De volgende waarschuwingen worden in
heel deze handleiding gebruikt om de volgende boodschappen over te brengen:
Veiligheidswaarschuwing. Wan-
a
neer u dit symbool aantreft op het
voertuig of in de handleiding, dient u rekening te houden met potentieel gevaar
voor persoonlijk letsel. Niet-naleving
van de aanwijzingen die worden gegeven in de boodschappen voorafgegaan
door dit symbool kan resulteren in ernstige risico’s voor de veiligheid van
uzelf en anderen en voor het voertuig!
aWAARSCHUWING
Duidt op een potentieel gevaar dat kan
resulteren in ernstig letsel of zelfs de
dood.
aOPGELET
Duidt op een potentieel gevaar dat kan
resulteren in licht persoonlijk letsel of
schade aan het voertuig.
OPMERKING Het woord “OPMER-
KING” in deze handleiding gaat belangrijke
informatie of richtlijnen vooraf.
).&/2-!4)%
Bewerkingen voorafgegaan door
★
kant van het voertuig te worden herhaald.
Indien niet expliciet anders vermeld, moet
u voor de montage van de onderdelen de
stappen voor demontage in omgekeerde
volgorde herhalen.
Daar waar de termen “rechts” en “links”
worden gebruikt, wordt ervan uitgegaan
dat de rijder in normale rijhouding op het
voertuig zit.
.
het voertuig met passagier heeft uitsluitend
betrekking op landen waar het rijden met
passagier is toegestaan.
In de tekst en de afbeeldingen verwijzen
de symbolen
door het symbool van het model (.
+
del.
Voordat u de motor start, dient u aandachtig dit boekje te lezen, in het bijzonder het
gedeelte “VEILIG RIJDEN”.
Uw veiligheid en die van anderen hangt
niet alleen af van de snelheid van uw reflexen en uw behendigheid, maar ook van
de kennis van het voertuig, van de staat
van onderhoud en van de basisregels voor
VEILIG RIJDEN. Daarom is het belangrijk
het voertuig goed te leren kennen, zodat u
er zich veilig mee in het verkeer kunt begeven.
losmakelijk bij de motorfiets en moet in geval van verkoop worden overgedragen.
aprilia heeft bij de samenstelling van dit
boekje de grootste zorg aan de dag gelegd, teneinde de gebruiker correcte en actuele informatie te verschaffen. Daar apri-lia echter voortdurend het ontwerp van zijn
producten verbetert, kunnen de kenmerken van uw motorfiets lichtjes afwijken van
de in dit boekje beschreven kenmerken.
Indien u vragen heeft met betrekking tot de
informatie in dit boekje, aarzel dan niet om
contact op te nemen met uw officiële apri-lia-dealer.
Voor controles en reparaties die niet expliciet in deze publicatie staan beschreven,
de aanschaf van originele aprilia-reserveonderdelen, accessoires en andere producten, alsook specifieke adviezen, dient u
zich uitsluitend te wenden tot de officiële
aprilia-dealers en onderhoudscentra, die
een betrouwbare en snelle service garanderen.
Wij danken u omdat u voor aprilia heeft
gekozen en wensen u veel rijplezier.
Alle rechten voor wat betreft elektronische
opslag, reproductie en volledige of gedeeltelijke aanpassing, op welke manier ook,
zijn voorbehouden voor alle landen.
OPMERKING In sommige landen
vereisen de van kracht zijnde milieuwetgeving en geluidsvoorschriften periodieke inspecties.
In deze landen moet de gebruiker van het
voertuig:
– contact opnemen met een officiële apri-
lia-dealer om de niet-goedgekeurde on-
derdelen te laten vervangen door onder-
delen die goedgekeurd zijn in het
betreffende land;
– voer de vereiste periodieke inspecties uit.
OPMERKING Bij aankoop van deze
motorfiets dient u in de navolgende figuur
de identificatiegegevens te vermelden die
op het IDENTIFICATIE-ETIKET VERVANGINGSONDERDELEN STAAN. Het label
is aangebracht op de rechterbalk van het
frame; om het te kunnen lezen, moet u het
rechter inspectiedeksel verwijderen, zie
pag. 55 (VERWIJDEREN VAN HET
RECHTER EN HET LINKER INSPECTIEDEKSEL).
Dit zijn identificatiegegevens van:
– YEAR = bouwjaar (Y, 1, 2, ...);
– I.M. = wijzigingscode (A, B, C, ...);
– LANDENCODES = land van homologa-
tie (I, UK, A, ...).
Ze dienen te worden doorgegeven aan de
officiële aprilia-dealer bij de aankoop van
vervangingsonderdelen of accessoires die
specifiek zijn voor uw model.
In deze handleiding worden de volgende
symbolen gebruikt om de verschillende
versies aan te duiden:
Om het voertuig te mogen besturen is het
nodig dat u aan alle wettelijke verplichtingen voldoet (rijbewijs, geestelijke en lichamelijke gezondheid, verzekering, wegenbelasting, registratie voertuig, nummerplaat, enz.).
U wordt aangeraden zich het voertuig geleidelijk eigen te maken, daar waar weinig
verkeer is of op terreinen die privé-eigendom zijn.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
6
Het gebruiken van bepaalde medicijnen,
alcohol en verdovende middelen benadeelt
in aanzienlijke mate de rijveiligheid.
Verzekert u zich ervan dat u geestelijk en
lichamelijk goed in staat bent te rijden, en
rijd vooral niet bij vermoeidheid en slaperigheid.
Het merendeel van de ongelukken is te wijten aan onervarenheid van de rijder.
Leen het voertuig NOOIT uit aan beginners
en overtuigt u zich er in ieder geval van dat
de rijder in het bezit is van de wettelijke
vereisten voor het rijden.
Page 7
Volg nauwgezet de verkeersaanwijzingen
en houd u aan de nationale en plaatselijke
verkeersregels.
Vermijd plotselinge manoeuvres die gevaar opleveren voor uzelf en voor anderen
(bijvoorbeeld: steigeren, te hard rijden
enz.), en houd altijd rekening met de toestand van het wegdek, het zicht, enz.
Bots niet tegen obstakels die schade aan
het voertuig kunnen toebrengen of die u de
controle over het voertuig kunnen doen
verliezen.
Rijd niet vlak achter een ander voertuig om
u mee te laten "zuigen".
Houd altijd beide handen aan het stuur en
de voeten op de voetplank (of de voetsteunen) en neem een correcte rijhouding aan.
Vermijd absoluut rechtop te gaan staan tijdens het rijden, of zich om te draaien.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
7
Page 8
OIL
COOLER
De berijder moet zich nooit laten af leiden
of laten beïnvloeden door personen of handelingen (niet roken, eten, drinken, lezen,
enz.) tijdens het rijden.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
8
Gebruik de voorgeschreven koelvloeistof
en olie, zoals beschreven in de "SMEERMIDDELENTABEL"; controleer steeds of
de niveaus van de olie en de koelvloeistof
de voorgeschreven niveaus hebben.
Controleer, als het voertuig bij een ongeluk
betrokken is geweest, of de bedieningsknoppen, -kabels, -slangen, het remsysteem en de vitale delen niet beschadigd
zijn.
Laat het voertuig eventueel nakijken door
een erkende officiële aprilia dealer, met
speciale aandacht voor het frame, het
stuur, de vering, de veiligheidsonderdelen
en de onderdelen waarvan de gebruiker
zelf niet in staat is te beoordelen of ze beschadigd zijn.
Meld elk mankement bij het functioneren
aan de technici/mecaniciens opdat de reparatiewerkzaamheden vergemakkelijkt
worden.
Rijd absoluut niet met het voertuig wanneer de beschadiging de rijveiligheid in gevaar brengt!
Verander nooit de plaats, de stand of de
kleur van: de kentekenplaat, de richtingaanwijzers, de lichten en de claxon.
Modificaties aan het voertuig doen de garantie onherroepelijk vervallen.
Enkel voor voertuigen
tot 50 cm# inbegrepen
Elke eventuele verandering van de motor of
andere delen die tot doel heeft de snelheid
of het vermogen van de bromfiets op te drijven, is bij wet verboden; elke eventuele
verandering die resulteert in een verhoging
van de maximumsnelheid of van het slagvolume van de motor maakt van de bromfiets een motorfiets, wat de volgende verplichtingen voor de eigenaar met zich
brengt:
Page 9
A12
345
ONLY ORIGINALS
– nieuwe homologatie;
– nieuwe inschrijving;
– aangepast rijbewijs.
Bovendien doen dergelijke veranderingen
de dekking van de verzekering teniet, aangezien verzekeringspolissen het aanbrengen van technische veranderingen met het
doel het vermogen van het voertuig op te
drijven, uitdrukkelijk verbieden.
Om de hierboven aangehaalde redenen, is
niet-naleving van het verbod op het opdrijven van de prestaties strafbaar met de wettelijk voorziene sancties (waaronder inbeslagneming van de bromfiets), die - al naargelang het geval - kunnen worden gecombineerd met de sancties voorzien voor het
niet-dragen van de helm en/of het niet-gebruiken van de verzekeringsplaat en met
de strafrechtelijke sancties voorzien voor
het rijden met de bromfiets zonder bromfietscertificaat.
Enkel voor voertuigen
van meer dan 50 cm#
Elke eventuele verandering die aangebracht wordt aan
de motorfiets of de verwij-
dering van originele delen kunnen de prestaties negatief beïnvloeden en de veiligheid in gevaar brengen of
de motorfiets on-
wettig maken.
U wordt geadviseerd om zich altijd te hou-
den aan alle nationale en plaatselijke wettelijke voorschriften en regels op het punt
van de uitrusting van
de motorfiets.
In het bijzonder moeten technische veranderingen vermeden worden die de prestaties beïnvloeden of in ieder geval de oorspronkelijke eigenschappen van
fiets
veranderen.
de motor-
Houd absoluut geen snelheidswedstrijden
met het voertuig.
Vermijd het rijden op een andere ondergrond dan het wegdek.
+,%$).'
Voordat u gaat rijden dient u eraan te denken dat u altijd de helm op hebt; deze moet
op de juiste wijze gedragen worden.
Controleer of de helm gekeurd is, niet-beschadigd is, de juiste maat heeft en het vizier schoon is.
Draag beschermende kleding; mogelijkerwijs met een heldere en/of reflecterende
kleur. Zodoende bent u goed zichtbaar
voor de andere weggebruikers en beperkt
u hiermee het risico aangereden te worden. Bij een val hebt u zodoende ook een
betere bescherming. De kleding moet goed
passen en aan de uiteinden gesloten zijn.
Koorden, ceintuur en das of sjaal mogen
niet los hangen; voorkom dat deze of andere objecten het rijden kunnen beïnvloeden doordat ze verstrikt raken in bewegende delen of bedieningselementen.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
9
Page 10
Zorg ervoor dat u geen objecten in uw zakken hebt die mogelijk gevaar opleveren bij
een val, zoals puntige objecten als sleutels, pennen, glazen voorwerpen (hetzelfde geldt voor de eventuele passagier).
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
10
!##%33/)2%3
De gebruiker is persoonlijk verantwoordelijk voor de keuze van de installatie en het
gebruik van de accessoires. Denkt u er tijdens de montage aan dat geen onderdelen
zoals de lichten of onderdelen die dienen
voor het aangeven van de richting of voor
geluidssignalen bedekt worden, waardoor
deze onderdelen geheel of gedeeltelijk hun
functie verliezen; belemmer ook niet de uitslag van de vering en de stuurhoek en de
werking van de bedieningselementen.
Vermijd het gebruik van accessoires die de
toegang tot de bedieningselementen belemmeren, omdat zo de reactietijd in noodgevallen langer kan worden.
De grote kappen en windschermen van het
voertuig kunnen aërodynamische krachten
doen ontstaan die de stabiliteit van het
voertuig beïnvloeden, vooral bij hoge snelheid.
Controleer of de accessoires op degelijke wijze bevestigd zijn aan het voertuig en geen gevaar opleveren tijdens het rijden. Niets toevoegen aan de elektrische installatie of hier
iets aan veranderen, waardoor het maximale
vermogen van het voertuig overschreden zou
kunnen worden. Hierdoor zou het voertuig tijdens het rijden plotseling kunnen stoppen of
er zou zich een gevaarlijk stroomtekort kunnen voordoen, zodat de claxon en de lichten
aprilia
niet meer functioneren.
bruik van originele accessoires aan (
beveelt het ge-
aprilia
genuine accessoires).
,!$).'
Wees voorzichtig bij het opladen van bagage
en vervoer niet te veel lading. De bagage
moet zich zo dicht mogelijk bij het zwaartepunt van het voertuig bevinden en evenwichtig verdeeld zijn naar beide zijden van het
voertuig zodat er een optimale balans is.
Page 11
KG!
Bevestig absoluut geen grote, zware en/of
gevaarlijke voorwerpen aan het stuur, de
spatborden en de vorken; dit kan de reactiesnelheid van het voertuig in de bochten
vertragen en de controle tijdens het rijden
hinderen.
Bevestig niet teveel ruimte innemende bagage aan de zijkant van het voertuig, aangezien deze tegen personen of voorwerpen zou kunnen stoten, waardoor u de
controle over het voertuig zou kunnen verliezen.
Vervoer geen bagage die niet goed bevestigd is aan het voertuig of die teveel uit de
bagageruimtes steekt.
Denk eraan dat de bagage niet voor of
over de verlichting, de akoestische en visuele signalering hangt.
Vervoer geen dieren of kinderen op het documentenkastje of op de duozit.
Overschrijd niet de limiet voor vervoer die
geldt voor iedere specifieke bagagedrager.
Teveel lading beïnvloedt de stabiliteit en
de manoeuvreerbaarheid van het voertuig.
Waarschuwingslampje richtingaanwijzers (c)Knippert als de richtingaanwijzers in werking zijn.
Licht op zodra de contactschakelaar in de stand “n” wordt gedraaid en de start-
r” wordt ingedrukt, om te zien of het lampje goed functioneert.
knop “
Als het lampje tijdens het starten niet oplicht, moet het vervangen worden.
Waarschuwingslampje oliereserve (
KilometertotaaltellerGeeft het totale aantal gereden kilometers aan.
SnelheidsmeterGeeft de rijsnelheid aan.
.
Waarschuwingslampje dimlicht (b)Licht op wanneer de koplamp in de stand voor het dimlicht staat.
.Waarschuwingslampje grootlicht
C % K - _
+
Waarschuwingslampje reserve benzine (
Waarschuwingslampje grootlicht(a)Licht op wanneer de koplamp in de stand voor het grootlicht staat.
j)
(a)
a
OPGELET
het oplicht terwijl de motor gewoon draait, betekent dit dat de oliereserve
wordt aangesproken; vul in dit geval het oliereservoir bij, zie pag. 26
(SMEEROLIE).
Licht op wanneer de koplamp in de stand voor het grootlicht staat.
g)Licht op als er in de brandstoftank nog ongeveer 2 L brandstof over is.
Als het waarschuwingslampje oplicht en niet uitgaat na het loslaten van de startknop “r”, of als
Brandstofmeter (g)
.
Meter koelvloeistoftemperatuur
1
(h)
Geeft bij benadering het niveau van de brandstofvoorraad in de brandstoftank
aan.
Geeft bij benadering de temperatuur van de koelvloeistof in de motor aan.
Wanneer de wijzer boven het “min”-niveau staat, is de temperatuur voldoende
om met het voertuig te rijden. Het temperatuurbereik voor normaal rijden wordt
aangeduid door de middelste zone op de schaal.
Als de wijzer zich in de rode zone bevindt, moet u de motor stoppen en het
koelvloeistofpeil controleren, zie pag. 30 (
aOPGELET
kan de motor ernstige schade oplopen.
Als de maximaal toegestane temperatuur wordt
overschreden (rode “max”-zone van de schaal),
.
KOELVLOEISTOF 1).
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
17
Page 18
"%,!.'2)*+34%"%$)%.).'3%,%-%.4%.
.
"%$)%.).'3%,%-%.4%.
/0$%,).+%234552(%,&4
OPMERKING De elektrische onderdelen werken enkel
wanneer de contactschakelaar in de stand “
n” staat.
OPMERKING De lichten werken enkel wanneer de motor
draait.
1) DRUKKNOP CLAXON (
De claxon treedt in werking wanneer de drukknop wordt ingedrukt.
2) CHOKE-HENDEL (
De choke voor het koud starten van de motor wordt ingeschakeld door de hendel omlaag te draaien.
Zet de hendel weer in zijn oorspronkelijke stand om de choke
uit te schakelen
f)
e)
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
18
3) SCHAKELAAR RICHTINGAANWIJZERS (
Druk de schakelaar naar links om aan te geven dat u links
gaat afslaan; druk de schakelaar naar rechts om aan te geven dat u rechts gaat afslaan.
Wanneer u op de schakelaar drukt, schakelt u de richtingaanwijzer uit.
4) DIMLICHTSCHAKELAAR (
(in de landen waar de motorstopschakelaar is vereist “m
- n”)
In de stand “
verlichting en het dimlicht altijd.
In de stand “
b” branden de parkeerlichten, de dashboard-
a” brandt het grootlicht.
a - b)
c)
OPMERKING De lichten kunnen enkel worden gedoofd
door de motor af te zetten.
Page 19
"%$)%.).'3%,%-%.4%.
/0$%2%#(4%234552(%,&4
OPMERKING De elektrische onderdelen werken enkel
wanneer de contactschakelaar in de stand “n” staat.
OPMERKING De lichten werken enkel wanneer de motor
draait.
1) LICHTSCHAKELAAR (b - •) (niet voorzien op de _ ver-
sie)
Wanneer de lichtschakelaar in de stand “
ten uit; wanneer de schakelaar in de stand “b” staat, branden het achterste parkeerlicht en het dimlicht.
1a) LICHTSCHAKELAAR (
Wanneer de lichtschakelaar in de stand “•” staat, zijn de lichten uit; wanneer de schakelaar in de stand “b” staat, branden het dimlicht en de parkeerlichten; wanneer hij in de
a” staat, branden het grootlicht en de parkeerlichten.
stand “
1b) DIMLICHTSCHAKELAAR (
(niet voorzien voor landen waar de motorstopschake-
m - n” vereist is).
laar “
Wanneer de dimlichtschakelaar in de stand “b” staat, branden het dimlicht en de parkeerlichten; in de stand “a” branden het grootlicht en de parkeerlichten.
a - b -
a - b) _
” staat, zijn de lich-
•
) C % K
•
OPMERKING De lichten kunnen enkel worden gedoofd
door de motor af te zetten.
1c) MOTORSTOPSCHAKELAAR (
(in de landen waar dit is vereist)
n - m)
aWAARSCHUWING
Bedien de motorstopschakelaar “n - m” niet tijdens gewoon rijden.
Dit is een veiligheids- of noodschakelaar. Met de schakelaar in
de stand “
stopt door de schakelaar in de stand “m” te zetten.
n” kan de motor worden gestart; de motor wordt ge-
aOPGELET
Bij gestopte motor en met de contactschakelaar in de stand
“n”, kan de accu ontladen worden.
Wanneer het voertuig tot stilstand is gekomen nadat de motor is gestopt, moet u de contactschakelaar in de stand “
zetten.
2) STARTKNOP (r)
Wanneer de startknop wordt ingedrukt en tegelijkertijd een
van de remhendels wordt aangetrokken (voor of achter), doet
de startmotor de motor draaien.
Voor de startprocedure, zie pag. 36 (STARTEN).
m”
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
19
Page 20
"%,!.'2)*+34%"%$)%.).'3%,%-%.4%.
+
"%$)%.).'3%,%-%.4%.
/0$%,).+%234552(%,&4
OPMERKING De elektrische onderdelen werken enkel
wanneer de contactschakelaar in de stand “n” staat.
1) DRUKKNOP CLAXON (
De claxon treedt in werking wanneer de drukknop wordt ingedrukt.
2) DIMLICHTSCHAKELAAR (
(niet voorzien op de
Wanneer de lichtschakelaar in de stand “
dimlichtschakelaar in de stand “ a” staat, brandt het grootlicht; als hij in de stand “
3) SCHAKELAAR RICHTINGAANWIJZERS (
Druk de schakelaar naar links om aan te geven dat u links
gaat afslaan; druk de schakelaar naar rechts om aan te geven dat u rechts gaat afslaan.
Wanneer u op de schakelaar drukt, schakelt u de richtingaanwijzer uit.
f)
a - b)
versie)
_
o” staat: als de
b” staat, brandt het dimlicht.
c)
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
20
Page 21
"%$)%.).'3%,%-%.4%.
/0$%2%#(4%234552(%,&4
OPMERKING De elektrische onderdelen werken enkel
wanneer de contactschakelaar in de stand “
1) KOPLAMPSCHAKELAAR (
de
J
versie)
o - p -
n” staat.
) (niet voorzien op
•
OPMERKING Controleer of de dimlichtschakelaar ( a -
b ) in de stand “b” staat alvorens de lichtschakelaar te be-
dienen.
Wanneer de lichtschakelaar in de stand “
ten uit; wanneer de schakelaar in de stand “
den de parkeerlichten en de dashboardverlichting; wanneer
de schakelaar in de stand “
ten, de dashboardverlichting en het dimlicht.
Het grootlicht (
schakelaar.
1a) DIMLICHTSCHAKELAAR (
In de stand “b” branden de parkeerlichten, de dashboardverlichting en het dimlicht altijd.
In de stand “
2) STARTKNOP (
Wanneer de startknop wordt ingedrukt en tegelijkertijd een
van de remhendels wordt aangetrokken (voor of achter), doet
de startmotor de motor draaien.
Voor de startprocedure, zie pag. 36 (STARTEN).
a - b) kan worden bediend met de dimlicht-
a” brandt het grootlicht.
r)
o” staat, branden de parkeerlich-
a - b)
” staat, zijn de lich-
•
p” staat, bran-
_
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
21
Page 22
StandFunctie
Sleutel
verwijderen
#/.4!#43,/4
Het contactslot bevindt zich aan de rechterzijde, naast de stuurkolom.
OPMERKING De sleutel (1) bedient
de contact-/stuurslotschakelaar, het slot
van het accu-/gereedschapssetvak en het
zadelslot.
Bij het voertuig worden twee sleutels geleverd (één reserve).
OPMERKING Bewaar de reserve-
sleutel en het plaatje met het codenummer
niet op het voertuig.
345523,/4
aWAARSCHUWING
Zet de sleutel tijdens het rijden nooit in
de stand “
controle over het voertuig verliest.
WERKING
Om het stuur te vergrendelen:
◆
Draai het stuur volledig naar links.
◆
Draai het sleuteltje (1) in de stand “m”
en druk het in.
◆
Laat de sleutel los.
OPMERKING Verdraai de sleutel en
hanteer tegelijk het stuur.
◆
Draai de sleutel (1) linksom en hanteer
het stuur langzaam tot de sleutel (1) de
stand “
◆
Trek de sleutel uit.
s”, om te vermijden dat u de
s” bereikt.
s
Stuurslot
m
n
Het stuur is geblokkeerd.
De motor kan
niet worden
gestart en de
lichten kunnen
niet worden
ontstoken.
U kunt noch de
motor starten,
noch de lichten
ontsteken.
De motor kan
worden aangezet en de lichten kunnen
worden ontstoken.
De sleutel
kan uit het
contact worden getrokken.
De sleutel
kan uit het
contact worden getrokken.
De sleutel
kan niet uit
het contact
worden getrokken.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
22
Page 23
(5,0"%./$)'$(%$%.
/.4'2%.$%,%.
6%2'2%.$%,%.:!$%,
Ga als volgt te werk voor het ontgrendelen
en omhoogzetten van het zadel:
◆
Zet het voertuig op de standaard.
◆
Steek de sleutel in het zadelslot (1).
◆
Draai de sleutel rechtsom en zet het zadel (2) omhoog.
OPMERKING Controleer voordat u het
zadel omlaagzet en vastklikt of u niet per ongeluk de sleutel in de helmopbergruimte / het
documentenkastje heeft laten liggen.
◆
Om het zadel te vergrendelen, moet het
omlaaggezet en aangedrukt worden (zonder het te forceren), totdat het dichtklikt.
aWAARSCHUWING
Controleer voor het vertrek of het zadel
goed vergrendeld is.
(%,-/0"%2'25)-4%
$/#5-%.4%.+!34*%
Dankzij de helmopbergruimte / het documentenkastje hoeft u niet telkens wanneer
u parkeert uw helm en allerlei kleinere dingen met u mee te nemen.
De ruimte bevindt zich onder het zadel.
U kunt erbij komen door:
◆
Het zadel (2) omhoog te zetten, zie hiernaast (ONTGRENDELEN / VERGRENDELEN ZADEL).
OPMERKING Plaats de helm met de
opening naar onder gericht, zoals aangegeven op de afbeelding.
aWAARSCHUWING
Overlaad de helmopbergruimte / het documentenkastje niet.
Maximaal toegestaan gewicht: 2,5 kg.
!.4)$)%&34!,(!!+
De antidiefstalhaak (3) bevindt zich op de
rechterzijde van het voertuig, naast de
voetsteun van de rijder.
Om diefstal van het voertuig te voorkomen,
is het raadzaam hem vast te maken met de
gepantserde kabel “Body-Guard” aprilia
& (4), die kan worden besteld bij uw offi-
ciële aprilia-dealer.
aWAARSCHUWING
Gebruik de haak niet om het voertuig op
te tillen en evenmin voor enig ander
doel dan voor het vastmaken van het
voertuig wanneer u hem ergens parkeert.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
23
Page 24
!##5'%2%%$3#(!03+!34*%
Dit kastje bevindt zich op het onderste deel
van het voertuig, tussen de voetsteunen.
U kunt er als volgt bij komen:
◆
Steek de sleutel (1) in het slot.
◆
Draai de sleutel (1) rechtsom, trek eraan
en verwijder de klep (2).
De gereedschapsset (3) bestaat uit:
– n. 1 gereedschapstasje
– n. 1 bougiesleutel van 21 mm
– n. 1 stang voor dopsleutel
– n. 1 dubbele kruiskopschroevendraaier
type PH nummer 2
– n. 1 handvat voor schroevendraaier
– n. 1
– n. 1
24
inbussleutel van 4 mm
.
dopsleutel van 8/10 mm
.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
4!33%.(!!+
aWAARSCHUWING
Hang geen tassen of pakjes aan de haak
die teveel ruimte innemen, omdat dit de
bestuurbaarheid van het voertuig of de
bewegingsvrijheid van uw voeten ernstig kan belemmeren.
De tassenhaak (4) bevindt zich vooraan op
de binnenkant van het schild
Maximaal toegestaan gewicht: 1,5 kg.
!#(4%230!4"/2$
Het verlengstuk van het achterspatbord (5)
is voorzien als standaarduitrusting en kan
worden gemonteerd als het voertuig op
natte wegen wordt gebruikt. Het vermindert
immers het opspattend water van het achterwiel.
OPMERKING het verlengstuk van het
achterspatbord (5) wordt, compleet met
schroeven en bijbehorende moeren, geleverd als standaarduitrusting en is onderge-
bracht in het valhelm-/handschoenenkastje.
Monteer het verlengstuk van het achterspatbord als volgt, zie pag. 56 (x HET
VERLENGSTUK VAN HET ACHTERSPATBORD MONTEREN), pag. 57 (z {
HET VERLENGSTUK VAN HET ACHTERSPATBORD MONTEREN).
+6%2,%.'345++%.6!.
$%2)#(4).'!!.7)*:%23
In de landen waar het formaat van de kentekenplaat 280x280 mm is, moeten geschikte verlengstukken (6) voor de richtingaanwijzers worden gemonteerd.
OPMERKING De verlengstukken van
de richtingaanwijzers (6) worden, compleet
met moeren en schroeven, geleverd als
standaarduitrusting en bevinden zich in het
valhelm-/handschoenenopbergvak.
Voor de installatie, zie pag. 58 (
INSTALLEREN VAN DE VERLENGSTUKKEN VAN DE RICHTINGAANWIJZERS).
+
Page 25
"%,!.'2)*+34%/.$%2$%,%.
"2!.$34/&
aWAARSCHUWING
De brandstof die gebruikt wordt voor
verbrandingsmotoren is uiterst ontvlambaar en kan in bepaalde omstandigheden explosief worden. Het is belangrijk dat het tanken en de onderhoudswerkzaamheden in een goed geventileerde ruimte gebeuren en met afgezette motor. Niet roken gedurende
het tanken of in de nabijheid van benzinedampen; in elk geval absoluut contact mijden met open vlammen, vonken
en elke andere warmtebron, om te voorkomen dat de brandstof vlam vat of explodeert.
Verder moet u ook voorkomen dat er benzine uit de tankopening stroomt, aangezien ze vlam kan vatten bij contact met de
gloeiende delen van de motor.
Voor het geval per ongeluk benzine buiten de tank terechtkomt, moet u controleren of de plek waar de benzine is terechtgekomen geheel droog is en voor u gaat
rijden moet u er zich van vergewissen dat
er geen benzine op de hals van de benzinemond is achtergebleven.
Loodvrije benzine zet uit onder invloed
van zonnewarmte en zonnestraling.
Vul de tank daarom nooit tot de rand.
Mijd contact van benzine met de huid en
inademing van dampen; zuig geen benzine op en breng de benzine niet over van
één vat in een ander met behulp van een
slang.
LOOS BRANDSTOF NIET IN HET MILIEU.
BUITEN BEREIK VAN KINDEREN HOUDEN.
.
Gebruik uitsluitend superbenzine (4 Stars
), in overeenstemming met de norm
U
DIN 51600, min. octaangetal 98
(N.O.R.M.) en 88 (N.O.M.M.).
2 Gebruik uitsluitend loodvrije benzine,
in overeenstemming met de norm DIN
51607, min. octaangetal 95 (N.O.R.M.) en
85 (N.O.M.M.).
+
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine, in
overeenstemming met de norm DIN
51607, min. octaangetal 95 (N.O.R.M.) en
85 (N.O.M.M.).
Schroef de brandstoftankdop (1) los en
verwijder hem.
◆
Tank bij.
L
aWAARSCHUWING
Plaats na het bijvullen de dop (1) in de
juiste positie terug.
◆
Plaats de dop terug (1).
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
25
Page 26
3-%%2-)$$%,%.
aWAARSCHUWING
Olie kan leiden tot ernstige beschadiging van de huid bij dagelijkse en langdurige aanraking.
Na gebruik van olie uw handen goed
wassen.
Het is aangeraden latex handschoenen
te gebruiken om onderhoudswerken uit
te voeren.
BUITEN BEREIK VAN KINDEREN HOUDEN.
LOOS OLIE NIET IN HET MILIEU.
aOPGELET
Ga voorzichtig te werk.
Mors geen olie!
Let op dat onderdelen, de plaats waar u
werkt of de onmiddellijke omgeving niet
worden besmeurd.
Veeg oliesporen zorgvuldig op.
aOPGELET
Neem in geval van lekkages of defecten
contact op met een officiële APRILIAdealer.
SMEEROLIE
Vul het olie reservoir elke 500 km (312 mi).
Het voertuig is voorzien van een gescheiden mengsysteem, dat ervoor zorgt dat de
benzine met olie gemengd wordt voor de
smering van de motor, zie pag. 84 (x
SMEERMIDDELENTABEL) of pag. 85 (z{ SMEERMIDDELENTABEL).
De reserve wordt aangeduid door het oplichten van het waarschuwingslampje van
de oliereserve “
pag. 16 e 17 (UBPLAATSING VAN DE INSTRUMENTEN / INSTRUMENTEN EN
CONTROLELAMPJES)
j” op het dashboard,zie
aOPGELET
Wanneer u het voertuig zonder olie gebruikt, wordt er zware schade aan de
motor toegebracht.
Wanneer de olie in het oliereservoir geheel is opgeraakt of als de olieleiding is
verwijderd, wend u dan tot een officiële
APRILIA-dealer, die het systeem zal ontluchten.
Dit is absoluut noodzakelijk, want lucht
in het oliemengsysteem kan zware
schade aan de motor toebrengen.
Ga als volgt te werk om het oliereservoir bij
te vullen:
Plaats na het bijvullen de dop (1) in de
juiste positie terug.
◆
Plaats de dop terug (1).
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
26
Page 27
.
VERSNELLINGBAKOILE
Laat het peil van de versnellingsbakolie
om de 4000 km (2500 mi) controleren of
om de 12 maanden.
De versnellingsbakolie moet worden
ververst na de eerste 500 km (312 mi) en
daarna telkens of om de 12000 km (7500
mi) of om de 2 jaar.
Neem contact op met een officiële aprilia-
dealer om het oliepeil te controleren en de
olie te verversen.
+
VERSNELLINGBAKOILE
Laat het peil van de versnellingsbakolie
om de 4000 km (2500 mi) controleren of
om de 12 maanden.
De versnellingsbakolie moet worden
ververst na de eerste 1000 km (625 mi) en
daarna telkens om de 12000 km (7500 mi)
of om de 24 maanden.
Neem contact op met een officiële apriliadealer om het oliepeil te controleren en de
olie te verversen.
2%-6,/%)34/&AANBEVELINGEN
aWAARSCHUWING
Plotselinge weerstand of verschillen in
speling op de remhendel kunnen te wijten zijn aan onregelmatigheden in het
hydraulische systeem.
In geval van twijfel met betrekking tot
het goed functioneren van het remsysteem en als u niet in staat bent de normale controles zelf uit te voeren, moet u
te rade gaan bij uw officiële APRILIAdealer.
aWAARSCHUWING
Besteed bijzondere aandacht aan de
remschijf en het wrijvingsmateriaal en
controleer of ze niet vuil zijn of besmeurd met olie, vooral na onderhoudswerkzaamheden of inspecties.
Controleer of de remleiding niet verdraaid of versleten is.
BUITEN BEREIK VAN KINDEREN HOUDEN.
LOOS VLOEISTOF NIET IN HET MILIEU.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
27
Page 28
3#()*&2%--%.
aWAARSCHUWING
De remmen zijn de belangrijkste onderdelen voor uw veiligheid, dus moeten zij
te allen tijde in perfecte staat verkeren;
controleer ze voor elke rit.
Een vuile schijf verontreinigt de remblokjes, wat zal resulteren in een verminderde remkracht. Vuile remblokjes
moeten worden vervangen; vuile schijven moeten worden gereinigd met een
ontvettingsmiddel van hoge kwaliteit.
De remvloeistof moet om de twee jaar
worden ververst door een officiële
APRILIA-dealer.
Aarzel niet uw officiële APRILIA-dealer te
raadplegen ingeval u twijfelt of het remsysteem wel goed functioneert en als u
zelf niet in staat bent de normale controles uit te voeren.
Deze voertuig is uitgerust met hydraulische
schijfremmen.
OPMERKING Voor het model met
trommelrem achteraan, is de volgende informatie enkel van toepassing op de
schijfrem vooraan.
3
Wanneer de remblokjes slijten, daalt het niveau van de remvloeistof, om de slijtage
automatisch te compenseren.
Het remvloeistofreservoir (1) bevindt zich
naast de koppeling van de voorremhendel.
Controleer regelmatig het remvloeistofpeil
in het reservoir (1) en de slijtage van de
remblokjes, zie pag. 51 (CONTROLE SLIJTAGE REMBLOKJES).
aWAARSCHUWING
Rijd niet met het voertuig als er vloeistof uit het remsysteem lekt.
CONTROLE
Controleer het remvloeistofpeil als volgt:
OPMERKING Zet het voertuig op een
stevige en effen ondergrond.
MIN = minimumniveau.
◆
Zet het voertuig op de middenstandaard.
◆
Draai het stuur zo dat de vloeistof in het
remvloeistofreservoir evenwijdig staat
met de “MIN”-markering op het peilglas
(2).
◆
Controleer of de vloeistof in het reservoir
boven het “MIN”-streepje op het glas (2)
staat.
Als de vloeistof niet minstens tot het “MIN”-
streepje reikt:
aOPGELET
Naarmate de remblokjes afslijten,
neemt het vloeistofpeil af om de slijtage
automatisch te compenseren.
◆
Controleer de slijtage van de remblokjes,
zie pag. 51 (CONTROLE SLIJTAGE
REMBLOKJES) en van de schijf.
Als de remblokjes en/of de schijf niet moeten worden vervangen:
◆
Neem contact op met een officiële
aprilia-dealer om vloeistof te laten bijvullen.
aOPGELET
Controleer de werking van de remmen.
Neem in geval van overmatige speling
van de remhendel of een verminderde
werking van de remmen contact op met
een officiële APRILIA-dealer, aangezien
in dit geval het systeem mogelijk moet
worden ontlucht.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
28
Page 29
42/--%,2%-!#(4%2
aWAARSCHUWING
De remmen zijn de belangrijkste onderdelen voor uw veiligheid, dus moeten zij
te allen tijde in perfecte staat verkeren;
controleer ze voor elke rit.
Aarzel niet uw officiële APRILIA-dealer te
raadplegen ingeval u twijfelt of het remsysteem wel goed functioneert en als u
zelf niet in staat bent de normale controles uit te voeren.
AFSTELLEN VAN DE REM
◆
Meet de grootste afstand tussen de remhendel in uitgangspositie en het punt
waarop de aangetrokken remhendel de
feitelijke remwerking begint uit te oefenen. De speling moet ongeveer 10 mm
zijn.
Ga als volgt te werk om de speling af te
stellen:
◆
Regel met de stelschroef (1).
◆
Rem herhaaldelijk en controleer of het
wiel vrij ronddraait wanneer de rem losgelaten is.
◆
Controleer of de rem naar behoren werkt.
aWAARSCHUWING
Indien de stelmoer (1) geheel kan worden aangedraaid, zijn de remschoenen
versleten. Zie in dat geval pag. 51 (CONTROLE SLIJTAGE REMBLOKJES).
OPMERKING De verhitting van de re-
mschoenen die door de werking van de remmen wordt veroorzaakt, kan de speling
tussen het wrijvingsmateriaal en de trommel veranderen. Daarom verdient het
aanbeveling de speling te controleren, zelfs wanneer de schoenen op bedrijfstemperatuur zijn.
◆
Maak een proefrit en bedien de achterrem
twee tot drie maal.
aWAARSCHUWING
Voer deze test uit met de motor in rusttoestand.
◆
Breng het voertuig tot stilstand, zie
pag. 41 (STOPPEN).
◆
4 Zet de motorstopschakelaar (2) in de
stand “m” (in de landen waar dit is vereist).
◆
Verdraai de sleutel (3) en zet de contactschakelaar (4) in de stand “
◆
Zet het voertuig op de middenstandaard.
◆
Controleer of het wiel ongehinderd draait.
Indien nodig:
m”.
aWAARSCHUWING
Let op dat u zich niet verbrandt wanneer
u bij hete motor de volgende handelingen uitvoert.
◆
Draai de stelschroef (1) los, ervoor zorgend dat het wiel ongehinderd ronddraait.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
29
Page 30
+/%,6,/%)34/&
.
1
aOPGELET
Gebruik het voertuig niet als het koelvloeistofpeil onder het voorgeschreven
“MIN” ligt.
Controleer het koelvloeistofpeil om de
2000 km (1250 mi) en na lange ritten; laat
de koelvloeistof om de 2 jaar verversen
door een officiële aprilia-dealer.
aWAARSCHUWING
De koelvloeistof is giftig: slik ze niet in;
als de koelvloeistof in contact komt met
de huid of de ogen, kan dit leiden tot
ernstige irritatie.
Als de koelvloeistof in contact komt met
de huid of de ogen, overvloedig spoelen
met water en een arts raadplegen. Als
de koelvloeistof wordt ingeslikt, het braken opwekken, mond en keel overvloedig spoelen met water en onmiddellijk
een arts raadplegen.
LOOS VLOEISTOF NIET IN HET MILIEU.
BUITEN BEREIK VAN KINDEREN HOU-
DEN.
Let op dat u geen koelvloeistof morst
op de hete onderdelen van de motor: de
vloeistof kan vlam vatten en onzichtbare vlammen veroorzaken.
Het is aangeraden latex handschoenen
te gebruiken om onderhoudswerken uit
te voeren.
Laat de koelvloeistof verversen door
een officiële APRILIA-dealer.
De koelvloeistof is samengesteld uit 50%
water en 50% antivries. Dit mengsel is ideaal voor de meeste motortemperaturen en
garandeert een goede bescherming tegen
roest.
Het is handig hetzelfde mengsel ook in de
zomer te gebruiken, aangezien zo het verlies ten gevolge van verdamping tot een minimum wordt beperkt, zodat het niet nodig is
zeer regelmatig bij te vullen.
Op die manier neemt de aanwezigheid van
minerale zoutresten in de radiator veroorzaakt door verdampt water af en is de goede werking van het koelsysteem verzekerd.
Als de buitentemperatuur minder dan 0°C
bedraagt, moet u het koelcircuit regelmatig
controleren en zo nodig de concentratie van
antivries verhogen (tot maximum 60%).
Gebruik voor de koeloplossing gedistilleerd
water, om schade aan de motor te voorkomen.
aWAARSCHUWING
Verwijder de radiatordop niet als de motor nog heet is (1), aangezien de koelvloeistof onder druk staat en zeer warm
is.
Contact met de huid of met kleding kan
ernstige brandwonden en/of schade
veroorzaken.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
30
Page 31
CONTROLEREN EN BIJVULLE
.
1
aWAARSCHUWING
Controleer het koelvloeistofpeil en vul
de expansietank bij koude motor.
◆
Zet de motor af en wacht tot hij is afgekoeld.
OPMERKING Zet het voertuig op een
stevige en effen ondergrond.
◆
Verwijder de voorste kap, zie pag. 53
(VERWIJDEREN VAN DE VOORSTE
KAP).
◆
Controleer of het vloeistofpeil in de expansietank (2) zich tussen de “MIN”- en
“MAX”-streepjes bevindt.
MIN = minimumniveau.
MAX = maximumniveau.
Indien dit niet het geval is, ga dan als volgt
te werk:
◆
Draai de vuldop (1) los zonder hem te
verwijderen (halve slag linksom draaien).
◆
Wacht enkele seconden om eventuele
restdruk te ontlasten.
◆
Schroef de dop (1) los en verwijder hem.
aWAARSCHUWING
De koelvloeistof is giftig: slik ze niet in;
als de koelvloeistof in contact komt met
de huid of de ogen, kan dit leiden tot
ernstige irritatie.
Gebruik nooit uw vingers of een ander
voorwerp om het koelvloeistofpeil te
controleren.
aOPGELET
Overschrijd bij het bijvullen nooit het
“MAX”-streepje. Anders zal de vloeistof
uit de tank lopen terwijl de motor draait.
◆
Vul bij met koelvloeistof, zie pag. 84 ( x
SMEERMIDDELENTABEL), tot het peil
ongeveer tot het “MAX”-streepje reikt.
◆
Breng de vuldop (1) opnieuw aan.
aOPGELET
Wanneer u vaststelt dat er een overmatig verbruik van koelmiddel is en dat de
tank leeg blijft, moet u controleren of er
geen lekken in het circuit zijn.
Laat eventuele lekken herstellen door
een officiële APRILIA-dealer.
◆
Plaats de voorste kap terug. zie pag. 53
(VERWIJDEREN VAN DE VOORSTE
KAP).
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
31
Page 32
"!.$%.
Deze voertuig is uitgerust met banden zonder binnenband (tubeless).
aWAARSCHUWING
Controleer regelmatig de bandenspanning bij kamertemperatuur, zie pag. 79
(TECHNISCHE GEGEVENS).
Als de banden warm zijn, is de meting
niet correct.
In het bijzonder moet de bandenspanning vóór en na iedere lange rit gemeten worden.
Als de bandenspanning te hoog is, worden de oneffenheden in de weg waarop
u rijdt niet opgevangen en daardoor
overgebracht op het stuur, waardoor
het rijcomfort in het gedrang komt en de
wegligging in bochten afneemt.
Als daarentegen de bandenspanning te
laag is, komen de zijkanten van de banden (1) onder grotere druk te staan en
bestaat het gevaar dat de band over de
rand van de velg glijdt of loskomt, waardoor u de controle over het voertuig
verliest.
Ingeval u plots remt zouden de banden
van de velg kunnen afschuiven. Bovendien zou het voertuig uit de bocht kunnen schuiven.
Controleer de staat van het bandenoppervlak en de slijtage, want als de
banden in slechte staat zijn, hebben ze
minder grip en neemt de bestuurbaarheid van het voertuig af.
Sommige voor deze voertuig goedgekeurde bandensoorten zijn voorzien
van slijtage-indicators. Er zijn verschillende soorten slijtage-indicators.
Neem contact op met uw dealer voor
meer informatie over het controleren
van slijtage.
Controleer visueel of de banden versleten zijn en vervang ze als dit het geval
is.
Als de banden oud zijn, kunnen ze zelfs
als ze niet volledig afgesleten zijn hard
worden en is het mogelijk dat een goede wegligging niet langer is verzekerd.
Laat in dit geval de banden vervangen.
Vervang de band als hij versleten is of
als er een gat van meer dan 5 mm groot
in het loopvlak zit.
Laat na het herstellen van een band de
wielen uitbalanceren.
Gebruik enkel het door APRILIA aanbevolen bandenformaat, zie pag. 79
(TECHNISCHE GEGEVENS).
Monteer geen banden met binnenband
op velgen voor tubeless banden en vice
versa.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
32
Page 33
Zorg dat de banden altijd voorzien zijn
van hun ventieldoppen (2), om te vermijden dat ze plots leeglopen.
Vervanging, reparatie, onderhoud en
uitbalanceren zijn zeer belangrijk en
moeten worden uitgevoerd door bekwame technici met het juiste gereedschap.
Om die reden is het raadzaam bovenstaande handelingen te laten uitvoeren
door een officiële APRILIA-dealer.
Nieuwe banden zijn mogelijk bedekt
met een gladde laag: rijd voorzichtig tijdens de eerste kilometers. Smeer de
banden niet in met vloeistoffen die daarvoor ongeschikt zijn.
MINIMALE DIEPTE BANDENPROFIEL (3)
voor: ...........................1,5 mm (3 mm
achter: ........................1,5 mm (3 mm -)
-)
.6%23)%-%4!54/-!4)3#(%
,)#(4/.434%+).'
Het voertuigen die zijn uitgerust met automatische lichtontsteking zijn onmiddellijk
herkenbaar, aangezien de lichten automatisch gaan branden zodra de motor wordt
gestart.
Om die reden is de lichtschakelaar vervangen door een dimlichtschakelaar “
De lichten kunnen enkel worden gedoofd
door de motor af te zetten.
◆
Controleer voor het starten of de dimlichtschakelaar in de stand “b” (voorste
dimlicht) staat.
_
b - a”.
+6%23)%
-%4 !54/-!4)3#(%
,)#(4/.434%+).'
Het voertuigen die zijn uitgerust met automatische lichtontsteking zijn onmiddellijk
herkenbaar, aangezien de lichten automatisch gaan branden zodra de motor wordt
gestart.
Om die reden is de lichtschakelaar vervangen door een dimlichtschakelaar “
De lichten kunnen alleen worden gedoofd
door de contactschakelaar in de stand “m”
te draaien.
◆
Controleer voor het starten of de dimlichtschakelaar in de stand “
dimlicht) staat.
_
b - a”.
b” (voorste
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
33
Page 34
+!4!,94)3#(%
'%,5)$$%-0%2
2
aWAARSCHUWING
Parkeer het voertuig met katalysator
niet in de nabijheid van droge struiken
of op plaatsen waar kinderen kunnen
komen, aangezien de katalysator tijdens het gebruik zeer hoge temperaturen bereikt; wees dus uiterst voorzichtig en vermijd elk contact voordat hij
geheel is afgekoeld.
Het voertuig met katalysator is voorzien
van een geluiddemper met metalen katalysator van het type “platinum-rhodium tweeweg”.
Deze dient voor de oxidatie van de CO
(koolmonoxide) en van de HC (onverbrande koolwaterstoffen) die zich in de uitlaatgassen bevinden.
Deze verbindingen worden omgezet in respectievelijk kooldioxide en stoom.
Verder verbranden oliedeeltjes door de
hoge temperatuur van het uitlaatgas ten
gevolge van de katalytische reactie, zodat
de geluiddemper schoon blijft, terwijl de
rookrestanten worden afgevoerd.
Voor een juiste en duurzame werking van
de katalysator en om mogelijke problemen
van vervuiling van de motor en de uitlaat
tot een minimum te beperken, moet het
langdurig rijden met een constant laag toerental worden vermeden.
Het is dan ook voldoende om met regelmatige tussenpozen het toerental op te voeren, al is het maar voor enkele seconden.
Uit bovenstaande opmerkingen blijkt het
belang van het starten van de motor vanuit
koude toestand: wacht in dit geval, om een
toerental te bereiken dat voldoende hoog
is voor het in gang zetten van de katalytische reactie, tot de temperatuur van de
motor minstens tot 50 °C is opgelopen, d.i.
normaal enkele seconden na het starten
van de motor.
aOPGELET
Gebruik geen loodhoudende benzine,
want deze vernietigt de katalysator.
5)4,!!4$%-0%25)4,!!40)*0
aWAARSCHUWING
Het is verboden modificaties uit te voeren aan het geluiddempingssysteem.
Eigenaars worden er op attent gemaakt
dat de wet het volgende kan verbieden:
– het verwijderen of buiten werking stellen
door welke persoon ook, tenzij voor onderhoud, het herstellen of vervangen van
enig onderdeel of element van het ontwerp dat in een nieuwe voertuig is geïntegreerd met het oog op geluiddemping
vóór verkoop of levering aan de uiteindelijke koper of terwijl het voertuig in gebruik is; en
– het gebruik van de motorfiets nadat der-
gelijk onderdeel of element van het ontwerp is verwijderd of buiten werking gesteld door welke persoon ook.
Controleer de uitlaatdemper en de uitlaatdemperpijpen om u ervan te vergewissen
dat ze geen tekenen van roest of gaten
vertonen en dat het uitlaatsysteem goed
functioneert.
Als het door het uitlaatsysteem voortgebrachte geluid toeneemt, neem dan onmiddellijk contact op met uw officiële apriliadealer.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
34
Page 35
).3425#4)%36//2'%"25)+
aWAARSCHUWING
Voer voor u vertrekt steeds controles
uit om na te gaan of het voertuig goed
en veilig werkt. Raadpleeg hiervoor de
volgende tabel (CONTROLES VOORAF).
Wanneer u nalaat deze controles uit te
voeren, kan dit leiden tot zware verwondingen of ernstige schade aan het voertuig.
Aarzel niet uw officiële APRILIA-dealer te
raadplegen als u niet begrijpt hoe bepaalde bedieningsinstrumenten werken of als u een mankement denkt te
hebben gevonden.
Een controle kost weinig tijd, maar verhoogt de veiligheid aanzienlijk.
#/.42/,%36//2!&
OnderdeelControlePagina
SchijremmenControleer de werking van de rem, het oliepeil en even-
Trommelrem achter
3
GashendelControleer of de hendel niet te stug is en of hij soepel
OlieniveausControleren en zo nodig bijvullen.26
Wielen/bandenControleer bandoppervlak, bandspanning, slijtage en
RemhendelsControleer of ze niet te stug werken. Zo nodig de schar-
StuurControleer of het stuur soepel draait, zonder speling.52
Middenstandaard,
zijstandaard
Bevestigingselemen
ten
BrandstoftankControleer het brandstofpeil en vul zo nodig bij.
Koelvloeistof
Motorstopschake-
n - m)
laar (
(in de landen waar
dit is vereist)
Lichten, waarschuwingslampjes,
claxon en elektrische installatie
1
tuele olielekken. Controleer of de remblokjes niet versleten zijn. Zo nodig olie bijvullen
Controleer de werking van de rem, de stationaire speling
en de staat van de bedieningshendel. Stel de speling bij
wanneer deze niet correct is.
geheel open- en dichtgedraaid kan worden bij alle standen van het stuur. Zo nodig bijstellen en/of smeren.
eventuele beschadiging.
nierpunten smeren.
Controleer of de standaard soepel functioneert en of de
spanning van de veren de standaard in de ingeklapte
stand terugbrengt. Smeer zo nodig scharnierpunt en buigende delen.
Controleer of de bevestigingselementen niet loszitten.
Regel ze zo nodig bij of draai ze vast.
Controleer of er geen lekken of verstoppingen in het circuit zijn
Het peil van de koelvloeistof in de expansietank moet
zich tussen het “MIN”- en het “MAX”-streepje bevinden.
Vul zo nodig bij
Controleer of hij goed werkt.
Controleer of alle onderdelen goed functioneren.
Vervang defecte gloeilampjes of herstel eventuele
andere defecten.
.
.
27, 28, 51
29, 51
32, 33
27, 28, 29
30, 31
65 - 75
63
61
—
25
19
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
35
Page 36
34!24%.
aWAARSCHUWING
Uitlaatgassen bevatten koolmonoxide,
hetgeen bij inademing zeer schadelijk is
voor de gezondheid.
Start de motor niet in gesloten of onvoldoende geventileerde ruimtes.
Niet-opvolging van deze raadgevingen
kan leiden tot bewusteloosheid of zelfs
tot de dood door verstikking. Ga bij het
starten niet op het voertuig zitten.
ELEKTRISCH STARTEN
◆
Zet het voertuig op de middenstandaard.
◆
Controleer of de lichtschakelaar (1) in de
stand “
◆
Controleer of de dimlichtschakelaar (2)
in de stand “
◆
_
(3) in de stand “
◆
Verdraai de sleutel (4) en zet de contactschakelaar in de stand “
36
” staat.
•
b” staat.
Controleer of de dimlichtschakelaar
b” staat.
n”.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
◆
Zet de motorstopschakelaar (5) in de
.
stand “
◆
n” (in de landen waar dit is vereist).
Blokkeer minstens één wiel door de remhendel (5) dicht te knijpen.
Zonder deze blokkering krijgt het startrelais geen stroomtoevoer en kunt u de
motor niet starten.
OPMERKING Voer na een lange pe-
riode van stilstand de bewerkingen uit die
staan beschreven op pag. 37 (STARTEN
NA EEN LANGE PERIODE VAN STILSTAND).
OPMERKING Om onnodige slijtage
van de accu te voorkomen, mag u de startknop “
r” niet langer dan vijf seconden inge-
drukt houden. Als de motor binnen die tijdspanne niet start, wacht dan tien seconden
alvorens de startknop “
drukken.
◆
Druk de startknop “r” (7) in zonder gas
te geven en laat deze los zodra de motor
aanslaat.
r” opnieuw in te
aOPGELET
Wanneer de startknop “r” wordt ingedrukt, licht het waarschuwingslampje
van de oliereserve “
draaiende motor de startknop “
wordt losgelaten, moet het waarschuwingslampje van de oliereserve “
uitgaan; als dit niet gebeurt, moet u het
oliereservoir bijvullen, zie pag. 26
(SMEEROLIE).
Druk de startknop “
de motor draait: want zo kunt u de startmotor beschadigen.
OPMERKING
starten van de motor (vooral bij zeer lage
temperaturen) 15 tot 20 seconden zonder
gas te geven, zodat de motor kan warmlopen.
◆
Geef nog steeds geen gas en houd de
rem aangetrokken tot u vertrekt.
Om te vertrekken, zie pag. 38 (VERTREKKEN EN RIJDEN).
j” op. Wanneer bij
r”
j”
r” (7) niet in terwijl
Wacht na het
+
Page 37
STARTEN MET DE KICKSTARTER
◆
Zet het voertuig op de middenstandaard.
◆
Ga aan de linkerkant van het voertuig
staan.
◆
Controleer of de lichtschakelaar (1) in de
stand “
◆
Controleer of de dimlichtschakelaar (2)
in de stand “
◆
_
(3) in de stand “
◆
Verdraai de sleutel (4) en zet de contactschakelaar in de stand “
◆
.
stand “n” (in de landen waar dit is vereist).
◆
Blokkeer beide wielen door de remhendels (6) aan te trekken, om te voorkomen
dat u de controle over het voertuig verliest tijdens het starten.
◆
+
buiten.
” staat.
•
b” staat.
Controleer of de dimlichtschakelaar
b” staat.
n”.
Zet de motorstopschakelaar (5) in de
Draai het startpedaal (8) naar
aOPGELET
Bedien de kick-starter niet terwijl de
motor draait.
◆
Trap met de rechtervoet op de kickstarter (8) en trek uw voet onmiddellijk terug.
Herhaal de handeling zo nodig tot de
motor start.
◆
+
nieuw in zijn oorspronkelijke positie.
STARTEN MET EEN ’VERZOPEN’
MOTOR
Als de startprocedure niet correct wordt uitgevoerd of als er teveel brandstof in de
aanzuigleidingen en in de carburateur zit,
kan de motor verzuipen.
Een verzopen motor moet als volgt gereinigd worden:
◆
Druk gedurende enkele seconden op de
startknop “
stationair draait) met de gashendel (9)
volledig open (Pos. A).
STARTEN MET KOUDE MOTOR
Wanneer de omgevingstemperatuur laag
is (ongeveer 0°C), is het soms moeilijk de
motor bij de eerste poging aan de gang te
krijgen.
In dit geval:
◆
.
laag.
◆
Druk op de startknop “r” (7) en draai tegelijkertijd de gashendel (9) zachtjes
open.
Draai het startpedaal (8) op-
r” (7) (waardoor de motor
Draai de choke-hendel “e” (10) om-
Op het moment dat de motor start.
◆
De gashendel (9) loslaten.
◆
Als het stationaire toerental onstabiel
is, moet u regelmatig zachtjes aan de
gashendel (9) draaien.
Om te vertrekken, zie pag. 38 (VERTREKKEN EN RIJDEN).
Als de motor niet start.
Wacht enkele seconden en herhaal de procedure voor koud starten.
◆
Verwijder indien nodig de bougie, zie
pag. 64 (BOUGIE) en controleer of hij
niet nat is.
◆
Als de bougie nat is, moet u hem reini-
gen en drogen.
Alvorens de bougie opnieuw te monteren:
OPMERKING Leg een schone doek
naast de zitting van de bougie om mogelijke oliespatten op te vangen.
◆
De startknop “r” (7) indrukken en de
startmotor ongeveer vijf seconden lang
laten draaien zonder gas te geven.
STARTEN NA EEN LANGE PERIODE
VAN STILSTAND
Als na een lange periode van stilstand het
voertuig niet onmiddellijk start, kan dit te wijten zijn aan het feit dat het brandstofcircuit
gedeeltelijk leeg is.
In dit geval:
◆
De startknop “r” (7) ongeveer 5 secon-
den lang ingedrukt houden, zodat de
vlotterkamer kan worden gevuld.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
37
Page 38
6%242%++%.%.2)*$%.
OPMERKING Lees voor u vertrekt
aandachtig het hoofdstuk “VEILIG RIJDEN”, zie pag. 5 (VEILIG RIJDEN).
aWAARSCHUWING
Elke verwijzing naar het gebruik van het
voertuig met passagier heeft uitsluitend
betrekking op landen waar het rijden
met passagier is toegestaan.
Houd tijdens het rijden uw handen aan
de handvatten en uw voeten op de voetsteunen.
NEEM NOOIT EEN ANDERE DAN DE
AANGEGEVEN RIJHOUDINGEN AAN.
Als u een duopassagier meeneemt, zeg
hem/haar dan dat hij/zij niet in de weg
gaat zitten tijdens het manoeuvreren.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
38
Controleer voor het vertrek of de standaard(en) volledig is (zijn) opgeklapt.
Vertrekken:
◆
Laat de gashendel los (Pos. A) en knijp
de achterrem dicht.
Duw dan het voertuig van de standaard.
◆
Stap op, maar houd één voet op de
grond om in evenwicht te blijven.
◆
Stel de hoek van de achteruitkijkspiegels
juist in.
aWAARSCHUWING
Tracht uzelf vertrouwd te maken met het
gebruik van de achteruitkijkspiegels
met het voertuig in rusttoestand.
◆
Om te vertrekken, moet u de rem loslaten en langzaam gas geven (Pos. B);
het voertuig zet zich in beweging.
Rijd niet weg met een koude motor.
Om de uitstoot van vervuilende stoffen
en het brandstofverbruik te beperken,
moet u de motor eerst laten warm
draaien door gedurende de eerste kilometers met lage snelheid te rijden.
aWAARSCHUWING
Draai de gashendel niet herhaaldelijk en
zonder onderbreking open en dicht om
te vermijden dat u per ongeluk de controle over het voertuig verliest.
Page 39
aWAARSCHUWING
Als u moet remmen, laat u de gashendel
los en trekt u beide remmen aan, zodat
de druk op de remdelen gelijkmatig
wordt verdeeld en de snelheid zonder
stoten vermindert.
Door enkel de voorrem of enkel de achterrem aan te trekken neemt de remkracht gevoelig af en bestaat het gevaar
dat één wiel blokkeert, waardoor het
voertuig zijn grip op de baan verliest.
Als u op een helling stopt, moet u de
gashendel volledig loslaten en enkel de
remmen gebruiken om het voertuig stabiel te houden.
Het gebruik van de motor om met het
voertuig op een helling stil te staan, kan
leiden tot oververhitting van de transmissie.
Voor u een bocht neemt, snelheid minderen of remmen en de bocht met matige en constante snelheid nemen of
lichtjes versnellen; rem niet op het laatste moment: het voertuig raakt dan heel
waarschijnlijk aan het slippen.
Door voortdurend gebruik van de remmen in afdalingen kunnen de wrijvingsvlakken oververhit raken, waardoor de
remkracht afneemt.
Maak gebruik van de motorcompressie
en schakel terug door beide remmen afwisselend te gebruiken.
Nooit een helling met afgezette motor
afrijden!
aWAARSCHUWING
Bij nat wegdek of een slechte grip
(sneeuw, ijs, modder, enz.) moet u met
matige snelheid rijden en plots remmen
of manoeuvres die kunnen leiden tot het
verlies van de grip op de weg of tot een
val vermijden.
Let zeer goed op ieder obstakel of een
verandering in het wegdek.
Oneffen wegen, wielsporen, putdeksels,
wegmarkeringen, metalen platen ter
aanduiding van wegenwerken kunnen
bij regen uiterst glad worden.
Om die reden moeten al deze obstakels
zeer voorzichtig worden omzeild, ervoor zorgend dat u zonder schokken
rijdt en het voertuig niet onnodig laat
overhellen.
Gebruik bij verandering van rijstrook of
rijrichting altijd tijdig de richtingaanwijzers en vermijd bruuske en gevaarlijke
manoeuvres.
Schakel de richtingaanwijzers uit zodra
u van richting bent veranderd.
Wees uiterst voorzichtig wanneer u andere voertuigen inhaalt of zelf ingehaald
wordt.
Bij regenval kan het watergordijn veroorzaakt door grote voertuigen de zichtbaarheid verminderen; door de luchtverplaatsing kan u de controle over het
voertuig verliezen.
aWAARSCHUWING
Als het waarschuwingslampje van de
oliereserve “j” oplicht terwijl de motor gewoon draait, betekent dit dat de
oliereserve wordt gebruikt; vul in dit geval het oliereservoir bij, zie pag. 26
(SMEEROLIE).
aOPGELET
. 1 Als de wijzer van de koelvloei-
stoftemperatuurmeter “
bied heeft bereikt, de motor afzetten en
het koelvloeistofpeil controleren, zie
pag. 30 (
KOELVLOEISTOF 1).
.
h” het rode ge-
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
39
Page 40
x).2)*$%.
z{).2)*$%.
aWAARSCHUWING
Na de eerste 500 km (312 mi) moeten de
controles worden uitgevoerd zoals die
beschreven staan in de kolom “Na het inrijden” van het ONDERHOUDSSCHEMA,
zie pag. 44, om het risico op verwondingen bij uzelf of andere personen en/of
schade aan het voertuig te vermijden.
Het inrijden van de motor is van het grootste belang voor een lange levensduur en
een goede werking ervan.
Rijd zo mogelijk op heuvelachtige wegen
en/of wegen met veel bochten, zodat de
motor, de vering en de remmen goed kunnen worden ingereden.
Houd u de eerste 500 km (312 mi) aan de
volgende regels:
◆
0-100 km (0-62 mi)
Rem tijdens de eerste 100 km (62 mi)
voorzichtig en vermijd bruusk en langdurig remmen. Op die manier kunnen de
blokjes op de remschijf rustig inlopen.
◆
0-300 km (0-187 mi)
Laat de gashendel niet voor meer dan de
helft open staan tijdens lange stukken.
◆
300-500 km (187-312 mi)
Laat de gashendel niet voor meer dan
drie kwart open staan tijdens lange stukken.
aWAARSCHUWING
Na de eerste 1000 km (625 mi) moeten de
controles worden uitgevoerd zoals die
beschreven staan in de kolom “na het inrijden” van het ONDERHOUDSSCHEMA,
zie pag. 44, om het risico op verwondingen bij uzelf of andere personen en/of
schade aan het voertuig te vermijden.
Het inrijden van de motor is van het grootste belang voor een lange levensduur en
een goede werking ervan.
Rijd zo mogelijk op heuvelachtige wegen
en/of wegen met veel bochten, zodat de
motor, de vering en de remmen goed kunnen worden ingereden.
Houd u aan de volgende regels:
◆
De gashendel niet plots volledig opendraaien bij lage snelheid; dit geldt zowel
tijdens als na de inrijperiode.
◆
0-100 km (0-62 mi)
Rem tijdens de eerste 100 km (62 mi)
voorzichtig en vermijd bruusk en langdurig remmen. Op die manier kunnen de
blokjes op de remschijf rustig inlopen.
◆
0-1000 km (0-625 mi)
Rijd tijdens de eerste 1000 km (625 mi)
niet sneller dan 80% van de maximum
toegelaten snelheid.
◆
Rijd niet gedurende lange tijd met een
constante snelheid.
◆
Voer na de eerste 1000 km (625 mi) de
snelheid geleidelijk op tot de motor optimale prestaties levert.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
40
Page 41
34/00%.
aWAARSCHUWING
Vermijd abrupt stoppen, plots vertragen
en remmen op het laatste moment.
◆
Laat de gashendel (Pos. A) los en rem
geleidelijk af om het voertuig tot stilstand
te brengen.
◆
In geval van een korte stop, dient u minstens één rem aangetrokken te houden.
0!2+%2%.
aWAARSCHUWING
Parkeer het voertuig op een stevige en
effen ondergrond om te voorkomen dat
hij omvalt.
Het voertuig niet tegen een muur zetten
of plat op de grond leggen.
Zorg dat het voertuig en in het bijzonder
de gloeiende delen ervan geen gevaar
vormen voor personen en kinderen.
Laat het voertuig niet onbeheerd achter
met de motor aan of met het sleuteltje
nog in de contactschakelaar.
Ga niet op het voertuig zitten terwijl hij
op de standaard staat.
◆
Breng het voertuig tot stilstand, zie hiernaast (STOPPEN).
◆
Zet de motorstopschakelaar (1) in de
.
m” (in de landen waar dit is ver-
stand “
eist).
aOPGELET
Bij gestopte motor en met de contactschakelaar in de stand “
accu ontladen worden.
◆
Draai de sleutel (2) om en zet de con-
tactschakelaar (3) in de stand “
◆
Zet het voertuig op de standaard, zie
pag. 42 (HET VOERTUIG OP DE STAN-
DAARD ZETTEN).
n”, kan de
m”.
aOPGELET
Bij uitgeschakelde motor hoeft het benzinekraantje niet dichtgedraaid te worden, aangezien het voorzien is van een
automatisch sluitsysteem.
aOPGELET
Laat de sleutel niet in de contactschakelaar zitten.
◆
Blokkeer het stuur, zie pag. 22 (STUURS-
LOT) en trek de sleutel (2) uit.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
41
Page 42
(%46/%245)'/0$%
34!.$!!2$:%44%.
Lees aandachtig pag. 41 (PARKEREN).
MIDDENSTANDAARD
◆
Neem het voertuig vast bij het linker
handvat en de handgreep links achteraan (1).
◆
Duw de hefboom van de standaard (2)
omlaag.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
42
35''%34)%34%26//2+/-).'
6!.$)%&34!,
Laat NOOIT de contactsleutel in het slot
zitten en gebruik steeds het stuurslot.
Parkeer het voertuig op een veilige plaats,
bij voorkeur in een garage of op een bewaakte plaats.
Gebruik zo mogelijk de gepantserde kabel
“Body-Guard” aprilia
del ter voorkoming van diefstal.
Zorg dat alle vereiste documenten in orde
zijn.
& of een extra mid-
Noteer uw persoonlijke gegevens en uw
telefoonnummer op dit blad, om de identificatie van de eigenaar te vergemakkelijken
ingeval een gestolen voertuig wordt teruggevonden.
stolen voertuigen geïdentificeerd aan de
hand van de gegevens die in het gebruiks/onderhoudsboekje zijn genoteerd.
Page 43
/.$%2(/5$
aWAARSCHUWING
Brandgevaar.
Houd brandstof en andere ontvlambare
substanties uit de buurt van de elektrische onderdelen.
Voor u begint met om het even welke
vorm van onderhoud of inspectie van
het voertuig, moet u de motor afzetten,
de sleutel uit het contact trekken, wachten tot de motor en de uitlaat zijn afgekoeld en indien mogelijk het voertuig op
een stevige en effen ondergrond optillen met speciaal daartoe bestemd gereedschap. Controleer alvorens de tank
leeg te maken of de ruimte waarin u
werkt goed geventileerd is.
Blijf uit de buurt van de gloeiende delen
van de motor en van het uitlaatsysteem,
om brandwonden te vermijden.
Ondersteun geen mechanische onderdelen of ander onderdeel van de motorfiets met de mond: geen van de onderdelen is voor consumptie geschikt;
sommige zijn schadelijk voor de gezondheid of zelfs giftig.
aOPGELET
Indien niet expliciet anders vermeld,
moet u voor de montage van de onderdelen de stappen voor demontage in
omgekeerde volgorde herhalen.
Het is aangeraden latex handschoenen
te gebruiken om onderhoudswerken uit
te voeren.
De gewone onderhoudswerkzaamheden
kunnen doorgaans door de gebruiker zelf
worden uitgevoerd. Voor sommige werkzaamheden is evenwel een basiskennis
van mechanica en speciaal gereedschap
vereist.
Indien u hulp of technisch advies nodig
heeft, raadpleeg dan uw officiële apriliadealer, die een snelle en degelijke service
garandeert.
Vraag uw officiële aprilia-dealer om het
voertuig op de weg te testen na een reparatie of periodiek onderhoud.
Voer in ieder geval zelf de “Controles vooraf” uit na een onderhoudsbeurt, zie pag. 35
(CONTROLES VOORAF).
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
43
Page 44
x/.$%2(/5$33#(%-!
WERKZAAMHEDEN UIT TE VOEREN
DOOR DE officiële APRILIA-dealer (DIE
OOK KUNNEN WORDEN UITGEVOERD
DOOR DE GEBRUIKER).
Legenda
= controleren en schoonmaken, afstel-
len, smeren of indien nodig vervangen;
= schoonmaken;
= vervangen;
= afstellen.
OPMERKING Voer de onder-
houdswerkzaamheden vaker uit als u het
voertuig gebruikt in regenachtige en stoffige gebieden of op oneffen terrein.
Onderdeel
Na het inrij-
den [500 km
(312 mi)]
Om de 4000
km (2500 mi)
of 12 maan-
den
Om de 8000
km (5000 mi)
of 24 maan-
den
Accu - Klembevestiging - Elektrolytpeil –
Bougie –
Carburateur - stationair toerental –
Luchtfilter –
Werking gashendel –
Werking remblokkering –
Lichtsysteem –
Remlichtschakelaars––
Remvloeistof––
Smeerolieom de 500 km (312 mi):
Koplamp richten - werking––
Wielen/banden en bandenspanningmaandelijks:
Slijtage van de voorste en achterste
remblokjes
om de 2000 km (1250 mi):
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
44
Page 45
WERKZAAMHEDEN UIT TE VOEREN
DOOR DE officiële APRILIA-dealer.
Legenda
= controleren en schoonmaken, afstel-
len, smeren of indien nodig vervangen;
= schoonmaken;
= vervangen;
= afstellen.
OPMERKING Voer de onder-
houdswerkzaamheden vaker uit als u het
voertuig gebruikt in regenachtige en stoffige gebieden of op oneffen terrein.
Onderdeel
Achterste schokdemper––
Bedieningskabels en bedieningselementen
Variatorriemom de 6000 km:
Lagers stuurstang en stuurspeling
Wiellagers–
Remschijven
Zuigerverenom de 12000 km (7500 mi):
Werking gashendel - Menger
Algemene werking van de bromfiets
Remsystemen/remschijven
Koelsysteem cilinder
Smering nokpen achterrem
Remvloeistofom de 2 jaar:
Koelvloeistof
Vorkolie en oliepakkingom de 12000 km (7500 mi):
Transmissie-olie
Pennen riemschijf achterom de 12000 km (7500 mi):
Riemschijf voor beweegbaar/vastom de 6000 km (3750 mi):
Rollen en geleiders variator voorom de 6000 km (3750 mi):
Wielen/banden en bandenspanning
Aanhaalkoppel moeren, bouten, schroeven
Voorwielophanging
Waarschuwingslampje oliereserve
Brandstofleidingom de 4000 km (2500 mi):
Leiding remsysteem–
Olieleiding menger
Koppelingslijtage––
Slijtage achterremschoenen
q
t
t
Na het inrijden
[500 km (312
mi)]
om de 20000 km (12500 mi):
–
om de 2000 km (1250 mi): / om de 2 jaar:
––
Om de 4000
km (2500 mi) of
12 maanden
(externe reiniging)
Om de 8000
km (5000 mi) of
24 maanden
om de 12000
km (7500 mi)
of 2 jaar:
/ om de 4 jaar:
om de 4 jaar:
om de 2 jaar:
–
–
–
–
–
–
–
–
–
–
–
–
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
45
Page 46
z{/.$%2(/5$33#(%-!
WERKZAAMHEDEN UIT TE VOEREN
DOOR DE officiële APRILIA-dealer (DIE
OOK KUNNEN WORDEN UITGEVOERD
DOOR DE GEBRUIKER).
Legenda
= controleren en schoonmaken, afstel-
len, smeren of indien nodig vervangen;
= schoonmaken;
= vervangen;
= afstellen.
OPMERKING Voer de onder-
houdswerkzaamheden vaker uit als u het
voertuig gebruikt in regenachtige en stoffige gebieden of op oneffen terrein.
Onderdeel
Na het inrij-
den [1000 km
(625 mi)]
Om de 4000
km (2500 mi)
of 12 maan-
den
Om de 8000
km (5000 mi)
of 24 maan-
den
Accu - Klembevestiging –
Bougie
Carburateur - stationair toerental –
Luchtfilter –
Werking gashendel –
Werking remblokkering –
Lichtsysteem –
Remlichtschakelaars––
Remvloeistof––
Smeerolieom de 500 km (312 mi):
Koplamp richten - werking––
Wielen/banden - bandenspanningmaandelijks:
Slijtage van de remblokjesom de 2000 km (1250 mi):
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
46
Page 47
WERKZAAMHEDEN UIT TE VOEREN
DOOR DE officiële APRILIA-dealer.
Legenda
= controleren en schoonmaken, afstel-
len, smeren of indien nodig vervangen;
= schoonmaken;
= vervangen;
= afstellen.
OPMERKING Voer de onder-
houdswerkzaamheden vaker uit als u het
voertuig gebruikt in regenachtige en stoffige gebieden of op oneffen terrein.
Onderdeel
Achterste schokdemper––
Bedieningskabels en
bedieningselementen
Cilinder/Zuigerom de 12000 km (7500 mi):
Riem mengerom de 30000 km (18750 mi):
Variatorriem en glijstukken rollen om de 12000 km (7500 mi):
Lagers stuurstang en stuurspeling
Wiellagers–
Remschijven
Zuigerverenom de 12000 km (7500 mi):
Algemene werking van de bromfiets
Remsystemen
Koelsysteem cilinderom de 20000 km (12500 mi):
Smering gaskabelsplitserom de 12000 km (7500 mi):
Remvloeistofom de 2 jaar:
Menger/Werking gashendel
Vorkolie en oliepakking om de 12000 km (7500 mi):
Transmissie-olie
Wielen/banden en bandenspanning
Aanhaalkoppel moeren, bouten,
Het is raadzaam het frame- en het motornummer te noteren op de daartoe voorziene plaats in dit boekje.
Het framenummer kan van pas komen bij
de aankoop van reserveonderdelen.
OPMERKING Het veranderen van de
identificatienummers kan leiden tot zware
straffen en administratieve sancties. Met
name het veranderen van het framenummer leidt tot een onmiddellijke nietigverklaring van het kenteken.
.
MOTORNUMMER
Het motornummer is op de onderste steun
bij de achterste schokdemper ingeslagen.
Motorrnr.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
48
+
MOTORNUMMER
Het motornummer is ingeslagen op de achterzijde, vlak bij de achterremstelschroef.
Motorrnr
FRAMENUMMER
Het framenummer is op de centrale buis
van het frame ingeslagen.
Om het nummer te kunnen lezen, moet u
de kap (1) verwijderen.
OPMERKING Het scherm (1) kan
slechts in één richting worden ingestoken.
Het deel met het lipje (2) is de onderkant.
Framenr.
Page 49
,5#(4&),4%2
.
aWAARSCHUWING
Gebruik geen benzine of ontvlambare
oplossingen voor het schoonmaken
van het filter vanwege brand- of explosiegevaar.
Lees aandachtig pag. 43 (ONDERHOUD).
Het schoonmaken en de controle van het
luchtfilter moet maandelijks of om de 4000
km (2500 mi) gebeuren, afhankelijk van de
omstandigheden waarin het voertuig wordt
gebruikt.
Als het voertuig wordt gebruikt op stoffige
of natte wegen, moet u het filter vaker
schoonmaken en vervangen.
Om het filterelement te reinigen, dient de
complete filterbehuizing van het voertuig te
worden verwijderd.
VERWIJDEREN
◆
Verwijder de onderste beschermkap, zie
pag. 59 (x VERWIJDEREN VAN DE
ONDERSTE AFSCHERMKAP).
◆
Verwijder het linker inspectiedeksel, zie
pag. 55 (VERWIJDEREN VAN HET
RECHTER EN HET LINKER INSPECTIEDEKSEL).
◆
Draai de schroef (1) los en trek ze uit en
neem de afdichtingsring en de ring van
de ontluchtingspijp (2) weg.
◆
Draai de schroef (3) los en neem ze weg,
samen met de bijbehorende afdichtingsring.
◆
Draai de schroef (4) van de luchtcollectorklem los.
◆
Grijp het luchtinlaatspruitstuk vast bij de
klem en trek het naar buiten, om zo de
complete luchtfilterbehuizing te verwijderen.
REINIGING LUCHTFILTER
◆
Draai de drie schroeven (5) los.
◆
Verwijder het filterdeksel (6) en neem het
filterelement uit.
◆
Reinig het filterelement met zuivere, nietontvlambare oplosmiddelen of oplosmiddelen met een hoog vervliegingspunt en
laat het goed drogen.
◆
Breng filterolie of een dikke olie (SAE
80W-90) aan op het gehele oppervlak
van het filterelement en knijp daarna het
element samen om de overtollige olie te
laten wegvloeien.
OPMERKING Het filter moet goed
doordrenkt zijn, maar mag niet druipen.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
49
Page 50
z{,5#(4&),4%2
Lees aandachtig pag. 43 (ONDERHOUD).
Het schoonmaken en de controle van het
luchtfilter moet maandelijks of om de 4000
km (2500 mi) gebeuren, afhankelijk van de
omstandigheden waarin het voertuig wordt
gebruikt.
Als het voertuig wordt gebruikt op stoffige
of natte wegen, moet u het filter vaker
schoonmaken en vervangen.
Vóór het reinigen moet het luchtfilter van
het voertuig verwijderd worden.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
50
VERWIJDEREN
◆
Zet het voertuig op de middenstandaard.
◆
Schroef de twee schroeven (1) los en
verwijder ze.
◆
Schroef de zeven schroeven (2) los en
verwijder ze.
Controleer de slijtage van de remblokjes
na de eerste 500 km (312 mi) en daarna
om de 2000 km (1250 mi).
+
Controleer de slijtage van de remblokjes
na de eerste 1000 km (625 mi) en daarna
om de 2000 km (1250 mi).
De slijtage van de remblokjes hangt af van
het gebruik, de rijstijl en de wegen. De
remblokjes zullen sneller afslijten als u met
het voertuig op stoffige of natte wegen rijdt.
In dat geval zult u ook vaker moeten controleren.
aWAARSCHUWING
Controleer de slijtage van de remblokjes in het bijzonder voor elke rit.
Ga als volgt te werk voor een snelle controle van de slijtage van de remblokjes van
het voorwiel:
◆
Zet het voertuig op de middenstandaard.
◆
Verwijder het kapje van de remklauw (1).
◆
Voer een visuele controle uit tussen de
remschijf en de remblokjes.
aWAARSCHUWING
Overmatige slijtage van de remvoering
zou contact van het metalen steunvlak
van de remblokjes met de schijf veroorzaken, met een metaalachtig geluid en
vonkvorming door de remklauw als gevolg; de efficiëntie van de remmen, de
veiligheid en de staat van de remschijf
zouden daardoor negatief worden beïnvloed.
◆
Als de dikte van het wrijvingsmateriaal
(ook van een enkel remblokje) minder is
dan 1,5 mm, moeten beide remblokjes
vervangen worden.
aWAARSCHUWING
Laat de remblokjes vervangen door uw
officiële APRILIA-dealer.
#/.42/,%
3,)*4!'%2%-3#(/%.%.
Lees aandachtig pag. 29 (TROMMELREM ACHTER) en pag. 43 (ONDERHOUD).
.
Laat de slijtage van de achterremschoenen
controleren door een officiële aprilia dealer na de eerste 500 km (312 mi) en
daarna telkens om de 4000 km (2500 mi).
+
Laat de slijtage van de achterremschoenen
controleren door een officiële aprilia dealer na de eerste 1000 km (625 mi) en
daarna telkens om de 2000 km (1250 mi).
In ieder geval geldt het volgende:
aWAARSCHUWING
Als de stelschroef (2) volledig kan worden ingeschroefd, betekent dit dat de
schoenen versleten zijn; Neem in dit geval contact op met een officiële APRILIA-
dealer.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
51
Page 52
#/.42/,%6!.(%434552
Lees aandachtig pag. 43 (ONDERHOUD).
Controleer regelmatig op speling van het
stuur.
Ga als volgt te werk om het stuur te controleren:
◆
Zet het voertuig op de middenstandaard.
OPMERKING
mm hoge steun met een voet van 200 x
200 mm.
OPMERKING
210 mm hoge steun met een voet van 200
x 200 mm.
◆
Plaats de steun onder het voertuig en
breng tussen de twee een sponsachtige
doek aan, zodat het voorwiel vrij kan bewegen en het voertuig niet kan vallen.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
52
Voorzie een 270
.
+
Voorzie een
aWAARSCHUWING
Vergewis u ervan dat het voertuig stabiel staat.
◆
Schud de vork heen en weer in de lengterichting van het voertuig.
OPMERKING Schud niet te veel met
de vork; anders is het mogelijk dat u bij de
beweging van de standaard een onjuiste
speling vaststelt.
Herhaal de vorige handeling meer dan één
keer.
◆
Wanneer u speling constateert, neem
dan contact op met uw officiële apriliadealer en laat het stuur opnieuw optimaal afstellen.
#/.42/,%-/4/23#(!2.)%2!3
Lees aandachtig pag. 43 (ONDERHOUD).
Controleer regelmatig de speling tussen de
motorasbussen en de motoras zelf.
Ga hiervoor als volgt te werk:
◆
Zet het voertuig op de middenstandaard.
◆
Schud het wiel dwars ten opzichte van
de rijrichting heen en weer.
◆
Als u merkt dat er speling is, neem dan
contact op met een officiële apriliadealer, die de optimale bedrijfscondities
zal herstellen.
Page 53
(%434%5.%,%-%.4
6!.(%43#(%2-6%27)*$%2%.
Lees aandachtig pag. 43 (ONDERHOUD).
◆
Zet het voertuig op de middenstandaard.
◆
Draai het stuur volledig, schroef de
schroeven (1) los en verwijder ze.
◆
Verwijder het steunelement van het
scherm (2).
OPMERKING Pas bij het hermonte-
ren de lipjes correct in hun zittingen.
6%27)*$%2%.
6!.$%6//234%+!0
Lees aandachtig pag. 43 (ONDERHOUD).
◆
Verwijder het steunelement van het
scherm (2), zie hiernaast (HET STEUNELEMENT VAN HET SCHERM VERWIJDEREN).
◆
Draai het stuur volledig, schroef de
schroeven (3) los, verwijder ze samen
met de ringen.
aOPGELET
Ga voorzichtig te werk.
Let op dat u de lipjes en/of hun zittingen
niet beschadigt.
Behandel de plastic en gelakte onderdelen voorzichtig om te vermijden dat er
krassen op komen of dat ze worden beschadigd.
◆
Verwijder de voorste kap (4) door ze omhoog te schuiven.
OPMERKING Steek bij het hermonte-
ren het onderste tongetje (5) en de vier zijtongetjes (6) in de voorziene houders.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
53
Page 54
6%27)*$%2%.6!.$%
/.$%234%34552+!0
Lees aandachtig pag. 43 (ONDERHOUD).
◆
Verwijder het steunelement van het
scherm, zie pag. 53 (HET STEUNELEMENT VAN HET SCHERM VERWIJDEREN).
OPMERKING Ondersteun het voorste
deel van de kuip (1), om te voorkomen dat
het per ongeluk valt.
◆
★ Draai de twee schroeven (2) los en
verwijder ze.
aOPGELET
Wees voorzichtig met de plastic of gelakte onderdelen en let op dat u er geen
krassen op maakt of ze beschadigt.
◆
Verwijder het voorste deel van de kuip
(1).
◆
★ Draai de schroef (3) los en verwijder ze.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
54
◆
★ Draai het stuur volledig naar rechts,
draai de schroef (4) (met de kleinste diameter) en de schroeven (5) (6) en (7) los
en verwijder ze.
OPMERKING Breng bij het hermonte-
ren de schroeven (4) (met kleinste diameter) op de juiste plaats weer aan.
◆
Draai het stuur naar de middelste stand,
demonteer de onderste stuurkap (8) van
de voorkant en verwijder ze.
Verwijder de achteruitkijkspiegels, zie
pag. 61 (DEMONTEREN VAN DE ACHTERUITKIJKSPIEGELS).
◆
Verwijder de onderste stuurkap, zie hiernaast (VERWIJDEREN VAN DE ONDERSTE STUURKAP).
◆
★ Koppel de twee elektrische aansluitin-
gen (9) los.
aOPGELET
De bovenste stuurkap (10) (met schakelaars, instrumenten en waarschuwingslampjes) blijft aangesloten op de kabel
van de kilometerteller en op de elektrische kabels, waardoor ze niet volledig
kan worden verwijderd.
Wees voorzichtig om schade aan de onderdelen te voorkomen.
◆
Til de bovenste stuurkap op, draai ze
naar voor en laat ze rusten op de voorste
beschermkap; wees hierbij voorzichtig
met de twee schakelaaraansluitingen
(11).
OPMERKING Steek, wanneer u bij
het hermonteren de bovenste stuurkap
aanbrengt, de elektrische kabels (9) achter
en onder het stuur.
de gelakte onderdelen en let op dat u er
geen krassen op maakt of ze beschadigt.
◆
Zet het voertuig op de middenstandaard.
◆
Verwijder het deksel van het accu-/gereedschapssetkastje (1), zie pag. 23
(Gebruik de haak niet om het voertuig op
te tillen en evenmin voor enig ander doel
dan voor het vastmaken van het voertuig
wanneer u hem ergens parkeert.).
◆
Demonteer het gereedschapssetkastje
(2).
◆
Draai de twee schroeven (3) los en verwijder ze.
OPMERKING Voer de volgende han-
delingen uit op de zijkant van het te verwijderen inspectiedeksel.
◆
Draai schroef (4) en schroef (5) op de
achterkant van de kuip los en verwijder
ze.
OPMERKING Steek bij het hermonte-
ren de schroef (5) (met kleinste diameter)
van het achterste deel van de kuip in de
voorziene opening.
◆
Til het inspectiedeksel (6) lichtjes op,
maak het los van de voetsteun en trek
het opzij.
OPMERKING Steek bij het hermonte-
ren het achterste deel van het inspectiedeksel in het achterste deel van de kuip, en
laat de zitting (7) samenvallen met het uiteinde van het achterste deel van de kuip
(8).
OPMERKING In punten (9) en (10)
moet het linker inspectiedeksel het rechter
inspectiedeksel overlappen.
Wanneer beide inspectiedeksels zijn verwijderd, moet eerst het rechter en dan het
linker deksel worden gehermonteerd.
van de beschermkap voorzichtig te werk,
om te vermijden dat het nokje afbreekt.
◆
Verwijder de beschermkap (2).
OPMERKING Plaats bij het hermon-
teren de beschermkap correct terug in
haar zitting. Draai de schroef (1) voorzichtig en niet te hard aan, om te vermijden
dat u de beschermkap beschadigt.
aOPGELET
Ga voorzichtig te werk.
Trek niet te hard aan de elektriciteitskabels.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
58
◆
Trek de lampfitting (3) zo ver als nodig
uit om zijn twee elektrische klemmen (4)
te kunnen loskoppelen.
OPMERKING Breng bij het hermon-
teren de opening van de lampfitting op één
lijn met de zitting van de schroef (1).
◆
Schroef de schroef (5) los en neem de
bijbehorende moer weg.
aOPGELET
Ga voorzichtig te werk.
Trek niet te hard aan de elektriciteitskabels.
OPMERKING Trek de kabels één
voor één uit om de steun (6) van de richtingaanwijzer te verwijderen.
◆
Verwijder de steun (6) van de richtingaanwijzer en trek hem los van de kabels (7).
z{).34!,,%2%.6!.$%
6%2,%.'345++%.6!.$%
2)#(4).'!!.7)*:%23
De volgende informatie heeft slechts betrekking op één verlengstuk, maar geldt
voor beide.
Herhaal de handelingen aan de andere zijde van het voertuig.
aOPGELET
De richtingaanwijzers moeten duidelijk
zichtbaar zijn om de veiligheid te garanderen.
Installeer beide verlengstukken van de
richtingaanwijzers.
Page 59
12
15
14
13
◆
Verwijder de richtingaanwijzers, zie pag.
58 (z { VERWIJDEREN VAN DE
COMPLETE RICHTINGAANWIJZER).
OPMERKING Het verlengstuk van de
richtingaanwijzer (8) kan slechts in één richting worden geïnstalleerd. Het lipje (9)
moet in de zitting (10) worden gepast.
◆
Steek de elektrische klemmen (4) in het
verlengstuk (8) van de richtingaanwijzer.
◆
Steek de elektrische klemmen (4) in de
steun (6) van de richtingaanwijzer.
◆
Sluit het verlengstuk (8) correct aan op
de richtingaanwijzer (6).
◆
Plaats de richtingaanwijzer terug en vervang de schroef (5) door de schroef (9)
die bij deze uitrusting wordt geleverd, zie
pag. 58 (z { VERWIJDEREN VAN
DE COMPLETE RICHTINGAANWIJZER).
16
11
x6%27)*$%2%.6!.$%
/.$%234%!&3#(%2-+!0
Lees aandachtig pag. 43 (ONDERHOUD).
◆
Zet het voertuig op de middenstandaard.
aWAARSCHUWING
Alvorens verder te gaan, de motor en de
uitlaatdemper laten afkoelen tot omgevingstemperatuur om te vermijden dat u
zich verbrandt.
◆
Schroef de schroef (11) los en verwijder
ze.
◆
★ Hef het achterste deel van de mat op
de voetplank (12) op.
◆
★ Schroef de bovenste schroef (13) los
en verwijder ze.
◆
★ Schroef de achterste schroef (14) los
en verwijder ze.
◆
★ Trek het zijlipje (15) uit.
◆
Trek de twee voorste lipjes (16) uit en
verwijder de onderste afschermkap.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
59
Page 60
6%27)*$%2%.
6!.$%6//234%")..%.+!0
Lees aandachtig pag. 43 (ONDERHOUD).
OPMERKING Trek de sleutel uit het
contact.
◆
Zet het voertuig op de middenstandaard.
◆
★ Draai de twee schroeven (1) los en
verwijder ze.
◆
★ Verwijder de mat van de voetsteun
(2).
◆
Draai de twee bevestigingsschroeven (3)
van de tassenhaak los en verwijder ze.
◆
Verwijder de tassenhaak (4).
◆
Draai de schroef (5) en de bijbehorende
ring los en verwijder ze.
◆
★ Draai de drie schroeven (6) los en ver-
wijder ze.
◆
★ Draai de schroef (7) los en verwijder
ze.
aOPGELET
Ga voorzichtig te werk.
Let op dat u de tongetjes en/of hun zittingen niet beschadigt.
Wees voorzichtig met de gelakte onderdelen en let op dat u er geen krassen op
maakt of ze beschadigt.
◆
Trek de voorste binnenkap weg en verwijder ze door ze naar het zadel toe te
draaien.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
60
Page 61
$%-/.4%2%.6!.$%
!#(4%25)4+)*+30)%'%,3
Lees aandachtig pag. 43 (ONDERHOUD).
De volgende informatie heeft betrekking op
slechts één achteruitkijkspiegel, maar geldt
voor beide.
◆
Zet het voertuig op de middenstandaard.
OPMERKING Houd de onderdelen
van de linker en de rechter achteruitkijkspiegel van elkaar gescheiden.
◆
Verwijder het deksel (1).
aOPGELET
Houd de achteruitkijkspiegel (2) vast
om te vermijden dat hij per ongeluk zou
vallen.
◆
Schroef de schroef (3) los.
◆
Verwijder de achteruitkijkspiegel (2).
◆
Verwijder de pakking (4)
#/.42/,%2%.
6!.$%34!.$!!2$
Lees aandachtig pag. 43 (ONDERHOUD).
De standaard (5) moet zonder beletsel
kunnen draaien.
Voer de volgende controles uit:
◆
De veren (6) mogen niet beschadigd,
versleten, verroest of zwak zijn.
◆
De standaard moet zonder beletsel kunnen draaien; smeer zo nodig de geleiding met vet in, zie pag. 84 (x SMEERMIDDELENTABEL) of pag. 85 (z {
SMEERMIDDELENTABEL).
#/.42/,%2%.
6!.$%3#(!+%,!!23
Lees aandachtig pag. 43 (ONDERHOUD).
Het voertuig is uitgerust met twee schakelaars:
– remlichtschakelaar op de achterremhen-
del (7);
– remlichtschakelaar op de voorremhen-
del (8).
Ga als volgt te werk om bij de schakelaars
te komen:
◆
Verwijder de onderste stuurkap, zie
pag. 54 (VERWIJDEREN VAN DE ON-
DERSTE STUURKAP).
Voer regelmatig de volgende controles uit:
◆
Controleer of de schakelaar vrij is van
vuil of modder; de pen moet onbelem-
merd kunnen bewegen en automatisch
terugkeren naar de beginpositie.
◆
Controleer of de kabels correct zijn aan-
gesloten.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
61
Page 62
x")*34%,,%.6!.(%4
34!4)/.!)2%4/%2%.4!,
Lees aandachtig pag. 43 (ONDERHOUD).
Stel het stationaire toerental bij na de eerste 500 km (312 mi) en zodra er onregelmatigheden optreden.
Ga hiervoor als volgt te werk:
◆
Rijd een paar kilometer tot de normale
werktemperatuur is bereikt.
◆
Zet het voertuig op de middenstandaard.
◆
Verwijder het linker inspectiedeksel, zie
pag. 55 (VERWIJDEREN VAN HET
RECHTER EN HET LINKER INSPECTIEDEKSEL).
◆
Verwijder het gereedschapssetvak.
◆
Bevestig een elektronische toerenteller
aan de bougiekabel.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
62
aWAARSCHUWING
Controleer alvorens de tank leeg te maken of de ruimte waarin u werkt goed
geventileerd is.
◆
Start de motor.
De minimumsnelheid van de motor (stationair toerental) moet ongeveer 1800 100
tpm bedragen; als dat het geval is, gaat het
achterwiel niet meedraaien.
Indien nodig:
◆
Draai aan de stelmoer (1) op de carburateur.
Door ze AAN TE DRAAIEN (rechtsom) verhoogt u het toerental van de motor.
Door ze LOSSER TE DRAAIEN (linksom),
verlaagt u het toerental van de motor.
◆
Draai de gashendel een paar maal open
en dicht om te controleren of het stationair draaien van de motor correct functioneert en constant blijft.
aOPGELET
Draai niet aan de stelmoer van de luchtdoseur om veranderingen in de afstelling van de carburateur te vermijden.
OPMERKING Neem zo nodig contact
op met uw officiële aprilia-dealer.
Page 63
z{")*34%,,%.6!.(%4
34!4)/.!)2%4/%2%.4!,
Lees aandachtig pag. 43 (ONDERHOUD).
Stel het stationaire toerental bij na de eerste 1000 km (625 mi) km en zodra er onregelmatigheden optreden.
Ga hiervoor als volgt te werk:
◆
Rijd een paar kilometer tot de normale
werktemperatuur is bereikt.
◆
Verwijder het deksel van het accu-/gereedschapssetvak, zie pag. 24 (ACCU- /
GEREEDSCHAPSKASTJE).
◆
Verwijder het gereedschapssetvak.
◆
Bevestig een elektronische toerenteller
aan de bougiekabel.
aWAARSCHUWING
Controleer alvorens de tank leeg te maken of de ruimte waarin u werkt goed
geventileerd is.
◆
Start de motor.
De minimumsnelheid van de motor (stationair toerental) moet ongeveer 1500 100
tpm bedragen; als dat het geval is, gaat het
achterwiel niet meedraaien.
Indien nodig:
OPMERKING Het voertuig kan uitge-
rust zijn met twee verschillende carburateurmodellen. Voor de positie van de stelschroef, zie de afbeelding.
◆
Draai aan de stelmoer (1) op de carburateur.
Door ze AAN TE DRAAIEN (rechtsom) verhoogt u het toerental van de motor.
Door ze LOSSER TE DRAAIEN (linksom),
verlaagt u het toerental van de motor.
◆
Draai de gashendel een paar maal open
en dicht om te controleren of het stationair draaien van de motor correct functioneert en constant blijft.
OPMERKING Neem zo nodig contact
op met uw officiële aprilia-dealer.
")*34%,,%.6!.$%'!3(%.$%,
Lees aandachtig pag. 43 (ONDERHOUD).
De correcte speling van de gashendel is
ongeveer 2-3 mm.
Stel de speling als volgt af:
◆
Zet het voertuig op de middenstandaard.
◆
Verwijder het beschermingselement (2).
◆
Schroef de moer (3) los.
◆
Verdraai de stelschroef (4), die zich aan
het begin van de gashendelkabel be-
vindt.
Na de regeling:
◆
Schroef de moer (3) vast, waardoor de
stelschroef (4) wordt vergrendeld, en
plaats het beschermingselement (2) te-
rug.
aWAARSCHUWING
Controleer na het afstellen of draaien
van het stuur geen verandering van het
stationair toerental tot gevolg heeft en
of de gashendel vlot en automatisch
naar zijn beginpositie terugkeert wanneer hij wordt losgelaten.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
63
Page 64
"/5')%
Lees aandachtig pag. 43 (ONDERHOUD).
.
Controleer de bougie na de eerste 500 km
(312 mi); vervang ze om de 4000 km (2500
mi).
+
Controleer de bougie na de eerste 1000
km (625 mi) en daarna om de 4000 km
(2500 mi); vervang ze om de 8000 km
(5000 mi).
Draai de bougie van tijd tot tijd los, verwijder zorgvuldig koolstofresten en vervang
ze zo nodig.
U komt als volgt bij de bougie:
◆
Demonteer de linkse inspectiekap, zie
pag. 55 (VERWIJDEREN VAN HET
RECHTER EN HET LINKER INSPECTIEDEKSEL).
Verwijder en reinig de bougie als volgt:
◆
Trek de bougiedop (1) van de bougie.
◆
Verwijder al het vuil van de voet van de
bougie, draai de bougie los met de sleutel in de gereedschapsset en neem ze
uit, erop lettend dat er geen stof of andere vuildeeltjes in de cilinder terechtkomen.
◆
Controleer of er op de elektrode en op
het centrale gedeelte in porselein geen
koolstofaanslag of corrosieplekken zitten; reinig deze eventueel met een speciaal schoonmaakmiddel voor bougies,
met een ijzerdraad en/of een metaalborstel.
◆
Blaas krachtig eventuele restanten weg,
zodat die niet in de motor terecht kunnen
komen. Vervang de bougie wanneer
deze scheurtjes vertoont op het isolerende deel, wanneer de elektroden gecorrodeerd zijn of indien er teveel koolstof op
zit.
◆
x Controleer de afstand tussen de
elektroden met een voelermaat.
De afstand moet ongeveer 0,5 – 0,6 mm
zijn; stel eventueel bij door voorzichtig de
aardingselektrode te verbuigen.
◆
z{Controleer de afstand tussen de
elektroden met een voelermaat.
De afstand moet ongeveer 0,6 – 0,7 mm
zijn; stel eventueel bij door voorzichtig de
aardingselektrode te verbuigen.
◆
Controleer of de afdichtingsring in goede
staat verkeert.
Draai de bougie met de hand aan, met
de ring bevestigd, om beschadiging van
de schroefdraad te voorkomen.
◆
Draai de bougie met de sleutel in de gereedschapsset een halve slag aan, om
de ring aan te drukken.
Aanhaalmoment bougie:
20 Nm (2 kgm).
aOPGELET
De bougie moet goed aangedraaid zijn,
anders kan de motor oververhit raken
en beschadigd worden.
Gebruik uitsluitend het aanbevolen type
van bougie, zie pag. 79 (TECHNISCHE
GEGEVENS) om de prestaties en de levensduur van de motor niet in het gedrang te brengen.
◆
Breng de bougiedop (1) opnieuw aan.
◆
Plaats het inspectiedeksel terug.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
64
Page 65
!##5
Lees aandachtig pag. 43 (ONDERHOUD).
aWAARSCHUWING
Brandgevaar.
Houd brandstof en andere ontvlambare
substanties uit de buurt van de elektrische onderdelen.
De elektrolyt in de accu is giftig en bijtend en in contact met de huid kan het
brandwonden veroorzaken, doordat het
zwavelzuur bevat.
Draag beschermende kleding, een gezichtsmasker en/of een veiligheidsbril
tijdens onderhoudswerkzaamheden.
Indien de elektrolyt in contact komt met
de huid, moet u de aangetaste huid
overvloedig afspoelen met water.
In geval van contact met de ogen, moet
u de ogen goed uitspoelen gedurende
15 minuten en daarna onmiddellijk een
oogarts raadplegen.
Als de elektrolyt per ongeluk wordt ingeslikt, drink dan grote hoeveelheden
water of melk en drink daarna magnesiumhoudende melk of plantaardige
olie en roep onmiddellijk de hulp van
een arts in.
De accu scheidt explosieve gassen af
en moet daarom uit de buurt van vlammen, vonken, sigaretten en iedere andere warmtebron worden gehouden.
Tijdens opladen of gebruik van de accu
moet de ruimte goed geventileerd zijn
en moet u inademing van de tijdens het
opladen vrijgekomen gassen vermijden.
BUITEN HET BEREIK VAN KINDEREN
HOUDEN.
Laat het voertuig niet teveel overhellen,
om te vermijden dat het accuzuur uit de
accu loopt, met alle gevaarlijke gevolgen van dien.
aOPGELET
Draai nooit de aansluiting van de accukabels om.
Bij het aan- en loskoppelen van de accu
dient de contactschakelaar in de stand
m” te staan, om te vermijden dat som-
“
mige onderdelen worden beschadigd.
Sluit eerst de positieve kabel (+) aan,
daarna de negatieve (–).
Loskoppelen gebeurt in omgekeerde
volgorde.
Het accuzuur is corrosief.
Niet uitgieten of ermee morsen, vooral
niet op de plastic onderdelen.
ENKEL VOOR ONDERHOUDSVRIJE
ACCU'S
Als deze voertuig is uitgerust met een
“ONDERHOUDSVRIJE” accu, zijn geen
onderhoudswerkzaamheden vereist,
met uitzondering van periodieke controles en - wanneer nodig - opladen.
Wanneer een “ONDERHOUDSVRIJE”
accu is gemonteerd, dient deze te worden opgeladen met een speciale lader
(type met constante spanning/amperage of constante spanning).
Het gebruik van een gewone lader kan
de accu beschadigen.
.!,!.'%).!#4)6)4%)4
6!.$%!##5
Als het voertuig langer dan vijftien dagen
ongebruikt blijft, moet de accu worden opgeladen, om sulfatering van de accu te
voorkomen, zie pag. 68 (x OPLADEN
VAN DE ACCU), (z { OPLADEN VAN
DE ACCU):
◆
Demonteer de accu, zie pag. 66 (VER-
WIJDEREN VAN DE ACCU) en bewaar
hem op een koele en droge plaats.
Het is belangrijk de lading van tijd tot tijd te
controleren (ongeveer één keer per
maand) in de winter of wanneer het voertuig niet gebruikt wordt om kwaliteitsverlies
van de accu te voorkomen.
◆
Laad de accu volledig op door middel
van een normale oplading, zie pag. 68
(x OPLADEN VAN DE ACCU), (z
{ OPLADEN VAN DE ACCU).
Als de accu op het voertuig blijft zitten,
moet u de kabels van de klemmen loskoppelen.
Verwijder het deksel van het accu-/gereedschapssetvak, zie pag. 24 (ACCU- /
GEREEDSCHAPSKASTJE).
◆
Verwijder het gereedschapssetvak (1).
◆
Controleer of de kabelaansluitingen (2)
en de accupolen (3):
– in goede staat zijn (niet verroest of be-
dekt met koolresten);
– ingesmeerd zijn met speciaal vet of
vaseline.
Indien nodig:
◆
Controleer of het contactslot in de stand
m” staat.
“
◆
Maak eerst de negatieve (–) en dan de
positieve kabel (rood) (+) los.
◆
Veeg roest weg met een staalborstel.
◆
Sluit eerst de positieve (rood) (+) en dan
de negatieve kabel (–) aan.
◆
Smeer de aansluitingen in met speciaal
vet of vaseline.
Na deze bewerkingen:
◆
Plaats het gereedschapssetvak (1) terug.
◆
Plaats het deksel van het accu-/gereedschapssetvak terug, zie pag. 24 (ACCU/ GEREEDSCHAPSKASTJE).
6%27)*$%2%.6!.$%!##5
Lees aandachtig pag. 65 (ACCU).
◆
Verwijder het deksel van het accu-/gereedschapssetvak, zie pag. 24 (ACCU- /
GEREEDSCHAPSKASTJE).
◆
Verwijder het gereedschapssetvak (1).
◆
Controleer of het contactslot in de stand
“m” staat.
◆
Maak eerst de negatieve (–) en dan de
positieve kabel (rood) (+) los.
◆
4 Verwijder de ontluchtingsleiding van
de accu (enkel voor accu’s die onderhoud vergen).
◆
Verwijder de accu en bewaar hem op
een effen oppervlak in een koele en droge ruimte.
aWAARSCHUWING
Zodra de accu is gedemonteerd, moet
hij op een veilige plaats buiten het bereik van kinderen worden bewaard.
◆
Plaats het gereedschapssetvak (1) terug.
◆
Plaats het deksel van het accu-/gereedschapssetvak terug, zie pag. 24 (ACCU/ GEREEDSCHAPSKASTJE).
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
66
Page 67
-/.4%2%.6!.$%!##5
Lees aandachtig pag. 65 (ACCU).
◆
Verwijder het deksel van het accu-/gereedschapssetvak, zie pag. 24 (ACCU- /
GEREEDSCHAPSKASTJE).
◆
Verwijder het gereedschapssetvak.
◆
Plaats de accu in zijn behuizing.
◆
4 Sluit de ontluchtingsleiding aan.
(enkel voor accu’s die onderhoud vergen).
aOPGELET
4 Sluit bij het hermonteren altijd de
ontluchtingsleiding van de accu aan om
te vermijden dat de zwavelzuurdampen
het elektrische systeem, de gelakte delen, de rubberen elementen of de pakkingen aantasten wanneer ze uit de ontluchtingsleiding komen.
◆
Sluit de positieve kabel (rood) (+) en
daarna de negatieve kabel (–) aan.
◆
Smeer de aansluitingen in met speciaal
vet of vaseline.
◆
Plaats het gereedschapssetvak terug.
◆
Plaats het deksel van het accu-/gereedschapssetvak terug, zie pag. 24 (ACCU/ GEREEDSCHAPSKASTJE).
x#/.42/,%6!.(%40%),
6!.(%4!##5:552
(ENKEL VOOR ACCU'S DIE ONDERHOUD VERGEN)
OPMERKING de volgende informatie
is ENKEL van toepassing als de gemonteerde accu onderhoud vergt.
Lees aandachtig pag. 65 (ACCU).
◆
Haal de accu uit zijn behuizing, zie pag. 66
(VERWIJDEREN VAN DE ACCU).
◆
Controleer of het vloeistofpeil zich tussen de twee “MIN” - en “MAX” -streepjes
op de zijkant van de accu bevindt.
Anders:
◆
De doppen van de elementen losdraaien
en verwijderen.
aOPGELET
Gebruik uitsluitend gedistilleerd water
voor het bijvullen van het elektrolytpeil.
Vul nooit tot boven het “MAX”- streepje,
want het elektrolytpeil stijgt tijdens het
opladen.
◆
Vul uitsluitend met gedistilleerd water bij
tot het juiste peil is bereikt.
aOPGELET
Plaats na het bijvullen de doppen van
de elementen in de juiste positie terug.
◆
Plaats de doppen van de elementen terug.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
67
Page 68
x/0,!$%.6!.$%!##5
(ENKEL VOOR ACCU’S DIE ONDERHOUD VERGEN)
Lees aandachtig pag. 65 (ACCU).
◆
Haal de accu uit zijn behuizing, zie pag. 66
(VERWIJDEREN VAN DE ACCU).
◆
Draai de doppen van de elementen los
en verwijder ze.
◆
Controleer het peil van het accuzuur, zie
pag. 67 (x CONTROLE VAN HET
PEIL VAN HET ACCUZUUR).
◆
Sluit de accu aan op een acculader.
◆
Het is aan te bevelen een laadstroom
gelijk aan 1/10 van de accucapaciteit te
gebruiken.
◆
Controleer na het opladen het peil van
het accuzuur opnieuw en vul zo nodig bij
met gedistilleerd water.
◆
Zet de doppen van de elementen vast.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
68
aOPGELET
Wacht 5-10 minuten na het loskoppelen
van de lader alvorens de accu opnieuw
te monteren, aangezien de accu nog
een korte tijd gas blijft produceren.
z{/0,!$%.6!.$%!##5
(ENKEL VOOR “ONDERHOUDSVRIJE”
ACCU'S)
Lees aandachtig pag. 65 (ACCU).
OPMERKING Verwijder de accudop-
pen niet: zonder de doppen kan de accu
worden beschadigd.
◆
Demonteer de accu, zie pag. 66 (VERWIJDEREN VAN DE ACCU).
aWAARSCHUWING
Tijdens opladen of gebruik van de accu
moet de ruimte goed geventileerd zijn
en moet u inademing van de tijdens het
opladen vrijgekomen gassen vermijden.
◆
Sluit de accu aan op een acculader.
Opladen
Spanning
(amp.)
Tijd
(uren)
Normaal1,28 - 10
Snel120,5
aWAARSCHUWING
Wacht 5-10 minuten na het loskoppelen
van de lader alvorens de accu opnieuw
te monteren, aangezien de accu nog
een korte tijd gas blijft produceren.
Page 69
6%26!.'%.6!.$%:%+%2).'%.
Lees aandachtig pag. 43 (ONDERHOUD).
aOPGELET
Tracht geen defecte zekeringen te herstellen. Gebruik nooit andere dan de
aanbevolen zekeringen.
Het gebruik van ongeschikte zekeringen kan schade aan het elektrische systeem of, in geval van een kortsluiting,
zelfs brand veroorzaken.
OPMERKING Als een zekering regel-
matig doorbrandt, is er waarschijnlijk een
kortsluiting of een overbelasting in het
elektrische systeem. In dit geval is het aangeraden een officiële aprilia-dealer te
raadplegen.
Als een elektrisch onderdeel niet werkt of
onregelmatigheden vertoont of als de motor niet start, moeten de zekeringen gecontroleerd worden.
Verricht de controle als volgt:
◆
Draai de contactschakelaar in de stand
m” om kortsluiting te voorkomen.
“
◆
Verwijder het deksel van het accu-/gereedschapssetvak, zie pag. 24 (ACCU- /
GEREEDSCHAPSKASTJE).
◆
Verwijder het gereedschapssetvak.
◆
Trek de zekeringen één voor één uit en
controleer of de smeltdraad is doorgebrand.
◆
Probeer voor u een zekering vervangt te
achterhalen wat de oorzaak van het probleem was.
◆
Vervang de beschadigde zekering door
een nieuwe met hetzelfde amperage.
OPMERKING Als u een van de reser-
vezekeringen gebruikt, moet u een nieuwe
zekering in de juiste houder steken.
◆
Plaats het gereedschapssetvak terug.
◆
Plaats het deksel van het accu-/gereedschapssetvak terug, zie pag. 24 (ACCU/ GEREEDSCHAPSKASTJE).
xGEINSTALLEERDE ZEKERING
Zekering van 7,5 A - Van de accu naar:
alle elektrische delen, behalve het lichtcircuit, dat wordt gevoed met wisselstroom.
Zet voor een snelle controle van de juiste
richting van de lichtbundel het voertuig op
een effen ondergrond, op een afstand van
10 meter van een muur.
Ontsteek het dimlicht, ga op het voertuig
zitten en controleer of de lichtbundel die op
de muur wordt geprojecteerd zich net onder de horizontale lijn van de koplamp bevindt (ongeveer 9/10 van de totale hoogte).
Stel de koplamp als volgt af:
OPMERKING
voor C % K - _ hoeft de voorste
kap niet te worden verwijderd.
◆
Verwijder de voorste kap, zie pag. 53
(VERWIJDEREN VAN DE VOORSTE
KAP).
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
70
Bij de modellen
.
◆
Verdraai de juiste schroef (1) met behulp
van een schroevendraaier.
◆
. C % K - _
te schroef (2) met behulp van een
schroevendraaier.
Door ze RECHTSOM TE DRAAIEN,
richt u de bundel omhoog.
Door ze LINKSOM TE DRAAIEN, richt u
de bundel omlaag.
',/%),!-0%.
Lees aandachtig pag. 43 (ONDERHOUD).
Verdraai de juis-
aWAARSCHUWING
Brandgevaar.
Houd brandstof en andere ontvlambare
substanties uit de buurt van de elektrische onderdelen.
aOPGELET
Draai, alvorens een gloeilamp te vervangen, de contactschakelaar naar de
stand “
dat de gloeilamp kan afkoelen.
Vervang de lampen met schone handschoenen of met behulp van een schone droge doek.
Laat geen vingerafdrukken achter op de
lampen, want daardoor kunnen de lampen oververhit raken en kapot gaan.
Als u een lamp met de blote hand aanraakt, moet u vingerafdrukken wegvegen met alcohol, om te vermijden dat de
lamp snel defect raakt.
WEES VOORZICHTIG DAT U DE ELEKTRISCHE KABELS NIET BESCHADIGT.
m” en wacht enkele minuten, zo-
Page 71
x6%26!.'%.6!.$%
',/%),!-0%.6!.$%+/0,!-0
Lees aandachtig pag. 70 (GLOEILAMPEN).
De koplamp bevat:
– twee gloeilampen voor het dimlicht.
Vervang de gloeilampen als volgt:
◆
Verwijder de voorste binnenkap, zie
pag. 60 (VERWIJDEREN VAN DE
VOORSTE BINNENKAP).
◆
Verplaats het beschermingselement (1)
met uw handen.
◆
Draai het borglipje (2) achter de lampfitting linksom.
◆
Trek de gloeilamp uit en vervang ze door
een nieuwe lamp van hetzelfde type.
– eén gloeilamp voor het parkeerlicht (7);
– eén gloeilamp voor het dimlicht/groot-
licht (5).
GLOEILAMP
VAN HET DIMLICHT/GROOTLICHT
◆
Verwijder de voorste binnenkap, zie
pag. 60 (VERWIJDEREN VAN DE
VOORSTE BINNENKAP).
◆
Verplaats het beschermingselement (3)
met uw handen.
◆
Draai de lampfitting (4) linksom en trek
hem uit.
◆
Druk lichtjes op de gloeilamp (5) en draai
ze linksom.
◆
Trek de gloeilamp (5) uit haar houder.
◆
Installeer een nieuwe gloeilamp van hetzelfde type op de juiste manier.
GLOEILAMP VAN HET PARKEERLICHT
Vervang de gloeilampen als volgt:
aOPGELET
Trek niet aan de elektrische kabels om
de lampfitting uit te trekken.
◆
Neem de lampfitting van het parkeerlicht
(6) vast, trek en verwijder hem uit zijn zitting.
◆
Trek de gloeilamp van het parkeerlicht
(7) uit en vervang ze door een nieuwe
lamp van hetzelfde type
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
71
Page 72
z{6%26!.'%.6!.$%
',/%),!-0%.6!.$%+/0,!-0
Lees aandachtig pag. 70 (GLOEILAMPEN).
De koplamp bevat:
– eén gloeilamp voor het parkeerlicht (1);
– eén gloeilamp voor het dimlicht (2);
– eén gloeilamp voor het grootlicht (3).
Vervang de gloeilampen als volgt:
◆
Verwijder de voorste binnenkap, zie
pag. 60 (VERWIJDEREN VAN DE
VOORSTE BINNENKAP).
GLOEILAMP VAN HET PARKEERLICHT
aOPGELET
Trek niet aan de elektrische kabels om
de lampfitting uit te trekken.
◆
Verplaats het beschermelement (4) met
de hand.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
72
◆
Neem de lampfitting van het parkeerlicht
(5) vast, trek en verwijder hem uit zijn zitting.
◆
Trek de gloeilamp van het parkeerlicht
(1) uit en vervang ze door een nieuwe
lamp van hetzelfde type.
GLOEILAMP VAN HET DIMLICHT
◆
Verplaats het beschermelement (10) met
de hand.
◆
Trek de elektrische aansluiting (6) los.
◆
Maak de borgveer (7) op de achterkant
van de lampfitting los.
◆
Trek de gloeilamp uit en vervang ze.
OPMERKING Steek de lamp in de fit-
ting, ervoor zorgend dat de pennen perfect
in de geleiders worden gepast.
aOPGELET
Druk niet op de lampkabel met de borgveer (7).
◆
Installeer een nieuwe gloeilamp van hetzelfde type op de juiste manier.
GLOEILAMPEN VAN HET GROOTLICHT
◆
Verplaats het beschermelement (4) met
de hand.
◆
Trek de elektrische aansluiting (8) los.
◆
Maak de borgveer (9) op de achterkant
van de lampfitting los.
◆
Trek de gloeilamp uit en vervang ze.
OPMERKING Steek de lamp in de fit-
ting, ervoor zorgend dat de pennen perfect
in de geleiders worden gepast.
aOPGELET
Druk niet op de lampkabel met de borgveer (9).
◆
Installeer een nieuwe gloeilamp van hetzelfde type op de juiste manier.
Page 73
6%26!.'%.6!.$%
',/%),!-0%.6!.$%
2)#(4).'!!.7)*:%236//2!!.
Lees aandachtig pag. 70 (GLOEILAMPEN).
◆
Zet het voertuig op de standaard.
OPMERKING Controleer de zekerin-
gen voordat u een gloeilamp vervangt, zie
pag. 69 (VERVANGEN VAN DE ZEKERINGEN).
Vervang de gloeilampen als volgt:
◆
Draai de schroef (1) los en verwijder ze.
◆
Verwijder het beschermingsglas (2).
OPMERKING Draai bij het hermonte-
ren de twee schroeven (1) voorzichtig aan,
om te voorkomen dat het beschermingsglas beschadigt.
◆
Druk lichtjes op de gloeilamp (3) en draai
ze linksom.
◆
Trek de gloeilamp uit en vervang ze.
OPMERKING Steek de lamp in de fit-
ting, ervoor zorgend dat de twee pennen
op de gloeilamp mooi in de geleiders op de
fitting worden gepast.
◆
Installeer een nieuwe gloeilamp van hetzelfde type op de juiste manier.
6%26!.').'',/%),!-0%.
2)#(4).'!!.7)*:%23
6//2%.!#(4%2
Lees aandachtig pag. 70 (GLOEILAMPEN).
◆
Zet het voertuig op de standaard.
OPMERKING Controleer de zekering
voor u een gloeilamp vervangt, zie pag. 69
(VERVANGEN VAN DE ZEKERINGEN).
◆
Draai de schroef (4) los en verwijder ze.
OPMERKING Let op dat u bij het ver-
wijderen van het beschermingsglas het
pennetje niet beschadigt.
◆
Verwijder het beschermingsglas (5).
OPMERKING Plaats bij het hermon-
teren het beschermingsglas weer correct in
zijn zitting.
Draai de schroef (4) niet te stevig en voorzichtig aan om beschadiging van het beschermingsglas te vermijden.
◆
Druk lichtjes op de gloeilamp (6) en draai
ze linksom.
◆
Trek de gloeilamp (6) uit haar houder.
OPMERKING Steek de lamp in de fit-
ting, ervoor zorgend dat de twee pennen
op de gloeilamp mooi in de geleiders op de
fitting worden gepast.
◆
Installeer een nieuwe gloeilamp van hetzelfde type op de juiste manier.
OPMERKING Als de lampfitting (7) uit
zijn houder komt, moet u hem correct insteken, door de opening van de fitting uit te
lijnen met de zitting van de schroef.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
73
Page 74
6%26!.').'
',/%),!-0*%3$!3("/!2$
Lees aandachtig pag. 70 (GLOEILAMPEN).
OPMERKING Controleer de zekerin-
gen voordat u een gloeilamp vervangt, zie
pag. 69 (VERVANGEN VAN DE ZEKERINGEN).
In het dashboard bevinden zich:
– de waarschuwingslampjes;
– de lampjes voor de dashboardverlich-
ting.
Vervang de gloeilampen als volgt:
◆
Verwijder de bovenste stuurkap gedeeltelijk, zie pag. 54 (GEDEELTELIJK VERWIJDEREN VAN DE BOVENSTE
STUURKAP).
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
74
WAARSCHUWINGSLAMPJES
OPMERKING Neem lampfittingen
één voor één uit om te vermijden dat ze nadien verkeerd worden teruggeplaatst.
◆
Trek de fitting van het betreffende lampje
uit:
Pos.WaarschuwingslampjeKleur
1Richtingaanwijzers (
2Oliereserve (
3
.Dimlicht (b)groen
.Grootlicht (a)
3
C % K - _
3
+ Grootlicht (a)blauw
4Brandstofpeil (
◆
Trek de gloeilamp uit en vervang ze door
eten lamp van hetzelfde type.
c)groen
j)rood
blauw
g)
amber-
geel
DASHBOARDVERLICHTING
OPMERKING Neem lampfittingen
één voor één uit om te vermijden dat ze nadien verkeerd worden teruggeplaatst.
◆
Trek de gloeilampfitting uit van het dashboardgedeelte waarvan het licht zwak is:
Pos. Brandend gedeelte
5Rechts boven
6Links boven
7Rechts onder
◆
Trek de gloeilamp uit en vervang ze door
een lamp van hetzelfde type.
Page 75
6%26!.'%.6!.$%',/%),!-0
6!.(%4!#(4%2,)#(4
Lees aandachtig pag. 70 (GLOEILAMPEN).
OPMERKING Controleer de zekering
voor u een gloeilamp vervangt, zie pag. 69
(VERVANGEN VAN DE ZEKERINGEN),
alsook de goede werking van de stoplichtschakelaars, zie pag. 61 (CONTROLEREN VAN DE SCHAKELAARS).
Het achterlicht bestaat uit twee elementen.
In elk element zit:
– eén gloeilamp voor het parkeerlicht (1);
– eén gloeilamp voor het stoplicht (2).
Vervang de gloeilampen als volgt:
◆
Zet het voertuig op de standaard.
◆
Draai de schroef (3) los en verwijder ze.
OPMERKING Let op dat u bij het ver-
wijderen van het beschermingsglas het
pennetje niet beschadigt.
◆
Verwijder het beschermingsglas (4).
◆
Druk, enkel voor wat de gloeilamp van
het stoplicht (2) betreft, lichtjes op de
lamp en draai ze linksom.
◆
Verwijder de gloeilamp uit haar houder.
OPMERKING Steek de lamp in de fit-
ting, ervoor zorgend dat de twee pennen
op de gloeilamp mooi in de geleiders op de
fitting schuiven.
◆
Installeer een gloeilamp van hetzelfde
type op de juiste manier.
aOPGELET
Plaats bij het hermonteren het beschermingsglas correct in zijn houder.
Draai de schroef (3) voorzichtig vast
zonder te veel druk uit te oefenen, om te
voorkomen dat het beschermingsglas
wordt beschadigd.
Trek niet aan de elektrische draden om
de lampfitting uit te trekken.
◆
Neem de lampfitting (5) vast vanaf de
binnenkant van het achterste deel van
het spatbord, trek eraan en neem hem
uit zijn houder.
◆
Trek de gloeilamp (6) uit en vervang ze
door een nieuwe lamp van hetzelfde
type.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
75
Page 76
6%26/%2
◆
aWAARSCHUWING
Voor u het voertuig gaat vervoeren,
moeten de benzinetank en de carburateur volledig leeg zijn, zie onder (LEDIGEN VAN DE BRANDSTOFTANK); controleer na het leegmaken of alles
volkomen droog is.
Tijdens het transport moet het voertuig
in verticale positie en stevig verankerd
blijven, om lekkage van brandstof, olie
of koelvloeistof te vermijden.
aWAARSCHUWING
In geval van pech mag het voertuig niet
worden gesleept, maar moet u hulp inroepen.
,%$)'%.
6!.$%"2!.$34/&4!.+
Lees aandachtig pag. 25 (BRANDSTOF).
aWAARSCHUWING
Gevaar voor brand.
Wacht tot de motor en de uitlaatdemper
volledig zijn afgekoeld.
Brandstofdampen zijn schadelijk voor
uw gezondheid.
Controleer alvorens de tank leeg te maken of de ruimte waarin u werkt goed
geventileerd is.
Adem geen brandstofdampen in.
Rook niet en gebruik geen open vlammen.
LOOS BRANDSTOF NIET IN HET MILIEU.
◆
Zet het voertuig op de middenstandaard.
◆
Zet de motor af en wacht tot hij is afgekoeld.
◆
Neem een opvangbak met een capaciteit
die groter is dan de hoeveelheid brandstof aanwezig in de tank en plaats hem
op de grond aan de linkerzijde van het
voertuig.
◆
Verwijder de vuldop.
◆
Gebruik voor het aftappen van de brandstof uit de tank een handpomp of een
dergelijk gereedschap.
aWAARSCHUWING
Plaats na het aftappen van de tank de
vuldop in de juiste positie terug.
◆
Plaats de vuldop terug.
Ga als volgt te werk om de carburateur volledig af te tappen:
◆
Verwijder het linker inspectiedeksel,
.
pag. 55 (VERWIJDEREN VAN HET
RECHTER EN HET LINKER INSPECTIEDEKSEL).
◆
Verwijder de filterkast, zie pag. 49
.
(. LUCHTFILTER - VERWIJDEREN).
◆
Steek het vrije uiteinde van de slang (1)
in een opvangbak.
◆
Open de ontluchter van de carburateur
door de aftapschroef (2) onder de vlotter-
kamer los te draaien.
Doe het volgende nadat alle brandstof is
afgetapt:
◆
Draai de aftapschroef (2) volledig vast.
aOPGELET
Draai de aftapschroef (2) voorzichtig
aan om brandstoflekkage uit de carburateur tijdens het vullen te voorkomen.
Neem zo nodig contact op met een officiële APRILIA-dealer.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
76
Page 77
2%).)').'
Reinig het voertuig regelmatig als hij in bepaalde gebieden of onder bijzondere omstandigheden wordt gebruikt, namelijk:
◆
In vervuilde gebieden (steden en industriezones).
◆
In gebieden gekenmerkt door een hoog
percentage zout en vocht (zeegebieden,
hete en vochtige klimaten).
◆
In speciale omstandigheden (gebruik
van zout en chemische producten tegen
ijsvorming op de wegen in de winter).
◆
Laat geen resten van industriële en vervuilende poeders, teervlekken, dode insecten, vogeluitwerpselen, enz. op de
carrosserie zitten.
◆
Parkeer het voertuig niet onder een
boom, aangezien in sommige seizoenen
bepaalde stoffen, hars, fruit of bladeren
uit de bomen kunnen vallen, die bestanddelen bevatten die de lak mogelijk
aantasten.
aWAARSCHUWING
Na het reinigen van het voertuig, is het
mogelijk dat de werking van de remmen
tijdelijk te wensen overlaat omwille van
de aanwezigheid van water op de
greepoppervlakken. Bijgevolg moet u,
om ongevallen te vermijden, er rekening
mee houden dat de remafstanden langer kunnen zijn. Rem veelvuldig om dit
euvel zo snel mogelijk te verhelpen.
Voer de controles vooraf uit, zie pag. 35
(CONTROLES VOORAF).
Voor het verwijderen van vuil en modder
van de gelakte delen moet u een lagedrukwaterspuit gebruiken; maak de vuile delen
goed nat, veeg modder en vuil weg met
een zachte autospons die in een oplossing
van water en shampoo is gedrenkt (2 – 4%
shampoo in water).
Vervolgens de delen afspoelen met veel
water en afdrogen met een zeemlap.
Voor het reinigen van de buitenkant van de
motor moet u een ontvettingsmiddel,
kwastjes en stoflappen gebruiken.
aOPGELET
Poets het voertuig pas op met siliconenwas nadat hij zorgvuldig is gereinigd.
Maak dof geworden lak nooit glanzend
met polijstpasta.
Reinig het voertuig niet in de zon, vooral niet in de zomer, als de carrosserie
nog warm is, want als de shampoo opdroogt voor hij wordt weggespoeld, kan
hij de lak aantasten.
Gebruik geen vloeistoffen met een temperatuur van meer dan 40°C om de plastic onderdelen van het voertuig te reinigen.
Gebruik geen water- of luchtspuiten onder hoge druk en evenmin stoom om de
volgende onderdelen te reinigen: wielnaven, bedieningselementen op de rechteren de linkerhelft van het stuur, lagers,
rempomp, instrumenten en controlelampjes, uitlaatdemper, handschoenkastje, contactschakelaar/stuurslot.
Reinig onderdelen van rubber en kunststof en het zadel niet met alcohol, benzine of oplosmiddelen, maar gebruik uitsluitend water en een neutrale zeep.
aWAARSCHUWING
Breng geen beschermende was aan op
het zadel om te vermijden dat het glibberig wordt.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
77
Page 78
,!.'$52)'%34),34!.$
Na een lange periode van stilstand van het
voertuig moeten enkele maatregelen worden getroffen om problemen te vermijden.
Daarnaast is het belangrijk de nodige herstellingen en algemene controles uit te
voeren voor een periode van stilstand, om
te voorkomen dat u dit later zou vergeten.
Ga als volgt te werk:
◆
Maak de brandstoftank en de carburateur leeg, zie pag. 76 (LEDIGEN VAN
DE BRANDSTOFTANK).
◆
Trek de bougie uit, zie pag. 64 (BOUGIE) en giet een koffielepel (5-10 cm#)
tweetaktolie in de cilinder.
OPMERKING Leg een schone doek
naast de zitting van de bougie om mogelijke oliespatten op te vangen.
◆
Zet de contactschakelaar in de stand
n”; druk gedurende enkele seconden
“
op de startknop “r” om de olie gelijkmatig over het cilinderoppervlak te verdelen.
◆
Verwijder de doek.
◆
Plaats de bougie terug.
◆
Demonteer de accu, zie pag. 66 (VERWIJDEREN VAN DE ACCU).
◆
Was het voertuig en laat hem drogen, zie
pag. 77 (REINIGING).
◆
Poets de gelakte delen met was.
◆
Pomp de banden op, zie pag. 32 (BANDEN).
◆
Plaats met behulp van een aangepaste
steun het voertuig zo dat beide banden
van de grond komen.
◆
Stal het voertuig in een onverwarmde,
niet-vochtige ruimte, beschut tegen het
zonlicht, met minimale temperatuurschommelingen.
◆
Maak een plastic zak vast aan de eindpijp van de uitlaatdemper, om het binnendringen van vocht in de pijp te voorkomen.
◆
Dek het voertuig af, bij voorkeur niet met
plastic of waterdichte materialen.
NA DE STALPERIODE
◆
Haal het voertuig onder het dekzeil vandaan en reinig hem, zie pag. 77 (REINIGING).
◆
Controleer de laadtoestand van de accu,
zie pag. 68 (x OPLADEN VAN DE AC-
CU), (z { OPLADEN VAN DE AC-
CU)en monteer hem, zie pag. 67 (MON-
TEREN VAN DE ACCU).
◆
Controleer of de brandstofaftapschroef
goed is aangedraaid, zie pag. 76 (LEDI-
GEN VAN DE BRANDSTOFTANK).
◆
Vul de brandstoftank, zie pag. 25
(BRANDSTOF).
◆
Voer de controles vooraf uit, zie pag. 35
(CONTROLES VOORAF).
aWAARSCHUWING
Maak een testrit met lage snelheid in
een gebied waar weinig verkeer is.
Versnellingsbakolie (aanbevolen): 0 F.C., SAE 75 W - 90 of GEAR SYNTH, SAE 75W - 90.
Als alternatief voor de aanbevolen olie, kunt u oliemerken van hoge kwaliteit gebruiken met dezelfde of betere prestaties dan A.P.I. GL4.
Smeerolie (aanbevolen):
Als alternatief voor de aanbevolen olie kunt u oliemerken van hoge kwaliteit gebruiken met dezelfde of betere prestaties dan
ISO-L-ETC++, A.P.I. TC++.
Vorkolie (aanbevolen): vorkolie
Als u een olie wenst die qua prestaties het midden houdt tussen
20W, dan kunt u deze twee soorten in de volgende verhoudingen mengen:
GREEN HIT 2 of CITY 2T.
0
F.A. 5W of 0 F.A. 20 W;
0
als alternatief FORK 5W of FORK 20W.
0 F.A. 5W en 0 F.A. 20W of FORK 5W en FORK
SAE 10W =
SAE 15W =
Lagers en andere smeerpunten (aanbevolen):
Als alternatief voor de aanbevolen olie kunt u smeervet van hoge kwaliteit voor rollagers gebruiken, werktemperatuur -30°C…+140°C,
druppelpunt 150°C…230°C, verhoogde anti-corrosiebescherming, goede weerstand tegen water en oxidatie.
Bescherming accupolen: Neutraal vet of vaseline.
0 F.A. 5W 67% van het volume, + 0 F.A. 20W 33% van het volume of
FORK 5W 67% van het volume, + FORK 20W 33% van het volume.
0 F.A. 5W 33% van het volume, + 0 F.A. 20W 67% van het volume of
FORK 5W 33% van het volume, + FORK 20W 67% van het volume.
0 AUTOGREASE MP of GREASE 30.
aWAARSCHUWING
Gebruik uitsluitend nieuwe remvloeistof.
Remvloeistof (aanbevolen):
0 F.F., DOT 5 (compatibel met DOT 4) of BRAKE 5.1, DOT 5 (compatibel met DOT 4).
aWAARSCHUWING
Gebruik uitsluitend antivries en anti-corrosiemiddelen zonder nitriet, die een bescherming tot minstens -35°C bieden.
Motorkoelvloeistof (aanbevolen):
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
84
0 ECOBLU - 40°C of COOL.
Page 85
z{3-%%2-)$$%,%.4!"%,
Versnellingsbakolie (aanbevolen): SAE 80W - 90.
Als alternatief voor de aanbevolen olie, kunt u oliemerken van hoge kwaliteit gebruiken met dezelfde of betere prestaties dan A.P.I. GL-3.
Smeerolie (aanbevolen):
Als alternatief voor de aanbevolen olie kunt u oliemerken van hoge kwaliteit gebruiken met dezelfde of betere prestaties dan
ISO-L-ETC++, A.P.I. TC++.
Vorkolie (aanbevolen): vorkolie
Als u een olie wenst die qua prestaties het midden houdt tussen
20W, dan kunt u deze twee soorten in de volgende verhoudingen mengen:
GREEN HIT 2 of CITY 2T.
0
F.A. 5W of 0 F.A. 20 W;
0
als alternatief FORK 5W of FORK 20W.
0 F.A. 5W en 0 F.A. 20W of FORK 5W en FORK
SAE 10W =
SAE 15W =
Lagers en andere smeerpunten (aanbevolen):
Als alternatief voor de aanbevolen olie kunt u smeervet van hoge kwaliteit voor rollagers gebruiken, werktemperatuur -30°C…+140°C,
druppelpunt 150°C…230°C, verhoogde anti-corrosiebescherming, goede weerstand tegen water en oxidatie.
Bescherming accupolen: Neutraal vet of vaseline.
0 F.A. 5W 67% van het volume, + 0 F.A. 20W 33% van het volume of
FORK 5W 67% van het volume, + FORK 20W 33% van het volume.
0 F.A. 5W 33% van het volume, + 0 F.A. 20W 67% van het volume of
FORK 5W 33% van het volume, + FORK 20W 67% van het volume.
0 AUTOGREASE MP of GREASE 30.
aWAARSCHUWING
Gebruik uitsluitend nieuwe remvloeistof.
Remvloeistof (aanbevolen):
0 F.F., DOT 5 (compatibel met DOT 4) of BRAKE 5.1, DOT 5 (compatibel met DOT 4).