Yamaha MOTIF XF7, MOTIF XF8, MOTIF XF6 User Manual [nl]

OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
213
213
4
5
Klik hier om te springen.
Naslaggids

Hoe deze gids te gebruiken

De naslaggids voor de MOTIF XF in PDF-indeling beschikt over speciale functies die alleen aanwezig zijn in elektronische bestanden, zoals de functies voor koppelingen en zoeken, waarmee u rechtstreeks naar een betreffende pagina kunt gaan door op het paginanummer van een specifieke term te klikken.
U kunt op de MOTIF XF kiezen uit acht verschillende kleurtypen (pagina 220). In deze gids worden de schermafbeeldingen gebruikt die u ziet als u de Color-parameter op 'Yellow' zet in de modus Utility. Dit is in het algemeen de meest zichtbare kleur, waardoor de gids gemakkelijk leesbaar is voor mensen met verschillende vormen van kleurherkenning.
Zoekfunctie
Deze in de viewersoftware geïntegreerde functie is heel handig als u de betekenis zoekt van termen die u niet kent. Als u Adobe Reader gebruikt om deze gids te lezen, voert u een specifiek woord in het zoekvak in en drukt u op <Enter> op het toetsenbord van uw computer om de betreffende sectie van deze gids weer te geven.
Download indien nodig de meest recente versie van de Adobe Reader van de volgende website: http://www.adobe.com/products/reader/
Weergave Vorige pagina/ Volgende pagina
Als u Adobe Reader gebruikt, kunt u via de knoppen op de werkbalk naar de weergave van de vorige pagina of de volgende pagina gaan. Deze functie is handig als u wilt terugkeren naar de vorige pagina als u rechtstreeks via een koppeling naar een andere pagina bent gegaan.
Als de knoppen voor de weergave Vorige pagina of Volgende pagina niet op de werkbalk worden weergegeven, houdt u de <Alt>-toets ingedrukt en drukt u op de toetsen <>/<> om naar de vorige of volgende pagina te gaan.
Zie de gebruikershandleiding van de software voor meer informatie over deze functies en andere functies in de software.
De functieboom gebruiken
Op de volgende pagina ziet u de functieboom van de MOTIF XF. Via deze functieboom kunt u zoeken naar de gewenste pagina's. Als u bijvoorbeeld bewerkingen gaat uitvoeren in de onderstaande display en u wilt een beschrijving van de display, dan leest u de volgende vijf punten.
45
1 'VOICE' geeft aan dat de MOTIF XF in de modus Voice staat.
Ga in de functieboom naar het gedeelte Modus Voice.
2 'Edit-Elm 1' geeft aan dat u in deze display de Element-
parameters voor Normal Voice kunt bewerken.
3 Hier kunt u nagaan wat het huidige type Voice is, Normal Voice
of Drum Voice.
45 Hier kunt u zien dat u eerst op de knop [F3] Filter en daarna
op de knop [SF1] Type moet drukken.
Als u deze vijf punten zoals aangegeven toepast op de functieboom, kunt u snel de gewenste pagina vinden.

Functieboom

Modus Voice

Modus Voice Play
VOICE
[VOICE]
*Beschikbaar op bepaalde displays.
Modus Voice Edit (Normal Voice)
VOICE
[VOICE] Selectie Normal Voice [EDIT] [COMMON]
VOICE
[VOICE] Selectie Normal Voice [EDIT] Selectie Element
Play Pagina
[SF6] INFO* 50
[F1] Play 48
[F2] Porta 50
[F3] EG/EQ 51
[F4] Arpeggio 52
[F6] Effect 64
Edit-Common ***** (Naam van Normal Voice) Pagina
[F1] General [SF1] Name 55
[SF2] Play Mode 55
[SF3] Other 57
[F2] ARP Main 58
[F3] ARP Other 59
[F4] Ctrl Set 61
[F5] Com LFO [SF1] Wave 62
[SF2] Set 63
[SF3] User 64
[F6] Effect [SF1] Connect 64
[SF2] Ins A 66
[SF3] Ins B
[SF4] Reverb
[SF5] Chorus
Edit-Elm ***** (Naam van Normal Voice) Pagina
[F1] Oscillator 69
[F2] Pitch [SF1] Tune 71
[SF2] PEG 72
[F3] Filter [SF1] Type 74
[SF2] FEG 76
[SF3] Scale 78
[F4] Amplitude [SF1] Level/Pan 79
[SF2] AEG 80
[SF3] Scale 81
[F5] Elm LFO 82
[F6] EQ 83
Modus Voice Edit (Drum Voice)
VOICE
[VOICE] Selectie Drum Voice [EDIT] [COMMON]
VOICE
[VOICE] Selectie Drum Voice [EDIT] Selectie Drumtoets
Edit-Common ***** (Naam van Drum Voice) Pagina
[F1] General [SF1] Name 85
[F2] ARP Main 85
[F3] ARP Other 85
[F4] Ctrl Set 86
[F6] Effect [SF1] Connect 86
Edit-Key ***** (Naam van Drum Voice) Pagina
[F1] Oscillator 87
[F3] Filter 89
[F4] Amplitude 89
[F6] EQ 90
Modus Voice Job
Voice Job
[JOB] [F1] Init 91
[VOICE]
[F2] Recall 92
[F3] Copy 92
[F4] Bulk 92
Modus Voice Store
Voice Store
[VOICE] [STORE]
[SF2] Play Mode 85
[SF3] Other 85
[SF2] Ins A 86
[SF3] Ins B
[SF4] Reverb
[SF5] Chorus
Pagina
Pagina
54
MOTIF XF Naslaggids
2
Functieboom

Modus Performance

Modus Performance Play
PERF
[PERFORM]
*Beschikbaar op bepaalde displays.
Modus Performance Record
PERF
[PERFORM] [I] (Record)
Modus Performance Edit
PERF
[PERFORM] [EDIT] [COMMON]
PERF
[PERFORM] [EDIT] Selectie Part
Modus Performance Job
Perfo rmance Job
[PERFORM] [JOB]
Play Pagina
[F1] Play 95
[F2] Voice 97
[F3] EG 97
[F4] Arpeggio 98
[F6] Effect 107
Record Pagina
[F1] Setup 98
Edit-Common Pagina
[F1] General [SF1] Name 102
[F2] Level/MEF [SF1] Level 104
[F4] Audio In [SF1] Output 106
[F5] Effect [SF1] Connect 107
Edit-Part Pagina
[F1] Voice [SF1] Voice 109
[F2] ARP Main 112
[F3] ARP Other 114
[F4] EG 115
[F5] EQ 116
[F6] Rcv Switch 116
[F1] Init 117
[F2] Recall 117
[F3] Copy 118
[F4] Bulk 118
[SF6] INFO* 96
[SF2] Porta 103
[SF3] Part EQ 103
[SF4] Other 104
[SF2] Master FX 104
[SF3] Master EQ 105
[SF2] Connect 106
[SF3] Ins A 107
[SF3] Ins B
[SF2] Ins Switch 108
[SF3] Reverb 108
[SF4] Chorus
[SF2] Output 110
[SF3] Other 111
Pagina
Modus Performance Store
Performance Store
[PERFORM]
[STORE] 101

Modus Song

Modus Song Play
SONG
[SONG]
*Beschikbaar op bepaalde displays.
Modus Song Record
SONG
[SONG] [I] (Record)
Modus Song Edit
SONG
[SONG] [EDIT]
Modus Song Job
Song Job
[SONG] [JOB]
Play Pagina
[F1] Track View 139
[F2] Play FX 141
[F3] Track [SF1] Out 142
[F4] Chain 143
Record Pagina
[F1] Setup 145
[F2] Arpeggio 147
Edit Pagina
[F1] Undo/Redo 154
[F2] Note 01 Quantize 154
02 Modify Velocity 155
03 Modify Gate Time 156
04 Crescendo 156
05 Transpose 156
06 Glide 157
07 Create Roll 157
08 Sort Chord 158
09 Separate Chord 158
[F3] Event 01 Shift Clock 158
02 Copy Event 159
03 Erase Event 159
04 Extract Event 159
05 Create Continuous Data
06 Thin Out 160
07 Modify Control Data 161
08 Beat Stretch 161
[F4] Measure 01 Create Measure 161
02 Delete Measure 162
Pagina
[SF6] INFO* 142
[SF2] Loop 143
150
Pagina
160
MOTIF XF Naslaggids
3
Functieboom
Modus Song Job
Song Job
[SONG] [JOB]
[F5] Track 01 Copy Track 162
02 Exchange Track 163
03 Mix Track 163
04 Clear Track 163
05 Normalize Play Effect 163
06 Divide Drum Track 163
07 Put Track to Arpeggio 164
08 Copy Phrase 164
[F6] Song 01 Copy Song 165
02 Split Song to Pattern 165
03 Clear Song 165
Modus Song Store
Song Store
[SONG] [STORE]

Modus Pattern

Modus Pattern Play
PATTERN
[PATTERN]
*Beschikbaar op bepaalde displays.
Modus Pattern Chain Record
PATTERN
[PATTERN] [F5] Chain [I] (Record)
Modus Pattern Chain Edit
PATTERN
[PATTERN] [F5] Chain [EDIT]
Modus Pattern Record
Play Pagina
[F1] Play 168
[F2] Play FX 169
[F3] Track 169
[F4] Patch 170
[F5] Chain 171
[F6] Remix 175
Chain Record Pagina
Chain Record Pagina
Pagina
Pagina
144
[SF6] INFO* 169
172
[SF1] View Filter 173
[SF2] Copy 173
[SF3] Song 174
[SF4] Insert 174
[SF5] Delete 174
Modus Pattern Edit
PATTERN
[PATTERN] [EDIT]
Edit Pagina
Modus Pattern Job
Pattern Job
[PATTERN] [JOB]
[F1] Undo/Redo 154
[F2] Note 01 Quantize 154
[F3] Event 01 Shift Clock 158
[F4] Phrase 01 Copy Phrase 182
[F5] Track 01 Copy Track 185
[F6] Pattern 01 Copy Pattern 186
Modus Pattern Store
Pattern Store
[PATTERN] [STORE]
179
Pagina
02 Modify Velocity 155
03 Modify Gate Time 156
04 Crescendo 156
05 Transpose 156
06 Glide 157
07 Create Roll 157
08 Sort Chord 158
09 Separate Chord 158
02 Copy Event 159
03 Erase Event 159
04 Extract Event 159
05 Create Continuous Data
06 Thin Out 160
07 Modify Control Data 161
08 Beat Stretch 161
02 Exchange Phrase 183
03 Mix Phrase 183
04 Append Phrase 183
05 Split Phrase 184
06 Get Phrase from Song 184
07 Put Phrase to Song 184
08 Clear Phrase 185
02 Exchange Track 185
03 Mix Track 185
04 Clear Track 185
05 Normalize Play Effect 186
06 Divide Drum Track 186
07 Put Track to Arpeggio 186
02 Append Pattern 186
03 Split Pattern 187
04 Clear Pattern 187
160
Pagina
177
PATTERN
[PATTERN] [I] (Record)
MOTIF XF Naslaggids
4
Record Pagina
[F1] Setup 178
[F2] Arpeggio 147
Functieboom

Modus Mixing

Modus Mixing Play
SONG PATTERN
[SONG] / [PATTERN] [MIXING]
Modus Mixing Edit
SONG PATTERN
[SONG] / [PATTERN] [MIXING] [EDIT] [COMMON]
SONG PATTERN
[SONG] / [PATTERN] [MIXING] [EDIT] Selectie Part
Mix Play Pagina
Edit-Common Pagina
Edit-Part Pagina
[F1] Part 1-16 190
[F2] Audio 191
[F5] Effect 193
[F6] Vce Edit 198
[F1] General 192
[F2] Master FX [SF2] Master FX 193
[SF3] Master EQ 193
[F4] Audio In [SF1] Output 193
[SF2] Connect 193
[SF3] Ins A 193
[SF4] Ins B
[F5] Effect [SF1] Connect 193
[SF2] Ins Switch 193
[SF3] Reverb 193
[SF4] Chorus
[F1] Voice [SF1] Voice 194
[SF2] Output 194
[SF3] Other 194
[F2] ARP Main 194
[F3] ARP Other 194
[F4] EG 194
[F5] EQ 195
[F6] Rcv Switch 195
SONG PATTERN
[SONG] / [PATTERN] [MIXING] Selectie Normal Voice [F6] Vce Edit Selectie Element
Edit-Elm Pagina
[F1] Oscillator 69
[F2] Pitch [SF1] Tune 71
[SF2] PEG 72
[F3] Filter [SF1] Type 74
[SF2] FEG 76
[SF3] Scale 78
[F4] Amplitude [SF1] Level/Pan 79
[SF2] AEG 80
[SF3] Scale 81
[F5] Elm LFO 82
[F6] EQ 83
Modus Mixing Voice Edit (Drum Voice)
SONG PATTERN
[SONG] / [PATTERN] [MIXING] Selectie Drum Voice [F6] Vce Edit [COMMON]
SONG PATTERN
[SONG] / [PATTERN] [MIXING] Selectie Drum Voice [F6] Vce Edit Selectie Drum Key
Edit-Common Pagina
[F1] General [SF1] Name 85
[SF2] Play Mode 85
[SF3] Other 85
[F4] Ctrl Set 86
[F6] Effect [SF1] Connect 86
[SF2] Ins A 86
[SF3] Ins B
Edit-Key Pagina
[F1] Oscillator 87
[F3] Filter 89
[F4] Amplitude 89
[F6] EQ 90
Modus Mixing Voice Job
Mix Voice Job
[SONG] / [PATTERN] [MIXING] [F6] Vce Edit [JOB]
[F2] Recall 200
[F3] Copy 200
[F4] Delete 200
Pagina
Modus Mixing Voice Edit (Normal Voice)
SONG PATTERN
[SONG] / [PATTERN] [MIXING] Selectie Normal Voice [F6] Vce Edit [COMMON]
Edit-Common Pagina
[F1] General [SF1] Name 55
[SF2] Play Mode 55
[SF3] Other 57
[F2] ARP Main 58
[F3] ARP Other 59
[F4] Ctrl Set 61
[F5] Com LFO [SF1] Wave 62
[SF2] Set 63
[SF3] User 64
[F5] Effect [SF1] Connect 64
[SF2] Ins A 66
[SF3] Ins B
Modus Mixing Voice Store
Mix Voice Store
[SONG] / [PATTERN] [MIXING] [F6] Vce Edit [STORE]
Modus Mixing Job
Mix Job
[SONG] / [PATTERN] [MIXING] [EDIT] [JOB]
[SONG] / [PATTERN] [MIXING] [EDIT] [JOB]
[F1] Init 195
[F2] Recall 196
[F3] Copy [SF1] Part 196
[SF2] Voice 196
[SF3] Perf 197
[F4] Bulk 197
[F5] Template [SF1] Mix 197
[SF2] Perf 197
MOTIF XF Naslaggids
Pagina
199
Pagina
5
Functieboom

Modus Sampling

Modus Sampling
SAMPLE
[VOICE] / [PERFORM] [INTEGRATED SAMPLING] [SONG] / [PATTERN] [INTEGRATED SAMPLING]
Modus Sampling Record (Voice/Performance)
SAMPLE
[VOICE] / [PERFORM] [INTEGRATED SAMPLING] [F6] Rec
*Beschikbaar op bepaalde displays. **Starten/stoppen van Sampling verschilt afhankelijk van de instelling.
Select Pagina
Record Pagina
[SF6] INFO* 123
STANDBY
RECORDING
FINISHED
[F6] Standby 124
Sampling start** 125
Sampling stop** 125
120 203
Modus Sampling Job
Sample Job
[INTEGRATED SAMPLING] [JOB]
[F2] Waveform 01 Copy 134
[F3] Other 01 Optimize Memory 135

Modus Master

Modus Master Play
Pagina
02 Delete 135
03 Extract 135
04 Transpose 135
05 Rename 135
02 Delete All 135
03 Copy to Flash Memory 135
Modus Sampling Record (Song/Pattern)
SAMPLE
[SONG] / [PATTERN] [INTEGRATED SAMPLING] [F6] Rec
*Beschikbaar op bepaalde displays. **Starten/stoppen van Sampling verschilt afhankelijk van de instelling. ***Beschikbaar indien u vóór de Sampling-handeling 'slice+seq' hebt geselecteerd.
Record Pagina
[SF6] INFO* 123
STANDBY
RECORDING
FINISHED
[F6] Standby 205
[F6] Start** 206
[F6] Stop** 206
[ENTER] (Record Trim display)***
[F6] Slice (Record Slice display)***
Modus Sampling Edit
SAMPLE
[INTEGRATED SAMPLING] [EDIT]
Edit Pagina
[F1] Trim 127
[F2] Param 128
Modus Sampling Job
Sample Job
[INTEGRATED SAMPLING] [JOB]
[F1] KeyBank 01 Copy 130
02 Delete 131
03 Move 131
04 Normalize 131
05 Time Stretch 132
06 Convert Pitch 132
07 Fade In/Out 132
08 Half Sampling Frequency
09 Stereo to Mono 133
10 Loop-Remix 133
11 Slice 134
207
208
Pagina
133
MASTER
[MASTER]
*Beschikbaar op bepaalde displays.
Play Pagina
Modus Master Edit
MASTER
[MASTER] [EDIT] [COMMON]
MASTER
[MASTER] [EDIT] Selectie Zone
Edit-Common Pagina
[F1] Name 214
[F2] Other 214
Edit-Zone Pagina
[F1] Transmit 215
[F2] Note 215
[F3] Tx Switch [SF1] Program 215
[F4] Preset 216
[F5] Knob/Slider 217
Modus Master Job
Master Job
[MASTER] [JOB]
[F1] Init 217
[F4] Bulk 218
Modus Master Store
Master Store
[MASTER] [STORE]
[SF6] INFO* 214
[SF2] Control 216
Pagina
Pagina
213
MOTIF XF Naslaggids
6
Functieboom

Modus Utility

Modus Utility
UTILITY
[UTILITY]
[F1] Play [SF1] Play 219
[F2] I/O 223
[F3] Voice [SF1] Master FX 224
[F4] Voice Audio [SF1] Output 226
[F5] Control [SF1] Remote 228
[F6] Flash 231
*Beschikbaar op bepaalde displays.
Pagina
[SF6] INFO* 219
[SF2] Screen 220
[SF3] Network 221
[SF4] Auto Load 223
[SF2] Master EQ 224
[SF3] Arpeggio 225
[SF4] Tuning 225
[SF2] Connect 227
[SF3] Ins A 227
[SF4] Ins B
[SF2] MIDI 228
[SF3] Control 230

Modus File

Modus File
File
[FILE]
[F1] File [SF1] Save 241
[SF2] Load 242
[SF3] Rename 238
[SF4] Delete 238
[SF5] New Dir 238
[F2] Mount 239
[F3] Format 240
[F4] Audio [SF1] Rec 248
[SF2] Play
Pagina
Modus Sequencer Setup
Sequencer Setup
[PERFORM] / [SONG] / [PATTERN] [SEQ SETUP]
[F1] Click 231
[F2] MIDI Filter 232
[F3] Quick 232
[F4] Other 233
Modus Utility Job
Utility Job
[UTILITY] [JOB]
Modus Utility Store
Utility Store
[UTILITY] [STORE]
Pagina
Pagina
231
Pagina
219
MOTIF XF Naslaggids
7
Basisstructuur Basisbediening
Aansluitingen

Sectie Basisbediening

Sectie Basisbediening
Regelblok
(pagina 21)
Toetsenbord
Regelaars
Arpeggioblok
(pagina 15)
Arpeggio afspelen x 4
Vooraf ingestelde arpeggio
Gebruikersarpeggio
Sequencerblok
(pagina 12)
16-tracks MIDI-sequencer
Songs en patronen
Toongeneratorblok
(pagina 9)
AWM2-toongenerator
16 partijen
Voices en performances
Song Mixing
Pattern Mixing
Samplingblok (pagina 21)
Samples, Waveforms (golfvormen)
Effectblok (pagina 22)
Systeemeffecten
Insertion-effect x 8
Element-EQ
Part EQ x 16
Master-effect
Master-EQ
Audio-ingangsblok
(pagina 12)
A/D-ingang, IEEE1394
Extern MIDI-apparaat
Computer
Microfoon, gitaar, bas, audioapparatuur, enz.
Computer met
IEEE1394-
aansluiting(en)
Luidsprekers met eigen
voeding, enz.
Audiosignaalbaan
MIDI-berichtenbaan
MIDI OUT MIDI IN USB TO HOST A/D INPUT
IEEE1394
(FW16E)
OUTPUT/
ASSIGNABLE OUTPUT

Basisstructuur

De zeven functionele blokken

Het MOTIF XF-systeem bestaat uit zeven functionele hoofdblokken: Toongenerator, Sampling, Audio-invoer, Sequencer, Arpeggio, Regelaar en Effect.
MOTIF XF Naslaggids
8

Toongeneratorblok

BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
OPMERKING
Aanslag
Element 1
Element 2
Element 3
Element 4
Element 5
Element 6
Toets 1 Toets 5Toets 10 Toets 18 Toets 21 Toets 73
C0
C1 C6
Afzonderlijke
drumgeluiden
(voor elke
toets anders)
Toongeneratorblok
Het toongeneratorblok is het gedeelte dat het daadwerkelijke geluid produceert als reactie op de MIDI-berichten die worden ontvangen van het sequencerblok, het regelaarblok, het arpeggioblok en van het externe MIDI-instrument via de MIDI IN­aansluiting of de USB-aansluiting. De structuur van het toongeneratorblok is afhankelijk van de modus.
4 en 6 klinken als het toetsenbord krachtig wordt bespeeld.
Toongeneratorblok in de modus Voi ce
Partijstructuur in de modus Voice
In deze modus ontvangt het toongeneratorblok MIDI-data via één kanaal. Deze status wordt een 'unitimbrale' toongenerator genoemd. Een voice wordt op het toetsenbord afgespeeld via één partij. Houd er rekening mee dat songdata op een externe sequencer die bestaat uit meerdere MIDI-kanalen, niet goed worden afgespeeld in deze modus. Als u een externe MIDI­sequencer of een computer gebruikt om het instrument te bespelen, moet u de modus Song of Pattern gebruiken.
In een praktisch voorbeeld van dit gebruik zou een pianovoice kunnen worden samengesteld uit zes verschillende samples. Element 1, 3 en 5 vertegenwoordigen daarin het geluid van de piano als deze zacht wordt bespeeld in een nootbereik, terwijl element 2, 4 en 6 de krachtig gespeelde geluiden vertegenwoordigen voor elk afzonderlijk nootbereik. De MOTIF XF is eigenlijk nog flexibeler, omdat hierop maximaal acht afzonderlijke elementen zijn toegestaan.
Voi ce
Een programma dat de geluidselementen bevat voor het genereren van het geluid van een specifiek muziekinstrument, wordt een 'voice' genoemd. Intern bestaan twee typen voices: normale voices en drumvoices. De normale voices bestaan hoofdzakelijk uit melodische geluiden van muziekinstrumenten die over het toetsenbordbereik kunnen worden afgespeeld. De drumvoices bestaan hoofdzakelijk uit percussie- en drumgeluiden die worden toegewezen aan afzonderlijke noten op het toetsenbord.
Zie pagina 53 voor instructies voor het bewerken van een normale voice. Zie pagina 84 voor instructies voor het bewerken van een drumvoice.
Normale voices en drumvoices
Normal Voice
Dit is een voice die normaal op het toetsenbord wordt afgespeeld, waarbij de standaardtoonhoogte is te horen voor elke toets. Elke normale voice kan maximaal acht elementen hebben. Afhankelijk van de instellingen in de modus Voice Edit hoort u deze elementen tegelijkertijd of worden de verschillende elementen afgespeeld op basis van de instellingen voor het nootbereik, het aanslagsnelheidsbereik en de XA (Expanded Articulation). In de illustratie hieronder ziet u een voorbeeld van een normale voice. Omdat de zes elementen in het voorbeeld zijn verdeeld over het nootbereik van het toetsenbord en het aanslagsnelheidsbereik, hoort u een ander element afhankelijk van de noot die u speelt en met welke kracht. In de nootdistributie klinken element 1 en 2 in het lagere bereik van het toetsenbord, klinken element 3 en 4 in het middenbereik en klinken element 5 en 6 in het hogere bereik. In de aanslagsnelheidsdistributie klinken element 1, 3 en 5 als het toetsenbord zacht wordt bespeeld, terwijl element 2,
Drumvoice (Drumkit)
De drumvoices bestaan hoofdzakelijk uit percussie- en drumgeluiden die worden toegewezen aan afzonderlijke noten op het toetsenbord. Een verzameling van toegewezen percussie-/drumgolven of normale voices wordt een drumkit genoemd.
Expanded Articulation (XA)
Expanded Articulation (XA) is een speciaal ontworpen toongeneratiesysteem waarmee u over meer flexibiliteit en groter akoestisch realisme beschikt bij uw spel. Hiermee functie kunt u realistische geluiden en natuurlijke speltechnieken, zoals legato en staccato, doelmatig nabootsen en beschikt u over unieke modi voor willekeurige en afwisselende geluidswijzigingen terwijl u speelt.
Realistisch legatospel
Op conventionele synthesizers wordt een legato-effect bereikt doordat de volume-envelope van een eerdere noot wordt voortgezet voor de volgende noot, in monomodus. Dit resulteert echter in een onnatuurlijk geluid dat verschilt van het geluid van een echt akoestisch instrument. De MOTIF XF kan het legato-effect beter reproduceren doordat specifieke elementen kunnen klinken bij het afspelen van legato, terwijl andere elementen normaal kunnen worden afgespeeld (met de XA Control-parameters ingesteld op 'normal' en 'legato').
MOTIF XF Naslaggids
9
Basisstructuur Basisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
Toongeneratorblok
OSC
(Oscillator)
Waveform
(AWM2)
LFO
Lagefrequentie-
oscillator
PITCH
Regelt de
toonhoogte
(pitch) van het geluid.
Pitch EG
(Pitch
Envelope
Generator)
FILTER
Wijzigt de
klankkleurkwalit
eit van de
geluidsuitvoer
vanaf de
PITCH-eenheid.
Filter EG
(Filter
Envelope
Generator)
AMP
Regelt het uitgangs-
niveau (amplitude)
van de geluids-
uitgang vanaf de
FILTER-eenheid.
Vervolgens worden
de signalen volgens
dit niveau verzonden
naar het effectblok.
Amplitude EG
(Amplitude
Envelope
Generator)
Authentiek nootreleasegeluid
Conventionele synthesizers zijn niet goed in het weergeven van het geluid dat wordt geproduceerd als de noot van het akoestische instrument wordt losgelaten. De MOTIF XF geeft het geluid dat wordt geproduceerd als de noot van het akoestische instrument wordt losgelaten natuurgetrouw weer, doordat de XA Control-parameter van een bepaald element kan worden ingesteld op 'key off sound'.
Subtiele geluidsvariaties voor elke noot die wordt gespeeld
Conventionele synthesizers proberen dit effect te reproduceren door de toonhoogte en/of het filter op willekeurige wijze te wijzigen. Dit resulteert echter in een elektronisch effect dat sterk verschilt van de werkelijke geluidswijzigingen op een akoestisch instrument. De MOTIF XF geeft deze subtiele geluidsvariaties veel nauwkeuriger weer via de instellingen van de XA­besturingsparameters 'wave cycle' en 'wave random'.
Overschakelen tussen verschillende geluiden om het natuurlijke spel op een akoestisch instrument te reproduceren
Akoestische instrumenten hebben eigen, unieke eigenschappen of zelfs specifieke unieke geluiden die alleen op bepaalde tijden tijdens het spel hoorbaar zijn. Voorbeelden zijn de tongslag van een fluit of het spelen van zeer hoge boventonen op een akoestische gitaar. De MOTIF XF daarentegen reproduceert deze speciale geluiden doordat u kunt overschakelen tussen de geluiden terwijl u speelt, met behulp van de ASSIGNABLE FUNCTION-knoppen en de instellingen van de XA­besturingsparameters 'AF 1 on', 'AF 2 on' en 'all AF off'.
Nieuwe geluiden en nieuwe manieren van spelen
De zeer veelzijdige functies die hierboven zijn beschreven kunnen niet alleen doelmatig worden toegepast op akoestische geluiden, maar ook op synthesizervoices en elektronische voices. De functie XA biedt daarmee een enorm potentieel voor het produceren van authentieke geluiden, expressief spel en het ontdekken van nieuwe spelstijlen.
Als u geluiden zoals hierboven zijn beschreven wilt maken met behulp van Expanded Articulation, raadpleegt upagina70.
Elementen en drumtoetsen
Elementen en drumtoetsen zijn de kleinste 'bouwstenen' op de MOTIF XF waaruit een voice bestaat. Sterker nog: er kan slechts één element of drumtoets worden gebruikt om een voice te maken. Deze kleine geluidseenheden kunnen worden opgebouwd, versterkt en verwerkt met een groot aantal traditionele synthesizerparameters zoals Oscillator, Pitch Filter, Amplitude en LFO (hieronder toegelicht).
MOTIF XF Naslaggids
10
Oscillator
Deze eenheid verzendt de golf die de basistoonhoogte bepaalt. U kunt de golfvorm (of het basisgeluidsmateriaal) toewijzen aan elk element van een normale voice of elke toets van een drumvoice. Bij een normale voice kunt u het nootbereik instellen voor het element (het bereik van noten op het toetsenbord waarop het element zal klinken), evenals de aanslagsnelheid (het bereik van nootaanslagsnelheden waarin het element zal klinken). Daarnaast kunt u de met XA verwante parameters in deze eenheid instellen. De oscillatorparameters kunnen worden ingesteld in de display Oscillator (pagina 69 en 87).
Pitch
Deze eenheid regelt de toonhoogte (golf) van de geluidsuitgang vanaf de oscillator. In het geval van een normale voice kunt u aparte elementen ontstemmen, toonhoogteschaalverdeling toepassen, enz. U kunt ook het variëren van de toonhoogte in een bepaald tijdsbestek regelen door de PEG (Pitch Envelope Generator) in te stellen. Toonhoogteparameters kunnen worden ingesteld in de display Pitch (pagina 71) en de display Pitch EG (pagina 72) van de modus Voice Edit. Toonhoogteparameters van een drumvoice kunnen worden ingesteld in de display Oscillator.
Filter
Deze eenheid wijzigt de toon van de geluidsuitgang vanaf Pitch door de uitvoer van een specifiek frequentiegedeelte van het geluid af te snijden. U kunt ook het variëren van de afsnijfrequentie van het filter in een bepaald tijdsbestek regelen door de FEG (Filter Envelope Generator) in te stellen. Filterparameters kunnen worden ingesteld in de display Filter (pagina 74 en 89), de display Filter EG (pagina 76) en de display Filter Scale (pagina 78) van de modus Voice Edit.
Amplitude
Deze eenheid regelt het uitgangsniveau (amplitude) van de geluidsuitgang vanaf het filterblok. Vervolgens worden de signalen volgens dit niveau verzonden naar het effectblok. U kunt ook het variëren van het volume in een bepaald tijdsbestek regelen door de AEG (Amplitude Envelope Generator) in te stellen. Amplitudeparameters kunnen worden ingesteld in de display Amplitude (pagina 79 en 89), de display Amplitude EG (pagina 80) en de display Amplitude Scale (pagina 81) van de modus Voice Edit.
Toongeneratorblok
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
LFO (Low Frequency Oscillator)
Zoals zijn naam al aangeeft, genereert de LFO een laagfrequente golf. Deze golven kunnen worden gebruikt om de toonhoogte, het filter of de amplitude van elk element te variëren voor het creëren van effecten zoals vibrato, wah en tremolo. De LFO kan voor elk element afzonderlijk of voor alle elementen tegelijk worden ingesteld. LFO-parameters kunnen worden ingesteld in de display Common LFO (pagina 62) en de display Element LFO (pagina 82) van de modus Voice Edit.
Geheugenstructuur van voice
Normale voice
Presetbanken 1 – 8 1024 normale voices
GM-bank 128 voices
Gebruikersbanken 1 – 4
Drumvoice (Drumkit)
Vooraf ingestelde drumbank
GM-drumbank 1 voice
Gebruikersdrumbank 64 voices
(128 voices voor elke bank)
512 normale voices (128 voices voor elke bank) (Standaard bevat gebruikersbank 1 de oorspronkelijke voices, terwijl gebruikersbank 2-4 de voices bevatten die uit de vooraf ingestelde voices zijn gekozen.)
32 voices
(Standaard worden de oorspronkelijke voices toegewezen aan nr. 1 – 8, terwijl de voices die uit de vooraf ingestelde voices zijn gekozen aan nr. 9 – 32 worden toegewezen.)
Performance
Een programma waarin meerdere voices (partijen) worden gecombineerd in een layer of in andere configuraties wordt een 'performance' genoemd. Elke performance kan maximaal vier verschillende partijen (voices) bevatten. U maakt elke performance door het bewerken van parameters die uniek zijn voor elke partij en parameters die gemeenschappelijk zijn voor alle partijen.
Geheugenstructuur van performance
Er worden vier gebruikersbanken geleverd. Elke bank bevat 128 performances. Derhalve worden in totaal 512 gebruikersperformances geleverd.
Toongeneratorblok in de modus Song/Pattern
Partijstructuur van het toongenerator­blok in de modus Song/Pattern
In deze modi worden verschillende partijen geleverd en kunnen voor elke partij verschillende voices en verschillende melodieën en frasen worden afgespeeld. Aangezien u in deze modi het MIDI-kanaal kunt instellen voor elke partij van het toongeneratorblok, kunt u een externe MIDI-sequencer alsmede het sequencerblok van het instrument gebruiken om de geluiden af te spelen. De sequencedata van elke track spelen de overeenkomstige partijen (de partijen met dezelfde MIDI-kanaaltoewijzing) in het toongeneratorblok.
Toongeneratorblok in de modus Performance
Partijstructuur in de modus Performance
In deze modus ontvangt het toongeneratorblok MIDI-data via één kanaal. Naar deze status wordt verwezen als 'unitimbrale' toongenerator. In deze modus kunt u een performance spelen (waarin meerdere voices (partijen) worden gecombineerd in een layer of in andere configuraties) met het toetsenbord. Houd er rekening mee dat songdata op een externe sequencer die bestaat uit meerdere MIDI-kanalen, niet goed worden afgespeeld in deze modus. Als u een externe MIDI­sequencer of een computer gebruikt om het instrument te bespelen, moet u de modus Song of Pattern gebruiken.
Wat is Mixing?
Een programma waarin meerdere voices worden toegewezen aan partijen voor multitimbraal bespelen in de modi Song en Pattern wordt een 'mix' genoemd. Elke mix kan bestaan uit maximaal 16 partijen. U maakt elke mix door het bewerken van parameters die uniek zijn voor elke partij en parameters die gemeenschappelijk zijn voor alle partijen in de modus Mixing (pagina 192).
Geheugenstructuur van mixing
Voor elke song en elk patroon is er een mixprogramma. Als u een andere song of een ander patroon selecteert, wordt het bijbehorende mixprogramma geactiveerd.
Modus Song
64 mixinstellingen (voor elke song één mix)
Pattern, modus
64 mixinstellingen (voor elk patroon één mix)
MOTIF XF Naslaggids
11

Sampling Block

Basisstructuur Basisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
Maximum Polyphony
Maximale polyfonie verwijst naar het hoogste aantal noten dat tegelijk kan worden geproduceerd door de interne toongenerator van het instrument. De maximale polyfonie van de synthesizer is 128. Wanneer het interne toongeneratorblok meer noten ontvangt, worden eerder gespeelde noten afgekapt. Dit is met name merkbaar bij voices zonder decay. De maximale polyfonie geldt voor het aantal voice-elementen dat wordt gebruikt, niet voor het aantal voices. Wanneer normale voices met maximaal acht elementen worden gebruikt, is het maximale aantal gelijktijdige noten mogelijk minder dan 128.
Sampling Block
Via het samplingblok kunt u uw eigen opgenomen geluiden (uw stem, een instrument, ritmes, speciale geluidseffecten, enz.) in het systeem van deze synthesizer brengen en deze geluiden precies zo afspelen als u welke voice dan ook afspeelt. Deze geluiden, de audiodata, kunnen worden vastgelegd via de A/D-ingangs- en IEEE1394-aansluiting (beschikbaar indien de optionele FW16E is geïnstalleerd) met maximaal 16-bits en kwaliteit van 44.1 kHz. Houd er rekening mee dat de data die door de samplingbewerking worden gemaakt, afhankelijk zijn van de modus van waaruit de modus Sampling is geactiveerd: Voice/Performance of Song/Pattern. Zie respectievelijk pagina 119 en 201.

Audio Input block

Dit blok verwerkt de audiosignaalinvoer vanuit de A/D-ingangs- en IEEE1394-aansluiting (beschikbaar indien de optionele FW16E is geïnstalleerd). U kunt verschillende parameters, zoals volume, pan en effect, instellen voor het audiosignaal en het geluid samen met andere voices laten uitvoeren. Het Insertion-effect en de systeemeffecten kunnen worden toegepast op de audiosignaalinvoer via de A/D INPUT-aansluiting. De audioinvoerparameters kunnen in de volgende display worden ingesteld.
Modus Display Pagina
Voice, modus [F4] Display Voice Audio in de modus Utility 226
Performance, modus [F4] Display Audio In in de modus Performance Edit 106
Modus Song/Pattern [F4] Display Audio In in de modus Mixing Edit 193
De versterking van het audiosignaal via de A/D INPUT-aansluiting kan worden aangepast via de versterkingsknop op het achterpaneel.

Sequencerblok

Via dit blok kunt u songs en patronen maken door uw performances op te nemen en te bewerken als MIDI-data (via het regelblok) en deze vervolgens af te spelen met het toongeneratorblok.
Sequencerblok in de modus Song
Wat is een song?
Een song wordt gemaakt door de MIDI-sequencedata die worden gemaakt door uw toetsenbordspel op elke track op te nemen. Een song op deze synthesizer is in wezen hetzelfde als een song op een MIDI-sequencer en het afspelen ervan stopt automatisch aan het einde van de opgenomen data.
Songtrackstructuur
Een song bestaat uit 16 aparte tracks, een scenetrack en een tempotrack.
Sequencetracks 1 – 16
Neem uw toetsenbordspel op deze tracks op via realtime opname (pagina 144) en bewerk de opgenomen data in de modus Song Edit (pagina 150).
MOTIF XF Naslaggids
12
Sequencerblok
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
Song 01 Song 22 Song 15
Sectie A Sectie B Sectie C
OPMERKING
Track 1 Track 2
:
Track 16
Frase 001 Frase 002
:
Frase 003
Frase 001 Frase 002 Frase 003
:
MIDI-data MIDI-data MIDI-data
:
Scenetrack
Op deze track kunt u scenewijzigingsinstellingen opnemen, zoals de status van trackdemping en solo. Deze kunnen worden ingesteld in de display Song Play (pagina 136) en worden opgeroepen tijdens het afspelen van songs. Tijdens het afspelen van songs veranderen de trackdempings- en soloinstellingen automatisch op basis van de instellingen die u voor de scenetrack hebt opgenomen. U kunt deze track opnemen via realtime opname (pagina 144) en de opgenomen data bewerken in de modus Song Edit (pagina 150).
Tempotrack
Op deze track kunt u tempowijzigingsinstellingen opnemen. Tijdens het afspelen van songs veranderen de tempowijzigingen automatisch op basis van de instellingen die u voor deze track hebt opgenomen. U kunt deze track opnemen via realtime opname (pagina 144) en de opgenomen data bewerken in de modus Song Edit (pagina 150).
Songketen
Met deze functie kunt u songs aan elkaar 'ketenen' om ze automatisch na elkaar te laten afspelen. Zie pagina 143 voor instructies voor het gebruik hiervan.
Patroonketen
In een patroonketen rijgt u verschillende secties (binnen één patroon) aan elkaar om één volledige song te maken. U kunt de MOTIF XF secties automatisch laten wijzigen door vooraf een patroonketen te maken, waarbij het afspelen van een patroon via de display Pattern Chain met sectiewijzigingen wordt opgenomen. U kunt deze functie ook gebruiken bij het maken van songs op basis van een bepaald patroon, aangezien de gemaakte patroonketen in Pattern Chain Edit kan worden omgezet in een song (pagina 174). Voor elk patroon kan één patroonketen worden gemaakt.
Frase
Dit zijn de elementaire MIDI-sequentiegegevens in een track (en de kleinste eenheid) die worden gebruikt bij het maken van een patroon. Een 'frase' is een korte muziek-/ ritmepassage voor één instrument, zoals een ritmepatroon voor de ritmepart, een baslijn voor de baspart of een achtergrondakkoord voor de gitaarpart. Deze synthesizer biedt geheugenruimte voor 256 van uw eigen gebruikerfrasen.
De MOTIF XF heeft geen vooraf ingestelde frasen.
Sequencerblok in de modus Pattern
Wat is een patroon?
Op de MOTIF XF verwijst de term 'patroon' naar een relatief korte muziek- of ritmefrase (1 tot 256 maten) die voor afspelen in een lus wordt gebruikt. Als het afspelen van een patroon eenmaal is gestart, wordt dit dus herhaald totdat u op de knop [J] (Stoppen) drukt.
Sectie
Patronen zijn meer dan alleen een enkele frase. Ze bevatten 16 variaties, 'secties' genaamd. Deze secties kunnen tijdens het afspelen worden gewijzigd en worden gebruikt als ritme-/ achtergrondvariaties voor de verschillende partijen van een song. U kunt bijvoorbeeld één sectie voor het couplet, een andere sectie voor het refrein en een derde sectie voor de brug gebruiken. De patrooninstellingen zoals tempo en mixing veranderen niet, zelfs niet wanneer de sectie wordt omgeschakeld, zodat het afspelen ook bij de veranderingen hetzelfde gevoel en ritme houdt. Zie pagina 166 voor instructies over het selecteren van een patroon en sectie.
Patroontrackstructuur
Een patroon bestaat uit 16 aparte tracks, een scenetrack en een tempotrack (net als in een song). Zie pagina 12.
Patroontracks en -frasen
Een patroon bestaat uit 16 tracks waaraan de frase kan worden toegewezen. MIDI-data kunnen niet rechtstreeks op elke track worden opgenomen in de modus Pattern. Er wordt opgenomen op een lege gebruikersfrase. De net gemaakte frase wordt automatisch toegewezen aan de opnametrack.
MOTIF XF Naslaggids
13
Basisstructuur Basisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
Sequencerblok
Sequencedata
(song, patroon)
Mengen
Sequencerblok
Track 1
Track 2
Track 3
Track 16
Too ng ene rato rblo k
MIDI-data
Audio-
opname
Audiodata
Samplevoice
Samplevoice toewijzen
Opname
Audiodata MIDI-data voor het activeren van de samplevoice
De audiodata worden opgenomen op een samplevoice die wordt toegewezen aan een song/patroon en noot aan/uit-events voor het activeren van het opgenomen audiosignaal worden opgenomen op track 3.
Part 1: Voice 1
Part 2: Voice 2
Part 3: Samplevoice
Part 16: Voice 16
Uitvoer
Song/
patroon
Track 1
Track 2
:
Track 16
De timing en aanslag van de noten wijzigen
De timing en aanslag van de noten wijzigen
:
De timing en aanslag van de noten wijzigen
Toon-
generator-
blok
Afspeeleffect (Play FX)
OPMERKING
OPMERKING
Sequencerblok toegepast op zowel de song als het patroon
MIDI tracks and Audio tracks
Op basis van de opnamemethode worden de song-/ patroontracks (1 – 16) van deze synthesizer ingedeeld in twee groepen: MIDI-tracks en audiotracks. MIDI-tracks worden gemaakt door uw toetsenbordspel in de modus Song Record/Pattern Record op te nemen. MIDI­sequencegegevens worden opgenomen op de MIDI-track en de normale voice of drumvoice wordt toegewezen aan de mixpart die overeenkomt met de track. Audiotracks worden gemaakt door audiosignalen van de externe apparatuur of microfoon op te nemen via de A/D-ingangsaansluiting in de modus Sampling Record. Audiodata worden feitelijk niet rechtstreeks op een track opgenomen, maar worden gesampled. Het opgenomen audiosignaal wordt opgeslagen als samplevoice in een song/ patroon. De opgeslagen samplevoice wordt automatisch toegewezen aan de mixpart die overeenkomt met de opgegeven track en de MIDI-data voor het activeren van de samplevoice worden opgenomen op de opgegeven track. Tijdens het afspelen wordt de samplevoice geactiveerd door de MIDI-data van de track. Hierdoor functioneert de track in feite als opgenomen audiotrack.
Afspeeleffect (Play FX)
Via het afspeeleffect kunt u het 'ritmegevoel' van het afgespeelde patroon wijzigen door de timing en aanslag van de noten tijdelijk en alleen tijdens het afspelen te wijzigen, waarbij de oorspronkelijke data intact blijven. Deze functie kan worden ingesteld in de display Play FX van de modus Song Play en de modus Pattern Play. Zie respectievelijk pagina 141 en 169. Als u een instelling vindt die u bevalt, kunt u deze omzetten in feitelijke MIDI-data met behulp van de job Song (pagina 153) of Pattern (pagina 181).
Sequencerblok toegepast op de modus Performance
Performances opnemen
In de modus Performance kunt u uw eigen toetsenbordspel opnemen in de song of het patroon. U kunt knophandelingen, regelaarhandelingen en het afspelen van arpeggio's, alsmede uw toetsenbordspel als MIDI-events opnemen op de opgegeven track. Arpeggio-afspeeldata voor partij 1 – 4 worden respectievelijk opgenomen op track 1 – 4 van de song/het patroon. Uw toetsenbordspel en handelingen met regelaars/knoppen (gemeenschappelijk voor partij 1 – 4) worden afzonderlijk opgenomen op track 1 – 4.
Bij het opnemen van performances kunnen de volgende knophandelingen worden opgenomen.
• Wanneer TONE 1 is ingeschakeld: CUTOFF, RESONANCE, ATTACK, DECAY en RELEASE
• Wanneer TONE 2 is ingeschakeld: PAN, REVERB en CHORUS
Andere knophandelingen en bediening van de schuif kunnen niet worden opgenomen.
Zie pagina 98 voor instructies voor het opnemen van een performance.
14
MOTIF XF Naslaggids

Arpeggio Block

BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
OPMERKING
OPMERKING
Arpeggio Block
Met dit blok kunt u automatisch muziek- en ritmefrasen activeren met behulp van de huidige voice. Hiervoor slaat u gewoon een of meer noten op het toetsenbord aan. De arpeggiosequence verandert ook in overeenstemming met de noten of akkoorden die u speelt, zodat u zowel bij het componeren als bij het bespelen een grote verscheidenheid aan inspirerende muzikale frases en ideeën ter beschikking hebt. Zelfs in de modi Song en Pattern kunt u vier verschillende arpeggiotypen tegelijk afspelen.
Arpeggiocategorie
De arpeggiotypen zijn verdeeld in de volgende 16 categorieën (met uitzondering van 'NoAsg').
Categorielijst
ApKb Acoustic Piano & Keyboard
Organ Organ
GtPl Guitar / Plucked
GtMG Guitar for 'Mega Voice'
Bass Bass
BaMG Bass for 'Mega Voice'
Strng Strings
Brass Brass
RdPp Reed / Pipe
Lead Synth Lead
PdMe Synth Pad / Musical Effect
CPrc Chromatic Percussion
DrPc Drum / Percussion
Seq Synth Seq
Hybrd Hybrid Seq
Cntr Control (besturing)
NoAsg Geen toewijzing
De categorieën met de naam 'GtMG' en 'BaMG' beschikken over arpeggiotypen die geschikt zijn voor gebruik in combinatie met een megavoice.
Megavoices en megavoice-arpeggio’s
Normale voices gebruiken aanslagomschakeling om de geluidskwaliteit en/of het niveau van een voicewijziging overeen te laten komen met hoe sterk of zacht u speelt op het toetsenbord. Dit zorgt ervoor dat deze voices natuurlijk reageren. Megavoices hebben echter een zeer complexe structuur met veel verschillende layers die niet handmatig bespeeld kunnen worden. Megavoices zijn specifiek ontworpen om te worden afgespeeld door megavoice-arpeggio’s, waarmee een zeer realistisch resultaat wordt behaald. Gebruik megavoices altijd met megavoice-arpeggio’s (die u kunt vinden in de categorie 'GtMG' en 'BaMG'). Zie de parameter Voice with ARP op pagina 147 voor meer informatie.
Arpeggiosubcategorie
De arpeggiocategorieën zijn verdeeld in de volgende subcategorieën. Omdat de subcategorieën zijn gebaseerd op het muziekgenre, is het gemakkelijk om de subcategorie te vinden die bij de door u gewenste muziekstijl past.
Lijst met subcategorieën
Rock Rock
PopRk PopRk
Balad Ballad
HipHp Hip Hop
R&B-M R&B Modern
R&B-C R&B Classic
Funk Funk
Tekno Techno / Trance
House House / Dance Pop
D&B D&B / Breakbeats
Chill Chillout / Ambient
Jazz Jazz / Swing
Latin Latin
World World
Genrl General
Comb Combination
Zone Zone Velocity*
Z.Pad Zone Velocity for Pad*
Filtr Filter
Exprs Expressie
Pan Pan
Mod Modulation
Pbend Pitch Bend
Asign Assign 1/2
--- Geen toewijzing
Arpeggiotypen uit de subcategorieën die zijn gemarkeerd met een sterretje (*) bevatten meer dan een aanslagbereik. Aan elk bereik is een andere frase toegewezen. Als een type uit deze categorieën wordt geselecteerd in de modus Voice, is het aan te raden om de aanslagbegrenzing van elk element in te stellen in het bereik dat hieronder wordt weergegeven.
Aanslagbereik van elk arpeggiotype 2Z_*****: 1 – 90, 91 – 127 4Z_*****: 1 – 70, 71 – 90, 91 – 110, 111 – 127 8Z_*****: 1 – 16, 17 – 32, 33 – 48, 49 – 64, 65 – 80, 81 – 96, 97 – 108, 109 – 127 PadL_*****: 1 – 1, 2 – 2, 3 – 127 PadH_*****: 1 – 112, 113 – 120, 121 – 127
MOTIF XF Naslaggids
15
Basisstructuur Basisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
Arpeggio Block
OPMERKING
Main
Category
Sub
Category
ARP
No.
ARP Name
Time
Signature
Length
Original
Temp o
Accent
Random
SFX
Voice Type
ApKb Rock 1 70sRockB 4 / 4 2 130 Acoustic Piano
ApKb Rock 2 70sRockC 4 / 4 1 130 :
ApKb Rock 3 70sRockD 4 / 4 2 130
ApKb Rock 4 70sRockE 4 / 4 4 130
ApKb Rock 5 70sRockF 4 / 4 2 130
ApKb Rock 6 70sRockG 4 / 4 1 130
ApKb Rock 7 70sRockH 4 / 4 1 130
123 4 56789
)
OPMERKING
Naam van arpeggiotype
De naamgeving van arpeggiotypen geschiedt op basis van bepaalde regels en afkortingen. Zodra u deze regels en afkortingen onder de knie hebt, zult u het gemakkelijk vinden om door de typen te bladeren en de gewenste arpeggiotypen te selecteren.
Arpeggiotype met '_ES' aan het einde van de naam (voorbeeld: HipHop1_ES)
Deze arpeggiotypen gebruiken dezelfde meersporenarchitectuur voor arpeggio als de MOTIF ES. Het ES-type arpeggio heeft de volgende voordelen:
• Deze arpeggio’s kunnen complexe noten en akkoorden vormen, zelfs als ze door slechts één noot worden geactiveerd.
• De arpeggio volgt kort op de noten die op het toetsenbord worden gespeeld (in het gebied waaraan de arpeggio is toegewezen), zodat u over een grote mate van harmonische vrijheid beschikt en de mogelijkheid hebt om solo's te spelen met deze arpeggio's.
Zie voor meer informatie pagina 18.
Arpeggiotype met '_XS' aan het einde van de naam (voorbeeld: Rock1_XS)
Deze arpeggio’s maken gebruik van een recent ontwikkelde technologie voor het herkennen van akkoorden om te bepalen welke noten door de arpeggio moeten worden afgespeeld. Het XS-type arpeggio heeft de volgende voordelen:
• De arpeggio’s reageren alleen op de gebieden op het toetsenbord waaraan het XS-type arpeggio is toegewezen. Andere gebieden van het toetsenbord zijn niet van invloed op akkoordherkenning. Dit maakt het bespelen van het volledige toetsenbord een natuurlijke ervaring, inclusief door arpeggio gegenereerde bas- en achtergrondpartijen.
• Met de arpeggio worden altijd harmonisch correcte partijen gespeeld. Deze zijn vooral handig voor begeleidingspartijen met bas en akkoorden.
Zie pagina 18 voor meer informatie.
Het combineren van deze twee arpeggiotypen ('***_ES' en '***_XS') in performances bij het maken van songs en patronen maakt enorme interactiviteit en creatieve vrijheid mogelijk.
Arpeggiotype met een normale naam (voorbeeld: UpOct1)
Naast de bovengenoemde typen zijn er drie afspeeltypen: de arpeggio’s die zijn gemaakt voor gebruik met normale voices en die alleen worden afgespeeld met de gespeelde noten en octaafnoten (pagina 18), de arpeggio’s die zijn gemaakt voor gebruik in combinatie met drumvoices (pagina 18), en de arpeggio’s die hoofdzakelijk niet-nootevents bevatten (pagina 18).
Arpeggiotype met '_AF1', '_AF2', of '_AF1&AF2' (voorbeeld: Electro Pop AF1)
Wanneer dit type wordt geactiveerd, wordt de knop ASSIGNABLE FUNCTION [1] en/of [2] ingeschakeld tijdens het afspelen.
16
MOTIF XF Naslaggids
De lijst met arpeggiotypen gebruiken
De lijst met arpeggiotypen in de datalijst bevat de volgende kolommen.
Houd er rekening mee dat deze lijst alleen voor illustratiedoeleinden is. Raadpleeg de datalijst voor een compleet overzicht van de arpeggiotypen.
1 Category
Hiermee wordt een arpeggiocategorie aangeduid.
2 Sub Category
Hiermee wordt een arpeggiosubcategorie aangeduid.
3 ARP No. (Arpeggio Number)
4 ARP Name
Hier staat de arpeggionaam.
5 Time Signature
Geeft de maatsoort van het arpeggiotype aan.
6 Length
Geeft de datalengte (aantal maten) van het arpeggiotype aan. Als de parameter Loop wordt de arpeggio voor deze duur afgespeeld en vervolgens gestopt.
7 Original Tempo
Geeft de toepasselijke tempowaarde van het arpeggiotype aan. Houd er rekening mee dat dit tempo niet automatisch wordt ingesteld bij het selecteren van het arpeggiotype.
8 Accent
De cirkel geeft aan dat voor de arpeggio gebruik wordt gemaakt van de functie Accent Phrase (pagina 17).
9 Random SFX
De cirkel geeft aan dat voor de arpeggio gebruik wordt gemaakt van de functie SFX (pagina 17).
) Vo i ce Typ e
Geeft het geschikte voicetype voor het arpeggiotype aan. Als de parameter Voice with Arpeggio 'on' in de modus Song/Pattern Record, wordt de voice van dit type automatisch geselecteerd.
*1 U kunt de parameter Loop instellen in de display Arpeggio
Other van Voice Common Edit (pagina 59), Performance Part Edit (pagina 114) en Mixing Part Edit (pagina 194).
*2 De parameter Voice with Arpeggio kan worden ingesteld in
de display Arpeggio (pagina 147) van de display Song/ Pattern Record.
*1
wordt ingesteld op 'off',
*2
wordt ingesteld op
Arpeggio Block
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
OPMERKING
Druk enkele malen op deze knop, zodat het lampje gaat branden.
Arpeggiofuncties die geregeld kunnen worden via de knoppen.
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
Arpeggioinstellingen
Er bestaan verschillende methoden voor het activeren en stoppen van het afspelen van arpeggio. Daarnaast kunt u instellen of SFX-geluiden en speciale accentfrasen samen met de normale sequencedata worden geactiveerd. In deze sectie worden arpeggioparameters beschreven die u kunt instellen in de modi Voice, Performance en Mixing.
Afspelen van arpeggio in- of uitschakelen
De volgende drie instellingen zijn beschikbaar voor het in-/uitschakelen van het afspelen van arpeggio's.
De arpeggio alleen afspelen als op de noot wordt gedrukt:
Doorgaan met arpeggio afspelen zelfs als de noot wordt losgelaten:
Het afspelen van de arpeggio in­of uitschakelen als op de noot wordt gedrukt:
Voor de displays met de modusparameter Hold en Trigger raadpleegt u de arpeggioinstellingsdisplay hieronder.
De knoppen gebruiken om arpeggio's in te stellen
Als het lampje ARP FX brandt, kunt u door enkele malen op de knop [SELECTED PART CONTROL] te drukken de knoppen gebruiken om het afspelen van arpeggio's in te stellen. Probeer dit eens uit en luister naar de veranderingen in het geluid. Zie voor meer informatie pagina 46.
Stel de parameter Hold in op 'off' en de modus Trigger op 'gate'.
Stel de parameter Hold in op 'on'.
Stel de modus Trigger in op 'toggle'. De parameter Hold kan worden ingesteld op 'on' of 'off'.
Random SFX
Bepaalde arpeggiotypen beschikken over de functie Random SFX die speciale geluiden activeert (zoals fretruis op een gitaar) als de noot wordt losgelaten. De volgende parameters die van invloed zijn op Random SFX zijn beschikbaar.
Voor het in- of uitschakelen van Random SFX:
Voor het instellen van het volume van het SFX-geluid:
Voor het bepalen of het volume van het SFX-geluid wordt bestuurd met aanslaggevoeligheid:
Voor de displays met Random SFX, Random SFX Velocity Offset en Random SFX Key On Control raadpleegt u de arpeggioinstellingsdisplay hieronder.
Raadpleeg de lijst met arpeggiotypen in de datalijst voor informatie over de arpeggiotypen die gebruikmaken van deze functie.
Parameter Random SFX
Parameter Random SFX Velocity Offset
Parameter Random SFX Key On Control
Arpeggioinstellingsdisplays
Modus Display Pagina
Voice, modus Display Arpeggio Main van
Performance, modus Display Arpeggio Main van
Modus Song/modus Pattern (voor afspelen)
Modus Song Record Display Arpeggio van
Modus Pattern Record Display Arpeggio van
Voice Common Edit
Display Arpeggio Other van Voice Common Edit
Performance Part Edit
Display Arpeggio Other van Performance Part Edit
Display Arpeggio Main van Mixing Part Edit
Display Arpeggio Other van Mixing Part Edit
Song Record
Pattern Record
58
59
112
114
194
194
147
Accentfrase
Accentfrasen bestaan uit sequencedata die deel uitmaken van bepaalde arpeggiotypen en die alleen klinken als u noten speelt met een aanslaggevoeligheid die hoger ligt (sterker is) dan de waarde die is opgegeven voor de parameter Accent Velocity Threshold. Als het moeilijk is om te spelen met de vereiste aanslaggevoeligheid voor het activeren van de accentfrase, moet u de parameter Accent Velocity Threshold instellen op een lagere waarde.
Voor de displays met de parameter Accent Velocity Threshold raadpleegt u de arpeggioinstellingsdisplay hieronder.
Raadpleeg de lijst met arpeggiotypen in de datalijst voor informatie over de arpeggiotypen die gebruikmaken van deze functie.
MOTIF XF Naslaggids
17
Basisstructuur Basisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
Arpeggio Block
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
Arpeggio-afspeeltypen
Voor het afspelen van arpeggio's zijn er vier hoofdtypen, zoals hieronder wordt beschreven.
Arpeggiotypen voor normale voices
Arpeggiotypen (die behoren tot alle categorieën, behalve DrPC en Cntr) die zijn gemaakt voor het gebruik van normale voices hebben de volgende drie afspeeltypen:
Alleen afspelen van gespeelde noten
De arpeggio wordt alleen met behulp van de gespeelde noot en de overeenkomstige octaafnoten afgespeeld.
Afspelen van een geprogrammeerde sequence op basis van de gespeelde noten
Deze arpeggiotypen hebben verschillende sequences, elk voor een bepaald akkoordtype. Zelfs als u slechts één toets indrukt, wordt de arpeggio afgespeeld volgens de geprogrammeerde sequence. Dit betekent dat u mogelijk andere noten hoort dan de noten die u speelt. Als u op een andere noot drukt, wordt de getransponeerde sequence geactiveerd, waarbij de gespeelde noot als grondtoon wordt beschouwd. Als u noten toevoegt aan de noten die u reeds indrukt, wordt de sequence gewijzigd. Een arpeggio met dit afspeeltype heeft '_ES' aan het einde van de naam.
Afspelen van een geprogrammeerde sequence op basis van het gespeelde akkoordtype
Deze arpeggiotypen voor gebruik met normale voices worden afgespeeld volgens het akkoordtype dat wordt bepaald via het vaststellen van de noten die u speelt op het toetsenbord. Een arpeggio met dit afspeeltype heeft '_XS' aan het einde van de naam.
Als de parameter Key Mode is ingesteld op 'sort' of 'sort+direct', wordt dezelfde sequence afgespeeld, ongeacht de volgorde waarin u de noten speelt. Als de parameter Key Mode is ingesteld op 'thru' of 'thru+direct', wordt een andere sequence afgespeeld, afhankelijk van de volgorde waarin u de noten speelt.
Aangezien deze typen zijn geprogrammeerd voor normale voices, is het resultaat bij het gebruik met drumvoices mogelijk niet muzikaal verantwoord.
Arpeggiotypen voor drumvoices (categorie: DrPc)
Deze arpeggiotypen zijn specifiek geprogrammeerd voor gebruik met drumvoices, waardoor u directe toegang hebt tot verschillende ritmepatronen. Er zijn drie afspeeltypen beschikbaar.
Afspelen van een drumpatroon
Wanneer u een willekeurige noot speelt, activeert u hetzelfde ritmepatroon.
Afspelen van een drumpatroon, plus extra afgespeelde noten (toegewezen druminstrumenten)
Wanneer u een willekeurige noot speelt, activeert u hetzelfde ritmepatroon. Door noten toe te voegen aan de noot die al wordt gespeeld, kunt u extra geluiden (toegewezen druminstrumenten) produceren voor het drumpatroon.
Alleen afspelen van gespeelde noten (toegewezen druminstrumenten)
Wanneer u een willekeurige noot speelt, activeert u een ritmepatroon waarbij alleen de gespeelde noten worden afgespeeld (toegewezen druminstrumenten). Houd er rekening mee dat zelfs als u dezelfde noten speelt, het geactiveerde ritmepatroon varieert, afhankelijk van de volgorde waarin de noten worden gespeeld. Hierdoor hebt u toegang tot verschillende ritmepatronen met behulp van dezelfde instrumenten door gewoon de volgorde te wijzigen waarin u de noten speelt als de parameter Key Mode is ingesteld op 'thru' of 'thru+direct'.
De drie hierboven vermelde afspeeltypen worden niet onderscheiden door categorie- of typenaam. U moet de typen daadwerkelijk afspelen en naar het verschil luisteren.
Aangezien deze typen zijn geprogrammeerd voor drumvoices, is het resultaat bij het gebruik met normale voices mogelijk niet muzikaal verantwoord.
Arpeggiotypen met hoofdzakelijk niet-nootevents (categorie: Cntr)
Deze arpeggiotypen zijn geprogrammeerd met hoofdzakelijk besturingswijzigings- en pitchbenddata. Ze worden gebruikt om de toon of toonhoogte van het geluid te wijzigen, maar niet om specifieke noten af te spelen. In feite bevatten sommige typen zelfs helemaal geen nootdata. Als u een type uit deze categorie gebruikt, moet u de parameter Key Mode instellen op 'direct', 'thru+direct' of 'sort+direct'.
U kunt de parameter Key Mode instellen in de display Arpeggio Main van Voice Common Edit (pagina 58), Performance Part Edit (pagina 112) en Mixing Part Edit (pagina 194).
18
MOTIF XF Naslaggids
Arpeggio Block
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
OPMERKING
OPMERKING
Tips voor het afspelen van arpeggio
Arpeggio's afspelen in de modus Voi ce P lay
Probeer de arpeggio's af te spelen die zijn toegewezen aan de vooraf ingestelde voice.
1 Controleer in de modus Voice Play of de knop
[ARPEGGIO ON/OFF] brandt en speel vervolgens een willekeurige noot om het afspelen van arpeggio's te activeren.
2 Probeer verschillende noten en akkoorden op
het toetsenbord uit en luister naar het afspelen van arpeggio's.
Het afspelen van arpeggio's werkt op verschillende manieren, afhankelijk van de volgorde van de noten die u speelt en uiteraard van het geselecteerde arpeggiotype. Probeer de noten stevig te raken en luister naar het effect van de functie Accent Phrase.
3 U kunt verschillende arpeggiotypen
uitproberen door te drukken op de knoppen [SF1] – [SF5].
Als het symbool voor de 1/8-noot niet rechts van ARP1 – ARP5 wordt weergegeven (wat betekent dat het arpeggiotype op 'off' is ingesteld in de desbetreffende display), verandert het arpeggiotype niet, zelfs niet als u op de bijbehorende knop [SF1] ARP1 – [SF5] ARP5 drukt.
4 Gebruik de knoppen om het afspelen van
arpeggio's in te stellen nadat u enkele malen op de knop [SELECTED PART CONTROL] hebt gedrukt (het ARP FX-lampje gaat branden).
Nu u naar de arpeggiotypen hebt geluisterd die aan de vooraf ingestelde voice zijn toegewezen, kunt u een aantal andere beschikbare arpeggiotypen uitproberen.
5 Druk tijdens het afspelen van arpeggio's op de
knop [F4] om de display Arpeggio op te roepen en selecteer vervolgens een arpeggiotype.
Voor de beste resultaten dient u en categorie en subcategorie te selecteren die arpeggiotypen bevatten die het beste bij de momenteel geselecteerde voice passen. Als u een geschikt arpeggiotype vindt, houd dit dan in de displayinstellingen en sla de voice (hieronder) op.
6 Sla de arpeggioinstellingen op als
een gebruikersvoice.
Zie pagina 54 voor gedetailleerde instructies over het opslaan van een voice.
Arpeggio's afspelen/opnemen in de modus Performance
Roep een aantal performances in gebruikersbank 1 – 4 op en speel een aantal arpeggio's af die standaard aan de performances zijn toegewezen. In de modus Performance kunt u vier arpeggiotypen toewijzen aan de vier partijen. Dit betekent dat er maximaal vier arpeggiotypen tegelijkertijd kunnen worden afgespeeld. Speel de performance en maak daarbij volledig gebruik van deze functie.
1 Controleer of de knop [ARPEGGIO ON/OFF]
brandt en speel vervolgens een willekeurige noot om het afspelen van arpeggio's te activeren.
Stap 2 – 4 zijn hetzelfde als in 'Arpeggio's afspelen in de modus Voice' hierboven. Nadat u de arpeggiotypen hebt uitgeprobeerd die aan de performance zijn toegewezen, kunt u een aantal andere beschikbare arpeggiotypen uitproberen.
5 Druk tijdens het afspelen van arpeggio's op de
knop [F4] om de display Arpeggio op te roepen en selecteer vervolgens een arpeggiotype voor elke partij.
Voor de beste resultaten dient u en categorie en subcategorie te selecteren die arpeggiotypen bevatten die het beste bij de voice voor de partij passen. Als u een geschikt arpeggiotype vindt, houd dit dan in de displayinstellingen en sla de performance (hieronder) op.
6 Sla de arpeggioinstellingen op als
een gebruikersperformance.
Zie pagina 101 voor gedetailleerde instructies over het opslaan van een performance.
In de modus Performance Record kunt u uw eigen toetsenbordspel opnemen in een song/patroon. Afgespeelde arpeggio's die u activeert in de modus Performance kunnen eveneens worden opgenomen in de song of het patroon. Zie pagina 98 voor meer informatie over het opnemen van performances.
De arpeggioafspeeldata worden als MIDI-sequencedata opgenomen op de song- of patroontrack. Met het spelen van de noot activeert u alleen het afspelen van de arpeggio. De song- of patroondata activeren het afspelen van de arpeggio niet.
MOTIF XF Naslaggids
19
Basisstructuur Basisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
Arpeggio Block
Arpeggio's afspelen/opnemen in de modus Pattern
Arpeggio's zijn ook nuttig voor het maken van frasen, die kunnen worden gebruikt als de basisbouwstenen voor het maken van een patroon. Maak de gewenste gebruikersfrasen en wijs deze vervolgens toe aan de gewenste track in de display Patch (pagina 170). In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u afgespeelde arpeggio's op een patroontrack kunt opnemen.
1 Selecteer een arpeggiotype in de display
Arpeggio (pagina 178) van de modus Pattern Record.
Als de parameter Arpeggio With Voice Switch is ingesteld op 'on', wordt de geschikte voice voor dit arpeggiotype automatisch geselecteerd.
2 Neem het afspelen van de geselecteerde
arpeggio op de patroontrack op.
Neem verschillende arpeggio's op andere tracks op door stap 1 – 2 te herhalen. Het is verstandig een naam aan de gemaakte frase toe te wijzen in de display Pattern Patch (pagina 170) om deze in de toekomst gemakkelijk terug te kunnen vinden.
3 Maak patroondata door de gemaakte frasen
toe te wijzen aan de sectie in de display Pattern Patch (pagina 170).
U maakt bijvoorbeeld een sectie A voor de intro, een sectie B voor het couplet, een sectie C voor het refrein en een sectie D voor het einde en u hebt de basisbouwstenen voor een oorspronkelijke song.
Uw eigen arpeggiotype maken
U kunt niet alleen de vooraf ingestelde arpeggio's gebruiken, maar u kunt ook uw eigen arpeggiodata maken. De procedure is als volgt:
1 Neem de MIDI-sequencedata op in een song
of patroon.
Er kunnen bij het maken van een arpeggio maximaal vier tracks worden gebruikt. U kunt tot 16 unieke nootnummers opnemen op de arpeggiotrack. Indien u meer dan 16 verschillende nootnummers opneemt in de MIDI-sequencedata, wordt met Convert het aantal noten automatisch teruggebracht tot de limiet. Let daarom goed op dat u niet meer dan 16 verschillende noten opneemt als u een arpeggio maakt.
2 Zet de opgenomen MIDI-sequencedata om
in arpeggiodata.
Gebruik de job 'Put Track to Arpeggio' in de modus Song Job (pagina 164) of de modus Pattern Job (pagina 186). Nadat u de gerelateerde parameters hebt ingesteld, drukt u op de knop [ENTER] om de job uit te voeren.
De gemaakte arpeggiotypen kunnen worden geselecteerd via de gebruikersbank in de display Arpeggio.
4 Maak de patroonketendata door
de afspeelvolgorde van de secties te programmeren.
In een patroonketen rijgt u verschillende patronen aan elkaar om één song te maken. Zie voor meer informatie pagina 171.
5 Zet de gemaakte patroonketen om naar
songdata.
Zie voor meer informatie pagina 174.
MOTIF XF Naslaggids
20

Regelblok

BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
Toonhoogte verhogen
Toonhoogte verlagen
Maximum
Minimum
Regelblok
Dit blok bestaat uit het toetsenbord, de pitchbend- en modulatiewielen, de lintregelaar, knoppen schuifregelaars enz. Het toetsenbord zelf genereert geen geluiden maar genereert/verzendt noot aan/uit-, aanslag- en andere informatie (MIDI-berichten) naar het toongeneratorblok van de synthesizer wanneer u noten speelt. Ook de regelaars genereren/verzenden MIDI-berichten. Het toongeneratorblok van de synthesizer produceert het geluid op basis van de MIDI-berichten die vanaf het toetsenbord en de regelaars worden verzonden.
is ingesteld op de minimumwaarde, zodat het onbedoeld
Keyboard
Het toetsenbord stuurt de noot-aan-/noot-uit-berichten naar het toongeneratorblok (voor geluidsproductie) en het sequencerblok (voor opname). Het toetsenbord wordt tevens gebruikt om het afspelen van arpeggio te starten. U kunt het nootbereik van het toetsenbord wijzigen in octaven met behulp van de knoppen OCTAVE [UP] en [DOWN], de noten transponeren in de display Play (pagina 219) van de modus Utility en in dezelfde display instellen hoe de daadwerkelijke aanslaggevoeligheid wordt gegenereerd op basis van de kracht waarmee u de noten speelt.
gebruiken van effecten voor de huidige voice wordt voorkomen. U kunt verschillende functies toewijzen aan het modulatiewiel in de display Controller Set (pagina 61) van de modus Voice Edit.
Pitchbendwiel
Gebruik het pitchbendwiel om de toonhoogte te verhogen (draai het wiel van u af) of te verlagen (draai het wiel naar u toe) terwijl u het toetsenbord bespeelt. Dit wiel is zelfcentrerend en zal automatisch terugspringen naar de normale toonhoogte wanneer u het loslaat. Probeer het pitchbendwiel uit terwijl u een noot op het toetsenbord indrukt. Elke vooraf ingestelde voice heeft zijn eigen standaardinstelling voor het pitchbendbereik. De instelling Pitch Bend Range van elke voice kan worden gewijzigd in de display Play Mode (pagina 55) van de modus Voice Edit. Vanuit deze display kunt u de functie Pitch Bend tevens omkeren, zodat de toonhoogte wordt verlaagd als u het wiel omhoog beweegt en wordt verhoogd als u het wiel omlaag beweegt. U kunt andere functies dan Pitch Bend toewijzen aan het Pitchbendwiel in de display Controller Set (pagina 61) van de modus Voice Edit.
Modulatiewiel
Hoewel het modulatiewiel met name wordt gebruikt om vibrato toe te voegen aan het geluid, zijn voor veel vooraf ingestelde voices ook andere functies en effecten toegewezen aan dit wiel. Naarmate u het wiel verder omhoog draait, zal het toegepaste effect op het geluid sterker worden. Probeer het modulatiewiel uit met verschillende vooraf ingestelde voices terwijl u het toetsenbord bespeelt. Controleer voordat u begint met spelen of het modulatiewiel
Lintregelaar
De lintregelaar is aanslaggevoelig en wordt bediend door uw vinger zijwaarts over het oppervlak te laten gaan. Er zijn verschillende functies aan elke vooraf ingestelde voice toegewezen. Probeer de lintregelaar uit met verschillende vooraf ingestelde voices terwijl u het toetsenbord bespeelt. U kunt verschillende functies toewijzen aan de lintregelaar in de display Controller Set (pagina 61) van de modus Voice Edit. U kunt ook bepalen of de waarde voor Ribbon Controller terugkeert naar het midden of op het punt blijft waar u uw vinger hebt losgelaten in de display General Other (pagina 57) van de modus Voice Common Edit.
Toewijsbare functieknoppen
Volgens de XA Control-instellingen (Expanded Articulation) in de display Oscillator (pagina 69) van de modus Voice Element Edit kunt u het specifieke element van de huidige voice oproepen door op elk van deze knoppen te drukken tijdens het toetsenbordspel. U kunt selecteren hoe de status aan/uit van deze knoppen moet worden omgewisseld met de parameters Assignable Function 1 Mode en Assignable Function 2 Mode in de display General Other (pagina 57) van de modus Voice Common Edit. Bovendien kunt u verschillende functies (anders dan de functies voor het oproepen van specifieke elementen) toewijzen aan deze knoppen.
MOTIF XF Naslaggids
21

Effectblok

Basisstructuur Basisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
OPMERKING
OPMERKING
Zie pagina 46 (modus Voice), pagina 94 (modus
Knoppen en schuiven
Met deze acht knoppen kunt u verschillende aspecten van de voice in realtime aanpassen, terwijl u speelt. Met de acht schuifregelaars kunt u het volume van de voice-elementen, performancepartijen en mixpartijen aanpassen.
Performance) en pagina 138 (modus Song/Pattern) voor meer informatie over het gebruik van de knoppen en schuifregelaars in de respectieve modi.
Effectblok
Dit blok past effecten toe op de uitgang van het toongeneratorblok en het audio-ingangsblok, waarbij het geluid wordt verwerkt en verbeterd. Via effecten kunt u het geluid van de gemaakte voice naar wens aanpassen.
Effectstructuur
Systeemeffecten - reverb en chorus
Systeemeffecten worden toegepast op het totaalgeluid (een voice, een complete performance, een song, enz. Bij het gebruik van systeemeffecten wordt het geluid van elke partij verzonden naar het effect in overeenstemming met het Effect Send-niveau voor elke partij. Het verwerkte geluid (dit wordt 'nat' genoemd) wordt naar de mixer teruggestuurd op basis van het retourniveau en uitgevoerd nadat het is gemixt met het onverwerkte 'droge' geluid. Hierdoor kunt u een optimale balans realiseren tussen het effectgeluid en het oorspronkelijke geluid van de partijen.
Insertion-effect
Insertion-effecten kunnen op elke partij afzonderlijk worden toegepast. Ze worden hoofdzakelijk gebruikt om een enkele partij direct te verwerken. U past de diepte van het effect aan door de dry/wet (droog/nat)-balans in te stellen. Aangezien een Insertion-effect maar op één specifieke partij kan worden toegepast, gebruikt u dit effect het best voor geluiden die u drastisch wilt veranderen of voor geluiden die een effect gebruiken dat niet is bedoeld voor andere geluiden. U kunt de balans ook zo instellen dat alleen het effectgeluid hoorbaar is. Hiervoor stelt u Wet (nat-niveau) in op 100%. Deze synthesizer biedt acht sets Insertion-effecten (één set heeft A- en B-eenheden). Deze effecten kunnen worden toegepast op alle partijen van de performance en op maximaal acht partijen van de song/het patroon. Een ander belangrijk Insertion-effect is de Vocoder, die slechts op één partij kan worden toegepast.
Master Effect
Dit blok past effecten toe op het uiteindelijke stereo uitgangssignaal van het totaalgeluid.
Element-EQ
De element-EQ wordt toegepast op elk element van de normale voice en elke toets van de drumvoice. U kunt uit zes typen vormen kiezen, zoals shelving of parametrisch.
Part EQ
Deze 3-bands parametrische EQ wordt toegepast op elke partij van de performance/songmix/patroonmix. De hoge band en de lage band zijn van het shelvingtype. De middenband is van het parametrische type.
Master EQ
De Master-EQ wordt toegepast op het uiteindelijke totaalgeluid (na de toepassing van effecten) van het instrument. In deze EQ worden alle vijf banden ingesteld op parametrisch, maar de hoge en lage band kunnen ook worden ingesteld op shelving.
Met het type Parametrisch (een Equalizer-vorm) kunt u het signaal verzwakken/versterken bij de opgegeven frequentie-instelling. Met het type Shelving (een andere Equalizer-vorm) kunt u het signaal verzwakken/versterken bij frequenties boven of onder de opgegeven frequentie.
In de modus Voice kan het effect Vocoder op elk van de voices worden toegepast. In de modus Mixing (Song/ Pattern) en Performance kan het effect Vocoder alleen op partij 1 worden toegepast. Het effect Vocoder werkt zelfs niet als u de voice (waarop Vocoder in de modus Voice is toegepast) aan de andere partijen (partij 2 of hoger) toewijst.
22
MOTIF XF Naslaggids
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
Effectaansluitingen in elke modus
Voice
Element of drumtoets
Element-EQ
Element 1 – 8
Drumtoets C0 – C6
AD-partij (ingesteld in
de modus Utility)
Insertion A
Insertion B
Zendniveau
Retourniveau
Reverb
Chorus To Reverb
Chorus
Master-effect
Master-EQ
OPMERKING
1
2
3
4
Performance
Part
Part EQ
Part 1 – 4
AD Part
Voice
Insertion A/B
Zend-
niveau
Retour­niveau
Reverb
Chorus To Reverb
Chorus
Master-effect
Master-EQ
In de modus Voice
Effectblok
1
2
3
1 Hiermee stelt u de Element EQ-parameters
in die worden toegepast op elk element (van een normale voice) en elke toets (van een drumvoice).
De Element EQ-parameters kunnen worden ingesteld in de display EQ (pagina 83 en 90) van de modus Voi ce Edit.
2 Hiermee bepaalt u het Insertion-effect (A of B)
dat wordt toegepast op elk element (of op een toets, als er een drumvoice geselecteerd is).
Het Insertion-effect kan ook worden genegeerd. Dit kan worden ingesteld in de display Connect (pagina 64) van de display Voice Common Edit of de display Oscillator (pagina 69) van Voice Element Edit (of Key Edit).
De twee displaytypen zijn aan elkaar gekoppeld en hebben dezelfde instellingen, alleen in andere indelingen.
3 Hiermee bepaalt u Insertion A/B-aansluiting,
uit de volgende vier typen: parallel, A F B, B F A, en Vocoder.
Dit blok selecteert ook de effecttypen van respectievelijk Insertion A en B en stelt de bijbehorende parameters in.
56
4
Deze kunnen worden ingesteld in de display Connect (pagina 64) en de display Insertion A/B (pagina 66) van Voice Common Edit.
4 Hiermee bepaalt u het zendniveau/retourniveau
naar/van Reverb/Chorus en het signaalniveau dat wordt verzonden van Chorus naar Reverb.
Dit blok selecteert ook de effecttypen van respectievelijk Reverb en Chorus en stelt de bijbehorende parameters in. Deze kunnen worden ingesteld in de display Connect (pagina 64) en de display Reverb/de display Chorus (pagina 66) van Voice Common Edit.
5 Hiermee selecteert u het type Master Effect en
stelt de effectparameters in de display Master Effect (pagina 224) van de modus Utility in.
6 Hiermee stelt u de Master EQ-parameters in de
display Master EQ (pagina 224) van de modus Utility in.
In de modus Performance
MOTIF XF Naslaggids
23
Effectblok
Basisstructuur Basisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
OPMERKING
1
2
3
45
Mengen
Part
Part EQ
Partij 1 – 16
AD Part
Voice
Insertion A/B
Zend-
niveau
Retour­niveau
Reverb
Chorus To Reverb
Chorus
Master-effect
Master-EQ
OPMERKING
1 Hiermee stelt u de Part EQ-parameters in die
worden toegepast op elke partij in de display EQ (pagina 103) van Performance Part Edit.
2 Hiermee bepaalt u het zendniveau/retourniveau
naar/van Reverb/Chorus en het signaalniveau dat wordt verzonden van Chorus naar Reverb.
Dit blok selecteert de effecttypen van respectievelijk Reverb en Chorus en stelt de bijbehorende parameters in. Deze kunnen worden ingesteld in de display Connect (pagina 107) en de display Reverb/de display Chorus (pagina 108) van Performance Common Edit.
Mixing, modus
3 Hiermee selecteert u het type Master Effect en
stelt u de effectparameters in de display Master Effect (pagina 104) van Performance Common Edit in.
4 Hiermee stelt u de Master EQ-parameters
in de display Master EQ (pagina 105) van Performance Common Edit in.
De effectinstellingen van 13 in de modus Voice, zoals toegelicht op pagina 23 zijn ook beschikbaar in de modus Performance.
1 Hiermee stelt u de Part EQ-parameters in die
worden toegepast op elke partij in de display EQ (pagina 195) van Mixing Part Edit.
2 Hiermee selecteert u de acht partijen waarop
het Insertion-effect wordt toegepast, uitPart1– 16 en de AD Part.
Dit kan worden ingesteld in de display Insertion Effect Switch (pagina 193) van Mixing Edit.
3 Hiermee bepaalt u het zendniveau/retourniveau
naar/van Reverb/Chorus en het signaalniveau dat wordt verzonden van Chorus naar Reverb.
Dit blok selecteert de effecttypen van respectievelijk Reverb en Chorus en stelt de bijbehorende parameters in. Deze kunnen worden ingesteld in de display Connect (pagina 193) en de display Reverb/de display Chorus (pagina 193) van Mixing Common Edit.
4
Hiermee selecteert u het type Master Effect en stelt u de effectparameters in de display Master Effect (pagina 193) van Mixing Common Edit in.
5 Hiermee stelt u de Master EQ-parameters in
de display Master EQ (pagina 193) van Mixing Common Edit in.
24
MOTIF XF Naslaggids
De effectinstellingen van 13 in de modus Voice, zoals toegelicht op pagina 23, zijn beschikbaar voor maximaal acht partijen waarvoor het Insertion-effect is ingeschakeld.
Effectcategorie en -type
In deze sectie worden de effectcategorieën en hun typen beschreven. De hieronder vermelde lijst met effecttypen bevat de volgende kolommen voor elke categorie: Rev (Reverb), Cho (Chorus), Ins (Insertion) en Mas (Master Effect). Een vinkje in deze kolommen geeft aan dat het effecttype beschikbaar is voor het desbetreffende blok. Effecttypen met een vinkje kunnen met de paneelregelaars worden geselecteerd.
Reverb
Reverb, ook wel 'reverberation' of nagalm genoemd, verwijst naar de geluidsenergie in een kamer of afgesloten ruimte nadat het oorspronkelijke geluid is gestopt. Reverb is vergelijkbaar met echo, maar verschilt hier toch ook van en vormt het indirecte, verstrooide geluid van reflecties via de muren en het plafond die het directe geluid vergezellen. De karakteristieken van dit indirecte geluid zijn afhankelijk van de grootte van de kamer of ruimte en de materialen en bekledingen in die ruimte.
Effecttype Rev Cho Ins Beschrijving
REV-X HALL ––
R3 HALL ––
SPX HALL 
Reverb die de akoestiek van een concertzaal emuleert met behulp van de REV-X­technologie.
Reverb die de akoestiek van een concertzaal emuleert met behulp van het algoritme afgeleid van de Yamaha ProR3.
Reverb die de akoestiek van een concertzaal emuleert, afgeleid van de Yamaha SPX1000.
Effectblok
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
Effecttype Rev Cho Ins Beschrijving
REV-X ROOM ––
R3 ROOM ––
SPX ROOM 
R3 PLATE ––
SPX STAGE 
SPACE SIMULATOR
Delay
Een effect (of apparaat) dat een geluidssignaal vertraagt om ruimtelijke of ritmische effecten te genereren.
Effecttype Rev Ins Mas Beschrijving
CROSS DELAY  –
TEMPO CROSS DELAY
TEMPO DELAY MONO
TEMPO DELAY STEREO
CONTROL DELAY
DELAY LR  –
DELAY LCR  –
DELAY LR (Stereo)
Chorus
Afhankelijk van het specifieke chorustype en de parameters kan dit een voice 'voller' laten klinken, alsof verscheidene identieke instrumenten tegelijk hetzelfde spelen, of kan het een voice meer warmte en diepte geven.
Effecttype Cho Ins Beschrijving
G CHORUS 
2 MODULATOR 
SPX CHORUS 
––
 –
 –
 –

Een choruseffect dat een rijkere en complexere modulatie voortbrengt dan normale chorus.
Een choruseffect dat bestaat uit toonhoogte- en amplitudemodulatie.
Een effect dat een driefasige LFO gebruikt om modulatie en ruimtelijkheid aan het geluid toe te voegen.
Reverb die de akoestiek van een kamer emuleert met behulp van REV-X­technologie.
Reverb die de akoestiek van een kamer emuleert met behulp van het algoritme afgeleid van de Yamaha ProR3.
Reverb die de akoestiek van een kamer emuleert, afgeleid van de Yamaha SPX1000.
Reverb die een metalen plaat emuleert met behulp van het algoritme afgeleid van de Yamaha ProR3.
Reverb die geschikt is voor solo-instrumenten, afgeleid van de Yamaha SPX1000.
Reverb waarmee u de grootte van de ruimte kunt instellen door breedte, hoogte en diepte op te geven.
De feedback van de twee vertraagde geluiden wordt gekruist.
Kruislingse vertraging gesynchroniseerd met het tempo van song/patroon/ arpeggio.
Mono-vertraging gesynchroniseerd met het tempo van song/patroon/ arpeggio.
Stereovertraging gesynchroniseerd met het tempo van song/patroon/ arpeggio.
Vertraging met vertragingstijd regelbaar in realtime.
Produceert twee vertraagde geluiden: L en R.
Produceert drie vertraagde geluiden: L, R en C (midden).
Produceert twee vertraagde geluiden in stereo: L en R.
Effecttype Cho Ins Beschrijving
SYMPHONIC 
ENSEMBLE DETUNE

Een multifaseversie van SPX CHORUS-modulatie.
Choruseffect zonder modulatie, geproduceerd door het toevoegen van een geluid met kleine toonhoogteverschuiving.
Flanger
Dit effect genereert een kolkend, metalig geluid.
Effecttype Cho Ins Beschrijving
VCM FLANGER 
CLASSIC FLANGER
TEMPO FLANGER
DYNAMIC FLANGER


Een flanger met de VCM-technologie die een analoog geluid voortbrengt.
Conventioneel flangertype.
Flanger met temposynchronisatie.
Dynamisch bestuurde flanger.
Phaser
Moduleert de fase cyclisch om modulatie toe te voegen aan het geluid.
Effecttype Cho Ins Beschrijving
VCM PHASER MONO
VCM PHASER STEREO
TEMPO PHASER
DYNAMIC PHASER



Een mono-phaser met de VCM­technologie die een analoog geluid voortbrengt.
Een stereo-phaser met de VCM­technologie die een analoog geluid voortbrengt.
Phaser met temposynchronisatie.
Dynamisch bestuurde faseverschuiver.
Tremolo en Rotary
Het tremolo-effect moduleert het volume cyclisch. Het Rotary Speaker-effect simuleert het karakteristieke vibrato-effect van een draaiende luidspreker.
Effecttype Ins Beschrijving
AUTO PAN
TREMOLO
ROTARY SPEAKER
Een effect dat het geluid cyclisch beweegt tussen links en rechts en voor en achter.
Een effect dat het volume cyclisch moduleert.
Simulatie van een draaiende luidspreker.
Distortion
Dit effecttype kan hoofdzakelijk worden gebruikt voor gitaarpartijen, waarbij harde vervorming wordt toegevoegd aan het geluid.
Effecttype Ins Mas Beschrijving
AMP SIMULATOR 1
AMP SIMULATOR 2
COMP DISTORTION
COMP DISTORTION DELAY

Simulatie van een gitaarversterker.
Simulatie van een gitaarversterker.
Aangezien een compressor deel uitmaakt van de eerste fase, kan gelijkmatige vervorming worden gegenereerd, ongeacht de variaties van het ingangsniveau.
Compressor, vervorming en vertraging zijn in serie geschakeld.
MOTIF XF Naslaggids
25
Basisstructuur Basisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
Effectblok
Compressor
Een compressor is een effect dat gewoonlijk wordt gebruikt om de dynamiek (zacht/hard geluid) van een audiosignaal te begrenzen en te comprimeren. Als het met versterking wordt gebruikt om het totale niveau op te krikken, zorgt dit voor een krachtiger, consistenter hoogniveaugeluid. Compressie kan worden gebruikt om de sustain van een elektrische gitaar te vergroten, het volume van een zangpartij te egaliseren of een drumkit of ritmepatroon meer naar voren te halen in de mix.
Effecttype Ins Mas Beschrijving
VCM COMPRESSOR 376
CLASSIC COMPRESSOR
MULTI BAND COMP
Een compressor met VCM-
technology.
Conventioneel compressortype.
Driebandscompressor.
Wah
Dit effect moduleert de helderheid van de klank cyclisch (afsnijfrequentie van een filter). Auto Wah moduleert de klank via LFO, Touch Wah via volume (noot-aan-aanslagsnelheid) en Pedal Wah via pedaalbesturing.
Effecttype Ins Beschrijving
VCM AUTO WAH Moduleert de toon via de LFO.
VCM TOUCH WAH Moduleert de toon via het volume
VCM PEDAL WAH Moduleert de toon via
(noot-aan-aanslagsnelheid).
pedaalbesturing. Wijs voor het beste resultaat de parameter Pedal Control van dit effecttype toe aan de voetregelaar in de display Controller Set en gebruik vervolgens de voetregelaar om dit effect in realtime te regelen.
Lo-Fi
Dit effect vermindert met opzet de geluidskwaliteit van het ingangssignaal via meerdere methoden, zoals het verlagen van de samplefrequentie.
Effecttype Ins Mas Beschrijving
LO-FI Vermindert de geluidskwaliteit van
NOISY Voegt ruis toe aan het actuele
DIGITAL TURNTABLE
Simuleert de ruisgeluiden van
het ingangssignaal om een lo-fi geluid te verkrijgen.
geluid.
een analoge opname.
Tech
Dit effect verandert de klankkleur radicaal met behulp van een filter en modulatie.
Effecttype Ins Mas Beschrijving
ISOLATOR Regelt het niveau van een
SLICE Segmenteert de AEG van
TECH MODULATION
Voegt een uniek gevoel van
opgegeven frequentieband van het ingangssignaal.
het voicegeluid.
modulatie toe, vergelijkbaar met ringmodulatie.
Vocoder
Het Vocoder-effect maakt deel uit van geen enkele categorie. Wanneer u dit effect wilt gebruiken, stelt u de parameter INSERTION CONNECT in de display Effect Connect (pagina 66) in op 'ins L'.
Effecttype Ins Beschrijving
VOCODER Dit effect ontleent eigenschappen aan het
microfoongeluid en past deze toe op de voice die via het toetsenbord wordt bespeeld. Hiermee wordt een karakteristiek 'robotvoice'-effect bereikt dat wordt gegenereerd als u het toetsenbord bespeelt en tegelijkertijd in de microfoon zingt of spreekt.
Misc
Deze categorie bevat de overige effecttypen.
Effecttype Cho Ins Beschrijving
VCM EQ 501 Analoge vijfbands parametrische
PITCH CHANGE
EARLY REFLECTION
HARMONIC ENHANCER
TALKING MODULATOR
DAMPER RESONANCE
Verandert de toonhoogte van het
Dit effect isoleert alleen de ER-
Voegt nieuwe harmonischen aan
Voegt een stemgeluid aan het
Simuleert de resonantie die zich
EQ met VCM-technologie.
ingangssignaal.
componenten (Early Reflection) van de reverb.
het ingangssignaal toe om het geluid uit te laten springen.
ingangssignaal toe.
voordoet als u het demperpedaal van de piano indrukt.
VCM (Virtual Circuitry Modeling)
VCM is een technologie waarmee de elementen op natuurlijke wijze worden gemodelleerd in analoge circuits (zoals weerstanden en condensatoren). Effecttypen die gebruikmaken van de VCM-technologie produceren de unieke en warme eigenschappen van analoge verwerkingsapparatuur.
Effecttype Ins Mas Beschrijving
RING MODULATOR
DYNAMIC RING MODULATOR
DYNAMIC FILTER
AUTO SYNTH Zet het ingangssignaal om in een
MOTIF XF Naslaggids
26
Een effect dat de toonhoogte wijzigt
door amplitudemodulatie toe te passen op de ingangsfrequentie.
Dynamisch bestuurde
ringmodulator.
Dynamisch bestuurd filter.
synthesizergeluid.
VCM Compressor 376
Dit effect emuleert de eigenschappen van analoge compressors die veelvuldig worden gebruikt als standaardeffecten in opnamestudio's. Het produceert een dik, stevig geluid, dat geschikt is voor drum- en basgeluid.
VCM Equalizer 501
Dit effect emuleert de eigenschappen van analoge equalizers die in de jaren ’70 werden gebruikt. Het produceert een warm en kwalitatief hoogwaardig flangereffect.
Effectblok
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
Standaardinstellingen kunnen hier worden geselecteerd.
OPMERKING
VCM Flanger
Deze effecten emuleren de eigenschappen van analoge flangers die in de jaren ’70 werden gebruikt. Ze produceren een warm en kwalitatief hoogwaardig flangereffect.
VCM Phaser Mono, VCM Phaser Stereo
Dit effect emuleert de eigenschappen van analoge phasers die in de jaren '70 werden gebruikt. Het produceert een warm en kwalitatief hoogwaardig phasereffect.
VCM Auto Wah, VCM Touch Wah, VCM Pedal Wah
Deze effecten emuleren de eigenschappen van analoge Wah die in de jaren '70 werd gebruikt. Ze produceren een warm en kwalitatief hoogwaardig wah-wah-effect.
REV-X
REV-X is een door Yamaha ontwikkeld reverb-algoritme. Dit effect zorgt voor een dichte, rijkelijk weergalmende geluidskwaliteit, met vloeiende verzwakking, spreiding en diepte, die samenwerken om het oorspronkelijke geluid te verrijken. De MOTIF XF biedt de volgende twee typen REV-X-effecten: REV-X Hall en REV-X Roo m.
Effectparameters
Elk effecttype heeft parameters die bepalen hoe het effect op het geluid wordt toegepast. Met behulp van deze parameters kunnen verschillende geluiden worden geproduceerd op basis van één effecttype. Zie verderop voor meer informatie over effectparameters.
Standaardinstellingen voor effectparameters
Het instrument wordt geleverd met standaardparameter­instellingen voor elk effecttype, die zijn opgenomen in
sjablonen en kunnen worden geselecteerd via de selectiedisplay Effect Type. Om het gewenste effectgeluid te verkrijgen, selecteert u eerst een standaardinstelling (preset) dicht bij het geluid dat u wilt bereiken. Vervolgens brengt u de nodige wijzigingen aan in de parameters.
Effectparameters
Sommige van de onderstaande parameters kunnen voorkomen in verschillende effecttypen met dezelfde naam, maar hebben in feite andere functies afhankelijk van het specifieke effecttype. Voor de desbetreffende parameters worden twee of drie beschrijvingen opgegeven.
Parameternaam Beschrijvingen
AEG Phase Verschuift de fase van de AEG.
AM Depth Hiermee bepaalt u de diepte van de amplitudemodulatie.
AM Inverse R Hiermee bepaalt u de fase van de amplitudemodulatie voor
AM Speed Hiermee bepaalt u de snelheid van de amplitudemodulatie.
AM Wave Hiermee selecteert u het golftype voor het moduleren van de
AMP Type Hiermee selecteert u het type versterker dat u wilt simuleren.
Analog Feel Voegt de karakteristieken van een analoge flanger aan het
Attack Hiermee wordt de hoeveelheid tijd bepaald die verstrijkt tussen
Attack Offset Hiermee wordt de hoeveelheid tijd bepaald die verstrijkt tussen
Attacktijd Hiermee bepaalt u de attacktijd van de envelopevolger.
Bit Assign Hiermee bepaalt u de manier waarop de woordlengte wordt
*1
Hiermee bepaalt u de minimumwaarde van het wah-filter.
Bottom
BPF1–10 Gain Hiermee bepaalt u elke uitgangsversterking van BPF's 1 – 10 van
Click Density Hiermee bepaalt u de frequentie waarmee het klikgeluid
Click Level Hiermee bepaalt u het klikniveau.
*2
Color
Common Release Dit is een parameter van 'Multi Band Comp'. Deze parameter
Compress Hiermee bepaalt u het minimale ingangsniveau voor het
Control Type Dit is een parameter van 'Control Delay'. Wanneer deze
Damper Control Als de met halfdemper compatibele FC3-voetschakelaar wordt
Decay Hiermee bepaalt u hoe het reverb-geluid wegsterft.
Delay Level C Hiermee bepaalt u het niveau van het vertraagde geluid voor het
Delay Mix Hiermee bepaalt u het niveau van het wegstervende mixgeluid
Delay Offset Hiermee bepaalt u de offsetwaarde van de vertragingsmodulatie.
Delay Time Hiermee bepaalt u de vertraging van het geluid in nootwaarde of
Delay Time C, L, R Hier mee bepaalt u de vertragingstijd voor elk kanaal: midden,
Delay Time L>R Hiermee bepaalt u de hoeveelheid tijd tussen het moment dat het
Delay Time Ofst R Hiermee bepaalt u de vertragingstijd voor het R-kanaal als offset.
Delay Time R>L Hiermee bepaalt u de hoeveelheid tijd tussen het moment dat het
Delay Transition Rate
Density Hiermee bepaalt u de dichtheid van de nagalm of reflecties.
Depth Wanneer 'Space Simulator' is geselecteerd, wordt met deze
Detune Hiermee bepaalt u de mate van de toonhoogteontstemming.
Apparaat Hiermee selecteer t u het apparaat voor het wijzigen van de
Diffusion Hiermee bepaalt u de spreiding van het geselecteerde effect.
Direction (richting) Hiermee bepaalt u de richting van de modulatie die wordt
Divide Freq High Hiermee bepaalt u de hoge frequentie voor het in drie banden
Divide Freq Low Hiermee bepaalt u de lage frequentie voor het in drie banden
het R-kanaal.
amplitude.
geluid toe.
het spelen van een toets en het begin van het compressoreffect.
het spelen van een toets en het begin van het wah-effect.
toegepast op het geluid.
het Vocoder-effect.
weerklinkt.
Hiermee bepaalt u de vaste-fasemodulatie.
bepaalt de hoeveelheid tijd die verstrijkt tussen het loslaten van een noot en het einde van het effect.
toepassen van het compressoreffect.
parameter is ingesteld op 'Normal', wordt het vertragingseffect altijd op het geluid toegepast. Wanneer deze parameter is ingesteld op 'Scratch', wordt het vertragingseffect niet toegepast als zowel Delay Time als Delay Time Offset is ingesteld op '0'.
aangesloten op de SUSTAIN-aansluiting, wordt de parameter Damper Control bestuurd met de FC3 over een bereik van 0 – 127, waardoor gedeeltelijke dempereffecten mogelijk zijn, zoals op een echte vleugel.
middenkanaal.
wanneer meerdere effecten worden toegepast.
absolute tijd.
links en rechts.
geluid wordt ingevoerd vanaf het L-kanaal en het moment dat het geluid wordt uitgevoerd naar het R-kanaal.
geluid wordt ingevoerd via het R-kanaal en het moment dat het geluid wordt uitgevoerd naar het L-kanaal.
Hiermee bepaalt u de snelheid waarmee de vertragingstijd wordt gewijzigd van de huidige waarde in de opgegeven nieuwe waarde.
parameter de diepte bepaald van de gesimuleerde kamer.
Als 'VCM Flanger' is geselecteerd, bepaalt deze parameter de amplitude van de LFO-golf die de cyclische verandering van de vertragingsmodulatie regelt.
Als 'Phaser Type' is geselecteerd, bepaalt deze parameter de amplitude van de LFO-golf die de cyclische verandering van de fasemodulatie regelt.
manier waarop het geluid wordt vervormd.
geregeld door de envelopevolger.
verdelen van het complete geluid.
verdelen van het complete geluid.
MOTIF XF Naslaggids
27
Basisstructuur Basisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
Effectblok
Parameternaam Beschrijvingen
Divide Min Level Hiermee bepaalt u het minimumniveau van de segmenten die
Divide Type Hiermee bepaalt u de manier waarop het geluid (de golf) wordt
Drive Als een van de effecten voor vervorming, ruis of slice is
Drive Horn Hiermee bepaalt u de diepte van de modulatie die wordt
Drive Rotor Hiermee bepaalt u de diepte van de modulatie die wordt
Dry Level Hiermee bepaalt u het niveau aan droog geluid (waarop het
Dry LPF Cutoff Frequency
Dry Mix Level Hiermee bepaalt u het niveau aan droog geluid (waarop het
Dry Send to Noise Hiermee bepaalt u het niveau van het droge signaal dat naar het
Dry/Wet Balance Hiermee bepaalt u de verhouding tussen het droge geluid en het
Dyna Level Offset Hiermee bepaalt u de offsetwaarde die wordt to egevoegd aan de
Dyna Threshold Level
Edge Hiermee stelt u de curve in die bepaalt hoe het geluid wordt
Emphasis Hiermee bepaalt u de verandering van de karakteristieken bij
EQ Frequency Hiermee bepaalt u de middenfrequentie voor elke EQ-band.
EQ Gain Hiermee bepaalt u de niveauversterking van de EQ-
EQ High Frequency
EQ High Gain Hiermee bepaalt u de mate van versterking of verzwakking die
EQ Low Frequency
EQ Low Gain Hiermee bepaalt u de mate van versterking of verzwakking die
EQ Mid Frequency Hiermee bepaalt u de middenfrequentie van de middelste EQ-
EQ Mid Gain Hiermee bepaalt u de mate van versterking of verzwakking die
EQ Mid Width Hiermee bepaalt u de breedte van de middelste EQ-band.
EQ Width Hiermee bepaalt u de breedte van de EQ-band.
ER/Rev Balance Hiermee bepaalt u de niveaubalans van het Early Reflection- en
F/R Depth Deze parameter voor 'Auto Pan' (beschikbaar wanneer PAN
FB Hi Damp Ofst R Hiermee bepaalt u de mate van wegsterven bij hoge frequenties
FB Level Ofst R Hiermee bepaalt u het feedbackniveau voor het R-kanaal als
Feedback Hiermee bepaalt u het niveau van het geluidssignaal dat van het
Feedback High Damp
Feedback Level Als een van de effecten voor reverb of eerste reflectie is
Feedback Level 1, 2 Hiermee bepaalt u het feedba ckniveau van het vertraagde geluid
Feedback Time Hiermee bepaalt u de vertragingstijd van de feedback.
Feedback Time 1, 2, L, R
Filter Type Als 'Lo-Fi' is geselecteerd, wordt met deze parameter het type
Fine 1, 2 Hiermee bepaalt u nauwkeurig de toonhoogte voor de eerste
Formant Offset Met deze parameter van Vocoder wordt de offsetwaarde
Formant Shift Met deze parameter van Vocoder wordt de afsnijfrequentie van
worden geëxtraheerd via het Slice-effect.
gesegmenteerd op basis van de nootlengte.
geselecteerd, bepaalt deze parameter de mate waarin het geluid wordt vervormd.
Als een van de diverse effecten is geselecteerd, bepaalt deze parameter de mate waarin de verbeteraar of spraakmodulator wordt toegepast.
gegenereerd door het draaien van de hoorn.
gegenereerd door het draaien van de rotor.
effect niet wordt toegepast).
Hiermee bepaalt u de afsnijfrequentie van het laagdoorlaatfilter dat op het droge geluid wordt toegepast.
effect niet wordt toegepast).
ruiseffect wordt gezonden.
effectgeluid.
uitvoer van de envelopevolger.
Hiermee bepaalt u het minimum niveau waarop de envelopevolger begint.
vervormd.
hoge frequenties.
middenfrequentie voor elke band.
Hiermee bepaalt u de middenfrequentie van de hoge EQ-band die wordt verzwakt of versterkt.
wordt gebruikt voor de hoge EQ-band.
Hiermee bepaalt u de middenfrequentie van de lage EQ-band die wordt verzwakt of versterkt.
wordt gebruikt voor de lage EQ-band.
band die wordt verzwakt of versterkt.
wordt gebruikt voor de middelste EQ-band.
reverb-geluid.
Direction is ingesteld op 'L turn' en 'R turn') bepaalt de diepte van de F/R-pan (vooraan/achteraan) .
voor het R-kanaal als offset.
offset.
effectblok wordt uitgevoerd en naar zijn eige n ingang wordt geretourneerd.
Hiermee bepaalt u hoe de hoge frequenties van het feedbackgeluid wegsterven.
geselecteerd, bepaalt deze parameter het feedbackniveau van de initiële vertraging.
Als een van de effecten voor vertraging, chorus, flanger, comp distortion delay of TEC is geselecteerd, bepaalt deze parameter het feedbackniveau dat na vertraging wordt uitgevoerd en naar de ingang wordt geretourneerd.
Als 'Tempo Phaser' of 'Dynamic Phaser' is geselecteerd, bepaalt deze parameter het feedbackniveau dat vanaf de phaser wordt uitgevoerd en naar de ingang wordt geretourneerd.
in de eerste reeks en tweede reeks.
Hiermee bepaalt u de vertragingstijd van feedback 1, 2, L en R.
klankkleur geselecteerd.
Als 'Dynamic Filter' is geselecteerd, wordt met deze parameter het type filter bepaald.
reeks en tweede reeks.
toegevoegd aan de afsnijfrequentie van BPF voor de Inst-ingang.
BPF voor Inst-ingang verschoven.
Param eterna am Beschrijvingen
Gate Switch Als dit is ingesteld op 'off', wordt de uitvoer van het
Gate Time (gatetijd)
Hoogte Hiermee bepaalt u de hoogte van de gesimuleerde kamer.
Hi Resonance Hiermee past u de resonantie van de hoge frequenties aan.
High Attack Hiermee bepaalt u de hoeveelheid tijd tussen het moment
High Gain Hier mee bepaalt u de uitgangsversterking voor de hoge
High Level Hiermee bepaalt u het niveau van de hoge frequenties.
High Mute Hiermee schakelt u de Mute-status (dempen) van de hoge
High Ratio Als 'REV-X Hall' of 'REV-X Room' is geselecteerd, bepaalt deze
High Threshold Hiermee bepaalt u het minimale ingangsniveau voor het
Horn Speed Fast Hiermee bepaalt u de snelheid van de hoorn wanneer de
Horn Speed Slow Hiermee bepaalt u de snelheid van de hoorn wanneer de
HPF Freq Hiermee bepaalt u de afsnijfrequentie voor het hoogdoorlaatfilter
HPF Output Level Hiermee bepaalt u in welke mate de uitvoer van het
Initial Delay Hiermee bepaalt u de hoeveelheid tijd die verstrijkt tussen het
Initial Delay 1, 2 Hiermee bepaalt u de vertragingstijd tot de eerste reflectie voor
Initial Delay Lch, Rch
Ingangsniveau Hiermee bepaalt u het ingangsniveau van het signaal waarop de
Input Mode Hiermee selecteert u mono- of stereoconfiguratie voor het
Ingangsselectie Hiermee selecteert u een ingangskanaal.
Inst Input Level Hiermee bepaalt u het niveau van het instrumentgeluid waarop
L/R Depth Hiermee bepaalt u de diepte van het L/R-paneffect.
L/R Diffusion Hiermee bepaalt u de spreiding van het geluid.
Lag Hiermee bepaalt u de extra tijdsvertraging die op het vertraagde
LFO Depth Als 'SPX Chorus', 'Symphonic', 'Classic Flanger' of 'Ring
LFO Phase Difference
LFO Phase Reset Hiermee bepaalt u hoe de initiële fase van de LFO wordt gereset.
LFO Speed Als choruseffecten, flangereffecten, tremolo of ringmodulator zijn
LFO Wave Als flangereffecten of ringmodulator zijn geselecteerd, selecteert
Liveness Hiermee bepaalt u de wegsterfkarakteristieken van Early
Low Attack Hiermee bepaalt u de hoeveelheid tijd tussen het moment
Low Gain Hiermee bepaalt u de uitgangsversterking voor de lage
Low Level Hiermee bepaalt u het uitgangsniveau voor de lage frequenties.
Low Mute Hiermee bepaalt u of de lage frequentieband is in- of
Low Ratio Als 'REV-X Hall' of 'REV-X Room' is geselecteerd, bepaalt deze
Low Threshold Hiermee bepaalt u het minimale ingangsniveau voor het
LPF Resonance Hiermee bepaalt u de resonantie van het laagdoorlaatfilter voor
hoogdoorlaatfilter en de ruisgenerator door de gate doorgelaten. Als dit is ingesteld op 'on', wordt de uitvoer van het hoogdoorlaatfilter en de ruisgenerator alleen door de gate doorgelaten als het audiosignaal wordt ingevoerd naar de Inst.
Hiermee bepaalt u de gatetijd (nootlengte) van het gesegmenteerde stuk.
waarop u een noot speelt en het moment waarop de compressor wordt toegepast op de hoge frequenties.
frequenties.
frequenties in of uit.
parameter de verhouding van de hoge frequenties.
Als 'Multi Band Comp' is geselecteerd, bepaalt deze parameter de verhouding van de compressor voor de hoge frequenties.
toepassen van het effect op de hoge frequenties.
langzaam/snel-schakelaar is ingesteld op 'fast' (snel).
langzaam/snel-schakelaar is ingesteld op 'slow' (langzaam).
dat op de microfoon wordt toegepast.
hoogdoorlaatfilter wordt gemengd met de uitvoer van Vocoder.
directe, oorspronkelijke geluid en de eerste reflecties.
de eerste reeks en tweede reeks.
Hiermee bepaalt u de hoeveelheid tijd die verstrijkt tussen het directe, oorspronkelijke geluid en de eerste reflecties (echo’s) die hierop volgen voor het R- en L-kanaal.
compressor wordt toegepast.
ingangsgeluid.
Vocoder wordt toegepast.
geluid wordt toegepast. Deze waarde wordt opgegeven met behulp van een nootlengte.
Modulator' is geselecteerd, bepaalt deze parameter de diepte van de modulatie.
Wanneer 'Tempo Phase' is geselecteerd, wordt met deze parameter de frequentie van de fasemodulatie bepaald.
Hiermee bepaalt u het L/R-faseverschil van de gemoduleerde golf.
geselecteerd, bepaalt deze parameter de frequentie van de modulatie.
Wanneer 'Tempo Phaser' of 'Tempo Franger' is geselecteerd, wordt met deze parameter de modulatiesnelheid bepaald via een noottype.
Wanneer 'Auto Pan' is geselecteerd, wordt met deze parameter de frequentie van de automatische pan bepaald.
deze parameter de golf van de modulatie.
Wanneer 'Auto Pan' is geselecteerd, wordt met deze parameter de pancurve bepaald.
Wanneer 'VCM Auto Wah' is geselecteerd, wordt met deze parameter de golf, sinus of het vierkant geselecteerd.
Reflection.
waarop u een noot speelt en het moment waarop de compressor wordt toegepast op de lage frequenties.
frequenties.
uitgeschakeld.
parameter de verhouding van de lage frequenties.
Als 'Multi Band Comp' is geselecteerd, bepaalt deze parameter de verhouding van de compressor voor de lage frequenties.
toepassen van het effect op de lage frequenties.
het ingangsgeluid.
MOTIF XF Naslaggids
28
Effectblok
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
Parameternaam Beschrijvingen
Manual Wanneer 'VCM Flanger' is geselecteerd, wordt met deze
Manual Wanneer 'VCM Phaser mono' of 'VCM Phaser stereo' is
Meter (maatsoort) Hiermee wijzigt u de maat.
Mic Gate
Threshold
Mic Level Hiermee bepaalt u het ingangsniveau van het microfoongeluid.
Mic L-R Angle Hiermee bepaalt u de L/R-hoek van de microfoon.
Mid Attack Hiermee bepaalt u de hoeveelheid tijd tussen het moment
Mid Gain Hiermee bepaalt u de uitgangsversterking voor de
Mid Level Hiermee bepaalt u het uitgangsniveau voor de
Mid Mute Hiermee schakelt u de Mute-status (dempen) van de
Mid Ratio Hiermee bepaalt u de compressorverhouding voor de
Mid Threshold Hiermee bepaalt u het minimale ingangsniveau voor het
Mix Hiermee bepaalt u het volume van het effectgeluid.
Mix Level Hiermee bepaalt u het effectmixniveau voor het droge geluid.
Mod Depth Hiermee bepaalt u de diepte van de modulatie.
Mod Depth Ofst R Hiermee bepaalt u de diepte van de modulatie voor het R-kanaal
Mod Feedback Hiermee bepaalt u het niveau van de feedback naar de
Mod Gain Hiermee bepaalt u de versterking van de modulatie.
Mod LPF Cutoff
Frequency
Mod LPF
Resonance
Mod Mix Balance Wanneer 'Noisy' is geselecteerd, wordt met deze parameter de
Mod Speed Hiermee bepaalt u de modulatiesnelheid.
Mod Wave Type Hiermee selecteert u het golftype voor modulatie.
Modus Hiermee bepaalt u het phasertype, en in het bijzonder de
Modulation Phase Hiermee bepaalt u het L/R-faseverschil van de gemoduleerde
Move Speed Hiermee bepaalt u hoe lang het duurt om het geluid van de
Noise Input Level Hiermee wordt het ruisniveau bepaald dat wordt ingevoerd.
Noise Level Hiermee bepaalt u het ruisniveau.
Noise LPF Cutoff
Frequency
Noise LPF Q Hiermee bepaalt u de resonantie van het laagdoorlaatfilter dat op
Noise Mod Depth Hier mee bepaalt u de diepte van de ruismodulatie.
Noise Mod Speed Hiermee bepaalt u de snelheid van de ruismodulatie.
Noise Tone Hiermee bepaalt u de karakteristieken van de ruis.
On/Off Switch Hiermee schakelt u de isolator in of uit.
OSC (Frequency) Hiermee wordt de frequentie bepaald waarmee de sinusgolfvorm
OSC Frequency
Fine
Uitvoer Hiermee bepaalt u het niveau van het signaal dat wordt
Output Gain Hiermee bepaalt u de versterking van het signaal dat wordt
Uitgangsniveau Hiermee bepaalt u het niveau van het signaal dat wordt
Output Level 1, 2 Hiermee bepaalt u het niveau van het signaal dat wordt
Over Drive Hiermee bepaalt u de mate en het karakter van het
Pan 1, 2 Hiermee bepaalt u de panregeling voor de eerste reeks en
Pan AEG Min
Level
Pan AEG Type Deze parameter van het Slice-effect bepaalt het type van de AEG
Pan Depth Hiermee bepaalt u de diepte van het paneffect.
Pan Direction Hiermee bepaalt u de richting waarin de stereopanpositie van het
Pan Type Hiermee bepaalt u het pantype.
Pedal Control Wanneer 'VCM Pedal Wah' is geselecteerd, wordt met deze
parameter de offsetwaarde van de vertragingsmodulatie bepaald.
geselecteerd, wordt met deze parameter de offsetwaarde van de fasemodulatie bepaald.
Hiermee wordt de drempelwaarde bepaald van de noisegate voor het microfoongeluid.
waarop u een noot speelt en het moment waarop de compressor wordt toegepast op de middenfrequenties.
middenfrequenties.
middenfrequenties.
middenfrequenties in of uit.
middenfrequenties.
toepassen van het effect op de middenfrequenties.
als offset.
modulatie.
Hiermee bepaalt u de afsnijfrequentie van het laagdoorlaatfilter dat op het gemoduleerde geluid wordt toegepast.
Hiermee bepaalt u de resonantie van het laagdoorlaatfilter voor het gemoduleerde geluid.
mixbalans van het gemoduleerde element bepaald.
Wanneer 'Tech Modulation' is geselecteerd, wordt met deze parameter het volume van het gemoduleerde geluid bepaald.
vormfactor voor het phasereffect.
golf.
huidige status te verplaatsen naar het geluid dat is opgegeven via de Vowel-parameter.
Hiermee bepaalt u de afsnijfrequentie van het laagdoorlaatfilter dat op de ruis wordt toegepast.
de ruis wordt toegepast.
de amplitude van de ingangsgolf moduleert.
Hiermee wordt nauwkeurig de frequentie bepaald waarmee de sinusgolfvorm de amplitude van de ingangsgolf moduleert.
uitgevoerd uit het effectblok.
uitgevoerd uit het effectblok.
uitgevoerd uit het effectblok.
uitgevoerd uit respectievelijk het eerste en tweede blok.
vervormingseffect.
tweede reeks.
Deze parameter van het Slice-effect bepaalt het minimumniveau voor de AEG die op het gepande geluid wordt toegepast.
die op het gepande geluid wordt toegepast.
geluid zich beweegt.
parameter de afsnijfrequentie van het wah-filter bepaald. Wijs deze parameter voor het beste resultaat toe aan de voetregelaar in de display Controller Set en gebruik vervolgens de voetregelaar om deze parameter te regelen.
Parameternaam Beschrijvingen
Pedal Response Hiermee wordt bepaald hoe het geluid reageert op de wijziging
Phase Shift Offset Hiermee bepaalt u de offsetwaarde van de fasemodulatie.
Pitch 1, 2 Hiermee bepaalt u de toonhoogte in halve tonen voor de eerste
PM Depth Hiermee bepaalt u de diepte van de toonhoogtemodulatie.
Pre Mod HPF Cutoff Frequency
Pre-LPF Cutoff Frequency
Pre-LPF Resonance
Presence Deze parameter van het gitaarversterkereffect regelt de hoge
Ratio Hiermee bepaalt u de verhouding van de compressor.
Release Hiermee wordt de hoeveelheid tijd bepaald die verstrijkt tussen
Release Curve Hiermee bepaalt u de releasecurve van de envelopevolger.
Releasetijd Hiermee bepaalt u de releasetijd van de envelopevolger.
Resonance Hiermee bepaalt u de resonantie van het filter.
Resonance Offset Hiermee bepaalt u de resonantie als offset.
Reverb Delay Hiermee bepaalt u de vertragingstijd tussen de eerste reflecties
Reverb Time Hiermee bepaalt u de reverbtijd.
Room Size Hiermee bepaalt u de grootte van de kamer waarin het
Rotor Speed Fast Hiermee bepaalt u de snelheid van de rotor wanneer de
Rotor Speed Slow Hiermee bepaalt u de snelheid van de rotor wanneer de
Rotor/Horn Balance
Sampling Freq. Control
Gevoeligheid Als 'Dynamic Flanger', 'Dynamic Phaser' of een TEC-effect is
Slow-Fast Time of Horn
Slow-Fast Time of Rotor
Space Type Hiermee selecteert u het type ruimtesimulatie.
Speaker Type Hiermee selecteert u het type luidsprekersimulatie.
Speed Als 'VCM Flanger' is geselecteerd, bepaalt deze parameter de
Speed Control Schakelt de draaisnelheid om.
Spread Hiermee bepaalt u de spreiding van het geluid.
Podium Hiermee bepaalt u het stapnummer van de faseverschuiver.
Threshold (drempel)
To p*3 Hiermee bepaalt u de maximumwaarde van het wah-filter.
Type Als 'VCM Flanger' is geselecteerd, wordt met deze parameter het
Vocoder Attack Hiermee bepaalt u de attacktijd van het Vocoder-geluid.
Vocoder Release Hiermee wordt de releasetijd bepaald van het Vocoder-geluid.
Vowel Hiermee selecteert u een stemtype.
Wall Vary Hiermee bepaalt u de muurstatus van de gesimuleerde kamer.
Width Hiermee bepaalt u de breedte van de gesimuleerde kamer.
Word Length Hiermee bepaalt u de mate van ruigheid van het geluid.
*1 De Bottom-parameter is alleen beschikbaar wanneer de waarde kleiner is dan die van
de Top-parameter.
*2 De Color-parameter heeft mogelijk geen effect. Dit is afhankelijk van de waarden van
de Mode- en Stage-parameters.
*3 De Top-parameter is all een beschikbaar wanneer de waarde groter is dan die van de
Bottom-parameter.
van de demperregeling.
reeks en tweede reeks.
Hiermee bepaalt u de afsnijfrequentie van het hoogdoorlaatfilter vóór de modulatie.
Hiermee bepaalt u de afsnijfrequentie van het laagdoorlaatfilter vóór de modulatie.
Hiermee bepaalt u de resonantie van het laagdoorlaatfilter voor het ingangsgeluid.
frequenties.
het loslaten van een toets en het einde van het compressoreffect.
en de nagalm.
instrument klinkt.
langzaam/snel-schakelaar is ingesteld op 'fast' (snel).
langzaam/snel-schakelaar is ingesteld op 'slow' (langzaam).
Hiermee bepaalt u de volumebalans van hoorn en rotor.
Hiermee regelt u de samplefrequentie.
geselecteerd, bepaalt deze parameter de gevoeligheid van de modulatie die wordt toegepast op de ingangswijziging.
Als een van de VCM Touch Wah-effecten wordt geselecteerd, bepaalt deze parameter de gevoeligheid van de wijziging in het wah-filter die wordt toegepast op de ingangswijziging.
Hiermee bepaalt u hoe lang het duurt om de rotatiesnelheid van de hoorn te wijzigen van de huidige snelheid (langzaam of snel) naar een andere (snel of langzaam) wanneer de rotatiesn elheid wordt geschakeld.
Hiermee bepaalt u hoe lang het duurt om de rotatiesnelheid van de rotor te wijzigen van de huidige snelheid (langzaam of snel) naar een andere (snel of langzaam) wanneer de rotatiesn elheid wordt geschakeld.
frequentie van de LFO-golf die de cyclische vera ndering van de vertragingsmodulatie regelt.
Als een van de phasertypen is geselecteerd, bepaalt deze parameter de frequentie van de LFO-golf die de cyclische verandering van de fasemodulatie regelt.
Wanneer 'VCM Auto Wah' is geselecteerd, wordt met deze parameter de snelheid van de LFO bepaald.
Hiermee bepaalt u het minimale ingangsniveau voor het toepassen van het effect.
flangertype bepaald.
Wanneer een van de wah-effecten is geselecteerd, wordt met deze parameter het type Auto Wah bepaald.
Wanneer 'Early Reflection' is geselecteerd, wordt met deze parameter het type reflectiegeluid bepaald.
Hoe hoger de instellingen, hoe groter de verstrooiing van de reflecties.
MOTIF XF Naslaggids
29

Over MIDI

Basisstructuur Basisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
1
2
2
Weerbericht
Nieuws
Nieuws
MIDI-ontvangstkanaal 2
MIDI-verzendkanaal 2
MIDI-kabel
Nootnaam
Gatetijd
Aanslag
Staafdiagram van aanslagsnelheid
Datawaarde
Staafdiagram van de datawaarde
Over MIDI
MIDI (Musical Instrument Digital Interface) is een standaard waarmee u elektronische muziekinstrumenten met elkaar kunt laten communiceren, door het versturen en ontvangen van uitwisselbare data zoals noten, besturingswijzigingen, programmawijzigingen en verscheidene andere soorten MIDI-data en -berichten. Deze synthesizer kan andere MIDI-apparaten besturen door nootgerelateerde data en verscheidene soorten besturingsdata te versturen. Het apparaat kan ook worden bestuurd door binnenkomende MIDI-berichten die automatisch de toongeneratormodus bepalen, de MIDI-kanalen, voices en effecten selecteren, parameterwaarden wijzigen en uiteraard de voices bespelen die zijn opgegeven voor de verschillende partijen.
MIDI-kanalen
MIDI-speeldata worden toegewezen aan één van zestien MIDI-kanalen. Door deze kanalen (1-16) te gebruiken, kunnen de speelgegevens voor zestien verschillende instrumentpartijen tegelijkertijd over één MIDI-kabel worden verzonden. Beschouw MIDI-kanalen als tv-kanalen. Elk tv-station verzendt zijn uitzendingen over een bepaald kanaal. Uw tv ontvangt veel verschillende programma's van verscheidene tv-stations tegelijk en u selecteert het desbetreffende kanaal om het gewenste programma te bekijken.
MIDI werkt volgens hetzelfde basisprincipe. Het zendende instrument stuurt MIDI-data op een bepaald MIDI-kanaal (MIDI-zendkanaal) via één enkele MIDI-kabel naar het ontvangende instrument. Als het MIDI-kanaal (MIDI-ontvangstkanaal) van het ontvangende instrument overeenkomt met het verzendkanaal, speelt het ontvangende instrument de door het verzendende instrument verzonden data af. Zie pagina 228 voor informatie over het instellen van het MIDI-zendkanaal en het MIDI-ontvangstkanaal.
MIDI-berichten die door deze synthesizer worden verzonden/ herkend
De door de MOTIF XF verzonden/ontvangen berichten worden getoond in het overzicht van MIDI-data-indeling en MIDI-implementatie in de afzonderlijke datalijst. Het toongeneratorblok (aangegeven met 'synth. part' in de datalijst) en het sequencerblok (aangegeven met 'seq. part' in de datalijst) van de MOTIF XF verwerken verschillende MIDI-berichten. De MIDI-berichten die het sequencerblok kan ontvangen, kunnen worden opgenomen op tracks van een song/patroon. De MIDI-berichten die de toongenerator kan ontvangen, kunnen echter invloed hebben op het geluid van de MOTIF XF.
MIDI-events verwerkt door de MOTIF XF
In deze sectie komen MIDI-events aan bod, de data-indeling waarin de door uw toetsenbordspel gegenereerde MIDI­berichten worden opgenomen op een track of een song/ patroon. Deze hieronder beschreven events kunnen worden bewerkt of ingevoegd in de displays van de modi Song Edit/ Pattern Edit.
Note
MOTIF XF Naslaggids
30
Dit zijn de events die noten definiëren, die het grootste deel van alle performancedata uitmaken. De nootnaam (C -2 – G8) definieert de toonhoogte. Via de gatetijd wordt de lengte van de noot opgegeven in tellen en kloksignalen. De aanslagsnelheid (1 – 127) geeft aan 'hoe hard' de noot gespeeld wordt. Het staafdiagram aan de rechterkant is een grafische weergave van de waarde.
Pitchbend
Over MIDI
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
Bankselectie MSB
Bankselectie LSB
Programmanummer
Voicenaam
Datawaarde
Staafdiagram van de datawaarde
Besturingsnummer
Controller (functie)
OPMERKING
Pitchbend-events worden gegenereerd door bediening van het pitchbendwiel en deze definiëren doorlopende veranderingen in toonhoogte. De waarde (-8192 – +0000 – +8191) is een numerieke weergave van de positie van het pitchbendwiel. Het staafdiagram aan de rechterkant is een grafische weergave van de waarde.
Program Change (PC)
Programmawijzigingsevents selecteren voices. De parameters Bank Select MSB en LSB zijn eigenlijk opgenomen in de categorie Control Change hieronder, maar aangezien op de MOTIF XF deze drie events worden gebruikt om voices te selecteren, worden deze hier gegroepeerd en beschreven. Bank Select MSB en LSB selecteren de voicebank. Het programmanummer selecteert een voice uit de voicecategorie en bank die door MSB en LSB zijn opgegeven. Raadpleeg de afzonderlijke datalijst voor een lijst van voices. Wanneer u een programmawijziging opgeeft als een nummer van 0 tot en met 127, moet u het overeenkomstige programmawijzigingsnummer uit de voicelijst met één verminderen. Als u bijvoorbeeld programmawijzigingsnummer 128 wilt opgeven, moet u programmawijziging 127 opgeven.
Control Change (CC)
Besturingswijzigingsevents regelen voice- en effectparameters. Besturingswijzigingsevents worden gegenereerd wanneer een regelaar zoals een modulatiewiel of voetregelaar bediend wordt. Via het besturingsnummer (000 – 127) wordt de regelaar (functie), zoals volume of pan, opgegeven. Via de waarde (000 – 127) wordt de 'positie' van de aan het geselecteerde besturingsnummer toegewezen regelaar opgegeven. Het staafdiagram aan de rechterkant is een grafische weergave van de datawaarde.
Een aantal van de belangrijkste besturingsnummers en regelaars worden hieronder weergegeven.
Modulatiewiel (besturingsnummer 001)
De MIDI-data die worden gegenereerd als een modulatiewiel wordt gebruikt. Er wordt geen modulatie toegepast als de waarde '0' is. De waarde '127' levert maximale modulatie op.
Portamento Time (besturingsnummer 005)
Dit MIDI-bericht bestuurt het portamento-effect. Er wordt geen portamento geproduceerd als de waarde '0' is. De waarde '127' levert maximale portamentotijd op. Portamento wordt
Wanneer '---' wordt weergegeven in de kolom van de regelaar (functie), kan het besturingsnummer door het sequencerblok worden verwerkt en kan het niet worden verwerkt door het toongeneratorblok.
alleen geproduceerd wanneer Portamento (besturingsnummer
065) is ingeschakeld.
Data-invoer MSB (besturingsnummer 006) Data-invoer LSB (besturingsnummer 038)
Met deze parameters wordt de waarde van de events RPN MSB, RPN LSB (pagina 32), NRPN MSB en NRPN LSB opgegeven. De waarde wordt weergegeven in twee datanummers voor besturingswijziging: MSB en LSB.
Volume (besturingsnummer 007)
Hiermee wordt het volume voor elke afzonderlijke partij ingesteld. Er wordt geen geluid geproduceerd als de waarde '0' is. De waarde '127' levert maximaal volume op.
Pan (besturingsnummer 010)
Hiermee wordt de panpositie voor elke afzonderlijke partij ingesteld. Het geluid wordt volledig naar links gepand als de waarde '0' is en volledig naar rechts als de waarde '127' is. De weergegeven warden zijn -64 – +63.
Expressie (besturingsnummer 011)
Hiermee wordt de expressie voor elke afzonderlijke partij ingesteld. Er wordt geen geluid geproduceerd als de waarde '0' is. De waarde '127' levert maximaal volume op. Met deze parameter worden variaties in het volume gegenereerd tijdens het afspelen.
Sustain (Hold 1) (besturingsnummer 064)
Dit MIDI-bericht vertegenwoordigt sustainpedaal AAN/UIT­handelingen. Noten die worden gespeeld terwijl het pedaal wordt ingedrukt krijgen sustaineffect. Als de waarde '0' – '63' is, staat sustain UIT en wanneer de waarde '64' – '127' is, staat sustain AAN.
Portamento (besturingsnummer 065)
Dit MIDI-bericht schakelt portamento IN of UIT. Als de waarde is ingesteld op '0' – '63', staat portamento UIT en als de waarde '64' – '127' is, staat portamento AAN. De lengte (het niveau) van het portamento-effect wordt bestuurd met Portamento Time (besturingsnummer 005).
Sostenuto Pedal (besturingsnummer 066)
Dit MIDI-bericht vertegenwoordigt asostenutopedaal AAN/UIT­handelingen. Als de waarde is ingesteld op '0' – '63', staat sostenuto UIT en als de waarde '64' – '127' is, staat sostenuto AAN.
Harmonic Content (besturingswijziging 071)
Hiermee past u de resonantie van het aan een voice toegewezen filter aan. De resonantie wordt aangepast door het databereik 0 – 127 te gebruiken als offsetwaarde met een weergavebereik van -64 – +63 dat wordt toegevoegd aan de voicedata.
Release Time (besturingswijziging 072)
Hiermee past u de releasetijd van de voice AEG aan. De releasetijd wordt aangepast door het databereik 0 – 127 te gebruiken als offsetwaarde met een weergavebereik van
-64 – +63 dat wordt toegevoegd aan de voicedata.
Attack Time (besturingswijziging 073)
Hiermee past u de attacktijd van de voice AEG aan. De attacktijd wordt aangepast door het databereik 0 – 127 te gebruiken als offsetwaarde met een weergavebereik van
-64 – +63 dat wordt toegevoegd aan de voicedata.
Brightness (besturingswijziging 074)
Hiermee past u de afsnijfrequentie van het aan een voice toegewezen filter aan. De afsnijfrequentie wordt aangepast door het databereik 0 – 127 te gebruiken als offsetwaarde met een weergavebereik van -64 – +63 dat wordt toegevoegd aan de voicedata.
MOTIF XF Naslaggids
31
Basisstructuur Basisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
Over MIDI
OPMERKING
OPMERKING
Datawaarde
Staafdiagram van de datawaarde
Datawaarde
Staafdiagram van de datawaarde
Nootnaam
OPMERKING
Decay Time (besturingswijziging 075)
Hiermee past u de decaytijd van de voice AEG aan. De decaytijd wordt aangepast door het databereik 0 – 127 te gebruiken als offsetwaarde met een weergavebereik van
-64 – +63 dat wordt toegevoegd aan de voicedata.
Effect Send Level 1 (reverbeffect) (besturingsnummer 091)
Hiermee wordt het zendniveau van het reverbeffect opgegeven.
Effect Send Level 3 (choruseffect) (besturingsnummer 093)
Hiermee wordt het zendniveau van het delay/choruseffect opgegeven.
Effect Send Level 4 (variatie-effect) (besturingsnummer 094)
Hiermee wordt het zendniveau van het variatie-effect opgegeven.
Data Increment (besturingsnummer 096) Data Decrement (besturingsnummer 097)
Deze MIDI-berichten nemen toe of nemen af met eenmaal de waarde van instellingen voor pitchbendgevoeligheid, fijne afstemming of minder verfijnde afstemming die zijn gemaakt met behulp van de RPN (pagina 33).
NRPN MSB (Non-Registered Parameter Number MSB) (besturingsnummer 099)
NRPN LSB (Non-Registered Parameter Number LSB) (besturingsnummer 098)
Deze worden voornamelijk gebruikt als offsetwaarden voor vibrato, filter, EG en andere instellingen. Data-invoer wordt gebruikt om de parameterwaarde in te stellen nadat de parameter is opgegeven via NRPN/MS en LSB. Nadat een NRPN is opgegeven, wordt het volgende data-invoerbericht dat op hetzelfde kanaal is ontvangen, verwerkt als de waarde van die NRPN. Voorkom operationele fouten door verzending van een RPN Null-bericht (7FH, 7FH) na gebruik van deze berichten voor uitvoering van een besturingsbewerking. Zie 'NRPN' voor informatie over de parameter (pagina 33).
RPN MSB (Registered Parameter Number MSB) (Besturingsnummer 101)
RPN LSB (Registered Parameter Number LSB) (Besturingsnummer 100)
Deze worden voornamelijk gebruikt als offsetwaarden voor pitchbendgevoeligheid, stemming of andere instellingen van een partij. Data-invoer (pagina 31) wordt gebruikt om de parameterwaarde in te stellen nadat de parameter is opgegeven via RPN MSB en RPN LSB. Nadat een RPN is opgegeven, wordt het volgende data-invoerbericht dat op hetzelfde kanaal is ontvangen, verwerkt als de waarde van die RPN. Voorkom operationele fouten door verzending van een Null-bericht (7FH, 7FH) na gebruik van deze berichten voor uitvoering van een besturingsbewerking. Zie 'RPN' voor informatie over de parameter.
All Sound Off (besturingsnummer 120)
Hiermee schakelt u alle momenteel klinkende noten uit voor alle partijen.
Reset All Controllers (besturingsnummer 121)
Hiermee worden alle regelaars ingesteld op de oorspronkelijke waarden. De volgende parameters worden hierdoor beïnvloed: Pitch Bend, Channel Pressure, Polyphonic Key Pressure, Modulation, Expression, Hold 1, Portamento, Sostenuto, Soft Pedal, Portamento Control, RPN*, NRPN*
Deze MIDI-event kan niet worden verwerkt door het toongeneratorblok, hoewel deze wel kan worden opgenomen op een song-/patroontrack.
Deze MIDI-event kan niet worden verwerkt door het toongeneratorblok, hoewel deze wel kan worden opgenomen op een song-/patroontrack.
(*Voor de RPN en NRPN is opgegeven dat deze geen nummer hebben en er worden geen interne data gewijzigd). De volgende data worden niet beïnvloed: Program Change, Bank Select MSB en LSB, Volume, Pan, Dry Send Level, Effect Send Level 1, 3, en 4, Pitch Sensitivity, Fine Tuning, Coarse Tuning.
Omni Mode Off (besturingsnummer 124)
Hierbij wordt dezelfde handeling uitgevoerd als wanneer een All Notes Off-bericht wordt ontvangen. Het ontvangstkanaal is ingesteld op 1.
Omni Mode On (besturingsnummer 125)
Hierbij wordt dezelfde handeling uitgevoerd als wanneer een All Notes Off-bericht wordt ontvangen. Het ontvangstkanaal is echter ingesteld op 'Omni On'.
Mono (besturingsnummer 126)
Hierbij wordt dezelfde handeling uitgevoerd als wanneer een All Sound Off-bericht wordt ontvangen. Als de 3e byte­parameter (de parameter waarmee het monogetal wordt bepaald) tussen 0 – 16 ligt, worden de partijen die overeenkomen met die kanalen ingesteld op mono.
Poly (besturingsnummer 127)
Hierbij wordt dezelfde handeling uitgevoerd als wanneer een All Sound Off-bericht wordt ontvangen en de partijen die met deze kanalen overeenkomen worden ingesteld op poly.
Channel Aftertouch (CAT)
Deze event wordt gegenereerd wanneer druk wordt uitgeoefend op een toets nadat de noot is gespeeld. De data (000 – 127) vertegenwoordigen de hoeveelheid druk die op de toets wordt uitgeoefend. Het staafdiagram aan de rechterkant is een grafische weergave van de waarde.
Polyphonic Aftertouch (PAT)
Deze event wordt gegenereerd wanneer druk wordt uitgeoefend op een toets nadat de noot is gespeeld. In tegenstelling tot bij de Channel Aftertouch-event worden er echter voor elke toets afzonderlijke data geleverd. Nootnaam (C -2 – G8) geeft de toets op. De data (000 – 127) vertegenwoordigen de hoeveelheid druk die op de toets wordt uitgeoefend. Het staafdiagram aan de rechterkant is een grafische weergave van de waarde.
Polyphonic Aftertouch kan niet worden verwerkt door het toongeneratorblok, hoewel deze event wel kan worden opgenomen op een song-/patroontrack.
32
MOTIF XF Naslaggids
Over MIDI
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
RPN-nummer MSB-LSB
Data-invoer MSB-LSB
NRPN-nummer MSB-LSB
Data-invoer MSB-LSB
OPMERKING
Data
Registered Parameter Number (RPN)
besturingswijzigingsdata verzonden: RPN MSB (101), RPN LSB (100) en data-invoer MSB (6). Op de MOTIF XF wordt data-invoer LSB (38) hieraan toegevoegd en wordt de resulterende groep besturingswijzigingsevents als één geheel verwerkt. Nadat een RPN is opgegeven, wordt het volgende data-invoer-bericht dat op hetzelfde kanaal is ontvangen, verwerkt als de waarde van die RPN. Voorkom operationele fouten door verzending van een Null-bericht (7FH, 7FH) na gebruik van deze berichten voor uitvoering van een besturingsbewerking. Het toongeneratorblok van
Hiermee wijzigt u parameterwaarden voor elke toongeneratorpart. Normaal gesproken worden er drie typen
de MOTIF XF maakt besturing de volgende 4 parameters mogelijk:
RPN-parameterlijst
RPN-nummer
MSB LSB MSB LSB
000 000 Pitchbendgevoeligheid 000 – 024 024 Hiermee geeft u de toonbuiging aan die het gevolg is van
000 001 Fijnstemmen -64 – +63 +00 Hiermee past u de afstemming in stappen van een cent aan.
000 002 Minder verfijnd
127 127 Null Heft de RPN- en NRPN-instellingen op, zodat er geen
Parameternaam
stemmen
Non-Registered Parameter Number (NRPN)
Data-invoer (bereik)
-24 – +24 +00 Hiermee kunt u de afstemming aanpassen in stappen van een
Initiële
waarde
Functie
pitchbenddata in stappen van een halve noot.
halve noot.
toongeneratorinstellingen worden gewijzigd wanneer er vervolgens data-invoerberichten worden ontvangen.
Systeem Exclusief
Hiermee wijzigt u parameterwaarden voor elke toongeneratorpart. Er is geen compatibiliteit tussen verschillende fabrikanten. Er kunnen vele specifieke parameters voor elke toongenerator worden bestuurd om veranderingen in klankkleur te produceren. Normaal gesproken worden er drie typen besturingswijzigingsdata verzonden: NRPN MSB (99), NRPN LSB (98) en data-invoer MSB (6). Op de MOTIF XF wordt deze groep besturingswijzigingsevents als één geheel verwerkt. Nadat een NRPN is opgegeven, wordt het volgende data­invoerbericht dat op hetzelfde kanaal is ontvangen, verwerkt als de waarde van die NRPN. Voorkom operationele fouten door verzending van een RPN Null-bericht (7FH, 7FH) na gebruik van deze berichten voor uitvoering van een besturingsbewerking. Voor filterafsnijfrequentie, resonantie en andere onafhankelijke besturingswijzigingsparameters is het gebruikelijk om de onafhankelijke besturingswijzigingsparameters in plaats van NRPN te gebruiken.
Deze MIDI-event kan niet worden verwerkt door het toongeneratorblok, hoewel deze wel kan worden opgenomen op een song-/patroontrack.
Hiermee wijzigt u interne toongeneratorinstellingen zoals voice- en effectinstellingen, remote schakelbesturing, toongeneratorschakeling en dergelijke via MIDI. De 2e byte is een id-nummer van de fabrikant en er is geen sprake van datacompatibiliteit tussen fabrikanten. Dit type event wordt gebruikt voor besturing van MOTIF XF-specifieke functies. De cursor kan worden gebruikt om door de data te schuiven als de data groter zijn dan 17 bytes.
MOTIF XF Naslaggids
33

Intern geheugen

Basisstructuur Basisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
OPMERKING
OPMERKING
Intern geheugen
Tijdens het gebruik van de MOTIF XF zult u vele verschillende soorten data maken, zoals voices, performances, songs en patronen. In deze sectie wordt beschreven hoe u de verschillende soorten data van elkaar kunt onderscheiden en hoe u geheugenapparaten en -media gebruikt om ze op te slaan.
Bewerkingsbuffer en gebruikersgeheugen
Intern geheugen
Hieronder vindt u een uitleg van de basistermen met betrekking tot het geheugen. Raadpleeg het diagram op de volgende pagina voor meer informatie over data die worden verwerkt via de volgende geheugentypen.
Flash-ROM
ROM (Read Only Memory) is geheugen dat specifiek is ontworpen voor het uitlezen van data. Er kunnen geen data naar dit geheugen worden geschreven. In tegenstelling tot conventioneel ROM kan flash-ROM worden overschreven zodat u uw eigen data kunt opslaan. De inhoud van het flash-ROM blijft behouden, zelfs wanneer het instrument wordt uitgeschakeld.
DRAM / SDRAM
RAM (Random Access Memory) is geheugen dat specifiek is ontworpen voor het schrijven en lezen van data. De MOTIF XF is uitgerust met twee typen RAM: DRAM (Dynamic RAM) en SDRAM (Synchronous Dynamic RAM). De gemaakte data die zijn opgeslagen in het DRAM en SDRAM gaan verloren wanneer het instrument wordt uitgeschakeld. Daarom moet u voordat u de stroom uitschakelt data uit het DRAM altijd opslaan op het USB­opslagapparaat of op de computer die op het netwerk is aangesloten. Voor de samples (verkregen met de functie Sampling) op SDRA geldt dat u deze naar de optionele uitbreidingsmodule voor het flashgeheugen (FL512M/FL1024M) moet kopiëren als golfvormen, zodat u deze snel kunt oproepen.
De bewerkingsbuffer is de geheugenlocatie voor bewerkte data van het volgende type: Voice, Performance, Master, Song, Mixing en Pattern Mixing. Data die op deze locatie worden bewerkt, worden in het gebruikersgeheugen opgeslagen. Als u een andere voice, performance, master, song of patroon selecteert, wordt de volledige inhoud van de bewerkingsbuffer opnieuw beschreven met de data voor de door u geselecteerde voice, performance, master, song, mixing of pattern mixing. Sla belangrijke data altijd op voordat u een andere voice enz. selecteert.
Bewerkingsbuffer en terugroepbuffer
Als u een andere voice, performance, song of patroon selecteert zonder het item op te slaan dat u aan het bewerken was, kunt u de oorspronkelijke bewerkingen terugroepen, omdat de inhoud van de bewerkingsbuffer in het back-upgeheugen wordt opgeslagen.
Houd er rekening mee dat de terugroepbuffer niet beschikbaar is in de modus Master Edit.
Uitbreidingsmodule voor het flashgeheugen (optioneel FL512M/FL1024M)
U kunt de sample die wordt verkregen met de functie Sampling als een golfvorm opslaan door de optionele uitbreidingsmodule voor het flashgeheugen FL512M/ FL1024M te installeren op de MOTIF XF. De sample in de uitbreidingsmodule voor het flashgeheugen blijft behouden, ook als het instrument wordt uitgeschakeld, en kan onmiddellijk worden opgeroepen als een golfvorm. Dit is handig als u een gebruikersvoice gebruikt die een golfvorm bevat waaraan de sample is toegewezen die is gemaakt via de functie Sampling.
De optionele FL512M/FL1024M kan alleen de golfvormdata verwerken.
34
MOTIF XF Naslaggids
Intern geheugen
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
Intern geheugen
Terugroepbuffer
Vergelijkingsbuffer
(DRAM)
Exclusief instellingen voor
Master en Utility
Vooraf ingestelde data
(ROM)
• Voice
• Vooraf ingestelde arpeggio
• Demo
Bewerkingsbuffer
(DRAM)
• Voice Edit
• Mixing Voice Edit
• Performance Edit
• Performance Record
• Song Record
• Song Mixing Edit
• Song Chain
• Pattern Record
• Pattern Patch
• Pattern Mixing Edit
• Pattern Chain
• Utility- en Sequencer Setup-instellingen
• Master Edit
Sampling
Audio Record/Play
Gebruikersgeheugen
Flash-ROM
• Gebruikersvoice (normaal, drum)
• Gebruikersperformance
• Gebruikersarpeggio
• Song
• Song Mixing
• Pattern
• Pattern Mixing
• Frase
• Pattern Chain
• Song Chain
• Systeeminstellingen
(Utility-instellingen + Sequencer Setup-instellingen + Mixsjabloon)
• User Master
Waveform (golfvorm)
MIDI-instrument of computer
Sequence-software MOTIF XF Editor
USB-opslagapparaat/
Computerstation aangesloten
op het netwerk
Bestandsextensies '.X3V'
Bestandsextensies '.X3E'
Bestandsextensies '.WAV' & 'AIF'
Bestandsextensies '.X3G'
Bestandsextensies '.MID'
Bestandsextensies '.X3S'
Bestandsextensies '.MID'
Bestandsextensies '.X3P'
Bestandsextensies '.X3W'
Bestandsextensies '.WAV' & '.AIF'
Bestandsextensies '.X3A'
(inclusief alle data in gebruikersgeheugen)
SDRAM
Interne datacommunicatie
Datacommunicatie tussen deze synthesizer en een extern apparaat
Bulkdump
Bu
l
kdump
Laden/opslaan (uitgevoerd in de modus File)
OpslaanOpslaan
Opslaan
Kopiëren (Job Sampling)
Uitbreidingsmodule voor het flashge­heugen (optioneel FL512M/FL1024M)
Geheugenstructuur
Dit diagram illustreert de relatie tussen de functies van de MOTIF XF en het interne geheugen en externe apparaten zoals het USB-opslagapparaat en de computer.
*1
*2
*2
*3
*1 Alleen de momenteel bewerkte data kunnen als bulkdata worden verstuurd. De Mixing Voice kan niet worden verstuurd als bulkdata.
*2 De Mixing-instellingen kunnen worden opgeslagen/opgeroepen als een sjabloon in de modus Song Mixing Job/modus Pattern Mixing Job.
*3 U kunt de MIDI-sequencedata die in de modus Song Record/modus Pattern Record zijn opgenomen naar arpeggiodata omzetten. Dit kan worden
gedaan met de volgende handelingen: [SONG] [JOB] [F5] Track 07: Put Track to Arpeggio of [PATTERN] [JOB] [F5] Track 07: Put Track to Arpeggio.
MOTIF XF Naslaggids
35
Basisstructuur Basisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening

Basisbediening

VerhogenVerlagen
Verhogen met 1Verlagen met 1
Deze functies kunnen met behulp van de overeenkomstige knop ([F1] – [F6]) worden geselecteerd.
Deze functies kunnen met behulp van de overeenkomstige knop ([SF1] – [SF6]) worden geselecteerd.
U kunt deze knoppen als het numerieke toetsenbord gebruiken.
De cursor verplaatsen
Gebruik deze vier knoppen om door de display te bladeren, waarbij u de cursor beweegt door de verschillende beschikbare items en parameters in het scherm. Als een item is geselecteerd, wordt dit gemarkeerd (de cursor wordt weergegeven als een donker blok met tekens in tegenovergestelde kleur). U kunt de waarde van het item (de parameter) waarop de cursor zich bevindt, wijzigen met behulp van de datadraaiknop of de [INC/YES]- en [DEC/NO]-knop.
Parameterwaarden wijzigen (bewerken)
De datadraaiknop rechtsom draaien (met de klok mee) verhoogt de waarde, linksom draaien (tegen de klok in) verlaagt deze. Voor parameters met een groot waardebereik kunt u de waarde in stappen van 10 verhogen door de [INC/YES]-knop ingedrukt te houden en de [DEC/NO]-knop in te drukken. Als u de waarde in stappen van 10 wilt verlagen, moet u het tegenovergestelde doen: de [DEC/NO]-knop ingedrukt houden en op de [INC/YES]-knop drukken.
op te roepen). Houd er rekening mee dat de beschikbare functies afhankelijk zijn van de geselecteerde modus. (Op bepaalde displays zijn er mogelijk geen subfuncties voor deze knoppen.)
De voorbeelddisplay hieronder wordt geopend door de knop [F5] in te drukken en daarna op de knop [SF1] te drukken.
Een getal rechtstreeks invoeren
Voor parameters met een groot waardebereik (zoals het start­en eindpunt van een sample) kunt u de waarde ook rechtstreeks invoeren door de knoppen onder de LCD­display als numeriek toetsenblok te gebruiken. Wanneer de cursor zich op een dergelijke parameter bevindt, verschijnt het pictogram [NUM] in de rechterbenedenhoek van de LCD-display. Wanneer u in deze modus op de [SF6] NUM­knop drukt, wordt op de onderstaande manier een cijfer (1 – 9, 0) toegewezen aan de knoppen [SF1] – [SF5] en [F1] – [F5], zodat u rechtstreeks getallen kunt invoeren met behulp van deze knoppen. Afhankelijk van de geselecteerde parameters kan een negatieve waarde worden ingevoerd. Als een dergelijke parameter is geselecteerd en u een negatieve waarde wilt invoeren, drukt u op de knop [F6] (waaraan '-' is toegewezen) en volgens op de knoppen [SF1] – [SF5] en [F1] – [F5]. Nadat het volledige getal is opgegeven, drukt u op de [ENTER]-knop om het getal daadwerkelijk in te voeren.
Functies en subfuncties
Elke hierboven beschreven modus bevat verschillende displays met verschillende functies en parameters. Als u door deze displays wilt navigeren en de gewenste functie wilt selecteren, gebruikt u de knoppen [F1] – [F6] en [SF1] – [SF5]. Als u een modus selecteert, worden de beschikbare displays of menu's direct boven de knoppen onder aan de display weergegeven (zoals hieronder aangegeven). Afhankelijk van de momenteel geselecteerde modus zijn er maximaal zes functies beschikbaar die u kunt oproepen met de knoppen [F1] – [F6]. Houd er rekening mee dat de beschikbare functies afhankelijk zijn van de geselecteerde modus. Afhankelijk van de momenteel geselecteerde modus, zijn er maximaal vijf functies (subfuncties) beschikbaar, die u kunt oproepen met de knoppen [SF1] – [SF5]. De knop [SF6] wordt voornamelijk gebruikt om de INFO- en LIST-displays
MOTIF XF Naslaggids
36
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
Benoemen (tekens invoeren)
Bewerk-
gebied
Tekenlijst
Dit geeft aan dat u de lijst kunt oproepen door op de knop [SF6] [LIST] te drukken.
De lijst verschijnt. U kunt één waarde in de lijst selecteren.
67890
U kunt de data die u hebt gemaakt naar eigen keuze een naam geven, zoals voices, performances, songs, patterns en files die op een USB-opslagapparaat zijn opgeslagen. Wanneer de cursor zich op een dergelijke benoemings­parameter bevindt, verschijnt het pictogram [CHAR] in de rechterbenedenhoek van de LCD-display. Wanneer u bij deze status op de knop [SF6] drukt, wordt het venster Input Character (Invoerteken) geopend zoals hieronder weergegeven. In het gebied Edit (Bewerken) kunt u met de knop [F1] en [F2] naar de locatie gaan waar u het teken wilt invoeren. In de lijst met tekens kunt u de cursor verplaatsen met de cursorknoppen, de knop [INC/YES] en [DEC/NO] en de draaiknop Data. Selecteer een teken en druk op de knop [F4] om het teken in te voeren op de locatie die u hebt aangegeven in het gebied Edit. Druk op de knop [F5] [Delete] om het teken op de locatie van de cursor te verwijderen. Druk op de knop [F6] (All Clear) om alle tekens in één keer te verwijderen. Nadat u alle tekens hebt opgegeven, drukt u op de knop [ENTER] om de bewerkte naam daadwerkelijk in te voeren.
Basisbediening
De lijst oproepen
Afhankelijk van de parameter kunt u een handige pop-uplijst oproepen door op de knop [SF6] [LIST] te drukken. Vervolgens kunt u de gewenste parameterinstelling of het gewenste item in de lijst selecteren. Wanneer de cursor zich op een dergelijke parameter bevindt (aangegeven door een naar beneden wijzend driehoekig pijltje), verschijnt het pictogram [LIST] in de rechterbenedenhoek van de LCD­display. Druk dan op de knop [SF6] om de lijst op te roepen. Selecteer een item of instelling met de knop [INC/YES] en [DEC/NO] en de draaiknop Data. Nadat u een keuze hebt gemaakt, drukt u op de knop [ENTER] om de selectie te bevestigen en de lijst te sluiten.
Noot- (toets-) en aanslagsnelheidsinstellingen
Voor verschillende parameters kunt u een toetsenbereik of aanslagsnelheidsbereik instellen voor een functie, bijvoorbeeld voor het splitsen van het toetsenbord, door bepaalde nootwaarden op te geven. U kunt de knop [INC/YES] en [DEC/NO] of de datadraaiknop gebruiken om deze parameters in te stellen of u kunt de waarden direct invoeren op het toetsenbord door de gewenste toetsen in te drukken. Wanneer de cursor zich op een dergelijke parameter bevindt, verschijnt het pictogram [KBD] in de rechterbenedenhoek van de LCD-display. U kunt de noot of aanslagsnelheid ook rechtstreeks vanaf het toetsenbord instellen door de knop [SF6] ingedrukt te houden en op de gewenste toets te drukken.
MOTIF XF Naslaggids
37
Basisstructuur Basisbediening

Aansluitingen

Sectie Basisbediening
Aansluitingen
OPMERKING
OPMERKING
MOTIF XF
MIDI OUT
MIDI IN
Externe MIDI-toongenerator zoals
MOTIF-RACK XS
MIDI OUT
MIDI IN
Externe MIDI-toongenerator zoals S90 XS
Voor de hieronder afgebeelde externe aansluitingen hebt u ook luidsprekers of een hoofdtelefoon nodig om het geluid te horen. Zie de gebruikershandleiding voor meer informatie.

Externe MIDI-instrumenten aansluiten

Via een (apart te verkrijgen) standaard MIDI-kabel kunt u een extern MIDI-instrument aansluiten en het aansturen vanaf de MOTIF XF. Op dezelfde manier kunt u een extern MIDI-instrument (zoals een toetsenbord of een sequencer) gebruiken om de geluiden van de MOTIF XF aansluiting die het meest lijkt op uw installatie.
U kunt elk van deze interfaces gebruiken voor het ontvangen of verzenden van MIDI-data: de MIDI-aansluitingen, de IEEE1394­aansluiting (beschikbaar als de optionele FW16E is geïnstalleerd) of de USB-aansluiting. U kunt echter slechts één interface tegelijk gebruiken. Selecteer de aansluiting voor MIDI-dataoverdracht in de display MIDI (pagina 228) van de modus Utility.
Een externe toongenerator of synthesizer aansturen vanaf de MOTIF XF
Via deze aansluiting kunt u een externe MIDI-toongenerator (synthesizer, toongeneratormodule, enz.) aansturen door de MOTIF XF te bespelen of door de song of het patroon van de MOTIF XF af te spelen. Gebruik deze aansluiting als u het andere instrument wilt laten samenspelen met de MOTIF XF.
aan te sturen. Hieronder ziet u voorbeelden van verschillende MIDI-aansluitingen. Gebruik de
Controleer of het MIDI-zendkanaal van de MOTIF XF overeenkomt met het MIDI-ontvangstkanaal van de externe MIDI­toongenerator. U kunt het MIDI-zendkanaal in de modi Voice en Performance instellen in de display MIDI (pagina 228) van de modus Utility. U kunt de zendkanalen van elke track instellen in de display Song Track (pagina 142) van de modus Song Play. U kunt de zendkanalen van elke track instellen in de display Pattern Track (pagina 169) van de modus Pattern Play.
Aansturen vanaf een extern MIDI-toetsenbord
Gebruik een extern toetsenbord of een externe synthesizer (zoals de S90 XS) om de voices van de MOTIF XF op afstand te selecteren en af te spelen.
Controleer of het MIDI-zendkanaal van het externe MIDI-instrument overeenkomt met het MIDI-ontvangstkanaal van de MOTIF XF. Zie de gebruikershandleiding van het MIDI-instrument voor meer informatie over het instellen van het MIDI­zendkanaal op het externe MIDI-instrument. U kunt het MIDI-ontvangstkanaal in de modi Voice en Performance instellen in de display MIDI (pagina 228) van de modus Utility. De MIDI-ontvangstkanalen in de modi Song en Pattern kunnen worden ingesteld in de display Voice (pagina 194) van de modus Mixing Part Edit.
MOTIF XF Naslaggids
38
MOTIF XF
Aansluitingen
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
MOTIF XF
MIDI IN
MIDI OUT
MIDI THRU
MIDI IN
MIDI IN
MIDI OUT
MIDI-toongenerator
MIDI-synthesizer
MIDI-sequencer
OPMERKING
OPMERKING
MIDI IN
MIDI OUT
AW2400, enz.
Een ander MIDI-apparaat aansturen via MIDI THRU
Met de afspeeldata van een externe MIDI-sequencer kunt u de geluiden van een ander MIDI-instrument (dat is aangesloten op de MIDI THRU-aansluiting) afspelen samen met de MOTIF XF. Via de MIDI THRU-aansluiting worden alle (via MIDI IN) ontvangen MIDI-data omgeleid naar het aangesloten instrument.
Stel in dat geval de MOTIF XF in op de modus Song of de modus Pattern. Als het instrument is ingesteld op de modus Voice of de modus Performance waarin multikanaal MIDI-berichten niet worden herkend, worden de externe sequencedata (die multikanaaldata bevatten) niet goed afgespeeld op de MOTIF XF. Daarnaast moet u wellicht bepaalde instellingen maken voor de MIDI-synchronisatie (zie verderop). Zorg ook dat de MIDI-toongenerator (die is aangesloten op de MIDI THRU-aansluiting) is ingesteld op de multitimbrale modus. Bovendien moet u de MOTIF XF activeren om te reageren op een externe clock die wordt ingesteld in de display MIDI (pagina 228) in de modus Utility.

Aansluiten op een MTR (multitrackrecorder)

Aangezien deze synthesizer de MTC (MIDI-tijdcode) kan ontvangen en de MMC (MIDI-machinebesturing) kan verzenden, kunt u muziek maken door te synchroniseren met een MTC- of MMC-compatibele multitrackrecorder. U kunt, zoals verderop beschreven, twee soorten MTR gebruiken door de MIDI Sync in te stellen op MTC in de display MIDI (pagina 228) van de modus Utility.
MTC en MMC zijn alleen beschikbaar in de modus Song.
MOTIF XF synchroniseren met het MTC-signaal van een externe MTR
Na ontvangst van het MTC-signaal dat wordt verzonden als de MTR begint met afspelen, wordt de Song van de MOTIF XF afgespeeld op het moment dat het tijdstip dat voor MTC Start Offset is ingesteld in de display MIDI (pagina 228) van de modus Utility wordt ontvangen.
Met MTC (MIDI-tijdcode) is gelijktijdige synchronisatie van meerdere audioapparaten via standaard MIDI-kabels mogelijk. MTC bevat data voor uren, minuten, seconden en frames. De MOTIF XF verzendt geen MTC. U hebt een MTC-master nodig. Dit is een instrument dat MTC kan verzenden, zoals de Yamaha AW2400.
MOTIF XF
MOTIF XF Naslaggids
39
Basisstructuur Basisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
Aansluitingen
MOTIF XF
MIDI IN MIDI OUT
AW2400, enz.
MIDI IN MIDI OUT
OPMERKING
USB TO DEVICE-aansluitingUSB-flashgeheugen
USB-opslagapparaat zoals
een harddisk
of
OPMERKING
OPMERKING
Een MTR aansturen via MMC, verzonden door de MOTIF XF
U kunt het starten en stoppen en het snel vooruit- en terugspoelen van een MMC-compatibele MTR besturen via de SEQ TRANSPORT-knoppen op het voorpaneel van deze synthesizer, waarbij MMC-berichten worden verzonden via MIDI.
Met MMC (MIDI-machinebesturing) kunnen multitrackrecorders, MIDI-sequencers, enz. op afstand worden bediend. Een MMC­compatibele multitrackrecorder reageert bijvoorbeeld automatisch op signalen voor starten, stoppen en snel vooruit- en terugspoelen die worden gegeven vanaf de besturende sequencer, zodat de sequencer en de multitrackrecorder tegelijk worden afgespeeld.

USB-opslagapparaten gebruiken

U kunt een USB-opslagapparaat zoals een flashgeheugen of een harddisk aansluiten op de USB TO DEVICE-aansluiting op het achterpaneel en de bestanden (inclusief data die zijn gemaakt op de MOTIF XF) hierop of van hieruit opslaan/laden. Als u USB­opslagapparaten gebruikt, neemt u onderstaande belangrijke voorzorgsmaatregelen.
Compatibele USB-apparaten
Er kan slechts één USB-apparaat (een opslagapparaat zoals een harddisk, cd-rom-station of flashgeheugen, of een USB­compatibel ASCII-toetsenbord) worden aangesloten. Andere apparaten, zoals een computermuis, mogen niet worden gebruikt. U kunt zowel apparaten met busvoeding (stroomvoorziening via het hostapparaat) als apparaten met eigen voeding (batterij of externe stroomvoorziening) gebruiken. De MOTIF XF ondersteunt niet noodzakelijk alle op de markt verkrijgbare USB­opslagapparaten. Yamaha kan de werking van USB-opslagapparaten die u aanschaft, niet garanderen. Voordat u USB­opslagapparaten aanschaft, is het raadzaam om uw Yamaha-dealer of een geautoriseerde Yamaha-distributeur (zie het overzicht achter in de gebruikershandleiding) te raadplegen of de volgende website te bezoeken:
http://www.yamahasynth.com/support/faq/
USB-opslagmedia formatteren
Als u een niet-geformatteerd USB-opslagapparaat aansluit op de USB TO DEVICE-aansluiting of als u niet-geformatteerde media plaatst in het USB-apparaat dat is aangesloten via de USB TO DEVICE-aansluiting, verschijnt het bericht 'unformatted device (usb***)' in de apparaatlijst in het venster [F3] Format van de modus File. Voer in dat geval de Format-handeling uit in de display Format (pagina 240).
Voorzorgsmaatregelen tijdens het gebruik van de aansluiting USB TO DEVICE
LET OP
• Als het aangesloten USB-opslagapparaat beschikt over een eigen voeding, mag u de stroomvoorziening van het USB-apparaat in werking niet in- of uitschakelen en de USB-kabel niet aansluiten of loskoppelen. Als u dit toch doet, kan de synthesizer 'vastlopen'.
• Haal de USB-kabel niet los, neem het opslagmedium niet uit het apparaat en zet geen van de apparaten uit terwijl het instrument toegang heeft tot de data (zoals tijdens de bewerkingen Save, Load en Delete in de modus File). Als u dit toch doet, kunnen de data op een of beide apparaten beschadigd raken.
MOTIF XF
U kunt een cd-r/w-station gebruiken om data in te lezen op het instrument, maar u kunt op een dergelijk station geen data opslaan. U kunt echter wel de data verzenden naar een computer, waarna u deze kunt opslaan op een cd met behulp van het cd-r/w-station op de computer.
De drie sterretjes (***) in het bovenstaande voorbeeldbericht duiden de opeenvolgende serienummers aan van de aangesloten apparaten die moeten worden geformatteerd. Als één apparaat meerdere partities heeft, wordt het partitienummer rechts van het serienummer weergegeven.
40
MOTIF XF Naslaggids
Aansluitingen
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
USB TO DEVICE-aansluiting
ASCII-toetsenbord
MOTIF XF
Computer voorzien van een
ETHERNET-aansluiting
Hub of router
Netwerkkabel
Netwerkkabel
ETHERNET-aansluiting
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
USB ASCII-toetsenbord aansluiten
U kunt een ASCII-toetsenbord via de USB TO DEVICE-aansluiting verbinden met het instrument. Hiermee kunt u dan namen van voices, songs, bestanden en andere alfanumerieke teksten typen, waarden invoeren voor parameters waarvoor u normaal het numerieke toetsenbord gebruikt, en het instrument bedienen via de functie- en sneltoetsen.
MOTIF XF
Paneelknoppen en ASCII-toetsenbordequivalenten
MOTIF XF ASCII-toetsenbord MOTIF XF ASCII-toetsenbord
F1 – F6 F1 – F6 STOP End
SF1 – SF6 F7 – F12 PLAY Page Down
INC/YES + EDIT Print Screen/Sys Rq
DEC/NO - JOB Scroll Lock
EXIT Escape STORE Pause/Break
ENTER Enter UP UP
TOP Insert DOWN DOWN
REWIND Home LEFT LEFT
FORWARD Page Up RIGHT RIGHT
RECORD Delete (geen) Numeriek toetsenbord*
ASCII-tekens
*Modi die invoer via het numerieke toetsenbord ondersteunen:
• Song/Pattern Play
• File
• Song/Pattern Edit
• Utility
• Song/Pattern Job
• Sampling
• Mixing Play
• Sequencer Setup
*Denk eraan dat invoer via het numerieke toetsenbord niet wordt ondersteund voor bepaalde parameters.

Netwerkaansluiting

LAN-aansluiting
De MOTIF XF kan op een LAN-netwerk worden aangesloten via de ETHERNET-kabel. Als de MOTIF XF is aangesloten op het LAN-netwerk, kunt u in de modus File het bestand dat op de MOTIF XF is gemaakt, opslaan op het computerstation dat is aangesloten op dit netwerk. Sluit de MOTIF XF op de router of hub aan met een Netwerkkabel. Sluit een computer op de router of hub aan via een netwerkkabel of een draadloze verbinding.
Gebruik een rechte netwerkkabel.
Conform EU-regelgeving moeten gebruikers binnen Europa een STP-kabel (afgeschermde gedraaide kabel) gebruiken om elektromagnetische storing te voorkomen.
Als uw computer niet is voorzien van een ETHERNET-aansluiting, monteert u een in de handel verkrijgbare netwerkadapter in de PCI-sleuf of de pc-kaartsleuf van uw computer.
Als u uw computer op internet aansluit via een breedbandrouter, gebruikt u een vrije ETHERNET-aansluiting op de router om de MOTIF XF aan te sluiten. Denk eraan dat u hiermee de MOTIF XF niet verbindt met het internet, maar alleen met andere computers en stations in het netwerk.
MOTIF XF Naslaggids
41
Basisstructuur Basisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
Aansluitingen
1 2
4
) ! @
#
6
3
5 7 9 ^
8
Activerings-
indicator
OPMERKING
OPMERKING
Netwerkinstellingen
Nadat u de netwerkaansluiting hebt gemaakt, moet u nog de netwerkparameters instellen om de verbinding te activeren. Als de MOTIF XF is aangesloten op het netwerk, kunt u bestanden opslaan of laden naar en van de MOTIF XF en de computer die is aangesloten op dit netwerk. Open de display Network (pagina 221) in de modus Utility.
Bestanden delen en op een computer gebruiken vanaf de MOTIF XF
Volg de onderstaande instructies voor toegang tot een computer vanaf de MOTIF XF via het LAN-netwerk.
1 Open de display Network (pagina 221) van
de modus Utility.
Druk op de knop [UTILITY] om de modus Utility te activeren en druk vervolgens op de knoppen [F1] en [SF3] om de display Network te openen.
2 Stel de netwerkparameters in.
Zie voor informatie over de overige parameters de beschrijving van de display Network (pagina 221) in de modus Utility.
3 Druk op de knop [ENTER] om de instellingen
daadwerkelijk toe te passen op de MOTIF XF.
4 Stel de gedeelde directory in op uw computer.
Stel op uw computer de gedeelde map in waarvoor u netwerktoegang wilt hebben vanaf de MOTIF XF. Raadpleeg de gebruikershandleiding van uw computer voor meer informatie.
5 Controleer of de MOTIF XF en de computer
goed zijn aangesloten op het netwerk.
Druk op de knop [FILE] om de modus File te activeren en druk vervolgens op de knop [F2] om de display Mount te openen (pagina 239). Als de MOTIF XF en de computer goed zijn aangesloten, verschijnt de computernaam in de kolom HOST. Als de computernaam niet verschijnt, drukt u op de knop [SF5] CHAR en typt u de computernaam rechtstreeks in de kolom Host (&). Als de MOTIF XF en de computer goed zijn aangesloten, wordt de naam die u typt, herkend.
Hier volgt een beschrijving van de minimaal vereiste instellingen (parameters 3, ) en ^). Zie pagina 221 voor meer informatie over de overige parameters.
3 DHCP Client
Zet deze parameter aan ('on') als u wilt dat het apparaat in het netwerk wordt gebruikt via de DHCP-serverfunctie, zoals een breedbandrouter. Als u deze parameter aanzet, hoeft u de parameters 59 niet in te stellen. Zet deze parameter uit ('off') als uw netwerk geen apparaat gebruikt met de DHCP-serverfunctie.
) Security
Zet deze parameter op 'workgroup', tenzij uw netwerkbeheerder iets anders bepaalt.
^ Mount User Name
Geef de gebruikersnaam op voor toegang tot de
42
computer in het netwerk. Deze kan worden opgeslagen als parameterinstelling van de MOTIF XF.
De parameters 1 en 2 zijn hier niet nodig. De parameters 59 zijn nodig als uw netwerk geen apparaat gebruikt met de DHCP-serverfunctie. Zie pagina 221 voor meer informatie. Voor instructies over het instellen van deze parameters raadpleegt u uw netwerkbeheerder of -provider.
MOTIF XF Naslaggids
& *
Controleer de computernaam in het besturings­systeem van de computer. Raadpleeg de gebruikers­handleiding van uw computer voor meer informatie.
Als de computernaam niet verschijnt op de display terwijl Windows XP is geactiveerd, voert u de volgende instructies uit om de computernaam te tonen.
1. Selecteer [Configuratiescherm] [Systeembeheer] [Services].
2. Dubbelklik in de lijst op [Messenger] en stel het 'Opstarttype' in op 'Automatisch'.
3. Klik op [Toepassen] en daarna op [Start].
6 Maak in de modus File van de MOTIF XF
verbinding met de computer via het netwerk, zodat de gedeelde directory op de display verschijnt.
Open de display Mount van de modus File.Wanneer u de HOST (&) instelt op een computernaam die de gewenste gedeelde directory bevat, verschijnt op de display 'Press [ENTER] to access'. Als u vervolgens op [ENTER] drukt, wordt u gevraagd om het wachtwoord in te voeren, zoals hieronder is afgebeeld. Vul hier in het vak User Name de gebruikersaccount van uw computer in, vul in het vak Password het wachtwoord van uw computer in en druk op de knop [ENTER] om de verbinding te maken tussen
Aansluitingen
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
de MOTIF XF en de computer. U ziet de gedeelde directory's van de geselecteerde computer in het vak Sharing Point (*).
Als u in stap 2 bij ^ de gebruikersnaam hebt ingesteld en opgeslagen, verschijnt de gebruikersnaam automatisch als de hierboven afgebeelde display wordt geopend.
Nadat de verbinding tussen de MOTIF XF en de computer is gemaakt, verschijnen de gedeelde directory's automatisch op de display als u een computer selecteert in de kolom Host. Als u echter de stroom uitschakelt. moet u de handelingen voor toegang tot de computer (invullen van gebruikersaccount en wachtwoord) opnieuw uitvoeren als u het apparaat weer aanzet.
Raadpleeg de gebruikershandleiding van uw computer voor meer informatie over het bevestigen van de gebruikersaccount en het wachtwoord van uw computer.
Als er geen wachtwoord is ingesteld op uw computer, hoeft u geen wachtwoord in te vullen. U kunt ook toegang krijgen zonder wachtwoord.
Bestanden delen voor toegang tot de MOTIF XF vanaf een computer
Volg de onderstaande instructies als u vanaf een computer via het LAN-netwerk toegang wilt tot de MOTIF XF (of eigenlijk een USB-opslagapparaat dat is aangesloten op de MOTIF XF). Open de display Network (pagina 221) in de modus Utility.
Denk eraan dat het interne flashgeheugen van de MOTIF XF niet bereikbaar is vanaf een computer via het LAN-netwerk. U kunt vanaf een computer via het LAN­netwerk alleen toegang krijgen tot data die zijn opgeslagen op een USB-opslagapparaat dat is aangesloten op de MOTIF XF. Als u bestanden wilt delen tussen de MOTIF XF en een computer, slaat u de data in het interne flashgeheugen op naar een extern USB­opslagapparaat.
1 Open de display Network (pagina 221) en stel
de File Server Account (#) in.
Als de account niet is ingesteld, kunt u de accountnaam 'nobody' gebruiken voor toegang tot de MOTIF XF.
2 Stel het wachtwoord in.
Druk op de knop [SF5] Password om het wachtwoordvenster te openen. Zie pagina 222 voor instructies voor het instellen.
3 Zet de parameter File Server (4) aan ('on').
7 Activeer de gewenste directory's.
In het vak Sharing Point (*) kunt u de gedeelde directory activeren door de cursor in de gewenste directory te plaatsen en op de knop [ENTER] te drukken. De activeringsaanduiding verschijnt links van de geactiveerde directorynaam.
Als u de bovenstaande instructies volgt, krijgt u toegang tot een computer vanaf de MOTIF XF via het LAN-netwerk. Zie pagina 41 voor meer informatie.
MOTIF XF Naslaggids
43
Modus Voice Modus Song Modus Pattern Modus Mixing Modus Master Modus Utility Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2

Referentie

Referentie
[PROGRAM]-lampje brandt
OPMERKING
Het nummer verlagen
Het nummer verhogen
Het nummer verhogen
Het nummer verlagen

Het toetsenbord bespelen in de modus Voice Play

De modus Voice wordt gebruikt voor het selecteren, afspelen en bewerken van een gewenste voice. De modus Voice Play is het belangrijkste 'portaal' voor het activeren van de modus Voice. Hier kunt u een voice selecteren en afspelen. Bepaalde voice­instellingen kunnen ook in deze modus worden bewerkt. Druk op de knop [VOICE] om de modus Voice te activeren en de display Voice Play te openen.
3 Selecteer een groep.

Een voice selecteren

Deze synthesizer beschikt over 128 voices in 16 banken: Preset 1 – 8, User 1 – 4, GM, Preset Drum, User Drum en GM Drum. De bank bestaat uit acht groepen (A tot en met H) en elke groep bevat 16 voices. Als u de gewenste voice wilt selecteren, dient u eerst de bank, de groep en vervolgens het nummer te selecteren.
Druk op één van de knoppen [A] tot en met [H] om een groep te selecteren. Als u een drumbank hebt geselecteerd bij de vorige stap, dient u op een van de knoppen [A] tot en met [D] te drukken om een groep te selecteren. De namenlijst van de 16 voices in de geselecteerde groep wordt weergegeven in de display. Houd er rekening mee dat de GM-drumbank slechts één drumvoice bevat, wat betekent dat u geen groep kunt selecteren.
2
3
4
1 Druk op de knop [VOICE] om de modus Voice
Play voor het afspelen van voices te activeren.
Het [PROGRAM]-lampje brandt, waarmee wordt aangegeven dat u de gewenste voice kunt selecteren door Bank/Group/Number op te geven.
2 Selecteer een voicebank.
Druk op één van de hieronder weergegeven Bank­knoppen om een bank te selecteren. Als er een bank wordt geselecteerd, wordt het venster Voice Select (Voice selecteren) opgeroepen.
Knoppen Banken
Knoppen [PRE 1] – [PRE 8] Vooraf ingestelde banken
Knoppen [USER 1] – [USER 4] Gebruikersbanken 1 – 4
[GM]-knop GM-bank
[GM DR]-knop GM-drumbank
[PRE DR]-knop Vooraf ingestelde
[USER DR]-knop Gebruikersdrumbank
1– 8
drumbank
4 Selecteer een voice.
Druk op één van de knoppen [1] tot en met [16] om een voice te selecteren. Op deze manier (stap 2 – 4) kunt u elke gewenste voice oproepen.
Bij het selecteren van een voice binnen dezelfde bank of groep is het niet noodzakelijk om de bank of groep opnieuw te selecteren. U kunt de knoppen [INC/YES] en [DEC/NO] of de datadraaiknop gebruiken om het voicenummer te selecteren. Met deze handeling kunt u voices oproepen in volgende of eerdere groepen en banken.

Selecteer een voice met behulp van de functie Category Search

De MOTIF XF is uitgerust met de functie Category Search, die u snel toegang tot het gewenste geluid biedt, ongeacht de bijbehorende banklocaties. Raadpleeg de Gebruikershandleiding voor instructies over het gebruik van de functie Category Search.
44
MOTIF XF Naslaggids
Het toetsenbord bespelen in de modus Voice Play
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
+
Favorite-markering
Schakelaar Favorite
OPMERKING

De meest gebruikte voices groeperen—Favorite Category

De Category Search heeft tevens een handige Favorite Category, waarmee u de meest gebruikte en favoriete voices kunt samenvoegen en gemakkelijk kunt selecteren. Zo kunt u met de MOTIF XF gemakkelijker snel de gewenste voices te selecteren uit de enorme hoeveelheid die beschikbaar is.
Uw favoriete voices registreren in de Favorite Category
U kunt de geselecteerde voice snel in een Favorite Category registreren door de knop [ENTER] en de knop [CATEGORY SEARCH] in de display Voice Play ingedrukt te houden.
3 Selecteer uw favoriete voice.
Zoek de gewenste voice door de instructies in de Gebruikershandleiding op te volgen.
4 Registreer de voice in de Favorite Category.
Druk op de knop [F5] om de voice te registreren en zet de schakelaar Favorite aan. Er verschijnt een vinkje in het vak links van de voicenaam, waarmee wordt aangegeven dat de voice is opgenomen in de Favorite Category. (Als u nogmaals op de knop [F5] drukt, verdwijnt het vinkje en wordt de geselecteerde voice uit de Favorite Category verwijderd.) Als u alle eerder geregistreerde voices uit de Favorite Category wilt verwijderen (wat handig kan zijn als u de Favorite Category helemaal opnieuw wilt maken), drukt u op de knop [F6].
Een voice uit de Favorite Category selecteren
1 Roep het venster Favorite Select op.
Druk in het venster Category Search op de knop [F4] om het venster Favorite Select op te roepen. In het venster Favorite Select worden alle voices weergegeven die zijn geregistreerd in de Favorite Category.
Als u dezelfde handeling opnieuw uitvoert, wordt de registratie verwijderd. U kunt deze handeling gebruiken voor het registreren van favoriete voices die u tijdens het bespelen van het instrument vindt. Als u tijdens het gebruik van de functie Category Search favoriete voices vindt, gebruikt u de volgende handeling.
1 Druk op de knop [VOICE] om de modus Voice
Play voor het afspelen van voices te activeren.
2 Roep het venster Category Search op.
Druk op de knop [CATEGORY SEARCH] zodat de indicator ervan oplicht en het venster Category Search verschijnt.
2 Selecteer een voice.
Selecteer de gewenste voice met de knoppen [INC/YES] en [DEC/NO] of de datadraaiknop om de cursor in de voicelijst naar boven of beneden te verplaatsen.
De volgorde van de voices in de Favorite Category kan niet worden gewijzigd. Als u een aangepaste volgorde van voices wilt maken voor snelle selectie tijdens uw spel, slaat u de voices in een van de gebruikersbanken op.
MOTIF XF Naslaggids
45
Het toetsenbord bespelen in de modus Voice Play
Modus Voice Modus Song Modus Pattern Modus Mixing Modus Master Modus Utility Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
Rode punt (huidige waarde)
1
2
3
[SELECTED PART CONTROL]-knop

Gebruik van knoppen en schuifregelaars

Een van de krachtigste performancefuncties van de MOTIF XF is de uitgebreide set realtimeregelaars, met name de knoppen en schuifregelaars. Hiermee kunt u een groot aantal parameters aanpassen voor de huidige voice, zoals effectdiepte, attack/release-eigenschappen, klankkleur enzovoort. Met deze realtimeregelaars kunt u het geluid tijdens het spelen wijzigen of snel de voice bewerken en aanpassen. U kunt drie functies toewijzen aan elke knop, die u één voor één kunt selecteren met de knop [SELECTED PART CONTROL]. Elke keer dat u op deze knop drukt, gaat het lampje achtereenvolgens van boven naar beneden branden: TONE 1 TONE 2 ARP FX. Zie de gebruikershandleiding voor meer informatie.
Als de [E] (Edit)-indicator verschijnt in de rechterbovenhoek van de display, kan de huidige voice worden opgeslagen (pagina 54) als een nieuwe gebruikersvoice.
Als u de knop [SELECTED PART CONTROL] enkele seconden lang ingedrukt houdt, gaan het huidige lampje en het TONE 1-lampje afwisselend branden.
Een rode punt op de knop of schuifregelaar geeft aan op welke waarde de knop of schuifregelaar is ingesteld. Het verschuiven van de knop of schuifregelaar heeft geen effect op het geluid totdat dit punt wordt bereikt. Als u de knop of schuifregelaar voorbij dit punt verplaatst, verdwijnt de rode punt en heeft het verschuiven van de knop of schuifregelaar weer invloed op het geluid.
U kunt de functies bevestigen die aan de acht knoppen in de display Voice Play zijn toegewezen en worden opgeroepen met de knop [F1]. Wanneer er een andere display dan de display Voice wordt weergegeven, kunt u de knopfuncties bevestigen door te drukken op de knop [SELECTED PART CONTROL], waarmee het venster Control Function wordt opgeroepen.
Knopfuncties
1 Wanneer het lampje TONE 1 brandt:
Knop 1 CUTOFF Hiermee verhoogt of verlaagt u de filterafsnijfrequentie (pagina 51) om de helderheid van de klank aan
Knop 2 RESONANCE Hiermee verhoogt of verlaagt u de resonantie (pagina 51) die het signaal in het gebied van de
Knop 3 ATTACK Hiermee verhoogt of verlaagt u de EG-attacktijd (pagina 51) van de huidige voice. Hoe kleiner
Knop 4 DECAY Hiermee verhoogt of verlaagt u EG-decaytijd (pagina 51) van de huidige voice, waarmee wordt
Knop 5 SUSTAIN Hiermee verhoogt of verlaagt u het EG-sustainniveau (pagina 51) waarop het volume wordt
Knop 6 RELEASE
Knop 7 ASSIGN 1 Een groot aantal verschillende functies kan aan deze knoppen worden toegewezen. U kunt de
Knop 8 ASSIGN 2
2 Wanneer het lampje TONE 2 brandt:
Knop 1 EQ LOW Hiermee verhoogt of verlaagt u de EQ Low Gain (pagina 51) om het geluid aan te passen.
Knop 2 EQ MID F
(EQ Middle Frequency)
Knop 3 EQ MID (EQ Middle Gain) Hiermee verhoogt of verlaagt u de EQ Middle Gain (pagina 51) om de huidige voice te wijzigen.
Als knop 1 en 2 worden bewogen, veranderen de filterparameters op de display EG/EQ. Als knop 3 – 6 worden bewogen, veranderen de Amplitude EG-parameters.
te passen.
afsnijfrequentie versterkt. Door de boventonen in dit gebied te benadrukken, kunt u een onderscheidende 'scherpe' klank produceren die het geluid helderder en harder maakt.
de waarde is, hoe sneller de attack.
bepaald hoe snel het volume afneemt van het maximale attackniveau tot sustainniveau. Hoe kleiner de waarde is, hoe sneller het geluid wegsterft.
vastgehouden zolang de toets ingedrukt blijft, na de initiële attack en decay. Draai de knop tegen de klok in om het geluid scherper af te kappen na de decay.
Hiermee verhoogt of verlaagt u de EG-releasetijd (pagina 51) van het geluid, waarmee wordt bepaald hoe snel het volume afneemt van het sustainniveau tot nul zodra een toets wordt losgelaten. Hoe lager de waarde is, hoe sneller de release.
functies bevestigen die momenteel aan deze knoppen in de display Voice Play zijn toegewezen (pagina 48). In de display Controller Set (pagina 61) van de modus Voice Common Edit kunt u de functies aan deze knoppen toewijzen.
Als knop 1 – 5 worden bewogen, veranderen de EQ-parameters op de display EG/EQ (pagina 51). Als knop 6 – 8 worden bewogen, veranderen de parameters op de display Play Mode (pagina 55) en de display Effect Connect (pagina 64) in de modus Voice Common Edit.
Hiermee verhoogt of verlaagt u de EQ Middle Frequency (pagina 51) waarvoor de band wordt aangepast via knop 3 (EQ MID).
46
MOTIF XF Naslaggids
Het toetsenbord bespelen in de modus Voice Play
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
OPMERKING
Edit Indicator (bewerkingsindicatie)
OPMERKING
Knop 4 EQ MID Q (EQ Middle Q) Hiermee verhoogt of verlaagt u de EQ Middle Q (pagina 51) om de breedte te wijzigen van de band
Knop 5 EQ HIGH (EQ High Gain) Hiermee verhoogt of verlaagt u de EQ High Gain (pagina 51) om de huidige voice te wijzigen.
Knop 6 PAN Hiermee wordt de stereopanpositie van de huidige voice (pagina 56) aangepast.
Knop 7 REVERB Hiermee kunt u het reverbzendniveau (pagina 65) aanpassen.
Knop 8 CHORUS Hiermee kunt u het choruszendniveau (pagina 65) aanpassen.
3 Wanneer het lampje ARP FX brandt:
Knop 1 SWING Hiermee wijzigt u het swinggevoel bij het afspelen van arpeggio's (pagina 60). Als u de knop met de
Knop 2 QUANTIZE VALUE Hiermee past u de Quantize Value (pagina 59), ofwel nootresolutie aan, op basis waarvan de nootdata
Knop 3 QUANTIZE STRENGTH Hiermee past u de Quantize Strength (pagina 60) aan, waarmee nootevents van de Arpeggio naar de
Knop 4 GATE TIME Hiermee past u de gatetijdsnelheid (pagina 60) van de arpeggionoten aan. Als u deze knop met de
Knop 5 VELOCITY Hiermee past u de aanslagsnelheid (pagina 60) van de arpeggionoten aan.
Knop 6 OCT RANGE (Octave Range) Hiermee wijzigt u het octaafbereik (pagina 60) bij het afspelen van arpeggio's.
Knop 7 UNITMULTIPLY Hiermee past u Unit Multiply (pagina 59) voor het afspelen van arpeggio's aan om de arpeggio-
Knop 8 TEMPO Hiermee wijzigt u het tempo bij het afspelen van arpeggio's.
waarbinnen u de versterking kunt aanpassen via knop 3 (EQ Middle Gain). Als knop 4 in de richting van de wijzers van de klok wordt gedraaid, wordt de Q-waarde hoger en wordt de bandbreedte kleiner. Als knop 4 tegen de wijzers van de klok in wordt gedraaid, wordt de Q-waarde lager en wordt de bandbreedte groter.
Als knoppen worden bewogen, veranderen de aan Arpeggioparameters in de modus Voice Common Edit. Deze handeling is beschikbaar wanneer de Arpeggiofunctie is ingeschakeld.
wijzers van de klok mee draait, verhoogt u het swinggevoel en als u de knop tegen de wijzers van de klok in draait, verlaagt u het swinggevoel.
van de Arpeggio worden gelijkgetrokken. Als u de knop met de wijzers van de klok mee draait, verlengt u de gatetijd van het noottype dat als Quantize Value is ingesteld en als u de knop tegen de wijzers van de klok in draait, verkort u de gatetijd.
dichtstbijzijnde quantizeertellen worden getrokken. Als u de knop met de wijzers van de klok mee draait, worden de nootevents naar de quantizeertel getrokken.
wijzers van de klok mee draait, verlengt u de gatetijden zodat er legato wordt gespeeld en als u deze knop tegen de wijzers van de klok in draait, verkort u de gatetijden.
afspeeltijd op basis van tempo te verlengen/verkorten.
Via de knoppen wordt de parameterwaarde toegevoegd aan de huidige waarde voor de huidige voice. Als de parameter al is ingesteld op de maximum- of minimumwaarde, verandert de waarde niet, ook niet als u de knop bedient.
Functies van schuifregelaars
Met de acht schuifregelaars kunt u het volume aanpassen van acht elementen (pagina 9) die samen de huidige normale voice vormen. Elk van de schuifregelaar 1 – 8 correspondeert met een van de elementen 1 – 8. Het is verstandig na te gaan welke elementen voor de huidige normale voice worden gebruikt door de informatiedisplay (pagina 50) te gebruiken voordat u de schuifregelaars gebruikt. Wanneer een drumvoice wordt geselecteerd, kan één enkele schuifregelaar al invloed hebben op het volume van alle geluiden/toetsen tegelijk.
De [E]-indicator
Als u de waarde van de parameter wijzigt in de modus Voice Play of Edit, wordt de [E]-indicator (Edit) weergegeven in de rechterbovenhoek van de LCD-display. Dit is een korte herinnering dat de huidige voice is gewijzigd maar nog niet is opgeslagen. Als u de huidige bewerkte status wilt opslaan, volgt u de aanwijzingen op pagina 54.

MIDI-zendkanalen voor het toetsenbord instellen

U kunt het MIDI-zendkanaal instellen waarmee via het toetsenbord/de regelaar MIDI-data worden verzonden (naar een externe sequencer, toongenerator of een ander apparaat).
1 Druk op de knop [TRACK] zodat het lampje van
de knop gaat branden.
2 Druk op één van de nummerknoppen [1] – [16]
om het MIDI-zendkanaal te bepalen.
3 Druk na het instellen op de knop [PROGRAM]
om terug te keren naar de oorspronkelijke status.
Deze parameter is hetzelfde als Keyboard Transmit Channel (pagina 228) in de display MIDI van de modus Utility. Indien u hier een waarde instelt, wordt ook de waarde van die parameter automatisch gewijzigd.
MOTIF XF Naslaggids
47
Modus Voice Modus Song Modus Pattern Modus Mixing Modus Master Modus Utility Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
Het toetsenbord bespelen in de modus Voice Play
OPMERKING
OPMERKING
3
1
!@#$ %
256^
4
7
8
9)
3
1
!@#$ %
256^
4
&
9
(
*
)
^

Instelling van toetsenbordoctaaf

Soms zult u bij het spelen van een voice wellicht in een lager of hoger toonhoogtebereik willen spelen. U kunt bijvoorbeeld de toonhoogte verlagen om extra basnoten te verkrijgen of verhogen om hogere noten te verkrijgen voor solo’s. Met de regelaars Octave Up/Down kunt u dit snel en gemakkelijk doen. Steeds wanneer u op de knop OCTAVE [UP] op het paneel drukt, gaat de totale toonhoogte van de voice één octaaf omhoog. Met elke druk op de knop OCTAVE [DOWN] wordt de toonhoogte zo ook met één octaaf verlaagd. Het bereik loopt van -3 tot +3. 0 is de standaardtoonhoogte. De huidige octaafinstelling verschijnt in de rechterbovenhoek van de display. U kunt de standaardtoonhoogte (0) direct terugroepen door tegelijkertijd op de knop OCTAVE [UP] en de knop OCTAVE [DOWN] te drukken (beide lampjes gaan uit). Aan de lampstatus van de knop OCTAVE [DOWN]/[UP] kunt u direct de huidige octaafinstelling aflezen. Als de toonhoogte één octaaf hoger of lager is ingesteld, brandt het bijbehorende lampje. Als de toonhoogte twee octaven hoger of lager is ingesteld, knippert het bijbehorende lampje langzaam. Als de toonhoogte drie octaven hoger of lager is ingesteld, knippert het bijbehorende lampje snel.

De arpeggiofunctie gebruiken

Deze parameter is hetzelfde als Octave (pagina 220) in de display Play van de modus Utility. Indien u hier een waarde instelt, wordt ook de waarde van die parameter automatisch gewijzigd.
Als u noten op het toetsenbord met halve tonen omhoog of omlaag wilt verschuiven, bewerkt u de parameter Transpose (pagina 220) in de display Play van de modus Utility.
Met de arpeggiofunctie kunt u ritmepatronen, riffs en frasen triggeren met behulp van de huidige voice. Hiervoor slaat u gewoon een of meer noten op het toetsenbord aan. Raadpleeg de Gebruikershandleiding voor instructies over het gebruik van Arpeggio.

De display Voice Play—[F1] Play

Type 2 van de display Voice Play
1 Vo i ce B an k
Duidt de bank van de huidige voice aan. De voicebank is het geheugen met data van normale voices en drumvoices. Er zijn 16 voicebanken, als volgt.
PRE1 – 8 (vooraf ingestelde bank 1 – 8)
De banken bevatten elk 128 verschillende vooraf ingestelde voices.
USR1 – 4 (gebruikersbank 1 – 4)
Deze banken kunnen worden gebruikt voor het opslaan van de voices die u maakt en bewerkt.
GM
Deze bank bevat 128 verschillende voices die corresponderen met de volgorde die is opgegeven door de indeling General MIDI (GM).
GMDR (GM-drumbank)
Deze bank bevat één drumvoice, waarin de druminstrumenttoewijzing correspondeert met de indeling General MIDI (GM).
PDR (vooraf ingestelde drumbank)
Deze bank bevat 64 verschillende vooraf ingestelde drumvoices.
UDR (gebruikersdrumbank)
Deze bank kan worden gebruikt voor het opslaan van de drumvoices die u maakt en bewerkt.
De display Voice Play die wordt opgeroepen via de knop [VOICE] heeft twee ontwerptypen, die kunnen worden opgegeven in de display Screen Setting (pagina 220) van de modus Utility.
Type 1 van de display Voice Play
GM-voices
GM (General MIDI) is een wereldwijde standaard voor het groeperen van voices en MIDI-functies van synthesizers en toongenerators. Deze standaard is in de eerste plaats ontworpen om te zorgen dat songdata die zijn gemaakt met een bepaald GM-apparaat nagenoeg hetzelfde klinken op elk ander GM-apparaat, ongeacht de fabrikant of het model. De GM-voicebank van deze synthesizer is ontworpen om GM-songdata goed af te spelen. Houd er echter rekening mee dat het geluid mogelijk niet exact hetzelfde is als wanneer het wordt afgespeeld met de oorspronkelijke toongenerator.
MOTIF XF Naslaggids
48
Het toetsenbord bespelen in de modus Voice Play
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
Voicebank Groep
Voicenummer
Nummer
OPMERKING
2 Voicenummer (groep/nummer)
Elke voice in een bank krijgt een nummer tussen 001 en 128 toegewezen.
De voicenummers 001 t/m 128 worden geconverteerd naar de indeling (tussen haakjes weergegeven) die hoort bij de banken A t/m H en nummers 1 t/m 16 (voor elke bank). Deze indeling hoort bij de groepsknoppen [A] – [H] en de nummerknoppen [1] – [16]. De voicenummers en de bijbehorende groepen/nummers worden hieronder weergegeven.
Groep/nummer Voicenummer
A01 – 16 001 – 016
B01 – 16 017 – 032
C01 – 16 033 – 048
D01 – 16 049 – 064
E01 – 16 065 – 080
F01 – 16 081 – 096
G01 – 16 097 – 112
H01 – 16 113 – 128
9 [SF1] ARP1 – [SF5] ARP5 (Arpeggio 1 – 5)
De arpeggiotypen worden aan de knoppen toegewezen via het symbool van de achtste noot in de display. U kunt deze op elk moment tijdens uw toetsenbordspel oproepen door op deze knoppen te drukken. In de display Arpeggio kunt u Arpeggiotypen toewijzen aan de knoppen (pagina 52).
) [SF6] TAP
De snelheid waarmee u deze knop herhaaldelijk indrukt, bepaalt het afspeeltempo van de arpeggio.
Dit menu is alleen beschikbaar voor de bovenste display van de modus Voice.
! [F1] Play (Voice Play)
Druk op deze knop om vanuit de vorige display terug te keren naar de display Voice Play.
@ [F2] Porta (Portamento)
Druk op deze knop om de display Portamento (pagina 50) op te roepen.
# [F3] EG/EQ (Envelope Generator/Equalizer)
Druk op deze knop om de display met de basis-EG-, filter­en EQ-instellingen (pagina 51) op te roepen.
3 Category (Main Category 1/Sub Category 1)
Hiermee worden hoofdcategorie 1 en subcategorie 1 van de geselecteerde voice aangegeven. 'Category' is een trefwoord dat de instrumenteigenschappen of het type geluid aanduidt. Een vooraf ingestelde voice wordt geregistreerd in twee sets: Hoofdcategorie en Subcategorie. U kunt de categorie-instellingen bewerken in de display General (pagina 55) van de modus Voice Common Edit. Raadpleeg de toelichting van de display General voor meer informatie.
4 Vo i ce na am
Duidt de naam van de huidige voice aan.
5 Transmit CH (MIDI Transmit Channel)
Geeft het MIDI-kanaal aan waarmee via het toetsenbord/de regelaar MIDI-data worden verzonden (naar een externe sequencer, toongenerator of een ander apparaat). Zie pagina 47 voor meer informatie over het instellen vandewaarde.
6 Octave
Hiermee wordt de instelling van Keyboard Octave aangegeven die via de knoppen OCTAVE is ingesteld. Deze parameter bepaalt hoeveel hoger of lager de toonhoogte van elke toets is vergeleken met de normale toonhoogte.
$ [F4] Arpeggio
Druk op deze knop om de display Arpeggio (pagina 52) op te roepen.
% [F6] Effect
Druk op deze knop om de display Effect Connect (pagina 64) van de modus Voice Common Edit op te roepen.
^ Arpeggiotempo
Hiermee wordt het arpeggioafspeeltempo aangegeven.
& Aan/uit-status van element
Geeft de aan/uit-status van elk element van de huidige voice aan. Deze is alleen beschikbaar als er een normale voice is geselecteerd.
* Huidige waarden
Geeft het huidige toonbuigingsbereik (PB UP en PB DOWN), de huidige octaafinstelling van het toetsenbord (OCT) en de huidige transponeerinstelling aan.
( Huidig arpeggiotype
Geeft het huidige arpeggiotype aan dat via de knoppen [SF1] – [SF5] is geselecteerd.
7 Control Function
Hiermee wordt de status van de knoppen en schuifregelaars op het paneel aangegeven. Dit is gelijk aan het venster Control Function (pagina 46).
8 Instellingen toewijzen
Deze sectie geeft voor elk van de regelaars aan of deze al dan niet is toegewezen aan de bron van de besturingsset.
MOTIF XF Naslaggids
49
Modus Voice Modus Song Modus Pattern Modus Mixing Modus Master Modus Utility Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
Het toetsenbord bespelen in de modus Voice Play
1 2
4
7
3
5 9
6 8
)
OPMERKING
OPMERKING
1 2
4
3

Voice-informatie—[SF6] INFO (Informatie)

8 Portamento
Hiermee wordt de aan/uit-status aangeduid voor de portamentoschakelaar (pagina 50) van de huidige voice.
Deze display biedt informatie over de huidige voice. U kunt hier geen instellingen wijzigen.
1 Bank
Hiermee wordt de bank van het geselecteerde voiceprogramma aangegeven. De waarden tussen haakjes staan voor de Bank Select MSB en LSB waarmee u de huidige voice via MIDI kunt selecteren.
2 Programma (voicenummer)
Aan elke voice in een bank wordt een nummer tussen 001 en 128 toegewezen. De waarden tussen haakjes staan voor de groep en het nummer.
3 Category 1 (Main Category 1/Sub Category 1)
Category 2 (Main Category 2/Sub Category 2)
Geeft de Main Category 1/Sub Category 1 en Main Category 2/Sub Category 2 aan waarin de huidige voice geregistreerd is.
9 Toonbuigingsbereik
Hiermee wordt de hoger/lager-instelling aangeduid van het toonbuigingsbereik (pagina 56) voor de huidige voice.
) Effects
Geeft de effectinstellingen (voor Insertion A, Insertion B, Reverb en Chorus) van de huidige voice aan.
De parameters 6, 7 en 8 zijn niet beschikbaar als de drumvoice is geselecteerd.

Portamento-instellingen— [F2] Porta

In deze display kunt u monofoon of polyfoon afspelen selecteren en de Portamentoparameters instellen. Portamento wordt gebruikt om een geleidelijke overgang te realiseren tussen de toonhoogte van de als eerste gespeelde noot op het toetsenbord naar de toonhoogte van de volgende noot. De hier ingestelde waarde wordt toegepast op de parameters met dezelfde namen in de display Play Mode (pagina 48) van de modus Voice Common Edit.
Deze display is niet beschikbaar als er een drumvoice is geselecteerd.
4 Name
Duidt de naam van de huidige voice aan.
5 Vo i ce Typ e
Geeft aan of het huidige voicetype Normale voice of Drumvoice is.
6 Mono/Poly
Geeft aan of de huidige voice is ingesteld op Mono (er kan slechts één noot tegelijk worden gespeeld) of Poly (er kunnen meerdere noten tegelijk worden gespeeld).
7 Element Switch
Geeft de status (actief/inactief) aan van de acht elementen die samen de huidige voice vormen. Elementen die actief zijn, worden aangegeven met hun eigen nummer. Een sterretje '*' geeft aan dat het corresponderende element gedempt is, hoewel de parameter Element Switch is ingeschakeld. Een streepje '-' geeft aan dat de corresponderende parameter Element Switch is uitgeschakeld.
MOTIF XF Naslaggids
50
1 Portamento Switch 2 Portamento Time 3 Portamento, modus 4 Modus Mono/Poly
Dit zijn dezelfde als in de display Play Mode (pagina 55) van de modus Voice Common Edit.
Portamento op de voice toepassen
Volg de onderstaande instructies om Portamento toe te passen op de huidige voice die u op het toetsenbord speelt.
1 Druk op de knop [VOICE] om de modus Voice
Play voor het afspelen van voices te activeren.
Selecteer de voice waarop Portamento moet worden toegepast. Portamento is met name effectief voor een voice die wordt aangehouden of blijft klinken zolang de toets ingedrukt wordt gehouden.
2 Druk op de knop [F2] om de display
Portamento op te roepen.
Het toetsenbord bespelen in de modus Voice Play
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
1 2
3
4
5
OPMERKING
3 Stel de schakelaar Portamento in op 'on'.
4 Stel de portamentotijd in.
Stel dit voor het beste resultaat in op een relatief hoge waarde.
5 Bespeel twee verschillende toetsen
afwisselend om Portamento te bevestigen.
Het is handig om een bepaalde noot in te drukken en vervolgens dezelfde noot een octaaf hoger of lager in te drukken om te bevestigen hoe Portamento wordt toegepast.

Klankkleur veranderen—[F3] EG/EQ

U kunt de klankkleur of het timbre van het geluid wijzigen door de EG/EQ-instellingen te bewerken voor alle elementen die samen de voice vormen. De EG-instellingen die u hier vastlegt, worden als offset toegepast op dezelfde parameters in de display Amplitude EG (pagina 80) en de display Filter EG (pagina 76) voor alle elementen. Met andere woorden: als de waarde hier wordt bewerkt, wordt deze bij de huidige waarde opgeteld of ervan afgetrokken. Als de parameter al is ingesteld op de maximum- of minimumwaarde, verandert de waarde echter niet, zelfs niet als u de parameter in deze display op ee hogere of lagere waarde instelt. De EQ-instellingen die u hier maakt, worden rechtstreeks toegepast op de voice.
1 AEG (Amplitude EG)
Met behulp van de AEG kunt u de volumeovergang bepalen van het begin tot het einde van het geluid.
Attack (Attack Time)
Hiermee wordt de attacksnelheid bepaald vanaf de tijd waarop een toets wordt aangeslagen tot het maximale oorspronkelijke niveau van de EG wordt bereikt.
Decay (Decay Time)
Hiermee wordt bepaald hoe snel het volume van het maximale attackniveau naar het sustainniveau daalt.
Sustain (Sustain Level)
Bepaalt het sustainniveau waarop het volume wordt vastgehouden terwijl een noot wordt aangehouden, na de initiële attack en decay. Hoe kleiner de waarde is, hoe scherper het geluid.
Release (Release Time)
Hiermee wordt bepaald hoe snel het volume daalt van het sustainniveau naar nul zodra een noot wordt losgelaten.
Instellingen: -64 – +0 – +63
Wanneer er een drumvoice is geselecteerd, zijn Sustain Level en Release Time niet beschikbaar. '---' verschijnt bij elk van de corresponderende kolommen en deze parameters kunnen niet worden bewerkt.
2 FEG (Filter EG)
Met behulp van de FEG kunt u de overgang in klankkleur (afsnijfrequentie) bepalen van het begin tot het einde van het geluid. De daadwerkelijke overgang van klankkleur is afhankelijk van het filtertype (pagina 74) van het voice-element.
Attack (Attack Time)
Hiermee wordt de snelheid van filtervariatie bepaald vanaf het tijdstip waarop een noot wordt gespeeld tot het maximale oorspronkelijke niveau van de afsnijfrequentie wordt bereikt.
Decay (Decay Time)
Hiermee wordt bepaald hoe snel de afsnijfrequentie van het maximale attackniveau naar het sustainniveau daalt.
Release (Release Time)
Hiermee wordt bepaald hoe snel de afsnijfrequentie van het sustainniveau naar nul daalt zodra een noot wordt losgelaten.
Depth
Bepaalt het bereik waarbinnen de afsnijfrequentie van de Filter EG wordt gewijzigd. Bij een instelling van 0 blijft de afsnijfrequentie ongewijzigd. Hoe verder de waarde is verwijderd van 0, hoe groter de afsnijfrequentie is. Bij negatieve waarden wordt de wijziging van de afsnijfrequentie ongedaan gemaakt.
Instellingen: -64 – +0 – +63
3 Filter
Deze eenheid wijzigt de klankkleur van het geluid door de uitvoer van een specifiek frequentiegedeelte van het geluid af te kappen. De daadwerkelijke klankkleur is afhankelijk van het filtertype (pagina 74) van het voice-element. Het laagdoorlaatfilter kapt de signalen boven de afsnijfrequentie af, terwijl het hoogdoorlaatfilter de signalen onder de afsnijfrequentie afkapt.
Afkappen
Hiermee wordt de afsnijfrequentie bepaald voor het filter. Wanneer het laagdoorlaatfilter is geselecteerd, geldt bijvoorbeeld dat het decay helderder is naarmate de waarde hoger is.
Reso (Resonance)
Hiermee wordt de nadruk bepaald die aan de afsnijfrequentie wordt gegeven. Hogere waarden resulteren in een sterker effect.
Instellingen: -64 – +0 – +63
4 EQ
Dit is een parametrische equalizer met drie frequentiebanden (High, Mid en Low). U kunt het niveau van elke frequentieband (High, Mid, Low) versterken of verzwakken om het geluid van de voice te wijzigen. Voor de middenband kun u ook de Q (bandbreedte) instellen.
Frequency (frequentie)
Hiermee bepaalt u frequentie voor elke frequentieband. Stel de waarde in op de frequentie waarmee u het geluid wilt verzwakken of versterken.
Instellingen:
Low: 50,1 Hz – 2,00 kHz Mid: 139,7 Hz – 10,1 kHz High: 503,8 Hz – 14,0 kHz
MOTIF XF Naslaggids
51
Modus Voice Modus Song Modus Pattern Modus Mixing Modus Master Modus Utility Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
Het toetsenbord bespelen in de modus Voice Play
OPMERKING
Laag
Mid
Hoog
Gain
Frequency (frequentie)
Q
1 2
4
7
3
6 8
9 5
Naam van arpeggiotype
Gain
Bepaalt de niveauversterking van de frequentie (hierboven ingesteld) of de mate waarin de geselecteerde frequentieband wordt verzwakt of versterkt. Hoe hoger de waarde is, hoe meer versterking. Hoe lager de waarde is, hoe minder versterking.
Instellingen: -12.00 dB – +0.00 dB – +12.00 dB
Q (bandbreedte)
Hiermee wordt de Q (bandbreedte) bepaald voor de middenband. Hoe hoger de waarde is, hoe kleiner de bandbreedte. Hoe lager de waarde is, hoe groter de bandbreedte.
Instellingen: 0.7 – 10.3
De instelling Q is alleen beschikbaar voor de middenband, met het parametrische type EQ. Met behulp van peaking (waarbij wordt verwezen naar de 'piek') kunt een bepaalde frequentie verzwakken of versterken en kunt u regelen hoe groot of klein de bandbreedte is. De EQ-vorm van de hoge en lage band daarentegen is het type Shelving (parametrisch) waarmee u het signaal op hogere of lagere frequenties dan de opgegeven frequentie-instelling kunt verzwakken of versterken.
5 EQ-diagram
Toont de EG instellingen als een grafiek. De verticale as geeft de versterking aan en de horizontale as de frequentie.

Arpeggio-instellingen— [F4] Arpeggio

Deze display bevat de basisinstellingen voor de arpeggio. Houd er rekening mee dat de parameters van Bank (6) – Type ( 9) vijf instellingen hebben die kunnen worden bewerkt in elk van de displays [SF1] ARP1 tot en met [SF5] ARP5. De hier ingestelde waarde wordt toegepast op de parameters met dezelfde namen in de display Arpeggio Main (pagina 58) van de modus Voice Common Edit.
1 Switch 2 Hold 3 Tempo 4 Velocity Limit 5 [SF1] knoppen ARP1 – [SF5] ARP5
(Arpeggio 1 – 5)
6 Bank 7 Category 8 Sub Category 9 Type
Dit zijn dezelfde als in de display Arpeggio Main (pagina 58) van de modus Voice Common Edit.
MOTIF XF Naslaggids
52
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie

Een normale voice bewerken

Normale voice bewerken
Common Edit
Hier bewerkt u de parameters die alle elementen van de geselecteerde voice gemeenschappelijk hebben.
Element Edit 1– 8
Hier bewerkt u de parameters van de afzonderlijke elementen die samen een voice vormen.
Geeft aan dat deze display in de modus Element Edit is.
Een element selecteren
Hiermee wordt aangegeven dat deze display in de modus Common Edit wordt weergegeven.
Tabmenu's bij de knoppen [F1] – [F6]
Tabmenu's bij de knoppen [SF1] – [SF6]
OPMERKING
Met bewerken wordt het proces bedoeld van het maken van een voice (klank) via het wijzigen van de parameters die tezamen de voice vormen. Dit kan worden gedaan in Voice Edit (klankbewerking), een submodus van de modus Voice. Als u naar de modus Voice Edit wilt gaan, drukt u op de knop [VOICE] om eerst de modus Voice te activeren, waarna u op de knop [EDIT] drukt.

Common Edit en Element Edit

Een normale voice bestaat uit melodische geluiden van muziekinstrumenten die via het toetsenbordbereik kunnen worden afgespeeld en kan maximaal acht elementen bevatten. Er zijn twee typen displays voor het bewerken van normale voices: de displays voor Common Edit om de gemeenschappelijke instellingen voor alle elementen te bewerken en de displays voor Element Edit om de afzonderlijke elementen te bewerken.

Normale voices bewerken

1
Druk op de knop [VOICE] om de modus Voice Play voor het afspelen van voices te activeren.
Selecteer een normale voice die u wilt bewerken.
4 Roep de gewenste display op.
U vindt de gewenste display door te kijken naar de tabmenuopties die overeenkomen met de knoppen [F1] – [F6] en [SF1] – [SF5]) onder in de display.
Door op de knop [SF6] te drukken, kunt u verschillende functies gebruiken, zoals de display Information, het invoeren van tekens (pagina 37), de nummerknopfunctie (pagina 36) en de weergave/ selectie van lijsten (pagina 37). De functie die wordt opgeroepen met de knop [SF6] hangt af van de geselecteerde parameter waarop de cursor staat.
5 Verplaats de cursor naar de gewenste
parameter.
6 Bewerk de waarde met de knoppen [INC/YES],
[DEC/NO] en de datadraaiknop.
7 Herhaal stap 3 – 6 zo vaak als gewenst.
8 Voer de gewenste naam in voor
de bewerkte voice.
Gebruik de display Name (pagina 55) van de modus Voice Common Edit.
2 Druk op de knop [EDIT] om de modus Voice
Edit te activeren.
3 Roep de gewenste bewerkingsdisplay,
Common Edit of Element Edit, op.
Druk op de knop [COMMON EDIT] om de display Common Edit op te roepen. Als u de display Element Edit wilt oproepen, drukt u op een van de nummerknoppen [1] – [8] om het te bewerken element te selecteren.
9 Sla de bewerkte voice op.
Druk op de knop [STORE] om het venster Store (pagina 54) op te roepen, waarna u de bewerkte voice opslaat.
LET OP
• De bewerkte voice gaat verloren wanneer u een andere voice selecteert of het instrument uitschakelt. Sla de voicedata in het interne geheugen op door op de knop [STORE] te drukken voordat u een andere voice selecteert of het instrument uitschakelt.
• Aangezien het gebruikersgeheugen waarin de voice wordt opgeslagen een Flash-geheugen is, wordt de bewerkte en opgeslagen voice niet verwijderd, ook niet als de stroom wordt uitgeschakeld. U hoeft zich dus geen zorgen te maken over het verlies van opgeslagen data. Met de handeling Voice Store worden echter wel de voicedata overschreven die al zijn opgeslagen in het bestemmingsvoicenummer. Daarom moet u van belangrijke data altijd een back-up bewaren op een afzonderlijk USB-opslagapparaat of op een computer die via het netwerk is aangesloten op de MOTIF XF (pagina 241).
MOTIF XF Naslaggids
53
Een normale voice bewerken
Modus Voice Modus Song Modus Pattern Modus Mixing Modus Master Modus Utility Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
Nummerknoppen [1] – [8] gebruiken om het te bewerken element te selecteren
Nummerknoppen [9] – [16] gebruiken om elk element in of uit te schakelen
Nummerknoppen [1] – [8] / [9] – [16] gebruiken om alleen het te bewerken element te selecteren
Compare-indicator (geluid vóór bewerking)
OPMERKING
OPMERKING

Handige functies voor het bewerken van voices

Een element aan-/uitzetten
In de modus Voice Edit kunt u altijd met de nummerknoppen [1] – [8] een element selecteren. De knoppen [1] – [8] geven aan welk element wordt bewerkt. Om elk element in of uit te schakelen, zet u de knop [MUTE] aan en gebruikt u vervolgens de nummerknoppen [9] – [16].
Het element dat moet worden bewerkt instellen op solo
Als u alleen het element dat u bewerkt wilt inschakelen, drukt u op de knop [SOLO] om het in te schakelen en drukt u vervolgens op een van de nummerknoppen [1] – [8] of [9] – [16]. Als u bijvoorbeeld alleen element 1 wilt inschakelen en bewerken, drukt u op de knop [1] of [9] zodat de indicator [1] gaat branden en de indicator [9] gaat knipperen.
Wanneer de [E]-indicator wordt weergegeven in de modus Voice Play, drukt u op de knop [EDIT] om de modus Voice Edit te activeren, waarna u opnieuw op de knop [EDIT] drukt om de modus Compare op te roepen.
2 Druk opnieuw op de knop [EDIT] om terug
te keren naar de oorspronkelijke status.
Wanneer de [C]-indicator rechtsboven in de display wordt weergegeven, drukt u op de knop [EDIT] (het lampje blijft branden en de [C]-indicator verandert weer in de [E]-indicator).
Vergelijk indien gewenst het bewerkte geluid met het onbewerkte geluid door stap 1 en 2 te herhalen.
Zolang de functie Compare actief is, kunt u de voice niet bewerken.
De gemaakte voice opslaan
1 Druk op de knop [STORE] om het venster
Voice Store op te roepen.
De [E]-indicator
De indicator [E] (bewerken) wordt weergegeven in zowel de modus Voice Edit als de modus Voice Play. Zie pagina 47 voor meer informatie.
Functie Compare
Met de functie Compare kunt u overschakelen tussen de zojuist bewerkte voice en de oorspronkelijke voice in de onbewerkte toestand, zodat u het verschil tussen de twee kunt beluisteren en de invloed van de bewerking op het geluid beter kunt horen.
1 Druk op de knop [EDIT] om de modus Compare
op te roepen.
Druk in de modus Voice Edit (het lampje [EDIT] brandt)
54
op de knop [EDIT] zodat het bijbehorende lampje gaat knipperen. De indicator [E] rechtsboven in het scherm verandert in de indicator [C] en de voice-instellingen van vóór de bewerking worden tijdelijk teruggezet voor vergelijkingsdoeleinden.
MOTIF XF Naslaggids
2 Selecteer de bestemming voor het opslaan
van de voice.
Selecteer de gebruikersbank (USR 1 – 4 voor de normale voice, UDR voor de drumvoice) voor de bestemming en het voicenummer dat moet worden opgeslagen met behulp van de draaiknop Data en de knoppen [INC/YES] en [DEC/NO]. U kunt ook de knoppen [USER 1] – [USER 4], [USER DR], Group [A] – [H] en Number [1] – [16] gebruiken om de bestemming op te geven.
3 Druk op de knop [ENTER]. (Op de display
wordt u gevraagd dit te bevestigen.)
Als u het opslaan wilt annuleren, drukt u op de knop [DEC/NO].
4 Druk op de knop [INC/YES] om de
opslaghandeling uit te voeren.
Nadat de voice is opgeslagen, verschijnt het bericht 'Completed' en keert u terug naar de display Voice Play. Nu wordt de zojuist opgeslagen voice geselecteerd zoals op de in de display weergegeven wijze en kunt u direct de zojuist bewerkte voice afspelen.
LET OP
Als u de opslaghandeling uitvoert, worden de instellingen voor het bestemmingsgeheugen overschreven. Belangrijke data moeten altijd worden opgeslagen op een apart USB­opslagapparaat. Zie pagina 241 voor gedetailleerde instructies over het opslaan.
Houd er rekening mee dat de bestemming van 'Store' het interne geheugen (Flash-ROM) is, terwijl de bestemming van 'Save' het externe geheugen is, zoals een USB-opslagapparaat.
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
3 5
OPMERKING
1 2
3 4 5
6 7
8
9 )
! @ # $ %
Een normale voice bewerken

Common Edit-parameters

[VOICE] selectie Normal Voice [EDIT] [COMMON EDIT]
Met Common Edit bewerkt u de parameters die alle elementen van de geselecteerde normale voice gemeenschappelijk hebben.
Over de asteriskmarkeringen (*)
Voor gebruikers die voor het eerst met voicebewerking kennismaken en wellicht in de war raken van de grote hoeveelheid parameters zijn de meest elementaire en gemakkelijk te begrijpen parameters handig gemarkeerd met een asterisk (sterretje). Als u net begint met voicebewerking, kunt u deze parameters het eerst proberen.
Instellingen: Zie de volgende lijst.
Algemene instellingen voor de geselecteerde voice—[F1] General
Naam kiezen voor bewerkte voice— [SF1] Name
1
2 4
1 Name
Hiermee voert u de gewenste naam voor de voice in. De voicenaam kan uit maximaal 20 tekens bestaan. Roep de lijst met tekens op met de knop [SF6] CHAR en selecteer vervolgens het gewenste teken in de lijst. Zie 'Basisbediening' op pagina 37 voor meer informatie over het opgeven van een naam.
2 Main Category 1 3 Sub Category 1 4 Main Category 2 5 Sub Category 2
Hiermee worden de twee hoofdcategorieën en de bijbehorende subcategorieën aangeduid waartoe de voice respectievelijk behoort. U kunt 'categorie' beschouwen als trefwoord dat de eigenschappen van de voice aanduidt. Als u de juiste instelling toewijst, wordt het gemakkelijker om de gewenste voice te vinden onder het grote aantal voices. Er zijn 16 hoofdcategorieën die typen muziekinstrumenten vertegenwoordigen. Er zijn maximaal vijf subcategorieën voor elke hoofdcategorie, die gedetailleerdere typen muziekinstrumenten aanduiden.
Hoofdcategorie Subcategorie
Acoustic Piano Pn Acoustic Layer Modern Vintage Arpeggio
Keyboard Kb
Organ Or Tone Wheel Combo Pipe Synth Arpeggio
Guitar Gt Acoustic
Bass Bs Acoustic Elektrische Synth Arpeggio
Strings St Solo Ensemble Pizzicato Synth Arpeggio
Brass Br Solo
Sax / Woodwind SW Saxophone Flute Woodwind Reed / Pipe Arpeggio
Synth Lead Ld Analog Digitale Hip Hop Dance Arpeggio
Synth Pad/Choir Pd Analog Warm Bright Choir Arpeggio Synth Comp Sc Analog Digital Fade Hook Arpeggio
Chromatic Percussion
Drum / Percussion
Geluidseffect Se Moving Ambient Nature Sci-Fi Arpeggio
Musical Effect Me Moving Ambient Sweep Hit Arpeggio
Ethnic Et Bowed Plucked Struck Blown Arpeggio
Electric Piano
Mallet
Cp
Percussion
Dr Drums Percussion Synth Arpeggio
U kunt de lijst oproepen met de knop [SF6] LIST en vervolgens het gewenste item in de lijst selecteren. Zie pagina 37 voor meer informatie.
FM Piano Clavi Synth Arpeggio
Electric Clean
Brass Ensemble
Bell Synth Bell
Electric Distortion
Orkest Synth Arpeggio
Synth Arpeggio
Pitched Drum
Arpeggio
Play Mode-instellingen zoals Micro Tuning en Mono/Poly—[SF2] Play Mode
In deze display kunt u verschillende waarden instellen, zoals Mono of Poly, Pitch, Portamento en Micro Tuning.
1 Vo l um e*
Hiermee wordt het uitvoerniveau van de voice bepaald. U stelt deze parameter in om de balans tussen de huidige voice en andere voices te regelen.
Instellingen: 0 – 127
MOTIF XF Naslaggids
55
Een normale voice bewerken
Modus Voice Modus Song Modus Pattern Modus Mixing Modus Master Modus Utility Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
OPMERKING
2 Pan*
Bepaalt de stereopanpositie van de voice. U kunt deze parameter ook aanpassen met de knop PAN op het voorpaneel.
Instellingen: L63 (uiterst links) - C (midden) - R63 (uiterst rechts)
Houd er rekening mee dat de parameter Voice Pan weinig of geen hoorbaar effect heeft als de panregeling voor een specifiek element is ingesteld op de linkerpositie en de panregeling voor een ander element is ingesteld op de rechterpositie.
3 Note Shift*
Hiermee wordt de transponeerinstelling bepaald voor de hoeveelheid (in halve tonen) waarmee de toonhoogte wordt verhoogd of verlaagd.
Instellingen: -24 – +0 – 24
4 PB Range Upper (Pitch Bend Range Upper)* 5 PB Range Lower (Pitch Bend Range Lower)*
Hiermee bepaalt u het maximale toonbuigingsbereik in stappen van halve noten. Als u de Upper-parameter op +12 zou instellen, zou de maximale stijging van de toonhoogte één octaaf zijn wanneer het pitchbendwiel omhoog wordt bewogen. Een Lower-instelling van -12 zou er daarentegen toe leiden dat de toonhoogte maximaal één octaaf (12 halve noten) wordt verlaagd wanneer het pitchbendwiel omlaag wordt bewogen.
Instellingen: -48 semi – +0 semi – +24 semi
6 Bank (Micro Tuning Bank)
Hiermee wordt de bank voor toetsfijnstemming bepaald.
Instellingen: PRE, USR
PRE (Preset)
Bevat de 13 vooraf ingestelde typen voor toetsfijnstemming.
USR (User)
Bevat de oorspronkelijke typen voor toetsfijnstemming die zijn gemaakt in de display Micro Tuning (pagina 225) van de modus Utility.
7 Tuning Number
Hiermee wordt het nummer voor toetsfijnstemming bepaald. De bank met vooraf ingestelde nummers bevat 13 typen, met inbegrip van het meest voorkomende 'equal temperament'.
Instellingen:
Vooraf ingestelde bank: 1 – 13 (Zie het Micro Tuning-overzicht
hieronder).
Gebruikersbank: 1 – 8
8 Tuning Root
Hiermee wordt de grondtoon bepaald voor elke stemming. Voor bepaalde stemmingen is deze instelling mogelijk niet vereist.
Instellingen: C – B
Wat is Micro Tuning?
Met deze functie kunt u de stemming van het toetsenbord wijzigen van normaal (gelijkzwevende temperatuur) in een groot aantal speciale stemmingen. U kunt de het type stemming voor elke voice bepalen door een stemmingsnummer te selecteren. U kunt ook de oorspronkelijke typen voor toetsfijnstemming gebruiken die u hebt gemaakt in de display Micro Tuning (pagina 225) van de modus Utility.
Micro Tuning-overzicht
Nr.
Micro
Tuning
Equal
1
PureMajor
2
PureMinor
3
Werckmeist
4
Kirnberger
5
Vallot&Yng
6
1/4 Shift
7
1/4 tone
8
1/8 tone
9
Indian
10
11 Arabic 1
12 Arabic 2
13 Arabic 3
Typ e
Grond-
toon
De 'compromis'-stemming die voor de meeste westerse muziek van de laatste 200 jaar wordt gebruikt en die op de meeste elektronische toetsenborden aanwezig is.
Elke halve stap is precies 1/12 octaaf en muziek kan in elke toonhoogte worden gespeeld met hetzelfde gemak. Geen van de intervallen is echter perfect gestemd.
Deze stemming is zo ontworpen dat de meeste intervallen (met name de grote terts en reine quint) in de majeurtoonladder zuiver zijn.
C – B
Dit betekent dat andere intervallen dienovereenkomstig ontstemd zijn. U moet de toonhoogte (C – B) opgeven waarin u gaat spelen.
Hetzelfde als reine majeur, maar
C – B
ontworpen voor de mineurtoonladder.
Andreas Werckmeister, een tijdgenoot van Bach, ontwierp deze stemming zodat toetsenbord-
C – B
instrumenten in elke toonhoogte konden worden bespeeld. Elke toonhoogte heeft een uniek karakter.
Johann Philipp Kirnberger, een 18de-eeuwse componist, heeft deze
C – B
getemperde stemming gecreëerd om spel in elke toonhoogte mogelijk te maken.
Francescatonio Vallotti en Thomas Young (beiden midden 1700) hebben deze aanpassing van de
C – B
Pythagoreaanse stemming ontworpen, waarin de eerste zes kwinten met dezelfde hoeveelheid worden verlaagd.
Dit is de normale gelijkzwevende
stemming, 50 cents omhoog verschoven.
Vierentwintig gelijk verdeelde noten
per octaaf. (Speel vierentwintig noten om een octaaf te verschuiven.)
Achtenveertig gelijk verdeelde noten
per octaaf. (Speel achtenveertig noten om een octaaf te verschuiven.)
Meestal gebruikt in Indiase muziek
(alleen witte toetsen).
Meestal gebruikt in Arabische muziek.
C – B
Opmerkingen
9 Mono/Poly*
Hiermee selecteert u monofoon of polyfoon geluid.
Instellingen: mono, poly
mono
Als deze parameter wordt ingesteld op 'mono', wordt de voice monofoon (er wordt slechts één noot tegelijk afgespeeld) gespeeld. Voor veel instrumentgeluiden (zoals bas en synth lead) leidt dit tot een natuurlijker en vloeiender legatospel dan wanneer de parameter wordt ingesteld op 'poly'.
poly
Als deze parameter wordt ingesteld op 'poly', wordt de voice polyfoon gespeeld (er kunnen meerdere noten tegelijk worden afgespeeld of er wordt een akkoord afgespeeld).
56
MOTIF XF Naslaggids
Een normale voice bewerken
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
1 2
3 4
5 6
OPMERKING
) Key Assign Mode
Als deze parameter op 'single' is ingesteld, wordt dubbel afspelen van dezelfde noot voorkomen. Dit is handig wanneer twee of meer 'exemplaren' van dezelfde noot vrijwel tegelijkertijd worden ontvangen of zonder een bijbehorend noot-uit-bericht. Als u elk exemplaar van dezelfde noot wilt laten afspelen, stelt u deze parameter in op 'multi'.
Instellingen: single, multi
single
Als deze parameter wordt ingesteld op 'single' en het signaal voor het dubbel afspelen van dezelfde noot wordt verzonden naar de interne toongenerator, wordt de eerste noot gestopt en wordt vervolgens de volgende noot afgespeeld.
multi
Als deze parameter wordt ingesteld op 'multi' en het signaal voor het dubbel afspelen van dezelfde noot wordt verzonden naar de interne toongenerator, worden alle noten gelijktijdig afgespeeld.
! Portamento Switch*
Hiermee wordt bepaald of portamento al dan niet wordt toegepast op de huidige Voice.
Instellingen: on, off
@ Portamento Time*
Hiermee wordt de overgangstijd van de toonhoogte bepaald als portamento wordt toegepast. Het effect van de parameter is afhankelijk van de instellingen van Portamento Time Mode ($). Hogere waarden resulteren in een langere toonhoogtewijzigingstijd.
Instellingen: 0 – 127
# Portamento Mode
Hiermee wordt bepaald hoe portamento wordt toegepast op uw toetsenspel.
Instellingen: fingered, fulltime
fingered
Portamento wordt alleen toegepast als u legato speelt (de volgende noot speelt voordat u de vorige noot loslaat).
fulltime
Portamento wordt op alle noten toegepast.
$ Portamento Time Mode
Hiermee wordt bepaald hoe de toonhoogte verandert in de tijd.
Instellingen: rate1, time1, rate2, time2
rate1
De toonhoogte verandert met de opgegeven snelheid.
time1
De toonhoogte verandert in de opgegeven tijd.
rate2
De toonhoogte verandert met de opgegeven snelheid binnen een octaaf.
time2
De toonhoogte verandert in de opgegeven tijd binnen een octaaf.
Overige instellingen—[SF3] Other
In deze display kunt u de besturingsfuncties van de knoppen instellen en het bereik bepalen waarbinnen het pitchbendwiel omhoog of omlaag kan worden gedraaid.
1 Knob Control Assign
Hiermee wordt bepaald welk lampje van TONE 1, TONE 2 en ARP FX wordt aangezet wanneer er een voice wordt geselecteerd. Deze instelling kan voor elke voice worden opgeslagen.
Instellingen: tone1, tone2, ARP FX
2 Assign 1 Value 3 Assign 2 Value
Hiermee wordt het niveau aangegeven van de knoppen met de tekst 'ASSIGN 1' en 'ASSIGN 2' op het moment waarop de voice wordt geselecteerd terwijl het lampje van TONE 1 brandt. De functies die aan de knoppen zijn toegewezen, staan rechts naast de bijbehorende waarden.
Instellingen: -64 – +0 – +63
U kunt de functies die zijn toegewezen aan de knoppen ASSIGN 1/2 instellen in de display Controller Set (pagina 61).
4 A. Function 1 Mode
(Assignable Function 1 Mode)
5 A. Function 2 Mode
(Assignable Function 2 Mode)
Hiermee wordt bepaald of de knoppen ASSIGNABLE FUNCTION [1] en [2] fungeren als vergrendeld of als tijdelijk type. Als u de parameter instelt op 'latch' en op de knop drukt, wordt de lampstatus gewijzigd van aan in uit en omgekeerd. Als de parameter wordt ingesteld op 'momentary', schakelt u het lampje in door de knop in te drukken en vast te houden. Het lampje wordt uitgeschakeld als u de knop loslaat.
Instellingen: momentary, latch
% Portamento Legato Slope
Als Mono/Poly wordt ingesteld op 'mono', kan het spelen van legato leiden tot een onnatuurlijke attack (inzet), afhankelijk van de golfvorm die aan de geselecteerde voice is toegewezen. U kunt deze parameter gebruiken om de attack voor de voice aan te passen en zo het probleem op te lossen. Normaal gesproken wordt de parameter ingesteld op een lage waarde voor golfvormen met een korte attacktijd. Een hogere waarde is echter vereist voor golfvormen met een langere attacktijd.
Instellingen: 0 – 7
6 Ribbon Mode (Ribbon Controller mode)
Hiermee wordt bepaald hoe de lintregelaar reageert wanneer deze wordt losgelaten. Wanneer deze is ingesteld op 'reset', wordt de waarde automatisch teruggezet op het midden zodra u uw vinger van de lintregelaar haalt. Wanneer deze is ingesteld op 'hold', blijft de waarde staan op het laatste contactpunt zodra u uw vinger van de lintregelaar haalt.
Instellingen: hold, reset
MOTIF XF Naslaggids
57
Een normale voice bewerken
Modus Voice Modus Song Modus Pattern Modus Mixing Modus Master Modus Utility Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
Arpeggio settings—[F2] ARP Main (Arpeggio Main)
Deze display bevat de basisinstellingen voor de arpeggio. Houd er rekening mee dat de parameters Bank (!) tot en met Gate Time Rate Offset (^) vijf instellingen hebben die kunnen worden bewerkt in elk van de displays [SF1] ARP1 tot en met [SF5] ARP5. Zie pagina 15 voor meer informatie over arpeggio.
1 2 3 4 5
6 7 8 9
afspelen van de arpeggio maken, met een aanslag-'gat' in het midden, door eerst de maximale waarde op te geven. Als u bijvoorbeeld een aanslagbegrenzing van 93 – 34 instelt, kunt u de arpeggio vanuit twee verschillende soorten aanslagbereik laten spelen: zacht (1 – 34) en hard (93 – 127). Noten die met een middelhoge aanslagsnelheid tussen 35 en 92 worden gespeeld, laten de arpeggio niet spelen.
Instellingen: 001 – 127
5 Note Limit
Hiermee worden de laagste en hoogste noten bepaald in het nootbereik van de arpeggio. Noten die binnen dit bereik worden gespeeld, activeren de arpeggio. Als u bijvoorbeeld een nootbegrenzing instelt van 'C5 – C4', kunt u de arpeggio activeren door noten te spelen in het bereik C -2 tot en met C4 en C5 tot en met G8. Noten die worden gespeeld tussen C4 en C5 zijn niet van invloed op de arpeggio.
Instellingen: C -2 – G8
! @ # $ )
1 Switch
Afhankelijk van de geselecteerde parameter verschijnt het pictogram KBD in het tabmenu dat bij de knop [SF6] hoort. Nu kunt u het nootnummer of de snelheid invoeren door op de betreffende noot op het toetsenbord te drukken, terwijl u de knop [SF6] KBD ingedrukt houdt. Zie pagina 37 voor meer informatie.
Hiermee wordt bepaald of arpeggio is in- of uitgeschakeld. Wanneer een voice wordt opgeroepen waarvoor Common Switch is ingesteld op 'on', wordt de knop [ARPEGGIO ON/ OFF] op het paneel automatisch aangezet.
Instellingen: on, off
2 Hold*
Als deze parameter op 'on' wordt ingesteld, wordt de arpeggio automatisch herhaald, zelfs wanneer u uw vingers van de toetsen haalt.
Instellingen: sync-off (zie hieronder), off, on
sync-off
Als deze parameter op 'sync-off' wordt ingesteld, blijft het afspelen van de arpeggio geruisloos doorgaan, zelfs wanneer u de toetsen loslaat. Door een willekeurige toets in te drukken zet u het afspelen van de arpeggio weer aan en kunt u de arpeggio horen vanaf het punt in de cyclus waarop het afspelen wordt hervat.
3 Change Timing*
Hiermee wordt de timing bepaald voor het omschakelen van het arpeggiotype wanneer u tijdens het afspelen van de arpeggio een ander type selecteert. Als het arpeggiotype wordt ingesteld op 'realtime', wordt het arpeggiotype onmiddellijk omgeschakeld. Als het arpeggiotype wordt ingesteld op 'measure', wordt aan het begin van de volgende maat omgeschakeld.
Instellingen: realtime, measure
4 Velocity Limit
Hiermee wordt de laagste en hoogste aanslagsnelheid bepaald die het afspelen van de arpeggio kan activeren. Zo kunt u het aanslagbereik instellen waarmee u de noot indrukt om het afspelen van de arpeggio te activeren. U kunt ook een afzonderlijk onder- en boventriggerbereik voor het
% ^
Houd er rekening mee dat geen geluid wordt geproduceerd als Key Mode op 'sort' of 'thru' is ingesteld en als noten buiten de hier ingestelde nootbegrenzing worden gespeeld.
6 Tempo*
Hiermee wordt het arpeggiotempo bepaald. U kunt deze parameter rechtstreeks met de knop wijzigen.
Instellingen: 5 – 300
Als u het instrument gebruikt met een externe sequencer, een MIDI-computer of een ander MIDI-apparaat en u het met dat apparaat wilt synchroniseren, stelt u de parameter MIDI Sync (5) in de display MIDI (pagina 228) van de modus Utility in op 'MIDI' of 'auto'. In dat geval geeft de parameter Tempo 'MIDI' of 'auto' aan en kan deze niet worden gewijzigd.
7 Key Mode
Hiermee wordt bepaald hoe de arpeggio wordt afgespeeld wanneer u het toetsenbord bespeelt.
Instellingen: sort, thru, direct, sort+direct, thru+direct
sort
Wanneer u specifieke noten speelt (bijvoorbeeld de noten van een akkoord), wordt dezelfde sequence gespeeld, ongeacht de volgorde waarin u de noten speelt.
thru
Wanneer u specifieke noten speelt (bijvoorbeeld de noten van een akkoord), hangt de resulterende sequence af van de volgorde van de noten.
direct
Nootevents van de arpeggiosequence worden niet gespeeld. Alleen de noten die u op het toetsenbord speelt, zijn te horen. Wanneer de arpeggio wordt afgespeeld, worden events als pan en helderheid toegepast op het geluid van uw toetsenspel. Gebruik deze instelling wanneer de arpeggiotypen niet-noot-data bevatten of wanneer als type categorie 'Ctrl' is geselecteerd.
sort+direct
De arpeggio wordt afgespeeld in overeenstemming met deze 'sort'­instelling en de ingedrukte noot weerklinkt ook.
thru+direct
De arpeggio wordt afgespeeld in overeenstemming met deze 'thru'­instelling en de ingedrukte noot weerklinkt ook.
Enkele arpeggiotypen die tot de 'Cntr'-categorie behoren, hebben mogelijk geen nootevents (pagina 18). Als een dergelijk arpeggiotype wordt geselecteerd en als de modus Key is ingesteld op 'sort' of 'thru', wordt geen geluid geproduceerd, zelfs niet wanneer u op een noot op het toetsenbord drukt.
58
MOTIF XF Naslaggids
Een normale voice bewerken
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
$
#
8 9 ) ! @
8 Velocity Mode
Hiermee past u de aanslagsnelheid van de arpeggionoten aan.
Instellingen: original, thru
original
De arpeggio wordt afgespeeld met de vooraf ingestelde aanslagsnelheden die in de arpeggiosequencedata zijn opgenomen.
thru
De arpeggio wordt afgespeeld in overeenstemming met de aanslagsnelheid van uw spel. Als u de noten bijvoorbeeld hard aanslaat, neemt het afspeelvolume van de arpeggio toe.
9 Output Octave Shift
Hiermee wordt het maximale arpeggiobereik in octaven opgegeven.
Instellingen: -10 – +10
) [SF1] knoppen ARP1 – [SF5] ARP5
(Arpeggio 1 – 5)
De zes parameters Bank (!) tot en met Gate Time Rate Offset (^) in de onderste helft van de display kunnen worden bewerkt in elk van de displays [SF1] ARP1 tot en met [SF5] ARP5. U kunt de parameters in de onderste helft van de display instellen voor elk van de vijf Arpeggio-instellingen door op een van de knoppen [SF1] – [SF5] te drukken. Het symbool van de achtste noot dat wordt weergegeven in het tabmenu geeft aan dat er een arpeggiotype (niet 'off') is geselecteerd in de display die bij de knop Sub Function hoort.
Instellingen: Subfunctieknoppen [SF1] – [SF5]
! Bank
Hiermee wordt de arpeggiobank bepaald die het gewenste type arpeggio bevat. Selecteer 'PRE' als u een vooraf ingesteld arpeggiotype wilt selecteren. Selecteer 'USER' als u een arpeggiotype wilt selecteren dat u eerder hebt gemaakt en opgeslagen.
Instellingen: PRE, USR
% Velocity Rate
Hiermee wordt de offsetwaarde bepaald waarmee de aanslagsnelheid van de arpeggionoten wordt gewijzigd ten opzichte van de oorspronkelijke waarde. Als de resulterende aanslagsnelheidswaarde kleiner is dan nul, wordt deze ingesteld op 1. Als de resulterende aanslagsnelheid groter is dan 128, wordt deze ingesteld op 127. U kunt deze parameter rechtstreeks met de knop wijzigen.
Instellingen: -100% – +0% – +100%
^ Gate Time Rate
Hiermee wordt de gatetijd (lengte) van de arpeggionoten bepaald. De gatetijd kan niet verder worden verlaagd dan het normale minimum van 1. Alle waarden buiten dit bereik worden automatisch beperkt tot het minimum. U kunt deze parameter rechtstreeks met de knop wijzigen.
Instellingen: -100% – +0% – +100%
Arpeggio-instellingen—[F3] ARP Other (Arpeggio Other)
Door de timing en aanslagsnelheid van de noten te wijzigen, kunt u het ritmische 'gevoel' van de het afspelen in arpeggio wijzigen.
1 2 3 4 5 6 7
Zie pagina 20 voor gedetailleerde instructies over het maken van uw originele arpeggiotype.
@ Category # Sub Category
U kunt de categorie en de bijbehorende subcategorie selecteren, met inbegrip van het gewenste arpeggiotype. Deze parameter is beschikbaar wanneer 'PRE' is geselecteerd als de bank.
Instellingen: Raadpleeg de lijst met arpeggiocategorieën op
pagina 15.
U kunt de lijst oproepen met de knop [SF6] LIST en vervolgens het gewenste item in de lijst selecteren. Zie pagina 37 voor meer informatie.
$ Type
Hiermee wordt het gewenste arpeggiotypenummer bepaald in de opgegeven categorie. De naam van het geselecteerde arpeggiotype wordt rechts van het opgegeven nummer in de display weergegeven. Raadpleeg de lijst met arpeggiotypen in de datalijst.
Zie pagina 16 voor meer informatie over het gebruik van de lijst met arpeggiotypen.
1 Unit Multiply
Hiermee past u de afspeeltijd voor de arpeggio aan het tempo aan. Met behulp van deze parameter kunt u een arpeggiotype maken dat verschilt van het oorspronkelijke type. Indien u bijvoorbeeld een waarde van 200% instelt, wordt de afspeeltijd verdubbeld (de snelheid wordt gehalveerd). Maar indien u een waarde van 50% instelt, wordt de afspeeltijd gehalveerd en wordt de snelheid verdubbeld. De normale afspeeltijd is 100%. U kunt deze parameter rechtstreeks met de knop wijzigen.
Instellingen: 50%, 66%, 75%, 100%, 133%, 150%, 200%
2 Quantize Value*
Hiermee wordt bepaald op welke tellen de nootdata in de song worden gelijkgetrokken of op welke tellen in de song de swing wordt toegepast. U kunt deze parameter rechtstreeks met de knop wijzigen.
Instellingen: 2 60 (1/32 noot), 63 80 (1/16 noottriool), 6 120
(1/16 noot), 83 160 (1/8 noottriool), 8 240 (1/8 noot), 43 320 (kwartnoottriool), 4 480 (kwartnoot)
MOTIF XF Naslaggids
59
Een normale voice bewerken
Modus Voice Modus Song Modus Pattern Modus Mixing Modus Master Modus Utility Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
OPMERKING
3 Quantize Strength
Hiermee wordt de 'sterkte' ingesteld waarmee nootevents naar de dichtstbijzijnde quantizeertellen worden getrokken. Een instelling van 100% leidt tot een exacte timing die is ingesteld via de Quantize Value-parameter hierboven. Een instelling van 0% leidt tot geen quantizering. Een instelling van 50% resulteert erin dat de nootevents naar het punt halverwege 0% en 100% worden getrokken. U kunt deze parameter rechtstreeks met de knop wijzigen.
Instellingen: 0% – 100%
4 Swing*
Hiermee vertraagt u noten op evengenummerde tellen (backbeats) om een swinggevoel te creëren. Instellingen boven de 1% verlengen de aanslagsnelheid van de arpeggionoten, terwijl instellingen beneden de 1% deze verkorten. Een instelling van 0 leidt tot een exacte timing die is ingesteld via de Quantize Value-parameter hierboven, wat resulteert in geen swing. Als u deze instelling verstandig toepast, kunt u swingritmen en een trioolgevoel creëren, zoals shuffle en bounce. U kunt deze parameter rechtstreeks met de knop wijzigen.
Instellingen: -120 – +120
5 Velocity Rate
Hiermee wordt bepaald hoeveel de aanslagsnelheid van het afspelen van de arpeggio wordt gewijzigd ten opzichte van de oorspronkelijke waarde. Een instelling van 100% betekent bijvoorbeeld dat de oorspronkelijke aanslagsnelheden worden gebruikt. Instellingen beneden de 100% verlagen de aanslagsnelheid van de arpeggionoten, terwijl instellingen boven de 100% de aanslagsnelheid verhogen. Als de resulterende aanslagsnelheidswaarde kleiner is dan nul, wordt deze ingesteld op 1. Als de resulterende aanslagsnelheid groter is dan 128, wordt deze ingesteld op 127.
Instellingen: 0 – 200%
6 Gate Time Rate
Hiermee wordt bepaald hoeveel de gatetijd (lengte) van de arpeggionoten wordt gewijzigd ten opzichte van de oorspronkelijke waarde. Een instelling van 100% betekent dat de oorspronkelijke gatetijden worden gebruikt. Instellingen beneden de 100% verkorten de gatetijden van de arpeggionoten, terwijl instellingen boven de 100% de gatetijden verlengen. De gatetijd kan niet verder worden verlaagd dan het normale minimum van 1. Alle waarden buiten dit bereik worden automatisch beperkt tot het minimum.
Instellingen: 0 – 200%
7 Octave Range
Hiermee wordt het maximale arpeggiobereik in octaven opgegeven. Met een positieve waarde wordt het octaafbereik voor het afspelen van de arpeggio verhoogd, terwijl een negatieve waarde dit bereik verlaagt. U kunt deze parameter rechtstreeks met de knop wijzigen.
Instellingen: -3 – +0 – +3
8 Loop
Als deze parameter wordt ingeschakeld, wordt de arpeggio herhaald terwijl de noten ingedrukt blijven. Als deze parameter wordt uitgeschakeld, wordt de arpeggio slechts eenmaal afgespeeld, zelfs als de noten ingedrukt blijven.
Instellingen: off, on
9 Trigg e r Mo d e
Als deze parameter wordt ingesteld op 'gate', wordt het afspelen van de arpeggio gestart bij het indrukken van de noot. Het afspelen wordt gestopt als u de noot weer loslaat. Als deze parameter wordt ingesteld op 'toggle', wordt het afspelen van de arpeggio gestart en gestopt met het indrukken van de noot. Als u de noot weer loslaat, is dit niet van invloed op het afspelen van de arpeggio. U wordt aangeraden deze parameter in te stellen op 'gate'.
Instellingen: gate, toggle
De instelling 'toggle' van de modus Trigger krijgt voorrang boven de instelling 'on' bij Hold in de hoofddisplay Arpeggio (pagina 58). Met andere woorden: zelfs als de parameter Hold is ingesteld op 'on', wordt met het indrukken van de noot het afspelen van de arpeggio gestart/gestopt als de modus Trigger is ingesteld op 'toggle'.
) Accent Vel Threshold
(Accent Velocity Threshold)
Bepaalde arpeggiotypen beschikken over speciale sequencedata die 'accentfrase' worden genoemd en die alleen worden afgespeeld als een aanslaggevoeligheid wordt ontvangen die hoger ligt dan een opgegeven waarde. Met deze parameter wordt de minimale aanslaggevoeligheid bepaald die de accentfrase activeert.
Instellingen: off, 1 – 127
! Accent Start Quantize
Hiermee wordt het beginpunt bepaald van de accentfrase als de aanslaggevoeligheid die wordt opgegeven bij Accent Vel Threshold hierboven wordt ontvangen. Als de parameter wordt ingesteld op 'off', start de accentfrase zodra de aanslaggevoeligheid wordt ontvangen. Als de parameter wordt ingesteld op 'on', wordt de accentfrase gestart op de tel die is ingesteld voor elk arpeggiotype nadat de aanslaggevoeligheid is ontvangen.
Instellingen: off, on
@ Random SFX
Bepaalde arpeggiotypen beschikken over de functie Random SFX die speciale geluiden activeert, zoals de fretruis op een gitaar, als de noot wordt losgelaten. Met deze parameter wordt bepaald of Random SFX is in- of uitgeschakeld.
Instellingen: off, on
# Random SFX Velocity Offset
Hiermee wordt bepaald hoeveel de aanslagsnelheid van de Random SFX-noten wordt gewijzigd ten opzichte van de oorspronkelijke waarde. Als de resulterende aanslagsnelheidswaarde kleiner is dan nul, wordt deze ingesteld op 1. Als de resulterende aanslagsnelheid groter is dan 128, wordt deze ingesteld op 127.
Instellingen: -64 – +0 – +63
$ Random SFX Key On Control
Als deze parameter wordt ingesteld op 'on', wordt het speciale geluid van Random SFX afgespeeld met de vooraf geprogrammeerde aanslaggevoeligheid. Als de parameter wordt ingesteld op 'off', wordt het speciale geluid van Random SFX afgepeeld met de aanslaggevoeligheid die wordt gegenereerd als de noot wordt aangeslagen.
Instellingen: off, on
60
MOTIF XF Naslaggids
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
Controller-instellingen—
1234
5
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
[F4] Ctrl Set (Controller Set)
De regelaars, zoals de knoppen op het voorpaneel, kunnen worden gebruikt om voor elke voice een grote hoeveelheid verschillende parameters te wijzigen en bij te stellen, in realtime en tegelijkertijd. Zo kan de toetsenbordaftertouch worden gebruikt om de vibrato te regelen en kan met het modulatiewiel de klankhelderheid worden geregeld. De functie-instellingen voor alle regelaars worden samen een 'Controller Set' genoemd en voor elke voice kunnen maximaal zes Controller Sets worden gemaakt. De regelaar wordt de bron (Source) genoemd en de geregelde functie de bestemming (Destination). In deze display kunt u de Controller Sets bepalen.
Een normale voice bewerken
Assign1 Assign2
Hiermee worden de knoppen aangeduid met de tekst 'ASSIGN 1' en 'ASSIGN 2' terwijl het lampje van TONE 1 brandt.
A. Func 1 A. Func 2
Dit zijn de ingebouwde knoppen ASSIGNABLE FUNCTION [1] en [2].
U kunt bepalen in welke mate het pitchbendwiel van invloed is op de parameter Destination (hieronder) door Pitch Bend Range Upper (4) en Pitch Bend Range Lower (5) in te stellen in de display Play Mode (pagina 55).
2 Destination*
Hiermee wordt bepaald welke parameter wordt bestuurd door de bronregelaar (hierboven). U kunt een parameter selecteren voor elke regelaar uit de 67 beschikbare parameters, zoals volume, pitch (toonhoogte) en LFO depth (LFO-diepte).
Instellingen: Raadpleeg de lijst met regelaars in de aparte datalijst.
Voor wat betreft 'Insertion Effect A Parameter 1 – 16', 'Insertion Effect B Parameter 1 – 16, en 'Insertion Effect L Parameter 1 – 32' die worden beschreven in de lijst, worden de daadwerkelijke namen van de parameters van het geselecteerde effecttype in de display weergegeven. Als een van deze namen wordt weergegeven, is geen functie toegewezen aan de betreffende parameter.
1 Source*
Hiermee wordt bepaald welke paneelregelaar moet worden
Afhankelijk van de geselecteerde parameter verschijnt het pictogram LIST in het tabmenu dat overeenkomt met de knop [SF6]. Nu kunt u de lijst oproepen met de knop [SF6] LIST en vervolgens het gewenste item in de lijst selecteren. Zie pagina 37 voor meer informatie.
toegewezen aan en moet worden gebruikt voor de geselecteerde set. U kunt ook meerdere functies toewijzen aan een regelaar. U kunt deze parameter instellen door de gewenste regelaar te bedienen terwijl u de knop [SF5] Controller ingedrukt houdt.
Instellingen:
PitchBend
Dit is het ingebouwde pitchbendwiel.
ModWheel
Dit is het ingebouwde modulatiewiel.
AfterTch (Aftertouch)
Hiermee wordt het event aangegeven dat wordt gegeneerd wanneer een toets wordt ingedrukt nadat de noot is gespeeld.
FootCtrl1 (Foot Controller2) FootCtrl2 (Foot Controller2)
Hiermee wordt de voetregelaar aangeduid die is aangesloten op beide aansluitingen FOOT CONTROLLER 1 en 2 op het achterpaneel.
FootSw (Footswitch)
Hiermee wordt de voetschakelaar aangeduid die is aangesloten op de aansluiting FOOT SWITCH ASSIGNABLE op het achterpaneel.
Ribbon
Dit is de ingebouwde lintregelaar.
Breath
Hiermee wordt de externe regelaar aangeduid die het besturingswijzigingsnummer dat is toegewezen aan de Breath Controller in de modus Utility (pagina 230) naar de MOTIF XF verzendt via MIDI.
Instellingsvoorbeelden voor de bestemming
Het volume regelen: Volume
Vibrato toepassen op de voice:
De toonhoogte veranderen:
De helderheid van de voice aanpassen:
De snelheid van de draaiende luidspreker aanpassen:
Een wah-pedaaleffect toepassen op de voice:
Met betrekking tot *1 – *4: de volgende instellingen zijn vereist naast de bovenstaande instellingen.
[F4] Com LFO [SF1] Wave Play Mode = loop
*1
[F4] Com LFO [SF2] Set Control Dest = P mod
*2 [F3] Ctrl Set Element Switch = on
[F6] Effect Insertion A/B Type = Rotary Speaker
*3
[F6] Effect Element Out = insA/insB
[F6] Effect Insertion A/B Type = Wah effect
*4
[F6] Effect Element Out = insA/insB
Common LFO Depth 1 – 3 (C-LFO dpth1 – 3) *1
Element Pitch (coarse tune) *2
Element Filter Frequency (cutoff) *2
Insertion A/B Parameter 1 (insA-prm1/insB-prm1) *3
Insertion A/B Parameter 1 (insA-prm1/insB-prm1) *4
3 Depth*
Hiermee wordt bepaald in welke mate de bestemmingsparameter wordt beïnvloed door de bronregelaar. Bij negatieve waarden is de werking van de regelaar tegengesteld. Maximale regelaarinstellingen leiden tot minimale parameterwijzigingen.
Instellingen: -64 – +0 – +63
4 Element Switch*
Hiermee wordt bepaald of de geselecteerde regelaar al dan niet van invloed is op elk afzonderlijk element. Deze parameter is uitgeschakeld wanneer de hierboven beschreven bestemming (2) is ingesteld op een parameter die niet is gerelateerd aan de voice-elementen.
MOTIF XF Naslaggids
61
Een normale voice bewerken
Modus Voice Modus Song Modus Pattern Modus Mixing Modus Master Modus Utility Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
1
2 3
4
6
5
8
7
9 ) ! @
OPMERKING
Fase
Tijd
OPMERKING
OPMERKING
Toets aan
Tijd
5 Grafiek (alleen aanduiding)
Op de horizontale as staat de waarde die is gegenereerd via de bron van de geselecteerde set, terwijl op de verticale is af te lezen in welke mate de bestemmingsparameter is beïnvloed.
De voice moduleren—[F5] Com LFO (gemeenschappelijke LFO­snelheid)
Hiermee wordt bepaald hoe de vibrato, tremolo en het wah­effect worden geproduceerd met de LFO (Low Frequency Oscillator). De basisparameters voor LFO die van toepassing zijn op alle elementen van de voice kunnen worden ingesteld in de volgende displays.
LFO Wave-instellingen—[SF1] Wave (Common LFO Wave)
Deze display bevat verschillende LFO-parameters, waaronder het LFO-golftype, de LFO-snelheid en de LFO­effecten zoals LFO-vertraging of fade-in/out.
Afhankelijk van de geselecteerde parameter verschijnt het pictogram LIST in het tabmenu dat overeenkomt met de knop [SF6]. Nu kunt u de lijst oproepen met de knop [SF6] LIST en vervolgens het gewenste item in de lijst selecteren. Zie pagina 37 voor meer informatie.
4 Phase
Hiermee wordt het beginpunt van de fase bepaald als de LFO-golf wordt gereset.
Instellingen: 0°, 90°, 120°, 180°, 240°, 270°
0° 90°
180° 270°
120°
240°
5 Tempo Sync
Hiermee wordt bepaald of de LFO-snelheid al dan niet wordt gesynchroniseerd met het tempo van de arpeggio of de sequencer (modus Song of Pattern).
Instellingen: off (niet gesynchroniseerd), on (gesynchroniseerd)
Als deze parameter is ingesteld op 'on' en de parameter MIDI Sync in de display MIDI van de modus Utility (pagina 228) is ingesteld op 'MIDI', wordt de LFO­snelheid gesynchroniseerd met de externe klok.
6 Tempo Speed
Deze parameter is alleen beschikbaar als Tempo Sync hierboven is ingeschakeld. Hiermee kunt u gedetailleerde nootwaarden instellen die bepalen hoe de LFO synchroon pulseert met de arpeggio of sequencer.
Instellingen: 16th, 8th/3 (achtstenoottriolen), 16th. (gepunctueerde
zestiende noot), 8th (achtste noot), 4th/3 (kwartnoottriolen), 8th. (gepunctueerde achtste noot), 4th (kwartnoten), 2nd/3 (halve-noottriolen), 4th. (gepunctueerde kwartnoten), 2nd (halve noten), whole/3 (hele-noottriolen), 2nd. (gepunctueerde halve noot), 4thx4 (groepen van vier kwartnoten; vier kwartnoten per tel), 4thx5 (groepen van vijf kwartnoten; vijf kwartnoten per tel), 4thx6 (groepen van zes kwartnoten; zes kwartnoten per tel), 4thx7 (groepen van zeven kwartnoten; zeven kwartnoten per tel), 4thx8 (groepen van acht kwartnoten; acht kwartnoten per tel), 4thx16 (zestien kwartnoten per tel), 4thx32 (32 kwartnoten per tel), 4thx64 (64 kwartnoten per tel)
De instelling van het noottype hierboven wordt gesynchroniseerd met het tempo voor het afspelen van de arpeggio, de song of het patroon.
1 Wave*
Hiermee wordt de golf geselecteerd en wordt bepaald hoe de LFO-golfvorm trilt. De illustratie van de geselecteerde golf wordt in de display weergegeven.
Instellingen: triangle, triangle+, saw up, saw down, squ1/4, squ1/3,
user
U kunt uw eigen LFO-golf maken door deze instelling te selecteren. De LFO-golf kan worden gemaakt in de display Common LFO User (pagina 62).
square, squ2/3, squ3/4, trapezoid, S/H1, S/H2, user
2 Play Mode
Hiermee wordt bepaald of de LFO herhaaldelijk wordt afgespeeld (loop) of slechts eenmaal (one shot).
Instellingen: loop, one shot
3 Speed*
Hiermee wordt de snelheid bepaald van de LFO-golf. Hoe hoger de waarde is, hoe hoger de snelheid.
Instellingen: 0 – 63
MOTIF XF Naslaggids
62
7 Key On Reset
Hiermee wordt bepaald of de LFO al dan niet wordt gereset telkens wanneer een noot wordt aangeslagen. De volgende drie instellingen zijn beschikbaar.
Instellingen: off, each-on, 1st-on
off
De LFO wordt vrij herhaald zonder toetssynchronisatie. Als op een toets wordt gedrukt, wordt de LFO-golf gestart, ongeacht de fase waarin de LFO zich op dat moment bevindt.
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
each-on
Toets aan (eerste noot)
Toets aan (tweede noot)
Tijd
OPMERKING
Toe t s A a n (eerste noot)
Toets Aan (tweede noot)
Tijd
OPMERKING
1
2
5
3 4 3 4 3 4
De LFO wordt gereset bij elke noot die u speelt en begint een golfvorm bij de fase die wordt opgegeven door de faseparameter (hierboven).
Wanneer Wave is ingesteld op 'S/H1' of 'S/H2', Play Mode is ingesteld op 'one shot' en Key On Reset op 'each-on', is de initiële fase telkens als de noot wordt aangeslagen anders. Met deze instelling kunnen er realistische toonvariaties worden geproduceerd wanneer herhaaldelijk op de drum wordt geslagen.
1st-on
De LFO wordt gereset bij elke noot die u speelt en begint een golfvorm bij de fase die wordt opgegeven door de faseparameter (hierboven). Als u een tweede noot speelt terwijl de eerste ingedrukt wordt gehouden, blijft de LFO zich herhalen in overeenstemming met dezelfde fase die door de eerste noot is geactiveerd. De LFO wordt met andere woorden alleen gereset indien de eerste noot wordt losgelaten voordat de tweede wordt gespeeld.
Een normale voice bewerken
LFO-effectinstellingen—[SF2] Set (Common LFO Set)
In deze display kunt u de bestemmingsparameter voor de LFO (welk aspect van het geluid de LFO bestuurt), de elementen die worden beïnvloed door de LFO en de LFO­diepte selecteren. U kunt drie bestemmingen toewijzen en u kunt per bestemming uit verschillende parameters kiezen.
De beginfase wordt bepaald door de faseparameter (4), hoewel de beginfase als 0 wordt weergegeven in de illustratie.
8 Random Speed
Hiermee wordt de mate bepaald waarin de LFO-snelheid willekeurig wordt gewijzigd. De instelling '0' resulteert in de oorspronkelijke snelheid. Hogere waarden resulteren in een hogere mate van snelheidswijziging. Deze parameter kan niet worden ingeschakeld als Tempo Sync (
Instellingen: 0 – 127
5
) is ingesteld op 'on'.
9 Delay*
Hiermee wordt de vertragingstijd bepaald tussen het moment waarop u op een toets op het toetsenbord drukt en het moment waarop de LFO actief wordt. Een hogere waarde resulteert in een langere vertragingstijd.
Instellingen: 0 – 127
) Fade In Time
Hiermee wordt bepaald na hoeveel tijd het LFO-effect gaat aanzwellen nadat de vertragingstijd is verstreken. Een hogere waarde resulteert in een tragere fade-in. Als de parameter wordt ingesteld op '0', zwelt het LFO-effect niet aan en wordt het maximale niveau direct bereikt nadat de vertragingstijd is verstreken.
Instellingen: 0 – 127
! Hold (Hold Time)
Hiermee wordt bepaald hoe lang de LFO op het maximale niveau wordt vastgehouden. Een hogere waarde resulteert in een langere vasthoudtijd. De instelling 127 resulteert in geen fade-out.
Instellingen: 0 ~ 126, hold
@ Fade Out Time
Hiermee wordt bepaald na hoeveel tijd het LFO-effect gaat wegsterven (nadat de vasthoudtijd is verstreken). Een hogere waarde resulteert in een tragere fade-out.
Instellingen: 0 – 127
1 Control Dest (Control Destination)*
Hiermee wordt bepaald welke parameters moeten worden bestuurd (gemoduleerd) door de LFO-golf.
Instellingen: insA1 – insA16, insB1 – insB16, insL1 – insL32, A mod,
P mod, F mod, reso, pan, LFOspd
insA1 – insA16, insB1 – insB16, insL1 – insL32 (Effect-parameters)
Elke parameter van het geselecteerde effecttype wordt cyclisch gemoduleerd. Als een van de parameters wordt geselecteerd, wordt de bijbehorende parameternaam van het geselecteerde effecttype weergegeven in het onderste gedeelte van de display.
A mod (Amplitude Modulation Depth)
Een tremolo-effect dat wordt geproduceerd doordat het volume cyclisch wordt gemoduleerd.
P mod (Pitch Modulation Depth)
Een vibrato-effect dat wordt geproduceerd doordat de toonhoogte cyclisch wordt gemoduleerd.
F mod (Filter Modulation Depth)
Een wah-effect dat wordt geproduceerd doordat de klankhelderheid cyclisch wordt gemoduleerd.
reso (Resonance)
Een speciaal wah-effect dat wordt geproduceerd doordat de resonantie cyclisch wordt gemoduleerd.
pan
Een effect dat wordt geproduceerd doordat de stereopanpositie cyclisch wordt gemoduleerd.
LFOspd (Element LFO Speed)
Als dit wordt geselecteerd, wordt de LFO-snelheid van het element cyclisch gemoduleerd door de gemeenschappelijke LFO-snelheid.
2 Control Depth*
Hiermee wordt de LFO-golfdiepte bepaald.
Instellingen: 0 – 127
3 Element Switch 1 – 8*
Hiermee wordt bepaald of elk element al dan niet wordt beïnvloed door de LFO.
Instellingen: B (actief), A (inactief)
4 Depth Offset 1 – 8
Hiermee worden de offsetwaarden bepaald van de parameter Control Depth (hierboven) voor de desbetreffende elementen. Als de resulterende waarde Control Depth kleiner
MOTIF XF Naslaggids
63
Een normale voice bewerken
Modus Voice Modus Song Modus Pattern Modus Mixing Modus Master Modus Utility Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
0° 90°
120°
240°
180° 270°
Fase
Tijd
1 2 3
4
OPMERKING
OPMERKING
3
4
OPMERKING
is dan nul, wordt deze ingesteld op 0. Als de resulterende waarde van Control Depth groter is dan 127, wordt deze ingesteld op 127.
Instellingen: 0 – 127
5 LFO Phase Offset
Hiermee worden de offsetwaarden bepaald van de faseparameter in de display [SF1] Wave voor de desbetreffende elementen.
Instellingen: 0°, 90°, 120°, 180°, 240°, 270°
Uw eigen LFO maken—[SF3] User (Common LFO User)
In deze display kun u uw eigen originele LFO-golf maken. U kunt zelf een LFO-golf maken die uit maximaal zestien stappen bestaat. De gemaakte LFO-golf komt beschikbaar wanneer de parameter Wave in de display Common LFO Wave wordt ingesteld op 'user'.
U kunt de lijst oproepen met de knop [SF6] LIST en vervolgens het gewenste item in de lijst selecteren. Zie pagina 37 voor meer informatie.
Met de knop [SF5] Random kunt u de basisgolf in willekeurige volgorde oproepen. Telkens als u op de knop [SF5] Random drukt, verschijnt er in willekeurige volgorde een andere LFO-golf in de display.
2 Slope
Hiermee worden de hellingeigenschappen bepaald van de LFO-golf.
Instellingen: off, up, down, up&down
off
Er wordt geen helling gemaakt.
up
Er wordt een stijgende helling gemaakt.
down
Er wordt een dalende helling gemaakt.
up&down
Er wordt een stijgende en vervolgens dalende helling gemaakt.
3 Cycle
Hiermee wordt het aantal stappen bepaald voor het maken van de golf.
Instellingen: 2, 3, 4, 6, 8, 12, 16
4 Level 1 – 16
Hiermee wordt voor elke stap het niveau bepaald.
Instellingen: -64 – +63
1 Template
U kunt een vooraf geprogrammeerd sjabloon selecteren voor de LFO-golf.
Instellingen: all -64, all 0, all +63, saw up, saw down, even step,
all -64
Waarden van alle stappen worden ingesteld op -64.
all 0
Waarden van alle stappen worden ingesteld op 0.
all +63
Waarden van alle stappen worden ingesteld op +63.
saw up
Hiermee maakt u een zaagvormige golf omhoog.
saw down
Hiermee maakt u een zaagvormige golf omlaag.
even step
Waarden van alle oneven stappen worden ingesteld op +63 en waarden van alle even stappen worden ingesteld op -64.
odd step
Waarden van alle even stappen worden ingesteld op +63 en waarden van alle oneven stappen worden ingesteld op -64.
odd step
Effect-instellingen—[F6] Effect
Hiermee worden de effectverbindingen en -waarden van andere parameters bepaald voor de geselecteerde voice. Zie voor meer informatie over de structuur in de modus Voice.
Effectverbindingsinstellingen— [SF1] Connect
Deze display biedt een algemeen overzicht van de effectroutering, evenals uitgebreide controle over de effecten.
1
7
8
Afhankelijk van de geselecteerde parameter verschijnt het pictogram LIST in het tabmenu dat overeenkomt met de knop [SF6]. Nu kunt u de lijst oproepen met de knop [SF6] LIST en vervolgens het gewenste item in de lijst selecteren. Zie pagina 37 voor meer informatie.
9
5
6
2
!
)
#
@
64
MOTIF XF Naslaggids
Een normale voice bewerken
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
A
B
A
B
A
B
Vocoder
A to B B to A
parallel ins L
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
1 Element Out 1 – 8*
Hiermee wordt bepaald welk invoegeffect (A of B) wordt gebruikt voor de verwerking van elk afzonderlijk element. Met de 'thru'-instelling kunt u de invoegeffecten voor het specifieke element negeren. Wanneer INSERTION CONNECT (2) is ingesteld op 'ins L', wordt het signaal van elk element uitgevoerd naar Insertion L, ongeacht de instellingen hier.
Instellingen: thru (door), ins A (Insertion A), ins B (Insertion B)
2 INSERTION CONNECT (Insertion Connection)
In deze display kunt u de effectrouting instellen voor de invoegeffecten A en B. De instellingswijzigingen worden weergegeven in het diagram op de display en bieden u een goed overzicht van de manier waarop het signaal wordt gerouteerd. Zie pagina 23 voor meer informatie.
Instellingen: parallel, ins A F B, ins B F A, ins L
parallel
Signalen verwerkt met het A- en B-blok van het invoegeffect worden naar het Master Effect-, Master EQ-, Reverb- en Chorus-blok verzonden.
ins A F B
Signalen verwerkt met invoegeffect A worden naar invoegeffect B verzonden en signalen verwerkt met invoegeffect B worden naar het Master Effect-, Master EQ-, Reverb- en Chorus-blok verzonden.
ins B F A
Signalen verwerkt met invoegeffect B worden naar invoegeffect A verzonden en signalen verwerkt met invoegeffect A worden naar het Master Effect-, Master EQ-, Reverb- en Chorus-blok verzonden.
ins L
Invoegeffect A en B worden samengevoegd en gebruikt als vocoder. Signalen die zijn verwerkt met het Vocoder-blok worden naar het Master Effect-, Master EQ-, Reverb- en Chorus-blok verzonden.
5 Chorus (Chorus Category/Type)*
Selecteer een choruseffecttype voor het koorklankeffect na het selecteren van een categorie. In de kolom Category kunt u een van de effectcategorieën selecteren. Elk van deze categorieën bevat verwante effecttypen. In de kolom Type kunt u een van de effecttypen uit de geselecteerde categorie selecteren.
Instellingen: Zie pagina 24 voor meer informatie over de
effectcategorieën en -typen.
6 Reverb (Reverb Type)*
Hiermee wordt het type reverbeffect voor de nagalm bepaald. Het is niet nodig een categorie te selecteren omdat Reverb slechts één categorie bevat.
Instellingen: Zie pagina 24 voor meer informatie over de effecttypen.
7 Chorus Send*
Hiermee kunt u het choruszendniveau aanpassen. Hoe hoger de waarde is, hoe dieper de chorus.
Instellingen: 0 – 127
8 Reverb Send*
Hiermee kunt u het reverbzendniveau aanpassen. Hoe hoger de waarde is, hoe dieper de reverb.
Instellingen: 0 – 127
9 CHORUS TO REVERB
Hiermee bepaalt u het zendniveau van het signaal dat wordt verzonden van het chorus- naar het reverbeffect. Hoe hoger de waarde, hoe dieper de reverb is die wordt toegepast op het met chorus verwerkte signaal.
Instellingen: 0 – 127
Wanneer 'ins L' is geselecteerd, wordt 'ins L' weergegeven in het tabmenu van de knop [SF2] en verdwijnt het tabmenu van de knop [SF3].
Zie pagina 66 voor gedetailleerde instructies over het gebruik van de Vocoder.
Wanneer 'ins L' is geselecteerd, wordt het audiosignaal van dit instrument uitgevoerd in mono.
3 Insertion A (Insertion A Category/Type)* 4 Insertion B (Insertion B Category/Type)*
Hier worden de effecttypen bepaald voor invoeging A en B. In de kolom Category kunt u een van de effectcategorieën selecteren. Elk van deze categorieën bevat verwante effecttypen. In de kolom Type kunt u een van de effecttypen uit de geselecteerde categorie selecteren.
Instellingen: Zie pagina 24 voor meer informatie over
de effectcategorieën en -typen.
) Reverb Return
Hiermee wordt het retourniveau van het reverbeffect bepaald.
Instellingen: 0 – 127
! Chorus Return
Hiermee wordt het retourniveau van het choruseffect bepaald.
Instellingen: 0 – 127
@ Reverb Pan
Hiermee wordt de panpositie van het reverbeffectgeluid bepaald.
Instellingen: L63 (uiterst links) - C (midden) - R63 (uiterst rechts)
# Chorus Pan
Hiermee wordt de panpositie van het choruseffectgeluid bepaald.
Instellingen: L63 (uiterst links) - C (midden) - R63 (uiterst rechts)
MOTIF XF Naslaggids
65
Een normale voice bewerken
Modus Voice Modus Song Modus Pattern Modus Mixing Modus Master Modus Utility Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
1
2 3
4
OPMERKING
OPMERKING
HPF
Band 10
Band 9
Band 2
Band 1
Noise-
gate
Microfooningang
Ruisingang (*1)
Inst-ingang
(toetsenspel)
Extractie van
klankkleureigenschappen
BPF1’
(*2)
Niveau­detectie
BPF1
Vol ume re
gelaar
Uitvoer
BPF1-
verster-
king
Droog
Nat
Instellingen Effect-parameter— [SF2] Ins A, [SF3] Ins B, [SF4] Reverb, [SF5] Chorus
In deze displays kunt u de Effect-parameters instellen wanneer de parameter INSERTION CONNECT is ingesteld op 'parallel' of 'ins A F B' of 'ins B F A'.
Afhankelijk van de geselecteerde parameter verschijnt het pictogram LIST in het tabmenu dat overeenkomt met de knop [SF6]. Nu kunt u de lijst oproepen met de knop [SF6] LIST en vervolgens het gewenste item in de lijst selecteren. Zie pagina 37 voor meer informatie.
1 Category 2 Type
In de kolom Category kunt u een van de effectcategorieën selecteren. Elk van deze categorieën bevat verwante effecttypen. In de kolom Type kunt u een van de effecttypen uit de geselecteerde categorie selecteren.
Instellingen: Zie pagina 24 voor meer informatie over de
effectcategorieën en -typen.
De categorie (1) wordt niet weergegeven in de display Reverb.
3 Preset
U kunt verschillende parameters instellen om de manier te wijzigen waarop het geluid wordt beïnvloed door het geselecteerde effecttype. Met deze parameter kunt u de vooraf geprogrammeerde instellingen van deze effectparameters oproepen.
4 Effect Parameters
Het aantal beschikbare parameters en waarden is afhankelijk van het huidige geselecteerde effecttype. Zie pagina 27 voor meer informatie over de effectparameters. Zie de aparte datalijst voor meer informatie over de parameters van elk effecttype.
Instellingen Effect-parameter—[SF2] Ins L (Insertion Large)
In deze display kunt u de parameters met betrekking tot de Vocoder instellen. Deze display, die wordt opgeroepen met de knop [SF2], is alleen beschikbaar wanneer de parameter INSERTION CONNECT is ingesteld op 'ins L' in de display Connect (pagina 64). Vocoder is een karakteristieke, 'robotstemachtige' klank, een effect waarmee eigenschappen die aan het microfoongeluid zijn ontleend, worden toegevoegd aan het geluid van uw toetsenspel. Dit Vocoder-effect wordt bereikt als u het toetsenbord bespeelt en tegelijkertijd in de microfoon zingt of spreekt. Als u het Vocoder-effect wilt gebruiken, sluit u een microfoon aan op de A/D INPUT-aansluiting op het achterpaneel en volgt u de instructies op pagina 68.
*1 De ruis wordt gebruikt die is gegenereerd in de Vocoder-eenheid. *2 De afsnijfrequentie van de BPF1’ mag niet hetzelfde zijn als die van de BPF1. Dit is afhankelijk van de instellingen van Formant Shift en
Formant Offset.
MOTIF XF Naslaggids
66
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
2 3 4
$
1
%
5 6 7 8 9 ) ! @ #
1 Type
Hiermee wordt bepaald of de Vocoder al dan niet wordt toegepast op de huidige voice. Wanneer deze parameter is ingesteld op 'Thru', wordt de Vocoder niet toegepast op de voice.
Instellingen: Thru, Vocoder
2 Vocoder Attack
Hiermee wordt de attacktijd van het Vocoder-geluid bepaald. Hoe hoger de waarde is, hoe langzamer de attack.
Instellingen: 1ms – 200ms
3 Vocoder Release
Hiermee wordt de releasetijd bepaald van het Vocoder­geluid. Hoe hoger de waarde is, hoe langzamer het geluid wegsterft.
Instellingen: 10ms – 3000ms
4 Mic Gate Threshold
Hiermee wordt de drempelwaarde bepaald van de noisegate voor het microfoongeluid. Als ruis het Vocoder-effect verstoort, stelt u deze parameter in op een relatief hoge waarde om te voorkomen dat de ruis onbedoelde, onverwachte geluiden produceert.
Instellingen: -72dB – -30dB
5 Gate Switch
Hiermee wordt bepaald of het microfoongeluid al dan niet wordt uitgevoerd vanuit de HPF wanneer u de noten loslaat. De standaardinstelling is 'on'.
Instellingen: off, on
off: Het microfoongeluid wordt altijd uitgevoerd. (U kunt het microfoongeluid altijd horen.) on: Het microfoongeluid wordt alleen uitgevoerd wanneer de noot wordt aangeslagen.
6 HPF Freq (High Pass Filter Frequency)
Hiermee wordt de HPF-afsnijfrequentie bepaald voor het microfooningangsgeluid. Wanneer deze parameter wordt ingesteld op een lage waarde, wordt een minimaal verwerkt ingangsgeluid geproduceerd, met andere woorden: dicht bij het origineel. Bij hogere waarden worden de hoogfrequente consonanten en sissende geluiden benadrukt (waardoor woorden gemakkelijker te verstaan zijn).
Instellingen: thru, 500Hz – 16.0kHz
7 HPF Output Level
Hiermee wordt het niveau bepaald van het microfoongeluid dat wordt uitgevoerd vanuit de HPF (High Pass Filter).
Instellingen: 0 – 127
Een normale voice bewerken
8 Formant Shift
Hiermee wordt bepaald (in BPF) hoeveel de afsnijfrequentiewaarde van de BPF's (voor de Inst-ingang) omhoog of omlaag wordt verschoven. Deze parameter kan worden gebruikt om de toonhoogte van het Vocoder-geluid af te stemmen.
Instellingen: -2, -1, +0, +1, +2
9 Formant Offset
Hiermee worden de afsnijfrequenties fijngestemd voor alle BPF's (voor de Inst-ingang). Deze parameter kan worden gebruikt om de toonhoogte van het Vocoder-geluid fijn af te stemmen.
Instellingen: -63 – +0 – +63
) Mic Level
Hiermee wordt het niveau van het microfoongeluid bepaald, dat wordt ingevoerd naar de Vocoder.
Instellingen: 0 – 127
! Inst Input Level
Hiermee wordt het geluidsniveau van het toetsenspel bepaald, dat wordt ingevoerd naar de Vocoder.
Instellingen: 0 – 127
@ Noise Input Level
Hiermee wordt het ruisniveau bepaald dat wordt ingevoerd naar de Vocoder. Dit kan worden gebruikt om sissende geluiden en plofklanken te benadrukken en de spraakeigenschappen meer naar voren te halen.
Instellingen: 0 – 127
# Output Level
Hiermee wordt het uitvoerniveau van de Vocoder bepaald.
Instellingen: 0 – 127
$ Dry/Wet Balance
Hiermee wordt de balans bepaald tussen het droge geluid waarop het effect niet wordt toegepast en het natte geluid waarop het effect wordt toegepast. Hoe hoger de W­instelling is, hoe dieper het effect is.
Instellingen: D63>W – D=W – D<W63
% BPF1 – 10 Gain (Band Pass Filter 1 – 10 Gain)
Hiermee wordt elke uitgangsversterking bepaald van BPF 1 – 10 voor de Inst-ingang (geluid van het toetsenspel). BPF1 komt overeen met de laagste formant en BPF 10 komt overeen met de hoogste formant.
Instellingen: -18dB – +18dB
MOTIF XF Naslaggids
67
Een normale voice bewerken
Modus Voice Modus Song Modus Pattern Modus Mixing Modus Master Modus Utility Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
Mic-ingang
Extractie van de stemeigenschappen
De formant
creëren
Toetsenspel Robotstem
Vocoder
OPMERKING
OPMERKING
Vocoder-structuur
De menselijke stem bestaat uit geluiden die worden geproduceerd door de stembanden en worden gefilterd door de keel, neus en mond. Deze klankvormers hebben alle specifieke frequentie-eigenschappen en ze fungeren effectief als een filter, waarbij verschillende formanten worden gevormd (resonantie). Met het Vocoder-effect worden de filtereigenschappen geëxtraheerd uit de voice van de microfooningang, waarna de stemformanten opnieuw worden opgebouwd aan de hand van verschillende banddoorlaatfilters. De machineachtige 'robot'-stem wordt gecreëerd door de hoge klanken van muziekinstrumenten (zoals een synthesizergeluid) door de filters heen te leiden.
Het Vocoder-effect gebruiken
Nadat u een microfoon hebt aangesloten op de A/D INPUT­aansluiting op het achterpaneel, volgt u de onderstaande instructies om het Vocoder-effect te gebruiken.
1 Stel de Vocoder-parameters in.
Druk in de modus Voice Play op de knop [UTILITY] om de modus Utility te activeren, druk op de knop [F4] en druk vervolgens op de knop [SF1] om de display Output op te roepen (pagina 226). Stel Output Select in op 'ins L'.
Wanneer de Vocoder wordt gebruikt in de modus Performance, stelt u de parameter Output Select in op 'ins L' in de display Output (pagina 226) van de modus Performance Edit. Wanneer de Vocoder wordt gebruikt in de modus Song/Pattern, stelt u de parameter Output Select in op 'ins L' in de display Audio In (pagina 193) van de modus Mixing Edit.
4 Selecteer de Vocoder als de
invoegeffectaansluiting.
Druk in de modus Voice Play op de knop [EDIT] en vervolgens op de knop [COMMON EDIT] om Voice Common Edit te activeren. Druk op de knop [SF1] om de display Connect op te roepen (pagina 64), stel de parameter INSERTION CONNECT in op 'ins L' en stel vervolgens de parameter Insertion L in op 'Vocoder'.
Wanneer INSERTION CONNECT is ingesteld op 'ins L', wordt het audiosignaal van dit instrument uitgevoerd in mono.
5 Stel indien nodig de Vocoder-parameters in.
Spreek of zing in de microfoon terwijl u een of meer noten aanslaat om het machineachtige Vocoder-geluid te produceren. Druk op de knop [SF2] om de display Insertion L op te roepen en stel vervolgens de betreffende parameters in terwijl u naar het Vocoder­geluid luistert.
6 Druk op de knop [STORE] om het venster Store
op te roepen (pagina 54) en sla de bewerkte voice op.
aansluiting in op de microfoon.
Druk in de modus Utility op de knop [F2] om de display Input/Output op te roepen (pagina 223) en stel de parameter Mic/Line vervolgens in op 'mic'.
3 Selecteer in de modus Voice Play de gewenste
2 Stel de ingangsversterking van de A/D INPUT-
68
voice waarop de Vocoder wordt toegepast.
MOTIF XF Naslaggids
Een normale voice bewerken
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
De display met de instellingen van het huidige element
De display met de instellingen van vier elementen
Dit pictogram geeft aan dat u de display kunt oproepen voor nog vier elementen.
1 2 4
5 6
7
8 9 )
!
3
@ #
$
OPMERKING

Elementbewerkingsparameters

[VOICE] selectie Normale voice [EDIT] [1] – [8]
Als u wijzigingen wilt aanbrengen in de geluiden waaruit een voice bestaat en in de basisparameters waardoor het geluid wordt gedefinieerd, zoals oscillator, pitch, filter, amplitude en EG (Envelope Generator), roept u de display Element Edit op.
Over de asteriskmarkeringen (*)
Voor gebruikers die voor het eerst met voicebewerking kennismaken en wellicht in de war raken van de grote hoeveelheid parameters, zijn de meest elementaire en gemakkelijk te begrijpen parameters in deze paragraaf handig gemarkeerd met een asterisk (sterretje). Als u net begint met voicebewerking, kunt u deze parameters het eerst proberen.
Display voor geselecteerd element en display voor vier elementen
In de modus Element Edit kunt u twee typen displays gebruiken. Met één type display kunt u de parameters bewerken voor het momenteel geselecteerde element en met het andere type kunt u de parameters van vier elementen bekijken. U kunt heen en weer schakelen tussen deze twee typen door op de knop [SF5] te drukken. Wanneer de display voor vier elementen wordt weergegeven, kunt u heen en weer schakelen tussen de displays voor de elementen 1 – 4 en 5 – 8 met behulp van de linker- en rechtercursorknop.
De golfvorm en het nootbereik van het element instellen—[F1] Oscillator
Afhankelijk van de geselecteerde parameter verschijnt het pictogram LIST in het tabmenu dat overeenkomt met de knop [SF6]. Nu kunt u de lijst oproepen met de knop [SF6] LIST en vervolgens het gewenste item in de lijst selecteren. Zie pagina 37 voor meer informatie.
1 Element Switch*
Hiermee wordt bepaald of het momenteel geselecteerde element is in- of uitgeschakeld. Als deze parameter is uitgeschakeld, produceert het momenteel geselecteerde element geen geluid.
Instellingen: off (inactief), on (actief)
2 XA Control (Expanded Articulation Control)
Expanded Articulation (XA) is een speciale functie van MOTIF XF waarmee u over meer flexibiliteit en groter realisme beschikt bij het spelen (zie het kader op de volgende pagina). Met deze parameter wordt bepaald hoe de functie XA van het element werkt. Probeer deze parameter in te stellen op basis van de vier typen van de modus XA die hieronder worden beschreven. U kunt het gewenste geluid bereiken op basis van de articulatie van een performance via het toewijzen van dezelfde elementgroep aan de elementen die hetzelfde type hebben in de modus XA.
Instellingen: normal, legato, key off geluid, wave cycle, wave
random, all AF off, AF 1 on, AF 2 on
normal
Als deze instelling is geselecteerd, is het element normaal hoorbaar als u de noot aanslaat.
legato
Als u deze instelling selecteert en de modus Mono is ingeschakeld, wordt een ander element (dan het element dat wordt gebruikt als de modus XA is ingesteld op 'normal') afgespeeld als u het toetsenbord bespeelt op legatowijze (waarbij u de volgende noot in een regel met één noot of een melodie speelt voordat u de eerdere noot hebt losgelaten).
key off geluid
Als deze instelling is geselecteerd, is het element telkens hoorbaar als u de noot loslaat.
MOTIF XF Naslaggids
69
Een normale voice bewerken
Modus Voice Modus Song Modus Pattern Modus Mixing Modus Master Modus Utility Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
OPMERKING
wave cycle
Als u deze instelling selecteert voor meerdere elementen, zijn de elementen een voor een hoorbaar op basis van numerieke volgorde telkens als u een noot speelt. (Met andere woorden: als u de eerste noot speelt, is element 1 hoorbaar, bij de tweede noot is dit element 2, enzovoort.)
wave random
Als deze instelling is geselecteerd voor meerdere elementen, is het element willekeurig hoorbaar als u de noot aanslaat.
all AF off
Als deze instelling is geselecteerd, is het element hoorbaar als beide ASSIGNABLE FUNCTION-knoppen zijn uitgeschakeld.
AF 1 on
Als deze instelling is geselecteerd, is het element hoorbaar als de knop ASSIGNABLE FUNCTION [1] is ingeschakeld.
AF 2 on
Als deze instelling is geselecteerd, is het element hoorbaar als de knop ASSIGNABLE FUNCTION [2] is ingeschakeld.
Kenmerken van Expanded Articulation (XA)
Expanded Articulation (XA) is een nieuw, geavanceerd toongeneratiesysteem waarmee u op doeltreffender wijze realistische geluidstechnieken en natuurlijke speltechnieken kunt reproduceren, zoals legato en staccato. Deze technieken worden veel gebruikt op akoestische instrumenten maar waren tot nu toe niet beschikbaar of moeilijk te realiseren op een elektronisch toetsenbord. Ook biedt dit systeem andere unieke modi voor willekeurige en wisselende geluidsveranderingen terwijl u speelt.
Realistisch legatospel
Geef een of meer elementen op die u wilt laten klinken terwijl u legato speelt. Stel de XA-besturingsparameter voor de gewenste
elementen in op 'legato'.
Authentiek geluid bij loslaten noot
Geef een of meer elementen op die u wilt laten klinken wanneer u een noot loslaat. Deze functie kan bijvoorbeeld worden gebruikt om het karakteristieke plukgeluid op een harp na te bootsen wanneer een noot wordt losgelaten. Stel de XA-besturingsparameter voor de gewenste
elementen in op 'key off sound'.
Verschillende geluiden voor elke noot die wordt gespeeld
Geef verschillende elementen op die na elkaar of in willekeurige volgorde moeten klinken. Stel de XA-besturingsparameter voor de gewenste
elementen in op 'wave cycle' of 'wave random'.
Overschakelen tussen verschillende geluiden om het natuurlijke spel op een akoestisch instrument te reproduceren
Geef op welke elementen te horen zijn volgens de aan/uit­status van de knoppen van ASSIGNABLE FUNCTION. Dit kan bijvoorbeeld worden gebruikt op een akoestische­gitaarvoice om heen en weer te schakelen tussen normaal afspelen en het afpelen van zeer hoge boventonen. Stel de XA-besturingsparameter voor de gewenste
elementen in op 'all AF off', 'AF 1 on' of 'AF 2 on'.
Nieuwe geluiden en nieuwe manieren van spelen
De zeer veelzijdige functies die hierboven zijn beschreven kunnen niet alleen doelmatig worden toegepast op akoestische geluiden, maar ook op synthesizervoices en elektronische voices. De functie XA biedt daarmee een enorm potentieel voor het produceren van authentieke geluiden, expressief spel en het ontdekken van nieuwe speelstijlen.
3 Element Group
Hiermee wordt de groep van de XA-modus bepaald, zodat de elementen van dezelfde groep na elkaar of in willekeurige volgorde worden opgeroepen. Wijs hetzelfde groepsnummer toe aan de elementen met hetzelfde type XA-modus. Deze instelling is niet beschikbaar als de parameters van de modus XA van alle elementen zijn ingesteld op 'normal'.
Instellingen: 1 – 8
4 Wave Bank (Waveform Bank)
Hiermee wordt de golfvormenbank bepaald die wordt toegewezen aan het element. U kunt voor de bank een keuze maken uit PRE, USR, FL1 en FL2. PRE (bank met vooraf ingestelde waarden) bevat de vooraf ingestelde golfvormen en USR (gebruikersbank), FL1 (de bank die is opgeslagen in sleuf 1 van de optionele Flash­geheugenuitbreidingsmodule) en FL2 (bank die is opgeslagen in sleuf 2 van de optionele Flash­geheugenuitbreidingsmodule) bevatten de gebruikersgolfvormen die zijn gemaakt op basis van de samples die zijn opgenomen in de modus Sampling. FL1 en FL2 zijn alleen beschikbaar wanneer de optionele uitbreidingsmodule voor het Flash-geheugen FL512M/ FL1024M is geïnstalleerd.
Instellingen: PRE, USR, FL1, FL2
Raadpleeg de uitleg bij de modus Sampling op pagina 119 voor meer informatie over Waveform.
5
Wave Main Category (Waveform Main Category)*
6 Wave Sub Category (Waveform Sub Category)*
Het is gemakkelijker gewenste golfvormen (7) te vinden door deze parameters in te stellen voordat u een golfvormnummer selecteert. De vooraf ingestelde golfvormen zijn ingedeeld in een hoofdcategorie (Main) en een subcategorie (Sub). Het aantal subcategorieën verschilt per hoofdcategorie.
7 Wave Number (Waveform Number)*
Hiermee bepaalt u de golfvorm die wordt toegewezen aan het element door de golfvormcategorie en het golfvormnummer te selecteren. Raadpleeg de lijst met golfvormen in de aparte datalijst voor een volledige lijst met golfvormen in de bank met vooraf ingestelde golfvormen.
8 Key On Delay
Hiermee wordt de tijd (vertraging) bepaald tussen het moment waarop u een noot op het toetsenbord aanslaat en het punt waarop het geluid daadwerkelijk wordt gespeeld. Hoe hoger de waarde is, hoe langer de vertraging.
Instellingen: 0 – 127
9 Delay Tempo Sync
Hiermee wordt bepaald of de Key On Delay hierboven al dan niet wordt gesynchroniseerd met het tempo van de arpeggio of de sequencer (modus Song of Pattern).
Instellingen: off (niet gesynchroniseerd), on (gesynchroniseerd)
) Delay Tempo
Hiermee wordt de timing bepaald van de Key On Delay wanneer Delay Tempo Sync op 'on' is ingesteld.
Instellingen: 16th, 8th/3 (achtstenoottriolen), 16th. (gepunctueerde
zestiende noot), 8th (achtste noot), 4th/3 (kwartnoottriolen), 8th. (gepunctueerde achtste noot), 4th (kwartnoten), 2nd/3 (halve-noottriolen), 4th.
70
MOTIF XF Naslaggids
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
OPMERKING
1 2
3 4 5
6 7
(gepunctueerde kwartnoten), 2nd (halve noten), whole/3 (hele-noottriolen), 2nd. (gepunctueerde halve noot), 4thx4 (groepen van vier kwartnoten; vier kwartnoten per tel), 4thx5 (groepen van vijf kwartnoten; vijf kwartnoten per tel), 4thx6 (groepen van zes kwartnoten; zes kwartnoten per tel), 4thx7 (groepen van zeven kwartnoten; zeven kwartnoten per tel), 4thx8 (groepen van acht kwartnoten; acht kwartnoten per tel)
! Vel Cross Fade (Velocity Cross Fade)
Hiermee wordt bepaald hoe het geluid van een element geleidelijk in volume afneemt in verhouding tot de afstand van aanslagsnelheidswijzigingen buiten de instelling voor Velocity Limit (@). Bij de instelling 0 is geen geluid hoorbaar buiten de aanslagbegrenzing. Hoe hoger de waarde is, hoe geleidelijker de niveauvermindering. De praktische toepassing van deze parameter is het maken van natuurlijk klinkende aanslagcrossfades, waarin verschillende elementen (golfvormen) geleidelijk veranderen afhankelijk van hoe hard of zacht u speelt.
Instellingen: 0 – 127
@ Velocity Limit
Hiermee worden de minimum- en maximumwaarden bepaald van het aanslagbereik waarbinnen elk element reageert. Elk element klinkt alleen voor noten die binnen het bijbehorende opgegeven aanslagbereik worden gespeeld. Zo kunt u bijvoorbeeld het ene element laten klinken als u zacht speelt en het andere wanneer u hard speelt. Als u eerst de maximumwaarde opgeeft en daarna de minimumwaarde, bijvoorbeeld '93 tot 34', bedraagt het aanslagbereik '1 tot 34' en '93 tot 127'.
Instellingen: 1 – 127
# Note Limit
Hiermee worden de laagste en de hoogste noot van het toetsenbordbereik bepaald voor elk element. Het geselecteerde element is alleen hoorbaar wanneer u noten binnen dit bereik speelt. Als u eerst de hoogste noot opgeeft en daarna de laagste noot, bijvoorbeeld 'C5 tot C4', bedraagt het nootbereik 'C-2 tot C4' en 'C5 tot G8'.
Instellingen: C -2 – G8
U kunt de toets ook rechtstreeks vanaf het toetsenbord instellen door de knop [SF6] INFO ingedrukt te houden en op de gewenste toets te drukken. Zie pagina 37 voor meer informatie.
$ Ins Effect Output (Insertion Effect Output)
Hiermee wordt bepaald welk invoegeffect (A of B) wordt gebruikt voor de verwerking van elk afzonderlijk element. Met de instelling 'thru' kunt u de invoegeffecten voor de desbetreffende toets negeren. Deze parameter is hetzelfde als Element Out 1 – 8 in de display Connect (pagina 64) in Voice Common Edit. Indien u hier een waarde instelt, wordt ook de waarde van die parameter automatisch gewijzigd. Wanneer INSERTION CONNECT is ingesteld op 'ins L', wordt het signaal van elk element uitgevoerd naar Insertion L, ongeacht de instellingen hier.
Instellingen: thru (door), ins A (Insertion A), ins B (Insertion B)
Een normale voice bewerken
Toonhoogte-instellingen— [F2] Pitch
Stemmen en toonhoogteschaalverdeling— [SF1] Tune
1 Coarse (Coarse Tuning)
Hiermee wordt de toonhoogte van elk element bepaald in halve tonen.
Instellingen: -48 semi – +0 semi – +48 semi
2 Fine (Fine Tuning)
Hiermee wordt de toonhoogte van elk element bepaald in cents.
Instellingen: -64 cent – +0 cent – +63 cent
3 Pitch Velocity Sens (Pitch Velocity Sensitivity)
Hiermee wordt bepaald hoe de toonhoogte van het element reageert op de aanslag. Bij positieve instellingen wordt de toonhoogte hoger naarmate u harder op het toetsenbord speelt, bij negatieve waarden gaat de toonhoogte omlaag. Bij een instelling van '0' blijft de toonhoogte ongewijzigd.
Instellingen: -64 – +0 – +63
4 Fine Scaling Sens (Fine Scaling Sensitivity)
Hiermee wordt de mate bepaald waarin de noten (met name hun positie of octaafbereik) van invloed zijn op de toonhoogte bij de fijnstemming (hierboven ingesteld) van het geselecteerde element, waarbij C3 als de basistoonhoogte wordt beschouwd. Bij een positieve instelling wordt de toonhoogte van lagere noten naar beneden gewijzigd en die van hogere noten naar boven. Negatieve waarden hebben het tegenovergestelde effect.
Instellingen: -64 – +0 – +63
5 Random
Hiermee kunt u de toonhoogte van het element op willekeurige wijze variëren voor elke noot die u speelt. Hoe hoger de waarde is, hoe groter de variatie in toonhoogte. Bij een waarde van '0' blijft de toonhoogte ongewijzigd.
Instellingen: 0 – 127
MOTIF XF Naslaggids
71
Een normale voice bewerken
Modus Voice Modus Song Modus Pattern Modus Mixing Modus Master Modus Utility Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
OPMERKING
OPMERKING
Als Pitch Key Follow is ingesteld op 100
Groot
Klein
Bereik van de toonhoogtewijziging
Centrale toets Hoger bereikLager bereik
1~5
! @ #
$ % ^ &
6~)
0
Toonhoogte
6
Aanhoud-
niveau
7
Attackniveau
8
Decay1-
niveau
9
Decay 2-
niveau
)
Release-
niveau
1
Aanhoud-
duur
2
Attack-
tijd
3
Decay
1-tijd
4
Decay
2-tijd
5
Release-
tijd
Tijd
Toets indrukken (toets aan) Toets loslaten (toets uit)
6 Pitch Key Follow
Hiermee wordt de gevoeligheid bepaald van het Key Follow­effect (het toonhoogte-interval van aangrenzende noten), waarbij wordt uitgegaan van de toonhoogte van de 'Center Key' (7) als standaardwaarde. Bij +100% (de normale instelling) wordt de toonhoogte van aangrenzende noten één halve noot (100 cents) verschoven. Bij 0% krijgen alle noten dezelfde toonhoogte die is opgegeven voor de Center Key. Bij negatieve waarden zijn de instellingen tegenovergesteld.
Instellingen: -200% – +0% – +200%
Deze parameter is handig voor het maken van beurtelingse stemmingen of voor gebruik bij geluiden die niet in halve tonen hoeven te worden verdeeld, zoals op toon gezette drumgeluiden in een normale voice.
72
7 Center Key
Hiermee wordt de centrale noot of toonhoogte bepaald voor de Pitch Key Follow. Het hier ingestelde nootnummer heeft dezelfde toonhoogte als normaal, ongeacht de instelling voor Pitch Key Follow.
Instellingen: C -2 – G8
U kunt de noot ook rechtstreeks vanaf het toetsenbord instellen door de knop [SF6] ingedrukt te houden en op
Pitch Key Follow en Center Key
de gewenste toets te drukken. Zie 'Basisbediening' op pagina 37.
+
Instellingen toonhoogte EG—[F2] PEG (Pitch EG)
In deze display kunt u de parameters voor Pitch EG instellen. Met PEG kunt u de toonhoogteovergang bepalen vanaf het moment waarop het geluid begint tot het moment waarop het stopt.
MOTIF XF Naslaggids
Time
Met de parameters van Time kunt u de tijd instellen voor de aangrenzende punten van de parameters voor het niveau hieronder. Een hogere waarde resulteert in een langere tijd tot het volgende niveau.
Instellingen: 0 – 127
1 Hold Time
Hiermee wordt de tijd bepaald tussen het moment waarop u een noot op het toetsenbord aanslaat en het moment waarop de envelope gaat stijgen.
2 Attack Time
Hiermee wordt de attacksnelheid bepaald van de oorspronkelijke toonhoogte (aanhoudniveau) tot de normale toonhoogte van de voice nadat de aanhoudtijd is verstreken.
3 Decay 1 Time
Hiermee wordt bepaald hoe snel de envelope daalt van de normale toonhoogte (attackniveau) van de voice naar de toonhoogte die is opgegeven als Decay 1-niveau.
4 Decay 2 Time
Hiermee wordt bepaald hoe snel de envelope daalt van de toonhoogte die is opgegeven als Decay 1-niveau naar de toonhoogte die is opgegeven als Decay 2-niveau.
5 Release Time
Hiermee wordt bepaald hoe snel de envelope daalt van de toonhoogte die is opgegeven als Decay 2-niveau naar de toonhoogte die is opgegeven bij Release Level wanneer de noot wordt losgelaten.
Level
Met de parameters voor Level kunt u de toonhoogteafwijking instellen op basis van de standaardtoonhoogte die is ingesteld voor Coarse Tuning en Fine Tuning in de display Tune (pagina 71) voor elk punt op de envelope.
Instellingen: -128 – +0 – +127
6 Hold Level
Hiermee bepaalt u de aanvangstoonhoogte op het moment dat de noot wordt aangeslagen.
Een normale voice bewerken
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
Groot bereik
Hoge aanslaggevoeligheid
Klein bereik
Lage aanslaggevoeligheid
Toonhoogtewijziging
Aanslagsnelheid
Hoog
Laag
HoogLaag
Snelle toonhoogteovergang
Hoge aanslaggevoeligheid
Langzame toonhoogteovergang
Lage aanslaggevoeligheid
7 Attack Level
Hiermee bepaalt u de normale toonhoogte van de noot die wordt aangeslagen.
8 Decay 1 Level
Hiermee wordt bepaald welk niveau de toonhoogte van het geluid bereikt vanaf het attackniveau nadat de Decay 1-tijd is verstreken.
9 Decay 2 Level
Hiermee wordt de toonhoogte op aanhoudniveau bepaald die wordt vastgehouden zolang een noot wordt aangeslagen.
) Release Level
Hiermee bepaalt u de uiteindelijke toonhoogte nadat de noot is losgelaten.
! EG Depth
Hiermee wordt het bereik bepaald van de toonhoogteverandering. De instelling '0' leidt ertoe dat de toonhoogte niet wijzigt. Hoe verder de waarde is verwijderd van 0, hoe groter het toonhoogtebereik is. Bij negatieve waarden wordt de toonhoogtewijziging omgekeerd.
Instellingen: -64 – +0 – +63
@ EG Depth Vel Sens
(EG Depth Velocity Sensitivity)
Hiermee wordt bepaald hoe het toonhoogtebereik van het element reageert op de aanslag. Als dit op een positieve waarde wordt ingesteld, resulteren hoge aanslag­gevoeligheden in een uitbreiding van het toonhoogtebereik en lage aanslaggevoeligheden tot een inkrimping, zoals hieronder wordt weergegeven. Als dit op een negatieve waarde wordt ingesteld, resulteren hoge aanslag­gevoeligheden in een inkrimping van het toonhoogtebereik en lage aanslaggevoeligheden in een uitbreiding. Als dit wordt ingesteld op 0, wordt de toonhoogte niet gewijzigd, ongeacht de aanslaggevoeligheid.
Instellingen: -64 – +0 – +63
# EG Depth Vel Curve (EG Depth Velocity Curve)
De vijf curven bepalen hoe het aanslagbereik wordt gegenereerd in overeenstemming met de aanslagsnelheid (sterkte) waarmee u noten op het toetsenbord speelt. De horizontale as van de grafiek is de aanslagsnelheid en de verticale as is het toonhoogtebereik.
$ EG Time Velocity Sens
(EG Time Velocity Sensitivity)
Hiermee wordt bepaald hoe de overgangstijd voor PEG (snelheid) reageert op aanslaggevoeligheid of de kracht waarmee de noot wordt aangeslagen. Als dit op een positieve waarde wordt ingesteld, resulteren hoge aanslaggevoeligheden in een hoge overgangssnelheid voor PEG, terwijl een lage aanslaggevoeligheid resulteert in een lagere snelheid, zoals u hieronder kunt zien. Als dit op een negatieve waarde wordt ingesteld, resulteren hoge aanslaggevoeligheden in een langzame overgangssnelheid voor PEG, terwijl een lage aanslaggevoeligheid resulteert in een hoge snelheid. Als deze optie wordt ingesteld op 0, wordt de overgangssnelheid voor PEG niet gewijzigd, ongeacht de aanslaggevoeligheid.
Instellingen: -64 – +0 – +63
% EG Time Segment
Hiermee wordt het deel van de toonhoogte-EG bepaald waarop EG Time Velocity Sensitivity ($) van invloed is.
Instellingen: attack, atk+dcy, decay, atk+rls, all
attack
De instelling bij EG Time Velocity Sensitivity is van invloed op de attacktijd en de aanhoudduur.
atk+dcy (attack+decay)
De instelling bij EG Time Velocity Sensitivity is van invloed op de attacktijd, de Decay 1-tijd en de aanhoudduur.
decay
De instelling bij EG Time Velocity Sensitivity is van invloed op de Decay 1/2-tijd.
atk+rls (attack+release)
De instelling bij EG Time Velocity Sensitivity is van invloed op de attacktijd, de releasetijd en de aanhoudduur.
all
De instelling bij EG Time Velocity Sensitivity is van invloed op alle tijdparameters van Pitch EG.
^ EG Time Key Follow
Hiermee wordt de mate bepaald waarin de noten (met name hun positie of octaafbereik) van invloed zijn op de Pitch EG­tijden van het geselecteerde element. Als dit op een positieve waarde wordt ingesteld, resulteren hoge noten in een hoge overgangssnelheid voor Pitch EG, terwijl lage noten resulteren in een lage snelheid. Als dit op een negatieve waarde wordt ingesteld, resulteren hoge noten in een lage overgangssnelheid voor Pitch EG, terwijl lage noten resulteren in een hoge snelheid. Als dit wordt ingesteld op 0, wordt de overgangssnelheid voor Pitch EG niet gewijzigd, ongeacht de noot die wordt aangeslagen.
Instellingen: -64 – +0 – +63
Instellingen: Curve 0 – 4
MOTIF XF Naslaggids
73
Een normale voice bewerken
Modus Voice Modus Song Modus Pattern Modus Mixing Modus Master Modus Utility Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
+63
+30
-40
Positieve
waarde
Negatieve
waarde
Hogere
snelheid
Hoger bereik
Lager bereik
Lagere snelheid
Centrale toets
OPMERKING
Niveau
Deze frequenties worden 'doorgelaten' door het filter.
Resonantie (4)
Afsnijfrequentie (2)
Frequentie
Afsnijbereik
Niveau
Deze frequenties worden 'doorgelaten' door het filter.
Resonantie (4)
Afsnijfrequentie (2)
Frequentie
Afsnijbereik
Niveau
Resonantie (4)
Frequentie
Afsnijbereik Afsnijbereik
Doorgelaten
& Center Key
Hiermee wordt de centrale noot of toonhoogte bepaald voor EG Time Key Follow (^). Als de centrale noot wordt gespeeld, gedraagt de PEG zich in overeenstemming met de bijbehorende werkelijke instellingen.
Instellingen: C -2 – G8
EG Time Key Follow en Center Key
U kunt de noot ook rechtstreeks vanaf het toetsenbord instellen door de knop [SF6] ingedrukt te houden en op de gewenste toets te drukken. Zie 'Basisbediening' op pagina 37.
De helderheid afstemmen met het filter—[F3] Filter
Over de filtertypen
LPF (Low Pass Filter)
Dit is een filtertype dat alleen signalen onder de afsnijfrequentie doorlaat. U kunt het geluid helderder maken door de afsnijfrequentie van het filter te verhogen. U kunt het geluid anderzijds donkerder maken door de afsnijfrequentie van het filter te verlagen. U kunt een karakteristiek 'scherp' geluid produceren door de resonantie te verhogen zodat het signaalniveau wordt versterkt in het gebied van de afsnijfrequentie. Dit filtertype is het populairst en handigst voor het produceren van klassieke synthesizergeluiden.
LPF24D
Een dynamisch 24 dB/oct laagdoorlaatfilter met een karakteristiek digitaal geluid. In vergelijking met het LPF24A-type (hieronder) kan dit filter een meer uitgesproken resonantie-effect produceren.
LPF24A
Een digitaal dynamisch laagdoorlaatfilter met karakteristieken die lijken op die van een 4-polig analoog synthesizerfilter.
LPF18
3-polig 18 dB/oct laagdoorlaatfilter.
LPF18s
3-polig 18 dB/oct laagdoorlaatfilter. Dit filter heeft een vloeiendere afsnijhelling dan het LPF18-type.
Een filtertype selecteren—[SF1] Type
In deze display kunt u een filtertype selecteren voor het huidige element. De klankkleureigenschappen van de voice en de filterfuncties hangen af van het filtertype dat hier wordt geselecteerd.
1 Type*
1 2 3 4 5 6
Hiermee wordt het filtertype bepaald voor het huidige element.
Instellingen: LPF24D, LPF24A, LPF18, LPF18s, LPF12, LPF6,
74
MOTIF XF Naslaggids
HPF24D, HPF12, BPF12D, BPFw, BPF6, BEF12, BEF6, Dual LPF, Dual HPF, Dual BPF, Dual BEF, LPF12+BPF6, thru
7 8 9 ) ! @
HPF (High Pass Filter)
Dit is een filtertype dat alleen signalen boven de afsnijfrequentie doorlaat. Vervolgens kunt u de resonantie gebruiken om het geluid meer karakter te geven.
HPF24D
Een dynamisch 24 dB/oct hoogdoorlaatfilter met een karakteristiek digitaal geluid. Dit filter kan een uitgesproken resonantie-effect produceren.
HPF12
12 dB/oct dynamisch hoogdoorlaatfilter.
BPF (Band Pass Filter)
Dit filter vormt een combinatie van een laagdoorlaat- en een hoogdoorlaatfilter. Als u dit filtertype selecteert, kunt u het bereik van de afsnijfrequentie instellen waarbinnen het geluidssignaal wordt doorgelaten.
BPF12D
Een combinatie van een dynamisch -12 dB/oct hoog- en laagdoorlaatfilter met een karakteristiek digitaal geluid.
Een normale voice bewerken
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
Niveau
Resonantie (4)
Frequentie
Afsnijbereik Afsnijbereik
Doorgelaten bereik
Niveau
Breedte (4)
Frequentie
Afsnijbereik
Afsnijbereik
Doorgelaten bereik
Afsnij-
frequentie
Afsnij-
frequentie
Afsnij-
frequentie
Niveau
Doorgelaten bereik Afsnijbereik
Afsnijfrequentie
Frequentie
Doorgelaten bereik
Niveau
Frequentie
Afstand (9)
Afsnijfrequentie (2) Afsnijfrequentie
Alleen de lagere afsnijfrequentie wordt rechtstreeks op de display ingesteld.
AfsnijbereikDoorgelaten bereik
Niveau
Frequentie
Afstand (9)
Afsnijfrequentie (2) Afsnijfrequentie
Alleen de lagere afsnijfrequentie wordt rechtstreeks op de display ingesteld.
Afsnijbereik
Doorgelaten bereik
Niveau
Frequentie
Afstand (9)
Afsnijfrequentie (2) Afsnijfrequentie
Alleen de lagere afsnijfrequentie wordt rechtstreeks op de display ingesteld.
AfsnijbereikDoorgelaten bereik
BPF6
De combinatie van een -6 dB/oct hoogdoorlaat- en laagdoorlaatfilter.
BPFw
Een 12 dB/oct banddoorlaatfilter dat hoogdoorlaatfilters en laagdoorlaatfilters combineert om bredere bandbreedte-instellingen mogelijk te maken.
BEF (Band Elimination Filter)
Als u dit filtertype selecteert, kunt u het bereik van de afsnijfrequentie instellen waarbinnen het geluidssignaal wordt gedempt of geëlimineerd. Het bandsperfilter heeft het tegenovergestelde effect op het geluid vergeleken met het banddoorlaatfilter.
BEF12
BEF6
Dual BEF
Twee -6 dB/oct bandsperfilters, parallel aangesloten.
Combinatiefiltertype
Dit type vormt een combinatie van twee verschillende filtertypen. U kunt de afstand tussen de twee afsnijfrequenties aanpassen.
LPF12+HPF12
Een combinatie van een -12 dB/oct laagdoorlaatfilter en hoogdoorlaatfilter. Wanneer dit filtertype is geselecteerd, kunnen HPF Cutoff ()) en HPF Key Follow Sensitivity (!) worden ingesteld. Alleen de LPF-grafiek wordt op de display weergegeven.
LPF6+HPF6
Een combinatie van een -6 dB/oct laagdoorlaatfilter en hoogdoorlaatfilter. Wanneer dit filtertype is geselecteerd, kunnen HPF Cutoff ()) en HPF Key Follow Sensitivity (!) worden ingesteld. Alleen de LPF-grafiek wordt op de display weergegeven.
LPF12+BPF6
Een combinatie van een laagdoorlaatfilter en een bandsperfilter. U kunt de afstand tussen de twee afsnijfrequenties aanpassen.
Dubbel filtertype
Dit filter vormt een combinatie van twee dezelfde filtertypen. U kunt de afstand tussen de twee afsnijfrequenties aanpassen.
Dual LPF
Twee 12 dB/oct laagdoorlaatfilters, parallel aangesloten.
Dual HPF
Twee -12 dB/oct hoogdoorlaatfilters, parallel aangesloten.
Dual BPF
Twee -6 dB/oct banddoorlaatfilters, parallel aangesloten.
2 Cutoff*
Hiermee wordt de afsnijfrequentie bepaald voor het filter of de centrale frequentie waaromheen het filter wordt toegepast. De klankkleureigenschappen van de voice en de functie van de afsnijfrequentie verschillen afhankelijk van het geselecteerde filtertype. Controleer bij het instellen van deze parameter de filtergrafiek in de display.
Instellingen: 0 – 255
3 Cutoff Velocity Sens
(Cutoff Velocity Sensitivity)
Hiermee wordt bepaald hoe de afsnijfrequentie (2) reageert op aanslaggevoeligheid of de kracht waarmee de noten worden aangeslagen. Bij positieve instellingen wordt de afsnijfrequentie hoger naarmate u het toetsenbord harder bespeelt. De instelling '0' leidt ertoe dat de afsnijfrequentie niet verandert, ongeacht de aanslaggevoeligheid. Bij negatieve instellingen stijgt de afsnijfrequentie minder geprononceerd naarmate u het toetsenbord zachter bespeelt.
Instellingen: -64 – +0 – +63
MOTIF XF Naslaggids
75
Een normale voice bewerken
Modus Voice Modus Song Modus Pattern Modus Mixing Modus Master Modus Utility Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
+
Als Cutoff Key Follow is ingesteld op 100
Groot
Klein
Mate van wijziging van de afsnijfrequentie
Centrale toets = C3
Hoger bereikLager bereik
@ #
1~5 6~)
!
&
$ % ^
4 Resonance*/ Width
De functie van deze parameter hangt af van het geselecteerde filtertype. Als het geselecteerde filter een LPF, HPF, BPF (met uitzondering van de BPFw) of BEF is, wordt deze parameter gebruikt om de resonantie in te stellen. Voor BPFw wordt deze parameter gebruikt om de frequentiebandbreedte aan te passen. Resonantie wordt gebruikt om de mate van resonantie (harmonische nadruk) in te stellen die wordt toegepast op het signaal bij de afsnijfrequentie. Resonantie kan worden gebruikt in combinatie met de afsnijfrequentieparameter om het geluid meer karakter te geven. De parameter Width wordt gebruikt om de bandbreedte van signaalfrequenties aan te passen die worden doorgelaten door het filter met het BPFw. Als het filtertype is ingesteld op 'LPF6' of 'thru', is deze parameter niet beschikbaar.
Instellingen: 0 – 127
5 Resonance Velocity Sens
(Resonance Velocity Sensitivity)
Hiermee wordt de mate bepaald waarin resonantie reageert op aanslaggevoeligheid of de sterkte waarmee de noot wordt aangeslagen. Voor positieve waarden geldt: hoe hoger de aanslaggevoeligheid, hoe groter de resonantie. Bij een instelling van '0' blijft de resonantiewaarde ongewijzigd. Voor negatieve waarden geldt: hoe lager de aanslaggevoeligheid, hoe groter de resonantie.
Instellingen: -64 – +0 – +63
6 Gain
Hiermee wordt de versterking bepaald van het signaal dat naar het filter wordt gezonden. Hoe lager de waarde is, hoe lager de versterking. De klankkleureigenschappen die worden gegenereerd door het filter hangen af van de waarde die hier wordt ingesteld.
Instellingen: 0 – 255
7 Cutoff Key Follow
Hiermee wordt de mate bepaald waarin de noten (met name hun positie of octaafbereik) van invloed zijn op de afsnijfrequentie (hierboven ingesteld) van het geselecteerde element, waarbij C3 als de basistoonhoogte wordt beschouwd. Bij een positieve instelling gaat de afsnijfrequentie voor lagere noten omlaag en voor hogere noten omhoog. Een negatieve instelling heeft het tegenovergestelde effect.
Instellingen: -64 – +0 – +63
9 Distance
Hiermee wordt de afstand bepaald tussen de twee afsnijfrequenties voor de dubbele-filtertypen (die zijn voorzien van twee identieke filters die parallel zijn aangesloten) en het LPF12- + BPF6-type. Wanneer een ander filtertype is geselecteerd, is deze parameter niet beschikbaar.
Instellingen: -128 – +0 – +127
) HPF Cutoff (High Pass Filter Cutoff Frequency)
Hiermee wordt de centrale frequentie bepaald voor de Key Follow-parameter (hieronder) van het HPF. Wanneer een filtertype 'LPF12' of 'LPF6' is geselecteerd, is deze parameter beschikbaar.
Instellingen: 0 – 255
! HPF Key Follow (High Pass Filter Key Follow)
Hiermee wordt de mate bepaald waarin de noten (met name hun positie en octaafbereik) van invloed zijn op de afsnijfrequentie (hierboven ingesteld) van het HPF. Bij een positieve instelling gaat de afsnijfrequentie voor lagere noten omlaag en voor hogere noten omhoog. Een negatieve instelling heeft het tegenovergestelde effect. Wanneer een filtertype 'LPF12' of 'LPF6' is geselecteerd, is deze parameter beschikbaar.
Instellingen: -200% – 0% – +200%
@ Center Key
Dit geeft aan dat de centrale noot voor High Pass Filter Key Follow (!) hierboven C3 is. Houd er rekening mee dat dit alleen voor displaydoeleinden is. De waarde kan niet worden gewijzigd.
Instellingen Filter EG—[SF2] FEG (Filter EG)
In deze display kunt u de parameters voor Filter EG instellen. Met behulp van FEG kunt u de toonwijziging bepalen van het begin tot het einde van het geluid.
8 Center Key (alleen aanduiding)
Dit geeft aan dat de centrale noot voor Cutoff Key Follow (7) hierboven C3 is. Houd er rekening mee dat dit alleen voor displaydoeleinden is. De waarde kan niet worden gewijzigd.
Cutoff Key Follow en centrale toets
MOTIF XF Naslaggids
76
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
Time
0
Afsnijfrequentie
6
Aanhoud-
niveau
7
Attackniveau
8
Decay1-
niveau
9
Decay 2-
niveau
)
Release-
niveau
1
Aanhoud-
duur
2
Attack-
tijd
3
Decay
1-tijd
4
Decay
2-tijd
5
Release-
tijd
Tijd
Toets indrukken (toets aan) Toets loslaten (toets uit)
Groot bereik
Hoge aanslaggevoeligheid
Klein bereik
Lage aanslaggevoeligheid
FEG-overgangsbereik
Aanslagsnelheid
Hoog
Laag
HoogLaag
Met de parameters van Time kunt u de tijd instellen voor de aangrenzende punten van de parameters voor het niveau hieronder. Een hogere waarde resulteert in een langere tijd tot het volgende niveau.
Instellingen: 0 – 127
Een normale voice bewerken
8 Decay 1 Level
Hiermee wordt niveau bepaald dat de afsnijfrequentie bereikt vanaf het attackniveau nadat de tijd voor Decay1 is verstreken.
9 Decay 2 Level
Hiermee wordt de afsnijfrequentie bepaald die wordt vastgehouden zolang een noot wordt aangeslagen.
) Release Level
Hiermee wordt de uiteindelijke afsnijfrequentie bepaald die wordt bereikt nadat de noot is losgelaten.
! EG Depth
Hiermee wordt het bereik bepaald waarmee de envelope van de afsnijfrequentie verandert. De instelling '0' leidt ertoe dat de afsnijfrequentie niet verandert. Hoe verder de waarde is verwijderd van 0, hoe groter het bereik van de afsnijfrequentie is. Bij negatieve waarden wordt de wijziging van de afsnijfrequentie ongedaan gemaakt.
Instellingen: -64 – +0 – +63
1 Hold Time
Hiermee wordt de tijd bepaald tussen het moment waarop u een noot op het toetsenbord aanslaat en het moment waarop de envelope gaat stijgen.
2 Attack Time
Hiermee wordt de attacksnelheid bepaald van de oorspronkelijke afsnijfrequentie (aanhoudniveau) tot het maximumniveau van de voice nadat de aanhoudduur is verstreken.
3 Decay 1 Time
Hiermee wordt bepaald hoe snel de envelope daalt van de maximale afsnijfrequentie (attackniveau) naar de afsnijfrequentie die is opgegeven als Decay 1-niveau.
4 Decay 2 Time
Hiermee wordt bepaald hoe snel de envelope daalt van de afsnijfrequentie ingesteld als Decay 1-niveau naar de afsnijfrequentie die is opgegeven als Decay 2-niveau.
5 Release Time
Hiermee wordt bepaald hoe snel de envelope daalt van de afsnijfrequentie ingesteld als Decay 2-niveau naar de afsnijfrequentie die is opgegeven als het releaseniveau wanneer de noot wordt losgelaten.
Level
Met de parameters voor Level kunt u de mate van filterwijziging op elk punt instellen op basis van de afsnijfrequentie die is opgegeven in de display Filter Type (pagina 74).
Instellingen: -128 – +0 – +127
6 Hold Level
Hiermee wordt de oorspronkelijke afsnijfrequentie bepaald op het moment waarop de noot wordt aangeslagen.
7 Attack Level
Hiermee wordt de maximale afsnijfrequentie bepaald die de envelope bereikt nadat een noot is aangeslagen.
@ EG Depth Vel Sens
(EG Depth Velocity Sensitivity)
Hiermee wordt bepaald hoe het bereik van de afsnij­frequentie reageert op de aanslag. Als dit op een positieve waarde wordt ingesteld, resulteren hoge aanslag­gevoeligheden in een uitbreiding van het Filter EG-bereik en lage aanslaggevoeligheden in een inkrimping, zoals hieronder wordt weergegeven. Als dit op een negatieve waarde wordt ingesteld, resulteren hoge aanslag­gevoeligheden in een inkrimping van het Filter EG-bereik en lage aanslaggevoeligheden in een uitbreiding. Als dit wordt ingesteld op 0, wordt het bereik voor Filter EG niet gewijzigd, ongeacht de aanslaggevoeligheid.
Instellingen: -64 – +0 – +63
# EG Depth Vel Sens Curve
(EG Depth Velocity Sensitivity Curve)
De vijf curven bepalen hoe het bereik van de overgangstijd voor FEG wordt gewijzigd in overeenstemming met de aanslagsnelheid (sterkte) waarmee u noten op het toetsenbord speelt. De geselecteerde curve wordt weergegeven in de grafiek in de display. De horizontale as van de grafiek is de aanslaggevoeligheid en de verticale as is het bereik van de afsnijfrequentie. Zo is in de onderstaande illustratie te zien dat het gemiddelde snelheidsbereik (rond de 64) ervoor zorgt dat het FEG­overgangsbereik niet verandert en dat het hogere/lagere snelheidsbereik ervoor zorgt dat dit meer verandert.
Instellingen: Curve 0 – 4
MOTIF XF Naslaggids
77
Een normale voice bewerken
Modus Voice Modus Song Modus Pattern Modus Mixing Modus Master Modus Utility Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
Hoge snelheid
Hard spelen
(hoge aanslagsnelheid)
Lage snelheid
Zacht spelen
(lage aanslagsnelheid)
Positieve
waarde
Negatieve
waarde
Hogere
snelheid
Hoger bereik
Lager bereik
Lagere snelheid
Centrale toets
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
$ EG Time Velocity Sens
(EG Time Velocity Sensitivity)
Hiermee wordt bepaald hoe de overgangstijd voor FEG (snelheid) reageert op aanslaggevoeligheid of de kracht waarmee de noot wordt aangeslagen. Als dit op een positieve waarde wordt ingesteld, resulteren hoge aanslagsnelheden in een hoge overgangssnelheid voor FEG, terwijl een lage aanslagsnelheid resulteert in een lage snelheid, zoals u hieronder kunt zien. Als dit op een negatieve waarde wordt ingesteld, resulteren hoge aanslagsnelheden in een lage overgangssnelheid voor FEG, terwijl een lage aanslagsnelheid resulteert in een hoge snelheid. Als dit wordt ingesteld op 0, wordt de overgangssnelheid voor de toonhoogte niet gewijzigd, ongeacht de aanslagsnelheid.
Instellingen: -64 – +0 – +63
% EG Time Velocity Sens Segment
(EG Time Velocity Sensitivity Segment)
Hiermee wordt het deel van de filter-EG bepaald waarop EG Time Velocity Sensitivity ($) van invloed is.
Instellingen: attack, atk+dcy, decay, atk+rls, all
attack
De instelling bij EG Time Velocity Sensitivity is van invloed op de attacktijd en de aanhoudduur.
atk+dcy (attack+decay)
De instelling bij EG Time Velocity Sensitivity is van invloed op de attacktijd, de Decay 1-tijd en de aanhoudduur.
decay
De instelling bij EG Time Velocity Sensitivity is van invloed op de Decay 1/2-tijd.
atk+rls (attack+release)
De instelling bij EG Time Velocity Sensitivity is van invloed op de attacktijd, de releasetijd en de aanhoudduur.
all
De instelling bij EG Time Velocity Sensitivity is van invloed op alle tijdparameters van Filter EG.
^ EG Time Key Follow
Hiermee wordt de mate bepaald waarin de noten (met name hun positie en octaafbereik) van invloed zijn op de Filter EG­tijden van het geselecteerde element. Als dit op een positieve waarde wordt ingesteld, resulteren hoge noten in een hoge overgangssnelheid voor Filter EG, terwijl lage noten resulteren in een lage snelheid. Als dit op een negatieve waarde wordt ingesteld, resulteren hoge aanslagsnelheden in een lage overgangssnelheid voor Filter EG, terwijl een lage noot resulteert in een hoge snelheid. Als dit wordt ingesteld op 0, wordt de overgangssnelheid voor Filter EG niet gewijzigd, ongeacht welke noot wordt aangeslagen.
Instellingen: -64 – +0 – +63
& Center Key
Hiermee wordt de centrale noot of toonhoogte bepaald voor EG Time Key Follow (^). Als de centrale noot wordt gespeeld, gedraagt de FEG zich in overeenstemming met de bijbehorende werkelijke instellingen.
Instellingen: C -2 – G8
MOTIF XF Naslaggids
78
EG Time Key Follow en Center Key
+63
+30
-40
U kunt de noot ook rechtstreeks vanaf het toetsenbord instellen door de knop [SF6] ingedrukt te houden en op de gewenste toets te drukken. Zie 'Basisbediening' op pagina 37.
Instellingen voor de filterschaalverdeling—[SF3] Scale
Met filterschaalverdeling regelt u de filterafsnijfrequentie in overeenstemming met de posities van de noten op het toetsenbord. U kunt het gehele toetsenbord opsplitsen met vier breekpunten en daar vervolgens verschillende offsetwaarden voor Cutoff Frequency aan toewijzen.
1~4 5~8
1 – 4 Break Point 1 – 4
Hiermee geeft u de vier breekpunten op door de respectievelijke nootnummers op te geven.
Instellingen: C -2 – G8
U kunt het breekpunt ook rechtstreeks vanaf het toetsenbord instellen door de knop [SF6] INFO ingedrukt te houden en op de gewenste toets te drukken. Zie 'Basisbediening' op pagina 37.
Breekpunten 1 tot en met 4 worden automatisch in oplopende volgorde ingesteld op het toetsenbord.
5 – 8 Offset 1 – 4
Hiermee wordt de offsetwaarde bepaald voor de afsnijfrequentie bij elk breekpunt.
Instellingen: -128 – +0 – +127
De minimale en maximale afsnijlimieten (respectievelijke de waarde 0 en 127) kunnen nooit worden overschreden, ongeacht de grootte van deze offsetwaarden.
Elke noot die onder de noot voor breekpunt 1 wordt gespeeld, resulteert in de instelling Break Point 1 Level. En elke noot die boven de noot voor breekpunt 4 wordt gespeeld, resulteert in de instelling Break Point 4 Level.
Een normale voice bewerken
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
60
74
81
68
Afsnijfrequentie
Noot
Breek-
punt 1
C#1
Breek-
punt 2
D#2
Breek-
punt 3
C3
Breek­punt 4
A4
1 2 3 4
8 9
7
)
5 6
Vol um e
Sterkte waarmee de toets wordt gespeeld (aanslagsnelheid)
Hoog
Laag
HardZacht
+
Als Level Key Follow is ingesteld op 100
Groot
Klein
Mate van AEG-niveauwijziging
Centrale toets = C3
Hoger bereikLager bereik
Instelvoorbeeld van filterschaalverdeling
U kunt filterschaalverdeling het gemakkelijkst begrijpen aan de hand van een voorbeeld. Voor de instellingen die in de voorbeelddisplay hieronder worden weergegeven is de basiswaarde van de afsnijfrequentie 64 en deze basiswaarde wordt dienovereenkomstig gewijzigd door de verschillende offsetwaarden op de geselecteerde breekpunten. De desbetreffende wijzigingen in de afsnijfrequentie worden in het onderstaande diagram weergegeven. De afsnijfrequentie verandert lineair tussen de opeenvolgende breekpunten, zoals hier wordt weergegeven.
1234
Breekpunt C#1D#2C3 A4
Verschuiving -4 +10 +17 +4
3 Level Velocity Sens Offset
(Level Velocity Sensitivity Offset)
Hiermee wordt het niveau verhoogd of verlaagd dat is opgegeven bij Level Velocity Sensitivity (2). Een instelling van 64 betekent dat de oorspronkelijke waarden van Level Velocity Sensitivity (2) worden gebruikt. Bij instellingen boven 64 wordt het niveau verhoogd dat is opgegeven bij Level Velocity Sensitivity (2). Bij instellingen beneden 64 wordt het niveau verlaagd.
Instellingen: 0 – 127
4 Level Velocity Sens Curve
(Level Velocity Sensitivity Curve)*
De vijf curven bepalen hoe de daadwerkelijke aanslagsnelheid wordt gegenereerd in overeenstemming met de aanslagsnelheid (sterkte) waarmee u noten op het toetsenbord speelt. De geselecteerde curve wordt weergegeven in de grafiek in de display.
Uitgangsniveau-instellingen— [F4] Amplitude
Niveau- en paninstellingen— [SF1] Level/Pan
1 Level*
Hiermee wordt het uitgangsniveau van het element bepaald.
Instellingen: 0 – 127
Instellingen: Curve 0 – 4
5 Level Key Follow
Hiermee wordt de mate bepaald waarin de noten (met name hun positie en octaafbereik) van invloed zijn op het amplitudeniveau (hierboven ingesteld) van het geselecteerde element, waarbij C3 als de basistoonhoogte wordt beschouwd. Bij een positieve instelling gaat het uitgangsniveau voor lagere noten omlaag en voor hogere noten omhoog. Een negatieve instelling heeft het tegenovergestelde effect.
Instellingen: -200% – +0% – +200%
6 Center Key (alleen aanduiding)
Dit geeft aan dat de centrale noot voor Level Key Follow (5) hierboven C3 is. Houd er rekening mee dat dit alleen voor displaydoeleinden is. De waarde kan niet worden gewijzigd.
Level Key Follow en centrale toets
2 Level Velocity Sens (aanslaggevoeligheid
niveau)*
Hiermee wordt bepaald hoe het uitgangsniveau van het element reageert op de aanslag. Bij positieve instellingen wordt het uitgangsniveau hoger naarmate u het toetsenbord harder bespeelt. De instelling '0' leidt ertoe dat het uitgangsniveau niet verandert. Bij negatieve instellingen wordt het uitgangsniveau langzamer verhoogd naarmate u het toetsenbord zachter bespeelt.
Instellingen: -64 – +0 – +63
7 Pan*
Hiermee wordt de stereopanpositie van het geluid aangepast.
Instellingen: L63 (uiterst links) - C (midden) - R63 (uiterst rechts)
MOTIF XF Naslaggids
79
Een normale voice bewerken
Modus Voice Modus Song Modus Pattern Modus Mixing Modus Master Modus Utility Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
)
9
$ %
! @ #
1~4 5~8
0
Niveau (volume)
Tijd
Toets indrukken (toets aan) Toets loslaten (toets uit)
6
Attackniveau
7
Decay1-
niveau
8
Decay 2-
niveau
1
Attack-
tijd
2
Decay
1-tijd
3
Decay
2-tijd
4
Release-
tijd
5
Aanvangs-
niveau
OPMERKING
8 Alternate Pan
Hiermee wordt de mate bepaald waarmee het geluid afwisselend naar links en rechts wordt gepand voor elke noot die u aanslaat, waarbij ervan wordt uitgegaan dat de panpositie hierboven in het midden is ingesteld. Bij hogere waarden neemt de breedte van het panbereik toe.
Instellingen: L64 – C – R63
9 Random Pan
Hiermee wordt de mate bepaald waarmee het geluid van het geselecteerde element willekeurig naar links en rechts wordt gepand voor elke noot die u aanslaat. De paninstelling (hierboven) wordt gebruikt als de centrale panpositie.
Instellingen: 0 – 127
) Scaling Pan
Hiermee wordt de mate bepaald waarin de noten (met name hun positie en octaafbereik) van invloed zijn op de panpositie (hierboven ingesteld), links en rechts, van het geselecteerde element. Bij noot C3 wordt de paninstelling (hierboven) gebruikt als de basispanpositie. Bij een positieve instelling wordt de panpositie voor lagere noten naar links verplaatst en voor hogere noten naar rechts. Een negatieve instelling heeft het tegenovergestelde effect.
Instellingen: -64 – +0 – +63
Instellingen amplitude EG—[SF2] AEG (Amplitude EG)
In deze display kunt u de parameters voor Amplitude EG instellen. Met behulp van de AEG kunt u de volumeovergang bepalen vanaf het moment waarop het geluid start tot aan het moment waarop het geluid stopt.
Time*
Met de parameters van Time kunt u de tijd instellen voor de aangrenzende punten van de parameters voor het niveau hieronder. Een hogere waarde resulteert in een langere tijd tot het volgende niveau.
Instellingen: 0 – 127
1 Attack Time
Hiermee wordt bepaald hoe snel het geluid het maximumniveau bereikt nadat op de toets is gedrukt.
2 Decay 1 Time
Hiermee wordt bepaald hoe snel de envelope daalt van het attackniveau naar Decay 1-niveau.
3 Decay 2 Time
Hiermee wordt bepaald hoe snel de envelope daalt van Decay 1-niveau naar Decay 2-niveau (sustainniveau).
4 Release Time
Hiermee wordt bepaald hoe snel het geluid wegsterft (decay) tot stilte nadat de toets is losgelaten.
Level
Met de parameters voor Level kunt u de overgangstijd op elk punt instellen op basis van het niveau dat is opgegeven in de display Level/Pan (pagina 79).
Instellingen: 0 – 127
5 Initial Level
Hiermee wordt het aanvangsniveau bepaald op het moment waarop de noot wordt aangeslagen.
6 Attack Level
Hiermee wordt het maximale niveau bepaald dat de envelope bereikt nadat een noot is aangeslagen.
80
MOTIF XF Naslaggids
7 Decay 1 Level
Hiermee wordt niveau bepaald dat de envelope bereikt van het attackniveau nadat de tijd voor Decay1 is verstreken.
8 Decay 2 Level
Hiermee wordt het niveau bepaald dat wordt aangehouden zolang een noot wordt aangeslagen.
9 Half Damper Switch
Als het halfdemperpedaal is ingeschakeld, kunt u een 'halfpedaal'-effect produceren zoals op een echte akoestische piano met behulp van de optionele FC3­voetregelaar die is aangesloten op de FOOT SWITCH SUSTAIN-aansluiting op het achterpaneel.
Instellingen: on, off
Wanneer u een halfdempereffect wilt reproduceren met behulp van de optionele FC3, stelt u de parameter Sustain Pedal in op 'FC3' (half aan)' in de display Play (pagina 219) van de modus Utility. Houd er rekening mee dat deze instelling niet nodig is voor het besturen van de halfdemper door het verzenden van besturingswijzigingsberichten vanaf een extern op dit instrument aangesloten MIDI-apparaat.
Een normale voice bewerken
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
Hogere snelheid
Hoge aanslaggevoeligheid
Lagere snelheid
Lage aanslaggevoeligheid
OPMERKING
Positieve
waarde
Negatieve
waarde
Hogere
snelheid
Hoger bereik
Lager bereik
Lagere snelheid
Centrale toets
) Half Damper Time
Hiermee wordt bepaald hoe snel het geheel geluid wegsterft als de toets wordt losgelaten en u tegelijkertijd voetregelaar FC3 indrukt, terwijl de parameter Half Damper Switch (9) is ingeschakeld. Nadat u de toets hebt losgelaten, kunt de decaytijd (de tijd die het duurt voor het geluid is weggestorven) instellen via de voetregelaarpositie, waarbij de halfdempertijd van AEG de maximale decaywaarde is en de releasetijd van AEG de minimale decaywaarde is. Als u het pedaal loslaat, is de decaytijd nadat de toets is losgelaten gelijk aan de AEG-releasetijd. U kunt het effect van een piano bereiken door de releasetijd in te stellen op een kleine waarde en de halfdempertijd in te stellen op een grote waarde. De instelling is hier alleen beschikbaar als de parameter Half Damper Switch (9) is ingeschakeld en u de optionele FC3 gebruikt die is aangesloten op het achterpaneel.
Instellingen: 0 – 127
! EG Time Velocity Sens
(EG Time Velocity Sensitivity)
Hiermee wordt bepaald hoe de overgangstijd voor AEG (snelheid) reageert op aanslaggevoeligheid of de kracht waarmee de noot wordt aangeslagen. Als dit op een positieve waarde wordt ingesteld, resulteren hoge aanslagsnelheden in een hoge overgangssnelheid voor AEG, terwijl een lage aanslagsnelheid resulteert in een lage snelheid, zoals u hieronder kunt zien. Als dit op een negatieve waarde wordt ingesteld, resulteren hoge aanslagsnelheden in een lage overgangssnelheid voor AEG, terwijl een lage aanslagsnelheid resulteert in een hoge snelheid. Als dit wordt ingesteld op 0, wordt de overgangssnelheid voor de amplitude niet gewijzigd, ongeacht de aanslagsnelheid.
Instellingen: -64 – +0 – +63
@ EG Time Velocity Sens Segment
(EG Time Velocity Sensitivity Segment)
Hiermee wordt het deel van de amplitude-EG bepaald waarop EG Time Velocity Sensitivity (!) van invloed is.
Instellingen: attack, atk+dcy, decay, atk+rls, all
attack
De instelling bij EG Time Velocity Sensitivity is van invloed op de attacktijd.
atk+dcy (attack+decay)
De instelling bij EG Time Velocity Sensitivity is van invloed op de attacktijd en de Decay 1-tijd.
decay
De instelling bij EG Time Velocity Sensitivity is van invloed op de decaytijd.
atk+rls (attack+release)
De instelling bij EG Time Velocity Sensitivity is van invloed op de attacktijd en de releasetijd.
all
De instelling bij EG Time Velocity Sensitivity is van invloed op alle tijdparameters van Amplitude EG.
# EG Time Key Follow
Hiermee wordt de mate bepaald waarin de noten (met name hun positie en octaafbereik) van invloed zijn op de Amplitude EG-tijden van het geselecteerde element. Als dit op een positieve waarde wordt ingesteld, resulteren hoge noten in een hoge overgangssnelheid voor Amplitude EG, terwijl lage
noten resulteren in een lage snelheid. Als dit op een negatieve waarde wordt ingesteld, resulteren hoge aanslaggevoeligheden in een lage overgangssnelheid voor Amplitude EG, terwijl lage noten resulteren in een hoge snelheid. Als dit wordt ingesteld op 0, wordt de overgangssnelheid voor Amplitude EG niet gewijzigd, ongeacht welke noot wordt aangeslagen.
Instellingen: -64 – +0 – +63
$ Center Key
Hiermee wordt de centrale noot bepaald voor EG Time Key Follow (#). Als de centrale noot wordt gespeeld, gedraagt de AEG zich in overeenstemming met de bijbehorende werkelijke instellingen.
Instellingen: C -2 – G8
U kunt de toets ook rechtstreeks vanaf het toetsenbord instellen door de knop [SF6] KBD ingedrukt te houden en op de gewenste toets te drukken. Zie pagina 37 voor meer informatie.
EG Time Key Follow en Center Key
+63
+30
-40
% Release Adj. (EG Time Key Follow Sensitivity
Release Adjustment)
Hiermee wordt de gevoeligheid bepaald van EG Time Key Follow bij EG Release. Wanneer deze parameter wordt ingesteld op '+63', wordt EG Time Key Follow Sensitivity ingesteld op de waarde van Decay 1 of Decay 2. Hoe lager de waarde is, hoe lager de gevoeligheid. Wanneer deze parameter wordt ingesteld op '-64', is dit niet van invloed op EG Time Key Follow Sensitivity.
Instellingen: -64 – +0 – +63
Instellingen voor de amplitudeschaalverdeling—[SF3] Scale
Met de amplitudeschaalverdeling regelt u het uitgangsniveau van de amplitude volgens de posities van de noten op het toetsenbord. U kunt het gehele toetsenbord opsplitsen met vier breekpunten en daar vervolgens verschillende offsetwaarden voor amplitude aan toewijzen.
1~4 5~8
MOTIF XF Naslaggids
81
Een normale voice bewerken
Modus Voice Modus Song Modus Pattern Modus Mixing Modus Master Modus Utility Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
OPMERKING
OPMERKING
Amplitude
Noot
Breek-
punt 1
C1
Breek-
punt 2
C2
Breek-
punt 3
C3
Breek­punt 4
C4
1
2 3
4
8
5 6 7
1 – 4 Break Point 1 – 4
Hiermee geeft u de vier breekpunten op door de respectievelijke nootnummers op te geven.
Instellingen: C -2 – G8
U kunt het breekpunt ook rechtstreeks vanaf het toetsenbord instellen door de knop [SF6] KBD ingedrukt te houden en op de gewenste toets te drukken. Zie 'Basisbediening' op pagina 37.
Breekpunt 1 tot en met 4 worden automatisch in oplopende volgorde ingesteld op het toetsenbord.
5 – 8 Offset 1 – 4
Hiermee wordt de verschuivingswaarde bepaald voor het niveau bij elk breekpunt.
Instellingen: -128 – +0 – +127
Instelvoorbeeld van amplitudeschaalverdeling
U kunt amplitudeschaalverdeling het gemakkelijkst begrijpen aan de hand van een voorbeeld. Voor de instellingen die in de voorbeelddisplay hieronder worden weergegeven is de basisamplitude (volume) voor het geselecteerde element 80 en deze basiswaarde wordt gewijzigd door de verschillende offsetwaarden op de geselecteerde breekpunten. De desbetreffende wijzigingen in de amplitude worden in het onderstaande diagram weergegeven. De amplitude verandert lineair tussen de opeenvolgende breekpunten, zoals hier wordt weergegeven.
1234
Breekpunt C1 C2 C3 C4
Verschuiving -4 +10 +17 +4
97
76
90
84
1 Wave
Hiermee wordt de golf geselecteerd en wordt bepaald hoe de LFO-golfvorm het geluid moduleert.
Instellingen: saw, triangle, square
2 Key On Reset
Hiermee wordt bepaald of de LFO al dan niet wordt gereset wanneer een noot wordt gespeeld.
Instellingen: off, on
off
De LFO wordt vrij herhaald zonder toetssynchronisatie. Als op een toets wordt gedrukt, wordt de LFO-golf gestart, ongeacht de fase waarin de LFO zich op dat moment bevindt.
on
De LFO wordt gereset bij elke noot die u speelt en begint een golf in de fase die wordt opgegeven door de Phase-parameter (hierboven).
3 Delay
Hiermee wordt de vertragingstijd bepaald tussen het moment waarop u een noot op het toetsenbord aanslaat en het moment waarop de LFO actief wordt. Een hogere waarde resulteert in een langere vertragingstijd.
Instellingen: 0 – 127
4 Fade In Time
Hiermee wordt bepaald na hoeveel tijd het LFO-effect gaat aanzwellen nadat de vertragingstijd is verstreken. Een hogere waarde resulteert in een tragere fade-in. Als de parameter wordt ingesteld op '0', zwelt het LFO-effect niet aan en wordt het maximale niveau bereikt direct nadat de vertragingstijd is verstreken.
Instellingen: 0 – 127
5 Speed
Hiermee wordt de snelheid bepaald van de LFO-golf. Hoe hoger de waarde is, hoe hoger de snelheid van de LFO.
Instellingen: 0 – 63
De voice moduleren—[F5] Elm LFO (Element LFO)
Deze display biedt u een uitgebreide set regelaars voor de LFO voor elk afzonderlijk element. De LFO kan worden gebruikt om vibrato, wah, tremolo en andere speciale effecten te creëren door deze toe te passen op de toonhoogte-, filter- en amplitudeparameters.
6 P Mod (Pitch Modulation Depth)
Hiermee wordt de mate (diepte) bepaald waarmee de LFO­golf de toonhoogte van het geluid varieert (moduleert). Hoe hoger de instelling is, hoe groter de besturingsdiepte.
Instellingen: 0 – 127
7 F Mod (Filter Modulation Depth)
Hiermee wordt de mate (diepte) bepaald waarmee de LFO­golf de filterafsnijfrequentie laat variëren (moduleren). Hoe hoger de instelling is, hoe groter de besturingsdiepte.
Instellingen: 0 – 127
8 A Mod (Amplitude Modulation Depth)
Hiermee wordt de mate (diepte) bepaald waarmee de LFO­golf de amplitude of het volume van het geluid laat variëren (moduleren). Hoe hoger de instelling is, hoe groter de besturingsdiepte.
Instellingen: 0 – 127
82
MOTIF XF Naslaggids
Een normale voice bewerken
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
23 45
1 EQ Type
1 EQ Type
Instellingen voor de equalizer (EQ)—[F6] EQ
In deze display kunt u de EQ-parameters voor elk element instellen.
1 Type
Hiermee wordt het EQ-type bepaald. Het aantal beschikbare parameters en waarden is afhankelijk van het geselecteerde EQ-type.
Instellingen:
2 Band, PEQ
Zie hieronder.
Boost 6, Boost 12, Boost 18
Hiermee wordt de gehele band van het geselecteerde element versterkt met respectievelijk +6 dB, +12 dB en +18 dB.
thru
Als u deze instelling selecteert, worden de equalizers genegeerd en wordt het volledige signaal niet beïnvloed.
Wanneer EQ Type is ingesteld op '2 Band'
Dit is een 'shelving'-equalizer, die afzonderlijke hoge en lage frequentiebanden combineert.
Wanneer EQ Type is ingesteld op 'PEQ'
De parametrische EQ voor de enkele band wordt gebruikt om signaalniveaus (versterking) rondom de frequentie te verzwakken of te versterken. Dit type biedt 32 verschillende 'Q'-instellingen die de frequentiebandbreedte van de equalizer bepalen.
2 4 6
2 Low Frequency
Bepaalt de middenfrequentie.
Instellingen: 139.7 Hz – 12.9 kHz
4 Low Gain
Hiermee wordt bepaald hoeveel de signalen onder de lage frequentie (2) worden versterkt/verzwakt.
Instellingen: -12.00 dB – +0.00 dB – +12.00 dB
6 Q
Hiermee wordt de Q (bandbreedte) bepaald voor de band. Hoe lager de instelling is, hoe groter de bandbreedte. Hoe hoger de instelling is, hoe kleiner de bandbreedte.
Instellingen: 0.7 – 10.3
2 Low Frequency
Hiermee wordt de standaardfrequentie bepaald voor de lagere EQ-band.
Instellingen: 50.1 Hz – 2.00 kHz
3 High Frequency
Hiermee wordt de standaardfrequentie bepaald voor de hogere EQ-band.
Instellingen: 503.8 Hz – 10.1 kHz
4 Low Gain
Hiermee wordt bepaald hoeveel de signalen onder de lage frequentie (2) worden versterkt/verzwakt.
Instellingen: -12.00 dB - +0.00 dB - +12.00 dB
5 High Gain
Hiermee wordt bepaald hoeveel de signalen boven de hoge frequentie (3) worden versterkt/verzwakt.
Instellingen: -12.00 dB – +0.00 dB – +12.00 dB
MOTIF XF Naslaggids
83
Modus Voice Modus Song Modus Pattern Modus Mixing Modus Master Modus Utility Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie

Een drumvoice bewerken

Drumvoices bewerken

Algemene bewerking
Hier kunt u de parameters bewerken die alle toetsen van de geselecteerde drumvoice gemeenschappelijk hebben.
Key Edit C0 – C6
Hier kunt u de parameters bewerken van de 73 afzonderlijke toetsen die samen een drumvoice vormen.
Common Edit-display
Key Edit-display
Een drumtoets selecteren
OPMERKING
Met 'bewerken' wordt het proces bedoeld van het maken van een voice (klank) via het wijzigen van de parameters die tezamen de voice vormen. Dit kan worden gedaan in Voice Edit, een submodus van de modus Voice. In deze sectie wordt beschreven hoe u een drumvoice bewerkt. Als u naar de modus Drum Voice Edit wilt gaan, drukt u op de knop [VOICE] om de modus Voice te activeren, waarna u een drumvoice selecteert en op de knop [EDIT] drukt.

Common Edit (algemene bewerking) en Key Edit (toetsbewerking)

Elke drumvoice bestaat uit maximaal 73 drumtoetsen, die worden toegewezen aan noten die verspreid zijn over het toetsenbord (C0 tot en met C6). Er zijn twee typen Drum Voice Edit-displays: de displays voor Common Edit om de gemeenschappelijke instellingen voor alle toetsen te bewerken en de displays voor Key Edit voor het bewerken van de afzonderlijke toetsen.
Drumvoices bewerken
Druk op de knop [VOICE] om de modus Voice
1
Play voor het afspelen van voices te activeren.
Selecteer een drumvoice die u wilt bewerken.
2 Druk op de knop [EDIT] om de modus Voice
Edit te activeren.
3 Open de gewenste bewerkingsdisplay,
Common Edit of Key Edit.
84
Druk op de knop [COMMON EDIT] om de display Common Edit op te roepen. Druk op de nummerknop [1] om de display Key Edit op te roepen. Druk in de modus Drum Key Edit op de toets waaraan het gewenste druminstrumentgeluid is toegewezen.
MOTIF XF Naslaggids
4 Roep de gewenste display op.
U vindt de gewenste display door te kijken naar de tabmenu's van de knoppen [F1] – [F6] en [SF1] – [SF5]. Elk tabmenu van de knoppen [F1] – [F6] bevat submenu's die horen bij de knoppen [SF1] – [SF5] onder in de display.
Door op de knop [SF6] te drukken, kunt u verschillende functies gebruiken, zoals de display Information, het invoeren van tekens (pagina 37), de nummerknopfunctie (pagina 36) en de weergave/ selectie van lijsten (pagina 37). De functie die wordt opgeroepen met de knop [SF6] verschilt afhankelijk van de geselecteerde parameter waarop de cursor staat.
5 Verplaats de cursor naar de gewenste
parameter.
6 Bewerk de waarde met de knoppen [INC/YES],
[DEC/NO] en de datadraaiknop.
7 Herhaal stap 3 – 6 zo vaak als gewenst.
8 Voer de gewenste naam in voor de
bewerkte voice.
Gebruik de display Name (pagina 55) van de modus Voice Common Edit.
9 Sla de bewerkte voice op.
Druk op de knop [STORE] om het venster Store (pagina 54) op te roepen, waarna u de bewerkte voice opslaat.
Een drumvoice bewerken
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
OPMERKING
OPMERKING
LET OP
• De bewerkte voice gaat verloren wanneer u een andere voice selecteert of het instrument uitschakelt. Sla de voicedata in het interne geheugen op door op de knop [STORE] te drukken voordat u een andere voice selecteert of het instrument uitschakelt.
• Aangezien het gebruikersgeheugen waarin de voice wordt opgeslagen een Flashgeheugen is, wordt de bewerkte en opgeslagen voice niet gewist, ook niet als de stroom wordt uitgeschakeld. U hoeft zich dus geen zorgen te maken over
het verlies van opgeslagen data. Met de handeling Voice Store worden echter wel de voicedata overschreven die al zijn opgeslagen in het bestemmingsvoicenummer. Daarom moet u van belangrijke data altijd een backup bewaren op een afzonderlijk USB-opslagapparaat of op een computer die via het netwerk is aangesloten op de MOTIF XF (pagina 241).
Er zijn ook andere handige functies beschikbaar in de modus Drum Voice Edit. Zie pagina 54 voor meer informatie.

Common Edit-parameters

[VOICE] selectie Drum Voice [EDIT] [COMMON EDIT]
Met Common Edit bewerkt u de parameters die alle drumtoetsen van de geselecteerde drumvoice gemeenschappelijk hebben.
Algemene instellingen voor de geselecteerde voice—[F1] General
De Common Edit-parameters van de drumvoice zijn in principe gelijk aan die van de normale voice. Sommige parameters met dezelfde naam als die voor de normale voice zijn echter niet beschikbaar voor de drumvoice.
Arpeggio-instellingen— [F2] ARP Main (Arpeggio Main)
Dit is hetzelfde als in Normal Voice Common Edit. Ziepagina58.
Naam kiezen voor bewerkte voice— [SF1] Name
Dit is hetzelfde als in Normal Voice Common Edit. Ziepagina55.
Play Mode-instellingen zoals Micro Tuning en Mono/Poly—[SF2] Play Mode
Dit is hetzelfde als in Normal Voice Common Edit. Ziepagina55.
Overige instellingen—[SF3] Other
Dit is hetzelfde als in Normal Voice Common Edit. Ziepagina57.
Arpeggio-instellingen— [F3] ARP Other (Arpeggio Other)
Door de timing en aanslagsnelheid van de noten te wijzigen, kunt u het ritmische 'gevoel' van het afspelen in arpeggio wijzigen. Dit is hetzelfde als in Normal Voice Common Edit (pagina 59) afgezien van de parameter Fixed SD/BD.
Fixed SD/BD
Deze parameter is alleen beschikbaar voor drumvoices. Als deze parameter wordt ingeschakeld, wordt C1 gebruikt als de noot van de snaredrum en D1 als de noot van de basdrum tijdens het afspelen in arpeggio. Hoewel de meeste drumkits het snaredrumgeluid aan C1 en de basdrum aan D1 toewijzen, wijzen bepaalde drumkits deze geluiden daarnaast ook aan andere noten toe en worden er bepaalde arpeggiotypen gemaakt via deze noten (anders dan C1 en D1). U kunt dan afhankelijk van het geselecteerde arpeggiotype en de drumkit verkeerde geluiden horen. Dergelijke problemen kunnen mogelijk worden verholpen door deze parameter op 'on' in te stellen. Als u de indruk hebt dat het geluid van de snare- en basdrum verkeerd is wanneer het arpeggiotype via de knoppen [SF1] – [SF5] wordt gewijzigd, is het verstandig om deze parameter op 'on' in te stellen.
Instellingen: on, off (aan, uit)
MOTIF XF Naslaggids
85
Een drumvoice bewerken
Modus Voice Modus Song Modus Pattern Modus Mixing Modus Master Modus Utility Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
3
4
5
2
6
^
7
1 %
$
8
9
)
!
#
@
OPMERKING
OPMERKING
Controller-instellingen— [F4] Ctrl Set (Controller Set)
Dit is hetzelfde als in Normal Voice Common Edit. Zie pagina 61. De Element Switch-parameter is niet beschikbaar in Drum Voice Common Edit.
Effect-instellingen—[F6] Effect
Effectverbindingsinstellingen— [SF1] Connect
Deze display biedt uitgebreide besturingsmogelijkheden voor de effecten. De functies op deze display zijn ongeveer dezelfde als in Normal Voice Common Edit (pagina 64). Het verschil is dat de parameter Insertion Effect Out niet voor elk element, maar voor elke drumtoets wordt ingesteld. Daarnaast zijn er nog drie parameters ($^) beschikbaar.
Als de parameter Insertion Effect Out (1) wordt ingesteld op 'Ins A' of 'Ins B', kunt u het niveau van het drumtoetsgeluid (uitgevoerd via Insertion-effect A of B) bepalen dat wordt verzonden naar het reverbeffect door de waarde van de parameter Insertion Reverb Send in te stellen die alleen in dit geval wordt aangegeven.
^ CHO SEND (Key Chorus Send)
Hiermee wordt het niveau bepaald van het drumtoetsgeluid (het genegeerde signaal) dat naar het choruseffect wordt gezonden. Deze instelling is alleen beschikbaar als de parameter Insertion Effect Out (1) is ingesteld op 'thru'.
Instellingen: 0 – 127
Als de parameter Insertion Effect Out (1) wordt ingesteld op 'Ins A' of 'Ins B', kunt u het niveau van het drumtoetsgeluid (uitgevoerd via invoegeffect A of B) bepalen dat wordt verzonden naar het choruseffect door de waarde van de parameter Insertion Chorus Send in te stellen die alleen in dit geval wordt aangegeven.
Instellingen Effect-parameter— [SF2] Ins A – [SF5] Chorus
Dit is hetzelfde als in Normal Voice Common Edit. Ziepagina66.
1 Out (Insertion Effect Out)
Hiermee wordt bepaald welk invoegeffect (A of B) wordt gebruikt voor de verwerking van elke afzonderlijke drumtoets. Parameters kunnen voor elke drumtoets worden ingesteld. Wanneer INSERTION CONNECT (2) is ingesteld op 'ins L', wordt het signaal van elke drumtoets uitgevoerd naar Insertion L, ongeacht de instelling hier.
Instellingen: thru (through), Ins A (Insertion A), Ins B (Insertion B)
De parameters 2# zijn dezelfde als de parameters in de display Connect (pagina 64) in de modus Normal Voice Edit.
$ Toe t s
Hiermee bepaalt u de drumtoets die moet worden bewerkt. Insertion Effect Out (1), Key Reverb Send (%) en Key Chorus Send (^) kunnen voor elke drumtoets worden ingesteld.
Instellingen: C0 – C6
% REV SEND (Key Reverb Send)
Hiermee wordt het niveau bepaald van het drumtoetsgeluid (het genegeerde signaal) dat naar het reverbeffect wordt gezonden. Deze instelling is alleen beschikbaar als de parameter Insertion Effect Out (1) is ingesteld op 'thru'.
Instellingen: 0 – 127
MOTIF XF Naslaggids
86
Een drumvoice bewerken
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
2
1
3
6 7
8 9
) ! @
# $
% ^
&
4 5
OPMERKING
OPMERKING

Key Edit-parameters

[VOICE] selectie Drum Voice [EDIT] selectie Key
Als u wijzigingen wilt aanbrengen in de geluiden waaruit een voice bestaat en in de basisparameters waardoor het geluid wordt gedefinieerd, zoals oscillator, pitch, filter, amplitude en EG (Envelope Generator), roept u de display Key Edit op.
Over de asteriskmarkeringen (*)
Voor gebruikers die voor het eerst met voicebewerking kennismaken en wellicht in de war raken van de grote hoeveelheid parameters, zijn de meest elementaire en gemakkelijk te begrijpen parameters in deze paragraaf handig gemarkeerd met een asterisk (sterretje). Als u net begint met voicebewerking, kunt u deze parameters het eerst proberen.
De golfvorm en het nootbereik van de toets instellen—[F1] Oscillator
In deze display kunt u de golfvorm en het nootbereik van de geselecteerde toets instellen.
Afhankelijk van de geselecteerde parameter verschijnt het pictogram LIST in het tabbladmenu dat hoort bij de knop [SF6]. Nu kunt u de lijst oproepen met de knop [SF6] LIST en vervolgens het gewenste item in de lijst selecteren. Zie pagina 37 voor meer informatie.
1 Toets*
Hiermee bepaalt u de drumtoets die moet worden bewerkt. U kunt het gewenste percussie-instrument selecteren door de toets in te drukken.
Instellingen: C0 – C6
2 Element Switch*
Hiermee wordt bepaald of de momenteel geselecteerde toets al dan niet wordt gebruikt. Als deze parameter is uitgeschakeld, produceert de momenteel geselecteerde toets geen geluid.
Instellingen: off (inactief), on (actief)
3 Wave Bank (Waveform Bank)*
Hiermee wordt de Waveform Bank bepaald die wordt toegewezen aan de drumtoets. U kunt voor de bank een keuze maken uit PRE, USR, FL1 en FL2. PRE (bank met vooraf ingestelde waarden) bevat de vooraf ingestelde golfvormen en USR (gebruikersbank), FL1 (de bank die is opgeslagen in sleuf 1 van de optionele uitbreidingsmodule voor het Flashgeheugen) en FL2 (de bank die is opgeslagen in sleuf 2 van de optionele geheugenuitbreidingsmodule voor het Flashgeheugen) bevatten de gebruikersgolfvormen die zijn gemaakt op basis van de samples die zijn opgenomen in de modus Sampling. FL1 en FL2 zijn alleen beschikbaar wanneer de optionele uitbreidingsmodule voor het Flashgeheugen FL512M/ FL1024M is geïnstalleerd.
Instellingen: PRE, USR, FL1, FL2
Raadpleeg de uitleg bij de modus Sampling op pagina 119 voor meer informatie over Waveform.
4
Wave Main Category (Waveform Main Category)*
5 Wave Sub Category (Waveform Sub Category)*
Het is gemakkelijker gewenste golfvormen (6) te vinden door deze parameters in te stellen voordat u een golfvormnummer selecteert. De vooraf ingestelde golfvormen zijn ingedeeld in een hoofdcategorie (Main) en een subcategorie (Sub). Het aantal subcategorieën verschilt per hoofdcategorie.
6 Wave Number (Waveform Number)*
Hiermee bepaalt u de golfvorm die wordt toegewezen aan de drumtoets door de golfvormcategorie en het golfvormnummer te selecteren. Raadpleeg de lijst met golfvormen in de aparte datalijst voor een volledige lijst golfvormen in de bank met vooraf ingestelde golfvormen.
7 Assign Mode*
Als deze parameter op 'single' is ingesteld, wordt dubbel afspelen van dezelfde noot voorkomen. Dit is handig wanneer twee of meer 'exemplaren' van dezelfde noot vrijwel tegelijkertijd worden ontvangen of zonder een bijbehorend noot-uit-bericht. Stel dit in op 'multi' als u elk exemplaar van dezelfde noot wilt afspelen. In het algemeen is de instelling 'multi' aan te raden, vooral voor tamboerijn- en cimbaalgeluiden die u wilt laten klinken en volledig laten wegsterven als u deze herhaaldelijk afspeelt. Houd er rekening mee dat de instelling 'multi' de algehele polyfonie in beslag neemt en ertoe kan leiden dat geluiden worden afgekapt.
Instellingen: single, multi
single
Als deze parameter wordt ingesteld op 'single' en het signaal voor het dubbel afspelen van dezelfde noot wordt verzonden naar de interne toongenerator, wordt de eerste noot gestopt en wordt de volgende noot gespeeld.
multi
Als deze parameter wordt ingesteld op 'multi' en het signaal voor het dubbel afspelen van dezelfde noot wordt verzonden naar de interne toongenerator, worden alle noten gelijktijdig gespeeld.
8 Receive Note Off
Hiermee wordt bepaald of de geselecteerde drumtoets al dan niet reageert op Midi-noot-uit-berichten. Stel deze parameter in op 'on' wanneer de geselecteerde drumtoets een continu, niet-wegstervend geluid heeft (zoals een snare roll), zodat u het geluid kunt stoppen door de toets los te laten.
Instellingen: off, on
MOTIF XF Naslaggids
87
Een drumvoice bewerken
Modus Voice Modus Song Modus Pattern Modus Mixing Modus Master Modus Utility Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
OPMERKING
9 Alternate Group*
Hiermee stelt u de Alternate Group (alternerende groep) in waaraan de toets wordt toegewezen. Bij een echte drumkit is het fysiek onmogelijk om bepaalde drumgeluiden tegelijkertijd af te spelen, zoals een open en een gesloten hi-hat. U kunt voorkomen dat drumtoetsen tegelijkertijd worden afgespeeld door ze toe te wijzen aan dezelfde alternerende groep. U kunt maximaal 127 alternerende groepen definiëren. U kunt hier ook 'off' selecteren als u het gelijktijdig afspelen van geluiden wilt toestaan.
Instellingen: off, 1 – 127
) Ins Effect Output (Insertion Effect Output)
Hiermee wordt bepaald welk invoegeffect (A of B) wordt gebruikt voor de verwerking van elke afzonderlijke drumtoets. Deze parameter is hetzelfde als Ins Effect Output in de display Connect (pagina 64) in Voice Common Edit. Indien u hier een waarde instelt, wordt ook de waarde van die parameter automatisch gewijzigd. Wanneer INSERTION CONNECT is ingesteld op 'ins L' in de display Connect, wordt Insertion L gebruikt voor de verwerking van elke afzonderlijke drumtoets, zelfs als 'ins A' of 'ins B' is geselecteerd.
Instellingen: thru (door), ins A (Insertion Effect A), ins B
(Insertion Effect B)
! Reverb Send*
Hiermee wordt het niveau bepaald van het drumtoetsgeluid (het genegeerde signaal) dat naar het reverbeffect wordt gezonden. Dit is alleen beschikbaar als Insertion Effect Output (hierboven) wordt ingesteld op 'thru'. De hier gemaakte instelling wordt toegepast op dezelfde parameters in de display Connect (pagina 64) van Voice Common Edit.
Instellingen: 0 – 127
@ Chorus Send*
Hiermee wordt het niveau bepaald van het drumtoetsgeluid (het genegeerde signaal) dat naar het choruseffect wordt gezonden. Dit is alleen beschikbaar als Insertion Effect Output (hierboven) wordt ingesteld op 'thru'. De hier gemaakte instelling wordt toegepast op dezelfde parameters in de display Connect (pagina 64) van Voice Common Edit.
Instellingen: 0 – 127
LCD Uitgangsaansluitingen Stereo/mono
FW11&12 FW OUTPUT 11 en 12 Stereo (11: L, 12: R)
FW13&14 FW OUTPUT 13 en 14 Stereo (13: L, 14: R)
asL ASSIGNABLE OUTPUT L Mono
asR ASSIGNABLE OUTPUT R Mono
FW1 FW OUTPUT 1 Mono
:: :
FW14 FW OUTPUT 14 Mono
De FW-instellingen (FW1 – 14) zijn alleen beschikbaar wanneer de optionele FW16E is geïnstalleerd.
$ Coarse (Pitch Coarse Tuning)*
Hiermee wordt de toonhoogte van elke drumtoets bepaald in halve tonen.
Instellingen: -48 semi – +0 semi – +48 semi
% Fine (Pitch Fine Tuning)*
Hiermee wordt de toonhoogte van elke drumtoets bepaald in cent.
Instellingen: -64 cent – +0 cent – +63 cent
^ Pitch Velocity Sens (Pitch Velocity Sensitivity)
Hiermee wordt bepaald hoe de toonhoogte van de drumtoets reageert op de aanslag. Bij positieve instellingen wordt de toonhoogte hoger naarmate u het toetsenbord harder bespeelt. De instelling '0' leidt niet tot een wijziging in de toonhoogte. Bij negatieve instellingen wordt de toonhoogte langzamer verhoogd naarmate u het toetsenbord zachter bespeelt.
Instellingen: -64 – +0 – +63
& [SF5] PageHold
Als in u de modus Drum Voice Edit een toets op het toetsenbord indrukt wordt de bewerkte toets (het instrument) normaal gesproken automatisch afgewisseld. Wanneer de knop [SF5] PageHold is ingeschakeld, wordt de bewerkte toets (het instrument) gehandhaafd zelfs wanneer u een andere toets op het toetsenbord indrukt. Zo kunt u een bepaalde toets bewerken terwijl u de niveaubalans tussen de bewerkte toets en de andere toetsen aanpast.
88
# Output Select
Hiermee word(en)t de specifieke uitgang(en) bepaald voor het afzonderlijke drumtoetssignaal. U kunt elk afzonderlijk drumtoetsgeluid toewijzen voor uitvoer vanuit een specifieke hardware-uitgangsaansluiting op het achterpaneel. Deze parameter is handig wanneer u een aangesloten extern effect wilt toepassen op een specifiek druminstrument. Deze instelling is alleen beschikbaar als de parameter Insertion Effect Output ()) is ingesteld op 'thru'.
Instellingen: Zie de tabel hieronder.
LCD Uitgangsaansluitingen Stereo/mono
L&R OUTPUT L en R Stereo
asL&R ASSIGNABLE OUTPUT L en R Stereo
FW1&2 FW OUTPUT 1 en 2 Stereo (1: L, 2: R)
FW3&4 FW OUTPUT 3 en 4 Stereo (3: L, 4: R)
FW5&6 FW OUTPUT 5 en 6 Stereo (5: L, 6: R)
FW7&8 FW OUTPUT 7 en 8 Stereo (7: L, 8: R)
FW9&10 FW OUTPUT 9 en 10 Stereo (9: L, 10: R)
MOTIF XF Naslaggids
Een drumvoice bewerken
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
4
1 2 3
Key
2
1
3 4 5
6 7
9
8
De helderheid afstemmen met het filter—[F3] Filter
Elke drumtoets heeft een eigen onafhankelijk laagdoorlaatfilter en hoogdoorlaatfilter. U kunt de klankkleureigenschappen van elk drumgeluid aanpassen via het instellen van de afsnijfrequentie en de resonantie.
1 Cutoff*
Hiermee verhoogt of verlaagt u de afsnijfrequentie van het laagdoorlaatfilter om de helderheid van de klank aan te passen. U kunt het geluid helderder maken door de afsnijfrequentie te verhogen en donkerder maken of dempen door deze te verlagen.
Instellingen: 0 – 255
2 Cutoff Velocity Sens
(Cutoff Velocity Sensitivity)*
Hiermee wordt bepaald hoe de afsnijfrequentie reageert op aanslaggevoeligheid of de kracht waarmee de toetsen worden bespeeld. Bij positieve instellingen wordt de afsnijfrequentie hoger naarmate u het toetsenbord harder bespeelt. De instelling '0' leidt niet tot een wijziging in de afsnijfrequentie, afhankelijk van de aanslaggevoeligheid. Bij negatieve instellingen stijgt de afsnijfrequentie minder sterk naarmate u het toetsenbord zachter bespeelt.
Instellingen: -64 – +0 – +63
3 Resonance*
Hiermee bepaalt u de nadruk die aan de afsnijfrequentie gegeven wordt, zodat aan het geluid meer karakter kan worden verleend. Hogere waarden resulteren in een sterker effect.
Instellingen: 0 – 127
Instellingen amplitude— [F4] Amplitude
In de volgende displays kunt u verschillende parameters voor de geselecteerde drumtoets instellen, zoals Volume, Pan en Amplitude EG.
1 Level*
Hiermee wordt het uitgangsniveau van de drumtoets bepaald.
Instellingen: 0 – 127
2 Velocity Sens (Velocity Sensitivity)*
Hiermee wordt bepaald hoe het uitgangsniveau van de drumtoets reageert op de aanslag. Bij positieve instellingen wordt het uitgangsniveau hoger naarmate u het toetsenbord harder bespeelt. De instelling '0' leidt niet tot een wijziging in het uitgangsniveau. Bij negatieve instellingen wordt het uitgangsniveau langzamer verhoogd naarmate u het toetsenbord zachter bespeelt.
Instellingen: -64 – +0 – +63
3 Pan*
Hiermee wordt de stereopanpositie van het geluid aangepast.
Instellingen: L63 (uiterst links) - C (midden) - R63 (uiterst rechts)
4 Alternate Pan
Hiermee wordt de hoeveelheid bepaald waarmee het geluid beurtelings naar links en rechts wordt gepand voor elke toets waarop u drukt, waarbij ervan wordt uitgegaan dat de panpositie hierboven in het midden is ingesteld. Hogere waarden vergroten de breedte van het panbereik.
Instellingen: L64 – C – R63
4
HPF Cutoff (High Pass Filter Cutoff Frequency)*
Hiermee bepaalt u de afsnijfrequentie van het hoogdoorlaatfilter.
Instellingen: 0 – 255
5 Random Pan
Hiermee wordt de hoeveelheid bepaald waarmee het geluid van de geselecteerde drumtoets willekeurig naar links en rechts wordt gepand voor elke toets waarop u drukt. De paninstelling (hierboven) wordt gebruikt als de centrale panpositie.
Instellingen: 0 – 127
MOTIF XF Naslaggids
89
Een drumvoice bewerken
Modus Voice Modus Song Modus Pattern Modus Mixing Modus Master Modus Utility Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
Niveau
(volume)
Attack­niveau
9
Decay1-
niveau
Attack-
tijd
6
Decay1-
tijd
7
Decay2-
tijd
8
Toets indrukken (toets aan) Toets loslaten (toets uit)
Tijd
Amplitude EG
Met behulp van de AEG kunt u de volumeovergang bepalen vanaf het moment waarop het geluid start tot aan het moment waarop het stopt.
0
Time*
Met de parameters van Time kunt u de tijd instellen voor de aangrenzende punten van de parameters voor het niveau hieronder. Een hogere waarde resulteert in een langere tijd tot het volgende niveau.
Instellingen: 0 – 127 (0 – 126, ingedrukt houden gedurende
Decay 2-tijd)
6 Attack Time
Hiermee bepaalt u hoe lang het duurt totdat het volume van het geluid het hoogste niveau (attackniveau) bereikt als op een toets wordt gedrukt.
7 Decay 1-tijd
Hiermee bepaalt u hoe lang het duurt totdat het volume van het attackniveau daalt tot Decay 1-niveau nadat op een toets is gedrukt.
8 Decay 2-tijd
Hiermee wordt bepaald hoe snel het geluid wegsterft van Decay 1-niveau naar stilte nadat de toets is losgelaten.
Level*
Met de parameter Level kunt u het AEG-niveau instellen.
Instellingen: 0 – 127
9 Decay 1-niveau
Hiermee wordt niveau bepaald dat het AEG-niveau bereikt van het attackniveau nadat de tijd voor Decay1 is verstreken.
Instellingen voor de equalizer (EQ)—[F6] EQ
In deze display kunt u de EQ-parameters voor de elke drumtoets instellen. Dit is hetzelfde als in Normal Voice Common Edit. Ziepagina83.
MOTIF XF Naslaggids
90
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie

Voice Job—handige functies

1
2 3
4
De modus Voice Job biedt enkele handige hulpprogramma’s voor data-indeling en -initialisatie, die u kunt gebruiken als u voices maakt en deze archiveert.

Voice Job—basisbediening

Druk in de modus Voice op de knop [JOB]
1
om de modus Voice Job te activeren.
2 Druk op één van de knoppen [F1] tot [F4]
om de gewenste jobdisplay op te roepen.
3 Plaats de cursor op de gewenste parameter
en stel vervolgens de waarde in.
Stel de parameters in voor het uitvoeren van de job.
4 Druk op de knop [ENTER]. (Op de display
wordt u gevraagd dit te bevestigen.)
Als u de opdracht wilt annuleren, drukt u op de knop [DEC/NO].
5 Druk op de knop [INC/YES] om de job uit
te voeren.
Na het uitvoeren van de opdracht verschijnt het bericht 'Completed' (voltooid) en keert de oorspronkelijke display terug.

De voice initialiseren— [F1] Init (Initialize)

Met deze functie kunt u de standaardinstellingen van alle voiceparameters resetten (initialiseren). U kunt ook bepaalde parameters selecteren voor initialisatie, zoals algemene instellingen, instellingen voor elk(e) element/drumtoets, enz. Deze functie is bijzonder nuttig bij het maken van een volledig nieuwe voice, van het begin af aan. De beschikbaarheid van de parameters voor initialisatie wordt bepaald door het momenteel geselecteerde voicetype (Normal/Drum).
Als een normale voice is geselecteerd:
6 Druk op de knop [VOICE] om terug te keren
naar de modus Voice Play.
LET OP
Zelfs als u de opdracht uitvoert, worden de voicedata gewist als u zonder de opdracht op te slaan een andere voice selecteert of het instrument uitschakelt. Sla de voicedata in het interne geheugen op door op de knop [STORE] te drukken voordat u een andere voice selecteert of het instrument uitschakelt.
1 All Parameters
Als u hier een vinkje plaatst, worden alle parameters van de geselecteerde voice geïnitialiseerd.)
2 Common Parameters
Als u hier een vinkje plaatst, worden alle Common Edit­parameters van de geselecteerde voice geïnitialiseerd.
3 Elementparameters 1 – 8
Als u hier een vinkje plaatst, worden alle Element Edit­parameters van het geselecteerde element geïnitialiseerd.
4 Initialiseer de instellingen van de golfvormen
die aan de geselecteerde elementen zijn toegewezen.
Als u hier een vinkje plaatst, worden alle Waveform­instellingen van het geselecteerde element geïnitialiseerd.
MOTIF XF Naslaggids
91
Voice Job—handige functies
Modus Voice Modus Song Modus Pattern Modus Mixing Modus Master Modus Utility Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
1
2 5 6
7
1 2
3
4
OPMERKING
OPMERKING
Als een drumvoice is geselecteerd:
5 Toetsparameters
Als u hier een vinkje plaatst, worden alle Key Edit-parameters van de geselecteerde toets geïnitialiseerd.
6 Drumtoets
Hiermee bepaalt u de drumtoets die moet worden geïnitialiseerd.
Instellingen: C0 – C6
7 Initialiseer de instellingen van de golfvorm die
aan de geselecteerde toets is toegewezen.
Als u hier een vinkje plaatst, worden alle Waveform­instellingen van de geselecteerde drumtoets geïnitialiseerd.

Edit Recall—[F2] Recall

1 Voice als bron
Hiermee bepaalt u het bank- en voicenummer dat u wilt kopiëren. De beschikbaarheid van de parameters wordt bepaald door het momenteel geselecteerde voicetype (Normal/Drum). U kunt deze parameter niet instellen als de huidige voice (2) is ingeschakeld.
2 Huidige voice
Als deze parameter is ingeschakeld, is de momenteel geselecteerde voice (de voice die u aan het bewerken bent) geselecteerd als bron. Daarom kunt u ook de parameterinstellingen van een element naar een ander element van dezelfde voice kopiëren.
3 Datatype van de bronvoice
Hiermee bepaalt u het brondatatype, inclusief het elementnummer of de drumtoets. De beschikbaarheid van de parameters wordt bepaald door het momenteel geselecteerde voicetype (Normal/Drum).
Instellingen: common, element 1 – 8 (Normale voice), toets C9 – C6
(Drumvoice)
4 Datatype van de bestemmingsvoice
Hiermee bepaalt u het bestemmingsdatatype, inclusief het elementnummer of de drumtoets. De beschikbaarheid van de parameters wordt bepaald door het momenteel geselecteerde voicetype (Normal/Drum). Als het datatype van de bronvoice (hierboven) is ingesteld op 'common', wordt deze parameter ingesteld op 'common'.
Instellingen: common, element 1 – 8 (Normale voice), toets C9 – C6
(Drumvoice)
Als u een voice aan het bewerken bent en u deze nog niet hebt opgeslagen wanneer u een andere voice selecteert, worden alle wijzigingen die u hebt aangebracht gewist. Als dat gebeurt, kunt u de functie Recall gebruiken om de voice te herstellen met behoud van uw laatste wijzigingen.
Element van een ander voice­element kopiëren naar het huidige voice-element—[F3] Copy
Vanuit dit venster kunt u Common- en Element/Drum Key­parameterinstellingen vanuit elke voice kopiëren naar de voice die u aan het bewerken bent. Dit is handig als u een voice aan het maken bent en u bepaalde parameterinstellingen van een andere voice wilt gebruiken. Wanneer de huidige voice (2) is ingeschakeld, kunt u de parameterinstellingen van een element naar een ander element van dezelfde voice kopiëren.

De voicedata verzenden via MIDI (Bulk Dump)—[F4] Bulk (Bulk Dump)

Met deze functie kunt u bewerkte parameterinstellingen voor de momenteel geselecteerde voice naar een computer of een ander MIDI-apparaat verzenden om de data te archiveren. Druk op de knop [ENTER] om de bulkdump uit te voeren.
Om de bulkdumpfunctie te kunnen uitvoeren, moet u het juiste MIDI-apparaatnummer instellen. Zie pagina 228 voor meer informatie.
De bulkdumpdata bevatten alleen de MIDI-berichten, niet de golfvormen.
MOTIF XF Naslaggids
92
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie

Spelen in de modus Performance

1
2
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
De modus Performance wordt gebruikt voor het selecteren, afspelen en bewerken van de gewenste performance. Performances kunnen uit maximaal vier partijen (voices) bestaan, die worden geselecteerd uit partij 1 – 4 van de interne toongenerator. De modus Performance Play is het belangrijkste 'portaal' voor het activeren van de modus Performance. Op deze locatie kunt u een performance selecteren en afspelen. Bepaalde performance-instellingen kunnen in deze modus ook worden bewerkt. Druk op de knop [PERFORM] om de modus Performance te activeren en de display Performance Play te openen.

Een performance selecteren

De MOTIF XF beschikt over 128 performances in de gebruikersbanken 1 – 4.
Het selecteren van een performance gebeurt in principe op dezelfde manier als het selecteren van een voice (zie pagina 44). Net als in de modus Voice Play, kunt u in de modus Performance Play de functies Category Search en Favorite Category (pagina 45) gebruiken. Houd er rekening mee dat u met de categoriefunctie in de modus Performance de knoppen Bank, Group en Number niet kunt gebruiken.

Een partij in- of uitschakelen

In de modus Performance Play kunt u de vier partijen van de huidige performance naar wens in- of uitschakelen. U kunt dit doen door op de knop [PERFORM] te drukken om de modus Performance Play te activeren.
Specifieke partijen in- en uitschakelen (functie Mute)
U kunt afzonderlijke partijen in- en uitschakelen met behulp van de functie Mute.
Een specifieke partij instellen op solo
De functie Solo is het tegenovergestelde van Mute. Hiermee kunt u meteen een specifieke partij solo laten klinken en alle andere partijen dempen.
2
1
1 Druk op de knop [SOLO].
Het lampje [SOLO] gaat branden ten teken dat Solo is ingeschakeld.
2 Druk op een van de nummerknoppen [1] – [4].
Het lampje van de ingedrukte knop gaat knipperen en alleen de bijbehorende partij klinkt. Druk op een andere nummerknop om de solo afgespeelde partij te wijzigen.
Druk op de knop [TRACK] of [PERFORMANCE CONTROL] om Mute en Solo af te sluiten.
1 Druk op de knop [PERFORMANCE CONTROL].
Het lampje van de knop PERFORMANCE CONTROL gaat branden ten teken dat elke partij in- of uitgeschakeld kan worden.
2 Druk op een van de nummerknoppen [9] – [12].
Het lampje van de ingedrukte knop gaat uit en de bijbehorende partij wordt gedempt. Druk nogmaals op dezelfde knop op het lampje aan te zetten en de dempfunctie voor die partij op te heffen. U kunt meerdere partijen in- en uitschakelen door de betreffende knoppen in te drukken.
U kunt partijen ook dempen via de knoppen [MUTE] en [PART SELECT]. Druk op de knop [MUTE] (het lampje gaat branden) en vervolgens op de desbetreffende nummertoets [1] – [4] om de gewenste partij te dempen en het dempen weer uit te schakelen.

De functie Arpeggio gebruiken

Met de arpeggiofunctie kunt u ritmepatronen, riffs en frasen triggeren met behulp van de huidige voice. Hiervoor slaat u gewoon een of meer noten op het toetsenbord aan. In de modus Performance kunt u vier arpeggiotypen toewijzen aan de vier partijen. Dit betekent dat de arpeggiotypen tegelijkertijd kunnen worden afgespeeld. Selecteer de verschillende performances en beluister de bijbehorende arpeggiotypen.
Zie pagina 15 voor meer informatie over arpeggio.
De functie Arpeggio gebruiken in de modus Performance
Omdat aan de vooraf ingestelde performances reeds eigen arpeggiotypen zijn toegewezen, kunt u de arpeggio afspelen door de gewenste performance te selecteren, de knop [ARPEGGIO ON/OFF] in te schakelen en vervolgens een noot aan te slaan. De instructies voor het gebruik van arpeggio zijn feitelijk dezelfde als voor de modus Voice.
MOTIF XF Naslaggids
93
Modus Voice Modus Song Modus Pattern Modus Mixing Modus Master Modus Utility Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
Spelen in de modus Performance
1
2
OPMERKING
1
2
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
Rode punt (geeft de huidige waarde aan)
Afspelen van arpeggio in- of uitschakelen voor elke partij
U kunt het afspelen van arpeggio voor elke partij in de Performance in- of uitschakelen, zoals hieronder beschreven.
2
1 Druk op de knop [PERFORMANCE CONTROL].
Het lampje van de knop [PERFORMANCE CONTROL] gaat branden ten teken dat het afspelen van arpeggio voor elk partij in- of uitgeschakeld kan worden.
2 Als u op elk van de knoppen [5] – [8] drukt,
schakelt u het afspelen van arpeggio voor elke partij in en uit.
Als een van de lampjes [5] – [8] is uitgeschakeld, is het afspelen van arpeggio voor de bijbehorende partij gedempt.
De parameter Arpeggio Hold in- of uitschakelen voor elke partij
U kunt de parameter Arpeggio Hold (pagina 112) in- of uitschakelen voor elke partij in de Performance, zoals hieronder beschreven. Als de parameter Arpeggio Hold is ingesteld op 'on' (aan), blijft het afspelen van de arpeggio doorgaan, zelfs wanneer u de toetsen loslaat.
1 Druk op de knop [PERFORMANCE CONTROL].
Het lampje van de knop [PERFORMANCE CONTROL] gaat branden ten teken dat Arpeggio Hold voor elke partij in- of uitgeschakeld kan worden.
2 Als u op elk van de knoppen [13] – [16] drukt,
schakelt u de parameter Arpeggio Hold voor elke partij in en uit.
Als een van de lampjes [13] – [16] is ingeschakeld, is de parameter Arpeggio Hold voor de bijbehorende partij ingeschakeld.
Als de parameter Arpeggio Hold is ingesteld op 'sync-off' in de hoofddisplay Arpeggio (pagina 112) schakelt u de instelling Arpeggio Hold met het indrukken van elk van de knoppen [13] – [16] tussen 'on' en 'sync-off'.

Knoppen gebruiken

Een van de krachtigste performancefuncties van de MOTIF XF is de uitgebreide set realtimeregelaars, met name de knoppen en schuifregelaars. Hiermee kunt u een groot aantal parameters aanpassen voor de huidige performance,
1
zoals effectdiepte, attack-/release-eigenschappen, klankkleur en overige parameters. Met deze realtimeregelaars kunt u het geluid tijdens het spelen wijzigen of snel de performance bewerken en aanpassen. U kunt een van de zes functies toewijzen aan elke knop, die u één voor één kunt kiezen via de knop [SELECTED PART CONTROL] en [MULTI PART CONTROL].
1 Selecteer de functie-instelling die u aan
de knoppen wilt toewijzen.
Druk verschillende keren op de knop [SELECTED PART CONTROL] of [MULTI PART CONTROL] om de functie te selecteren die u aan de knoppen wilt toewijzen. Elke keer dat u op een van deze knoppen drukt, gaat het lampje achtereenvolgens van boven naar beneden branden bij TONE 1 [SELECTED PART CONTROL]) of REVERB
PAN (bij het indrukken van [MULTI PART CONTROL]).
De functies die zijn toegewezen aan de knoppen worden gewijzigd op basis van de status van het lampje.
TONE 2 ARP FX (bij het indrukken van
CHORUS
Als u wilt controleren welke functies momenteel aan de knoppen zijn toegewezen, roept u het venster Control Function op door te drukken op de knop [SELECTED PART CONTROL] of [MULTI PART CONTROL].
Als u de knop [SELECTED PART CONTROL] een paar seconden ingedrukt houdt, wijzigt u het lampje dat brandt voor de huidige regelaar in TONE 1. Als u de knop [MULTI PART CONTROL] een paar seconden ingedrukt houdt, wijzigt u het lampje dat brandt voor de huidige regelaar in REVERB.
Een rode punt op de knop of schuif geeft aan op welke waarde de knop of schuif is ingesteld. Het draaien aan de knop of verschuiven van de schuifregelaar heeft geen effect op het geluid totdat dit punt is bereikt. Als u de knop of schuifregelaar voorbij dit punt verplaatst, verdwijnt de rode punt en heeft het draaien aan de knop of verplaatsen van de schuifregelaar invloed op het geluid.
94
MOTIF XF Naslaggids
Spelen in de modus Performance
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
OPMERKING
OPMERKING
12 5 6
Type 2 van de display Performance Play
2 Wijzig de klankkleur.
Als u aan de knoppen draait, kunt u verschillende aspecten van de voice in realtime aanpassen, terwijl u speelt. Als een van de lampjes TONE 1, TONE 2 of ARP FX brandt, kunt u met de acht knoppen de bijbehorende functies regelen, zoals ze op het paneel zijn gedrukt (net als in de modus Voice). Zie pagina 46 voor meer informatie. Als een van de lampjes REVERB, CHORUS of PAN brandt, zijn de volgende functies toegewezen aan de vier knoppen die zich het meest links bevinden.
Actief lampje Functies van de vier linkerknoppen
REVERB Hiermee wordt de diepte van de reverb voor
de partijen 1 – 4 aangepast.
CHORUS Hiermee wordt de diepte van de chorus
voor de partijen 1 – 4 aangepast.
PAN Hiermee wordt de panpositie voor de
partijen 1 – 4 aangepast.
Als de [E] (Edit)-indicator tijdens het draaien aan de knoppen verschijnt in de rechterbovenhoek van de display, kan de huidige performance worden opgeslagen (pagina 101) als een nieuwe gebruikersperformance.

De display Performance Play— [F1] Play

U roept de display Performance Play op door op de knop [PERFORM] te drukken.
Type 1 van de display Performance Play
^
3
4
7
8
9
!@#$ %
12 5 6 ^
)
Een partij wijzigen die u wilt besturen
Met de volgende instructies kunt u een partij wijzigen die u via knoppen wilt besturen.
1 Schakel het lampje [PERFORMANCE
CONTROL] in door te drukken op de knop [SELECTED PART CONTROL]. Het venster Control Function wordt opgeroepen.
2 Selecteer de gewenste partij door te
drukken op de knoppen [1] – [4] en de knop [COMMON EDIT].
Als u op de knop [COMMON EDIT] drukt, gelden de knophandelingen, behalve 'ASSIGN 1' en 'ASSIGN 2' voor alle vier de partijen. Als u op een van de knoppen [1] – [4] drukt, zijn de knophandelingen alleen van toepassing op de geselecteerde partij.
Als het venster Control Function niet kan worden opgeroepen (vanuit een bepaalde display) en u toch een partij wilt wijzigen, dan drukt u op de knop [PERFORMANCE CONTROL] (het lampje gaat branden) en vervolgens op een van de knoppen [1] – [4] en [COMMON EDIT].

Schuifregelaars gebruiken

Met de vier schuifregelaars geheel links past u het volume voor elke van de vier partijen aan. De schuifregelaars 1 – 4 corresponderen met dezelfde genummerde partij. De status van de schuifregelaars wordt weergegeven in de display.
3
4
&
8*
9
)
!@#$ %
1 Performance Bank 2 Performance Number (Group/Number)
Hiermee wordt de bank en het nummer van de geselecteerde performance aangegeven. Een bank is een geheugenlocatie met data van 128 verschillende performances. Er zijn vier banken (gebruiker 1 – 4). Elke performance in een bank wordt aan een performancenummer van 001 – 128 toegewezen. De performancenummers 001 – 128 worden geconverteerd naar de indeling (tussen haakjes weergegeven) die hoort bij de banken A – H en programmanummers 1 – 16 (voor de bank). Deze indeling komt overeen met de groepsknoppen [A] – [H] en de nummerknoppen [1] – [16]. De performancenummers en de bijbehorende groep/ nummers worden hieronder weergegeven.
Groep/nummer Performancenummer
A01 – 16 001 – 016
B01 – 16 017 – 032
C01 – 16 033 – 048
D01 – 16 049 – 064
E01 – 16 065 – 080
F01 – 16 081 – 096
G01 – 16 097 – 112
H01 – 16 113 – 128
MOTIF XF Naslaggids
95
Modus Voice Modus Song Modus Pattern Modus Mixing Modus Master Modus Utility Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
Spelen in de modus Performance
Edit Indicator (bewerkingsindicatie)
3 Category (Main Category <Sub Category>)
Hiermee wordt de categorie van de geselecteerde performance aangegeven. 'Category', dat bestaat uit de hoofdcategorie en een subcategorie, is een trefwoord dat de instrumenteigenschappen of het type geluid aanduidt. Elke performance kan worden geregistreerd in een hoofdcategorie en de bijbehorende subcategorie. U kunt de categorie-instellingen bewerken in de display General (pagina 102) van de modus Performance Common Edit.
4 Performance Name
Hiermee wordt de naam van de huidige performance aangegeven.
5 Transmit Ch (MIDI Transmit Channel)
Hiermee wordt het MIDI-zendkanaal van het toetsenbord aangegeven. Zie pagina 47 voor meer informatie over het instellen van de waarde.
6 Octave
Hiermee wordt de instelling van Keyboard Octave aangegeven die via de knoppen OCTAVE is ingesteld. Deze parameter bepaalt hoeveel hoger of lager de toonhoogte van elke toets is vergeleken met de normale toonhoogte.
7 Control Function
Hiermee wordt de status van de knoppen en schuifregelaars op het paneel aangegeven. Dit is gelijk aan het venster Control Function (pagina 94).
8 Vo i ce n am e
Hiermee wordt de namen van de voices die zijn toegewezen aan de partijen 1 – 4 aangegeven.
9 [SF1] ARP1 – [SF5] ARP5 (Arpeggio 1 – 5)
De arpeggiotypen worden aan de knoppen toegewezen via het symbool van de achtste noot in de display. U kunt deze op elk moment tijdens uw keyboardspel oproepen door op deze knoppen te drukken. Arpeggiotypen wijst u toe aan de knoppen vanuit de display Arpeggio (pagina 98).
) [SF6] TAP
De snelheid waarmee u deze knop herhaaldelijk indrukt, bepaalt het afspeeltempo van de arpeggio.
! [F1] Play
Druk op deze knop om vanuit de vorige display terug te keren naar de display Performance Play.
% [F6] Effect
Druk op deze knop om de display Effect Setup (pagina 107) van de modus Performance Common Edit op te roepen.
^ Arpeggio tempo
Hiermee wordt het tempo van het huidige arpeggioafspeeltempo aangegeven.
& Vo l um e
Hiermee wordt de volumewaarde voor elke afzonderlijke partij aangegeven.
* Note Range / Note Limit
Hiermee wordt het nootbereik of de hoogste/laagste noot aangegeven waarbinnen u de voice die aan elke partij is toegewezen, kunt afspelen.
De [E]-indicator
Als u de waarde van de parameter wijzigt in de modus Performance Play of Edit, wordt de [E] (Edit Indicator) weergegeven in de rechterbovenhoek van de LCD-display. Dit is een korte herinnering dat de huidige performance is gewijzigd, maar nog niet is opgeslagen. Als u de huidige bewerkte status wilt opslaan, volgt u de aanwijzingen op pagina 101.

Performance information— [SF6] INFO (Information)

Dit venster, dat u kunt oproepen in de display [F2] Voice – [F4] Arpeggio, toont de informatie van de huidige performance. U kunt hier geen instellingen wijzigen.
1 2 3 4
@ [F2] Voice
Druk op deze knop om de display (pagina 97) op te roepen waarin u een voice kunt selecteren voor elke partij en bepalen vanuit welk nootbereik deze kan worden gespeeld.
# [F3] EG (Envelope Generator)
Druk op deze knop om de display (pagina 97) op te roepen met de basis-EG-instellingen.
$ [F4] Arpeggio
Druk op deze knop om de display (pagina 98) op te roepen waarin u de arpeggiogerelateerde parameters kunt instellen.
MOTIF XF Naslaggids
96
5
6
1 Bank
Hiermee wordt de bank van het geselecteerde performanceprogramma aangegeven. De waarden tussen haakjes staan voor de Bank Select MSB en LSB waarmee u de huidige voice via MIDI kunt selecteren.
Spelen in de modus Performance
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
12 3 4
5
OPMERKING
2 Program (Performance number)
Aan elke performance binnen een bank wordt een nummer tussen 001 en 128 toegewezen. De waarden tussen haakjes staan voor de groep en het nummer.
3 Category
Hiermee wordt de categorie van de geselecteerde performance aangegeven.
4 Name
Hiermee wordt de naam van de huidige performance aangegeven.
5 Part 1 – 4
Hiermee wordt de bank, het nummer, de hoofdcategorie 1 of 2 en de naam van de voice waaraan elke partij is toegewezen, aangegeven.
6 Effects
Geeft de instellingen voor Reverb en Chorus van de geselecteerde performance aan.

Parameters voor de voice die aan elke partij is toegewezen— [F2] Voice

bijvoorbeeld een nootbegrenzing van 'C5 – C4' instelt, kunt u de voice vanuit twee verschillende soorten bereik bespelen: C -2 tot C4 en C5 tot G8. Noten die tussen C4 en C5 worden gespeeld, bespelen niet de geselecteerde voice.
Instellingen: C -2 – G8
U kunt de toets ook rechtstreeks vanaf het toetsenbord instellen door de knop [SF6] KBD ingedrukt te houden en op de gewenste toets te drukken. Zie pagina 37 voor meer informatie.

De klankkleur wijzigen—[F3] EG (Envelope Generator)

In deze display kunt u de EG (Envelope Generator) en het filter instellen. De instellingen die u hier vastlegt, worden gebruikt als offset voor dezelfde parameters in de display EG (pagina 115) van Part Edit.
1 2
3
In deze display kunt u de voice en het nootbereik van elke partij opgeven. De instelling die u hier vastlegt, wordt toegepast op dezelfde parameters in de display Voice (pagina 109) van Part Edit.
1 PART (Part Switch)
Hiermee wordt bepaald of de partij wordt gebruikt (on) of niet (off).
2 Vo i ce B an k 3 Voice Number 4 Vo i ce N am e
Hiermee bepaalt u de voicebank en het voicenummer voor elke partij. De beide categorienamen van de geselecteerde voice worden weergegeven in de kolom Voice Name.
5 NOTE LIMIT LO-HI
Hiermee worden de laagste en hoogste noten bepaald in het nootbereik van de partij. U kunt ook een onder- en een bovenbereik voor de voice maken, met een nootbereik-'gat' in het midden, door eerst de hoogste noot op te geven. Als u
1 AEG (Amplitude EG)
Bepaalt de overgang in volume vanaf het moment dat er op een toets wordt gedrukt, tot het moment dat deze wordt losgelaten. De AEG bestaat uit vier parameters: attacktijd, decaytijd, sustainniveau en releasetijd. Zie pagina 51 voor meer informatie.
Instellingen: -64 – +0 – +63
2 FEG (Filter EG)
Bepaalt de overgang in toonhelderheid vanaf het moment dat er op een toets wordt gedrukt, tot het moment dat deze wordt losgelaten. De FEG bestaat uit vier parameters: attacktijd, decaytijd, releasetijd en diepte. Zie pagina 51 voor meer informatie.
Instellingen: -64 – +0 – +63
3 Filter
U kunt een relatief helder of donkerder geluid produceren door de harmonischen te verminderen of te versterken. Er zijn twee parameters: Cutoff (afsnijfrequentie) en Reso (resonantie). Zie pagina 51 voor meer informatie.
Instellingen: -64 – +0 – +63
MOTIF XF Naslaggids
97
Modus Voice Modus Song Modus Pattern Modus Mixing Modus Master Modus Utility Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
Spelen in de modus Performance
1 2
7
3
6
8
4 5
9
)
OPMERKING
1
9 )
2 3
4 5
6 7
8
!

Arpeggio-instellingen— [F4] Arpeggio

5 HOLD
Dit is dezelfde parameter als in de display Arpeggio Main (pagina 112) van Part Edit.
Deze display bevat de basisinstellingen voor de arpeggio. Er zijn twee soorten parameters: gemeenschappelijke parameters (Common Switch, Tempo en Sync Quantize Value die bovenaan in de display worden weergegeven) en partparameters (overige). Net als voor de partparameters kunnen vijf verschillende arpeggiotypen worden toegewezen aan elke van de vier partijen en deze zijn te selecteren met de knoppen [SF1] – [SF5]. Druk op een van de knoppen [SF1] – [SF5] om de gewenste combinatie van arpeggio en partij op te roepen. Arpeggiogerelateerde instellingen in de display worden automatisch toegewezen aan de betreffende knoppen [SF1] – [SF5]. De instellingen die u hier vastlegt, worden gebruikt voor dezelfde parameters in de display General Other (pagina 104) van Common Edit, de display Arpeggio Main (pagina 112) en de display Arpeggio Other (pagina 114) van Part Edit.
1 Common Switch
Hiermee wordt bepaald of arpeggio is in- of uitgeschakeld. Wanneer een performance wordt opgeroepen waarvoor deze parameter is ingesteld op 'on', wordt de knop [ARPEGGIO ON/OFF] op het paneel automatisch aangezet.
Instellingen: on, off (aan, uit)
2 Tempo
Hiermee wordt het arpeggiotempo bepaald. Zie de display Arpeggio Main (pagina 112) van Part Edit voor meer informatie.
3 Sync Quantize Value
Hiermee wordt de daadwerkelijke timing bepaald voor de volgende keer dat de arpeggio wordt afgespeeld als u deze activeert terwijl de arpeggio van een bepaalde partij wordt afgespeeld. Als de parameter wordt ingesteld op 'off', start de volgende arpeggio zodra u deze activeert. Het getal rechts van elke waarde geeft de resolutie in clocks aan.
Instellingen: off, 2 60 (1/32-noot), 63 80 (1/16-noottriool), 6 120
(1/16-noot), 83 160 (1/8-noottriool), 8 240 (1/8-noot), 43 320 (kwartnoottriool), 4 480 (kwartnoot)
6 Voice Bank/Voice Number/Voice Name
(alleen aanduiding)
Hiermee wordt de bank, het nummer en de naam van de voice aangegeven waaraan elke partij is toegewezen. U kunt deze instellen in de display [F2] Voice. Als de parameter Voice With Arpeggio wordt ingesteld op 'on' in de display Arpeggio Main van de modus Performance Part Edit, wordt automatisch de voice geselecteerd die overeenkomt met het momenteel geselecteerde type arpeggio.
7 BANK 8 CATEGORY 9 SUB CATEGORY ) TYPE
Dit zijn dezelfde parameters als in de display Arpeggio Main (pagina 112) van Part Edit.

Keyboardspel opnemen in de modus Performance

[PERFORM] [I] (Record)
In de modus Performance kunt u uw eigen toetsenbordspel opnemen in een song of patroon. Bewerkingen met knoppen (met uitzondering van bepaalde parameters die zijn beschreven op pagina 14), bewerkingen met regelaars, het afspelen van arpeggio's en uw toetsenbordspel in de modus Performance kunnen als MIDI-events worden opgenomen op de opgegeven track.
LET OP
Met het opnemen van performances worden alle tracks van de bestemmingssong of patroonsectie overschreven. Controleer of de bestemmingssong of patroonsectie data bevat voordat u gaat opnemen. Op de trackstatusregel in de display kunt zien of de track wel of geen data bevat. Selecteer een song of patroonsectie zonder data als bestemming of sla alle song-/patroondata op de externe USB-geheugenstick op voordat u gaat opnemen.
Opnameprocedure voor performances
Zie de gebruikershandleiding voor meer informatie.
4 SW (Switch)
Hiermee bepaalt u of arpeggio voor elke partij is in- of uitgeschakeld.
MOTIF XF Naslaggids
98
Als u op de knop [PERFORMANCE CONTROL] hebt gedrukt zodat het lampje brandt, kunt u met de cijferknoppen [5] – [8] het afspelen van arpeggio voor de partijen 1 – 4 in- of uitschakelen.
Spelen in de modus Performance
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
OPMERKING
OPMERKING
1 Sequencer Mode
Hiermee bepaalt u op welke bestemming (song of patroon) uw gespeelde performance wordt opgenomen.
Instellingen: patroon, song
2 Pattern number (Song number)
Hiermee bepaalt u het patroon- of songnummer als opnamebestemming. De naam van het geselecteerde patroon of de geselecteerde song wordt rechts van het nummer aangegeven.
3 Section
Hiermee bepaalt u de sectie als bestemming voor de opname als Sequencer Mode is ingesteld op 'pattern'. Houd er rekening mee dat de opgenomen data op de geselecteerde bestemmingssectie worden overschreven en gewist zodra de opname start.
4 Section Length
Hiermee geeft u de lengte van de sectie op als Sequencer Mode is ingesteld op 'pattern'.
Instellingen: 001 – 256
5 Time Signature (Meter)
Hiermee wordt de maatsoort bepaald.
Instellingen: 1/16 – 16/16, 1/8 – 16/8, 1/4 – 8/4
! [SF1] ARP1 – [SF5] ARP5 (Arpeggio 1 – 5)
De arpeggiotypen worden aan de subfunctieknoppen toegewezen via het symbool van de achtste noot in de display. U kunt deze op elk moment tijdens de opname oproepen door op deze knoppen te drukken. Het arpeggiotype kunt u instellen in de display Arpeggio (pagina 98).
6 Tempo
Hiermee wordt het tempo van de opname bepaald. Tijdens de opname wordt de arpeggio afgespeeld op het hier ingestelde tempo.
Instellingen: 5.0 – 300.0
Als MIDI Sync (pagina 228) is ingesteld op 'MIDI' of 'auto', wordt hier 'MIDI' of 'auto' weergegeven en kan het tempo niet worden ingesteld.
Als Sequencer Mode (1) is ingesteld op 'pattern', wordt de instelling voor Tempo hier opgenomen in het patroon. Zelfs als het bestemmingspatroon al opgenomen data bevat, wordt de waarde voor Tempo vervangen door de nieuw opgenomen waarde. Als Sequencer Mode (1) is ingesteld op 'song', wordt de instelling voor Tempo hier opgenomen op de tempotrack van de bestemmingssong als de tempotrack geen data bevat.
7 Key On Start Switch
Als dit is ingesteld op 'on', begint de opname zodra u op een toets op het toetsenbord drukt.
Instellingen: (aan), (uit)
8 Copy Performance Parameters
Hiermee bepaalt u of de Performance-parameterinstellingen al dan niet worden gekopieerd naar de mix van de bestemmingssong of het bestemmingspatroon.
Instellingen: on, off (aan, uit)
9 Measure (alleen aanduiding)
Hier staat de huidige locatie van de opname via maat en tel.
) Track Status (alleen aanduiding)
Hier staat of elke track van de geselecteerde song of het geselecteerde patroon sequencedata bevat of niet.
MOTIF XF Naslaggids
99
Modus Voice Modus Song Modus Pattern Modus Mixing Modus Master Modus Utility Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie

Performance bewerken

Algemene bewerking
Hier kunt u de parameters bewerken die alle partijen van de geselecteerde performance gemeenschappelijk hebben.
Performance bewerken
Part Edit 1 – 4
Hierin kunt u de parameters bewerken van de afzonderlijke partijen die samen een performance vormen.
Geeft aan dat deze display in de modus Common Edit is.
Geeft aan dat deze display in de modus Part Edit is.
Selecteer een partij.
Tabmenu's bij de knoppen [F1] – [F6]
Tabmenu's bij de knoppen [SF1] – [SF6]
In de modus Performance Edit kunt u uw eigen originele performances met maximaal vier verschillende partijen (voices) maken door de verschillende parameters te bewerken. Druk op de knop [PERFORM] om de modus Performance te activeren en druk daarna op de knop [EDIT] voor de modus Performance Edit.

Common Edit (algemene bewerking) en Part Edit (partijbewerking)

Elke performance kan maximaal vier partijen bevatten. Er zijn twee typen Performance Edit-displays: de displays voor Common Edit om de gemeenschappelijke instellingen voor alle vier partijen te bewerken en de displays voor Part Edit om de instellingen voor afzonderlijke partijen te bewerken.

Procedure van de modus Performance Edit

4 Roep de gewenste display op.
U vindt de gewenste display door te kijken naar de tabmenu's van de knoppen [F1] – [F6] en [SF1] – [SF5]. Elk tabmenu van de knoppen [F1] – [F6] bevat submenu's die horen bij de knoppen [SF1] – [SF5] onder in de display.
5 Verplaats de cursor naar de gewenste
parameter.
6 Bewerk de waarde met de knoppen [INC/YES],
[DEC/NO] en de datadraaiknop.
7 Herhaal stap 3 – 6 zo vaak als gewenst.
8 Voer de gewenste naam in voor de bewerkte
performance.
Gebruik de display Name (pagina 102) van de modus Performance Common Edit.
Druk op de knop [PERFORM] om de modus
1
Performance Play te activeren en selecteer de performance die u wilt bewerken.
2 Druk op de knop [EDIT] om de modus
Performance Edit te activeren.
3 Open de gewenste bewerkingsdisplay,
Common Edit of Part Edit.
Druk op de knop [COMMON EDIT] om de display Common Edit op te roepen. Druk op een nummerknop [1] – [4] om de display Part Edit op te roepen. In de modus Part Edit kunt u met de nummerknoppen [1] – [4] de gewenste partij selecteren.
9 Sla de bewerkte performance op.
Druk op de knop [STORE] om het venster Store (pagina 101) op te roepen, waarna u de bewerkte performance opslaat.
LET OP
• De bewerkte performance gaat verloren wanneer u een andere performance selecteert of het instrument uitschakelt. Sla daarom de performancedata op in het interne geheugen door op de knop [STORE] te drukken voordat u een andere performance selecteert of het instrument uitschakelt.
• Aangezien het gebruikersgeheugen waarin de performance wordt opgeslagen een flashgeheugen is, wordt de bewerkte en opgeslagen performance niet verwijderd, ook niet als de stroom wordt uitgeschakeld. U hoeft zich dus geen zorgen te maken over het verlies van opgeslagen data. Met de bewerking Performance Store worden echter wel de performancedata overschreven die al zijn opgeslagen in het bestemmingsperformancenummer. Daarom moet u van belangrijke data altijd een backup bewaren op een afzonderlijk USB-opslagapparaat of op een computer die via het netwerk is aangesloten op de MOTIF XF (pagina 241).
MOTIF XF Naslaggids
100
Loading...