Aprilia SR 25 User Manual [de]

Page 1
Page 2
© 1999 aprilia s.p.a. - Noale (VE)
Eerste editie: mei 1999
Herdruk: juni 1999, februari 2001
U herkent de officiële aprilia-bromfiets- dealer aan dit logo op de deur of etalage:
U herkent de officiële aprilia-motorfiets- dealer aan dit logo op de deur of etalage:
Vervaardigd en gedrukt door:
editing division Soave (VERONA) - Italië Tel. +39 - 045 76 11 911 Fax +39 - 045 76 12 241 E-mail: customer@stp.it www.stp.it
In opdracht van:
aprilia s.p.a.
via G. Galilei, 1 - 30033 Noale (VE) - Italië Tel. +39 - 041 58 29 111 Fax +39 - 041 44 10 54 www.aprilia.com
7!!23#(57).'3"//$ 3#(!00%.
De volgende waarschuwingen worden in heel deze handleiding gebruikt om de vol­gende boodschappen over te brengen:
Veiligheidswaarschuwing. Wan-
a
neer u dit symbool aantreft op het voertuig of in de handleiding, dient u re­kening te houden met potentieel gevaar voor persoonlijk letsel. Niet-naleving van de aanwijzingen die worden gege­ven in de boodschappen voorafgegaan door dit symbool kan resulteren in ern­stige risico’s voor de veiligheid van uzelf en anderen en voor het voertuig!
aWAARSCHUWING
Duidt op een potentieel gevaar dat kan resulteren in ernstig letsel of zelfs de dood.
aOPGELET
Duidt op een potentieel gevaar dat kan resulteren in licht persoonlijk letsel of schade aan het voertuig.
OPMERKING Het woord “OPMER-
KING” in deze handleiding gaat belangrijke informatie of richtlijnen vooraf.
).&/2-!4)%
Bewerkingen voorafgegaan door
kant van het voertuig te worden herhaald. Indien niet expliciet anders vermeld, moet u voor de montage van de onderdelen de stappen voor demontage in omgekeerde volgorde herhalen. Daar waar de termen “rechts” en “links” worden gebruikt, wordt ervan uitgegaan dat de rijder in normale rijhouding op het voertuig zit.
.
het voertuig met passagier heeft uitsluitend betrekking op landen waar het rijden met passagier is toegestaan.
In de tekst en de afbeeldingen verwijzen de symbolen door het symbool van het model (.
+
del.
Voordat u de motor start, dient u aandach­tig dit boekje te lezen, in het bijzonder het gedeelte “VEILIG RIJDEN”.
Uw veiligheid en die van anderen hangt niet alleen af van de snelheid van uw re­flexen en uw behendigheid, maar ook van de kennis van het voertuig, van de staat van onderhoud en van de basisregels voor VEILIG RIJDEN. Daarom is het belangrijk het voertuig goed te leren kennen, zodat u er zich veilig mee in het verkeer kunt bege­ven.
dit symbool dienen aan de andere
Elke verwijzing naar het gebruik van
3 1 2,
), uitsluitend naar het aangegeven mo-
7!!23#(57).'%. 6//2:/2'3-!!42%'%,%.  !,'%-%.%/0-%2+).'%.
voorafgegaan
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
2
Page 3
OPMERKING Dit boekje hoort on-
losmakelijk bij de motorfiets en moet in ge­val van verkoop worden overgedragen.
aprilia heeft bij de samenstelling van dit boekje de grootste zorg aan de dag ge­legd, teneinde de gebruiker correcte en ac­tuele informatie te verschaffen. Daar apri- lia echter voortdurend het ontwerp van zijn producten verbetert, kunnen de kenmer­ken van uw motorfiets lichtjes afwijken van de in dit boekje beschreven kenmerken.
Indien u vragen heeft met betrekking tot de informatie in dit boekje, aarzel dan niet om contact op te nemen met uw officiële apri- lia-dealer.
Voor controles en reparaties die niet expli­ciet in deze publicatie staan beschreven, de aanschaf van originele aprilia-reser­veonderdelen, accessoires en andere pro­ducten, alsook specifieke adviezen, dient u zich uitsluitend te wenden tot de officiële aprilia-dealers en onderhoudscentra, die een betrouwbare en snelle service garan­deren.
Wij danken u omdat u voor aprilia heeft gekozen en wensen u veel rijplezier.
Alle rechten voor wat betreft elektronische opslag, reproductie en volledige of gedeel­telijke aanpassing, op welke manier ook, zijn voorbehouden voor alle landen.
OPMERKING In sommige landen
vereisen de van kracht zijnde milieuwetge­ving en geluidsvoorschriften periodieke in­specties.
In deze landen moet de gebruiker van het voertuig:
– contact opnemen met een officiële apri-
lia-dealer om de niet-goedgekeurde on-
derdelen te laten vervangen door onder-
delen die goedgekeurd zijn in het
betreffende land;
– voer de vereiste periodieke inspecties uit.
OPMERKING Bij aankoop van deze
motorfiets dient u in de navolgende figuur de identificatiegegevens te vermelden die op het IDENTIFICATIE-ETIKET VERVAN­GINGSONDERDELEN STAAN. Het label is aangebracht op de rechterbalk van het frame; om het te kunnen lezen, moet u het rechter inspectiedeksel verwijderen, zie pag. 55 (VERWIJDEREN VAN HET RECHTER EN HET LINKER INSPECTIE­DEKSEL).
Dit zijn identificatiegegevens van: – YEAR = bouwjaar (Y, 1, 2, ...);
– I.M. = wijzigingscode (A, B, C, ...); – LANDENCODES = land van homologa-
tie (I, UK, A, ...).
Ze dienen te worden doorgegeven aan de officiële aprilia-dealer bij de aankoop van vervangingsonderdelen of accessoires die specifiek zijn voor uw model.
In deze handleiding worden de volgende symbolen gebruikt om de verschillende versies aan te duiden:
model 50 cm
x
model 125 cm
z
model 150 cm
{
versie automatische lichtschakelaar
e
(Automatic Switch-on Device)
optie
m
vloeistofgekoeld versie
q
versie met trommelrem
t
vloeistofgekoelde versie
o
VERSIE VOOR:
Italië
I
Verenigd
U
Koninkrijk Oostenrijk
a
Portugal
p
Finland
F
België
B
Duitsland
d
Frankrijk
f
Spanje
E
Griekenland
G
Nederland
O
Zwitserland
Y
Denemarken
D
Japan
J
3
3
3
Singapore
S
Slovenië
s
Israël
i
Zuid-Korea
¬
Maleisië
M
Chili
c
Kroatië
H
Australië
A
Verenigde Staten
u
Brazilië
Ä
Zuid-Afrika
R
Nieuw-Zeeland
n
Canada
C
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
3
Page 4
!,'%-%.%).(/5$
VEILIG RIJDEN ...........................................................5
BASISREGELS VOOR DE VEILIGHEID ................6
KLEDING................................................................. 9
ACCESSOIRES ....................................................10
LADING .................................................................10
PLAATSING BELANGRIJKSTE ONDERDELEN
PLAATSING BELANGRIJKSTE ONDERDELEN
UBPLAATSING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN /
INSTRUMENTEN EN CONTROLELAMPJES ..........16
TABEL INSTRUMENTEN
EN WAARSCHUWINGSLAMPJES .......................17
BELANGRIJKSTE BEDIENINGSELEMENTEN
BEDIENINGSELEMENTEN
OP DE LINKER STUURHELFT ............................ 18
BEDIENINGSELEMENTEN
OP DE RECHTER STUURHELFT ........................19
BELANGRIJKSTE BEDIENINGSELEMENTEN
BEDIENINGSELEMENTEN
OP DE LINKER STUURHELFT ............................20
BEDIENINGSELEMENTEN
OP DE RECHTER STUURHELFT ........................21
CONTACTSLOT.................................................... 22
STUURSLOT......................................................... 22
HULPBENODIGDHEDEN .........................................23
ONTGRENDELEN /
VERGRENDELEN ZADEL ....................................23
HELMOPBERGRUIMTE /
DOCUMENTENKASTJE ....................................... 23
ANTIDIEFSTALHAAK ...........................................23
ACCU- / GEREEDSCHAPSKASTJE .................... 24
TASSENHAAK ......................................................24
ACHTERSPATBORD ............................................24
z {
VAN DE RICHTINGAANWIJZERS .......................24
BELANGRIJKSTE ONDERDELEN ..........................25
BRANDSTOF ........................................................25
SMEERMIDDELEN ............................................... 26
REMVLOEISTOF - aanbevelingen........................ 27
SCHIJFREMMEN ..................................................28
TROMMELREM ACHTER.....................................29
x
KOELVLOEISTOF q ...................................30
BANDEN ...............................................................32
x
VERSIE MET AUTOMATISC HE
LICHTONTSTEKING
x
..................................................12
z {
............................................14
x
............................... 18
z {
VERLENGSTUKKEN
e
......................................33
........................ 20
z {
VERSIE MET AUTOMATISCHE LICHTONTSTEKING KATALYTISCHE GELUIDDEMPER
UITLAATDEMPER / UITLAATPIJP .......................34
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK..............................35
CONTROLES VOORAF ........................................35
STARTEN ..............................................................36
VERTREKKEN EN RIJDEN ..................................38
x
INRIJDEN........................................................40
z {
INRIJDEN .................................................40
STOPPEN .............................................................41
PARKEREN ...........................................................41
HET VOERTUIG
OP DE STANDAARD ZETTEN .............................42
SUGGESTIES TER VOORKOMING
VAN DIEFSTAL .....................................................42
ONDERHOUD ...........................................................43
x
ONDERHOUDSSCHEMA ...............................44
z {
ONDERHOUDSSCHEMA ........................46
IDENTIFICATIEGEGEVENS .................................48
x
LUCHTFILTER ................................................49
z {
LUCHTFILTER .........................................50
CONTROLE SLIJTAGE REMBLOKJES ...............51
CONTROLE SLIJTAGE REMSCHOENEN ...........51
CONTROLE VAN HET STUUR .............................52
CONTROLE MOTORSCHARNIERAS ..................52
HET STEUNELEMENT VAN HET
SCHERM VERWIJDEREN ....................................53
VERWIJDEREN VAN DE VOORSTE KAP ...........53
VERWIJDEREN
VAN DE ONDERSTE STUURKAP ........................54
GEDEELTELIJK VERWIJDEREN
VAN DE BOVENSTE STUURKAP ........................54
VERWIJDEREN VAN HET RECHTER
EN HET LINKER INSPECTIEDEKSEL .................55
x
HET VERLENGSTUK VAN HET
ACHTERSPATBORD MONTEREN ......................56
z {
DE KENTEKENPLAATSTEUN
VERWIJDEREN ....................................................56
z {
HET VERLENGSTUK VAN HET
ACHTERSPATBORD MONTEREN ......................57
z {
VERWIJDEREN VAN DE
COMPLETE RICHTINGAANWIJZER ....................58
z {
INSTALLEREN VAN DE VERLENGSTUKKEN
VAN DE RICHTINGAANWIJZERS ........................58
x
VERWIJDEREN VAN DE
ONDERSTE AFSCHERMKAP ..............................59
VERWIJDEREN
VAN DE VOORSTE BINNENKAP .........................60
DEMONTEREN VAN DE
ACHTERUITKIJKSPIEGELS .................................61
e
......................................33
o
...............34
CONTROLEREN VAN DE STANDAARD............. 61
CONTROLEREN VAN DE SCHAKELAARS ........ 61
x
BIJSTELLEN VAN HET
STATIONAIRE TOERENTAL ............................... 62
z {
BIJSTELLEN VAN HET
STATIONAIRE TOERENTAL ............................... 63
BIJSTELLEN VAN DE GASHENDEL ................... 63
BOUGIE................................................................ 64
ACCU.................................................................... 65
NA LANGE INACTIVITEIT VAN DE ACCU .......... 65
CONTROLEREN EN REINIGEN
VAN DE ACCU-AANSLUITINGEN ....................... 66
VERWIJDEREN VAN DE ACCU .......................... 66
MONTEREN VAN DE ACCU................................ 67
x
CONTROLE VAN HET PEIL
VAN HET ACCUZUUR ......................................... 67
x
OPLADEN VAN DE ACCU............................. 68
z {
OPLADEN VAN DE ACCU ...................... 68
VERVANGEN VAN DE ZEKERINGEN ................ 69
AFSTELLING VAN DE VERTICALE
LICHTBUNDEL VAN DE KOPLAMP .................... 70
GLOEILAMPEN .................................................... 70
x
VERVANGEN VAN DE
GLOEILAMPEN VAN DE KOPLAMP ................... 71
x
VERVANGEN VAN DE GLOEILAMPEN
VAN DE KOPLAMP
z {
VERVANGEN VAN DE GLOEILAMPEN
VAN DE KOPLAMP .............................................. 72
VERVANGEN VAN DE GLOEILAMPEN
VAN DE RICHTINGAANWIJZERS VOORAAN .... 73
VERVANGING GLOEILAMPEN
RICHTINGAANWIJZERS VOOR EN ACHTER .... 73
VERVANGING
GLOEILAMPJES DASHBOARD ........................... 74
VERVANGEN VAN DE GLOEILAMP
VAN HET ACHTERLICHT .................................... 75
VERVANGEN VAN DE GLOEILAMP
VAN DE KENTEKENPLAAT VERLICHTING ....... 75
VERVOER................................................................. 76
LEDIGEN VAN DE BRANDSTOFTANK ............... 76
REINIGING ............................................................... 77
LANGDURIGE STILSTAND ................................. 78
TECHNISCHE GEGEVENS...................................... 79
x
SMEERMIDDELENTABEL............................. 84
z {
SMEERMIDDELENTABEL ...................... 85
Importeurs........................................................ 88-89
ELEKTRISCH SCHEMA - SR 50.......................... 90
ELEKTRISCH SCHEMA - SR 50
Y i ¬ e
ELEKTRISCH SCHEMA - SR 50
ELEKTRISCH SCHEMA - SR 125 - SR 150 ........ 96
ELEKTRISCH SCHEMA - SR 125 - SR 150
Y i ¬ u e
..................................................... 92
.............. 71
u
................... 94
J
.. 98
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
4
Page 5
veilig rijden
Page 6
"!3)32%'%,3 6//2$%6%),)'(%)$
Om het voertuig te mogen besturen is het nodig dat u aan alle wettelijke verplichtin­gen voldoet (rijbewijs, geestelijke en licha­melijke gezondheid, verzekering, wegen­belasting, registratie voertuig, nummer­plaat, enz.).
U wordt aangeraden zich het voertuig ge­leidelijk eigen te maken, daar waar weinig verkeer is of op terreinen die privé-eigen­dom zijn.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
6
Het gebruiken van bepaalde medicijnen, alcohol en verdovende middelen benadeelt in aanzienlijke mate de rijveiligheid. Verzekert u zich ervan dat u geestelijk en lichamelijk goed in staat bent te rijden, en rijd vooral niet bij vermoeidheid en slape­righeid.
Het merendeel van de ongelukken is te wij­ten aan onervarenheid van de rijder.
Leen het voertuig NOOIT uit aan beginners en overtuigt u zich er in ieder geval van dat de rijder in het bezit is van de wettelijke vereisten voor het rijden.
Page 7
Volg nauwgezet de verkeersaanwijzingen en houd u aan de nationale en plaatselijke verkeersregels.
Vermijd plotselinge manoeuvres die ge­vaar opleveren voor uzelf en voor anderen (bijvoorbeeld: steigeren, te hard rijden enz.), en houd altijd rekening met de toe­stand van het wegdek, het zicht, enz.
Bots niet tegen obstakels die schade aan het voertuig kunnen toebrengen of die u de controle over het voertuig kunnen doen verliezen.
Rijd niet vlak achter een ander voertuig om u mee te laten "zuigen".
Houd altijd beide handen aan het stuur en de voeten op de voetplank (of de voetsteu­nen) en neem een correcte rijhouding aan.
Vermijd absoluut rechtop te gaan staan tij­dens het rijden, of zich om te draaien.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
7
Page 8
OIL
COOLER
De berijder moet zich nooit laten af leiden of laten beïnvloeden door personen of han­delingen (niet roken, eten, drinken, lezen, enz.) tijdens het rijden.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
8
Gebruik de voorgeschreven koelvloeistof en olie, zoals beschreven in de "SMEER­MIDDELENTABEL"; controleer steeds of de niveaus van de olie en de koelvloeistof de voorgeschreven niveaus hebben.
Controleer, als het voertuig bij een ongeluk betrokken is geweest, of de bedienings­knoppen, -kabels, -slangen, het remsys­teem en de vitale delen niet beschadigd zijn.
Laat het voertuig eventueel nakijken door een erkende officiële aprilia dealer, met speciale aandacht voor het frame, het stuur, de vering, de veiligheidsonderdelen en de onderdelen waarvan de gebruiker zelf niet in staat is te beoordelen of ze be­schadigd zijn.
Meld elk mankement bij het functioneren aan de technici/mecaniciens opdat de re­paratiewerkzaamheden vergemakkelijkt worden.
Rijd absoluut niet met het voertuig wan­neer de beschadiging de rijveiligheid in ge­vaar brengt!
Verander nooit de plaats, de stand of de kleur van: de kentekenplaat, de richtin­gaanwijzers, de lichten en de claxon.
Modificaties aan het voertuig doen de ga­rantie onherroepelijk vervallen.
Enkel voor voertuigen tot 50 cm# inbegrepen
Elke eventuele verandering van de motor of andere delen die tot doel heeft de snelheid of het vermogen van de bromfiets op te drij­ven, is bij wet verboden; elke eventuele verandering die resulteert in een verhoging van de maximumsnelheid of van het slag­volume van de motor maakt van de brom­fiets een motorfiets, wat de volgende ver­plichtingen voor de eigenaar met zich brengt:
Page 9
A12
345
ONLY ORIGINALS
– nieuwe homologatie; – nieuwe inschrijving; – aangepast rijbewijs. Bovendien doen dergelijke veranderingen de dekking van de verzekering teniet, aan­gezien verzekeringspolissen het aanbren­gen van technische veranderingen met het doel het vermogen van het voertuig op te drijven, uitdrukkelijk verbieden. Om de hierboven aangehaalde redenen, is niet-naleving van het verbod op het opdrij­ven van de prestaties strafbaar met de wet­telijk voorziene sancties (waaronder inbe­slagneming van de bromfiets), die - al naar­gelang het geval - kunnen worden gecom­bineerd met de sancties voorzien voor het niet-dragen van de helm en/of het niet-ge­bruiken van de verzekeringsplaat en met de strafrechtelijke sancties voorzien voor het rijden met de bromfiets zonder brom­fietscertificaat.
Enkel voor voertuigen van meer dan 50 cm#
Elke eventuele verandering die aange­bracht wordt aan
de motorfiets of de verwij-
dering van originele delen kunnen de pres­taties negatief beïnvloeden en de veilig­heid in gevaar brengen of
de motorfiets on-
wettig maken. U wordt geadviseerd om zich altijd te hou-
den aan alle nationale en plaatselijke wet­telijke voorschriften en regels op het punt van de uitrusting van
de motorfiets.
In het bijzonder moeten technische veran­deringen vermeden worden die de presta­ties beïnvloeden of in ieder geval de oor­spronkelijke eigenschappen van
fiets
veranderen.
de motor-
Houd absoluut geen snelheidswedstrijden met het voertuig.
Vermijd het rijden op een andere onder­grond dan het wegdek.
+,%$).'
Voordat u gaat rijden dient u eraan te den­ken dat u altijd de helm op hebt; deze moet op de juiste wijze gedragen worden. Controleer of de helm gekeurd is, niet-be­schadigd is, de juiste maat heeft en het vi­zier schoon is. Draag beschermende kleding; mogelijker­wijs met een heldere en/of reflecterende kleur. Zodoende bent u goed zichtbaar voor de andere weggebruikers en beperkt u hiermee het risico aangereden te wor­den. Bij een val hebt u zodoende ook een betere bescherming. De kleding moet goed passen en aan de uiteinden gesloten zijn. Koorden, ceintuur en das of sjaal mogen niet los hangen; voorkom dat deze of an­dere objecten het rijden kunnen beïnvloe­den doordat ze verstrikt raken in bewegen­de delen of bedieningselementen.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
9
Page 10
Zorg ervoor dat u geen objecten in uw zak­ken hebt die mogelijk gevaar opleveren bij een val, zoals puntige objecten als sleu­tels, pennen, glazen voorwerpen (hetzelf­de geldt voor de eventuele passagier).
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
10
!##%33/)2%3
De gebruiker is persoonlijk verantwoorde­lijk voor de keuze van de installatie en het gebruik van de accessoires. Denkt u er tij­dens de montage aan dat geen onderdelen zoals de lichten of onderdelen die dienen voor het aangeven van de richting of voor geluidssignalen bedekt worden, waardoor deze onderdelen geheel of gedeeltelijk hun functie verliezen; belemmer ook niet de uit­slag van de vering en de stuurhoek en de werking van de bedieningselementen. Vermijd het gebruik van accessoires die de toegang tot de bedieningselementen be­lemmeren, omdat zo de reactietijd in nood­gevallen langer kan worden. De grote kappen en windschermen van het voertuig kunnen aërodynamische krachten doen ontstaan die de stabiliteit van het voertuig beïnvloeden, vooral bij hoge snel­heid.
Controleer of de accessoires op degelijke wij­ze bevestigd zijn aan het voertuig en geen ge­vaar opleveren tijdens het rijden. Niets toe­voegen aan de elektrische installatie of hier iets aan veranderen, waardoor het maximale vermogen van het voertuig overschreden zou kunnen worden. Hierdoor zou het voertuig tij­dens het rijden plotseling kunnen stoppen of er zou zich een gevaarlijk stroomtekort kun­nen voordoen, zodat de claxon en de lichten
aprilia
niet meer functioneren. bruik van originele accessoires aan (
beveelt het ge-
aprilia
genuine accessoires).
,!$).'
Wees voorzichtig bij het opladen van bagage en vervoer niet te veel lading. De bagage moet zich zo dicht mogelijk bij het zwaarte­punt van het voertuig bevinden en evenwich­tig verdeeld zijn naar beide zijden van het voertuig zodat er een optimale balans is.
Page 11
KG!
Bevestig absoluut geen grote, zware en/of gevaarlijke voorwerpen aan het stuur, de spatborden en de vorken; dit kan de reac­tiesnelheid van het voertuig in de bochten vertragen en de controle tijdens het rijden hinderen.
Bevestig niet teveel ruimte innemende ba­gage aan de zijkant van het voertuig, aan­gezien deze tegen personen of voorwer­pen zou kunnen stoten, waardoor u de controle over het voertuig zou kunnen ver­liezen.
Vervoer geen bagage die niet goed beves­tigd is aan het voertuig of die teveel uit de bagageruimtes steekt.
Denk eraan dat de bagage niet voor of over de verlichting, de akoestische en visu­ele signalering hangt.
Vervoer geen dieren of kinderen op het do­cumentenkastje of op de duozit.
Overschrijd niet de limiet voor vervoer die geldt voor iedere specifieke bagagedrager.
Teveel lading beïnvloedt de stabiliteit en de manoeuvreerbaarheid van het voertuig.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
11
Page 12
0,!!43).'"%,!.'2)*+34% /.$%2$%,%.
,%'%.$!
1) Dop expansietank koelvloeistof
2) Tassenhaak
3) Deksel van het accu-/gereedschapssetvak
4) Brandstoftank
5) Brandstoftankdop
1
.
6) Zadelslot
7) Kickstarter
8) Luchtfilter
9) Linkse inspectiekap
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
12
Page 13
,%'%.$!
1) Dop oliereservoir
2) Oliereservoir
3) Contactslot / stuurslot
4) Rechtse inspectiekap
5) Zekeringkastje
6) Claxon
7) Accu
8) Onderste afschermkap
9) Antidiefstalhaak (voor gepantserde
kabel “Body-Guard” aprilia
10) Middenstandaard
&)
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
13
Page 14
0,!!43).'"%,!.'2)*+34% /.$%2$%,%.
,%'%.$!
1) Tassenhaak
2) Deksel van het accu-/gereedschapsset­vak
3) Brandstoftank
4) Brandstoftankdop
5) Zadelslot
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
14
+
6) Luchtfilter
7) Kickstarter
8) Linker voetsteun duopassagier
9) Zekeringkastje
10) Linkse inspectiekap
Page 15
,%'%.$!
1) Dop oliereservoir
2) Oliereservoir
3) Helmopbergruimte / Documentenkastje
4) Contactslot / stuurslot
5) Rechtse inspectiekap
6) Remvloeistofreservoir (voorrem)
7) Claxon
8) Accu
9) Bougie
10) Antidiefstalhaak (voor gepantserde
kabel “Body-Guard” aprilia
11) Middenstandaard
12) Rechter voetsteun duopassagier
&)
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
15
Page 16
5"0,!!43).'6!. $% ).3425-%.4%.).3425-%.4%.%.#/.42/,%,!-0*%30,!!43).'6!. $% "%$)%.).'3%,%-%.4%.).3425-%.4%.%.#/.42/,%,!-0*%3
,%'%.$!
1) Elektrische bedieningselementen op de linker stuurhelft
2) Hendel achterrem
3) Linker achteruitkijkspiegel
4) Instrumenten en waarschuwingslampjes
5) Rechter achteruitkijkspiegel
6) Hendel voorrem
7) Gashendel
8) Elektrische bedieningselementen op de rechter stuurhelft
9) Contactslot/stuurslot (
n - m - s)
10) Brandstofmeter (
11) Snelheidsmeter
12) Kilometertotaalteller
. Meter koelvloeistoftemperatuur (h) 1
13)
14) Groen waarschuwingslampje richtingaanwijzers (c)
15) Rood waarschuwingslampje oliereserve (
. Groen waarschuwingslampje dimlicht (b)
16) 16a). Blauw waarschuwingslampje grootlicht (a)
C % K - _
17)
18) Ambergeel waarschuwingslampje reserve benzine (g)
+ Blauw waarschuwingslampje grootlicht (a)
g)
j)
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
16
Page 17
4!"%,).3425-%.4%.%.7!!23#(57).'3,!-0*%3
Beschrijving Functie
Waarschuwingslampje richtingaanwijzers (c) Knippert als de richtingaanwijzers in werking zijn.
Licht op zodra de contactschakelaar in de stand “n” wordt gedraaid en de start-
r” wordt ingedrukt, om te zien of het lampje goed functioneert.
knop “ Als het lampje tijdens het starten niet oplicht, moet het vervangen worden.
Waarschuwingslampje oliereserve (
Kilometertotaalteller Geeft het totale aantal gereden kilometers aan.
Snelheidsmeter Geeft de rijsnelheid aan.
.
Waarschuwingslampje dimlicht (b) Licht op wanneer de koplamp in de stand voor het dimlicht staat.
. Waarschuwingslampje grootlicht C % K - _
 +
Waarschuwingslampje reserve benzine (
Waarschuwingslampje grootlicht (a) Licht op wanneer de koplamp in de stand voor het grootlicht staat.
j)
(a)
a
OPGELET
het oplicht terwijl de motor gewoon draait, betekent dit dat de oliereserve wordt aangesproken; vul in dit geval het oliereservoir bij, zie pag. 26 (SMEEROLIE).
Licht op wanneer de koplamp in de stand voor het grootlicht staat.
g) Licht op als er in de brandstoftank nog ongeveer 2 L brandstof over is.
Als het waarschuwingslampje oplicht en niet uit­gaat na het loslaten van de startknop “r”, of als
Brandstofmeter (g)
.
Meter koelvloeistoftemperatuur
1
(h)
Geeft bij benadering het niveau van de brandstofvoorraad in de brandstoftank aan.
Geeft bij benadering de temperatuur van de koelvloeistof in de motor aan. Wanneer de wijzer boven het “min”-niveau staat, is de temperatuur voldoende om met het voertuig te rijden. Het temperatuurbereik voor normaal rijden wordt aangeduid door de middelste zone op de schaal. Als de wijzer zich in de rode zone bevindt, moet u de motor stoppen en het koelvloeistofpeil controleren, zie pag. 30 (
aOPGELET
kan de motor ernstige schade oplopen.
Als de maximaal toegestane temperatuur wordt overschreden (rode “max”-zone van de schaal),
.
KOELVLOEISTOF 1).
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
17
Page 18
"%,!.'2)*+34%"%$)%.).'3%,%-%.4%.
.
"%$)%.).'3%,%-%.4%. /0$%,).+%234552(%,&4
OPMERKING De elektrische onderdelen werken enkel
wanneer de contactschakelaar in de stand “
n” staat.
OPMERKING De lichten werken enkel wanneer de motor
draait.
1) DRUKKNOP CLAXON (
De claxon treedt in werking wanneer de drukknop wordt inge­drukt.
2) CHOKE-HENDEL (
De choke voor het koud starten van de motor wordt inge­schakeld door de hendel omlaag te draaien. Zet de hendel weer in zijn oorspronkelijke stand om de choke uit te schakelen
f)
e)
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
18
3) SCHAKELAAR RICHTINGAANWIJZERS (
Druk de schakelaar naar links om aan te geven dat u links gaat afslaan; druk de schakelaar naar rechts om aan te ge­ven dat u rechts gaat afslaan. Wanneer u op de schakelaar drukt, schakelt u de richtingaan­wijzer uit.
4) DIMLICHTSCHAKELAAR (
(in de landen waar de motorstopschakelaar is vereist m
- n”) In de stand “ verlichting en het dimlicht altijd. In de stand “
b” branden de parkeerlichten, de dashboard-
a” brandt het grootlicht.
a - b)
c)
OPMERKING De lichten kunnen enkel worden gedoofd
door de motor af te zetten.
Page 19
"%$)%.).'3%,%-%.4%. /0$%2%#(4%234552(%,&4
OPMERKING De elektrische onderdelen werken enkel
wanneer de contactschakelaar in de stand “n” staat.
OPMERKING De lichten werken enkel wanneer de motor
draait.
1) LICHTSCHAKELAAR (b - •) (niet voorzien op de _ ver-
sie)
Wanneer de lichtschakelaar in de stand “ ten uit; wanneer de schakelaar in de stand “b” staat, bran­den het achterste parkeerlicht en het dimlicht.
1a) LICHTSCHAKELAAR (
Wanneer de lichtschakelaar in de stand “•” staat, zijn de lich­ten uit; wanneer de schakelaar in de stand “b” staat, bran­den het dimlicht en de parkeerlichten; wanneer hij in de
a” staat, branden het grootlicht en de parkeerlichten.
stand “
1b) DIMLICHTSCHAKELAAR (
(niet voorzien voor landen waar de motorstopschake-
m - n” vereist is).
laar
Wanneer de dimlichtschakelaar in de stand “b” staat, bran­den het dimlicht en de parkeerlichten; in de stand “a” bran­den het grootlicht en de parkeerlichten.
a - b -
a - b) _
” staat, zijn de lich-
) C % K
OPMERKING De lichten kunnen enkel worden gedoofd
door de motor af te zetten.
1c) MOTORSTOPSCHAKELAAR (
(in de landen waar dit is vereist)
n - m)
aWAARSCHUWING
Bedien de motorstopschakelaar “n - m” niet tijdens ge­woon rijden.
Dit is een veiligheids- of noodschakelaar. Met de schakelaar in de stand “ stopt door de schakelaar in de stand “m” te zetten.
n” kan de motor worden gestart; de motor wordt ge-
aOPGELET
Bij gestopte motor en met de contactschakelaar in de stand “n”, kan de accu ontladen worden. Wanneer het voertuig tot stilstand is gekomen nadat de mo­tor is gestopt, moet u de contactschakelaar in de stand “ zetten.
2) STARTKNOP (r)
Wanneer de startknop wordt ingedrukt en tegelijkertijd een van de remhendels wordt aangetrokken (voor of achter), doet de startmotor de motor draaien. Voor de startprocedure, zie pag. 36 (STARTEN).
m
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
19
Page 20
"%,!.'2)*+34%"%$)%.).'3%,%-%.4%.
+
"%$)%.).'3%,%-%.4%. /0$%,).+%234552(%,&4
OPMERKING De elektrische onderdelen werken enkel
wanneer de contactschakelaar in de stand “n” staat.
1) DRUKKNOP CLAXON (
De claxon treedt in werking wanneer de drukknop wordt inge­drukt.
2) DIMLICHTSCHAKELAAR ( (niet voorzien op de
Wanneer de lichtschakelaar in de stand “ dimlichtschakelaar in de stand “ a” staat, brandt het groot­licht; als hij in de stand “
3) SCHAKELAAR RICHTINGAANWIJZERS (
Druk de schakelaar naar links om aan te geven dat u links gaat afslaan; druk de schakelaar naar rechts om aan te ge­ven dat u rechts gaat afslaan. Wanneer u op de schakelaar drukt, schakelt u de richtingaan­wijzer uit.
f)
a - b)
versie)
_
o” staat: als de
b” staat, brandt het dimlicht.
c)
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
20
Page 21
"%$)%.).'3%,%-%.4%. /0$%2%#(4%234552(%,&4
OPMERKING De elektrische onderdelen werken enkel
wanneer de contactschakelaar in de stand “
1) KOPLAMPSCHAKELAAR ( de
J
versie)
o - p -
n” staat.
) (niet voorzien op
OPMERKING Controleer of de dimlichtschakelaar ( a -
b ) in de stand “b” staat alvorens de lichtschakelaar te be-
dienen.
Wanneer de lichtschakelaar in de stand “ ten uit; wanneer de schakelaar in de stand “ den de parkeerlichten en de dashboardverlichting; wanneer de schakelaar in de stand “ ten, de dashboardverlichting en het dimlicht. Het grootlicht ( schakelaar.
1a) DIMLICHTSCHAKELAAR (
In de stand “b” branden de parkeerlichten, de dashboard­verlichting en het dimlicht altijd. In de stand “
2) STARTKNOP (
Wanneer de startknop wordt ingedrukt en tegelijkertijd een van de remhendels wordt aangetrokken (voor of achter), doet de startmotor de motor draaien. Voor de startprocedure, zie pag. 36 (STARTEN).
a - b) kan worden bediend met de dimlicht-
a” brandt het grootlicht.
r)
o” staat, branden de parkeerlich-
a - b)
” staat, zijn de lich-
p” staat, bran-
_
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
21
Page 22
Stand Functie
Sleutel
verwijderen
#/.4!#43,/4
Het contactslot bevindt zich aan de rech­terzijde, naast de stuurkolom.
OPMERKING De sleutel (1) bedient
de contact-/stuurslotschakelaar, het slot van het accu-/gereedschapssetvak en het zadelslot. Bij het voertuig worden twee sleutels gele­verd (één reserve).
OPMERKING Bewaar de reserve-
sleutel en het plaatje met het codenummer niet op het voertuig.
345523,/4
aWAARSCHUWING
Zet de sleutel tijdens het rijden nooit in de stand “ controle over het voertuig verliest.
WERKING
Om het stuur te vergrendelen:
Draai het stuur volledig naar links.
Draai het sleuteltje (1) in de stand m en druk het in.
Laat de sleutel los.
OPMERKING Verdraai de sleutel en
hanteer tegelijk het stuur.
Draai de sleutel (1) linksom en hanteer het stuur langzaam tot de sleutel (1) de stand “
Trek de sleutel uit.
s”, om te vermijden dat u de
s” bereikt.
s
Stuurslot
m
n
Het stuur is ge­blokkeerd. De motor kan niet worden gestart en de lichten kunnen niet worden ontstoken.
U kunt noch de motor starten, noch de lichten ontsteken.
De motor kan worden aange­zet en de lich­ten kunnen worden ontsto­ken.
De sleutel kan uit het contact wor­den getrok­ken.
De sleutel kan uit het contact wor­den getrok­ken.
De sleutel kan niet uit het contact worden ge­trokken.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
22
Page 23
(5,0"%./$)'$(%$%.
/.4'2%.$%,%. 6%2'2%.$%,%.:!$%,
Ga als volgt te werk voor het ontgrendelen en omhoogzetten van het zadel:
Zet het voertuig op de standaard.
Steek de sleutel in het zadelslot (1).
Draai de sleutel rechtsom en zet het za­del (2) omhoog.
OPMERKING Controleer voordat u het
zadel omlaagzet en vastklikt of u niet per on­geluk de sleutel in de helmopbergruimte / het documentenkastje heeft laten liggen.
Om het zadel te vergrendelen, moet het omlaaggezet en aangedrukt worden (zon­der het te forceren), totdat het dichtklikt.
aWAARSCHUWING
Controleer voor het vertrek of het zadel goed vergrendeld is.
(%,-/0"%2'25)-4% $/#5-%.4%.+!34*%
Dankzij de helmopbergruimte / het docu­mentenkastje hoeft u niet telkens wanneer u parkeert uw helm en allerlei kleinere din­gen met u mee te nemen.
De ruimte bevindt zich onder het zadel. U kunt erbij komen door:
Het zadel (2) omhoog te zetten, zie hier­naast (ONTGRENDELEN / VERGREN­DELEN ZADEL).
OPMERKING Plaats de helm met de
opening naar onder gericht, zoals aange­geven op de afbeelding.
aWAARSCHUWING
Overlaad de helmopbergruimte / het do­cumentenkastje niet.
Maximaal toegestaan gewicht: 2,5 kg.
!.4)$)%&34!,(!!+
De antidiefstalhaak (3) bevindt zich op de rechterzijde van het voertuig, naast de voetsteun van de rijder.
Om diefstal van het voertuig te voorkomen, is het raadzaam hem vast te maken met de gepantserde kabel “Body-Guard” aprilia
& (4), die kan worden besteld bij uw offi-
ciële aprilia-dealer.
aWAARSCHUWING
Gebruik de haak niet om het voertuig op te tillen en evenmin voor enig ander doel dan voor het vastmaken van het voertuig wanneer u hem ergens par­keert.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
23
Page 24
!##5'%2%%$3#(!03+!34*%
Dit kastje bevindt zich op het onderste deel van het voertuig, tussen de voetsteunen.
U kunt er als volgt bij komen:
Steek de sleutel (1) in het slot.
Draai de sleutel (1) rechtsom, trek eraan en verwijder de klep (2).
De gereedschapsset (3) bestaat uit: – n. 1 gereedschapstasje
– n. 1 bougiesleutel van 21 mm – n. 1 stang voor dopsleutel – n. 1 dubbele kruiskopschroevendraaier
type PH nummer 2 – n. 1 handvat voor schroevendraaier – n. 1 – n. 1
24
inbussleutel van 4 mm
.
dopsleutel van 8/10 mm
.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
4!33%.(!!+
aWAARSCHUWING
Hang geen tassen of pakjes aan de haak die teveel ruimte innemen, omdat dit de bestuurbaarheid van het voertuig of de bewegingsvrijheid van uw voeten ern­stig kan belemmeren.
De tassenhaak (4) bevindt zich vooraan op de binnenkant van het schild
Maximaal toegestaan gewicht: 1,5 kg.
!#(4%230!4"/2$
Het verlengstuk van het achterspatbord (5) is voorzien als standaarduitrusting en kan worden gemonteerd als het voertuig op natte wegen wordt gebruikt. Het vermindert immers het opspattend water van het ach­terwiel.
OPMERKING het verlengstuk van het
achterspatbord (5) wordt, compleet met schroeven en bijbehorende moeren, gele­verd als standaarduitrusting en is onderge-
bracht in het valhelm-/handschoenenkastje. Monteer het verlengstuk van het achter­spatbord als volgt, zie pag. 56 (x HET VERLENGSTUK VAN HET ACHTERSPA­TBORD MONTEREN), pag. 57 (z { HET VERLENGSTUK VAN HET ACHTER­SPATBORD MONTEREN).
 +6%2,%.'345++%.6!.
$%2)#(4).'!!.7)*:%23
In de landen waar het formaat van de ken­tekenplaat 280x280 mm is, moeten ge­schikte verlengstukken (6) voor de richtin­gaanwijzers worden gemonteerd.
OPMERKING De verlengstukken van
de richtingaanwijzers (6) worden, compleet met moeren en schroeven, geleverd als standaarduitrusting en bevinden zich in het valhelm-/handschoenenopbergvak.
Voor de installatie, zie pag. 58 ( INSTALLEREN VAN DE VERLENGS­TUKKEN VAN DE RICHTINGAANWIJ­ZERS).
 +
Page 25
"%,!.'2)*+34%/.$%2$%,%.
"2!.$34/&
aWAARSCHUWING
De brandstof die gebruikt wordt voor verbrandingsmotoren is uiterst ont­vlambaar en kan in bepaalde omstan­digheden explosief worden. Het is be­langrijk dat het tanken en de onder­houdswerkzaamheden in een goed ge­ventileerde ruimte gebeuren en met af­gezette motor. Niet roken gedurende het tanken of in de nabijheid van benzi­nedampen; in elk geval absoluut con­tact mijden met open vlammen, vonken en elke andere warmtebron, om te voor­komen dat de brandstof vlam vat of ex­plodeert.
Verder moet u ook voorkomen dat er ben­zine uit de tankopening stroomt, aange­zien ze vlam kan vatten bij contact met de gloeiende delen van de motor. Voor het geval per ongeluk benzine bui­ten de tank terechtkomt, moet u controle­ren of de plek waar de benzine is terecht­gekomen geheel droog is en voor u gaat rijden moet u er zich van vergewissen dat er geen benzine op de hals van de benzi­nemond is achtergebleven.
Loodvrije benzine zet uit onder invloed van zonnewarmte en zonnestraling. Vul de tank daarom nooit tot de rand. Mijd contact van benzine met de huid en inademing van dampen; zuig geen benzi­ne op en breng de benzine niet over van één vat in een ander met behulp van een slang.
LOOS BRANDSTOF NIET IN HET MI­LIEU.
BUITEN BEREIK VAN KINDEREN HOU­DEN.
.
Gebruik uitsluitend superbenzine (4 Stars
), in overeenstemming met de norm
U
DIN 51600, min. octaangetal 98 (N.O.R.M.) en 88 (N.O.M.M.).
2 Gebruik uitsluitend loodvrije benzine,
in overeenstemming met de norm DIN 51607, min. octaangetal 95 (N.O.R.M.) en 85 (N.O.M.M.).
+
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine, in overeenstemming met de norm DIN 51607, min. octaangetal 95 (N.O.R.M.) en 85 (N.O.M.M.).
INHOUD BRANDSTOFTANK (reserve in­begrepen): 8
TANKRESERVE: 2 L
Bijtanken gebeurt als volgt:
Zet het voertuig op de middenstandaard.
Zet het zadel omhoog, zie pag. 23 (ONT­GRENDELEN / VERGRENDELEN ZA­DEL).
Schroef de brandstoftankdop (1) los en verwijder hem.
Tank bij.
L
aWAARSCHUWING
Plaats na het bijvullen de dop (1) in de juiste positie terug.
Plaats de dop terug (1).
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
25
Page 26
3-%%2-)$$%,%.
aWAARSCHUWING
Olie kan leiden tot ernstige beschadi­ging van de huid bij dagelijkse en lang­durige aanraking. Na gebruik van olie uw handen goed wassen.
Het is aangeraden latex handschoenen te gebruiken om onderhoudswerken uit te voeren.
BUITEN BEREIK VAN KINDEREN HOU­DEN.
LOOS OLIE NIET IN HET MILIEU.
aOPGELET
Ga voorzichtig te werk. Mors geen olie! Let op dat onderdelen, de plaats waar u werkt of de onmiddellijke omgeving niet worden besmeurd. Veeg oliesporen zorgvuldig op.
aOPGELET
Neem in geval van lekkages of defecten contact op met een officiële APRILIA­dealer.
SMEEROLIE
Vul het olie reservoir elke 500 km (312 mi). Het voertuig is voorzien van een geschei­den mengsysteem, dat ervoor zorgt dat de benzine met olie gemengd wordt voor de smering van de motor, zie pag. 84 (x SMEERMIDDELENTABEL) of pag. 85 (z { SMEERMIDDELENTABEL). De reserve wordt aangeduid door het op­lichten van het waarschuwingslampje van de oliereserve “ pag. 16 e 17 (UBPLAATSING VAN DE IN­STRUMENTEN / INSTRUMENTEN EN CONTROLELAMPJES)
j” op het dashboard,zie
aOPGELET
Wanneer u het voertuig zonder olie ge­bruikt, wordt er zware schade aan de motor toegebracht.
Wanneer de olie in het oliereservoir ge­heel is opgeraakt of als de olieleiding is verwijderd, wend u dan tot een officiële APRILIA-dealer, die het systeem zal ont­luchten.
Dit is absoluut noodzakelijk, want lucht in het oliemengsysteem kan zware schade aan de motor toebrengen.
Ga als volgt te werk om het oliereservoir bij te vullen:
Zet het voertuig op de middenstandaard.
Zet het zadel omhoog, zie pag. 23 (ONT­GRENDELEN / VERGRENDELEN ZA­DEL).
Verwijder de dop (1).
INHOUD OLIETANK: 1,6 TANKRESERVE: 0,5 L
Vul de mengolietank bij.
L
aWAARSCHUWING
Plaats na het bijvullen de dop (1) in de juiste positie terug.
Plaats de dop terug (1).
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
26
Page 27
.
VERSNELLINGBAKOILE
Laat het peil van de versnellingsbakolie om de 4000 km (2500 mi) controleren of om de 12 maanden. De versnellingsbakolie moet worden ververst na de eerste 500 km (312 mi) en daarna telkens of om de 12000 km (7500 mi) of om de 2 jaar. Neem contact op met een officiële aprilia- dealer om het oliepeil te controleren en de olie te verversen.
 +
VERSNELLINGBAKOILE
Laat het peil van de versnellingsbakolie om de 4000 km (2500 mi) controleren of om de 12 maanden. De versnellingsbakolie moet worden ververst na de eerste 1000 km (625 mi) en daarna telkens om de 12000 km (7500 mi) of om de 24 maanden. Neem contact op met een officiële aprilia­dealer om het oliepeil te controleren en de olie te verversen.
2%-6,/%)34/&AANBEVELINGEN
aWAARSCHUWING
Plotselinge weerstand of verschillen in speling op de remhendel kunnen te wij­ten zijn aan onregelmatigheden in het hydraulische systeem.
In geval van twijfel met betrekking tot het goed functioneren van het remsys­teem en als u niet in staat bent de nor­male controles zelf uit te voeren, moet u te rade gaan bij uw officiële APRILIA­dealer.
aWAARSCHUWING
Besteed bijzondere aandacht aan de remschijf en het wrijvingsmateriaal en controleer of ze niet vuil zijn of be­smeurd met olie, vooral na onder­houdswerkzaamheden of inspecties.
Controleer of de remleiding niet ver­draaid of versleten is.
BUITEN BEREIK VAN KINDEREN HOU­DEN.
LOOS VLOEISTOF NIET IN HET MILIEU.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
27
Page 28
3#()*&2%--%.
aWAARSCHUWING
De remmen zijn de belangrijkste onder­delen voor uw veiligheid, dus moeten zij te allen tijde in perfecte staat verkeren; controleer ze voor elke rit.
Een vuile schijf verontreinigt de rem­blokjes, wat zal resulteren in een ver­minderde remkracht. Vuile remblokjes moeten worden vervangen; vuile schij­ven moeten worden gereinigd met een ontvettingsmiddel van hoge kwaliteit.
De remvloeistof moet om de twee jaar worden ververst door een officiële APRILIA-dealer.
Aarzel niet uw officiële APRILIA-dealer te raadplegen ingeval u twijfelt of het rem­systeem wel goed functioneert en als u zelf niet in staat bent de normale con­troles uit te voeren.
Deze voertuig is uitgerust met hydraulische schijfremmen.
OPMERKING Voor het model met
trommelrem achteraan , is de volgen­de informatie enkel van toepassing op de schijfrem vooraan.
3
Wanneer de remblokjes slijten, daalt het ni­veau van de remvloeistof, om de slijtage automatisch te compenseren.
Het remvloeistofreservoir (1) bevindt zich naast de koppeling van de voorremhendel. Controleer regelmatig het remvloeistofpeil in het reservoir (1) en de slijtage van de remblokjes, zie pag. 51 (CONTROLE SLIJ­TAGE REMBLOKJES).
aWAARSCHUWING
Rijd niet met het voertuig als er vloei­stof uit het remsysteem lekt.
CONTROLE
Controleer het remvloeistofpeil als volgt:
OPMERKING Zet het voertuig op een
stevige en effen ondergrond.
MIN = minimumniveau.
Zet het voertuig op de middenstandaard.
Draai het stuur zo dat de vloeistof in het remvloeistofreservoir evenwijdig staat met de “MIN”-markering op het peilglas (2).
Controleer of de vloeistof in het reservoir boven het “MIN”-streepje op het glas (2) staat.
Als de vloeistof niet minstens tot het “MIN”- streepje reikt:
aOPGELET
Naarmate de remblokjes afslijten, neemt het vloeistofpeil af om de slijtage automatisch te compenseren.
Controleer de slijtage van de remblokjes, zie pag. 51 (CONTROLE SLIJTAGE REMBLOKJES) en van de schijf.
Als de remblokjes en/of de schijf niet moe­ten worden vervangen:
Neem contact op met een officiële aprilia-dealer om vloeistof te laten bij­vullen.
aOPGELET
Controleer de werking van de remmen.
Neem in geval van overmatige speling van de remhendel of een verminderde werking van de remmen contact op met een officiële APRILIA-dealer, aangezien in dit geval het systeem mogelijk moet worden ontlucht.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
28
Page 29
42/--%,2%-!#(4%2
aWAARSCHUWING
De remmen zijn de belangrijkste onder­delen voor uw veiligheid, dus moeten zij te allen tijde in perfecte staat verkeren; controleer ze voor elke rit.
Aarzel niet uw officiële APRILIA-dealer te raadplegen ingeval u twijfelt of het rem­systeem wel goed functioneert en als u zelf niet in staat bent de normale con­troles uit te voeren.
AFSTELLEN VAN DE REM
Meet de grootste afstand tussen de rem­hendel in uitgangspositie en het punt waarop de aangetrokken remhendel de feitelijke remwerking begint uit te oefe­nen. De speling moet ongeveer 10 mm zijn.
Ga als volgt te werk om de speling af te stellen:
Regel met de stelschroef (1).
Rem herhaaldelijk en controleer of het wiel vrij ronddraait wanneer de rem los­gelaten is.
Controleer of de rem naar behoren werkt.
aWAARSCHUWING
Indien de stelmoer (1) geheel kan wor­den aangedraaid, zijn de remschoenen versleten. Zie in dat geval pag. 51 (CON­TROLE SLIJTAGE REMBLOKJES).
OPMERKING De verhitting van de re-
mschoenen die door de werking van de re­mmen wordt veroorzaakt, kan de speling tussen het wrijvingsmateriaal en de trom­mel veranderen. Daarom verdient het aanbeveling de speling te controleren, zel­fs wanneer de schoenen op bedrijfstempe­ratuur zijn.
Maak een proefrit en bedien de achterrem twee tot drie maal.
aWAARSCHUWING
Voer deze test uit met de motor in rust­toestand.
Breng het voertuig tot stilstand, zie pag. 41 (STOPPEN).
4 Zet de motorstopschakelaar (2) in de
stand “m” (in de landen waar dit is ver­eist).
Verdraai de sleutel (3) en zet de contact­schakelaar (4) in de stand “
Zet het voertuig op de middenstandaard.
Controleer of het wiel ongehinderd draait.
Indien nodig:
m”.
aWAARSCHUWING
Let op dat u zich niet verbrandt wanneer u bij hete motor de volgende handelin­gen uitvoert.
Draai de stelschroef (1) los, ervoor zor­gend dat het wiel ongehinderd ronddraait.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
29
Page 30
+/%,6,/%)34/&
.
1
aOPGELET
Gebruik het voertuig niet als het koel­vloeistofpeil onder het voorgeschreven “MIN” ligt.
Controleer het koelvloeistofpeil om de 2000 km (1250 mi) en na lange ritten; laat de koelvloeistof om de 2 jaar verversen door een officiële aprilia-dealer.
aWAARSCHUWING
De koelvloeistof is giftig: slik ze niet in; als de koelvloeistof in contact komt met de huid of de ogen, kan dit leiden tot ernstige irritatie.
Als de koelvloeistof in contact komt met de huid of de ogen, overvloedig spoelen met water en een arts raadplegen. Als de koelvloeistof wordt ingeslikt, het bra­ken opwekken, mond en keel overvloe­dig spoelen met water en onmiddellijk een arts raadplegen.
LOOS VLOEISTOF NIET IN HET MILIEU. BUITEN BEREIK VAN KINDEREN HOU-
DEN. Let op dat u geen koelvloeistof morst
op de hete onderdelen van de motor: de vloeistof kan vlam vatten en onzichtba­re vlammen veroorzaken.
Het is aangeraden latex handschoenen te gebruiken om onderhoudswerken uit te voeren. Laat de koelvloeistof verversen door een officiële APRILIA-dealer.
De koelvloeistof is samengesteld uit 50% water en 50% antivries. Dit mengsel is ide­aal voor de meeste motortemperaturen en garandeert een goede bescherming tegen roest.
Het is handig hetzelfde mengsel ook in de zomer te gebruiken, aangezien zo het ver­lies ten gevolge van verdamping tot een mi­nimum wordt beperkt, zodat het niet nodig is zeer regelmatig bij te vullen.
Op die manier neemt de aanwezigheid van minerale zoutresten in de radiator veroor­zaakt door verdampt water af en is de goe­de werking van het koelsysteem verzekerd.
Als de buitentemperatuur minder dan 0°C bedraagt, moet u het koelcircuit regelmatig controleren en zo nodig de concentratie van antivries verhogen (tot maximum 60%).
Gebruik voor de koeloplossing gedistilleerd water, om schade aan de motor te voorko­men.
aWAARSCHUWING
Verwijder de radiatordop niet als de mo­tor nog heet is (1), aangezien de koel­vloeistof onder druk staat en zeer warm is. Contact met de huid of met kleding kan ernstige brandwonden en/of schade veroorzaken.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
30
Page 31
CONTROLEREN EN BIJVULLE
.
1
aWAARSCHUWING
Controleer het koelvloeistofpeil en vul de expansietank bij koude motor.
Zet de motor af en wacht tot hij is afge­koeld.
OPMERKING Zet het voertuig op een
stevige en effen ondergrond.
Verwijder de voorste kap, zie pag. 53 (VERWIJDEREN VAN DE VOORSTE KAP).
Controleer of het vloeistofpeil in de ex­pansietank (2) zich tussen de “MIN”- en “MAX”-streepjes bevindt.
MIN = minimumniveau. MAX = maximumniveau.
Indien dit niet het geval is, ga dan als volgt te werk:
Draai de vuldop (1) los zonder hem te verwijderen (halve slag linksom draaien).
Wacht enkele seconden om eventuele restdruk te ontlasten.
Schroef de dop (1) los en verwijder hem.
aWAARSCHUWING
De koelvloeistof is giftig: slik ze niet in; als de koelvloeistof in contact komt met de huid of de ogen, kan dit leiden tot ernstige irritatie. Gebruik nooit uw vingers of een ander voorwerp om het koelvloeistofpeil te controleren.
aOPGELET
Overschrijd bij het bijvullen nooit het “MAX”-streepje. Anders zal de vloeistof uit de tank lopen terwijl de motor draait.
Vul bij met koelvloeistof, zie pag. 84 ( x SMEERMIDDELENTABEL), tot het peil ongeveer tot het “MAX”-streepje reikt.
Breng de vuldop (1) opnieuw aan.
aOPGELET
Wanneer u vaststelt dat er een overma­tig verbruik van koelmiddel is en dat de tank leeg blijft, moet u controleren of er geen lekken in het circuit zijn. Laat eventuele lekken herstellen door een officiële APRILIA-dealer.
Plaats de voorste kap terug. zie pag. 53 (VERWIJDEREN VAN DE VOORSTE KAP).
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
31
Page 32
"!.$%.
Deze voertuig is uitgerust met banden zon­der binnenband (tubeless).
aWAARSCHUWING
Controleer regelmatig de bandenspan­ning bij kamertemperatuur, zie pag. 79 (TECHNISCHE GEGEVENS).
Als de banden warm zijn, is de meting niet correct. In het bijzonder moet de bandenspan­ning vóór en na iedere lange rit geme­ten worden.
Als de bandenspanning te hoog is, wor­den de oneffenheden in de weg waarop u rijdt niet opgevangen en daardoor overgebracht op het stuur, waardoor het rijcomfort in het gedrang komt en de wegligging in bochten afneemt.
Als daarentegen de bandenspanning te laag is, komen de zijkanten van de ban­den (1) onder grotere druk te staan en bestaat het gevaar dat de band over de rand van de velg glijdt of loskomt, waar­door u de controle over het voertuig verliest.
Ingeval u plots remt zouden de banden van de velg kunnen afschuiven. Boven­dien zou het voertuig uit de bocht kun­nen schuiven.
Controleer de staat van het banden­oppervlak en de slijtage, want als de banden in slechte staat zijn, hebben ze minder grip en neemt de bestuurbaar­heid van het voertuig af.
Sommige voor deze voertuig goedge­keurde bandensoorten zijn voorzien van slijtage-indicators. Er zijn verschil­lende soorten slijtage-indicators. Neem contact op met uw dealer voor meer informatie over het controleren van slijtage. Controleer visueel of de banden versle­ten zijn en vervang ze als dit het geval is.
Als de banden oud zijn, kunnen ze zelfs als ze niet volledig afgesleten zijn hard worden en is het mogelijk dat een goe­de wegligging niet langer is verzekerd. Laat in dit geval de banden vervangen.
Vervang de band als hij versleten is of als er een gat van meer dan 5 mm groot in het loopvlak zit.
Laat na het herstellen van een band de wielen uitbalanceren.
Gebruik enkel het door APRILIA aanbe­volen bandenformaat, zie pag. 79 (TECHNISCHE GEGEVENS).
Monteer geen banden met binnenband op velgen voor tubeless banden en vice versa.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
32
Page 33
Zorg dat de banden altijd voorzien zijn van hun ventieldoppen (2), om te vermij­den dat ze plots leeglopen.
Vervanging, reparatie, onderhoud en uitbalanceren zijn zeer belangrijk en moeten worden uitgevoerd door bekwa­me technici met het juiste gereedschap. Om die reden is het raadzaam boven­staande handelingen te laten uitvoeren door een officiële APRILIA-dealer.
Nieuwe banden zijn mogelijk bedekt met een gladde laag: rijd voorzichtig tij­dens de eerste kilometers. Smeer de banden niet in met vloeistoffen die daar­voor ongeschikt zijn.
MINIMALE DIEPTE BANDENPROFIEL (3)
voor: ...........................1,5 mm (3 mm
achter: ........................1,5 mm (3 mm -)
-)
. 6%23)%-%4!54/-!4)3#(%
,)#(4/.434%+).'
Het voertuigen die zijn uitgerust met auto­matische lichtontsteking zijn onmiddellijk herkenbaar, aangezien de lichten automa­tisch gaan branden zodra de motor wordt gestart.
Om die reden is de lichtschakelaar vervan­gen door een dimlichtschakelaar “
De lichten kunnen enkel worden gedoofd door de motor af te zetten.
Controleer voor het starten of de dim­lichtschakelaar in de stand “b” (voorste dimlicht) staat.
_
b - a”.
+ 6%23)%
-%4 !54/-!4)3#(% ,)#(4/.434%+).'
Het voertuigen die zijn uitgerust met auto­matische lichtontsteking zijn onmiddellijk herkenbaar, aangezien de lichten automa­tisch gaan branden zodra de motor wordt gestart.
Om die reden is de lichtschakelaar vervan­gen door een dimlichtschakelaar “
De lichten kunnen alleen worden gedoofd door de contactschakelaar in de stand “m” te draaien.
Controleer voor het starten of de dim­lichtschakelaar in de stand “ dimlicht) staat.
_
b - a”.
b” (voorste
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
33
Page 34
+!4!,94)3#(% '%,5)$$%-0%2
2
aWAARSCHUWING
Parkeer het voertuig met katalysator niet in de nabijheid van droge struiken of op plaatsen waar kinderen kunnen komen, aangezien de katalysator tij­dens het gebruik zeer hoge temperatu­ren bereikt; wees dus uiterst voorzich­tig en vermijd elk contact voordat hij geheel is afgekoeld.
Het voertuig met katalysator is voorzien van een geluiddemper met metalen kataly­sator van het type “platinum-rhodium twee­weg”.
Deze dient voor de oxidatie van de CO (koolmonoxide) en van de HC (onverbran­de koolwaterstoffen) die zich in de uitlaat­gassen bevinden. Deze verbindingen worden omgezet in res­pectievelijk kooldioxide en stoom.
Verder verbranden oliedeeltjes door de hoge temperatuur van het uitlaatgas ten gevolge van de katalytische reactie, zodat de geluiddemper schoon blijft, terwijl de rookrestanten worden afgevoerd.
Voor een juiste en duurzame werking van de katalysator en om mogelijke problemen van vervuiling van de motor en de uitlaat tot een minimum te beperken, moet het langdurig rijden met een constant laag toe­rental worden vermeden.
Het is dan ook voldoende om met regelma­tige tussenpozen het toerental op te voe­ren, al is het maar voor enkele seconden.
Uit bovenstaande opmerkingen blijkt het belang van het starten van de motor vanuit koude toestand: wacht in dit geval, om een toerental te bereiken dat voldoende hoog is voor het in gang zetten van de kataly­tische reactie, tot de temperatuur van de motor minstens tot 50 °C is opgelopen, d.i. normaal enkele seconden na het starten van de motor.
aOPGELET
Gebruik geen loodhoudende benzine, want deze vernietigt de katalysator.
5)4,!!4$%-0%25)4,!!40)*0
aWAARSCHUWING
Het is verboden modificaties uit te voe­ren aan het geluiddempingssysteem.
Eigenaars worden er op attent gemaakt dat de wet het volgende kan verbieden:
– het verwijderen of buiten werking stellen
door welke persoon ook, tenzij voor on­derhoud, het herstellen of vervangen van enig onderdeel of element van het ont­werp dat in een nieuwe voertuig is geïn­tegreerd met het oog op geluiddemping vóór verkoop of levering aan de uiteinde­lijke koper of terwijl het voertuig in ge­bruik is; en
– het gebruik van de motorfiets nadat der-
gelijk onderdeel of element van het ont­werp is verwijderd of buiten werking ge­steld door welke persoon ook.
Controleer de uitlaatdemper en de uitlaat­demperpijpen om u ervan te vergewissen dat ze geen tekenen van roest of gaten vertonen en dat het uitlaatsysteem goed functioneert.
Als het door het uitlaatsysteem voortge­brachte geluid toeneemt, neem dan onmid­dellijk contact op met uw officiële aprilia­dealer.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
34
Page 35
).3425#4)%36//2'%"25)+
aWAARSCHUWING
Voer voor u vertrekt steeds controles uit om na te gaan of het voertuig goed en veilig werkt. Raadpleeg hiervoor de volgende tabel (CONTROLES VOOR­AF). Wanneer u nalaat deze controles uit te voeren, kan dit leiden tot zware verwon­dingen of ernstige schade aan het voer­tuig.
Aarzel niet uw officiële APRILIA-dealer te raadplegen als u niet begrijpt hoe be­paalde bedieningsinstrumenten wer­ken of als u een mankement denkt te hebben gevonden. Een controle kost weinig tijd, maar ver­hoogt de veiligheid aanzienlijk.
#/.42/,%36//2!&
Onderdeel Controle Pagina
Schijremmen Controleer de werking van de rem, het oliepeil en even-
Trommelrem achter
3
Gashendel Controleer of de hendel niet te stug is en of hij soepel
Olieniveaus Controleren en zo nodig bijvullen. 26 Wielen/banden Controleer bandoppervlak, bandspanning, slijtage en
Remhendels Controleer of ze niet te stug werken. Zo nodig de schar-
Stuur Controleer of het stuur soepel draait, zonder speling. 52 Middenstandaard,
zijstandaard
Bevestigingselemen ten
Brandstoftank Controleer het brandstofpeil en vul zo nodig bij.
Koelvloeistof
Motorstopschake-
n - m)
laar ( (in de landen waar dit is vereist)
Lichten, waarschu­wingslampjes, claxon en elektri­sche installatie
1
tuele olielekken. Controleer of de remblokjes niet versle­ten zijn. Zo nodig olie bijvullen
Controleer de werking van de rem, de stationaire speling en de staat van de bedieningshendel. Stel de speling bij wanneer deze niet correct is.
geheel open- en dichtgedraaid kan worden bij alle stan­den van het stuur. Zo nodig bijstellen en/of smeren.
eventuele beschadiging.
nierpunten smeren.
Controleer of de standaard soepel functioneert en of de spanning van de veren de standaard in de ingeklapte stand terugbrengt. Smeer zo nodig scharnierpunt en bui­gende delen.
Controleer of de bevestigingselementen niet loszitten. Regel ze zo nodig bij of draai ze vast.
Controleer of er geen lekken of verstoppingen in het cir­cuit zijn
Het peil van de koelvloeistof in de expansietank moet zich tussen het “MIN”- en het “MAX”-streepje bevinden. Vul zo nodig bij
Controleer of hij goed werkt.
Controleer of alle onderdelen goed functioneren. Vervang defecte gloeilampjes of herstel eventuele andere defecten.
.
.
27, 28, 51
29, 51
32, 33
27, 28, 29
30, 31
65 - 75
63
61
25
19
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
35
Page 36
34!24%.
aWAARSCHUWING
Uitlaatgassen bevatten koolmonoxide, hetgeen bij inademing zeer schadelijk is voor de gezondheid. Start de motor niet in gesloten of onvol­doende geventileerde ruimtes. Niet-opvolging van deze raadgevingen kan leiden tot bewusteloosheid of zelfs tot de dood door verstikking. Ga bij het starten niet op het voertuig zitten.
ELEKTRISCH STARTEN
Zet het voertuig op de middenstandaard.
Controleer of de lichtschakelaar (1) in de stand “
Controleer of de dimlichtschakelaar (2) in de stand “
_
(3) in de stand “
Verdraai de sleutel (4) en zet de contact­schakelaar in de stand “
36
” staat.
b” staat.
Controleer of de dimlichtschakelaar
b” staat.
n”.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
Zet de motorstopschakelaar (5) in de
.
stand “
n” (in de landen waar dit is vereist).
Blokkeer minstens één wiel door de rem­hendel (5) dicht te knijpen. Zonder deze blokkering krijgt het startre­lais geen stroomtoevoer en kunt u de motor niet starten.
OPMERKING Voer na een lange pe-
riode van stilstand de bewerkingen uit die staan beschreven op pag. 37 (STARTEN NA EEN LANGE PERIODE VAN STIL­STAND).
OPMERKING Om onnodige slijtage
van de accu te voorkomen, mag u de start­knop “
r” niet langer dan vijf seconden inge-
drukt houden. Als de motor binnen die tijd­spanne niet start, wacht dan tien seconden alvorens de startknop “ drukken.
Druk de startknop “r” (7) in zonder gas te geven en laat deze los zodra de motor aanslaat.
r” opnieuw in te
aOPGELET
Wanneer de startknop “r” wordt inge­drukt, licht het waarschuwingslampje van de oliereserve “ draaiende motor de startknop “ wordt losgelaten, moet het waarschu­wingslampje van de oliereserve “ uitgaan; als dit niet gebeurt, moet u het oliereservoir bijvullen, zie pag. 26 (SMEEROLIE).
Druk de startknop “ de motor draait: want zo kunt u de start­motor beschadigen.
OPMERKING
starten van de motor (vooral bij zeer lage temperaturen) 15 tot 20 seconden zonder gas te geven, zodat de motor kan warmlo­pen.
Geef nog steeds geen gas en houd de
rem aangetrokken tot u vertrekt. Om te vertrekken, zie pag. 38 (VERTREK­KEN EN RIJDEN).
j” op. Wanneer bij
r
j
r” (7) niet in terwijl
Wacht na het
 +
Page 37
STARTEN MET DE KICKSTARTER
Zet het voertuig op de middenstandaard.
Ga aan de linkerkant van het voertuig staan.
Controleer of de lichtschakelaar (1) in de stand “
Controleer of de dimlichtschakelaar (2) in de stand “
_
(3) in de stand “
Verdraai de sleutel (4) en zet de contact­schakelaar in de stand “
.
stand “n” (in de landen waar dit is vereist).
Blokkeer beide wielen door de remhen­dels (6) aan te trekken, om te voorkomen dat u de controle over het voertuig ver­liest tijdens het starten.
 +
buiten.
” staat.
b” staat.
Controleer of de dimlichtschakelaar
b” staat.
n”.
Zet de motorstopschakelaar (5) in de
Draai het startpedaal (8) naar
aOPGELET
Bedien de kick-starter niet terwijl de motor draait.
Trap met de rechtervoet op de kickstar­ter (8) en trek uw voet onmiddellijk terug. Herhaal de handeling zo nodig tot de motor start.
 +
nieuw in zijn oorspronkelijke positie.
STARTEN MET EEN ’VERZOPEN’ MOTOR
Als de startprocedure niet correct wordt uit­gevoerd of als er teveel brandstof in de aanzuigleidingen en in de carburateur zit, kan de motor verzuipen.
Een verzopen motor moet als volgt gerei­nigd worden:
Druk gedurende enkele seconden op de startknop “ stationair draait) met de gashendel (9) volledig open (Pos. A).
STARTEN MET KOUDE MOTOR
Wanneer de omgevingstemperatuur laag is (ongeveer 0°C), is het soms moeilijk de motor bij de eerste poging aan de gang te krijgen.
In dit geval:
.
laag.
Druk op de startknop “r” (7) en draai te­gelijkertijd de gashendel (9) zachtjes open.
Draai het startpedaal (8) op-
r” (7) (waardoor de motor
Draai de choke-hendel “e” (10) om-
Op het moment dat de motor start.
De gashendel (9) loslaten.
Als het stationaire toerental onstabiel is, moet u regelmatig zachtjes aan de
gashendel (9) draaien. Om te vertrekken, zie pag. 38 (VERTREK­KEN EN RIJDEN).
Als de motor niet start.
Wacht enkele seconden en herhaal de pro­cedure voor koud starten.
Verwijder indien nodig de bougie, zie
pag. 64 (BOUGIE) en controleer of hij
niet nat is.
Als de bougie nat is, moet u hem reini-
gen en drogen.
Alvorens de bougie opnieuw te monteren:
OPMERKING Leg een schone doek
naast de zitting van de bougie om mogelij­ke oliespatten op te vangen.
De startknop “r” (7) indrukken en de
startmotor ongeveer vijf seconden lang
laten draaien zonder gas te geven.
STARTEN NA EEN LANGE PERIODE VAN STILSTAND
Als na een lange periode van stilstand het voertuig niet onmiddellijk start, kan dit te wij­ten zijn aan het feit dat het brandstofcircuit gedeeltelijk leeg is.
In dit geval:
De startknop “r” (7) ongeveer 5 secon-
den lang ingedrukt houden, zodat de
vlotterkamer kan worden gevuld.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
37
Page 38
6%242%++%.%.2)*$%.
OPMERKING Lees voor u vertrekt
aandachtig het hoofdstuk “VEILIG RIJ­DEN”, zie pag. 5 (VEILIG RIJDEN).
aWAARSCHUWING
Elke verwijzing naar het gebruik van het voertuig met passagier heeft uitsluitend betrekking op landen waar het rijden met passagier is toegestaan.
Houd tijdens het rijden uw handen aan de handvatten en uw voeten op de voet­steunen.
NEEM NOOIT EEN ANDERE DAN DE AANGEGEVEN RIJHOUDINGEN AAN.
Als u een duopassagier meeneemt, zeg hem/haar dan dat hij/zij niet in de weg gaat zitten tijdens het manoeuvreren.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
38
Controleer voor het vertrek of de stan­daard(en) volledig is (zijn) opgeklapt.
Vertrekken:
Laat de gashendel los (Pos. A) en knijp de achterrem dicht. Duw dan het voertuig van de standaard.
Stap op, maar houd één voet op de grond om in evenwicht te blijven.
Stel de hoek van de achteruitkijkspiegels juist in.
aWAARSCHUWING
Tracht uzelf vertrouwd te maken met het gebruik van de achteruitkijkspiegels met het voertuig in rusttoestand.
Om te vertrekken, moet u de rem losla­ten en langzaam gas geven (Pos. B); het voertuig zet zich in beweging.
Zet, wanneer de motor is opge-
.
warmd, zie pag. 15 ( wingslampje koelvloeistoftemperatuur
Waarschu-
.
1), de choke-hendel “e” weer om-
hoog.
aOPGELET
Rijd niet weg met een koude motor. Om de uitstoot van vervuilende stoffen en het brandstofverbruik te beperken, moet u de motor eerst laten warm draaien door gedurende de eerste kilo­meters met lage snelheid te rijden.
aWAARSCHUWING
Draai de gashendel niet herhaaldelijk en zonder onderbreking open en dicht om te vermijden dat u per ongeluk de con­trole over het voertuig verliest.
Page 39
aWAARSCHUWING
Als u moet remmen, laat u de gashendel los en trekt u beide remmen aan, zodat de druk op de remdelen gelijkmatig wordt verdeeld en de snelheid zonder stoten vermindert. Door enkel de voorrem of enkel de ach­terrem aan te trekken neemt de rem­kracht gevoelig af en bestaat het gevaar dat één wiel blokkeert, waardoor het voertuig zijn grip op de baan verliest.
Als u op een helling stopt, moet u de gashendel volledig loslaten en enkel de remmen gebruiken om het voertuig sta­biel te houden. Het gebruik van de motor om met het voertuig op een helling stil te staan, kan leiden tot oververhitting van de trans­missie.
Voor u een bocht neemt, snelheid min­deren of remmen en de bocht met mati­ge en constante snelheid nemen of lichtjes versnellen; rem niet op het laat­ste moment: het voertuig raakt dan heel waarschijnlijk aan het slippen.
Door voortdurend gebruik van de rem­men in afdalingen kunnen de wrijvings­vlakken oververhit raken, waardoor de remkracht afneemt. Maak gebruik van de motorcompressie en schakel terug door beide remmen af­wisselend te gebruiken. Nooit een helling met afgezette motor afrijden!
aWAARSCHUWING
Bij nat wegdek of een slechte grip (sneeuw, ijs, modder, enz.) moet u met matige snelheid rijden en plots remmen of manoeuvres die kunnen leiden tot het verlies van de grip op de weg of tot een val vermijden.
Let zeer goed op ieder obstakel of een verandering in het wegdek. Oneffen wegen, wielsporen, putdeksels, wegmarkeringen, metalen platen ter aanduiding van wegenwerken kunnen bij regen uiterst glad worden. Om die reden moeten al deze obstakels zeer voorzichtig worden omzeild, er­voor zorgend dat u zonder schokken rijdt en het voertuig niet onnodig laat overhellen.
Gebruik bij verandering van rijstrook of rijrichting altijd tijdig de richtingaanwij­zers en vermijd bruuske en gevaarlijke manoeuvres. Schakel de richtingaanwijzers uit zodra u van richting bent veranderd. Wees uiterst voorzichtig wanneer u an­dere voertuigen inhaalt of zelf ingehaald wordt. Bij regenval kan het watergordijn ver­oorzaakt door grote voertuigen de zicht­baarheid verminderen; door de lucht­verplaatsing kan u de controle over het voertuig verliezen.
aWAARSCHUWING
Als het waarschuwingslampje van de oliereserve “j” oplicht terwijl de mo­tor gewoon draait, betekent dit dat de oliereserve wordt gebruikt; vul in dit ge­val het oliereservoir bij, zie pag. 26 (SMEEROLIE).
aOPGELET
. 1 Als de wijzer van de koelvloei-
stoftemperatuurmeter “ bied heeft bereikt, de motor afzetten en het koelvloeistofpeil controleren, zie pag. 30 (
KOELVLOEISTOF 1).
.
h” het rode ge-
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
39
Page 40
x).2)*$%.
z{).2)*$%.
aWAARSCHUWING
Na de eerste 500 km (312 mi) moeten de controles worden uitgevoerd zoals die beschreven staan in de kolom “Na het in­rijden” van het ONDERHOUDSSCHEMA, zie pag. 44, om het risico op verwondin­gen bij uzelf of andere personen en/of schade aan het voertuig te vermijden.
Het inrijden van de motor is van het groot­ste belang voor een lange levensduur en een goede werking ervan. Rijd zo mogelijk op heuvelachtige wegen en/of wegen met veel bochten, zodat de motor, de vering en de remmen goed kun­nen worden ingereden. Houd u de eerste 500 km (312 mi) aan de volgende regels:
0-100 km (0-62 mi) Rem tijdens de eerste 100 km (62 mi) voorzichtig en vermijd bruusk en langdu­rig remmen. Op die manier kunnen de blokjes op de remschijf rustig inlopen.
0-300 km (0-187 mi)
Laat de gashendel niet voor meer dan de helft open staan tijdens lange stukken.
300-500 km (187-312 mi)
Laat de gashendel niet voor meer dan drie kwart open staan tijdens lange stuk­ken.
aWAARSCHUWING
Na de eerste 1000 km (625 mi) moeten de controles worden uitgevoerd zoals die beschreven staan in de kolom “na het in­rijden” van het ONDERHOUDSSCHEMA, zie pag. 44, om het risico op verwondin­gen bij uzelf of andere personen en/of schade aan het voertuig te vermijden.
Het inrijden van de motor is van het groot­ste belang voor een lange levensduur en een goede werking ervan. Rijd zo mogelijk op heuvelachtige wegen en/of wegen met veel bochten, zodat de motor, de vering en de remmen goed kun­nen worden ingereden.
Houd u aan de volgende regels:
De gashendel niet plots volledig open­draaien bij lage snelheid; dit geldt zowel tijdens als na de inrijperiode.
0-100 km (0-62 mi) Rem tijdens de eerste 100 km (62 mi) voorzichtig en vermijd bruusk en langdu­rig remmen. Op die manier kunnen de blokjes op de remschijf rustig inlopen.
0-1000 km (0-625 mi) Rijd tijdens de eerste 1000 km (625 mi) niet sneller dan 80% van de maximum toegelaten snelheid.
Rijd niet gedurende lange tijd met een constante snelheid.
Voer na de eerste 1000 km (625 mi) de snelheid geleidelijk op tot de motor opti­male prestaties levert.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
40
Page 41
34/00%.
aWAARSCHUWING
Vermijd abrupt stoppen, plots vertragen en remmen op het laatste moment.
Laat de gashendel (Pos. A) los en rem geleidelijk af om het voertuig tot stilstand te brengen.
In geval van een korte stop, dient u min­stens één rem aangetrokken te houden.
0!2+%2%.
aWAARSCHUWING
Parkeer het voertuig op een stevige en effen ondergrond om te voorkomen dat hij omvalt.
Het voertuig niet tegen een muur zetten of plat op de grond leggen.
Zorg dat het voertuig en in het bijzonder de gloeiende delen ervan geen gevaar vormen voor personen en kinderen.
Laat het voertuig niet onbeheerd achter met de motor aan of met het sleuteltje nog in de contactschakelaar. Ga niet op het voertuig zitten terwijl hij op de standaard staat.
Breng het voertuig tot stilstand, zie hier­naast (STOPPEN).
Zet de motorstopschakelaar (1) in de
.
m” (in de landen waar dit is ver-
stand “ eist).
aOPGELET
Bij gestopte motor en met de contact­schakelaar in de stand “ accu ontladen worden.
Draai de sleutel (2) om en zet de con-
tactschakelaar (3) in de stand “
Zet het voertuig op de standaard, zie
pag. 42 (HET VOERTUIG OP DE STAN-
DAARD ZETTEN).
n”, kan de
m”.
aOPGELET
Bij uitgeschakelde motor hoeft het ben­zinekraantje niet dichtgedraaid te wor­den, aangezien het voorzien is van een automatisch sluitsysteem.
aOPGELET
Laat de sleutel niet in de contactschake­laar zitten.
Blokkeer het stuur, zie pag. 22 (STUURS-
LOT) en trek de sleutel (2) uit.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
41
Page 42
(%46/%245)'/0$% 34!.$!!2$:%44%.
Lees aandachtig pag. 41 (PARKEREN).
MIDDENSTANDAARD
Neem het voertuig vast bij het linker handvat en de handgreep links achter­aan (1).
Duw de hefboom van de standaard (2) omlaag.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
42
35''%34)%34%26//2+/-).' 6!.$)%&34!,
Laat NOOIT de contactsleutel in het slot zitten en gebruik steeds het stuurslot.
Parkeer het voertuig op een veilige plaats, bij voorkeur in een garage of op een be­waakte plaats.
Gebruik zo mogelijk de gepantserde kabel “Body-Guard” aprilia del ter voorkoming van diefstal.
Zorg dat alle vereiste documenten in orde zijn.
& of een extra mid-
Noteer uw persoonlijke gegevens en uw telefoonnummer op dit blad, om de identifi­catie van de eigenaar te vergemakkelijken ingeval een gestolen voertuig wordt terug­gevonden.
NAAM:........................................................
VOORNAAM:.............................................
ADRES:......................................................
...................................................................
TEL. NR.: ...................................................
WOONPLAATS/POSTCODE: ...................
...................................................................
OPMERKING Zeer vaak worden ge-
stolen voertuigen geïdentificeerd aan de hand van de gegevens die in het gebruiks­/onderhoudsboekje zijn genoteerd.
Page 43
/.$%2(/5$
aWAARSCHUWING
Brandgevaar. Houd brandstof en andere ontvlambare substanties uit de buurt van de elektri­sche onderdelen. Voor u begint met om het even welke vorm van onderhoud of inspectie van het voertuig, moet u de motor afzetten, de sleutel uit het contact trekken, wach­ten tot de motor en de uitlaat zijn afge­koeld en indien mogelijk het voertuig op een stevige en effen ondergrond optil­len met speciaal daartoe bestemd ge­reedschap. Controleer alvorens de tank leeg te maken of de ruimte waarin u werkt goed geventileerd is.
Blijf uit de buurt van de gloeiende delen van de motor en van het uitlaatsysteem, om brandwonden te vermijden. Ondersteun geen mechanische onder­delen of ander onderdeel van de motor­fiets met de mond: geen van de onder­delen is voor consumptie geschikt; sommige zijn schadelijk voor de ge­zondheid of zelfs giftig.
aOPGELET
Indien niet expliciet anders vermeld, moet u voor de montage van de onder­delen de stappen voor demontage in omgekeerde volgorde herhalen. Het is aangeraden latex handschoenen te gebruiken om onderhoudswerken uit te voeren.
De gewone onderhoudswerkzaamheden kunnen doorgaans door de gebruiker zelf worden uitgevoerd. Voor sommige werk­zaamheden is evenwel een basiskennis van mechanica en speciaal gereedschap vereist.
Indien u hulp of technisch advies nodig heeft, raadpleeg dan uw officiële aprilia­dealer, die een snelle en degelijke service garandeert.
Vraag uw officiële aprilia-dealer om het voertuig op de weg te testen na een repa­ratie of periodiek onderhoud. Voer in ieder geval zelf de “Controles voor­af” uit na een onderhoudsbeurt, zie pag. 35 (CONTROLES VOORAF).
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
43
Page 44
x/.$%2(/5$33#(%-!
WERKZAAMHEDEN UIT TE VOEREN DOOR DE officiële APRILIA-dealer (DIE OOK KUNNEN WORDEN UITGEVOERD DOOR DE GEBRUIKER).
Legenda
= controleren en schoonmaken, afstel-
len, smeren of indien nodig vervan­gen;
= schoonmaken;
= vervangen;
= afstellen.
OPMERKING Voer de onder-
houdswerkzaamheden vaker uit als u het voertuig gebruikt in regenachtige en stoffi­ge gebieden of op oneffen terrein.
Onderdeel
Na het inrij-
den [500 km
(312 mi)]
Om de 4000
km (2500 mi)
of 12 maan-
den
Om de 8000
km (5000 mi)
of 24 maan-
den
Accu - Klembevestiging - Elektrolytpeil  – Bougie  – Carburateur - stationair toerental  – Luchtfilter  – Werking gashendel  – Werking remblokkering  – Lichtsysteem  – Remlichtschakelaars Remvloeistof Smeerolie om de 500 km (312 mi): Koplamp richten - werking Wielen/banden en bandenspanning maandelijks: Slijtage van de voorste en achterste
remblokjes
om de 2000 km (1250 mi):
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
44
Page 45
WERKZAAMHEDEN UIT TE VOEREN DOOR DE officiële APRILIA-dealer.
Legenda
= controleren en schoonmaken, afstel-
len, smeren of indien nodig vervan­gen;
= schoonmaken;
= vervangen;
= afstellen.
OPMERKING Voer de onder-
houdswerkzaamheden vaker uit als u het voertuig gebruikt in regenachtige en stoffi­ge gebieden of op oneffen terrein.
Onderdeel
Achterste schokdemper – Bedieningskabels en bedieningselementen Variatorriem om de 6000 km: Lagers stuurstang en stuurspeling Wiellagers – Remschijven Zuigerveren om de 12000 km (7500 mi): Werking gashendel - Menger Algemene werking van de bromfiets Remsystemen/remschijven
Koelsysteem cilinder
Smering nokpen achterrem Remvloeistof om de 2 jaar: Koelvloeistof Vorkolie en oliepakking om de 12000 km (7500 mi):
Transmissie-olie
Pennen riemschijf achter om de 12000 km (7500 mi): Riemschijf voor beweegbaar/vast om de 6000 km (3750 mi): Rollen en geleiders variator voor om de 6000 km (3750 mi): Wielen/banden en bandenspanning Aanhaalkoppel moeren, bouten, schroeven Voorwielophanging Waarschuwingslampje oliereserve Brandstofleiding om de 4000 km (2500 mi): Leiding remsysteem – Olieleiding menger Koppelingslijtage – Slijtage achterremschoenen
q
t
t
Na het inrijden
[500 km (312
mi)]



  
om de 20000 km (12500 mi):
om de 2000 km (1250 mi): / om de 2 jaar:

 
––



Om de 4000
km (2500 mi) of
12 maanden
(externe reiniging)
Om de 8000
km (5000 mi) of
24 maanden
om de 12000 km (7500 mi)
of 2 jaar:
/ om de 4 jaar:
om de 4 jaar: om de 2 jaar:
– – –
– – –
– –
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
45
Page 46
z{/.$%2(/5$33#(%-!
WERKZAAMHEDEN UIT TE VOEREN DOOR DE officiële APRILIA-dealer (DIE OOK KUNNEN WORDEN UITGEVOERD DOOR DE GEBRUIKER).
Legenda
= controleren en schoonmaken, afstel-
len, smeren of indien nodig vervan­gen;
= schoonmaken;
= vervangen;
= afstellen.
OPMERKING Voer de onder-
houdswerkzaamheden vaker uit als u het voertuig gebruikt in regenachtige en stoffi­ge gebieden of op oneffen terrein.
Onderdeel
Na het inrij-
den [1000 km
(625 mi)]
Om de 4000
km (2500 mi)
of 12 maan-
den
Om de 8000
km (5000 mi)
of 24 maan-
den
Accu - Klembevestiging 
Bougie 
Carburateur - stationair toerental 
Luchtfilter 
Werking gashendel 
Werking remblokkering 
Lichtsysteem 
Remlichtschakelaars
Remvloeistof
Smeerolie om de 500 km (312 mi):
Koplamp richten - werking
Wielen/banden - bandenspanning maandelijks:
Slijtage van de remblokjes om de 2000 km (1250 mi):
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
46
Page 47
WERKZAAMHEDEN UIT TE VOEREN DOOR DE officiële APRILIA-dealer.
Legenda
= controleren en schoonmaken, afstel-
len, smeren of indien nodig vervan­gen;
= schoonmaken;
= vervangen;
= afstellen.
OPMERKING Voer de onder-
houdswerkzaamheden vaker uit als u het voertuig gebruikt in regenachtige en stoffi­ge gebieden of op oneffen terrein.
Onderdeel
Achterste schokdemper – Bedieningskabels en
bedieningselementen Cilinder/Zuiger om de 12000 km (7500 mi): Riem menger om de 30000 km (18750 mi): Variatorriem en glijstukken rollen om de 12000 km (7500 mi): Lagers stuurstang en stuurspeling Wiellagers – Remschijven Zuigerveren om de 12000 km (7500 mi): Algemene werking van de bromfiets Remsystemen Koelsysteem cilinder om de 20000 km (12500 mi): Smering gaskabelsplitser om de 12000 km (7500 mi): Remvloeistof om de 2 jaar: Menger/Werking gashendel Vorkolie en oliepakking om de 12000 km (7500 mi):
Transmissie-olie
Wielen/banden en bandenspanning Aanhaalkoppel moeren, bouten,
schroeven Waarschuwingslampje oliereserve Brandstofleiding – Leiding remsysteem – Olieleiding menger Koppelingslijtage
Slijtage achterremschoenen
t
Na het inrijden
[1000 km (625
mi)]



 





Om de 4000 km
(2500 mi) of 12
maanden
––
om de 2000 km (1250 mi):
Om de 8000 km
(5000 mi) of 24
(externe reiniging)
om de 12000 km
om de 4 jaar: om de 4 jaar: om de 4 jaar:
maanden
– – –
– –
(7500 mi):
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
47
Page 48
)$%.4)&)#!4)%'%'%6%.3
Het is raadzaam het frame- en het motor­nummer te noteren op de daartoe voorzie­ne plaats in dit boekje.
Het framenummer kan van pas komen bij de aankoop van reserveonderdelen.
OPMERKING Het veranderen van de
identificatienummers kan leiden tot zware straffen en administratieve sancties. Met name het veranderen van het framenum­mer leidt tot een onmiddellijke nietigverkla­ring van het kenteken.
.
MOTORNUMMER
Het motornummer is op de onderste steun bij de achterste schokdemper ingeslagen.
Motorrnr.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
48
 +
MOTORNUMMER
Het motornummer is ingeslagen op de ach­terzijde, vlak bij de achterremstelschroef.
Motorrnr
FRAMENUMMER
Het framenummer is op de centrale buis van het frame ingeslagen. Om het nummer te kunnen lezen, moet u de kap (1) verwijderen.
OPMERKING Het scherm (1) kan
slechts in één richting worden ingestoken. Het deel met het lipje (2) is de onderkant.
Framenr.
Page 49
,5#(4&),4%2
.
aWAARSCHUWING
Gebruik geen benzine of ontvlambare oplossingen voor het schoonmaken van het filter vanwege brand- of explo­siegevaar.
Lees aandachtig pag. 43 (ONDER­HOUD).
Het schoonmaken en de controle van het luchtfilter moet maandelijks of om de 4000 km (2500 mi) gebeuren, afhankelijk van de omstandigheden waarin het voertuig wordt gebruikt.
Als het voertuig wordt gebruikt op stoffige of natte wegen, moet u het filter vaker schoonmaken en vervangen.
Om het filterelement te reinigen, dient de complete filterbehuizing van het voertuig te worden verwijderd.
VERWIJDEREN
Verwijder de onderste beschermkap, zie pag. 59 (x VERWIJDEREN VAN DE ONDERSTE AFSCHERMKAP).
Verwijder het linker inspectiedeksel, zie pag. 55 (VERWIJDEREN VAN HET RECHTER EN HET LINKER INSPEC­TIEDEKSEL).
Draai de schroef (1) los en trek ze uit en neem de afdichtingsring en de ring van de ontluchtingspijp (2) weg.
Draai de schroef (3) los en neem ze weg, samen met de bijbehorende afdichtings­ring.
Draai de schroef (4) van de luchtcollec­torklem los.
Grijp het luchtinlaatspruitstuk vast bij de klem en trek het naar buiten, om zo de complete luchtfilterbehuizing te verwijde­ren.
REINIGING LUCHTFILTER
Draai de drie schroeven (5) los.
Verwijder het filterdeksel (6) en neem het filterelement uit.
Reinig het filterelement met zuivere, niet­ontvlambare oplosmiddelen of oplosmid­delen met een hoog vervliegingspunt en laat het goed drogen.
Breng filterolie of een dikke olie (SAE 80W-90) aan op het gehele oppervlak van het filterelement en knijp daarna het element samen om de overtollige olie te laten wegvloeien.
OPMERKING Het filter moet goed
doordrenkt zijn, maar mag niet druipen.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
49
Page 50
z{,5#(4&),4%2
Lees aandachtig pag. 43 (ONDER­HOUD).
Het schoonmaken en de controle van het luchtfilter moet maandelijks of om de 4000 km (2500 mi) gebeuren, afhankelijk van de omstandigheden waarin het voertuig wordt gebruikt.
Als het voertuig wordt gebruikt op stoffige of natte wegen, moet u het filter vaker schoonmaken en vervangen.
Vóór het reinigen moet het luchtfilter van het voertuig verwijderd worden.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
50
VERWIJDEREN
Zet het voertuig op de middenstandaard.
Schroef de twee schroeven (1) los en verwijder ze.
Schroef de zeven schroeven (2) los en verwijder ze.
Verwijder het filterkastdeksel (3).
Verwijder het filterelement (4).
Controleer: – filterelement (4); – filterkastpakking (5); en vervang indien nodig.
REINIGING
aWAARSCHUWING
Gebruik geen benzine of ontvlambare oplossingen voor het schoonmaken van het filter vanwege brand- of explo­siegevaar.
Reinig het filterelement (4) met zuivere, niet-ontvlambare oplosmiddelen of met oplosmiddelen met een hoog verdam­pingspunt en laat het goed drogen.
Breng filterolie aan op het volledige op­pervlak van het filterelement.
Page 51
#/.42/,% 3,)*4!'%2%-",/+*%3
Lees aandachtig pag. 27 (REMVLOEI­STOF - aanbevelingen), pag. 28 (SCHIJFREMMEN), pag. 43 (ONDER­HOUD).
.
Controleer de slijtage van de remblokjes na de eerste 500 km (312 mi) en daarna om de 2000 km (1250 mi).
+
Controleer de slijtage van de remblokjes na de eerste 1000 km (625 mi) en daarna om de 2000 km (1250 mi).
De slijtage van de remblokjes hangt af van het gebruik, de rijstijl en de wegen. De remblokjes zullen sneller afslijten als u met het voertuig op stoffige of natte wegen rijdt. In dat geval zult u ook vaker moeten con­troleren.
aWAARSCHUWING
Controleer de slijtage van de remblok­jes in het bijzonder voor elke rit.
Ga als volgt te werk voor een snelle contro­le van de slijtage van de remblokjes van het voorwiel:
Zet het voertuig op de middenstandaard.
Verwijder het kapje van de remklauw (1).
Voer een visuele controle uit tussen de remschijf en de remblokjes.
aWAARSCHUWING
Overmatige slijtage van de remvoering zou contact van het metalen steunvlak van de remblokjes met de schijf veroor­zaken, met een metaalachtig geluid en vonkvorming door de remklauw als ge­volg; de efficiëntie van de remmen, de veiligheid en de staat van de remschijf zouden daardoor negatief worden beïn­vloed.
Als de dikte van het wrijvingsmateriaal (ook van een enkel remblokje) minder is dan 1,5 mm, moeten beide remblokjes vervangen worden.
aWAARSCHUWING
Laat de remblokjes vervangen door uw officiële APRILIA-dealer.
#/.42/,% 3,)*4!'%2%-3#(/%.%.
Lees aandachtig pag. 29 (TROMMEL­REM ACHTER) en pag. 43 (ONDER­HOUD).
.
Laat de slijtage van de achterremschoenen controleren door een officiële aprilia ­dealer na de eerste 500 km (312 mi) en daarna telkens om de 4000 km (2500 mi).
+
Laat de slijtage van de achterremschoenen controleren door een officiële aprilia ­dealer na de eerste 1000 km (625 mi) en daarna telkens om de 2000 km (1250 mi).
In ieder geval geldt het volgende:
aWAARSCHUWING
Als de stelschroef (2) volledig kan wor­den ingeschroefd, betekent dit dat de schoenen versleten zijn; Neem in dit ge­val contact op met een officiële APRILIA- dealer.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
51
Page 52
#/.42/,%6!.(%434552
Lees aandachtig pag. 43 (ONDER­HOUD).
Controleer regelmatig op speling van het stuur.
Ga als volgt te werk om het stuur te contro­leren:
Zet het voertuig op de middenstandaard.
OPMERKING
mm hoge steun met een voet van 200 x 200 mm.
OPMERKING
210 mm hoge steun met een voet van 200 x 200 mm.
Plaats de steun onder het voertuig en breng tussen de twee een sponsachtige doek aan, zodat het voorwiel vrij kan be­wegen en het voertuig niet kan vallen.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
52
Voorzie een 270
.
 +
Voorzie een
aWAARSCHUWING
Vergewis u ervan dat het voertuig sta­biel staat.
Schud de vork heen en weer in de leng­terichting van het voertuig.
OPMERKING Schud niet te veel met
de vork; anders is het mogelijk dat u bij de beweging van de standaard een onjuiste speling vaststelt. Herhaal de vorige handeling meer dan één keer.
Wanneer u speling constateert, neem dan contact op met uw officiële aprilia­dealer en laat het stuur opnieuw opti­maal afstellen.
#/.42/,%-/4/23#(!2.)%2!3
Lees aandachtig pag. 43 (ONDER­HOUD).
Controleer regelmatig de speling tussen de motorasbussen en de motoras zelf.
Ga hiervoor als volgt te werk:
Zet het voertuig op de middenstandaard.
Schud het wiel dwars ten opzichte van de rijrichting heen en weer.
Als u merkt dat er speling is, neem dan contact op met een officiële aprilia­dealer, die de optimale bedrijfscondities zal herstellen.
Page 53
(%434%5.%,%-%.4 6!.(%43#(%2-6%27)*$%2%.
Lees aandachtig pag. 43 (ONDERHOUD).
Zet het voertuig op de middenstandaard.
Draai het stuur volledig, schroef de schroeven (1) los en verwijder ze.
Verwijder het steunelement van het scherm (2).
OPMERKING Pas bij het hermonte-
ren de lipjes correct in hun zittingen.
6%27)*$%2%. 6!.$%6//234%+!0
Lees aandachtig pag. 43 (ONDERHOUD).
Verwijder het steunelement van het scherm (2), zie hiernaast (HET STEU­NELEMENT VAN HET SCHERM VER­WIJDEREN).
Draai het stuur volledig, schroef de schroeven (3) los, verwijder ze samen met de ringen.
aOPGELET
Ga voorzichtig te werk. Let op dat u de lipjes en/of hun zittingen niet beschadigt.
Behandel de plastic en gelakte onderde­len voorzichtig om te vermijden dat er krassen op komen of dat ze worden be­schadigd.
Verwijder de voorste kap (4) door ze om­hoog te schuiven.
OPMERKING Steek bij het hermonte-
ren het onderste tongetje (5) en de vier zij­tongetjes (6) in de voorziene houders.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
53
Page 54
6%27)*$%2%.6!.$% /.$%234%34552+!0
Lees aandachtig pag. 43 (ONDERHOUD).
Verwijder het steunelement van het scherm, zie pag. 53 (HET STEUNELE­MENT VAN HET SCHERM VERWIJDE­REN).
OPMERKING Ondersteun het voorste
deel van de kuip (1), om te voorkomen dat het per ongeluk valt.
Draai de twee schroeven (2) los en
verwijder ze.
aOPGELET
Wees voorzichtig met de plastic of ge­lakte onderdelen en let op dat u er geen krassen op maakt of ze beschadigt.
Verwijder het voorste deel van de kuip (1).
Draai de schroef (3) los en verwijder ze.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
54
Draai het stuur volledig naar rechts,
draai de schroef (4) (met de kleinste dia­meter) en de schroeven (5) (6) en (7) los en verwijder ze.
OPMERKING Breng bij het hermonte-
ren de schroeven (4) (met kleinste diame­ter) op de juiste plaats weer aan.
Draai het stuur naar de middelste stand, demonteer de onderste stuurkap (8) van de voorkant en verwijder ze.
'%$%%,4%,)*+6%27)*$%2%. 6!.$%"/6%.34%34552+!0
Lees aandachtig pag. 43 (ONDERHOUD).
Verwijder de achteruitkijkspiegels, zie pag. 61 (DEMONTEREN VAN DE ACH­TERUITKIJKSPIEGELS).
Verwijder de onderste stuurkap, zie hier­naast (VERWIJDEREN VAN DE ON­DERSTE STUURKAP).
Koppel de twee elektrische aansluitin-
gen (9) los.
aOPGELET
De bovenste stuurkap (10) (met schake­laars, instrumenten en waarschuwings­lampjes) blijft aangesloten op de kabel van de kilometerteller en op de elektri­sche kabels, waardoor ze niet volledig kan worden verwijderd. Wees voorzichtig om schade aan de on­derdelen te voorkomen.
Til de bovenste stuurkap op, draai ze naar voor en laat ze rusten op de voorste beschermkap; wees hierbij voorzichtig met de twee schakelaaraansluitingen (11).
OPMERKING Steek, wanneer u bij
het hermonteren de bovenste stuurkap aanbrengt, de elektrische kabels (9) achter en onder het stuur.
Page 55
6%27)*$%2%.6!.(%4 2%#(4%2%.(%4,).+%2 ).30%#4)%$%+3%,
Lees aandachtig pag. 43 (ONDER­HOUD).
OPMERKING Wees voorzichtig met
de gelakte onderdelen en let op dat u er geen krassen op maakt of ze beschadigt.
Zet het voertuig op de middenstandaard.
Verwijder het deksel van het accu-/ge­reedschapssetkastje (1), zie pag. 23 (Gebruik de haak niet om het voertuig op te tillen en evenmin voor enig ander doel dan voor het vastmaken van het voertuig wanneer u hem ergens parkeert.).
Demonteer het gereedschapssetkastje (2).
Draai de twee schroeven (3) los en ver­wijder ze.
OPMERKING Voer de volgende han-
delingen uit op de zijkant van het te verwij­deren inspectiedeksel.
Draai schroef (4) en schroef (5) op de achterkant van de kuip los en verwijder ze.
OPMERKING Steek bij het hermonte-
ren de schroef (5) (met kleinste diameter) van het achterste deel van de kuip in de voorziene opening.
Til het inspectiedeksel (6) lichtjes op, maak het los van de voetsteun en trek het opzij.
OPMERKING Steek bij het hermonte-
ren het achterste deel van het inspectie­deksel in het achterste deel van de kuip, en laat de zitting (7) samenvallen met het uit­einde van het achterste deel van de kuip (8).
OPMERKING In punten (9) en (10)
moet het linker inspectiedeksel het rechter inspectiedeksel overlappen.
Wanneer beide inspectiedeksels zijn ver­wijderd, moet eerst het rechter en dan het linker deksel worden gehermonteerd.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
55
Page 56
x(%46%2,%.'345+6!.(%4 !#(4%230!4"/2$-/.4%2%.
Lees aandachtig pag. 43 (ONDER­HOUD).
Zet het voertuig op de middenstandaard.
Schroef de moeren (1) los en verwijder ze.
Verwijder de reflector (2).
A C % K - _
Neem de lampfitting (3) vast, trek en neem hem uit zijn zitting.
Verwijder het kentekenplaatlicht (4).
Schroef de moer los en verwijder ze (5).
Trek de schroef (6) uit.
Plaats het verlengstuk van het achter­spatbord (7) in de steun van de kente­kenplaathouder (8).
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
56
Plaats de reflector (2) terug en draai de bijbehorende moeren (1) vast.
A C % K - _
Plaats het kentekenplaattlich (4) terug en draai de bijbehorende moeren vast.
Plaats de lampfitting (7) correct in zijn zitting.
Steek de schroef (6) in en draai de bijbe­horende moer (5) vast.
Controleer of het verlengstuk van het achterspatbord (7) correct is gemon­teerd.
z{ $%+%.4%+%.0,!!434%5. 6%27)*$%2%.
Lees aandachtig pag. 43 (ONDER­HOUD).
Zet het voertuig op de middenstandaard.
Schroef de bevestigingsschroeven van de kentekenplaat los en verwijder ze.
Verwijder de kentekenplaat.
OPMERKING Let op de positie van de twee opvulstukken (9), zodat u ze nadien correct kan terugplaatsen.
Schroef de drie schroeven (10) los en verwijder ze en neem de moeren.
Neem de kentekenplaatsteun (11) en de twee opvulstukken (9) weg.
Page 57
z{(%46%2,%.'345+6!. (%4!#(4%230!4"/2$
-/.4%2%.
Lees aandachtig pag. 43 (ONDER­HOUD).
Verwijder de kentekenplaatsteun, pag. 56 (z{ DE KENTEKENPLAAT­STEUN VERWIJDEREN)
Neem de lampfitting (1) vast, trek en neem hem uit zijn zitting.
Maak de kabel van het kentekenplaat­licht los uit de twee koppelingen (2).
Schroef de twee moeren (3) los en ver­wijder ze.
Verwijder het kentekenplaatlicht (4).
Plaats het verlengstuk van het achter­spatbord (5) correct in zijn zitting.
Markeer de drie gaten (6) met een onuit­wisbare viltstift, zoals getoond op de af­beelding.
Verwijder het verlengstuk van het achter­spatbord (5).
Druk met een kruiskopschroevendraaier op de aangeduide plaatsen om toegang te krijgen tot de zitting.
aWAARSCHUWING
Ga voorzichtig te werk. Houd uw han­den uit de buurt van de booras.
Boor in overeenstemming met de drie zittingen (gaten met diameter 5).
Plaats het verlengstuk van het achter­spatbord (5) correct in zijn zitting.
Steek de drie schroeven (7) in en schroef de bijbehorende moeren er op, maar trek ze niet aan.
Vergewis u ervan dat het verlengstuk van het achterspatbord (5) correct is aangebracht.
Trek de drie moeren aan.
Breng het kentekenplaatlicht (4) correct aan op de zitting van het spatbordver­lengstuk.
Schroef de twee moeren (3) op en trek ze aan.
Plaats de lampfitting (1) correct in zijn zitting.
Maak de kabel van het kentekenplaat­licht (2) vast in de twee koppelingen.
Plaats de kentekenplaatsteun terug, pag. 56 (z{DE KENTEKENPLAAT- STEUN VERWIJDEREN).
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
57
Page 58
z{6%27)*$%2%.6!.$% #/-0,%4%2)#(4).'!!.7)*:%2
Zet het voertuig op de middenstandaard.
Schroef de schroef (1) los en verwijder ze.
OPMERKING Ga bij het verwijderen
van de beschermkap voorzichtig te werk, om te vermijden dat het nokje afbreekt.
Verwijder de beschermkap (2).
OPMERKING Plaats bij het hermon-
teren de beschermkap correct terug in haar zitting. Draai de schroef (1) voorzi­chtig en niet te hard aan, om te vermijden dat u de beschermkap beschadigt.
aOPGELET
Ga voorzichtig te werk. Trek niet te hard aan de elektriciteitska­bels.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
58
Trek de lampfitting (3) zo ver als nodig uit om zijn twee elektrische klemmen (4) te kunnen loskoppelen.
OPMERKING Breng bij het hermon-
teren de opening van de lampfitting op één lijn met de zitting van de schroef (1).
Schroef de schroef (5) los en neem de bijbehorende moer weg.
aOPGELET
Ga voorzichtig te werk. Trek niet te hard aan de elektriciteitska­bels.
OPMERKING Trek de kabels één
voor één uit om de steun (6) van de richtin­gaanwijzer te verwijderen.
Verwijder de steun (6) van de richtin­gaanwijzer en trek hem los van de ka­bels (7).
z{).34!,,%2%.6!.$% 6%2,%.'345++%.6!.$%
2)#(4).'!!.7)*:%23
De volgende informatie heeft slechts be­trekking op één verlengstuk, maar geldt voor beide. Herhaal de handelingen aan de andere zij­de van het voertuig.
aOPGELET
De richtingaanwijzers moeten duidelijk zichtbaar zijn om de veiligheid te garan­deren.
Installeer beide verlengstukken van de richtingaanwijzers.
Page 59
12
15
14
13
Verwijder de richtingaanwijzers, zie pag. 58 (z{VERWIJDEREN VAN DE COMPLETE RICHTINGAANWIJZER).
OPMERKING Het verlengstuk van de
richtingaanwijzer (8) kan slechts in één ri­chting worden geïnstalleerd. Het lipje (9) moet in de zitting (10) worden gepast.
Steek de elektrische klemmen (4) in het verlengstuk (8) van de richtingaanwijzer.
Steek de elektrische klemmen (4) in de steun (6) van de richtingaanwijzer.
Sluit het verlengstuk (8) correct aan op de richtingaanwijzer (6).
Plaats de richtingaanwijzer terug en ver­vang de schroef (5) door de schroef (9) die bij deze uitrusting wordt geleverd, zie pag. 58 (z{VERWIJDEREN VAN DE COMPLETE RICHTINGAANWIJ­ZER).
16
11
x6%27)*$%2%.6!.$% /.$%234%!&3#(%2-+!0
Lees aandachtig pag. 43 (ONDER­HOUD).
Zet het voertuig op de middenstandaard.
aWAARSCHUWING
Alvorens verder te gaan, de motor en de uitlaatdemper laten afkoelen tot omge­vingstemperatuur om te vermijden dat u zich verbrandt.
Schroef de schroef (11) los en verwijder ze.
Hef het achterste deel van de mat op
de voetplank (12) op.
Schroef de bovenste schroef (13) los
en verwijder ze.
Schroef de achterste schroef (14) los
en verwijder ze.
Trek het zijlipje (15) uit.
Trek de twee voorste lipjes (16) uit en verwijder de onderste afschermkap.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
59
Page 60
6%27)*$%2%. 6!.$%6//234%")..%.+!0
Lees aandachtig pag. 43 (ONDER­HOUD).
OPMERKING Trek de sleutel uit het
contact.
Zet het voertuig op de middenstandaard.
Draai de twee schroeven (1) los en
verwijder ze.
Verwijder de mat van de voetsteun
(2).
Draai de twee bevestigingsschroeven (3) van de tassenhaak los en verwijder ze.
Verwijder de tassenhaak (4).
Draai de schroef (5) en de bijbehorende ring los en verwijder ze.
Draai de drie schroeven (6) los en ver-
wijder ze.
Draai de schroef (7) los en verwijder
ze.
aOPGELET
Ga voorzichtig te werk. Let op dat u de tongetjes en/of hun zit­tingen niet beschadigt. Wees voorzichtig met de gelakte onder­delen en let op dat u er geen krassen op maakt of ze beschadigt.
Trek de voorste binnenkap weg en ver­wijder ze door ze naar het zadel toe te draaien.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
60
Page 61
$%-/.4%2%.6!.$% !#(4%25)4+)*+30)%'%,3
Lees aandachtig pag. 43 (ONDER­HOUD).
De volgende informatie heeft betrekking op slechts één achteruitkijkspiegel, maar geldt voor beide.
Zet het voertuig op de middenstandaard.
OPMERKING Houd de onderdelen
van de linker en de rechter achteruitkijk­spiegel van elkaar gescheiden.
Verwijder het deksel (1).
aOPGELET
Houd de achteruitkijkspiegel (2) vast om te vermijden dat hij per ongeluk zou vallen.
Schroef de schroef (3) los.
Verwijder de achteruitkijkspiegel (2).
Verwijder de pakking (4)
#/.42/,%2%. 6!.$%34!.$!!2$
Lees aandachtig pag. 43 (ONDER­HOUD).
De standaard (5) moet zonder beletsel kunnen draaien.
Voer de volgende controles uit:
De veren (6) mogen niet beschadigd, versleten, verroest of zwak zijn.
De standaard moet zonder beletsel kun­nen draaien; smeer zo nodig de gelei­ding met vet in, zie pag. 84 (x SMEER­MIDDELENTABEL) of pag. 85 (z { SMEERMIDDELENTABEL).
#/.42/,%2%. 6!.$%3#(!+%,!!23
Lees aandachtig pag. 43 (ONDER­HOUD).
Het voertuig is uitgerust met twee schake­laars: – remlichtschakelaar op de achterremhen-
del (7);
– remlichtschakelaar op de voorremhen-
del (8). Ga als volgt te werk om bij de schakelaars te komen:
Verwijder de onderste stuurkap, zie
pag. 54 (VERWIJDEREN VAN DE ON-
DERSTE STUURKAP). Voer regelmatig de volgende controles uit:
Controleer of de schakelaar vrij is van
vuil of modder; de pen moet onbelem-
merd kunnen bewegen en automatisch
terugkeren naar de beginpositie.
Controleer of de kabels correct zijn aan-
gesloten.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
61
Page 62
x")*34%,,%.6!.(%4 34!4)/.!)2%4/%2%.4!,
Lees aandachtig pag. 43 (ONDER­HOUD).
Stel het stationaire toerental bij na de eer­ste 500 km (312 mi) en zodra er onregel­matigheden optreden. Ga hiervoor als volgt te werk:
Rijd een paar kilometer tot de normale werktemperatuur is bereikt.
Zet het voertuig op de middenstandaard.
Verwijder het linker inspectiedeksel, zie pag. 55 (VERWIJDEREN VAN HET RECHTER EN HET LINKER INSPEC­TIEDEKSEL).
Verwijder het gereedschapssetvak.
Bevestig een elektronische toerenteller aan de bougiekabel.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
62
aWAARSCHUWING
Controleer alvorens de tank leeg te ma­ken of de ruimte waarin u werkt goed geventileerd is.
Start de motor.
De minimumsnelheid van de motor (statio­nair toerental) moet ongeveer 1800 100 tpm bedragen; als dat het geval is, gaat het achterwiel niet meedraaien.
Indien nodig:
Draai aan de stelmoer (1) op de carbura­teur.
Door ze AAN TE DRAAIEN (rechtsom) ver­hoogt u het toerental van de motor.
Door ze LOSSER TE DRAAIEN (linksom), verlaagt u het toerental van de motor.
Draai de gashendel een paar maal open en dicht om te controleren of het statio­nair draaien van de motor correct func­tioneert en constant blijft.
aOPGELET
Draai niet aan de stelmoer van de lucht­doseur om veranderingen in de afstel­ling van de carburateur te vermijden.
OPMERKING Neem zo nodig contact
op met uw officiële aprilia-dealer.
Page 63
z{")*34%,,%.6!.(%4 34!4)/.!)2%4/%2%.4!,
Lees aandachtig pag. 43 (ONDE­RHOUD).
Stel het stationaire toerental bij na de eer­ste 1000 km (625 mi) km en zodra er onre­gelmatigheden optreden. Ga hiervoor als volgt te werk:
Rijd een paar kilometer tot de normale werktemperatuur is bereikt.
Verwijder het deksel van het accu-/ge­reedschapssetvak, zie pag. 24 (ACCU- / GEREEDSCHAPSKASTJE).
Verwijder het gereedschapssetvak.
Bevestig een elektronische toerenteller aan de bougiekabel.
aWAARSCHUWING
Controleer alvorens de tank leeg te ma­ken of de ruimte waarin u werkt goed geventileerd is.
Start de motor.
De minimumsnelheid van de motor (statio­nair toerental) moet ongeveer 1500 100 tpm bedragen; als dat het geval is, gaat het achterwiel niet meedraaien.
Indien nodig:
OPMERKING Het voertuig kan uitge-
rust zijn met twee verschillende carbura­teurmodellen. Voor de positie van de stel­schroef, zie de afbeelding.
Draai aan de stelmoer (1) op de carbura­teur.
Door ze AAN TE DRAAIEN (rechtsom) ver­hoogt u het toerental van de motor.
Door ze LOSSER TE DRAAIEN (linksom), verlaagt u het toerental van de motor.
Draai de gashendel een paar maal open en dicht om te controleren of het statio­nair draaien van de motor correct func­tioneert en constant blijft.
OPMERKING Neem zo nodig contact
op met uw officiële aprilia-dealer.
")*34%,,%.6!.$%'!3(%.$%,
Lees aandachtig pag. 43 (ONDE­RHOUD).
De correcte speling van de gashendel is ongeveer 2-3 mm.
Stel de speling als volgt af:
Zet het voertuig op de middenstandaard.
Verwijder het beschermingselement (2).
Schroef de moer (3) los.
Verdraai de stelschroef (4), die zich aan
het begin van de gashendelkabel be-
vindt. Na de regeling:
Schroef de moer (3) vast, waardoor de
stelschroef (4) wordt vergrendeld, en
plaats het beschermingselement (2) te-
rug.
aWAARSCHUWING
Controleer na het afstellen of draaien van het stuur geen verandering van het stationair toerental tot gevolg heeft en of de gashendel vlot en automatisch naar zijn beginpositie terugkeert wan­neer hij wordt losgelaten.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
63
Page 64
"/5')%
Lees aandachtig pag. 43 (ONDER­HOUD).
.
Controleer de bougie na de eerste 500 km (312 mi); vervang ze om de 4000 km (2500 mi).
+
Controleer de bougie na de eerste 1000 km (625 mi) en daarna om de 4000 km (2500 mi); vervang ze om de 8000 km (5000 mi).
Draai de bougie van tijd tot tijd los, verwij­der zorgvuldig koolstofresten en vervang ze zo nodig.
U komt als volgt bij de bougie:
Demonteer de linkse inspectiekap, zie pag. 55 (VERWIJDEREN VAN HET RECHTER EN HET LINKER INSPEC­TIEDEKSEL).
Verwijder en reinig de bougie als volgt:
Trek de bougiedop (1) van de bougie.
Verwijder al het vuil van de voet van de bougie, draai de bougie los met de sleu­tel in de gereedschapsset en neem ze uit, erop lettend dat er geen stof of ande­re vuildeeltjes in de cilinder terechtko­men.
Controleer of er op de elektrode en op het centrale gedeelte in porselein geen koolstofaanslag of corrosieplekken zit­ten; reinig deze eventueel met een spe­ciaal schoonmaakmiddel voor bougies, met een ijzerdraad en/of een metaalbor­stel.
Blaas krachtig eventuele restanten weg, zodat die niet in de motor terecht kunnen komen. Vervang de bougie wanneer deze scheurtjes vertoont op het isoleren­de deel, wanneer de elektroden gecorro­deerd zijn of indien er teveel koolstof op zit.
x Controleer de afstand tussen de elektroden met een voelermaat. De afstand moet ongeveer 0,5 0,6 mm zijn; stel eventueel bij door voorzichtig de aardingselektrode te verbuigen.
z{Controleer de afstand tussen de elektroden met een voelermaat. De afstand moet ongeveer 0,6 0,7 mm zijn; stel eventueel bij door voorzichtig de aardingselektrode te verbuigen.
Controleer of de afdichtingsring in goede staat verkeert. Draai de bougie met de hand aan, met de ring bevestigd, om beschadiging van de schroefdraad te voorkomen.
Draai de bougie met de sleutel in de ge­reedschapsset een halve slag aan, om de ring aan te drukken.
Aanhaalmoment bougie: 20 Nm (2 kgm).
aOPGELET
De bougie moet goed aangedraaid zijn, anders kan de motor oververhit raken en beschadigd worden. Gebruik uitsluitend het aanbevolen type van bougie, zie pag. 79 (TECHNISCHE GEGEVENS) om de prestaties en de le­vensduur van de motor niet in het ge­drang te brengen.
Breng de bougiedop (1) opnieuw aan.
Plaats het inspectiedeksel terug.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
64
Page 65
!##5
Lees aandachtig pag. 43 (ONDER­HOUD).
aWAARSCHUWING
Brandgevaar.
Houd brandstof en andere ontvlambare substanties uit de buurt van de elektri­sche onderdelen.
De elektrolyt in de accu is giftig en bij­tend en in contact met de huid kan het brandwonden veroorzaken, doordat het zwavelzuur bevat. Draag beschermende kleding, een ge­zichtsmasker en/of een veiligheidsbril tijdens onderhoudswerkzaamheden. Indien de elektrolyt in contact komt met de huid, moet u de aangetaste huid overvloedig afspoelen met water.
In geval van contact met de ogen, moet u de ogen goed uitspoelen gedurende 15 minuten en daarna onmiddellijk een oogarts raadplegen.
Als de elektrolyt per ongeluk wordt in­geslikt, drink dan grote hoeveelheden water of melk en drink daarna magne­siumhoudende melk of plantaardige olie en roep onmiddellijk de hulp van een arts in.
De accu scheidt explosieve gassen af en moet daarom uit de buurt van vlam­men, vonken, sigaretten en iedere ande­re warmtebron worden gehouden.
Tijdens opladen of gebruik van de accu moet de ruimte goed geventileerd zijn en moet u inademing van de tijdens het opladen vrijgekomen gassen vermijden.
BUITEN HET BEREIK VAN KINDEREN HOUDEN.
Laat het voertuig niet teveel overhellen, om te vermijden dat het accuzuur uit de accu loopt, met alle gevaarlijke gevol­gen van dien.
aOPGELET
Draai nooit de aansluiting van de accu­kabels om.
Bij het aan- en loskoppelen van de accu dient de contactschakelaar in de stand
m” te staan, om te vermijden dat som-
“ mige onderdelen worden beschadigd. Sluit eerst de positieve kabel (+) aan, daarna de negatieve (–). Loskoppelen gebeurt in omgekeerde volgorde.
Het accuzuur is corrosief. Niet uitgieten of ermee morsen, vooral niet op de plastic onderdelen.
ENKEL VOOR ONDERHOUDSVRIJE ACCU'S
Als deze voertuig is uitgerust met een “ONDERHOUDSVRIJE” accu, zijn geen onderhoudswerkzaamheden vereist, met uitzondering van periodieke contro­les en - wanneer nodig - opladen.
Wanneer een “ONDERHOUDSVRIJE” accu is gemonteerd, dient deze te wor­den opgeladen met een speciale lader (type met constante spanning/ampera­ge of constante spanning). Het gebruik van een gewone lader kan de accu beschadigen.
.!,!.'%).!#4)6)4%)4 6!.$%!##5
Als het voertuig langer dan vijftien dagen ongebruikt blijft, moet de accu worden op­geladen, om sulfatering van de accu te voorkomen, zie pag. 68 (x OPLADEN VAN DE ACCU), (z { OPLADEN VAN DE ACCU):
Demonteer de accu, zie pag. 66 (VER-
WIJDEREN VAN DE ACCU) en bewaar
hem op een koele en droge plaats.
Het is belangrijk de lading van tijd tot tijd te controleren (ongeveer één keer per maand) in de winter of wanneer het voer­tuig niet gebruikt wordt om kwaliteitsverlies van de accu te voorkomen.
Laad de accu volledig op door middel
van een normale oplading, zie pag. 68
(x OPLADEN VAN DE ACCU), (z
{ OPLADEN VAN DE ACCU).
Als de accu op het voertuig blijft zitten, moet u de kabels van de klemmen loskop­pelen.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
65
Page 66
#/.42/,%2%.%.2%).)'%.6!. $%!##5!!.3,5)4).'%.
Lees aandachtig pag. 65 (ACCU).
Verwijder het deksel van het accu-/ge­reedschapssetvak, zie pag. 24 (ACCU- / GEREEDSCHAPSKASTJE).
Verwijder het gereedschapssetvak (1).
Controleer of de kabelaansluitingen (2) en de accupolen (3): – in goede staat zijn (niet verroest of be-
dekt met koolresten);
– ingesmeerd zijn met speciaal vet of
vaseline.
Indien nodig:
Controleer of het contactslot in de stand
m” staat.
Maak eerst de negatieve (–) en dan de positieve kabel (rood) (+) los.
Veeg roest weg met een staalborstel.
Sluit eerst de positieve (rood) (+) en dan de negatieve kabel (–) aan.
Smeer de aansluitingen in met speciaal vet of vaseline.
Na deze bewerkingen:
Plaats het gereedschapssetvak (1) te­rug.
Plaats het deksel van het accu-/gereed­schapssetvak terug, zie pag. 24 (ACCU­/ GEREEDSCHAPSKASTJE).
6%27)*$%2%.6!.$%!##5
Lees aandachtig pag. 65 (ACCU).
Verwijder het deksel van het accu-/ge­reedschapssetvak, zie pag. 24 (ACCU- / GEREEDSCHAPSKASTJE).
Verwijder het gereedschapssetvak (1).
Controleer of het contactslot in de stand “m” staat.
Maak eerst de negatieve (–) en dan de positieve kabel (rood) (+) los.
4 Verwijder de ontluchtingsleiding van
de accu (enkel voor accu’s die onder­houd vergen).
Verwijder de accu en bewaar hem op een effen oppervlak in een koele en dro­ge ruimte.
aWAARSCHUWING
Zodra de accu is gedemonteerd, moet hij op een veilige plaats buiten het be­reik van kinderen worden bewaard.
Plaats het gereedschapssetvak (1) te­rug.
Plaats het deksel van het accu-/gereed­schapssetvak terug, zie pag. 24 (ACCU­/ GEREEDSCHAPSKASTJE).
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
66
Page 67
-/.4%2%.6!.$%!##5
Lees aandachtig pag. 65 (ACCU).
Verwijder het deksel van het accu-/ge­reedschapssetvak, zie pag. 24 (ACCU- / GEREEDSCHAPSKASTJE).
Verwijder het gereedschapssetvak.
Plaats de accu in zijn behuizing.
4 Sluit de ontluchtingsleiding aan.
(enkel voor accu’s die onderhoud ver­gen).
aOPGELET
4 Sluit bij het hermonteren altijd de
ontluchtingsleiding van de accu aan om te vermijden dat de zwavelzuurdampen het elektrische systeem, de gelakte de­len, de rubberen elementen of de pak­kingen aantasten wanneer ze uit de ont­luchtingsleiding komen.
Sluit de positieve kabel (rood) (+) en daarna de negatieve kabel (–) aan.
Smeer de aansluitingen in met speciaal vet of vaseline.
Plaats het gereedschapssetvak terug.
Plaats het deksel van het accu-/gereed­schapssetvak terug, zie pag. 24 (ACCU­/ GEREEDSCHAPSKASTJE).
x#/.42/,%6!.(%40%), 6!.(%4!##5:552
(ENKEL VOOR ACCU'S DIE ONDER­HOUD VERGEN)
OPMERKING de volgende informatie
is ENKEL van toepassing als de gemon­teerde accu onderhoud vergt.
Lees aandachtig pag. 65 (ACCU).
Haal de accu uit zijn behuizing, zie pag. 66 (VERWIJDEREN VAN DE ACCU).
Controleer of het vloeistofpeil zich tus­sen de twee “MIN” - en “MAX” -streepjes op de zijkant van de accu bevindt. Anders:
De doppen van de elementen losdraaien en verwijderen.
aOPGELET
Gebruik uitsluitend gedistilleerd water voor het bijvullen van het elektrolytpeil. Vul nooit tot boven het “MAX”- streepje, want het elektrolytpeil stijgt tijdens het opladen.
Vul uitsluitend met gedistilleerd water bij tot het juiste peil is bereikt.
aOPGELET
Plaats na het bijvullen de doppen van de elementen in de juiste positie terug.
Plaats de doppen van de elementen te­rug.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
67
Page 68
x/0,!$%.6!.$%!##5
(ENKEL VOOR ACCU’S DIE ONDER­HOUD VERGEN)
Lees aandachtig pag. 65 (ACCU).
Haal de accu uit zijn behuizing, zie pag. 66 (VERWIJDEREN VAN DE ACCU).
Draai de doppen van de elementen los en verwijder ze.
Controleer het peil van het accuzuur, zie pag. 67 (x CONTROLE VAN HET PEIL VAN HET ACCUZUUR).
Sluit de accu aan op een acculader.
Het is aan te bevelen een laadstroom gelijk aan 1/10 van de accucapaciteit te gebruiken.
Controleer na het opladen het peil van het accuzuur opnieuw en vul zo nodig bij met gedistilleerd water.
Zet de doppen van de elementen vast.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
68
aOPGELET
Wacht 5-10 minuten na het loskoppelen van de lader alvorens de accu opnieuw te monteren, aangezien de accu nog een korte tijd gas blijft produceren.
z{/0,!$%.6!.$%!##5
(ENKEL VOOR “ONDERHOUDSVRIJE” ACCU'S)
Lees aandachtig pag. 65 (ACCU).
OPMERKING Verwijder de accudop-
pen niet: zonder de doppen kan de accu worden beschadigd.
Demonteer de accu, zie pag. 66 (VER­WIJDEREN VAN DE ACCU).
aWAARSCHUWING
Tijdens opladen of gebruik van de accu moet de ruimte goed geventileerd zijn en moet u inademing van de tijdens het opladen vrijgekomen gassen vermijden.
Sluit de accu aan op een acculader.
Opladen
Spanning
(amp.)
Tijd
(uren)
Normaal 1,2 8 - 10 Snel 12 0,5
aWAARSCHUWING
Wacht 5-10 minuten na het loskoppelen van de lader alvorens de accu opnieuw te monteren, aangezien de accu nog een korte tijd gas blijft produceren.
Page 69
6%26!.'%.6!.$%:%+%2).'%.
Lees aandachtig pag. 43 (ONDER­HOUD).
aOPGELET
Tracht geen defecte zekeringen te her­stellen. Gebruik nooit andere dan de aanbevolen zekeringen. Het gebruik van ongeschikte zekerin­gen kan schade aan het elektrische sys­teem of, in geval van een kortsluiting, zelfs brand veroorzaken.
OPMERKING Als een zekering regel-
matig doorbrandt, is er waarschijnlijk een kortsluiting of een overbelasting in het elektrische systeem. In dit geval is het aan­geraden een officiële aprilia-dealer te raadplegen.
Als een elektrisch onderdeel niet werkt of onregelmatigheden vertoont of als de mo­tor niet start, moeten de zekeringen gecon­troleerd worden.
Verricht de controle als volgt:
Draai de contactschakelaar in de stand
m” om kortsluiting te voorkomen.
Verwijder het deksel van het accu-/ge­reedschapssetvak, zie pag. 24 (ACCU- / GEREEDSCHAPSKASTJE).
Verwijder het gereedschapssetvak.
Trek de zekeringen één voor één uit en controleer of de smeltdraad is doorge­brand.
Probeer voor u een zekering vervangt te achterhalen wat de oorzaak van het pro­bleem was.
Vervang de beschadigde zekering door een nieuwe met hetzelfde amperage.
OPMERKING Als u een van de reser-
vezekeringen gebruikt, moet u een nieuwe zekering in de juiste houder steken.
Plaats het gereedschapssetvak terug.
Plaats het deksel van het accu-/gereed­schapssetvak terug, zie pag. 24 (ACCU­/ GEREEDSCHAPSKASTJE).
xGEINSTALLEERDE ZEKERING
Zekering van 7,5 A - Van de accu naar: alle elektrische delen, behalve het lichtcir­cuit, dat wordt gevoed met wisselstroom.
z{
FUNCTIE VAN DE ZEKERINGEN
Zekering 5 A (1) - Van contactschakelaar naar:
– carburateurvoorverwarming; – automatische startinrichting.
Zekering 15 A (2) - Van accu naar: – contactslot / stuurslot;
– spanningsregelaar; – startrelais en bijbehorend circuit; – brandstofniveausensor en bijbehorend
circuit;
– richtingaanwijzers en bijbehorend cir-
cuit; – stoplicht en bijbehorend circuit; – mengeroliereservesensor en bijbeho-
rend circuit; – claxon.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
69
Page 70
!&34%,,).'6!.$%6%24)#!,% ,)#(4"5.$%,6!.$%+/0,!-0
Zet voor een snelle controle van de juiste richting van de lichtbundel het voertuig op een effen ondergrond, op een afstand van 10 meter van een muur.
Ontsteek het dimlicht, ga op het voertuig zitten en controleer of de lichtbundel die op de muur wordt geprojecteerd zich net on­der de horizontale lijn van de koplamp be­vindt (ongeveer 9/10 van de totale hoogte).
Stel de koplamp als volgt af:
OPMERKING
voor C % K - _ hoeft de voorste kap niet te worden verwijderd.
Verwijder de voorste kap, zie pag. 53 (VERWIJDEREN VAN DE VOORSTE KAP).
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
70
Bij de modellen
.
Verdraai de juiste schroef (1) met behulp van een schroevendraaier.
. C % K - _
te schroef (2) met behulp van een schroevendraaier. Door ze RECHTSOM TE DRAAIEN, richt u de bundel omhoog.
Door ze LINKSOM TE DRAAIEN, richt u de bundel omlaag.
',/%),!-0%.
Lees aandachtig pag. 43 (ONDER­HOUD).
Verdraai de juis-
aWAARSCHUWING
Brandgevaar. Houd brandstof en andere ontvlambare substanties uit de buurt van de elektri­sche onderdelen.
aOPGELET
Draai, alvorens een gloeilamp te vervan­gen, de contactschakelaar naar de stand “ dat de gloeilamp kan afkoelen. Vervang de lampen met schone hand­schoenen of met behulp van een scho­ne droge doek.
Laat geen vingerafdrukken achter op de lampen, want daardoor kunnen de lam­pen oververhit raken en kapot gaan.
Als u een lamp met de blote hand aan­raakt, moet u vingerafdrukken wegve­gen met alcohol, om te vermijden dat de lamp snel defect raakt.
WEES VOORZICHTIG DAT U DE ELEK­TRISCHE KABELS NIET BESCHADIGT.
m” en wacht enkele minuten, zo-
Page 71
x6%26!.'%.6!.$% ',/%),!-0%.6!.$%+/0,!-0
Lees aandachtig pag. 70 (GLOEILAM­PEN).
De koplamp bevat:
– twee gloeilampen voor het dimlicht.
Vervang de gloeilampen als volgt:
Verwijder de voorste binnenkap, zie pag. 60 (VERWIJDEREN VAN DE VOORSTE BINNENKAP).
Verplaats het beschermingselement (1) met uw handen.
Draai het borglipje (2) achter de lampfit­ting linksom.
Trek de gloeilamp uit en vervang ze door een nieuwe lamp van hetzelfde type.
x6%26!.'%.6!.$% ',/%),!-0%.6!.$%+/0,!-0 Yi¬ue
Lees aandachtig pag. 70 (GLOEILAM­PEN).
De koplamp bevat:
– eén gloeilamp voor het parkeerlicht (7); – eén gloeilamp voor het dimlicht/groot-
licht (5).
GLOEILAMP VAN HET DIMLICHT/GROOTLICHT
Verwijder de voorste binnenkap, zie pag. 60 (VERWIJDEREN VAN DE VOORSTE BINNENKAP).
Verplaats het beschermingselement (3) met uw handen.
Draai de lampfitting (4) linksom en trek hem uit.
Druk lichtjes op de gloeilamp (5) en draai ze linksom.
Trek de gloeilamp (5) uit haar houder.
Installeer een nieuwe gloeilamp van het­zelfde type op de juiste manier.
GLOEILAMP VAN HET PARKEERLICHT
Vervang de gloeilampen als volgt:
aOPGELET
Trek niet aan de elektrische kabels om de lampfitting uit te trekken.
Neem de lampfitting van het parkeerlicht (6) vast, trek en verwijder hem uit zijn zit­ting.
Trek de gloeilamp van het parkeerlicht (7) uit en vervang ze door een nieuwe lamp van hetzelfde type
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
71
Page 72
z{6%26!.'%.6!.$% ',/%),!-0%.6!.$%+/0,!-0
Lees aandachtig pag. 70 (GLOEILAM­PEN).
De koplamp bevat: – eén gloeilamp voor het parkeerlicht (1); – eén gloeilamp voor het dimlicht (2); – eén gloeilamp voor het grootlicht (3).
Vervang de gloeilampen als volgt:
Verwijder de voorste binnenkap, zie pag. 60 (VERWIJDEREN VAN DE VOORSTE BINNENKAP).
GLOEILAMP VAN HET PARKEERLICHT
aOPGELET
Trek niet aan de elektrische kabels om de lampfitting uit te trekken.
Verplaats het beschermelement (4) met de hand.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
72
Neem de lampfitting van het parkeerlicht (5) vast, trek en verwijder hem uit zijn zit­ting.
Trek de gloeilamp van het parkeerlicht (1) uit en vervang ze door een nieuwe lamp van hetzelfde type.
GLOEILAMP VAN HET DIMLICHT
Verplaats het beschermelement (10) met de hand.
Trek de elektrische aansluiting (6) los.
Maak de borgveer (7) op de achterkant van de lampfitting los.
Trek de gloeilamp uit en vervang ze.
OPMERKING Steek de lamp in de fit-
ting, ervoor zorgend dat de pennen perfect in de geleiders worden gepast.
aOPGELET
Druk niet op de lampkabel met de borg­veer (7).
Installeer een nieuwe gloeilamp van het­zelfde type op de juiste manier.
GLOEILAMPEN VAN HET GROOTLICHT
Verplaats het beschermelement (4) met de hand.
Trek de elektrische aansluiting (8) los.
Maak de borgveer (9) op de achterkant van de lampfitting los.
Trek de gloeilamp uit en vervang ze.
OPMERKING Steek de lamp in de fit-
ting, ervoor zorgend dat de pennen perfect in de geleiders worden gepast.
aOPGELET
Druk niet op de lampkabel met de borg­veer (9).
Installeer een nieuwe gloeilamp van het­zelfde type op de juiste manier.
Page 73
6%26!.'%.6!.$% ',/%),!-0%.6!.$%
2)#(4).'!!.7)*:%236//2!!.
Lees aandachtig pag. 70 (GLOEILAM­PEN).
Zet het voertuig op de standaard.
OPMERKING Controleer de zekerin-
gen voordat u een gloeilamp vervangt, zie pag. 69 (VERVANGEN VAN DE ZEKERIN­GEN).
Vervang de gloeilampen als volgt:
Draai de schroef (1) los en verwijder ze.
Verwijder het beschermingsglas (2).
OPMERKING Draai bij het hermonte-
ren de twee schroeven (1) voorzichtig aan, om te voorkomen dat het beschermings­glas beschadigt.
Druk lichtjes op de gloeilamp (3) en draai ze linksom.
Trek de gloeilamp uit en vervang ze.
OPMERKING Steek de lamp in de fit-
ting, ervoor zorgend dat de twee pennen op de gloeilamp mooi in de geleiders op de fitting worden gepast.
Installeer een nieuwe gloeilamp van het­zelfde type op de juiste manier.
6%26!.').'',/%),!-0%.
2)#(4).'!!.7)*:%23 6//2%.!#(4%2
Lees aandachtig pag. 70 (GLOEILAM­PEN).
Zet het voertuig op de standaard.
OPMERKING Controleer de zekering
voor u een gloeilamp vervangt, zie pag. 69 (VERVANGEN VAN DE ZEKERINGEN).
Draai de schroef (4) los en verwijder ze.
OPMERKING Let op dat u bij het ver-
wijderen van het beschermingsglas het pennetje niet beschadigt.
Verwijder het beschermingsglas (5).
OPMERKING Plaats bij het hermon-
teren het beschermingsglas weer correct in zijn zitting. Draai de schroef (4) niet te stevig en voor­zichtig aan om beschadiging van het be­schermingsglas te vermijden.
Druk lichtjes op de gloeilamp (6) en draai ze linksom.
Trek de gloeilamp (6) uit haar houder.
OPMERKING Steek de lamp in de fit-
ting, ervoor zorgend dat de twee pennen op de gloeilamp mooi in de geleiders op de fitting worden gepast.
Installeer een nieuwe gloeilamp van het­zelfde type op de juiste manier.
OPMERKING Als de lampfitting (7) uit
zijn houder komt, moet u hem correct in­steken, door de opening van de fitting uit te lijnen met de zitting van de schroef.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
73
Page 74
6%26!.').' ',/%),!-0*%3$!3("/!2$
Lees aandachtig pag. 70 (GLOEILAM­PEN).
OPMERKING Controleer de zekerin-
gen voordat u een gloeilamp vervangt, zie pag. 69 (VERVANGEN VAN DE ZEKERIN­GEN).
In het dashboard bevinden zich: – de waarschuwingslampjes;
– de lampjes voor de dashboardverlich-
ting.
Vervang de gloeilampen als volgt:
Verwijder de bovenste stuurkap gedeel­telijk, zie pag. 54 (GEDEELTELIJK VER­WIJDEREN VAN DE BOVENSTE STUURKAP).
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
74
WAARSCHUWINGSLAMPJES
OPMERKING Neem lampfittingen
één voor één uit om te vermijden dat ze na­dien verkeerd worden teruggeplaatst.
Trek de fitting van het betreffende lampje uit:
Pos. Waarschuwingslampje Kleur
1 Richtingaanwijzers (
2 Oliereserve (
3
. Dimlicht (b)groen . Grootlicht (a)
3
C % K - _
3
 + Grootlicht (a) blauw
4 Brandstofpeil (
Trek de gloeilamp uit en vervang ze door eten lamp van hetzelfde type.
c)groen
j)rood
blauw
g)
amber-
geel
DASHBOARDVERLICHTING
OPMERKING Neem lampfittingen
één voor één uit om te vermijden dat ze na­dien verkeerd worden teruggeplaatst.
Trek de gloeilampfitting uit van het dash­boardgedeelte waarvan het licht zwak is:
Pos. Brandend gedeelte
5 Rechts boven
6Links boven
7 Rechts onder
Trek de gloeilamp uit en vervang ze door een lamp van hetzelfde type.
Page 75
6%26!.'%.6!.$%',/%),!-0 6!.(%4!#(4%2,)#(4
Lees aandachtig pag. 70 (GLOEILAM­PEN).
OPMERKING Controleer de zekering
voor u een gloeilamp vervangt, zie pag. 69 (VERVANGEN VAN DE ZEKERINGEN), alsook de goede werking van de stoplicht­schakelaars, zie pag. 61 (CONTROLE­REN VAN DE SCHAKELAARS).
Het achterlicht bestaat uit twee elementen. In elk element zit:
– eén gloeilamp voor het parkeerlicht (1); – eén gloeilamp voor het stoplicht (2).
Vervang de gloeilampen als volgt:
Zet het voertuig op de standaard.
Draai de schroef (3) los en verwijder ze.
OPMERKING Let op dat u bij het ver-
wijderen van het beschermingsglas het pennetje niet beschadigt.
Verwijder het beschermingsglas (4).
Druk, enkel voor wat de gloeilamp van het stoplicht (2) betreft, lichtjes op de lamp en draai ze linksom.
Verwijder de gloeilamp uit haar houder.
OPMERKING Steek de lamp in de fit-
ting, ervoor zorgend dat de twee pennen op de gloeilamp mooi in de geleiders op de fitting schuiven.
Installeer een gloeilamp van hetzelfde type op de juiste manier.
aOPGELET
Plaats bij het hermonteren het bescher­mingsglas correct in zijn houder. Draai de schroef (3) voorzichtig vast zonder te veel druk uit te oefenen, om te voorkomen dat het beschermingsglas wordt beschadigd.
6%26!.'%. 6!.$%',/%),!-06!.$% +%.4%+%.0,!!46%2,)#(4).'
Lees aandachtig pag. 70 (GLOEILAM­PEN).
Vervang de lamp als volgt:
aOPGELET
Trek niet aan de elektrische draden om de lampfitting uit te trekken.
Neem de lampfitting (5) vast vanaf de
binnenkant van het achterste deel van
het spatbord, trek eraan en neem hem
uit zijn houder.
Trek de gloeilamp (6) uit en vervang ze
door een nieuwe lamp van hetzelfde
type.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
75
Page 76
6%26/%2
aWAARSCHUWING
Voor u het voertuig gaat vervoeren, moeten de benzinetank en de carbura­teur volledig leeg zijn, zie onder (LEDI­GEN VAN DE BRANDSTOFTANK); con­troleer na het leegmaken of alles volkomen droog is.
Tijdens het transport moet het voertuig in verticale positie en stevig verankerd blijven, om lekkage van brandstof, olie of koelvloeistof te vermijden.
aWAARSCHUWING
In geval van pech mag het voertuig niet worden gesleept, maar moet u hulp in­roepen.
,%$)'%. 6!.$%"2!.$34/&4!.+
Lees aandachtig pag. 25 (BRAND­STOF).
aWAARSCHUWING
Gevaar voor brand. Wacht tot de motor en de uitlaatdemper volledig zijn afgekoeld. Brandstofdampen zijn schadelijk voor uw gezondheid.
Controleer alvorens de tank leeg te ma­ken of de ruimte waarin u werkt goed geventileerd is. Adem geen brandstofdampen in. Rook niet en gebruik geen open vlam­men.
LOOS BRANDSTOF NIET IN HET MI­LIEU.
Zet het voertuig op de middenstandaard.
Zet de motor af en wacht tot hij is afge­koeld.
Neem een opvangbak met een capaciteit die groter is dan de hoeveelheid brand­stof aanwezig in de tank en plaats hem op de grond aan de linkerzijde van het voertuig.
Verwijder de vuldop.
Gebruik voor het aftappen van de brand­stof uit de tank een handpomp of een dergelijk gereedschap.
aWAARSCHUWING
Plaats na het aftappen van de tank de vuldop in de juiste positie terug.
Plaats de vuldop terug.
Ga als volgt te werk om de carburateur vol­ledig af te tappen:
Verwijder het linker inspectiedeksel,
.
pag. 55 (VERWIJDEREN VAN HET RECHTER EN HET LINKER INSPEC­TIEDEKSEL).
Verwijder de filterkast, zie pag. 49
.
(. LUCHTFILTER - VERWIJDEREN).
Steek het vrije uiteinde van de slang (1) in een opvangbak.
Open de ontluchter van de carburateur door de aftapschroef (2) onder de vlotter-
kamer los te draaien. Doe het volgende nadat alle brandstof is afgetapt:
Draai de aftapschroef (2) volledig vast.
aOPGELET
Draai de aftapschroef (2) voorzichtig aan om brandstoflekkage uit de carbu­rateur tijdens het vullen te voorkomen.
Neem zo nodig contact op met een offi­ciële APRILIA-dealer.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
76
Page 77
2%).)').'
Reinig het voertuig regelmatig als hij in be­paalde gebieden of onder bijzondere om­standigheden wordt gebruikt, namelijk:
In vervuilde gebieden (steden en indus­triezones).
In gebieden gekenmerkt door een hoog percentage zout en vocht (zeegebieden, hete en vochtige klimaten).
In speciale omstandigheden (gebruik van zout en chemische producten tegen ijsvorming op de wegen in de winter).
Laat geen resten van industriële en ver­vuilende poeders, teervlekken, dode in­secten, vogeluitwerpselen, enz. op de carrosserie zitten.
Parkeer het voertuig niet onder een boom, aangezien in sommige seizoenen bepaalde stoffen, hars, fruit of bladeren uit de bomen kunnen vallen, die be­standdelen bevatten die de lak mogelijk aantasten.
aWAARSCHUWING
Na het reinigen van het voertuig, is het mogelijk dat de werking van de remmen tijdelijk te wensen overlaat omwille van de aanwezigheid van water op de greepoppervlakken. Bijgevolg moet u, om ongevallen te vermijden, er rekening mee houden dat de remafstanden lan­ger kunnen zijn. Rem veelvuldig om dit euvel zo snel mogelijk te verhelpen.
Voer de controles vooraf uit, zie pag. 35 (CONTROLES VOORAF).
Voor het verwijderen van vuil en modder van de gelakte delen moet u een lagedruk­waterspuit gebruiken; maak de vuile delen goed nat, veeg modder en vuil weg met een zachte autospons die in een oplossing van water en shampoo is gedrenkt (2 – 4% shampoo in water). Vervolgens de delen afspoelen met veel water en afdrogen met een zeemlap.
Voor het reinigen van de buitenkant van de motor moet u een ontvettingsmiddel, kwastjes en stoflappen gebruiken.
aOPGELET
Poets het voertuig pas op met silicon­enwas nadat hij zorgvuldig is gereinigd.
Maak dof geworden lak nooit glanzend met polijstpasta.
Reinig het voertuig niet in de zon, voor­al niet in de zomer, als de carrosserie nog warm is, want als de shampoo op­droogt voor hij wordt weggespoeld, kan hij de lak aantasten.
Gebruik geen vloeistoffen met een tem­peratuur van meer dan 40°C om de plas­tic onderdelen van het voertuig te reini­gen.
Gebruik geen water- of luchtspuiten on­der hoge druk en evenmin stoom om de volgende onderdelen te reinigen: wielna­ven, bedieningselementen op de rechter­en de linkerhelft van het stuur, lagers, rempomp, instrumenten en controle­lampjes, uitlaatdemper, handschoen­kastje, contactschakelaar/stuurslot.
Reinig onderdelen van rubber en kunst­stof en het zadel niet met alcohol, benzi­ne of oplosmiddelen, maar gebruik uit­sluitend water en een neutrale zeep.
aWAARSCHUWING
Breng geen beschermende was aan op het zadel om te vermijden dat het glib­berig wordt.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
77
Page 78
,!.'$52)'%34),34!.$
Na een lange periode van stilstand van het voertuig moeten enkele maatregelen wor­den getroffen om problemen te vermijden.
Daarnaast is het belangrijk de nodige her­stellingen en algemene controles uit te voeren voor een periode van stilstand, om te voorkomen dat u dit later zou vergeten.
Ga als volgt te werk:
Maak de brandstoftank en de carbura­teur leeg, zie pag. 76 (LEDIGEN VAN DE BRANDSTOFTANK).
Trek de bougie uit, zie pag. 64 (BOU­GIE) en giet een koffielepel (5-10 cm#) tweetaktolie in de cilinder.
OPMERKING Leg een schone doek
naast de zitting van de bougie om mogelij­ke oliespatten op te vangen.
Zet de contactschakelaar in de stand
n”; druk gedurende enkele seconden
“ op de startknop “r” om de olie gelijkma­tig over het cilinderoppervlak te verde­len.
Verwijder de doek.
Plaats de bougie terug.
Demonteer de accu, zie pag. 66 (VER­WIJDEREN VAN DE ACCU).
Was het voertuig en laat hem drogen, zie pag. 77 (REINIGING).
Poets de gelakte delen met was.
Pomp de banden op, zie pag. 32 (BAN­DEN).
Plaats met behulp van een aangepaste steun het voertuig zo dat beide banden van de grond komen.
Stal het voertuig in een onverwarmde, niet-vochtige ruimte, beschut tegen het zonlicht, met minimale temperatuur­schommelingen.
Maak een plastic zak vast aan de eind­pijp van de uitlaatdemper, om het bin­nendringen van vocht in de pijp te voor­komen.
Dek het voertuig af, bij voorkeur niet met plastic of waterdichte materialen.
NA DE STALPERIODE
Haal het voertuig onder het dekzeil van­daan en reinig hem, zie pag. 77 (REINI­GING).
Controleer de laadtoestand van de accu,
zie pag. 68 (x OPLADEN VAN DE AC-
CU), (z { OPLADEN VAN DE AC-
CU)en monteer hem, zie pag. 67 (MON-
TEREN VAN DE ACCU).
Controleer of de brandstofaftapschroef
goed is aangedraaid, zie pag. 76 (LEDI-
GEN VAN DE BRANDSTOFTANK).
Vul de brandstoftank, zie pag. 25
(BRANDSTOF).
Voer de controles vooraf uit, zie pag. 35
(CONTROLES VOORAF).
aWAARSCHUWING
Maak een testrit met lage snelheid in een gebied waar weinig verkeer is.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
78
Page 79
4%#(.)3#(%'%'%6%.3
Beschrijving
AFMETINGEN
MOTOR
.+
Maximale lengte (inclusief ver­lengstuk achterspatbord)
Max. breedte 720 mm 700 mm
Max. hoogte (voorste deel van de stuurkap inbegrepen)
Hoogte zadel 830 mm 837 mm
Wielbasis 1250 mm 1330 mm
Min. grondspeling 160 mm 200 mm
Gewicht klaar om te starten 94 kg 112 kg
Gewicht klaar om te starten
Type
.
Type
Aantal cilinders Eén cilinder
Cilinderinhoud 49,26 cm# 123,54 cm# 149,98 cm#
Boring/slag
Compressieverhouding 12,5 ±0,5 : 1 10,2 ±0,5 : 1 9,19 ±0,5 : 1
Starten elektrisch + kickstarter
Stationair toerental 1800 100 tpm 1500 100 tpm
Koppeling automatische, droge centrifugaalkoppeling
Versnelling traploze automaat
Koeling met ventilator
Koeling
1
+
1 99 kg ––
1880 mm 1930 mm
116 0 mm 119 5 mm
MINARELLI - 2-takt
aprilia Engines S.A. - 2-takt
40 mm / 39,2 mm 55 mm / 52 mm 60,6 mm / 52 mm
vloeistofgekoeld ––
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
79
Page 80
Beschrijving
CAPACITEIT
Brandstof (reserve inbegrepen) Brandstofreserve Versnellingsbakolie Smeerolie (reserve inbegrepen) Smeeroliereserve Koelmiddel
Zitplaatsen
Max. belasting (rijder + bagage) Max. belasting
(rijder + passagier + bagage)
1
.+
110 cm# 80 cm#
1,2 L (50% water + 50%
antivries met ethylglycol)
n° 1 (2 in landen waar dit
is toegestaan)
180 kg (
L
8
L
2
L
1,6
L
0,5
––
n° 2
105 kg
in landen waar dit is toegestaan)
.
Versnellingsbak Primair Verhoudingen
VERSNELLING
CARBURATEUR
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
80
– minimum voor traploze versnel-
ling:
– maximum voor traploze ver-
snelling:
Secundair
MODEL – standaard – alternatief Doorlaat Doorlaat MIKUNI Doorlaat DELL’ORTO
traploze automaat
V-riem
2,6 2,39
0,862 0,79
met tandwielen
DELL’ORTO PHBN 12 MIKUNI VM20
TEI KEY TK 3AA DELL’ORTO PHVB 20,5
Ø 12 mm ––
–– Ø 20 mm –– Ø 20,5 mm
Page 81
Beschrijving
BRANDSTOFTOE­VOER
.+
superbenzine overeen-
Brandstof
Brandstof
Brandstof ––
2
komstig DIN 51600 (4
Stars
getal 98 (N.O.R.M.) en
88 (N.O.M.M.) (loodvrij)
loodvrije benzine over-
eenkomstig DIN 51607,
), min. octaan-
U
min. octaangetal 95
(N.O.R.M.) en 85
(N.O.M.M.)
––
––
loodvrije benzine overeenkomstig DIN 51607, min.
octaangetal 95 (N.O.R.M.) en 85 (N.O.M.M.)
FRAME
VERING
REMMEN
Type
Voor Veerweg Achter Veerweg
Voor Achter
Achter
Achter
3
één balk, achteraan uitlopend in twee balken
enkele hydraulische schokbrek
schijfrem, Ø190 mm, met hydraulische bediening
trommelrem, Ø110 mm,
met mechanische bedie-
ning
schijfrem, Ø190 mm, met
hydraulische bediening
––
hydraulische telescoopvork
90 mm
72 mm
––
––
trommelrem, Ø140 mm, met mechanische
bediening
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
81
Page 82
Beschrijving
VELGEN-WIELEN
Typ e Achter Voor
.+
lichtmetaal
3,50 x 13" 3,50 x 13"
BANDEN
ONTSTEKING
BOUGIE
Typ e ACHTER VOOR
STANDAARD-BANDENSPANNING Achter Voor
BANDENSPANNING MET PASSAGIER (
in landen waar dit is toegestaan)
.
Achter Voor
Typ e Vonkverplaatsing
Staandard –alternatief
1
Elektrodenafstand
Staandard
130/60 - 13" - 53J 130/60 - 13" - 60L
170 kPa (1,7 bar) 190 kPa (1,9 bar)
170 kPa (1,7 bar) 210 kPa (2,1 bar)
14°± 2° voor B.D.P. 19° 1° voor B.D.P. met 4000 tpm
tubeless
130/60 - 13" - 53L
190 kPa (1,9 bar)
210 kPa (2,1 bar)
210 kPa (2,1 bar) 230 kPa (2,3 bar)
CDI
NGK BR7 HS NGK BR8ES
––
NGK BR8 HS ––
0,5 - 0,6 mm 0,6 - 0,7 mm
BOSCH WR3CC; CHAMPION RN2C;
CHAMPION QN2C
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
82
Page 83
Beschrijving
ELEKTRISCH SYSTEEM
Accu Zekeringen Dynamo (met permanente mag-
neet)
.+
12 V - 4 Ah 12 V - 6 Ah
7,5 A 15 A - 5 A
12 V - 85 W 12 V - 150 W
GLOEILAMPEN
WAARSCHU­WINGSLAMPJES
Dimlicht Grootlicht Voorste parkeerlicht Dimlicht / grootlicht
C % - _
Voorste parkeerlicht
C % - _
Richtingaanwijzers Achterste parkeerlicht Stoplicht Kentekenplaatverlichting Kentekenplaatverlichting
A C % K - _
Dashboardverlichting
Grootlicht Grootlicht Richtingaanwijzers Oliereserve Laag brandstofpeil
C % K - _
12 V - 15 W 12 V - 55 W H3
–– 12 V - 55 W H1
12 V - 5 W
12 V - 35/35 W ––
12 V - 3 W ––
12 V - 10 W
12 V - 5 W
12 V - 21 W
–– 12 V - 3 W
12 V - 3 W ––
12 V - 1,2 W
12 V - 1,2 W
12 V - 1,2 W ––
12 V - 2 W 12 V - 2 W
12 V - 1,2 W
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
83
Page 84
3-%%2-)$$%,%.4!"%,
x
Versnellingsbakolie (aanbevolen): 0 F.C., SAE 75 W - 90 of GEAR SYNTH, SAE 75W - 90. Als alternatief voor de aanbevolen olie, kunt u oliemerken van hoge kwaliteit gebruiken met dezelfde of betere prestaties dan A.P.I. GL4.
Smeerolie (aanbevolen): Als alternatief voor de aanbevolen olie kunt u oliemerken van hoge kwaliteit gebruiken met dezelfde of betere prestaties dan ISO-L-ETC++, A.P.I. TC++.
Vorkolie (aanbevolen): vorkolie
Als u een olie wenst die qua prestaties het midden houdt tussen 20W, dan kunt u deze twee soorten in de volgende verhoudingen mengen:
GREEN HIT 2 of CITY 2T.
0
F.A. 5W of 0 F.A. 20 W;
0
als alternatief FORK 5W of FORK 20W.
0 F.A. 5W en 0 F.A. 20W of FORK 5W en FORK
SAE 10W =
SAE 15W =
Lagers en andere smeerpunten (aanbevolen): Als alternatief voor de aanbevolen olie kunt u smeervet van hoge kwaliteit voor rollagers gebruiken, werktemperatuur -30°C…+140°C, druppelpunt 150°C…230°C, verhoogde anti-corrosiebescherming, goede weerstand tegen water en oxidatie.
Bescherming accupolen: Neutraal vet of vaseline.
0 F.A. 5W 67% van het volume, + 0 F.A. 20W 33% van het volume of
FORK 5W 67% van het volume, + FORK 20W 33% van het volume.
0 F.A. 5W 33% van het volume, + 0 F.A. 20W 67% van het volume of
FORK 5W 33% van het volume, + FORK 20W 67% van het volume.
0 AUTOGREASE MP of GREASE 30.
aWAARSCHUWING
Gebruik uitsluitend nieuwe remvloeistof.
Remvloeistof (aanbevolen):
0 F.F., DOT 5 (compatibel met DOT 4) of BRAKE 5.1, DOT 5 (compatibel met DOT 4).
aWAARSCHUWING
Gebruik uitsluitend antivries en anti-corrosiemiddelen zonder nitriet, die een bescherming tot minstens -35°C bieden.
Motorkoelvloeistof (aanbevolen):
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
84
0 ECOBLU - 40°C of COOL.
Page 85
z{3-%%2-)$$%,%.4!"%,
Versnellingsbakolie (aanbevolen): SAE 80W - 90. Als alternatief voor de aanbevolen olie, kunt u oliemerken van hoge kwaliteit gebruiken met dezelfde of betere prestaties dan A.P.I. GL-3.
Smeerolie (aanbevolen): Als alternatief voor de aanbevolen olie kunt u oliemerken van hoge kwaliteit gebruiken met dezelfde of betere prestaties dan ISO-L-ETC++, A.P.I. TC++.
Vorkolie (aanbevolen): vorkolie
Als u een olie wenst die qua prestaties het midden houdt tussen 20W, dan kunt u deze twee soorten in de volgende verhoudingen mengen:
GREEN HIT 2 of CITY 2T.
0
F.A. 5W of 0 F.A. 20 W;
0
als alternatief FORK 5W of FORK 20W.
0 F.A. 5W en 0 F.A. 20W of FORK 5W en FORK
SAE 10W =
SAE 15W =
Lagers en andere smeerpunten (aanbevolen): Als alternatief voor de aanbevolen olie kunt u smeervet van hoge kwaliteit voor rollagers gebruiken, werktemperatuur -30°C…+140°C, druppelpunt 150°C…230°C, verhoogde anti-corrosiebescherming, goede weerstand tegen water en oxidatie.
Bescherming accupolen: Neutraal vet of vaseline.
0 F.A. 5W 67% van het volume, + 0 F.A. 20W 33% van het volume of
FORK 5W 67% van het volume, + FORK 20W 33% van het volume.
0 F.A. 5W 33% van het volume, + 0 F.A. 20W 67% van het volume of
FORK 5W 33% van het volume, + FORK 20W 67% van het volume.
0 AUTOGREASE MP of GREASE 30.
aWAARSCHUWING
Gebruik uitsluitend nieuwe remvloeistof.
Remvloeistof (aanbevolen):
0 F.F., DOT 5 (compatibel met DOT 4) of BRAKE 5.1, DOT 5 (compatibel met DOT 4).
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
85
Page 86
/0-%2+).'%.
62!!'!,4)*$/2)').%,%/.$%2$%,%.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
86
Page 87
/0-%2+).'%.
62!!'!,4)*$/2)').%,%/.$%2$%,%.
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
87
Page 88
)MPORTEURS
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
88
Page 89
)MPORTEURS
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
89
Page 90
%,%+42)3#(3#(%-!32LUCHTENVLOEISTOFGEKOELDEVERSIEq
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
90
Page 91
,%'%.$!%,%+42)3#(3#(%-!32LUCHTENVLOEISTOFGEKOELDEVERSIEq
1) Dynamo
2) CDI
3) Bougie
4) Bobine
5) Spanningsregelaar
6) Accu
7) Startmotor
8) Startrelais
9) Remlichtschakelaar voor
10) Remlichtschakelaar achter
11) Oliereserveschakelaar
12) —
13) Sensor brandstofpeil
14) Richtingaanwijzer rechts achter
15) Achterlicht
16) Richtingaanwijzer links achter
17) Lichtschakelaar
18) Drukknop claxon
19) Contactslot/stuurslot
20) Controlediode
21) Koelvloeistofthermistor
22) Knipperlichtrelais
23) Dashboard
24) Waarschuwingslampje richtingaanwijzers
25) Waarschuwingslampje oliereserve
26) Dashboardverlichting
27) Brandstofmeter
28) Waarschuwingslampje brandstofreserve
29) Waarschuwingslampje dimlicht
30) Koelvloeistoftemperatuurmeter
1
1
31) Richtingaanwijzer rechts voor
32) Richtingaanwijzer links voor
33) Koplamp
34) Gloeilamp dimlicht
35) Claxon
36) Pick-up
37) Zekering
38) Meervoudige aansluitingen
39) Achterste parkeerlicht
40) Stoplicht
41) Schakelaar richtingaanwijzers
42) Startknop
43) Kentekenplaatverlichting
+,%52%.+!"%,3
Ar Oranje Az Lichtblauw B Blauw Bi Wit G Geel Gr Grijs M Bruin N Zwart R Rood V Groen Vi Paars Ro Roze
A
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
91
Page 92
%,%+42)3#(3#(%-!32C % K _LUCHTENVLOEISTOFGEKOELDEVERSIEq
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
92
Page 93
,%'%.$!%,%+42)3#(3#(%-!32C % K
1) Dynamo
2) CDI
3) Bougie
4) Bobine
5) Spanningsregelaar
6) Accu
7) Startmotor
8) Startrelais
9) Remlichtschakelaar voor
10) Remlichtschakelaar achter
11) Oliereserveschakelaar
12) Gloeilamp voorste parkeerlicht
13) Sensor brandstofpeil
14) Richtingaanwijzer rechts achter
15) Achterlicht
16) Richtingaanwijzer links achter
17) Lichtschakelaar (niet voorzien op de
17) Dimlichtschakelaar _
18) Drukknop claxon
19) Contactschakelaar
20) Controlediode
21) Koelvloeistofthermistor
22) Knipperlichtrelais
23) Dashboard
24) Waarschuwingslampje richtingaanwijzers
25) Waarschuwingslampje oliereserve
26) Dashboardverlichting
27) Brandstofmeter
28) Waarschuwingslampje brandstofreserve
29) Waarschuwingslampje grootlicht
30) Koelvloeistoftemperatuurmeter
1
1
_
versie)
LUCHTENVLOEISTOFGEKOELDEVERSIEq
_
31) Richtingaanwijzer rechts voor
32) Richtingaanwijzer links voor
33) Koplamp
34) Gloeilamp dimlicht/grootlicht
35) Claxon
36) Pick up
37) Zekering
38) Meervoudige aansluitingen
39) Achterste parkeerlicht/stoplicht
40) Stoplicht
41) Schakelaar richtingaanwijzers
42) Startknop
43) Kentekenplaatverlichting
+,%52%.+!"%,3
Ar Oranje Az Lichtblauw B Blauw Bi Wit G Geel Gr Grijs M Bruin N Zwart R Rood V Groen Vi Paars Ro Roze
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
93
Page 94
%,%+42)3#(3#(%-!32
LUCHTENVLOEISTOFGEKOELDEVERSIEq
-
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
94
Page 95
,%'%.$!%,%+42)3#(3#(%-!32
1) Dynamo
2) CDI
3) Bougie
4) Bobine
5) Spanningsregelaar
6) Accu
7) Startmotor
8) Startrelais
9) Remlichtschakelaar voor
10) Remlichtschakelaar achter
11) Oliereserveschakelaar
12) Gloeilamp voorste parkeerlicht
13) Sensor brandstofpeil
14) Richtingaanwijzer rechts achter
15) Achterlicht
16) Richtingaanwijzer links achter
17) Dimlichtschakelaar
18) Drukknop claxon
19) Contactschakelaar
20) Controlediode
21) Koelvloeistofthermistor
22) Knipperlichtrelais
23) Dashboard
24) Waarschuwingslampje richtingaanwijzers
25) Waarschuwingslampje oliereserve
26) Dashboardverlichting
27) Brandstofmeter
28) Waarschuwingslampje brandstofreserve
29) Waarschuwingslampje grootlicht
30) Koelvloeistoftemperatuurmeter
1
1
LUCHTENVLOEISTOFGEKOELDEVERSIEq
-
31) Richtingaanwijzer rechts voor
32) Richtingaanwijzer links voor
33) Koplamp
34) Gloeilamp dimlicht/grootlicht
35) Claxon
36) Pick up
37) Zekering
38) Meervoudige aansluitingen
39) Achterste parkeerlicht
40) Stoplicht
41) Schakelaar richtingaanwijzers
42) Startknop
43) Kentekenplaatverlichting
44) Motorstopschakelaar
+,%52%.+!"%,3
Ar Oranje Az Lichtblauw B Blauw Bi Wit G Geel Gr Grijs M Bruin N Zwart R Rood V Groen Vi Paars Ro Roze
-
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
95
Page 96
%,%+42)3#(3#(%-!3232
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
96
Page 97
,%'%.$!%,%+42)3#(3#(%-!3232
1) Dynamo
2) Bobine
3) Startmotor
4) Spanningsregelaar
5) Zekeringen
6) Accu
7) Startrelais
8) Remlichtschakelaar voor
9) Remlichtschakelaar achter
10) Dimlicht lampje
11) Oliereserveschakelaar
12) Koudestartvoorverwarming
13) Sensor brandstofpeil
14) Richtingaanwijzer rechts achter
15) Achterlicht
16) Richtingaanwijzer links achter
17) Knipperlichtrelais
18) Contactslot / stuurslot
19) Koplampschakelaar
20) Dimlichtschakelaar
21) Dashboard
22) Drukknop claxon
23) Dashboardverlichting
24) Waarschuwingslampje brandstofreserve
25) Schakelaar richtingaanwijzers
26) Startknop
27) Controlediode
28) Waarschuwingslampje grootlicht
29) Waarschuwingslampje richtingaanwijzers
30) Claxon
31) Richtingaanwijzer rechts voor
32) Grootlicht lampje
33) Voorste parkeerlicht
34) Richtingaanwijzer links voor
35) Waarschuwingslampje oliereserve
36) Meervoudige aansluitingen
37) Bougie
38) Automatische starter
39) Koplamp
40) Brandstofmeter
41) Achterste parkeerlicht
42) CDI
43) Achterste stoplicht
44) Pick-up
45) Kentekenplaatverlichting
+,%52%.+!"%,3
Ar Oranje Az Lichtblauw B Blauw Bi Wit G Geel Gr Grijs M Bruin N Zwart R Rood V Groen Vi Paars Ro Roze
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
97
Page 98
%,%+42)3#(3#(%-!3232J
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
98
Page 99
,%'%.$!%,%+42)3#(3#(%-!3232J
1) Dynamo
2) Bobine
3) Startmotor
4) Spanningsregelaar
5) Zekeringen
6) Accu
7) Startrelais
8) Remlichtschakelaar voor
9) Remlichtschakelaar achter
10) Dimlicht lampje
11) Oliereserveschakelaar
12) Koudestartvoorverwarming
13) Sensor brandstofpeil
14) Richtingaanwijzer rechts achter
15) Achterlicht
16) Richtingaanwijzer links achter
17) Knipperlichtrelais
18) Contactslot / stuurslot
19) -
20) Dimlichtschakelaar
21) Dashboard
22) Drukknop claxon
23) Dashboardverlichting
24) Waarschuwingslampje brandstofreserve
25) Schakelaar richtingaanwijzers
26) Startknop
27) Controlediode
28) Waarschuwingslampje grootlicht
29) Waarschuwingslampje richtingaanwijzers
30) Claxon
31) Richtingaanwijzer rechts voor
32) Grootlicht lampje
33) Voorste parkeerlicht
34) Richtingaanwijzer links voor
35) Waarschuwingslampje oliereserve
36) Meervoudige aansluitingen
37) Bougie
38) Automatische starter
39) Koplamp
40) Brandstofmeter
41) Achterste parkeerlicht
42) CDI
43) Achterste stoplicht
44) Pick-up
45) Kentekenplaatverlichting
+,%52%.+!"%,3
Ar Oranje Az Lichtblauw B Blauw Bi Wit G Geel Gr Grijs M Bruin N Zwart R Rood V Groen Vi Paars Ro Roze
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
99
Page 100
gebruik en onderhoud SR 50 - SR 125 - SR 150
100
aprilia s.p.a. bedankt haar klanten voor de aanschaf van deze voertuig:
– Laat geen olie, brandstof, vervuilende stoffen en onderdelen in het milieu te-
rechtkomen.
– Laat de motor niet onnodig draaien.
– Veroorzaak geen geluidsoverlast.
– Heb eerbied voor de natuur.
Loading...