëren.
b
• Wanneer u de omtrek van een gesloten
vormpatroon splitst om een open vormpatroon
te creëren, kunt u geen eigenschappen voor
gebied naaien meer opgeven.
1Selecteer een punt in een gesloten
vormpatroon.
• De opdracht [Openen] is ook beschikbaar om
2Klik op de tab [Vormen].
3Klik op [Splitsen bij punt] in de groep [Punt
bewerken] om de lijn te splitsen.
een gesloten vormpatroon te veranderen in een
open vormpatroon.
cc “Eigenschappen van lijnuiteinden wijzigen” op
pagina 64
b
• Wanneer u een vormpatroon splitst in een vorm
waarop overlapping van twee kleurgebieden is
toegepast, wordt de overlapping van twee
kleurgebieden geannuleerd.
• Wanneer u een vormpatroon splitst in een vorm
waarop Tekst op omtrek plaatsen is toegepast,
wordt Tekst op omtrek plaatsen geannuleerd.
68
Page 70
Borduurpatronen een andere vorm geven
■ Twee open vormpatronen
verbinden
U kunt de eindpunten van twee vormpatronen
verbinden om één vormpatroon te creëren.
1Selecteer een eindpunt (begin- of eindpunt).
2Druk op de toets <Alt>.
→ De punten die u kunt verbinden, zien er als
volgt uit: ×.
b
Het andere eindpunt van het vormpatroon
waarvan het punt is geselecteerd, alsmede de
eindpunten (begin- en eindpunten) van andere
vormpatronen, zien er als volgt uit: ×.
■ De twee eindpunten van een
vormpatroon verbinden
U kunt de twee eindpunten van een open
vormpatroon verbinden om een gesloten
vormpatroon te maken.
1Selecteer een eindpunt (begin- of eindpunt).
2Druk op de toets <Alt>.
→ Het andere eindpunt ziet er als volgt uit: ×.
3Houd de <Alt>-toets ingedrukt terwijl u het
geselecteerde punt naar het andere eindpunt
sleept.
3Terwijl u de <Alt>-toets ingedrukt houdt,
sleept u het geselecteerde punt naar het
andere punt waarmee u het wilt verbinden.
→ De vorm van de aanwijzer verandert in
en een rood vierkantje verschijnt wanneer
de twee punten elkaar overlappen.
4Laat de muisknop los om de twee punten te
verbinden.
4Wanneer de twee punten elkaar overlappen
en het rode vierkant verschijnt, laat u de
muisknop los.
a
Wanneer u een vormpatroon sluit, verdwijnen de
eigenschappen voor gebied naaien mogelijk.
b
De opdracht [Sluiten] is ook beschikbaar om een
open vormpatroon te veranderen in een gesloten
vormpatroon.
cc “Eigenschappen van lijnuiteinden wijzigen” op
pagina 64
69
Page 71
Borduurpatronen een andere vorm geven
Basisbewerkingen in Layout & Editing
Naar curve
Naar recht
Rechte lijnen omvormen
naar curven en curven naar
rechte lijnen
1Selecteer het punt.
2Klik op de tab [Vormen].
3Klik op [Punt bewerken] in de groep [Punt
bewerken]. Klik vervolgens op [Naar recht]
of op [Naar curve].
Het curvetype wijzigen
1Selecteer een punt op een curve.
2Klik op de tab [Vormen].
3Klik op [Punt bewerken] in de groep [Punt
bewerken]. Klik vervolgens op [Naar
vloeiend], [Naar symmetrie] of op [Naar
spits].
Naar vloeiend
Naar symmetrie
Naar spits
4Sleep het effen zwarte handvat om de vorm
van de lijn aan te passen.
b
U kunt de vorm wijzigen door het effen zwarte
handvat aan weerszijden van het punt te
verslepen.
70
Page 72
Een steekpatroon bewerken
Een steekpatroon bewerken
Een vorm- of tekstpatroon
converteren naar een
steekpatroon
U kunt een vorm- of tekstpatroon converteren naar
een steekpatroon. Dan kunt u uitvoerige wijzigingen
doorvoeren door de positie van afzonderlijke steken
te wijzigen.
1Selecteer het vormpatroon en klik op de tab
[Vormen].
2Klik op [Converteren naar steken] in de
groep [Bewerken].
b
•U kunt [Converteren naar steken] ook
gebruiken om tekstpatronen te converteren naar
steekpatronen.
• In steekpatronen worden steken weergegeven
als doorlopende lijnen () en
overspringende steken als stippellijnen ().
• Als u een gedeelte selecteert van gegroepeerde
patronen, patronen die zijn ingesteld op
overlapping van twee kleurgebieden of tekst die
op een vorm is geplaatst, worden alle patronen
in de volledige groep geconverteerd naar
steekpatronen.
• Patronen die geen steken hebben, worden
verwijderd wanneer het patroon wordt
geconverteerd naar een steekpatroon.
Steekpatronen selecteren
op garenkleur
Houd de toets <Alt> ingedrukt en klik vervolgens op
de garenkleur voor de steekpatronen die u wilt
selecteren.
71
b
• Wanneer patronen op deze manier worden
geselecteerd, kunt u de garenkleur wijzigen.
cc “Garenkleur instellen” op pagina 46
• Als steekpatronen worden gegroepeerd, kunt u
patronen niet op deze manier op kleur
selecteren.
Page 73
Een steekpatroon bewerken
Basisbewerkingen in Layout & Editing
12
Steekpunten van een
steekpatroon selecteren
1Klik op de tab [Beginscherm].
2Klik op [Selecteren] in de groep [Selecteren]
en vervolgens op om de functie Punt
selecteren te selecteren.
b
• Wanneer u steekpunten selecteert, klik dan op
het steekpunt (en niet op een blanco gedeelte
van de Ontwerppagina). Anders zou u de
selectie van alle punten ongedaan maken.
• Als u op een overspringende steek klikt, worden
de punten aan beide uiteinden geselecteerd.
• U kunt meerdere steekpunten selecteren op
dezelfde manier als borduurpatroonpunten
worden geselecteerd.
cc “Punten selecteren” op pagina 66
a
U kunt steekpunten niet bewerken als het patroon
geen steekpatroon is. U kunt het patroon bekijken
in Effen weergave.
3Klik op het steekpatroon.
4Om één steekpunt te selecteren klikt u op een
leeg vierkantje.
■ Steekpunten verplaatsen
Sleep de geselecteerde steekpunten naar de
nieuwe plaats.
b
U kunt steekpunten verplaatsen op dezelfde
1 Geselecteerde punt
2 Niet-geselecteerde punt
manier als borduurpatroonpunten worden
verplaatst.
cc “Punten verplaatsen” op pagina 66
b
• Druk op de toets <Tab>.
→ Alle steekpatronen in de volgende kleur
worden geselecteerd.
• Druk op de toetsen <Shift> en <Tab>.
→ Alle steekpatronen in de vorige kleur
worden geselecteerd.
• Druk op de toetsen <Ctrl> en <Home>.
→ Het beginpunt van de eerste garenkleur
wordt geselecteerd.
• Druk op de toetsen <Ctrl> en <End>.
→ Het eindpunt van de laatste garenkleur
wordt geselecteerd.
• Selecteer minstens één punt in een gegeven
kleur en druk vervolgens op de toets <Home>.
→ Het beginpunt van de kleur wordt
geselecteerd.
• Selecteer minstens één punt in een gegeven
kleur en druk vervolgens op de toets <End>.
→ Het eindpunt van de kleur wordt
geselecteerd.
■ Steekpunten invoegen
Klik op een lijn tussen twee steekpunten om op die
plaats een nieuw punt in te voegen.
■ Steekpunten verwijderen
Druk op de toets <Delete> om het geselecteerde
steekpunt te verwijderen.
b
• Als u het eindpunt van een overspringende
steek verwijdert, wordt dit steekgedeelte
verwijderd en worden de steken voor en na de
overspringende steek verbonden.
• Als u een steekpunt wilt invoegen en de vorige
lijn wilt wijzigen in een overspringende steek,
houdt u de toetsen <Ctrl> en <Shift> ingedrukt
terwijl u op de lijn klikt.
72
Page 74
Een steekpatroon bewerken
Punten verbinden/steken
splitsen (steekpatronen)
U kunt één kleurpatroon in tweeën delen door
steken te splitsen op een punt. U kunt twee
kleurpatronen combineren tot één door punten te
verbinden. Als u een steekpatroon in meerdere
delen verdeelt, kunt u elk deel apart bewerken,
bijvoorbeeld de kleur ervan wijzigen.
■ Eén steekpatroon in tweeën
splitsen op het geselecteerde
punt
1Selecteer een punt in een steekpatroon.
2Klik op de tab [Steken].
3Klik op [Splitsen bij punt] in de groep
[Bewerken] om het steekpatroon te splitsen.
a
Als u een begin- of eindpunt selecteert, is de
opdracht [Splitsen bij punt] niet beschikbaar.
■ Twee steekpatronen verbinden tot
één
1Selecteer een eindpunt (begin- of eindpunt)
van een steekpatroon.
b
Selecteer het beginpunt van het steekpatroon door
op de toetsen <Ctrl> + <Home> te drukken.
Selecteer het eindpunt door op de toetsen <Ctrl>
+ <End> te drukken. Voor meer bijzonderheden,
zie “Steekpunten van een steekpatroon selecteren” op pagina 72.
→ Het steekpatroon wordt gesplitst op het
punt.
2Druk op de toets <Alt>.
→ De punten die u kunt verbinden, zien er als
volgt uit: ×.
b
Als u het beginpunt van een steekpatroon
selecteert, zien de eindpunten van de andere
steekpatronen er als volgt uit: ×. Als u het eindpunt
van een steekpatroon selecteert, zien de
beginpunten van de andere steekpatronen er als
volgt uit: ×.
73
Page 75
Een steekpatroon bewerken
Basisbewerkingen in Layout & Editing
3Terwijl u de <Alt>-toets ingedrukt houdt,
sleept u het geselecteerde punt naar het
andere punt waarmee u het wilt verbinden.
→ De vorm van de aanwijzer verandert in
en een rood vierkantje verschijnt wanneer
de twee punten elkaar overlappen.
2Klik op [Steken splitsen] in de [Functies] om
de functie [Steken splitsen] te selecteren.
→ Alle andere patronen worden grijs
weergegeven. Het geselecteerde patroon
verschijnt boven op andere patronen.
4Laat de muisknop los om de twee punten te
verbinden.
3Klik in de Ontwerppagina op het punt waarop
u wilt beginnen de omtreklijnen te tekenen.
4Ga door met klikken in de Ontwerppagina om
elke hoek van de omtrek rond het af te snijden
gebied op te geven.
b
Als de punten verbonden zijn, heeft het patroon de
garenkleur van het patroon dat als eerste in de
naaivolgorde stond voordat u de punten verbond.
Gedeelten van een
steekpatroon afsplitsen
1Selecteer een steekpatroon en klik op de tab
[Steken].
b
Om het laatste punt dat u hebt opgegeven te
verwijderen klikt u met de rechtermuisknop.
5Dubbelklik in de Ontwerppagina om het af te
splitsen gedeelte op te geven.
b
Het afgesplitste gedeelte wordt verplaatst naar het
eind van de naaivolgorde.
cc “Naaivolgorde controleren en bewerken” op
pagina 82
74
Page 76
Een steekpatroon bewerken
Voor splitsen
Na splitsen
Steek
Blokken
Vor men
Steekpatronen splitsen
naar kleur
1Selecteer het steekpatroon/de steekpatronen
en klik op de tab [Steken].
2Klik op [Splitsen naar kleur] in de groep
[Bewerken].
→ Rond elk gedeelte van het steekpatroon
worden stippellijnen weergegeven.
Steekpatronen converteren
U kunt steekpatronen converteren naar twee
soorten vormpatronen.
Converteren naar blokken
Het patroon wordt geconverteerd met behoud van
de meerdere naairichtinglijnen.
Gebruik deze optie wanneer u een borduurpatroon
met satijn- of vulsteken wilt vergroten of verkleinen.
Converteren naar omtrek
Bij de conversie van het patroon wordt de vorm van
de omtrek gevolgd.
b
• Na de conversie kunnen de omtrekpatronen
worden bewerkt.
cc “Naaitype instellen” op pagina 49
“Naairichting opgeven” op pagina 51
“Naai-eigenschappen opgeven” op
pagina 54
“Borduurpatronen een andere vorm
geven” op pagina 66
• Meer bijzonderheden over het vorm- en
steekpatroon vindt u op pagina 8.
■ Steekpatroon converteren naar
blokken
U kunt steekpatronen converteren naar blokken
(groepen vormpatronen met meerdere
naairichtinglijnen). In blokpatronen (vormen) kunt u
naaitypen en naai-eigenschappen wijzigen. Ook
kan het patroon gemakkelijk worden bewerkt.
*Blokken: (groep vormpatronen met meerdere
naairichtinglijnen)
Na de conversie kunt u diverse bewerkingen
uitvoeren.
75
1Selecteer het steekpatroon/de steekpatronen
en klik op de tab [Steken].
2Klik op [Converteren naar blokken] in de
groep [Bewerken].
Page 77
Een steekpatroon bewerken
Basisbewerkingen in Layout & Editing
1
2
3Verplaats de schuif om de gewenste
gevoeligheid te selecteren. Klik op [OK].
1Selecteer het steekpatroon/de steekpatronen.
2Klik op de tab [Steken].
3Klik op [Converteren naar omtrek] in de
groep [Bewerken]. Klik vervolgens op
[Geheel converteren naar contour] of op
[Delen converteren naar contouren].
b
De instelling [Normaal] geeft doorgaans een
bevredigend resultaat. Afhankelijk van de
complexiteit van het patroon is mogelijk een [Grof]
of [Fijn] instelling gewenst.
→
→
Het steekpatroon wordt geconverteerd naar
gegroepeerde vormpatronen. Na de conversie
naar vormpatronen kunnen de omtrekken van
het steekpatroon worden bewerkt.
cc Meer bijzonderheden vindt u in
onderstaande aanwijzingen:
“Naaitype instellen” op pagina 49
“Naai-eigenschappen opgeven” op
pagina 54
“Borduurpatronen een andere vorm
geven” op pagina 66
“Naairichting opgeven” op pagina 51
b
• Lijn naaien in de gecreëerde omtrekpatronen
• Als de opdracht [Geheel converteren naar
• Als meerdere omtrekpatronen worden
a
De opdracht [Converteren naar blokken] kan
niet worden gebruikt met sommige steekpatronen
die zijn geïmporteerd van originele kaarten.
• Als er een opening (gebied zonder stiksel, wel
De omtrekpatronen worden gemaakt en de
oorspronkelijke steekpatronen worden verwijderd.
wordt ingesteld op [Niet genaaid (lijn)], en
gebied naaien wordt ingesteld op [Vulsteek].
contour] is geselecteerd, wordt de garenkleur
ingesteld op de eerste kleur in de naaivolgorde
voor het oorspronkelijke steekpatroon.
gecreëerd van één steekpatroon, worden de
omtrekpatronen gegroepeerd.
omgeven door stiksel) in het oorspronkelijke
steekpatroon is, kunt u overlapping van
kleurgebieden toepassen.
■ Steekpatroon converteren naar
omtrekpatroon
U kunt omtrekpatronen maken voor elke kleur in een
steekpatroon of van een omtrek rond een geheel
patroon.
1 Geheel converteren naar contour
2 Delen converteren naar contouren
76
Page 78
Borduurpatronen controleren
Borduurpatronen controleren
Zoomen
1Klik op de tab [Beginscherm].
2Klik op of op in de groep
[Functies].
: klik in de Ontwerppagina om in te zoomen.
(Klik met de rechtermuisknop in de
Ontwerppagina om uit te zoomen.)
: klik in de Ontwerppagina om uit te zoomen.
(Klik met de rechtermuisknop in de
Ontwerppagina om in te zoomen.
Ook kunt u klikken op naast en
vervolgens op [Alles zoomen], [Zoomen op
geselecteerd object] of op[Zoomen naar
ware grootte].
Werken met de functie Pannen
Met de functie Pannen kunt u gemakkelijk veranderen
welk gedeelte van het werkgebied wordt
weergegeven.
1Klik op de tab [Beginscherm].
2Klik op in de groep [Functies].
3Sleep het werkgebied om het gewenste
gedeelte te bekijken.
b
• U kunt het werkgebied ook pannen wanneer elke
andere functie is geselecteerd. Hiertoe houdt u de
<Spatietoets>
sleept.
• Als u horizontaal wilt schuiven, houdt u de
toets ingedrukt terwijl u het muiswieltje draait.
-toets ingedrukt terwijl u de aanwijzer
<Alt>
-
Alles zoomen
De hele Ontwerppagina wordt zo
weergegeven dat deze precies in het venster
past. U kunt dezelfde bewerking uitvoeren
door te klikken op in de groep [Functies].
Zoomen op geselecteerd object
De Ontwerppagina geeft dan alleen de
geselecteerde objecten weer.
Zoomen naar ware grootte
De Ontwerppagina wordt weergegeven op
ware grootte.
b
• U kunt ook zoomen door de [Zoomen]-schuif in
de statusbalk te slepen of door te klikken op de
Zoomen-grootte.
• U kunt ook in- en uitzoomen wanneer een andere
functie is geselecteerd door de
ingedrukt te houden terwijl u het muiswieltje draait.
cc “Venster Layout & Editing” op pagina 11
77
<Ctrl>
-toets
Page 79
Borduurpatronen controleren
Basisbewerkingen in Layout & Editing
1
4
2
3
Werken met de functie
Maat
1Klik op de tab [Beginscherm].
2Klik op in de groep [Functies].
De weergave van het
borduurontwerp wijzigen
1Klik op de tab [Weergave].
2Klik op [Ononderbroken], [Steek] of op
[Realistisch] in de groep [Weergavemodus].
3Klik op de twee punten aan weerszijden van
de afstand die u wilt meten.
→ De lengte wordt weergegeven in de
statusbalk.
■ Effen weergave
■ Stekenweergave
1 Lengte
2 Breedte
3 Hoogte
4 Hoek
b
Wanneer de linialen worden weergegeven, klikt u
op / om van maateenheid te wisselen
tussen millimeter en inch.
U kunt een stekenweergave bekijken om te zien hoe
het stiksel is verbonden.
78
Page 80
Borduurpatronen controleren
AANUIT
b
Als is geselecteerd onder [Machinetype]
in het dialoogvenster [Ontwerpinstellingen] klikt
u op de tab [Weergave]. Vervolgens schakelt u
het selectievakje [Draadknippen weergeven] in
om de draadkniplocaties te bekijken in de
Ontwerppagina.
■ Realistisch voorbeeld
In een realistisch voorbeeld kunt u zien hoe het
ontwerp er uitziet als het is genaaid.
b
Instellingen van Realistisch voorbeeld
wijzigen
1. Klik op de tab [Weergave].
2. Klik op [Instellingen van realistisch voorbeeld] in de groep [Weergavemodus].
3. Geef zo nodig instellingen op voor
[Draaddikte], [Contrast] en [Helderheid].
Klik vervolgens op [Toepassen] ([OK]).
79
Page 81
Borduurpatronen controleren
Basisbewerkingen in Layout & Editing
c
g
hi
a
b
d
e
f
Het stiksel controleren in de steeksimulator
1Klik op de knoppen om een stimulatie van het stiksel weer te geven.
a Hiermee start u de steeksimulatie. Tijdens
de steeksimulatie verandert deze knop in
. U kunt hierop klikken om de
simulatie tijdelijk te stoppen.
b Hiermee wordt de simulatie gestopt en
gaat u terug naar het vorige scherm.
c De schuif geeft de huidige plaats in de
simulatie aan. Bovendien kunt u de plaats
in de simulatie wijzigen met de schuif.
: Hiermee gaat u terug naar het begin
van het stiksel en stopt u de simulatie.
: Hiermee gaat u door naar het eind
van het stiksel en stopt u de simulatie.
d Sleep de schuif om de simulatiesnelheid
aan te passen.
e Schakel dit selectievakje in om
a
Als de steeksimulator niet wordt weergegeven
onder in het venster, klikt u op [Steeksimulator] in
het tabblad [Weergave].
begin van de steken voor de volgende
kleur.
i Hiermee geeft u het momenteel getoonde
patroon/totaal aantal deelgebieden in het
patroon weer.
(Wordt alleen weergegeven voor
gesplitste borduurpatronen.)
: hiermee gaat u terug naar het
begin van de steken in het huidige of
vorige deelgebied.
: hiermee gaat u vooruit naar het
begin van het ontwerp in het volgende
deelgebied
automatisch door de simulatie van het
patroon te schuiven wanneer het te groot
is om volledig weer te geven.
f Klik om het onderste gedeelte van de
Steeksimulator te verbergen. Klik op
om het opnieuw weer te geven.
g Hiermee geeft u het aantal huidige
steken/totaal aantal steken weer.
: hiermee zet u de
b
• De functies zoomen en pannen kunt u gebruiken
terwijl een simulatie wordt weergegeven. Als u
een andere opdracht selecteert, stopt de
simulatie.
• Als u een waarde opgeeft bij
de simulatie terug/vooruit naar de aangegeven
locatie.
g, h of i, gaat
simulatie op het aangegeven aantal
steken terug.
: hiermee zet u de
simulatie op het aangegeven aantal
steken vooruit.
h Hiermee geeft u het nummer van de kleur
die wordt getekend/het totaal aantal
gebruikte kleuren weer.
: hiermee gaat u terug naar het
a
• Als u een patroon had geselecteerd toen de
steeksimulatie startte, wordt alleen het
geselecteerde patroon getekend in de simulatie.
• Het selectievakje [Auto-schuiv.] is niet
beschikbaar in Realistisch voorbeeld.
begin van de steken voor de huidige of
vorige garenkleur.
: hiermee gaat u vooruit naar het
80
Page 82
Borduurpatronen controleren
AAN
UIT
Ontwerpen bekijken in het
referentievenster
1Klik op de tab [Weergave].
2Schakel het selectievakje
[Referentievenster] in de groep [Tonen/
verbergen] in.
■ Zoomen
U kunt de weergave in het Referentievenster
wijzigen tussen de volledige Ontwerppagina of
alleen het borduurpatroon.
Het weergavegebiedkader (rode rechthoek) geeft
aan welk deel van het ontwerp wordt weergegeven
in de Ontwerppagina.
81
Page 83
Borduurpatronen controleren
Basisbewerkingen in Layout & Editing
abcd
efg h
■ Het weergavegebiedkader
verplaatsen/vergroten/verkleinen/
opnieuw tekenen
Naaivolgorde controleren
en bewerken
Welk deel van het ontwerp wordt weergegeven in de
Ontwerppagina kunt u selecteren in het
Referentievenster.
a Selecteer hoe patronen worden
weergegeven in het deelvenster
[naaivolgorde].
b Selecteer de gewenste opdracht om de
naaivolgorde te wijzigen.
c Naaivolgorde optimaliseren
Klik hierop om de naaivolgorde zo te
wijzigen dat de gedeelten van de
opgegeven objecten die dezelfde kleur
hebben, ook samen worden genaaid.
d kleurgebied
Stel de kleur van het geselecteerde object
in.
e Hiermee toont/verbergt u de genaaide
objecten in het werkvlak.
f Vergrendelen
Klik hierop om het geselecteerde object te
verbergen zodat het niet kan worden
bewerkt.
g Afknippen van verspringende steken
U kunt de functie Afknippen van
verspringende steken in- of uitschakelen.
In plaats van het weergavegebiedkader te
verplaatsen kunt u het ook opnieuw tekenen om het
gewenste deel van het ontwerp weer te geven in de
Ontwerppagina.
h Patronen selecteren
Hiermee selecteert u de patronen in de
Ontwerppagina.
1Klik op de tab [Weergave].
a
Met het kader kunt u selecteren welk gebied van
het referentievenster vergroot wordt
weergegeven.
2Klik op [naaivolgorde] in de groep [Tonen/
verbergen].
Door op de knop te klikken schakelt u tussen
naaivolgorde tonen en verbergen.
82
Page 84
Borduurpatronen controleren
AANUIT
12
34
3
Klik op in het deelvenster
vervolgens op
kleurvolgorde]
[Zoomen]
Zoomen
Klik hierop om elk patroon te vergroten
tot dit het kader opvult.
Tonen op kleurvolgorde
Klik hierop om alle patronen van
dezelfde kleur die samen worden
genaaid weer te geven in één kader.
[naaivolgorde]
en
[Tonen op
.
en
■ Naaivolgorde optimaliseren
U kunt de naaivolgorde en de begin- en eindpunten
automatisch aanpassen om het aantal garenkleurwisselingen
en verspringende steken te beperken.
Klik op om de
naaivolgorde te optimaliseren.
Voor het patroon rechts (de
nummers geven de
naaivolgorde aan) wordt de
naaivolgorde aangepast zoals
aangegeven in onderstaande
illustratie.
b
Wanneer meerdere patronen
van één kleur worden
gecombineerd in één kader,
verschijnt links van dat
kader.
Klik op om de
gecombineerde patronen van
één kleur weer te geven in
afzonderlijke kaders.
verschijnt onder het eerste
kader en elk kader wordt
weergegeven met een
subnummer achter het eerste.
Dit geeft de naaivolgorde aan
binnen de patronen van
dezelfde kleur.
Klik op om alle patronen
van dezelfde kleur weer te
combineren in één kader.
De naaivolgorde wordt aangepast zodat patronen van
dezelfde kleur in optimale volgorde worden gegroepeerd.
Bovendien worden patronen van dezelfde kleur
geoptimaliseerd, zodat het eindpunt van het vorige
patroon en het beginpunt van het volgende patroon
het dichtst bij elkaar liggen.
a
Maar overlappende patronen
worden in de geschiktste
naaivolgorde gezet.
83
Page 85
Borduurpatronen controleren
Basisbewerkingen in Layout & Editing
12
■ Een patroon selecteren
b
• Ook de patronen in vergrendelde kaders en
verborgen kaders worden geoptimaliseerd.
• De naaivolgorde van ontwerpen met meerdere
ringposities wordt niet geoptimaliseerd.
cc “Naaivolgorde optimaliseren” op pagina 38
1Klik op een kader dat het patroon bevat in het
deelvenster [naaivolgorde].
■ Naaivolgorde bewerken
U kunt de naaivolgorde wijzigen
door het kader dat het patroon
bevat te selecteren en dit kader
naar de nieuwe plaats te
slepen. De rode lijn die wordt
weergegeven, geeft aan naar
welke plek het kader wordt
verplaatst.
U kunt het kader ook
verplaatsen door te klikken op
in het deelvenster
[naaivolgorde] en vervolgens
op de gewenste opdracht in het
menu dat verschijnt.
1 Blauwe lijn
2 Lopende lijn
b
Om meerdere patronen te selecteren houdt u de
toets <Shift> of <Ctrl> ingedrukt terwijl u klikt op
de kaders voor de gewenste patronen. Ook kunt u
meerdere kaders selecteren door de aanwijzer er
overheen te slepen.
Eerste naaien
Klik hierop om het geselecteerde patroon te
verplaatsen naar het begin van de naaivolgorde.
Vorige naaien
Klik hierop om het geselecteerde patroon in de
naaivolgorde één plaats naar voren te verplaatsen.
Volgende naaien
Klik hierop om het geselecteerde patroon in de
naaivolgorde één plaats naar achteren te
verplaatsen.
Laatste naaien
Klik hierop om het geselecteerde patroon te
verplaatsen naar het einde van de naaivolgorde.
a
Na het wijzigen van de naaivolgorde controleert u
het stiksel om te zien of overlappende patronen
niet worden genaaid in een onjuiste volgorde.
2Klik op in het deelvenster [naaivolgorde]
om het patroon te selecteren in de
Ontwerppagina dat overeenkomt met het
kader dat is geselecteerd in het deelvenster
[naaivolgorde]. Het patroon kan ook worden
geselecteerd door in het deelvenster
[naaivolgorde] te dubbelklikken op het kader
ervan.
84
Page 86
Borduurpatronen controleren
AANUIT
■ Kleuren wijzigen
1Selecteer één of meer kaders in het
deelvenster [naaivolgorde] en klik op
boven in het deelvenster [naaivolgorde].
→ Het deelvenster Kleur wordt weergegeven
voor de andere deelvensters.
2Klik op de gewenste kleur in het deelvenster
[Kleur].
■ Kaders die niet worden genaaid
tonen/verbergen
Kaders met patronen die niet worden genaaid kunt
u tonen of verbergen.
Klik op en op [Objecten zonder steken verbergen].
cc “Deelvenster Kleur” op pagina 46
■ Naai-eigenschappen wijzigen
1Selecteer in het deelvenster [naaivolgorde]
één of meer kaders die een ander patroon
bevatten dan een steekpatroon.
→ De naaitypeselector voor het
geselecteerde kader verschijnt.
2Klik op de tab [Naai-eigenschappen].
Als het deelvenster [Naai-eigenschappen]
niet wordt weergegeven, klikt u op de tab
[Weergave] en op [Eigenschappen] en
vervolgens op [Naai-eigenschappen].
3Wijzig de naai-eigenschappen en het
naaitype.
cc "Naaitypen lijn", “Naaitypen gebied” op
pagina 49 en “Naai-eigenschappen
opgeven” op pagina 54
De standaardinstelling is dat kaders met patronen
die niet worden genaaid, worden verborgen.
Wanneer kaders met patronen die niet worden
genaaid worden weergegeven, kunt u dit kader
selecteren en het patroon bewerken.
85
Page 87
Borduurpatronen controleren
Basisbewerkingen in Layout & Editing
AAN
UIT
■ Borduurpatronen tonen
Elk borduurpatroon kan worden getoond of
verborgen in de Ontwerppagina. U kunt
overlappende borduurpatronen gemakkelijk
bewerken als het patroon dat niet wordt bewerkt,
verborgen is.
Selecteer een kader en klik op .
■ Borduurpatronen vergrendelen
U kunt borduurpatronen vergrendelen om te
voorkomen dat ze worden verplaatst of verwijderd.
U kunt vergrendelde borduurpatronen niet
selecteren of bewerken in de Ontwerppagina.
Selecteer een kader en klik op .
b
• Kaders met bevatten meerdere patronen
van dezelfde kleur. Als u deze kaders selecteert
om te vergrendelen, worden alle patronen in het
kader vergrendeld.
• verschijnt als de vergrendelinstelling niet
gelijk is voor alle patronen in een kader met een
ernaast.
• Als u de lijn of het gebied vergrendelt van een
borduurpatroon dat bestaat uit een omtrek en
een binnengebied, wordt het volledige
borduurpatroon vergrendeld.
b
• Als u een gedeelte vergrendelt van een
gecombineerd patroon, zoals gegroepeerde
patronen, tekstindeling op een curve of patronen
met overlapping, wordt het volledige
borduurpatroon vergrendeld.
• Kaders met bevatten meerdere patronen
van dezelfde kleur. Als u deze kaders selecteert
om weer te geven, worden alle patronen in het
kader weergegeven.
• verschijnt als de weergave-instelling niet
gelijk is voor alle patronen in een kader met een
ernaast.
• Als u de lijn of het gebied weergeeft van een
borduurpatroon dat bestaat uit een omtrek en
een binnengebied, wordt het volledige
borduurpatroon weergegeven.
86
Page 88
Borduurpatronen controleren
AAN
UIT
Afknippen van
verspringende steken
De functie Afknippen van verspringende steken kan
worden in- of uitgeschakeld.
a
Deze instellingen worden alleen toegepast
wanneer u borduurt met onze borduurmachines
met meerdere naalden. Voordat u deze
instellingen kunt toepassen, moet u
selecteren onder [Machinetype] in het
dialoogvenster [Ontwerpinstellingen].
cc “De instellingen van de ontwerppagina
opgeven” op pagina 14
De knop Afknippen van verspringende steken
() is beschikbaar in het deelvenster
[naaivolgorde].
Selecteer een kader en klik op .
b
• verschijnt als de instelling voor
draadknippen niet gelijk is voor alle patronen in
een kader met ernaast.
• De draad wordt afgeknipt voordat van
garenkleur wordt gewisseld, zelfs als
[Afknippen van verspringende steken] is
uitgeschakeld voor het kader.
• Klik op de tab
selectievakje
[Weergavemodus]
draadkniplocaties weergegeven in de Ontwerppagina.
[Weergave]
[Draadknippen weergeven]
en schakel vervolgens het
in. Dan worden de
in de groep
Over de instelling Minimumlengte
verspringende steek draadknippen
• U kunt de lengte voor verspringende steken
opgeven op het tabblad [Uitvoeren] in het
dialoogvenster [Ontwerpinstellingen]. (U opent
dit door te klikken op en vervolgens op
[Ontwerpinstellingen]).
• Als de lengte voor verspringende steken kleiner
is dan de lengte die is opgegeven voor
[Minimumlengte verspringende steek
draadknippen], wordt de draad niet afgeknipt, zelfs als [Afknippen van verspringende
steken] is ingesteld.
• Of [Minimumlengte verspringende steek
draadknippen] beschikbaar is hangt af van het
machinemodel dat is geselecteerd. Meer
bijzonderheden vindt u in de
bedieningshandleiding bij de machine.
87
Page 89
Borduurpatronen controleren
Basisbewerkingen in Layout & Editing
b
U kunt als standaardinstelling opgeven of
draadknippen al dan niet wordt toegepast op
objecten die worden gecreëerd.
Klik op [Optie] boven het lint en vervolgens op
[Opties] om het dialoogvenster [Opties] te
openen. Klik vervolgens op [Afknippen van verspringende steken] en schakel het
selectievakje [Afknippen verspringende steken toev. aan ingev.patronen.] in of uit.
U kunt commentaar en informatie over het patroon
toevoegen aan een opgeslagen .pes-bestand.
b
U kunt schakelen tussen de informatie die wordt
cc “Afknippen van verspringende steken
toevoegen aan nieuwe patronen” op
pagina 302
cc “Afknippen van verspringende steken” op
pagina 16, “Machinaal draadknippen
volgens de instellingen die zijn
opgegeven in Layout & Editing” op
pagina 297 en “Afknippen van
verspringende steken toevoegen aan
nieuwe patronen” op pagina 302
weergegeven in de kleurenkaart.
• Kleurwisselingen
De garenkleurinformatie voor elke
kleurwisseling wordt weergegeven. Zo kunt u
het totaal aantal garenkleurwisselingen
controleren.
Borduurontwerpinformatie
controleren
Klik op en op [Eigenschappen ontwerp].
• Aantal kleuren
De garenkleurinformatie voor de benodigde
garens wordt weergegeven. Zo kunt u het totaal
aantal garenkleuren controleren.
88
Page 90
Borduurpatronen controleren
b
• U kunt de eigenschappen van afzonderlijke
patronen in het borduurontwerp controleren
door het patroon te selecteren voordat u dit
dialoogvenster opent. In dit geval zorgt u door
het uitschakelen van het selectievakje [Toon info over geselecteerde objecten] dat in het
dialoogvenster eigenschappen voor alle
patronen in de Ontwerppagina worden
weergegeven.
• Als de Ontwerppagina was ingesteld op
[Aangepast formaat] of het [Ringformaat] op
universele ring (100 × 172 mm of 130 × 300 mm)
of het jumboraam (360 × 360 mm), verschijnt
een dialoogvenster [Eigenschappen ontwerp]
met de naai-informatie voor elke ring van het
patroon in de Ontwerppagina.
• U kunt bestanden zoeken in Design Database
op de ingevoerde informatie.
89
Page 91
Borduurontwerpen openen/importeren
Basisbewerkingen in Layout & Editing
Borduurontwerpen openen/importeren
Een nieuw
borduurontwerp maken
Klik op en op [Nieuw].
b
U kunt het formaat van de Ontwerppagina
wijzigen.
cc “De instellingen van de ontwerppagina
opgeven” op pagina 14
b
• Als u de gegevens in de geselecteerde map wilt
weergeven als miniaturen in het dialoogvenster
[Bladeren] klikt u op [Bladeren].
Als u een gedetailleerder ontwerp wilt weergeven, selecteert
u het bestand en klikt u vervolgens op
[Voorbeeld]
.
Layout & Editing-bestand
openen
1Klik op en op [Openen].
2Selecteer het station, de map en het bestand.
Klik vervolgens op [Openen], of dubbelklik op
het pictogram van het bestand.
• Als u het weergegeven bestand wilt openen,
klikt u op [Openen].
• Als geen bestanden worden vermeld, bevinden zich
geen PES-bestanden in de geselecteerde map.
Selecteer een map die een PES-bestand bevat.
• Als het geselecteerde bestand van een ander
bestandstype dan .pes is, verschijnt het bericht
“Onverwacht bestandsformaat” in het
venster
[Voorbeeld]
.
b
U kunt een bestand openen op een van de
volgende manieren.
• Sleep het borduurontwerp van de Windows
Verkenner naar het Layout & Editing-venster.
• Dubbelklik op het borduurontwerpbestand in
Windows Explorer.
• Dubbelklik op het borduurontwerpbestand in de
Design Database.
90
Page 92
Borduurontwerpen openen/importeren
1
Borduurontwerpen
importeren
In het deelvenster [Importeren] kunt u
borduurbestanden importeren. Meer
bijzonderheden over het deelvenster [Importeren]
vindt u in “Voorbeeld van het importeren van borduurgegevens” op pagina 13.
■ Vanuit Ontwerpbibliotheek
1Klik op de tab [Beginscherm].
2Klik op [Patronen importeren] in de groep
[Importeren] en vervolgens op [uit
Ontwerpbibliotheek].
■ Vanuit een map
1Klik op de tab [Beginscherm].
2Klik op [Patronen importeren] in de groep
[Importeren] en vervolgens op [van
bestand].
3Klik op .
3Selecteer in de selector [Categorie] een
categorie om de overeenkomstige
borduurgegevens weer te geven.
4Selecteer het bestandspictogram van het te
importeren ontwerp en klik op [Importeren].
1 Hier wordt het pad naar de momenteel
geselecteerde map weergegeven.
91
Page 93
Borduurontwerpen openen/importeren
Basisbewerkingen in Layout & Editing
4Selecteer een map en klik op [OK].
■ Vanuit een borduurkaart
1Plaats een originele kaart in de USB-
kaartschrijfmodule.
cc Zie “Met een originele kaart gegevens
overbrengen naar een machine” op
pagina 202
2Klik op de tab [Beginscherm].
3Klik op [Patronen importeren] in de groep
[Importeren] en vervolgens op [van kaart].
5
Klik op
[Bestandstype]
[Importeren]
bestandsnaamextensies van de
borduurgegevens die u wilt weergeven en klik
[OK]
op
. Selecteer de
.
in het deelvenster
→ Wanneer de kaart is gelezen, worden de
borduurontwerpen op de kaart
weergegeven.
6Selecteer het bestandspictogram en klik op
[Importeren].
a
Wanneer u een ontwerp van een andere fabrikant
importeert, moet u een ontwerp kiezen dat in de
Ontwerppagina past.
b
Aangezien DST-bestanden geen
garenkleurinformatie bevatten, zien de kleuren
van een geïmporteerd DST-bestand er mogelijk
anders uit dan verwacht. U kunt de garenkleuren
wijzigen met functies in het deelvenster
[naaivolgorde] door de <Alt>-toets ingedrukt te
houden terwijl u een steekpatroon selecteert.
cc “Steekpatronen selecteren op garenkleur” op
pagina 71
• Bij het importeren van DST-bestanden kunt u
het aantal verspringende steken voor
draadknippen opgeven.
cc “Het aantal sprongen opgeven voor een
borduurontwerp in een DST-bestand” op
pagina 301
4Selecteer het bestandspictogram en klik op
[Importeren].
a
Vanwege auteursrechten kunnen sommige
originele kaarten niet worden gebruikt met deze
functie.
92
Page 94
Borduurontwerpen openen/importeren
Vectorafbeeldingen
importeren (WMF/EMF/SVG)
Vectorafbeeldingen in bestandstype “.wmf”
(Windows Metafile), “.emf” (Enhanced Metafile) en
“.svg” (Scalable Vector Graphics) kunt u
converteren naar vormpatronen.
1Klik op de tab [Beginscherm].
2Klik op [Patronen importeren] in de groep
[Importeren] en vervolgens op [uit
vectorafbeelding].
3Selecteer het station, de map en het bestand.
Klik vervolgens op [Openen].
a
• Afbeelding, tekst, breedte van de lijn, tekst,
gradatie, dekking en andere stijlen of
kenmerken van de afbeelding worden niet
geïmporteerd. Bij bestanden van het type “.emf”
en “.svg” worden de gegevens geconverteerd
met behoud van curven.
• De gegevens op alle lagen van een SVGbestand – ongeacht of deze worden getoond of
verborgen – worden geconverteerd naar het
borduurpatroon.
■ Borduurpatroon maken met
vectorafbeeldingen die zijn
getekend met andere
beeldbewerkingstoepassingen
Als ze zijn geconverteerd naar “.svg”-bestandstype,
kunt u vectorafbeeldingsbestanden die zijn gemaakt
met andere, in de handel verkrijgbare toepassingen
(zoals “.ai” (Adobe Illustrator Artwork) en “.cdr”
(CorelDraw)) importeren.
Converteer eerst de vectorafbeeldingsbestanden
met uw toepassingen naar bestandstype WMF,
EMF of SVG en importeer ze vervolgens in
PE-DESIGN volgens de stappen in
“Vectorafbeeldingen importeren (WMF/EMF/SVG)”.
→ De geïmporteerde afbeelding verschijnt in
de ontwerppagina Ontwerppagina.
b
Rasterbeeldbestanden (bijv. “.bmp” en “.jpg”) kunt
u gebruiken als achtergrondafbeeldingen in
PE-DESIGN. Of u kunt ze converteren naar
borduurpatronen met de Afbeelding naar steekwizard.
cc Voor meer bijzonderheden, zie pagina 131.
93
Page 95
Borduurontwerpen openen/importeren
Basisbewerkingen in Layout & Editing
Borduurontwerpen
importeren uit Design
Center
a
Het maximale vergrotingspercentage dat u kunt
opgeven is het percentage dat het ontwerp
vergroot tot het formaat van de Ontwerppagina.
1Start Design Center en open het bestand.
cc “Origineel-beeldstadium” op pagina 212
en “Een bestand openen” op pagina 223
2Klik op de tab [Beginscherm].
3Klik op [Patronen importeren] in de groep
[Importeren] en vervolgens op [uit Design
Center].
4Geef de instellingen op naast [Importeren],
[Vergroting] en [Afdrukstand] en klik op
[Importeren].
Importeren
Als steken:
Hiermee importeert u borduurpatronen die
zijn gecreëerd in Design Center.
Als contouren:
Hiermee borduurt u borduurpatronen die zijn
gemaakt in het Design Center als
omtrekpatronen. U kunt deze gegevens op
dezelfde manier bewerken als patronen die
zijn gemaakt in Layout & Editing.
94
Page 96
Opslaan en afdrukken
Opslaan en afdrukken
Opslaan
■ Overschrijven
Klik op en op [Opslaan].
b
Hebt u nog geen naam opgegeven of wordt het
bestand niet gevonden, dan verschijnt het
dialoogvenster [Opslaan als].
■ Opslaan onder een andere naam
1Klik op en op [Opslaan als].
a
Als u een bestandstype van een vorige
softwareversie kiest, moet u bedenken dat u
opgeslagen PES-bestanden kunt openen met een
vorige versie van de software, maar dat alle
opgeslagen ontwerpen worden geconverteerd
naar een steekpatroon.
3
Klik op
[Opslaan]
→ De nieuwe bestandsnaam verschijnt in de
titelbalk van het venster Layout & Editing.
■ Ontwerp uitvoeren in een ander
bestandstype
U kunt gegevens die worden weergegeven in de
Ontwerppagina exporteren als bestand van een
ander bestandstype (.dst, .hus, .exp, .pcs, .vip,
.sew, .jef, .csd, .xxx en .shv).
1Klik op en op [Exporteren].
om de gegevens op te slaan.
2Selecteer het station en de map en typ
vervolgens de bestandsnaam.
95
2Selecteer het station en de map en typ
vervolgens de bestandsnaam.
Page 97
Opslaan en afdrukken
Basisbewerkingen in Layout & Editing
a
c
d
f
b
e
i
g
h
3Selecteer een bestandstype (.dst, .exp, .pcs,
.hus, .vip, .shv, .jef, .sew, .csd, of .xxx) waarin
u het bestand wilt exporteren.
b
U kunt de instelling [Aantal sprongen voor
afwerking] opgeven voor uitvoeren naar een .dst-
bestand. Klik voorafgaand aan het uitvoeren op de
knop [Optie] en achtereenvolgens op [Opties], [DST-instellingen] om de instellingen op te
geven.
cc
“Het aantal sprongen opgeven voor een
borduurontwerp in een DST-bestand” op pagina 301
a Geef het papierformaat op.
b Geef de afdrukstand van het papier op.
c Als u het borduurpatroon wilt afdrukken,
selecteert u [Afdrukmodus
borduurontwerp].
d Type van afdruk
Werkelijke grootte:
Selecteer deze optie als u het ontwerp
op ware grootte wilt afdrukken en de
naai-informatie (afmetingen van
borduurpatroon, naaikleurvolgorde,
aantal steken en positie van
borduurring) op aparte pagina’s.
Verkleind:
a
• Sommige patronen die zijn geïmporteerd van
originele kaarten kunt u niet exporteren.
• Gesplitste borduurpatronen en patronen voor het
jumboraam of de universele ring worden geëxporteerd
als één bestand, niet gesplitst in gedeelten.
Selecteer deze optie als u een verkleinde
afbeelding samen met alle bovenstaande
gegevens op één pagina wilt afdrukken.
e Afdrukoptie
Afbeelding afdrukken:
Schakel dit selectievakje in als u naast
het borduurpatroon ook de afbeelding
wilt afdrukken die is geïmporteerd in de
Afdrukken
Ontwerppagina. Elk gedeelte van de
afbeelding dat buiten het afdrukgebied
■ Printerinstellingen opgeven
Voordat u afdrukt, moet u mogelijk de afdrukinstellingen
voor de borduurontwerpbestanden wijzigen.
1Klik op en vervolgens op [Afdrukken] en
op [Printerinstelling].
voor het borduurpatroon valt, wordt
echter niet afgedrukt.
Naaivlak afdrukken en centeraxes:
(Deze instelling is alleen beschikbaar
wanneer
[Werkelijke grootte]
is
geselecteerd.)
: Schakel deze optie in als u zwarte lijnen
wilt afdrukken om het naaigebied aan
te geven (zie“Naaigebied opgeven” op pagina 16) en de middenassen voor de
gegevens wilt afdrukken.
: Schakel deze optie in als u een
borduurpositiemarkering in het
midden van de assen wilt afdrukken.
(U kunt deze instelling niet selecteren
als [Jumboraam] is geselecteerd als
Ontwerppagina-formaat.)
Sjabloonraster afdrukken:
Schakel dit selectievakje in als u groene
lijnen wilt afdrukken die het raster aangeven
dat wordt afgedrukt op het borduurvel dat bij
de ring wordt geleverd. (U kunt deze instelling
niet selecteren als ring van gebruiker,
[Petraam], [Cilinderraam], [Jumboraam]
[Klemraam]
of als
[Rond raam]
is
geselecteerd als Ontwerppagina-formaat.)
,
96
Page 98
Opslaan en afdrukken
Lijnen deelgebied afdrukken op eerste pagina:
Schakel dit selectievakje in als u de
gedeelten wilt afdrukken van een ontwerp
waarin de Ontwerppagina is ingesteld op
een aangepast formaat of op
[Jumboraam]
rood afgedrukt.
Borduurafbeelding verdelen in 2 pagina's:
Schakel dit selectievakje in als u een
ontwerp dat groter is dan het papierformaat
wilt afdrukken op werkelijke grootte en op
papier van A4- of Letter-formaat door het
ontwerp in tweeën te delen en beide helften
op een andere pagina af te drukken.
(Deze instelling is alleen beschikbaar
wanneer
geselecteerd in het dialoogvenster
[Printerinstelling]
ingesteld op grotere ringformaten. Deze
instelling is niet beschikbaar als het formaat
[Ring van gebruiker]
Met deze functie voor gesplitst afdrukken
wordt / of / afgedrukt in
de rechterbenedenhoek van het papier
om aan te geven welke helft is afgedrukt.
Kleurwisselingen:
Schakel dit selectievakje in om
informatie over garenkleurwisseling af
te drukken voor het patroon.
Als u dit selectievakje uitschakelt,
wordt informatie afgedrukt over de
garens die u nodig hebt. Zo kunt u het
totaal aantal garenkleuren controleren.
f Steekbeeld
Normaal:
Selecteer deze optie als u het ontwerp
wilt afdrukken als lijnen en stippen.
Realistisch:
Selecteer deze optie als u een realistische
afbeelding van het ontwerp wilt afdrukken.
Als u de instellingen voor het realistische
beeld wilt wijzigen, klikt u op
[Eigenschappen]
cc “Instellingen van Realistisch voorbeeld
wijzigen” op pagina 79
. De deelgebieden worden
[Werkelijke grootte]
, en Ontwerppagina is
is ingesteld.)
.
is
g
Wanneer u een geïmporteerde afbeelding afdrukt
op opstrijkpapier of bedrukbare stof, of wanneer
u een vel afdrukt om het borduurpatroon in de
afgedrukte afbeelding te plaatsen, selecteert u
[Afdrukmodus afbeelding]
optie onder
h Materiaal
Afbeelding afdrukken op bedrukbare stof
of opstrijkvel.:
Selecteer deze optie als u de
achtergrondafbeelding wilt afdrukken op
opstrijkpapier of op stof die kan worden
bedrukt. Alleen de afbeelding wordt afgedrukt.
Afbeelding omgeklapt afdrukken:
Schakel dit selectievakje in als u de
afbeelding omgeklapt langs een verticale
as wilt afdrukken. Wanneer u afdrukt op
opstrijkpapier, wordt de afbeelding
normaal gesproken omgeklapt afgedrukt
(spiegelbeeld). (Meer bijzonderheden
vindt u in de instructies voor het
opstrijkpapier dat u gebruikt.)
Selecteer deze optie als uw printer niet
over een functie beschikt om een
omgeklapte (gespiegelde) afbeelding
af te drukken. (Meer bijzonderheden
vindt u in de instructies voor uw printer.)
Vel papier afdrukken om afgedrukte
afbeelding en borduurpatroon uit te lijnen.:
Selecteer deze optie als u een vel wilt
afdrukken om de posities van de
afbeelding en het borduurpatroon uit te
lijnen. Op de afbeelding worden
plaatsingsmarkeringen en hulplijnen
afgedrukt die het borduurvlak aangeven.
i Positie wijzigen
U kunt de positie wijzigen waar de afbeelding
op het papier wordt afgedrukt. (Elk gedeelte
van de afbeelding dat buiten het afdrukgebied
van het papier valt, wordt niet afgedrukt.) Klik
[Positie wijzigen]
op
[Afdrukpositie afbeelding instellen]
openen en sleep de afbeelding vervolgens
naar de gewenste afdrukpositie op het papier.
2Klik op [OK].
[Materiaal]
en vervolgens een
.
om het dialoogvenster
te
a
Als het selectievakje
in 2 pagina's]
van een groter formaat, wordt het ontwerp niet in
tweeën gesplitst. En als u op papier van een kleiner
formaat afdrukt, wordt het ontwerp mogelijk
afgesneden.
97
[Borduurafbeelding verdelen
is uitgeschakeld en u afdrukt op papier
cc “De weergave van het borduurontwerp
wijzigen” op pagina 78.
b
Met borduurpatronen voor het jumboraam
Het patroon in kant 2 van een borduurpatroon voor
het jumboraam wordt afgedrukt met de afdrukstand
van het werkelijke borduurwerk (180° geroteerd).
Page 99
Opslaan en afdrukken
Basisbewerkingen in Layout & Editing
■ Een voorbeeld van een
afbeeldingafdruk bekijken
U kunt een voorbeeld van de inhoud van de
Ontwerppagina weergeven voordat u gaat
afdrukken.
■ Ontwerppagina met naai-
informatie afdrukken
U kunt de Ontwerppagina samen met deze naaiinformatie afdrukken.
1Klik op en vervolgens op [Afdrukken] en
Klik op en vervolgens op [Afdrukken] en op
[Afdrukvoorbeeld].
op [Afdrukken].
2Kies de vereiste instellingen.
b
U kunt het afdrukvoorbeeld ook weergeven door te
klikken op [Afdrukvoorbeeld] in het
dialoogvenster [Printerinstelling].
3Klik op [OK] om af te drukken.
4Volg de aanwijzingen voor de printer om het
afdrukken te voltooien.
98
Page 100
Opslaan en afdrukken
99
Loading...
+ hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.