De naslaggids voor de MOTIF XF in PDF-indeling beschikt over speciale functies die alleen aanwezig zijn in elektronische
bestanden, zoals de functies voor koppelingen en zoeken, waarmee u rechtstreeks naar een betreffende pagina kunt gaan door
op het paginanummer van een specifieke term te klikken.
U kunt op de MOTIF XF kiezen uit acht verschillende kleurtypen (pagina 220). In deze gids worden de schermafbeeldingen gebruikt die
u ziet als u de Color-parameter op 'Yellow' zet in de modus Utility. Dit is in het algemeen de meest zichtbare kleur, waardoor de gids
gemakkelijk leesbaar is voor mensen met verschillende vormen van kleurherkenning.
Zoekfunctie
Deze in de viewersoftware geïntegreerde functie is heel
handig als u de betekenis zoekt van termen die u niet kent.
Als u Adobe Reader gebruikt om deze gids te lezen, voert u
een specifiek woord in het zoekvak in en drukt u op <Enter>
op het toetsenbord van uw computer om de betreffende
sectie van deze gids weer te geven.
Download indien nodig de meest recente versie van
de Adobe Reader van de volgende website:
http://www.adobe.com/products/reader/
Weergave Vorige pagina/
Volgende pagina
Als u Adobe Reader gebruikt, kunt u via de knoppen op
de werkbalk naar de weergave van de vorige pagina of
de volgende pagina gaan.
Deze functie is handig als u wilt terugkeren naar de vorige
pagina als u rechtstreeks via een koppeling naar een andere
pagina bent gegaan.
Als de knoppen voor de weergave Vorige pagina
of Volgende pagina niet op de werkbalk worden
weergegeven, houdt u de <Alt>-toets ingedrukt en drukt u
op de toetsen <>/<> om naar de vorige of volgende
pagina te gaan.
Zie de gebruikershandleiding van de software voor meer
informatie over deze functies en andere functies in
de software.
De functieboom gebruiken
Op de volgende pagina ziet u de functieboom van de
MOTIF XF. Via deze functieboom kunt u zoeken naar
de gewenste pagina's.
Als u bijvoorbeeld bewerkingen gaat uitvoeren in de
onderstaande display en u wilt een beschrijving van
de display, dan leest u de volgende vijf punten.
45
1 'VOICE' geeft aan dat de MOTIF XF in de modus Voice staat.
Ga in de functieboom naar het gedeelte Modus Voice.
2 'Edit-Elm 1' geeft aan dat u in deze display de Element-
parameters voor Normal Voice kunt bewerken.
3 Hier kunt u nagaan wat het huidige type Voice is, Normal Voice
of Drum Voice.
45 Hier kunt u zien dat u eerst op de knop [F3] Filter en daarna
op de knop [SF1] Type moet drukken.
Als u deze vijf punten zoals aangegeven toepast op de
functieboom, kunt u snel de gewenste pagina vinden.
Functieboom
Modus Voice
Modus Voice Play
VOICE
[VOICE]
*Beschikbaar op bepaalde displays.
Modus Voice Edit (Normal Voice)
VOICE
[VOICE] Selectie
Normal Voice [EDIT]
[COMMON]
VOICE
[VOICE] Selectie
Normal Voice [EDIT]
Selectie Element
*Beschikbaar op bepaalde displays.
**Starten/stoppen van Sampling verschilt afhankelijk van de instelling.
***Beschikbaar indien u vóór de Sampling-handeling 'slice+seq' hebt
geselecteerd.
RecordPagina
[SF6] INFO*123
STANDBY
RECORDING
FINISHED
[F6] Standby205
[F6] Start**206
[F6] Stop**206
[ENTER] (Record Trim display)***
[F6] Slice (Record Slice display)***
Modus Sampling Edit
SAMPLE
[INTEGRATED
SAMPLING] [EDIT]
EditPagina
[F1] Trim127
[F2] Param128
Modus Sampling Job
Sample Job
[INTEGRATED
SAMPLING]
[JOB]
[F1] KeyBank01 Copy130
02 Delete131
03 Move131
04 Normalize131
05 Time Stretch132
06 Convert Pitch132
07 Fade In/Out132
08 Half Sampling
Frequency
09 Stereo to Mono133
10 Loop-Remix133
11 Slice134
207
208
Pagina
133
MASTER
[MASTER]
*Beschikbaar op bepaalde displays.
PlayPagina
Modus Master Edit
MASTER
[MASTER] [EDIT]
[COMMON]
MASTER
[MASTER] [EDIT]
Selectie Zone
Edit-CommonPagina
[F1] Name214
[F2] Other214
Edit-ZonePagina
[F1] Transmit215
[F2] Note215
[F3] Tx Switch[SF1] Program215
[F4] Preset216
[F5] Knob/Slider217
Modus Master Job
Master Job
[MASTER] [JOB]
[F1] Init217
[F4] Bulk218
Modus Master Store
Master Store
[MASTER] [STORE]
[SF6] INFO*214
[SF2] Control216
Pagina
Pagina
213
MOTIF XF Naslaggids
6
Functieboom
Modus Utility
Modus Utility
UTILITY
[UTILITY]
[F1] Play[SF1] Play219
[F2] I/O223
[F3] Voice[SF1] Master FX224
[F4] Voice Audio [SF1] Output226
[F5] Control[SF1] Remote228
[F6] Flash231
*Beschikbaar op bepaalde displays.
Pagina
[SF6] INFO*219
[SF2] Screen220
[SF3] Network221
[SF4] Auto Load223
[SF2] Master EQ224
[SF3] Arpeggio225
[SF4] Tuning225
[SF2] Connect227
[SF3] Ins A227
[SF4] Ins B
[SF2] MIDI228
[SF3] Control230
Modus File
Modus File
File
[FILE]
[F1] File[SF1] Save241
[SF2] Load242
[SF3] Rename238
[SF4] Delete238
[SF5] New Dir238
[F2] Mount239
[F3] Format240
[F4] Audio[SF1] Rec248
[SF2] Play
Pagina
Modus Sequencer Setup
Sequencer Setup
[PERFORM] / [SONG] /
[PATTERN] [SEQ
SETUP]
[F1] Click231
[F2] MIDI Filter232
[F3] Quick232
[F4] Other233
Modus Utility Job
Utility Job
[UTILITY] [JOB]
Modus Utility Store
Utility Store
[UTILITY] [STORE]
Pagina
Pagina
231
Pagina
219
MOTIF XF Naslaggids
7
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
Sectie Basisbediening
Regelblok
(pagina 21)
Toetsenbord
Regelaars
Arpeggioblok
(pagina 15)
Arpeggio afspelen x 4
Vooraf ingestelde arpeggio
Gebruikersarpeggio
Sequencerblok
(pagina 12)
16-tracks MIDI-sequencer
Songs en patronen
Toongeneratorblok
(pagina 9)
AWM2-toongenerator
16 partijen
Voices en performances
Song Mixing
Pattern Mixing
Samplingblok (pagina 21)
Samples, Waveforms (golfvormen)
Effectblok (pagina 22)
Systeemeffecten
Insertion-effect x 8
Element-EQ
Part EQ x 16
Master-effect
Master-EQ
Audio-ingangsblok
(pagina 12)
A/D-ingang, IEEE1394
Extern MIDI-apparaat
Computer
Microfoon, gitaar, bas,
audioapparatuur, enz.
Computer met
IEEE1394-
aansluiting(en)
Luidsprekers met eigen
voeding, enz.
Audiosignaalbaan
MIDI-berichtenbaan
MIDI OUTMIDI INUSB TO HOSTA/D INPUT
IEEE1394
(FW16E)
OUTPUT/
ASSIGNABLE OUTPUT
Basisstructuur
De zeven functionele blokken
Het MOTIF XF-systeem bestaat uit zeven functionele hoofdblokken: Toongenerator, Sampling, Audio-invoer, Sequencer,
Arpeggio, Regelaar en Effect.
MOTIF XF Naslaggids
8
Toongeneratorblok
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
OPMERKING
Aanslag
Element 1
Element 2
Element 3
Element 4
Element 5
Element 6
Toets 1 Toets 5Toets 10 Toets 18 Toets 21Toets 73
C0
C1C6
Afzonderlijke
drumgeluiden
(voor elke
toets anders)
Toongeneratorblok
Het toongeneratorblok is het gedeelte dat het daadwerkelijke geluid produceert als reactie op de MIDI-berichten die worden
ontvangen van het sequencerblok, het regelaarblok, het arpeggioblok en van het externe MIDI-instrument via de MIDI INaansluiting of de USB-aansluiting. De structuur van het toongeneratorblok is afhankelijk van de modus.
4 en 6 klinken als het toetsenbord krachtig wordt bespeeld.
Toongeneratorblok in de modus
Voi ce
Partijstructuur in de modus Voice
In deze modus ontvangt het toongeneratorblok MIDI-data
via één kanaal. Deze status wordt een 'unitimbrale'
toongenerator genoemd. Een voice wordt op het toetsenbord
afgespeeld via één partij.
Houd er rekening mee dat songdata op een externe
sequencer die bestaat uit meerdere MIDI-kanalen, niet goed
worden afgespeeld in deze modus. Als u een externe MIDIsequencer of een computer gebruikt om het instrument te
bespelen, moet u de modus Song of Pattern gebruiken.
In een praktisch voorbeeld van dit gebruik zou een
pianovoice kunnen worden samengesteld uit zes
verschillende samples. Element 1, 3 en 5 vertegenwoordigen
daarin het geluid van de piano als deze zacht wordt
bespeeld in een nootbereik, terwijl element 2, 4 en 6 de
krachtig gespeelde geluiden vertegenwoordigen voor elk
afzonderlijk nootbereik. De MOTIF XF is eigenlijk nog
flexibeler, omdat hierop maximaal acht afzonderlijke
elementen zijn toegestaan.
Voi ce
Een programma dat de geluidselementen bevat voor
het genereren van het geluid van een specifiek
muziekinstrument, wordt een 'voice' genoemd. Intern
bestaan twee typen voices: normale voices en drumvoices.
De normale voices bestaan hoofdzakelijk uit melodische
geluiden van muziekinstrumenten die over het
toetsenbordbereik kunnen worden afgespeeld.
De drumvoices bestaan hoofdzakelijk uit percussie- en
drumgeluiden die worden toegewezen aan afzonderlijke
noten op het toetsenbord.
Zie pagina 53 voor instructies voor het bewerken van een
normale voice. Zie pagina 84 voor instructies voor het
bewerken van een drumvoice.
Normale voices en drumvoices
Normal Voice
Dit is een voice die normaal op het toetsenbord wordt
afgespeeld, waarbij de standaardtoonhoogte is te horen voor
elke toets. Elke normale voice kan maximaal acht elementen
hebben. Afhankelijk van de instellingen in de modus Voice
Edit hoort u deze elementen tegelijkertijd of worden de
verschillende elementen afgespeeld op basis van de
instellingen voor het nootbereik, het aanslagsnelheidsbereik
en de XA (Expanded Articulation).
In de illustratie hieronder ziet u een voorbeeld van een
normale voice. Omdat de zes elementen in het voorbeeld zijn
verdeeld over het nootbereik van het toetsenbord en het
aanslagsnelheidsbereik, hoort u een ander element
afhankelijk van de noot die u speelt en met welke kracht. In
de nootdistributie klinken element 1 en 2 in het lagere bereik
van het toetsenbord, klinken element 3 en 4 in het
middenbereik en klinken element 5 en 6 in het hogere bereik.
In de aanslagsnelheidsdistributie klinken element 1, 3 en 5
als het toetsenbord zacht wordt bespeeld, terwijl element 2,
Drumvoice (Drumkit)
De drumvoices bestaan hoofdzakelijk uit percussie- en
drumgeluiden die worden toegewezen aan afzonderlijke
noten op het toetsenbord. Een verzameling van toegewezen
percussie-/drumgolven of normale voices wordt een drumkit
genoemd.
Expanded Articulation (XA)
Expanded Articulation (XA) is een speciaal ontworpen
toongeneratiesysteem waarmee u over meer flexibiliteit en
groter akoestisch realisme beschikt bij uw spel. Hiermee
functie kunt u realistische geluiden en natuurlijke
speltechnieken, zoals legato en staccato, doelmatig
nabootsen en beschikt u over unieke modi voor willekeurige
en afwisselende geluidswijzigingen terwijl u speelt.
Realistisch legatospel
Op conventionele synthesizers wordt een legato-effect
bereikt doordat de volume-envelope van een eerdere noot
wordt voortgezet voor de volgende noot, in monomodus.
Dit resulteert echter in een onnatuurlijk geluid dat verschilt
van het geluid van een echt akoestisch instrument.
De MOTIF XF kan het legato-effect beter reproduceren
doordat specifieke elementen kunnen klinken bij het afspelen
van legato, terwijl andere elementen normaal kunnen worden
afgespeeld (met de XA Control-parameters ingesteld
op 'normal' en 'legato').
MOTIF XF Naslaggids
9
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
Toongeneratorblok
OSC
(Oscillator)
Waveform
(AWM2)
LFO
Lagefrequentie-
oscillator
PITCH
Regelt de
toonhoogte
(pitch) van
het geluid.
Pitch EG
(Pitch
Envelope
Generator)
FILTER
Wijzigt de
klankkleurkwalit
eit van de
geluidsuitvoer
vanaf de
PITCH-eenheid.
Filter EG
(Filter
Envelope
Generator)
AMP
Regelt het uitgangs-
niveau (amplitude)
van de geluids-
uitgang vanaf de
FILTER-eenheid.
Vervolgens worden
de signalen volgens
dit niveau verzonden
naar het effectblok.
Amplitude EG
(Amplitude
Envelope
Generator)
Authentiek nootreleasegeluid
Conventionele synthesizers zijn niet goed in het weergeven
van het geluid dat wordt geproduceerd als de noot van het
akoestische instrument wordt losgelaten. De MOTIF XF geeft
het geluid dat wordt geproduceerd als de noot van het
akoestische instrument wordt losgelaten natuurgetrouw weer,
doordat de XA Control-parameter van een bepaald element
kan worden ingesteld op 'key off sound'.
Subtiele geluidsvariaties voor elke noot
die wordt gespeeld
Conventionele synthesizers proberen dit effect te
reproduceren door de toonhoogte en/of het filter op
willekeurige wijze te wijzigen. Dit resulteert echter in een
elektronisch effect dat sterk verschilt van de werkelijke
geluidswijzigingen op een akoestisch instrument.
De MOTIF XF geeft deze subtiele geluidsvariaties veel
nauwkeuriger weer via de instellingen van de XAbesturingsparameters 'wave cycle' en 'wave random'.
Overschakelen tussen verschillende geluiden
om het natuurlijke spel op een akoestisch
instrument te reproduceren
Akoestische instrumenten hebben eigen, unieke
eigenschappen of zelfs specifieke unieke geluiden die
alleen op bepaalde tijden tijdens het spel hoorbaar zijn.
Voorbeelden zijn de tongslag van een fluit of het spelen
van zeer hoge boventonen op een akoestische gitaar.
De MOTIF XF daarentegen reproduceert deze speciale
geluiden doordat u kunt overschakelen tussen de geluiden
terwijl u speelt, met behulp van de ASSIGNABLE
FUNCTION-knoppen en de instellingen van de XAbesturingsparameters 'AF 1 on', 'AF 2 on' en 'all AF off'.
Nieuwe geluiden en nieuwe manieren
van spelen
De zeer veelzijdige functies die hierboven zijn beschreven
kunnen niet alleen doelmatig worden toegepast op
akoestische geluiden, maar ook op synthesizervoices en
elektronische voices. De functie XA biedt daarmee een
enorm potentieel voor het produceren van authentieke
geluiden, expressief spel en het ontdekken van nieuwe
spelstijlen.
Als u geluiden zoals hierboven zijn beschreven wilt maken
met behulp van Expanded Articulation, raadpleegt
upagina70.
Elementen en drumtoetsen
Elementen en drumtoetsen zijn de kleinste 'bouwstenen' op
de MOTIF XF waaruit een voice bestaat. Sterker nog: er kan
slechts één element of drumtoets worden gebruikt om een
voice te maken. Deze kleine geluidseenheden kunnen
worden opgebouwd, versterkt en verwerkt met een groot
aantal traditionele synthesizerparameters zoals Oscillator,
Pitch Filter, Amplitude en LFO (hieronder toegelicht).
MOTIF XF Naslaggids
10
Oscillator
Deze eenheid verzendt de golf die de basistoonhoogte
bepaalt. U kunt de golfvorm (of het basisgeluidsmateriaal)
toewijzen aan elk element van een normale voice of elke
toets van een drumvoice. Bij een normale voice kunt u het
nootbereik instellen voor het element (het bereik van noten
op het toetsenbord waarop het element zal klinken), evenals
de aanslagsnelheid (het bereik van nootaanslagsnelheden
waarin het element zal klinken). Daarnaast kunt u de met XA
verwante parameters in deze eenheid instellen.
De oscillatorparameters kunnen worden ingesteld
in de display Oscillator (pagina 69 en 87).
Pitch
Deze eenheid regelt de toonhoogte (golf) van de
geluidsuitgang vanaf de oscillator. In het geval van een
normale voice kunt u aparte elementen ontstemmen,
toonhoogteschaalverdeling toepassen, enz. U kunt ook
het variëren van de toonhoogte in een bepaald tijdsbestek
regelen door de PEG (Pitch Envelope Generator) in te stellen.
Toonhoogteparameters kunnen worden ingesteld in de
display Pitch (pagina 71) en de display Pitch EG (pagina 72)
van de modus Voice Edit. Toonhoogteparameters van een
drumvoice kunnen worden ingesteld in de display Oscillator.
Filter
Deze eenheid wijzigt de toon van de geluidsuitgang vanaf
Pitch door de uitvoer van een specifiek frequentiegedeelte
van het geluid af te snijden. U kunt ook het variëren van de
afsnijfrequentie van het filter in een bepaald tijdsbestek
regelen door de FEG (Filter Envelope Generator) in te stellen.
Filterparameters kunnen worden ingesteld in de display Filter
(pagina 74 en 89), de display Filter EG (pagina 76) en de
display Filter Scale (pagina 78) van de modus Voice Edit.
Amplitude
Deze eenheid regelt het uitgangsniveau (amplitude) van de
geluidsuitgang vanaf het filterblok. Vervolgens worden de
signalen volgens dit niveau verzonden naar het effectblok.
U kunt ook het variëren van het volume in een bepaald
tijdsbestek regelen door de AEG (Amplitude Envelope
Generator) in te stellen.
Amplitudeparameters kunnen worden ingesteld in de display
Amplitude (pagina 79 en 89), de display Amplitude EG
(pagina 80) en de display Amplitude Scale (pagina 81) van
de modus Voice Edit.
Toongeneratorblok
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
LFO (Low Frequency Oscillator)
Zoals zijn naam al aangeeft, genereert de LFO een
laagfrequente golf. Deze golven kunnen worden gebruikt om
de toonhoogte, het filter of de amplitude van elk element te
variëren voor het creëren van effecten zoals vibrato, wah en
tremolo. De LFO kan voor elk element afzonderlijk of voor alle
elementen tegelijk worden ingesteld.
LFO-parameters kunnen worden ingesteld in de display
Common LFO (pagina 62) en de display Element LFO
(pagina 82) van de modus Voice Edit.
Geheugenstructuur van voice
Normale voice
Presetbanken 1 – 81024 normale voices
GM-bank128 voices
Gebruikersbanken
1 – 4
Drumvoice (Drumkit)
Vooraf ingestelde
drumbank
GM-drumbank1 voice
Gebruikersdrumbank64 voices
(128 voices voor elke bank)
512 normale voices
(128 voices voor elke bank)
(Standaard bevat gebruikersbank 1
de oorspronkelijke voices, terwijl
gebruikersbank 2-4 de voices bevatten
die uit de vooraf ingestelde voices zijn
gekozen.)
32 voices
(Standaard worden de oorspronkelijke
voices toegewezen aan nr. 1 – 8, terwijl de
voices die uit de vooraf ingestelde voices
zijn gekozen aan nr. 9 – 32 worden
toegewezen.)
Performance
Een programma waarin meerdere voices (partijen) worden
gecombineerd in een layer of in andere configuraties wordt
een 'performance' genoemd. Elke performance kan
maximaal vier verschillende partijen (voices) bevatten.
U maakt elke performance door het bewerken van
parameters die uniek zijn voor elke partij en parameters
die gemeenschappelijk zijn voor alle partijen.
Geheugenstructuur van performance
Er worden vier gebruikersbanken geleverd. Elke bank
bevat 128 performances. Derhalve worden in totaal
512 gebruikersperformances geleverd.
Toongeneratorblok in de modus
Song/Pattern
Partijstructuur van het toongeneratorblok in de modus Song/Pattern
In deze modi worden verschillende partijen geleverd en
kunnen voor elke partij verschillende voices en verschillende
melodieën en frasen worden afgespeeld. Aangezien u in
deze modi het MIDI-kanaal kunt instellen voor elke partij van
het toongeneratorblok, kunt u een externe MIDI-sequencer
alsmede het sequencerblok van het instrument gebruiken om
de geluiden af te spelen. De sequencedata van elke track
spelen de overeenkomstige partijen (de partijen met
dezelfde MIDI-kanaaltoewijzing) in het toongeneratorblok.
Toongeneratorblok in de modus
Performance
Partijstructuur in de modus
Performance
In deze modus ontvangt het toongeneratorblok MIDI-data
via één kanaal. Naar deze status wordt verwezen als
'unitimbrale' toongenerator. In deze modus kunt u een
performance spelen (waarin meerdere voices (partijen)
worden gecombineerd in een layer of in andere
configuraties) met het toetsenbord.
Houd er rekening mee dat songdata op een externe
sequencer die bestaat uit meerdere MIDI-kanalen, niet goed
worden afgespeeld in deze modus. Als u een externe MIDIsequencer of een computer gebruikt om het instrument te
bespelen, moet u de modus Song of Pattern gebruiken.
Wat is Mixing?
Een programma waarin meerdere voices worden
toegewezen aan partijen voor multitimbraal bespelen in de
modi Song en Pattern wordt een 'mix' genoemd. Elke mix kan
bestaan uit maximaal 16 partijen. U maakt elke mix door het
bewerken van parameters die uniek zijn voor elke partij en
parameters die gemeenschappelijk zijn voor alle partijen in
de modus Mixing (pagina 192).
Geheugenstructuur van mixing
Voor elke song en elk patroon is er een mixprogramma.
Als u een andere song of een ander patroon selecteert,
wordt het bijbehorende mixprogramma geactiveerd.
Modus Song
64 mixinstellingen (voor elke song één mix)
Pattern, modus
64 mixinstellingen (voor elk patroon één mix)
MOTIF XF Naslaggids
11
Sampling Block
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
Maximum Polyphony
Maximale polyfonie verwijst naar het hoogste aantal noten dat tegelijk kan worden geproduceerd door de interne
toongenerator van het instrument. De maximale polyfonie van de synthesizer is 128. Wanneer het interne toongeneratorblok
meer noten ontvangt, worden eerder gespeelde noten afgekapt. Dit is met name merkbaar bij voices zonder decay.
De maximale polyfonie geldt voor het aantal voice-elementen dat wordt gebruikt, niet voor het aantal voices. Wanneer normale
voices met maximaal acht elementen worden gebruikt, is het maximale aantal gelijktijdige noten mogelijk minder dan 128.
Sampling Block
Via het samplingblok kunt u uw eigen opgenomen geluiden (uw stem, een instrument, ritmes, speciale geluidseffecten, enz.)
in het systeem van deze synthesizer brengen en deze geluiden precies zo afspelen als u welke voice dan ook afspeelt.
Deze geluiden, de audiodata, kunnen worden vastgelegd via de A/D-ingangs- en IEEE1394-aansluiting (beschikbaar indien
de optionele FW16E is geïnstalleerd) met maximaal 16-bits en kwaliteit van 44.1 kHz.
Houd er rekening mee dat de data die door de samplingbewerking worden gemaakt, afhankelijk zijn van de modus van waaruit
de modus Sampling is geactiveerd: Voice/Performance of Song/Pattern. Zie respectievelijk pagina 119 en 201.
Audio Input block
Dit blok verwerkt de audiosignaalinvoer vanuit de A/D-ingangs- en IEEE1394-aansluiting (beschikbaar indien de optionele
FW16E is geïnstalleerd). U kunt verschillende parameters, zoals volume, pan en effect, instellen voor het audiosignaal en
het geluid samen met andere voices laten uitvoeren. Het Insertion-effect en de systeemeffecten kunnen worden toegepast
op de audiosignaalinvoer via de A/D INPUT-aansluiting.
De audioinvoerparameters kunnen in de volgende display worden ingesteld.
ModusDisplayPagina
Voice, modus[F4] Display Voice Audio in de modus Utility226
Performance, modus[F4] Display Audio In in de modus Performance Edit106
Modus Song/Pattern[F4] Display Audio In in de modus Mixing Edit193
De versterking van het audiosignaal via de A/D INPUT-aansluiting kan worden aangepast via de versterkingsknop
op het achterpaneel.
Sequencerblok
Via dit blok kunt u songs en patronen maken door uw performances op te nemen en te bewerken als MIDI-data
(via het regelblok) en deze vervolgens af te spelen met het toongeneratorblok.
Sequencerblok in de modus Song
Wat is een song?
Een song wordt gemaakt door de MIDI-sequencedata die
worden gemaakt door uw toetsenbordspel op elke track
op te nemen. Een song op deze synthesizer is in wezen
hetzelfde als een song op een MIDI-sequencer en het
afspelen ervan stopt automatisch aan het einde van de
opgenomen data.
Songtrackstructuur
Een song bestaat uit 16 aparte tracks, een scenetrack
en een tempotrack.
Sequencetracks 1 – 16
Neem uw toetsenbordspel op deze tracks op via realtime
opname (pagina 144) en bewerk de opgenomen data in
de modus Song Edit (pagina 150).
MOTIF XF Naslaggids
12
Sequencerblok
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
Song 01Song 22Song 15
Sectie ASectie BSectie C
OPMERKING
Track 1
Track 2
:
Track 16
Frase 001
Frase 002
:
Frase 003
Frase 001
Frase 002
Frase 003
:
MIDI-data
MIDI-data
MIDI-data
:
Scenetrack
Op deze track kunt u scenewijzigingsinstellingen opnemen,
zoals de status van trackdemping en solo. Deze kunnen
worden ingesteld in de display Song Play (pagina 136) en
worden opgeroepen tijdens het afspelen van songs. Tijdens
het afspelen van songs veranderen de trackdempings- en
soloinstellingen automatisch op basis van de instellingen die
u voor de scenetrack hebt opgenomen. U kunt deze track
opnemen via realtime opname (pagina 144) en de
opgenomen data bewerken in de modus Song Edit
(pagina 150).
Tempotrack
Op deze track kunt u tempowijzigingsinstellingen opnemen.
Tijdens het afspelen van songs veranderen de
tempowijzigingen automatisch op basis van de instellingen
die u voor deze track hebt opgenomen. U kunt deze track
opnemen via realtime opname (pagina 144) en de
opgenomen data bewerken in de modus Song Edit
(pagina 150).
Songketen
Met deze functie kunt u songs aan elkaar 'ketenen' om ze
automatisch na elkaar te laten afspelen. Zie pagina 143 voor
instructies voor het gebruik hiervan.
Patroonketen
In een patroonketen rijgt u verschillende secties (binnen één
patroon) aan elkaar om één volledige song te maken. U kunt
de MOTIF XF secties automatisch laten wijzigen door vooraf
een patroonketen te maken, waarbij het afspelen van een
patroon via de display Pattern Chain met sectiewijzigingen
wordt opgenomen. U kunt deze functie ook gebruiken bij het
maken van songs op basis van een bepaald patroon,
aangezien de gemaakte patroonketen in Pattern Chain Edit
kan worden omgezet in een song (pagina 174). Voor elk
patroon kan één patroonketen worden gemaakt.
Frase
Dit zijn de elementaire MIDI-sequentiegegevens in een track
(en de kleinste eenheid) die worden gebruikt bij het maken
van een patroon. Een 'frase' is een korte muziek-/
ritmepassage voor één instrument, zoals een ritmepatroon
voor de ritmepart, een baslijn voor de baspart of een
achtergrondakkoord voor de gitaarpart. Deze synthesizer
biedt geheugenruimte voor 256 van uw eigen
gebruikerfrasen.
De MOTIF XF heeft geen vooraf ingestelde frasen.
Sequencerblok in de modus Pattern
Wat is een patroon?
Op de MOTIF XF verwijst de term 'patroon' naar een relatief
korte muziek- of ritmefrase (1 tot 256 maten) die voor
afspelen in een lus wordt gebruikt. Als het afspelen van een
patroon eenmaal is gestart, wordt dit dus herhaald totdat
u op de knop [J] (Stoppen) drukt.
Sectie
Patronen zijn meer dan alleen een enkele frase. Ze bevatten
16 variaties, 'secties' genaamd. Deze secties kunnen tijdens
het afspelen worden gewijzigd en worden gebruikt als ritme-/
achtergrondvariaties voor de verschillende partijen van een
song. U kunt bijvoorbeeld één sectie voor het couplet, een
andere sectie voor het refrein en een derde sectie voor de
brug gebruiken. De patrooninstellingen zoals tempo en
mixing veranderen niet, zelfs niet wanneer de sectie wordt
omgeschakeld, zodat het afspelen ook bij de veranderingen
hetzelfde gevoel en ritme houdt.
Zie pagina 166 voor instructies over het selecteren van een
patroon en sectie.
Patroontrackstructuur
Een patroon bestaat uit 16 aparte tracks, een scenetrack en
een tempotrack (net als in een song). Zie pagina 12.
Patroontracks en -frasen
Een patroon bestaat uit 16 tracks waaraan de frase kan
worden toegewezen. MIDI-data kunnen niet rechtstreeks op
elke track worden opgenomen in de modus Pattern. Er wordt
opgenomen op een lege gebruikersfrase. De net gemaakte
frase wordt automatisch toegewezen aan de opnametrack.
MOTIF XF Naslaggids
13
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
Sequencerblok
Sequencedata
(song, patroon)
Mengen
Sequencerblok
Track 1
Track 2
Track 3
Track 16
Too ng ene rato rblo k
MIDI-data
Audio-
opname
Audiodata
Samplevoice
Samplevoice
toewijzen
Opname
Audiodata
MIDI-data voor het activeren van de samplevoice
De audiodata worden opgenomen op een samplevoice die wordt
toegewezen aan een song/patroon en noot aan/uit-events voor
het activeren van het opgenomen audiosignaal worden
opgenomen op track 3.
Part 1: Voice 1
Part 2: Voice 2
Part 3: Samplevoice
Part 16: Voice 16
Uitvoer
Song/
patroon
Track 1
Track 2
:
Track 16
De timing en aanslag
van de noten wijzigen
De timing en aanslag
van de noten wijzigen
:
De timing en aanslag
van de noten wijzigen
Toon-
generator-
blok
Afspeeleffect (Play FX)
OPMERKING
OPMERKING
Sequencerblok toegepast op zowel
de song als het patroon
MIDI tracks and Audio tracks
Op basis van de opnamemethode worden de song-/
patroontracks (1 – 16) van deze synthesizer ingedeeld
in twee groepen: MIDI-tracks en audiotracks.
MIDI-tracks worden gemaakt door uw toetsenbordspel in
de modus Song Record/Pattern Record op te nemen. MIDIsequencegegevens worden opgenomen op de MIDI-track
en de normale voice of drumvoice wordt toegewezen aan
de mixpart die overeenkomt met de track.
Audiotracks worden gemaakt door audiosignalen van
de externe apparatuur of microfoon op te nemen via de
A/D-ingangsaansluiting in de modus Sampling Record.
Audiodata worden feitelijk niet rechtstreeks op een track
opgenomen, maar worden gesampled. Het opgenomen
audiosignaal wordt opgeslagen als samplevoice in een song/
patroon. De opgeslagen samplevoice wordt automatisch
toegewezen aan de mixpart die overeenkomt met de
opgegeven track en de MIDI-data voor het activeren van de
samplevoice worden opgenomen op de opgegeven track.
Tijdens het afspelen wordt de samplevoice geactiveerd door
de MIDI-data van de track. Hierdoor functioneert de track in
feite als opgenomen audiotrack.
Afspeeleffect (Play FX)
Via het afspeeleffect kunt u het 'ritmegevoel' van het
afgespeelde patroon wijzigen door de timing en aanslag van
de noten tijdelijk en alleen tijdens het afspelen te wijzigen,
waarbij de oorspronkelijke data intact blijven. Deze functie
kan worden ingesteld in de display Play FX van de modus
Song Play en de modus Pattern Play. Zie respectievelijk
pagina 141 en 169. Als u een instelling vindt die u bevalt,
kunt u deze omzetten in feitelijke MIDI-data met behulp van
de job Song (pagina 153) of Pattern (pagina 181).
Sequencerblok toegepast op
de modus Performance
Performances opnemen
In de modus Performance kunt u uw eigen toetsenbordspel
opnemen in de song of het patroon. U kunt knophandelingen,
regelaarhandelingen en het afspelen van arpeggio's,
alsmede uw toetsenbordspel als MIDI-events opnemen op
de opgegeven track. Arpeggio-afspeeldata voor partij 1 – 4
worden respectievelijk opgenomen op track 1 – 4 van de
song/het patroon. Uw toetsenbordspel en handelingen met
regelaars/knoppen (gemeenschappelijk voor partij 1 – 4)
worden afzonderlijk opgenomen op track 1 – 4.
Bij het opnemen van performances kunnen de volgende
knophandelingen worden opgenomen.
• Wanneer TONE 1 is ingeschakeld: CUTOFF,
RESONANCE, ATTACK, DECAY en RELEASE
• Wanneer TONE 2 is ingeschakeld: PAN, REVERB
en CHORUS
Andere knophandelingen en bediening van de schuif
kunnen niet worden opgenomen.
Zie pagina 98 voor instructies voor het opnemen van
een performance.
14
MOTIF XF Naslaggids
Arpeggio Block
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
OPMERKING
OPMERKING
Arpeggio Block
Met dit blok kunt u automatisch muziek- en ritmefrasen activeren met behulp van de huidige voice. Hiervoor slaat u gewoon een
of meer noten op het toetsenbord aan. De arpeggiosequence verandert ook in overeenstemming met de noten of akkoorden die
u speelt, zodat u zowel bij het componeren als bij het bespelen een grote verscheidenheid aan inspirerende muzikale frases en
ideeën ter beschikking hebt.
Zelfs in de modi Song en Pattern kunt u vier verschillende arpeggiotypen tegelijk afspelen.
Arpeggiocategorie
De arpeggiotypen zijn verdeeld in de volgende
16 categorieën (met uitzondering van 'NoAsg').
Categorielijst
ApKbAcoustic Piano & Keyboard
OrganOrgan
GtPlGuitar / Plucked
GtMGGuitar for 'Mega Voice'
BassBass
BaMGBass for 'Mega Voice'
StrngStrings
BrassBrass
RdPpReed / Pipe
LeadSynth Lead
PdMeSynth Pad / Musical Effect
CPrcChromatic Percussion
DrPcDrum / Percussion
SeqSynth Seq
HybrdHybrid Seq
CntrControl (besturing)
NoAsgGeen toewijzing
De categorieën met de naam 'GtMG' en 'BaMG'
beschikken over arpeggiotypen die geschikt zijn voor
gebruik in combinatie met een megavoice.
Megavoices en megavoice-arpeggio’s
Normale voices gebruiken aanslagomschakeling om de
geluidskwaliteit en/of het niveau van een voicewijziging
overeen te laten komen met hoe sterk of zacht u speelt
op het toetsenbord. Dit zorgt ervoor dat deze voices
natuurlijk reageren. Megavoices hebben echter een zeer
complexe structuur met veel verschillende layers die niet
handmatig bespeeld kunnen worden. Megavoices zijn
specifiek ontworpen om te worden afgespeeld door
megavoice-arpeggio’s, waarmee een zeer realistisch
resultaat wordt behaald. Gebruik megavoices altijd met
megavoice-arpeggio’s (die u kunt vinden in de categorie
'GtMG' en 'BaMG'). Zie de parameter Voice with ARP op
pagina 147 voor meer informatie.
Arpeggiosubcategorie
De arpeggiocategorieën zijn verdeeld in de volgende
subcategorieën. Omdat de subcategorieën zijn gebaseerd
op het muziekgenre, is het gemakkelijk om de subcategorie
te vinden die bij de door u gewenste muziekstijl past.
Lijst met subcategorieën
RockRock
PopRkPopRk
BaladBallad
HipHpHip Hop
R&B-MR&B Modern
R&B-CR&B Classic
FunkFunk
TeknoTechno / Trance
HouseHouse / Dance Pop
D&BD&B / Breakbeats
ChillChillout / Ambient
JazzJazz / Swing
LatinLatin
WorldWorld
GenrlGeneral
CombCombination
ZoneZone Velocity*
Z.PadZone Velocity for Pad*
FiltrFilter
ExprsExpressie
PanPan
ModModulation
PbendPitch Bend
AsignAssign 1/2
---Geen toewijzing
Arpeggiotypen uit de subcategorieën die zijn gemarkeerd
met een sterretje (*) bevatten meer dan een
aanslagbereik. Aan elk bereik is een andere frase
toegewezen. Als een type uit deze categorieën wordt
geselecteerd in de modus Voice, is het aan te raden om
de aanslagbegrenzing van elk element in te stellen in het
bereik dat hieronder wordt weergegeven.
De naamgeving van arpeggiotypen geschiedt op basis van
bepaalde regels en afkortingen. Zodra u deze regels en
afkortingen onder de knie hebt, zult u het gemakkelijk vinden
om door de typen te bladeren en de gewenste
arpeggiotypen te selecteren.
Arpeggiotype met '_ES' aan het einde van
de naam (voorbeeld: HipHop1_ES)
Deze arpeggiotypen gebruiken dezelfde
meersporenarchitectuur voor arpeggio als de MOTIF ES.
Het ES-type arpeggio heeft de volgende voordelen:
• Deze arpeggio’s kunnen complexe noten en akkoorden
vormen, zelfs als ze door slechts één noot worden
geactiveerd.
• De arpeggio volgt kort op de noten die op het toetsenbord
worden gespeeld (in het gebied waaraan de arpeggio is
toegewezen), zodat u over een grote mate van
harmonische vrijheid beschikt en de mogelijkheid hebt
om solo's te spelen met deze arpeggio's.
Zie voor meer informatie pagina 18.
Arpeggiotype met '_XS' aan het einde van
de naam (voorbeeld: Rock1_XS)
Deze arpeggio’s maken gebruik van een recent ontwikkelde
technologie voor het herkennen van akkoorden om te
bepalen welke noten door de arpeggio moeten worden
afgespeeld. Het XS-type arpeggio heeft de volgende
voordelen:
• De arpeggio’s reageren alleen op de gebieden op het
toetsenbord waaraan het XS-type arpeggio is toegewezen.
Andere gebieden van het toetsenbord zijn niet van invloed
op akkoordherkenning. Dit maakt het bespelen van het
volledige toetsenbord een natuurlijke ervaring, inclusief
door arpeggio gegenereerde bas- en achtergrondpartijen.
• Met de arpeggio worden altijd harmonisch correcte
partijen gespeeld. Deze zijn vooral handig voor
begeleidingspartijen met bas en akkoorden.
Zie pagina 18 voor meer informatie.
Het combineren van deze twee arpeggiotypen ('***_ES'
en '***_XS') in performances bij het maken van songs en
patronen maakt enorme interactiviteit en creatieve
vrijheid mogelijk.
Arpeggiotype met een normale naam
(voorbeeld: UpOct1)
Naast de bovengenoemde typen zijn er drie afspeeltypen: de
arpeggio’s die zijn gemaakt voor gebruik met normale voices
en die alleen worden afgespeeld met de gespeelde noten en
octaafnoten (pagina 18), de arpeggio’s die zijn gemaakt voor
gebruik in combinatie met drumvoices (pagina 18), en de
arpeggio’s die hoofdzakelijk niet-nootevents bevatten
(pagina 18).
Arpeggiotype met '_AF1', '_AF2', of
'_AF1&AF2' (voorbeeld: Electro Pop AF1)
Wanneer dit type wordt geactiveerd, wordt de knop
ASSIGNABLE FUNCTION [1] en/of [2] ingeschakeld tijdens
het afspelen.
16
MOTIF XF Naslaggids
De lijst met arpeggiotypen
gebruiken
De lijst met arpeggiotypen in de datalijst bevat de volgende
kolommen.
Houd er rekening mee dat deze lijst alleen voor
illustratiedoeleinden is. Raadpleeg de datalijst voor
een compleet overzicht van de arpeggiotypen.
1 Category
Hiermee wordt een arpeggiocategorie aangeduid.
2 Sub Category
Hiermee wordt een arpeggiosubcategorie aangeduid.
3 ARP No. (Arpeggio Number)
4 ARP Name
Hier staat de arpeggionaam.
5 Time Signature
Geeft de maatsoort van het arpeggiotype aan.
6 Length
Geeft de datalengte (aantal maten) van het arpeggiotype
aan. Als de parameter Loop
wordt de arpeggio voor deze duur afgespeeld en
vervolgens gestopt.
7 Original Tempo
Geeft de toepasselijke tempowaarde van het arpeggiotype
aan. Houd er rekening mee dat dit tempo niet automatisch
wordt ingesteld bij het selecteren van het arpeggiotype.
8 Accent
De cirkel geeft aan dat voor de arpeggio gebruik wordt
gemaakt van de functie Accent Phrase (pagina 17).
9 Random SFX
De cirkel geeft aan dat voor de arpeggio gebruik wordt
gemaakt van de functie SFX (pagina 17).
) Vo i ce Typ e
Geeft het geschikte voicetype voor het arpeggiotype aan.
Als de parameter Voice with Arpeggio
'on' in de modus Song/Pattern Record, wordt de voice van dit
type automatisch geselecteerd.
*1 U kunt de parameter Loop instellen in de display Arpeggio
Other van Voice Common Edit (pagina 59), Performance Part
Edit (pagina 114) en Mixing Part Edit (pagina 194).
*2 De parameter Voice with Arpeggio kan worden ingesteld in
de display Arpeggio (pagina 147) van de display Song/
Pattern Record.
*1
wordt ingesteld op 'off',
*2
wordt ingesteld op
Arpeggio Block
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
OPMERKING
Druk enkele malen op deze knop,
zodat het lampje gaat branden.
Arpeggiofuncties die geregeld
kunnen worden via de knoppen.
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
Arpeggioinstellingen
Er bestaan verschillende methoden voor het activeren en
stoppen van het afspelen van arpeggio. Daarnaast kunt u
instellen of SFX-geluiden en speciale accentfrasen samen
met de normale sequencedata worden geactiveerd. In deze
sectie worden arpeggioparameters beschreven die u kunt
instellen in de modi Voice, Performance en Mixing.
Afspelen van arpeggio in- of
uitschakelen
De volgende drie instellingen zijn beschikbaar voor het
in-/uitschakelen van het afspelen van arpeggio's.
De arpeggio alleen afspelen als
op de noot wordt gedrukt:
Doorgaan met arpeggio afspelen
zelfs als de noot wordt
losgelaten:
Het afspelen van de arpeggio inof uitschakelen als op de noot
wordt gedrukt:
Voor de displays met de modusparameter Hold en Trigger
raadpleegt u de arpeggioinstellingsdisplay hieronder.
De knoppen gebruiken om arpeggio's
in te stellen
Als het lampje ARP FX brandt, kunt u door enkele malen
op de knop [SELECTED PART CONTROL] te drukken de
knoppen gebruiken om het afspelen van arpeggio's in te
stellen. Probeer dit eens uit en luister naar de veranderingen
in het geluid. Zie voor meer informatie pagina 46.
Stel de parameter Hold in op 'off'
en de modus Trigger op 'gate'.
Stel de parameter Hold in op 'on'.
Stel de modus Trigger in op
'toggle'. De parameter Hold kan
worden ingesteld op 'on' of 'off'.
Random SFX
Bepaalde arpeggiotypen beschikken over de functie
Random SFX die speciale geluiden activeert (zoals fretruis
op een gitaar) als de noot wordt losgelaten. De volgende
parameters die van invloed zijn op Random SFX zijn
beschikbaar.
Voor het in- of uitschakelen van
Random SFX:
Voor het instellen van het volume
van het SFX-geluid:
Voor het bepalen of het volume
van het SFX-geluid wordt
bestuurd met
aanslaggevoeligheid:
Voor de displays met Random SFX, Random SFX Velocity
Offset en Random SFX Key On Control raadpleegt u de
arpeggioinstellingsdisplay hieronder.
Raadpleeg de lijst met arpeggiotypen in de datalijst voor
informatie over de arpeggiotypen die gebruikmaken van
deze functie.
Parameter Random SFX
Parameter Random SFX Velocity
Offset
Parameter Random SFX Key On
Control
Arpeggioinstellingsdisplays
ModusDisplayPagina
Voice, modusDisplay Arpeggio Main van
Performance, modusDisplay Arpeggio Main van
Modus Song/modus
Pattern (voor afspelen)
Modus Song RecordDisplay Arpeggio van
Modus Pattern Record Display Arpeggio van
Voice Common Edit
Display Arpeggio Other van
Voice Common Edit
Performance Part Edit
Display Arpeggio Other van
Performance Part Edit
Display Arpeggio Main van
Mixing Part Edit
Display Arpeggio Other van
Mixing Part Edit
Song Record
Pattern Record
58
59
112
114
194
194
147
Accentfrase
Accentfrasen bestaan uit sequencedata die deel uitmaken
van bepaalde arpeggiotypen en die alleen klinken als u
noten speelt met een aanslaggevoeligheid die hoger ligt
(sterker is) dan de waarde die is opgegeven voor de
parameter Accent Velocity Threshold. Als het moeilijk is om
te spelen met de vereiste aanslaggevoeligheid voor het
activeren van de accentfrase, moet u de parameter Accent
Velocity Threshold instellen op een lagere waarde.
Voor de displays met de parameter Accent Velocity
Threshold raadpleegt u de arpeggioinstellingsdisplay
hieronder.
Raadpleeg de lijst met arpeggiotypen in de datalijst voor
informatie over de arpeggiotypen die gebruikmaken van
deze functie.
MOTIF XF Naslaggids
17
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
Arpeggio Block
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
Arpeggio-afspeeltypen
Voor het afspelen van arpeggio's zijn er vier hoofdtypen,
zoals hieronder wordt beschreven.
Arpeggiotypen voor normale voices
Arpeggiotypen (die behoren tot alle categorieën, behalve
DrPC en Cntr) die zijn gemaakt voor het gebruik van normale
voices hebben de volgende drie afspeeltypen:
Alleen afspelen van gespeelde noten
De arpeggio wordt alleen met behulp van de gespeelde noot
en de overeenkomstige octaafnoten afgespeeld.
Afspelen van een geprogrammeerde
sequence op basis van de gespeelde noten
Deze arpeggiotypen hebben verschillende sequences, elk
voor een bepaald akkoordtype. Zelfs als u slechts één toets
indrukt, wordt de arpeggio afgespeeld volgens de
geprogrammeerde sequence. Dit betekent dat u mogelijk
andere noten hoort dan de noten die u speelt. Als u op een
andere noot drukt, wordt de getransponeerde sequence
geactiveerd, waarbij de gespeelde noot als grondtoon wordt
beschouwd. Als u noten toevoegt aan de noten die u reeds
indrukt, wordt de sequence gewijzigd. Een arpeggio met dit
afspeeltype heeft '_ES' aan het einde van de naam.
Afspelen van een geprogrammeerde
sequence op basis van het gespeelde
akkoordtype
Deze arpeggiotypen voor gebruik met normale voices
worden afgespeeld volgens het akkoordtype dat wordt
bepaald via het vaststellen van de noten die u speelt op het
toetsenbord. Een arpeggio met dit afspeeltype heeft '_XS'
aan het einde van de naam.
Als de parameter Key Mode is ingesteld op 'sort' of
'sort+direct', wordt dezelfde sequence afgespeeld,
ongeacht de volgorde waarin u de noten speelt. Als de
parameter Key Mode is ingesteld op 'thru' of 'thru+direct',
wordt een andere sequence afgespeeld, afhankelijk van
de volgorde waarin u de noten speelt.
Aangezien deze typen zijn geprogrammeerd voor
normale voices, is het resultaat bij het gebruik met
drumvoices mogelijk niet muzikaal verantwoord.
Arpeggiotypen voor drumvoices
(categorie: DrPc)
Deze arpeggiotypen zijn specifiek geprogrammeerd voor
gebruik met drumvoices, waardoor u directe toegang hebt
tot verschillende ritmepatronen. Er zijn drie afspeeltypen
beschikbaar.
Afspelen van een drumpatroon
Wanneer u een willekeurige noot speelt, activeert u hetzelfde
ritmepatroon.
Afspelen van een drumpatroon, plus extra
afgespeelde noten (toegewezen
druminstrumenten)
Wanneer u een willekeurige noot speelt, activeert u hetzelfde
ritmepatroon. Door noten toe te voegen aan de noot die al
wordt gespeeld, kunt u extra geluiden (toegewezen
druminstrumenten) produceren voor het drumpatroon.
Alleen afspelen van gespeelde noten
(toegewezen druminstrumenten)
Wanneer u een willekeurige noot speelt, activeert u een
ritmepatroon waarbij alleen de gespeelde noten worden
afgespeeld (toegewezen druminstrumenten). Houd er
rekening mee dat zelfs als u dezelfde noten speelt, het
geactiveerde ritmepatroon varieert, afhankelijk van de
volgorde waarin de noten worden gespeeld. Hierdoor hebt
u toegang tot verschillende ritmepatronen met behulp van
dezelfde instrumenten door gewoon de volgorde te wijzigen
waarin u de noten speelt als de parameter Key Mode is
ingesteld op 'thru' of 'thru+direct'.
De drie hierboven vermelde afspeeltypen worden niet
onderscheiden door categorie- of typenaam. U moet
de typen daadwerkelijk afspelen en naar het
verschil luisteren.
Aangezien deze typen zijn geprogrammeerd voor
drumvoices, is het resultaat bij het gebruik met normale
voices mogelijk niet muzikaal verantwoord.
Arpeggiotypen met hoofdzakelijk
niet-nootevents (categorie: Cntr)
Deze arpeggiotypen zijn geprogrammeerd met hoofdzakelijk
besturingswijzigings- en pitchbenddata. Ze worden gebruikt
om de toon of toonhoogte van het geluid te wijzigen, maar
niet om specifieke noten af te spelen. In feite bevatten
sommige typen zelfs helemaal geen nootdata. Als u een type
uit deze categorie gebruikt, moet u de parameter Key Mode
instellen op 'direct', 'thru+direct' of 'sort+direct'.
U kunt de parameter Key Mode instellen in de display
Arpeggio Main van Voice Common Edit (pagina 58),
Performance Part Edit (pagina 112) en Mixing Part Edit
(pagina 194).
18
MOTIF XF Naslaggids
Arpeggio Block
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
OPMERKING
OPMERKING
Tips voor het afspelen van arpeggio
Arpeggio's afspelen in de modus
Voi ce P lay
Probeer de arpeggio's af te spelen die zijn toegewezen
aan de vooraf ingestelde voice.
1 Controleer in de modus Voice Play of de knop
[ARPEGGIO ON/OFF] brandt en speel
vervolgens een willekeurige noot om het
afspelen van arpeggio's te activeren.
2 Probeer verschillende noten en akkoorden op
het toetsenbord uit en luister naar het afspelen
van arpeggio's.
Het afspelen van arpeggio's werkt op verschillende
manieren, afhankelijk van de volgorde van de noten die u
speelt en uiteraard van het geselecteerde arpeggiotype.
Probeer de noten stevig te raken en luister naar het effect
van de functie Accent Phrase.
3 U kunt verschillende arpeggiotypen
uitproberen door te drukken op de knoppen
[SF1] – [SF5].
Als het symbool voor de 1/8-noot niet rechts van
ARP1 – ARP5 wordt weergegeven (wat betekent
dat het arpeggiotype op 'off' is ingesteld in de
desbetreffende display), verandert het arpeggiotype
niet, zelfs niet als u op de bijbehorende knop
[SF1] ARP1 – [SF5] ARP5 drukt.
4 Gebruik de knoppen om het afspelen van
arpeggio's in te stellen nadat u enkele malen
op de knop [SELECTED PART CONTROL] hebt
gedrukt (het ARP FX-lampje gaat branden).
Nu u naar de arpeggiotypen hebt geluisterd die aan de
vooraf ingestelde voice zijn toegewezen, kunt u een aantal
andere beschikbare arpeggiotypen uitproberen.
5 Druk tijdens het afspelen van arpeggio's op de
knop [F4] om de display Arpeggio op te roepen
en selecteer vervolgens een arpeggiotype.
Voor de beste resultaten dient u en categorie en
subcategorie te selecteren die arpeggiotypen bevatten
die het beste bij de momenteel geselecteerde voice
passen. Als u een geschikt arpeggiotype vindt, houd
dit dan in de displayinstellingen en sla de voice
(hieronder) op.
6 Sla de arpeggioinstellingen op als
een gebruikersvoice.
Zie pagina 54 voor gedetailleerde instructies over
het opslaan van een voice.
Arpeggio's afspelen/opnemen
in de modus Performance
Roep een aantal performances in gebruikersbank 1 – 4
op en speel een aantal arpeggio's af die standaard aan de
performances zijn toegewezen. In de modus Performance
kunt u vier arpeggiotypen toewijzen aan de vier partijen.
Dit betekent dat er maximaal vier arpeggiotypen tegelijkertijd
kunnen worden afgespeeld. Speel de performance en maak
daarbij volledig gebruik van deze functie.
1 Controleer of de knop [ARPEGGIO ON/OFF]
brandt en speel vervolgens een willekeurige
noot om het afspelen van arpeggio's
te activeren.
Stap 2 – 4 zijn hetzelfde als in 'Arpeggio's afspelen in de
modus Voice' hierboven. Nadat u de arpeggiotypen hebt
uitgeprobeerd die aan de performance zijn toegewezen, kunt
u een aantal andere beschikbare arpeggiotypen uitproberen.
5 Druk tijdens het afspelen van arpeggio's op de
knop [F4] om de display Arpeggio op te roepen
en selecteer vervolgens een arpeggiotype voor
elke partij.
Voor de beste resultaten dient u en categorie en
subcategorie te selecteren die arpeggiotypen bevatten
die het beste bij de voice voor de partij passen. Als u
een geschikt arpeggiotype vindt, houd dit dan in de
displayinstellingen en sla de performance (hieronder) op.
6 Sla de arpeggioinstellingen op als
een gebruikersperformance.
Zie pagina 101 voor gedetailleerde instructies over het
opslaan van een performance.
In de modus Performance Record kunt u uw eigen
toetsenbordspel opnemen in een song/patroon. Afgespeelde
arpeggio's die u activeert in de modus Performance kunnen
eveneens worden opgenomen in de song of het patroon.
Zie pagina 98 voor meer informatie over het opnemen van
performances.
De arpeggioafspeeldata worden als MIDI-sequencedata
opgenomen op de song- of patroontrack. Met het spelen
van de noot activeert u alleen het afspelen van de
arpeggio. De song- of patroondata activeren het afspelen
van de arpeggio niet.
MOTIF XF Naslaggids
19
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
Arpeggio Block
Arpeggio's afspelen/opnemen
in de modus Pattern
Arpeggio's zijn ook nuttig voor het maken van frasen,
die kunnen worden gebruikt als de basisbouwstenen
voor het maken van een patroon. Maak de gewenste
gebruikersfrasen en wijs deze vervolgens toe aan
de gewenste track in de display Patch (pagina 170).
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u afgespeelde arpeggio's
op een patroontrack kunt opnemen.
1 Selecteer een arpeggiotype in de display
Arpeggio (pagina 178) van de modus Pattern
Record.
Als de parameter Arpeggio With Voice Switch is ingesteld
op 'on', wordt de geschikte voice voor dit arpeggiotype
automatisch geselecteerd.
2 Neem het afspelen van de geselecteerde
arpeggio op de patroontrack op.
Neem verschillende arpeggio's op andere tracks op door
stap 1 – 2 te herhalen. Het is verstandig een naam aan de
gemaakte frase toe te wijzen in de display Pattern Patch
(pagina 170) om deze in de toekomst gemakkelijk terug
te kunnen vinden.
3 Maak patroondata door de gemaakte frasen
toe te wijzen aan de sectie in de display
Pattern Patch (pagina 170).
U maakt bijvoorbeeld een sectie A voor de intro, een
sectie B voor het couplet, een sectie C voor het refrein
en een sectie D voor het einde en u hebt de
basisbouwstenen voor een oorspronkelijke song.
Uw eigen arpeggiotype maken
U kunt niet alleen de vooraf ingestelde arpeggio's gebruiken,
maar u kunt ook uw eigen arpeggiodata maken.
De procedure is als volgt:
1 Neem de MIDI-sequencedata op in een song
of patroon.
Er kunnen bij het maken van een arpeggio maximaal vier
tracks worden gebruikt.
U kunt tot 16 unieke nootnummers opnemen op de
arpeggiotrack. Indien u meer dan 16 verschillende
nootnummers opneemt in de MIDI-sequencedata, wordt
met Convert het aantal noten automatisch teruggebracht
tot de limiet. Let daarom goed op dat u niet meer dan
16 verschillende noten opneemt als u een
arpeggio maakt.
2 Zet de opgenomen MIDI-sequencedata om
in arpeggiodata.
Gebruik de job 'Put Track to Arpeggio' in de modus
Song Job (pagina 164) of de modus Pattern Job
(pagina 186). Nadat u de gerelateerde parameters hebt
ingesteld, drukt u op de knop [ENTER] om de job uit
te voeren.
De gemaakte arpeggiotypen kunnen worden geselecteerd
via de gebruikersbank in de display Arpeggio.
4 Maak de patroonketendata door
de afspeelvolgorde van de secties
te programmeren.
In een patroonketen rijgt u verschillende patronen aan
elkaar om één song te maken. Zie voor meer informatie
pagina 171.
5 Zet de gemaakte patroonketen om naar
songdata.
Zie voor meer informatie pagina 174.
MOTIF XF Naslaggids
20
Regelblok
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
Toonhoogte verhogen
Toonhoogte verlagen
Maximum
Minimum
Regelblok
Dit blok bestaat uit het toetsenbord, de pitchbend- en modulatiewielen, de lintregelaar, knoppen schuifregelaars enz.
Het toetsenbord zelf genereert geen geluiden maar genereert/verzendt noot aan/uit-, aanslag- en andere informatie
(MIDI-berichten) naar het toongeneratorblok van de synthesizer wanneer u noten speelt. Ook de regelaars genereren/verzenden
MIDI-berichten. Het toongeneratorblok van de synthesizer produceert het geluid op basis van de MIDI-berichten die vanaf het
toetsenbord en de regelaars worden verzonden.
is ingesteld op de minimumwaarde, zodat het onbedoeld
Keyboard
Het toetsenbord stuurt de noot-aan-/noot-uit-berichten
naar het toongeneratorblok (voor geluidsproductie) en het
sequencerblok (voor opname). Het toetsenbord wordt tevens
gebruikt om het afspelen van arpeggio te starten. U kunt het
nootbereik van het toetsenbord wijzigen in octaven met
behulp van de knoppen OCTAVE [UP] en [DOWN], de noten
transponeren in de display Play (pagina 219) van de modus
Utility en in dezelfde display instellen hoe de daadwerkelijke
aanslaggevoeligheid wordt gegenereerd op basis van
de kracht waarmee u de noten speelt.
gebruiken van effecten voor de huidige voice wordt
voorkomen. U kunt verschillende functies toewijzen aan het
modulatiewiel in de display Controller Set (pagina 61) van
de modus Voice Edit.
Pitchbendwiel
Gebruik het pitchbendwiel om de toonhoogte te verhogen
(draai het wiel van u af) of te verlagen (draai het wiel naar
u toe) terwijl u het toetsenbord bespeelt. Dit wiel is
zelfcentrerend en zal automatisch terugspringen naar de
normale toonhoogte wanneer u het loslaat. Probeer het
pitchbendwiel uit terwijl u een noot op het
toetsenbord indrukt.
Elke vooraf ingestelde voice heeft zijn eigen
standaardinstelling voor het pitchbendbereik. De instelling
Pitch Bend Range van elke voice kan worden gewijzigd in
de display Play Mode (pagina 55) van de modus Voice Edit.
Vanuit deze display kunt u de functie Pitch Bend tevens
omkeren, zodat de toonhoogte wordt verlaagd als u het wiel
omhoog beweegt en wordt verhoogd als u het wiel omlaag
beweegt.
U kunt andere functies dan Pitch Bend toewijzen aan het
Pitchbendwiel in de display Controller Set (pagina 61) van
de modus Voice Edit.
Modulatiewiel
Hoewel het modulatiewiel met name wordt gebruikt om
vibrato toe te voegen aan het geluid, zijn voor veel vooraf
ingestelde voices ook andere functies en effecten
toegewezen aan dit wiel. Naarmate u het wiel verder omhoog
draait, zal het toegepaste effect op het geluid sterker
worden. Probeer het modulatiewiel uit met verschillende
vooraf ingestelde voices terwijl u het toetsenbord bespeelt.
Controleer voordat u begint met spelen of het modulatiewiel
Lintregelaar
De lintregelaar is aanslaggevoelig en wordt bediend door uw
vinger zijwaarts over het oppervlak te laten gaan. Er zijn
verschillende functies aan elke vooraf ingestelde voice
toegewezen. Probeer de lintregelaar uit met verschillende
vooraf ingestelde voices terwijl u het toetsenbord bespeelt.
U kunt verschillende functies toewijzen aan de lintregelaar in
de display Controller Set (pagina 61) van de modus Voice
Edit. U kunt ook bepalen of de waarde voor Ribbon Controller
terugkeert naar het midden of op het punt blijft waar u uw
vinger hebt losgelaten in de display General Other
(pagina 57) van de modus Voice Common Edit.
Toewijsbare functieknoppen
Volgens de XA Control-instellingen (Expanded Articulation)
in de display Oscillator (pagina 69) van de modus Voice
Element Edit kunt u het specifieke element van de huidige
voice oproepen door op elk van deze knoppen te drukken
tijdens het toetsenbordspel. U kunt selecteren hoe de status
aan/uit van deze knoppen moet worden omgewisseld met de
parameters Assignable Function 1 Mode en Assignable
Function 2 Mode in de display General Other (pagina 57)
van de modus Voice Common Edit. Bovendien kunt u
verschillende functies (anders dan de functies voor het
oproepen van specifieke elementen) toewijzen aan
deze knoppen.
MOTIF XF Naslaggids
21
Effectblok
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
OPMERKING
OPMERKING
Zie pagina 46 (modus Voice), pagina 94 (modus
Knoppen en schuiven
Met deze acht knoppen kunt u verschillende aspecten van
de voice in realtime aanpassen, terwijl u speelt. Met de acht
schuifregelaars kunt u het volume van de voice-elementen,
performancepartijen en mixpartijen aanpassen.
Performance) en pagina 138 (modus Song/Pattern)
voor meer informatie over het gebruik van de knoppen
en schuifregelaars in de respectieve modi.
Effectblok
Dit blok past effecten toe op de uitgang van het toongeneratorblok en het audio-ingangsblok, waarbij het geluid wordt verwerkt
en verbeterd. Via effecten kunt u het geluid van de gemaakte voice naar wens aanpassen.
Effectstructuur
Systeemeffecten - reverb en chorus
Systeemeffecten worden toegepast op het totaalgeluid (een
voice, een complete performance, een song, enz. Bij het
gebruik van systeemeffecten wordt het geluid van elke partij
verzonden naar het effect in overeenstemming met het Effect
Send-niveau voor elke partij. Het verwerkte geluid (dit wordt
'nat' genoemd) wordt naar de mixer teruggestuurd op basis
van het retourniveau en uitgevoerd nadat het is gemixt met
het onverwerkte 'droge' geluid. Hierdoor kunt u een optimale
balans realiseren tussen het effectgeluid en het
oorspronkelijke geluid van de partijen.
Insertion-effect
Insertion-effecten kunnen op elke partij afzonderlijk worden
toegepast. Ze worden hoofdzakelijk gebruikt om een enkele
partij direct te verwerken. U past de diepte van het effect aan
door de dry/wet (droog/nat)-balans in te stellen. Aangezien
een Insertion-effect maar op één specifieke partij kan worden
toegepast, gebruikt u dit effect het best voor geluiden die
u drastisch wilt veranderen of voor geluiden die een effect
gebruiken dat niet is bedoeld voor andere geluiden. U kunt
de balans ook zo instellen dat alleen het effectgeluid
hoorbaar is. Hiervoor stelt u Wet (nat-niveau) in op 100%.
Deze synthesizer biedt acht sets Insertion-effecten (één set
heeft A- en B-eenheden). Deze effecten kunnen worden
toegepast op alle partijen van de performance en op
maximaal acht partijen van de song/het patroon. Een ander
belangrijk Insertion-effect is de Vocoder, die slechts op één
partij kan worden toegepast.
Master Effect
Dit blok past effecten toe op het uiteindelijke stereo
uitgangssignaal van het totaalgeluid.
Element-EQ
De element-EQ wordt toegepast op elk element van de
normale voice en elke toets van de drumvoice. U kunt uit zes
typen vormen kiezen, zoals shelving of parametrisch.
Part EQ
Deze 3-bands parametrische EQ wordt toegepast op elke
partij van de performance/songmix/patroonmix. De hoge
band en de lage band zijn van het shelvingtype.
De middenband is van het parametrische type.
Master EQ
De Master-EQ wordt toegepast op het uiteindelijke
totaalgeluid (na de toepassing van effecten) van het
instrument. In deze EQ worden alle vijf banden ingesteld
op parametrisch, maar de hoge en lage band kunnen ook
worden ingesteld op shelving.
Met het type Parametrisch (een Equalizer-vorm) kunt
u het signaal verzwakken/versterken bij de opgegeven
frequentie-instelling. Met het type Shelving (een andere
Equalizer-vorm) kunt u het signaal verzwakken/versterken
bij frequenties boven of onder de opgegeven frequentie.
In de modus Voice kan het effect Vocoder op elk van de
voices worden toegepast. In de modus Mixing (Song/
Pattern) en Performance kan het effect Vocoder alleen op
partij 1 worden toegepast. Het effect Vocoder werkt zelfs
niet als u de voice (waarop Vocoder in de modus Voice is
toegepast) aan de andere partijen (partij 2 of hoger)
toewijst.
22
MOTIF XF Naslaggids
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
Effectaansluitingen in elke modus
Voice
Element of drumtoets
Element-EQ
Element 1 – 8
Drumtoets C0 – C6
AD-partij (ingesteld in
de modus Utility)
Insertion A
Insertion B
Zendniveau
Retourniveau
Reverb
Chorus To
Reverb
Chorus
Master-effect
Master-EQ
OPMERKING
1
2
3
4
Performance
Part
Part EQ
Part 1 – 4
AD Part
Voice
Insertion A/B
Zend-
niveau
Retourniveau
Reverb
Chorus To
Reverb
Chorus
Master-effect
Master-EQ
In de modus Voice
Effectblok
1
2
3
1 Hiermee stelt u de Element EQ-parameters
in die worden toegepast op elk element
(van een normale voice) en elke toets
(van een drumvoice).
De Element EQ-parameters kunnen worden ingesteld
in de display EQ (pagina 83 en 90) van de modus
Voi ce Edit.
2 Hiermee bepaalt u het Insertion-effect (A of B)
dat wordt toegepast op elk element (of op een
toets, als er een drumvoice geselecteerd is).
Het Insertion-effect kan ook worden genegeerd. Dit kan
worden ingesteld in de display Connect (pagina 64) van
de display Voice Common Edit of de display Oscillator
(pagina 69) van Voice Element Edit (of Key Edit).
De twee displaytypen zijn aan elkaar gekoppeld en
hebben dezelfde instellingen, alleen in andere
indelingen.
3 Hiermee bepaalt u Insertion A/B-aansluiting,
uit de volgende vier typen: parallel, A F B,
B F A, en Vocoder.
Dit blok selecteert ook de effecttypen van respectievelijk
Insertion A en B en stelt de bijbehorende parameters in.
56
4
Deze kunnen worden ingesteld in de display Connect
(pagina 64) en de display Insertion A/B (pagina 66) van
Voice Common Edit.
4 Hiermee bepaalt u het zendniveau/retourniveau
naar/van Reverb/Chorus en het signaalniveau
dat wordt verzonden van Chorus naar Reverb.
Dit blok selecteert ook de effecttypen van respectievelijk
Reverb en Chorus en stelt de bijbehorende parameters
in. Deze kunnen worden ingesteld in de display Connect
(pagina 64) en de display Reverb/de display Chorus
(pagina 66) van Voice Common Edit.
5 Hiermee selecteert u het type Master Effect en
stelt de effectparameters in de display Master
Effect (pagina 224) van de modus Utility in.
6 Hiermee stelt u de Master EQ-parameters in de
display Master EQ (pagina 224) van de modus
Utility in.
In de modus Performance
MOTIF XF Naslaggids
23
Effectblok
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
OPMERKING
1
2
3
45
Mengen
Part
Part EQ
Partij 1 – 16
AD Part
Voice
Insertion A/B
Zend-
niveau
Retourniveau
Reverb
Chorus To
Reverb
Chorus
Master-effect
Master-EQ
OPMERKING
1 Hiermee stelt u de Part EQ-parameters in die
worden toegepast op elke partij in de display
EQ (pagina 103) van Performance Part Edit.
2 Hiermee bepaalt u het zendniveau/retourniveau
naar/van Reverb/Chorus en het signaalniveau
dat wordt verzonden van Chorus naar Reverb.
Dit blok selecteert de effecttypen van respectievelijk
Reverb en Chorus en stelt de bijbehorende parameters
in. Deze kunnen worden ingesteld in de display Connect
(pagina 107) en de display Reverb/de display Chorus
(pagina 108) van Performance Common Edit.
Mixing, modus
3 Hiermee selecteert u het type Master Effect en
stelt u de effectparameters in de display Master
Effect (pagina 104) van Performance Common
Edit in.
4 Hiermee stelt u de Master EQ-parameters
in de display Master EQ (pagina 105) van
Performance Common Edit in.
De effectinstellingen van 1 – 3 in de modus Voice, zoals
toegelicht op pagina 23 zijn ook beschikbaar in de modus
Performance.
1 Hiermee stelt u de Part EQ-parameters in die
worden toegepast op elke partij in de display
EQ (pagina 195) van Mixing Part Edit.
2 Hiermee selecteert u de acht partijen waarop
het Insertion-effect wordt toegepast,
uitPart1– 16 en de AD Part.
Dit kan worden ingesteld in de display Insertion Effect
Switch (pagina 193) van Mixing Edit.
3 Hiermee bepaalt u het zendniveau/retourniveau
naar/van Reverb/Chorus en het signaalniveau
dat wordt verzonden van Chorus naar Reverb.
Dit blok selecteert de effecttypen van respectievelijk
Reverb en Chorus en stelt de bijbehorende parameters
in. Deze kunnen worden ingesteld in de display Connect
(pagina 193) en de display Reverb/de display Chorus
(pagina 193) van Mixing Common Edit.
4
Hiermee selecteert u het type Master Effect en
stelt u de effectparameters in de display Master
Effect (pagina 193) van Mixing Common Edit in.
5 Hiermee stelt u de Master EQ-parameters in
de display Master EQ (pagina 193) van Mixing
Common Edit in.
24
MOTIF XF Naslaggids
De effectinstellingen van 1 – 3 in de modus Voice,
zoals toegelicht op pagina 23, zijn beschikbaar voor
maximaal acht partijen waarvoor het Insertion-effect
is ingeschakeld.
Effectcategorie en -type
In deze sectie worden de effectcategorieën en hun typen
beschreven. De hieronder vermelde lijst met effecttypen
bevat de volgende kolommen voor elke categorie:
Rev (Reverb), Cho (Chorus), Ins (Insertion) en Mas (Master
Effect). Een vinkje in deze kolommen geeft aan dat het
effecttype beschikbaar is voor het desbetreffende blok.
Effecttypen met een vinkje kunnen met de paneelregelaars
worden geselecteerd.
Reverb
Reverb, ook wel 'reverberation' of nagalm genoemd, verwijst
naar de geluidsenergie in een kamer of afgesloten ruimte
nadat het oorspronkelijke geluid is gestopt. Reverb is
vergelijkbaar met echo, maar verschilt hier toch ook van en
vormt het indirecte, verstrooide geluid van reflecties via de
muren en het plafond die het directe geluid vergezellen.
De karakteristieken van dit indirecte geluid zijn afhankelijk
van de grootte van de kamer of ruimte en de materialen en
bekledingen in die ruimte.
EffecttypeRevChoInsBeschrijving
REV-X HALL––
R3 HALL––
SPX HALL
Reverb die de akoestiek van
een concertzaal emuleert
met behulp van de REV-Xtechnologie.
Reverb die de akoestiek van
een concertzaal emuleert
met behulp van het algoritme
afgeleid van de Yamaha
ProR3.
Reverb die de akoestiek van
een concertzaal emuleert,
afgeleid van de Yamaha
SPX1000.
Effectblok
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
EffecttypeRevChoInsBeschrijving
REV-X ROOM––
R3 ROOM––
SPX ROOM
R3 PLATE––
SPX STAGE
SPACE
SIMULATOR
Delay
Een effect (of apparaat) dat een geluidssignaal vertraagt om
ruimtelijke of ritmische effecten te genereren.
EffecttypeRevInsMasBeschrijving
CROSS DELAY –
TEMPO CROSS
DELAY
TEMPO DELAY
MONO
TEMPO DELAY
STEREO
CONTROL
DELAY
DELAY LR –
DELAY LCR –
DELAY LR
(Stereo)
Chorus
Afhankelijk van het specifieke chorustype en de parameters
kan dit een voice 'voller' laten klinken, alsof verscheidene
identieke instrumenten tegelijk hetzelfde spelen, of kan het
een voice meer warmte en diepte geven.
EffecttypeChoInsBeschrijving
G CHORUS
2 MODULATOR
SPX CHORUS
––
–
–
–
––
Een choruseffect dat een rijkere en
complexere modulatie voortbrengt
dan normale chorus.
Een choruseffect dat bestaat uit
toonhoogte- en amplitudemodulatie.
Een effect dat een driefasige LFO
gebruikt om modulatie en
ruimtelijkheid aan het geluid
toe te voegen.
Reverb die de akoestiek van
een kamer emuleert met
behulp van REV-Xtechnologie.
Reverb die de akoestiek van
een kamer emuleert met
behulp van het algoritme
afgeleid van de Yamaha
ProR3.
Reverb die de akoestiek van
een kamer emuleert, afgeleid
van de Yamaha SPX1000.
Reverb die een metalen
plaat emuleert met behulp
van het algoritme afgeleid
van de Yamaha ProR3.
Reverb die geschikt is voor
solo-instrumenten, afgeleid
van de Yamaha SPX1000.
Reverb waarmee u de
grootte van de ruimte kunt
instellen door breedte,
hoogte en diepte op
te geven.
De feedback van de twee
vertraagde geluiden wordt
gekruist.
Kruislingse vertraging
gesynchroniseerd met het
tempo van song/patroon/
arpeggio.
Mono-vertraging
gesynchroniseerd met het
tempo van song/patroon/
arpeggio.
Stereovertraging
gesynchroniseerd met het
tempo van song/patroon/
arpeggio.
Vertraging met
vertragingstijd regelbaar
in realtime.
Produceert twee vertraagde
geluiden: L en R.
Produceert drie vertraagde
geluiden: L, R en C (midden).
Produceert twee vertraagde
geluiden in stereo: L en R.
EffecttypeChoInsBeschrijving
SYMPHONIC
ENSEMBLE
DETUNE
Een multifaseversie van SPX
CHORUS-modulatie.
Choruseffect zonder modulatie,
geproduceerd door het toevoegen
van een geluid met kleine
toonhoogteverschuiving.
Flanger
Dit effect genereert een kolkend, metalig geluid.
EffecttypeChoInsBeschrijving
VCM FLANGER
CLASSIC
FLANGER
TEMPO
FLANGER
DYNAMIC
FLANGER
–
Een flanger met de VCM-technologie
die een analoog geluid voortbrengt.
Conventioneel flangertype.
Flanger met temposynchronisatie.
Dynamisch bestuurde flanger.
Phaser
Moduleert de fase cyclisch om modulatie toe te voegen aan
het geluid.
EffecttypeChoInsBeschrijving
VCM PHASER
MONO
VCM PHASER
STEREO
TEMPO
PHASER
DYNAMIC
PHASER
–
Een mono-phaser met de VCMtechnologie die een analoog geluid
voortbrengt.
Een stereo-phaser met de VCMtechnologie die een analoog geluid
voortbrengt.
Phaser met temposynchronisatie.
Dynamisch bestuurde
faseverschuiver.
Tremolo en Rotary
Het tremolo-effect moduleert het volume cyclisch.
Het Rotary Speaker-effect simuleert het karakteristieke
vibrato-effect van een draaiende luidspreker.
EffecttypeInsBeschrijving
AUTO PAN
TREMOLO
ROTARY
SPEAKER
Een effect dat het geluid cyclisch beweegt
tussen links en rechts en voor en achter.
Een effect dat het volume cyclisch
moduleert.
Simulatie van een draaiende luidspreker.
Distortion
Dit effecttype kan hoofdzakelijk worden gebruikt voor
gitaarpartijen, waarbij harde vervorming wordt toegevoegd
aan het geluid.
EffecttypeInsMasBeschrijving
AMP
SIMULATOR 1
AMP
SIMULATOR 2
COMP
DISTORTION
COMP
DISTORTION
DELAY
–
–
–
Simulatie van een gitaarversterker.
Simulatie van een gitaarversterker.
Aangezien een compressor deel
uitmaakt van de eerste fase, kan
gelijkmatige vervorming worden
gegenereerd, ongeacht de variaties
van het ingangsniveau.
Compressor, vervorming en
vertraging zijn in serie geschakeld.
MOTIF XF Naslaggids
25
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
Effectblok
Compressor
Een compressor is een effect dat gewoonlijk wordt gebruikt
om de dynamiek (zacht/hard geluid) van een audiosignaal te
begrenzen en te comprimeren. Als het met versterking wordt
gebruikt om het totale niveau op te krikken, zorgt dit voor een
krachtiger, consistenter hoogniveaugeluid. Compressie kan
worden gebruikt om de sustain van een elektrische gitaar te
vergroten, het volume van een zangpartij te egaliseren of een
drumkit of ritmepatroon meer naar voren te halen in de mix.
EffecttypeInsMasBeschrijving
VCM
COMPRESSOR
376
CLASSIC
COMPRESSOR
MULTI BAND
COMP
Een compressor met VCM-
technology.
–Conventioneel compressortype.
Driebandscompressor.
Wah
Dit effect moduleert de helderheid van de klank cyclisch
(afsnijfrequentie van een filter). Auto Wah moduleert de klank
via LFO, Touch Wah via volume (noot-aan-aanslagsnelheid)
en Pedal Wah via pedaalbesturing.
EffecttypeInsBeschrijving
VCM AUTO WAHModuleert de toon via de LFO.
VCM TOUCH WAHModuleert de toon via het volume
VCM PEDAL WAHModuleert de toon via
(noot-aan-aanslagsnelheid).
pedaalbesturing. Wijs voor het
beste resultaat de parameter Pedal
Control van dit effecttype toe aan
de voetregelaar in de display
Controller Set en gebruik
vervolgens de voetregelaar om
dit effect in realtime te regelen.
Lo-Fi
Dit effect vermindert met opzet de geluidskwaliteit van het
ingangssignaal via meerdere methoden, zoals het verlagen
van de samplefrequentie.
EffecttypeInsMasBeschrijving
LO-FIVermindert de geluidskwaliteit van
NOISY–Voegt ruis toe aan het actuele
DIGITAL
TURNTABLE
–Simuleert de ruisgeluiden van
het ingangssignaal om een lo-fi
geluid te verkrijgen.
geluid.
een analoge opname.
Tech
Dit effect verandert de klankkleur radicaal met behulp van
een filter en modulatie.
EffecttypeInsMasBeschrijving
ISOLATORRegelt het niveau van een
SLICESegmenteert de AEG van
TECH
MODULATION
–Voegt een uniek gevoel van
opgegeven frequentieband van
het ingangssignaal.
het voicegeluid.
modulatie toe, vergelijkbaar
met ringmodulatie.
Vocoder
Het Vocoder-effect maakt deel uit van geen enkele categorie.
Wanneer u dit effect wilt gebruiken, stelt u de parameter
INSERTION CONNECT in de display Effect Connect
(pagina 66) in op 'ins L'.
EffecttypeInsBeschrijving
VOCODERDit effect ontleent eigenschappen aan het
microfoongeluid en past deze toe op de
voice die via het toetsenbord wordt
bespeeld. Hiermee wordt een
karakteristiek 'robotvoice'-effect bereikt dat
wordt gegenereerd als u het toetsenbord
bespeelt en tegelijkertijd in de microfoon
zingt of spreekt.
Misc
Deze categorie bevat de overige effecttypen.
EffecttypeChoInsBeschrijving
VCM EQ 501–Analoge vijfbands parametrische
PITCH
CHANGE
EARLY
REFLECTION
HARMONIC
ENHANCER
TALKING
MODULATOR
DAMPER
RESONANCE
–Verandert de toonhoogte van het
Dit effect isoleert alleen de ER-
–Voegt nieuwe harmonischen aan
–Voegt een stemgeluid aan het
–Simuleert de resonantie die zich
EQ met VCM-technologie.
ingangssignaal.
componenten (Early Reflection)
van de reverb.
het ingangssignaal toe om het
geluid uit te laten springen.
ingangssignaal toe.
voordoet als u het demperpedaal
van de piano indrukt.
VCM (Virtual Circuitry Modeling)
VCM is een technologie waarmee de elementen op
natuurlijke wijze worden gemodelleerd in analoge circuits
(zoals weerstanden en condensatoren). Effecttypen die
gebruikmaken van de VCM-technologie produceren
de unieke en warme eigenschappen van analoge
verwerkingsapparatuur.
EffecttypeInsMasBeschrijving
RING
MODULATOR
DYNAMIC RING
MODULATOR
DYNAMIC
FILTER
AUTO SYNTH–Zet het ingangssignaal om in een
MOTIF XF Naslaggids
26
Een effect dat de toonhoogte wijzigt
door amplitudemodulatie toe te
passen op de ingangsfrequentie.
–Dynamisch bestuurde
ringmodulator.
Dynamisch bestuurd filter.
synthesizergeluid.
VCM Compressor 376
Dit effect emuleert de eigenschappen van analoge
compressors die veelvuldig worden gebruikt als
standaardeffecten in opnamestudio's. Het produceert een
dik, stevig geluid, dat geschikt is voor drum- en basgeluid.
VCM Equalizer 501
Dit effect emuleert de eigenschappen van analoge
equalizers die in de jaren ’70 werden gebruikt.
Het produceert een warm en kwalitatief hoogwaardig
flangereffect.
Effectblok
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
Standaardinstellingen kunnen hier worden geselecteerd.
OPMERKING
VCM Flanger
Deze effecten emuleren de eigenschappen van analoge
flangers die in de jaren ’70 werden gebruikt. Ze produceren
een warm en kwalitatief hoogwaardig flangereffect.
VCM Phaser Mono, VCM Phaser Stereo
Dit effect emuleert de eigenschappen van analoge phasers
die in de jaren '70 werden gebruikt. Het produceert een
warm en kwalitatief hoogwaardig phasereffect.
VCM Auto Wah, VCM Touch Wah,
VCM Pedal Wah
Deze effecten emuleren de eigenschappen van analoge Wah
die in de jaren '70 werd gebruikt. Ze produceren een warm
en kwalitatief hoogwaardig wah-wah-effect.
REV-X
REV-X is een door Yamaha ontwikkeld reverb-algoritme.
Dit effect zorgt voor een dichte, rijkelijk weergalmende
geluidskwaliteit, met vloeiende verzwakking, spreiding en
diepte, die samenwerken om het oorspronkelijke geluid
te verrijken.
De MOTIF XF biedt de volgende twee typen REV-X-effecten:
REV-X Hall en REV-X Roo m.
Effectparameters
Elk effecttype heeft parameters die bepalen hoe het effect op
het geluid wordt toegepast. Met behulp van deze parameters
kunnen verschillende geluiden worden geproduceerd op
basis van één effecttype. Zie verderop voor meer informatie
over effectparameters.
Standaardinstellingen voor
effectparameters
Het instrument wordt geleverd met standaardparameterinstellingen voor elk effecttype, die zijn opgenomen in
sjablonen en kunnen worden geselecteerd via de
selectiedisplay Effect Type. Om het gewenste effectgeluid te
verkrijgen, selecteert u eerst een standaardinstelling (preset)
dicht bij het geluid dat u wilt bereiken. Vervolgens brengt
u de nodige wijzigingen aan in de parameters.
Effectparameters
Sommige van de onderstaande parameters kunnen
voorkomen in verschillende effecttypen met dezelfde
naam, maar hebben in feite andere functies afhankelijk
van het specifieke effecttype. Voor de desbetreffende
parameters worden twee of drie beschrijvingen
opgegeven.
ParameternaamBeschrijvingen
AEG Phase Verschuift de fase van de AEG.
AM Depth Hiermee bepaalt u de diepte van de amplitudemodulatie.
AM Inverse R Hiermee bepaalt u de fase van de amplitudemodulatie voor
AM Speed Hiermee bepaalt u de snelheid van de amplitudemodulatie.
AM Wave Hiermee selecteert u het golftype voor het moduleren van de
AMP Type Hiermee selecteert u het type versterker dat u wilt simuleren.
Analog Feel Voegt de karakteristieken van een analoge flanger aan het
Attack Hiermee wordt de hoeveelheid tijd bepaald die verstrijkt tussen
Attack Offset Hiermee wordt de hoeveelheid tijd bepaald die verstrijkt tussen
Attacktijd Hiermee bepaalt u de attacktijd van de envelopevolger.
Bit Assign Hiermee bepaalt u de manier waarop de woordlengte wordt
*1
Hiermee bepaalt u de minimumwaarde van het wah-filter.
Bottom
BPF1–10 Gain Hiermee bepaalt u elke uitgangsversterking van BPF's 1 – 10 van
Click Density Hiermee bepaalt u de frequentie waarmee het klikgeluid
Click Level Hiermee bepaalt u het klikniveau.
*2
Color
Common Release Dit is een parameter van 'Multi Band Comp'. Deze parameter
Compress Hiermee bepaalt u het minimale ingangsniveau voor het
Control Type Dit is een parameter van 'Control Delay'. Wanneer deze
Damper Control Als de met halfdemper compatibele FC3-voetschakelaar wordt
Decay Hiermee bepaalt u hoe het reverb-geluid wegsterft.
Delay Level C Hiermee bepaalt u het niveau van het vertraagde geluid voor het
Delay Mix Hiermee bepaalt u het niveau van het wegstervende mixgeluid
Delay Offset Hiermee bepaalt u de offsetwaarde van de vertragingsmodulatie.
Delay Time Hiermee bepaalt u de vertraging van het geluid in nootwaarde of
Delay Time C, L, R Hier mee bepaalt u de vertragingstijd voor elk kanaal: midden,
Delay Time L>R Hiermee bepaalt u de hoeveelheid tijd tussen het moment dat het
Delay Time Ofst R Hiermee bepaalt u de vertragingstijd voor het R-kanaal als offset.
Delay Time R>L Hiermee bepaalt u de hoeveelheid tijd tussen het moment dat het
Delay Transition
Rate
Density Hiermee bepaalt u de dichtheid van de nagalm of reflecties.
Depth Wanneer 'Space Simulator' is geselecteerd, wordt met deze
Detune Hiermee bepaalt u de mate van de toonhoogteontstemming.
Apparaat Hiermee selecteer t u het apparaat voor het wijzigen van de
Diffusion Hiermee bepaalt u de spreiding van het geselecteerde effect.
Direction (richting) Hiermee bepaalt u de richting van de modulatie die wordt
Divide Freq High Hiermee bepaalt u de hoge frequentie voor het in drie banden
Divide Freq Low Hiermee bepaalt u de lage frequentie voor het in drie banden
het R-kanaal.
amplitude.
geluid toe.
het spelen van een toets en het begin van het compressoreffect.
het spelen van een toets en het begin van het wah-effect.
toegepast op het geluid.
het Vocoder-effect.
weerklinkt.
Hiermee bepaalt u de vaste-fasemodulatie.
bepaalt de hoeveelheid tijd die verstrijkt tussen het loslaten van
een noot en het einde van het effect.
toepassen van het compressoreffect.
parameter is ingesteld op 'Normal', wordt het vertragingseffect
altijd op het geluid toegepast. Wanneer deze parameter is
ingesteld op 'Scratch', wordt het vertragingseffect niet toegepast
als zowel Delay Time als Delay Time Offset is ingesteld op '0'.
aangesloten op de SUSTAIN-aansluiting, wordt de parameter
Damper Control bestuurd met de FC3 over een bereik van 0 –
127, waardoor gedeeltelijke dempereffecten mogelijk zijn, zoals
op een echte vleugel.
middenkanaal.
wanneer meerdere effecten worden toegepast.
absolute tijd.
links en rechts.
geluid wordt ingevoerd vanaf het L-kanaal en het moment dat het
geluid wordt uitgevoerd naar het R-kanaal.
geluid wordt ingevoerd via het R-kanaal en het moment dat het
geluid wordt uitgevoerd naar het L-kanaal.
Hiermee bepaalt u de snelheid waarmee de vertragingstijd wordt
gewijzigd van de huidige waarde in de opgegeven nieuwe
waarde.
parameter de diepte bepaald van de gesimuleerde kamer.
Als 'VCM Flanger' is geselecteerd, bepaalt deze parameter de
amplitude van de LFO-golf die de cyclische verandering van de
vertragingsmodulatie regelt.
Als 'Phaser Type' is geselecteerd, bepaalt deze parameter de
amplitude van de LFO-golf die de cyclische verandering van de
fasemodulatie regelt.
manier waarop het geluid wordt vervormd.
geregeld door de envelopevolger.
verdelen van het complete geluid.
verdelen van het complete geluid.
MOTIF XF Naslaggids
27
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
Effectblok
ParameternaamBeschrijvingen
Divide Min Level Hiermee bepaalt u het minimumniveau van de segmenten die
Divide Type Hiermee bepaalt u de manier waarop het geluid (de golf) wordt
Drive Als een van de effecten voor vervorming, ruis of slice is
Drive Horn Hiermee bepaalt u de diepte van de modulatie die wordt
Drive Rotor Hiermee bepaalt u de diepte van de modulatie die wordt
Dry Level Hiermee bepaalt u het niveau aan droog geluid (waarop het
Dry LPF Cutoff
Frequency
Dry Mix Level Hiermee bepaalt u het niveau aan droog geluid (waarop het
Dry Send to Noise Hiermee bepaalt u het niveau van het droge signaal dat naar het
Dry/Wet Balance Hiermee bepaalt u de verhouding tussen het droge geluid en het
Dyna Level Offset Hiermee bepaalt u de offsetwaarde die wordt to egevoegd aan de
Dyna Threshold
Level
Edge Hiermee stelt u de curve in die bepaalt hoe het geluid wordt
Emphasis Hiermee bepaalt u de verandering van de karakteristieken bij
EQ Frequency Hiermee bepaalt u de middenfrequentie voor elke EQ-band.
EQ Gain Hiermee bepaalt u de niveauversterking van de EQ-
EQ High
Frequency
EQ High Gain Hiermee bepaalt u de mate van versterking of verzwakking die
EQ Low
Frequency
EQ Low Gain Hiermee bepaalt u de mate van versterking of verzwakking die
EQ Mid Frequency Hiermee bepaalt u de middenfrequentie van de middelste EQ-
EQ Mid Gain Hiermee bepaalt u de mate van versterking of verzwakking die
EQ Mid Width Hiermee bepaalt u de breedte van de middelste EQ-band.
EQ Width Hiermee bepaalt u de breedte van de EQ-band.
ER/Rev Balance Hiermee bepaalt u de niveaubalans van het Early Reflection- en
F/R Depth Deze parameter voor 'Auto Pan' (beschikbaar wanneer PAN
FB Hi Damp Ofst R Hiermee bepaalt u de mate van wegsterven bij hoge frequenties
FB Level Ofst R Hiermee bepaalt u het feedbackniveau voor het R-kanaal als
Feedback Hiermee bepaalt u het niveau van het geluidssignaal dat van het
Feedback High
Damp
Feedback Level Als een van de effecten voor reverb of eerste reflectie is
Feedback Level 1, 2 Hiermee bepaalt u het feedba ckniveau van het vertraagde geluid
Feedback Time Hiermee bepaalt u de vertragingstijd van de feedback.
Feedback Time 1,
2, L, R
Filter Type Als 'Lo-Fi' is geselecteerd, wordt met deze parameter het type
Fine 1, 2 Hiermee bepaalt u nauwkeurig de toonhoogte voor de eerste
Formant Offset Met deze parameter van Vocoder wordt de offsetwaarde
Formant Shift Met deze parameter van Vocoder wordt de afsnijfrequentie van
worden geëxtraheerd via het Slice-effect.
gesegmenteerd op basis van de nootlengte.
geselecteerd, bepaalt deze parameter de mate waarin het geluid
wordt vervormd.
Als een van de diverse effecten is geselecteerd, bepaalt deze
parameter de mate waarin de verbeteraar of spraakmodulator
wordt toegepast.
gegenereerd door het draaien van de hoorn.
gegenereerd door het draaien van de rotor.
effect niet wordt toegepast).
Hiermee bepaalt u de afsnijfrequentie van het laagdoorlaatfilter
dat op het droge geluid wordt toegepast.
effect niet wordt toegepast).
ruiseffect wordt gezonden.
effectgeluid.
uitvoer van de envelopevolger.
Hiermee bepaalt u het minimum niveau waarop de
envelopevolger begint.
vervormd.
hoge frequenties.
middenfrequentie voor elke band.
Hiermee bepaalt u de middenfrequentie van de hoge EQ-band
die wordt verzwakt of versterkt.
wordt gebruikt voor de hoge EQ-band.
Hiermee bepaalt u de middenfrequentie van de lage EQ-band
die wordt verzwakt of versterkt.
wordt gebruikt voor de lage EQ-band.
band die wordt verzwakt of versterkt.
wordt gebruikt voor de middelste EQ-band.
reverb-geluid.
Direction is ingesteld op 'L turn' en 'R turn') bepaalt de diepte
van de F/R-pan (vooraan/achteraan) .
voor het R-kanaal als offset.
offset.
effectblok wordt uitgevoerd en naar zijn eige n ingang wordt
geretourneerd.
Hiermee bepaalt u hoe de hoge frequenties van het
feedbackgeluid wegsterven.
geselecteerd, bepaalt deze parameter het feedbackniveau van
de initiële vertraging.
Als een van de effecten voor vertraging, chorus, flanger, comp
distortion delay of TEC is geselecteerd, bepaalt deze parameter
het feedbackniveau dat na vertraging wordt uitgevoerd en naar
de ingang wordt geretourneerd.
Als 'Tempo Phaser' of 'Dynamic Phaser' is geselecteerd, bepaalt
deze parameter het feedbackniveau dat vanaf de phaser wordt
uitgevoerd en naar de ingang wordt geretourneerd.
in de eerste reeks en tweede reeks.
Hiermee bepaalt u de vertragingstijd van feedback 1, 2, L en R.
klankkleur geselecteerd.
Als 'Dynamic Filter' is geselecteerd, wordt met deze parameter
het type filter bepaald.
reeks en tweede reeks.
toegevoegd aan de afsnijfrequentie van BPF voor de Inst-ingang.
BPF voor Inst-ingang verschoven.
Param eterna amBeschrijvingen
Gate Switch Als dit is ingesteld op 'off', wordt de uitvoer van het
Gate Time
(gatetijd)
Hoogte Hiermee bepaalt u de hoogte van de gesimuleerde kamer.
Hi Resonance Hiermee past u de resonantie van de hoge frequenties aan.
High Attack Hiermee bepaalt u de hoeveelheid tijd tussen het moment
High Gain Hier mee bepaalt u de uitgangsversterking voor de hoge
High Level Hiermee bepaalt u het niveau van de hoge frequenties.
High Mute Hiermee schakelt u de Mute-status (dempen) van de hoge
High Ratio Als 'REV-X Hall' of 'REV-X Room' is geselecteerd, bepaalt deze
High Threshold Hiermee bepaalt u het minimale ingangsniveau voor het
Horn Speed Fast Hiermee bepaalt u de snelheid van de hoorn wanneer de
Horn Speed Slow Hiermee bepaalt u de snelheid van de hoorn wanneer de
HPF FreqHiermee bepaalt u de afsnijfrequentie voor het hoogdoorlaatfilter
HPF Output Level Hiermee bepaalt u in welke mate de uitvoer van het
Initial Delay Hiermee bepaalt u de hoeveelheid tijd die verstrijkt tussen het
Initial Delay 1, 2 Hiermee bepaalt u de vertragingstijd tot de eerste reflectie voor
Initial Delay Lch,
Rch
Ingangsniveau Hiermee bepaalt u het ingangsniveau van het signaal waarop de
Input Mode Hiermee selecteert u mono- of stereoconfiguratie voor het
Ingangsselectie Hiermee selecteert u een ingangskanaal.
Inst Input Level Hiermee bepaalt u het niveau van het instrumentgeluid waarop
L/R Depth Hiermee bepaalt u de diepte van het L/R-paneffect.
L/R Diffusion Hiermee bepaalt u de spreiding van het geluid.
Lag Hiermee bepaalt u de extra tijdsvertraging die op het vertraagde
LFO Depth Als 'SPX Chorus', 'Symphonic', 'Classic Flanger' of 'Ring
LFO Phase
Difference
LFO Phase Reset Hiermee bepaalt u hoe de initiële fase van de LFO wordt gereset.
LFO Speed Als choruseffecten, flangereffecten, tremolo of ringmodulator zijn
LFO Wave Als flangereffecten of ringmodulator zijn geselecteerd, selecteert
Liveness Hiermee bepaalt u de wegsterfkarakteristieken van Early
Low Attack Hiermee bepaalt u de hoeveelheid tijd tussen het moment
Low Gain Hiermee bepaalt u de uitgangsversterking voor de lage
Low Level Hiermee bepaalt u het uitgangsniveau voor de lage frequenties.
Low Mute Hiermee bepaalt u of de lage frequentieband is in- of
Low Ratio Als 'REV-X Hall' of 'REV-X Room' is geselecteerd, bepaalt deze
Low Threshold Hiermee bepaalt u het minimale ingangsniveau voor het
LPF Resonance Hiermee bepaalt u de resonantie van het laagdoorlaatfilter voor
hoogdoorlaatfilter en de ruisgenerator door de gate doorgelaten.
Als dit is ingesteld op 'on', wordt de uitvoer van het
hoogdoorlaatfilter en de ruisgenerator alleen door de gate
doorgelaten als het audiosignaal wordt ingevoerd naar de Inst.
Hiermee bepaalt u de gatetijd (nootlengte) van het
gesegmenteerde stuk.
waarop u een noot speelt en het moment waarop de compressor
wordt toegepast op de hoge frequenties.
frequenties.
frequenties in of uit.
parameter de verhouding van de hoge frequenties.
Als 'Multi Band Comp' is geselecteerd, bepaalt deze parameter
de verhouding van de compressor voor de hoge frequenties.
toepassen van het effect op de hoge frequenties.
langzaam/snel-schakelaar is ingesteld op 'fast' (snel).
langzaam/snel-schakelaar is ingesteld op 'slow' (langzaam).
dat op de microfoon wordt toegepast.
hoogdoorlaatfilter wordt gemengd met de uitvoer van Vocoder.
directe, oorspronkelijke geluid en de eerste reflecties.
de eerste reeks en tweede reeks.
Hiermee bepaalt u de hoeveelheid tijd die verstrijkt tussen het
directe, oorspronkelijke geluid en de eerste reflecties (echo’s) die
hierop volgen voor het R- en L-kanaal.
compressor wordt toegepast.
ingangsgeluid.
Vocoder wordt toegepast.
geluid wordt toegepast. Deze waarde wordt opgegeven met
behulp van een nootlengte.
Modulator' is geselecteerd, bepaalt deze parameter de diepte
van de modulatie.
Wanneer 'Tempo Phase' is geselecteerd, wordt met deze
parameter de frequentie van de fasemodulatie bepaald.
Hiermee bepaalt u het L/R-faseverschil van de gemoduleerde
golf.
geselecteerd, bepaalt deze parameter de frequentie van de
modulatie.
Wanneer 'Tempo Phaser' of 'Tempo Franger' is geselecteerd,
wordt met deze parameter de modulatiesnelheid bepaald via een
noottype.
Wanneer 'Auto Pan' is geselecteerd, wordt met deze parameter
de frequentie van de automatische pan bepaald.
deze parameter de golf van de modulatie.
Wanneer 'Auto Pan' is geselecteerd, wordt met deze parameter
de pancurve bepaald.
Wanneer 'VCM Auto Wah' is geselecteerd, wordt met deze
parameter de golf, sinus of het vierkant geselecteerd.
Reflection.
waarop u een noot speelt en het moment waarop de compressor
wordt toegepast op de lage frequenties.
frequenties.
uitgeschakeld.
parameter de verhouding van de lage frequenties.
Als 'Multi Band Comp' is geselecteerd, bepaalt deze parameter
de verhouding van de compressor voor de lage frequenties.
toepassen van het effect op de lage frequenties.
het ingangsgeluid.
MOTIF XF Naslaggids
28
Effectblok
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
ParameternaamBeschrijvingen
Manual Wanneer 'VCM Flanger' is geselecteerd, wordt met deze
ManualWanneer 'VCM Phaser mono' of 'VCM Phaser stereo' is
Meter (maatsoort) Hiermee wijzigt u de maat.
Mic Gate
Threshold
Mic Level Hiermee bepaalt u het ingangsniveau van het microfoongeluid.
Mic L-R Angle Hiermee bepaalt u de L/R-hoek van de microfoon.
Mid Attack Hiermee bepaalt u de hoeveelheid tijd tussen het moment
Mid Gain Hiermee bepaalt u de uitgangsversterking voor de
Mid Level Hiermee bepaalt u het uitgangsniveau voor de
Mid Mute Hiermee schakelt u de Mute-status (dempen) van de
Mid Ratio Hiermee bepaalt u de compressorverhouding voor de
Mid Threshold Hiermee bepaalt u het minimale ingangsniveau voor het
Mix Hiermee bepaalt u het volume van het effectgeluid.
Mix Level Hiermee bepaalt u het effectmixniveau voor het droge geluid.
Mod Depth Hiermee bepaalt u de diepte van de modulatie.
Mod Depth Ofst R Hiermee bepaalt u de diepte van de modulatie voor het R-kanaal
Mod Feedback Hiermee bepaalt u het niveau van de feedback naar de
Mod Gain Hiermee bepaalt u de versterking van de modulatie.
Mod LPF Cutoff
Frequency
Mod LPF
Resonance
Mod Mix Balance Wanneer 'Noisy' is geselecteerd, wordt met deze parameter de
Mod Speed Hiermee bepaalt u de modulatiesnelheid.
Mod Wave Type Hiermee selecteert u het golftype voor modulatie.
Modus Hiermee bepaalt u het phasertype, en in het bijzonder de
Modulation Phase Hiermee bepaalt u het L/R-faseverschil van de gemoduleerde
Move Speed Hiermee bepaalt u hoe lang het duurt om het geluid van de
Noise Input Level Hiermee wordt het ruisniveau bepaald dat wordt ingevoerd.
Noise Level Hiermee bepaalt u het ruisniveau.
Noise LPF Cutoff
Frequency
Noise LPF Q Hiermee bepaalt u de resonantie van het laagdoorlaatfilter dat op
Noise Mod Depth Hier mee bepaalt u de diepte van de ruismodulatie.
Noise Mod Speed Hiermee bepaalt u de snelheid van de ruismodulatie.
Noise Tone Hiermee bepaalt u de karakteristieken van de ruis.
On/Off Switch Hiermee schakelt u de isolator in of uit.
OSC (Frequency) Hiermee wordt de frequentie bepaald waarmee de sinusgolfvorm
OSC Frequency
Fine
Uitvoer Hiermee bepaalt u het niveau van het signaal dat wordt
Output Gain Hiermee bepaalt u de versterking van het signaal dat wordt
Uitgangsniveau Hiermee bepaalt u het niveau van het signaal dat wordt
Output Level 1, 2 Hiermee bepaalt u het niveau van het signaal dat wordt
Over Drive Hiermee bepaalt u de mate en het karakter van het
Pan 1, 2 Hiermee bepaalt u de panregeling voor de eerste reeks en
Pan AEG Min
Level
Pan AEG Type Deze parameter van het Slice-effect bepaalt het type van de AEG
Pan Depth Hiermee bepaalt u de diepte van het paneffect.
Pan Direction Hiermee bepaalt u de richting waarin de stereopanpositie van het
Pan Type Hiermee bepaalt u het pantype.
Pedal Control Wanneer 'VCM Pedal Wah' is geselecteerd, wordt met deze
parameter de offsetwaarde van de vertragingsmodulatie
bepaald.
geselecteerd, wordt met deze parameter de offsetwaarde van de
fasemodulatie bepaald.
Hiermee wordt de drempelwaarde bepaald van de noisegate
voor het microfoongeluid.
waarop u een noot speelt en het moment waarop de compressor
wordt toegepast op de middenfrequenties.
middenfrequenties.
middenfrequenties.
middenfrequenties in of uit.
middenfrequenties.
toepassen van het effect op de middenfrequenties.
als offset.
modulatie.
Hiermee bepaalt u de afsnijfrequentie van het laagdoorlaatfilter
dat op het gemoduleerde geluid wordt toegepast.
Hiermee bepaalt u de resonantie van het laagdoorlaatfilter voor
het gemoduleerde geluid.
mixbalans van het gemoduleerde element bepaald.
Wanneer 'Tech Modulation' is geselecteerd, wordt met deze
parameter het volume van het gemoduleerde geluid bepaald.
vormfactor voor het phasereffect.
golf.
huidige status te verplaatsen naar het geluid dat is opgegeven
via de Vowel-parameter.
Hiermee bepaalt u de afsnijfrequentie van het laagdoorlaatfilter
dat op de ruis wordt toegepast.
de ruis wordt toegepast.
de amplitude van de ingangsgolf moduleert.
Hiermee wordt nauwkeurig de frequentie bepaald waarmee de
sinusgolfvorm de amplitude van de ingangsgolf moduleert.
uitgevoerd uit het effectblok.
uitgevoerd uit het effectblok.
uitgevoerd uit het effectblok.
uitgevoerd uit respectievelijk het eerste en tweede blok.
vervormingseffect.
tweede reeks.
Deze parameter van het Slice-effect bepaalt het minimumniveau
voor de AEG die op het gepande geluid wordt toegepast.
die op het gepande geluid wordt toegepast.
geluid zich beweegt.
parameter de afsnijfrequentie van het wah-filter bepaald. Wijs
deze parameter voor het beste resultaat toe aan de voetregelaar
in de display Controller Set en gebruik vervolgens de
voetregelaar om deze parameter te regelen.
ParameternaamBeschrijvingen
Pedal Response Hiermee wordt bepaald hoe het geluid reageert op de wijziging
Phase Shift Offset Hiermee bepaalt u de offsetwaarde van de fasemodulatie.
Pitch 1, 2 Hiermee bepaalt u de toonhoogte in halve tonen voor de eerste
PM Depth Hiermee bepaalt u de diepte van de toonhoogtemodulatie.
Pre Mod HPF
Cutoff Frequency
Pre-LPF Cutoff
Frequency
Pre-LPF
Resonance
Presence Deze parameter van het gitaarversterkereffect regelt de hoge
Ratio Hiermee bepaalt u de verhouding van de compressor.
Release Hiermee wordt de hoeveelheid tijd bepaald die verstrijkt tussen
Release Curve Hiermee bepaalt u de releasecurve van de envelopevolger.
Releasetijd Hiermee bepaalt u de releasetijd van de envelopevolger.
Resonance Hiermee bepaalt u de resonantie van het filter.
Resonance Offset Hiermee bepaalt u de resonantie als offset.
Reverb Delay Hiermee bepaalt u de vertragingstijd tussen de eerste reflecties
Reverb Time Hiermee bepaalt u de reverbtijd.
Room Size Hiermee bepaalt u de grootte van de kamer waarin het
Rotor Speed Fast Hiermee bepaalt u de snelheid van de rotor wanneer de
Rotor Speed Slow Hiermee bepaalt u de snelheid van de rotor wanneer de
Rotor/Horn
Balance
Sampling Freq.
Control
Gevoeligheid Als 'Dynamic Flanger', 'Dynamic Phaser' of een TEC-effect is
Slow-Fast Time of
Horn
Slow-Fast Time of
Rotor
Space Type Hiermee selecteert u het type ruimtesimulatie.
Speaker Type Hiermee selecteert u het type luidsprekersimulatie.
Speed Als 'VCM Flanger' is geselecteerd, bepaalt deze parameter de
Speed Control Schakelt de draaisnelheid om.
Spread Hiermee bepaalt u de spreiding van het geluid.
Podium Hiermee bepaalt u het stapnummer van de faseverschuiver.
Threshold
(drempel)
To p*3 Hiermee bepaalt u de maximumwaarde van het wah-filter.
Type Als 'VCM Flanger' is geselecteerd, wordt met deze parameter het
Vocoder Attack Hiermee bepaalt u de attacktijd van het Vocoder-geluid.
Vocoder Release Hiermee wordt de releasetijd bepaald van het Vocoder-geluid.
Vowel Hiermee selecteert u een stemtype.
Wall Vary Hiermee bepaalt u de muurstatus van de gesimuleerde kamer.
Width Hiermee bepaalt u de breedte van de gesimuleerde kamer.
Word Length Hiermee bepaalt u de mate van ruigheid van het geluid.
*1 De Bottom-parameter is alleen beschikbaar wanneer de waarde kleiner is dan die van
de Top-parameter.
*2 De Color-parameter heeft mogelijk geen effect. Dit is afhankelijk van de waarden van
de Mode- en Stage-parameters.
*3 De Top-parameter is all een beschikbaar wanneer de waarde groter is dan die van de
Bottom-parameter.
van de demperregeling.
reeks en tweede reeks.
Hiermee bepaalt u de afsnijfrequentie van het hoogdoorlaatfilter
vóór de modulatie.
Hiermee bepaalt u de afsnijfrequentie van het laagdoorlaatfilter
vóór de modulatie.
Hiermee bepaalt u de resonantie van het laagdoorlaatfilter voor
het ingangsgeluid.
frequenties.
het loslaten van een toets en het einde van het compressoreffect.
en de nagalm.
instrument klinkt.
langzaam/snel-schakelaar is ingesteld op 'fast' (snel).
langzaam/snel-schakelaar is ingesteld op 'slow' (langzaam).
Hiermee bepaalt u de volumebalans van hoorn en rotor.
Hiermee regelt u de samplefrequentie.
geselecteerd, bepaalt deze parameter de gevoeligheid van de
modulatie die wordt toegepast op de ingangswijziging.
Als een van de VCM Touch Wah-effecten wordt geselecteerd,
bepaalt deze parameter de gevoeligheid van de wijziging in het
wah-filter die wordt toegepast op de ingangswijziging.
Hiermee bepaalt u hoe lang het duurt om de rotatiesnelheid van
de hoorn te wijzigen van de huidige snelheid (langzaam of snel)
naar een andere (snel of langzaam) wanneer de rotatiesn elheid
wordt geschakeld.
Hiermee bepaalt u hoe lang het duurt om de rotatiesnelheid van
de rotor te wijzigen van de huidige snelheid (langzaam of snel)
naar een andere (snel of langzaam) wanneer de rotatiesn elheid
wordt geschakeld.
frequentie van de LFO-golf die de cyclische vera ndering van de
vertragingsmodulatie regelt.
Als een van de phasertypen is geselecteerd, bepaalt deze
parameter de frequentie van de LFO-golf die de cyclische
verandering van de fasemodulatie regelt.
Wanneer 'VCM Auto Wah' is geselecteerd, wordt met deze
parameter de snelheid van de LFO bepaald.
Hiermee bepaalt u het minimale ingangsniveau voor het
toepassen van het effect.
flangertype bepaald.
Wanneer een van de wah-effecten is geselecteerd, wordt met
deze parameter het type Auto Wah bepaald.
Wanneer 'Early Reflection' is geselecteerd, wordt met deze
parameter het type reflectiegeluid bepaald.
Hoe hoger de instellingen, hoe groter de verstrooiing van de
reflecties.
MOTIF XF Naslaggids
29
Over MIDI
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
1
2
2
Weerbericht
Nieuws
Nieuws
MIDI-ontvangstkanaal 2
MIDI-verzendkanaal 2
MIDI-kabel
Nootnaam
Gatetijd
Aanslag
Staafdiagram van
aanslagsnelheid
Datawaarde
Staafdiagram van
de datawaarde
Over MIDI
MIDI (Musical Instrument Digital Interface) is een standaard waarmee u elektronische muziekinstrumenten met elkaar kunt laten
communiceren, door het versturen en ontvangen van uitwisselbare data zoals noten, besturingswijzigingen,
programmawijzigingen en verscheidene andere soorten MIDI-data en -berichten.
Deze synthesizer kan andere MIDI-apparaten besturen door nootgerelateerde data en verscheidene soorten besturingsdata
te versturen. Het apparaat kan ook worden bestuurd door binnenkomende MIDI-berichten die automatisch de
toongeneratormodus bepalen, de MIDI-kanalen, voices en effecten selecteren, parameterwaarden wijzigen en uiteraard
de voices bespelen die zijn opgegeven voor de verschillende partijen.
MIDI-kanalen
MIDI-speeldata worden toegewezen aan één van zestien
MIDI-kanalen. Door deze kanalen (1-16) te gebruiken,
kunnen de speelgegevens voor zestien verschillende
instrumentpartijen tegelijkertijd over één MIDI-kabel worden
verzonden.
Beschouw MIDI-kanalen als tv-kanalen. Elk tv-station
verzendt zijn uitzendingen over een bepaald kanaal.
Uw tv ontvangt veel verschillende programma's van
verscheidene tv-stations tegelijk en u selecteert het
desbetreffende kanaal om het gewenste programma
te bekijken.
MIDI werkt volgens hetzelfde basisprincipe.
Het zendende instrument stuurt MIDI-data op een bepaald
MIDI-kanaal (MIDI-zendkanaal) via één enkele MIDI-kabel
naar het ontvangende instrument. Als het MIDI-kanaal
(MIDI-ontvangstkanaal) van het ontvangende instrument
overeenkomt met het verzendkanaal, speelt het ontvangende
instrument de door het verzendende instrument verzonden
data af.
Zie pagina 228 voor informatie over het instellen van
het MIDI-zendkanaal en het MIDI-ontvangstkanaal.
MIDI-berichten die door deze
synthesizer worden verzonden/
herkend
De door de MOTIF XF verzonden/ontvangen berichten
worden getoond in het overzicht van MIDI-data-indeling
en MIDI-implementatie in de afzonderlijke datalijst.
Het toongeneratorblok (aangegeven met 'synth. part' in de
datalijst) en het sequencerblok (aangegeven met 'seq. part'
in de datalijst) van de MOTIF XF verwerken verschillende
MIDI-berichten. De MIDI-berichten die het sequencerblok
kan ontvangen, kunnen worden opgenomen op tracks van
een song/patroon. De MIDI-berichten die de toongenerator
kan ontvangen, kunnen echter invloed hebben op het geluid
van de MOTIF XF.
MIDI-events verwerkt door de MOTIF XF
In deze sectie komen MIDI-events aan bod, de data-indeling
waarin de door uw toetsenbordspel gegenereerde MIDIberichten worden opgenomen op een track of een song/
patroon. Deze hieronder beschreven events kunnen worden
bewerkt of ingevoegd in de displays van de modi Song Edit/
Pattern Edit.
Note
MOTIF XF Naslaggids
30
Dit zijn de events die noten definiëren, die het grootste deel
van alle performancedata uitmaken. De nootnaam (C -2 – G8)
definieert de toonhoogte. Via de gatetijd wordt de lengte
van de noot opgegeven in tellen en kloksignalen.
De aanslagsnelheid (1 – 127) geeft aan 'hoe hard' de noot
gespeeld wordt. Het staafdiagram aan de rechterkant is een
grafische weergave van de waarde.
Pitchbend
Over MIDI
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
Bankselectie MSB
Bankselectie LSB
Programmanummer
Voicenaam
Datawaarde
Staafdiagram van
de datawaarde
Besturingsnummer
Controller (functie)
OPMERKING
Pitchbend-events worden gegenereerd door bediening van
het pitchbendwiel en deze definiëren doorlopende
veranderingen in toonhoogte. De waarde (-8192 – +0000 –
+8191) is een numerieke weergave van de positie van het
pitchbendwiel. Het staafdiagram aan de rechterkant is een
grafische weergave van de waarde.
Program Change (PC)
Programmawijzigingsevents selecteren voices.
De parameters Bank Select MSB en LSB zijn eigenlijk
opgenomen in de categorie Control Change hieronder,
maar aangezien op de MOTIF XF deze drie events worden
gebruikt om voices te selecteren, worden deze hier
gegroepeerd en beschreven. Bank Select MSB en LSB
selecteren de voicebank. Het programmanummer selecteert
een voice uit de voicecategorie en bank die door MSB en
LSB zijn opgegeven. Raadpleeg de afzonderlijke datalijst
voor een lijst van voices. Wanneer u een programmawijziging
opgeeft als een nummer van 0 tot en met 127, moet u het
overeenkomstige programmawijzigingsnummer uit de
voicelijst met één verminderen. Als u bijvoorbeeld
programmawijzigingsnummer 128 wilt opgeven,
moet u programmawijziging 127 opgeven.
Control Change (CC)
Besturingswijzigingsevents regelen voice- en
effectparameters. Besturingswijzigingsevents worden
gegenereerd wanneer een regelaar zoals een modulatiewiel
of voetregelaar bediend wordt.
Via het besturingsnummer (000 – 127) wordt de regelaar
(functie), zoals volume of pan, opgegeven. Via de waarde
(000 – 127) wordt de 'positie' van de aan het geselecteerde
besturingsnummer toegewezen regelaar opgegeven.
Het staafdiagram aan de rechterkant is een grafische
weergave van de datawaarde.
Een aantal van de belangrijkste besturingsnummers
en regelaars worden hieronder weergegeven.
Modulatiewiel (besturingsnummer 001)
De MIDI-data die worden gegenereerd als een modulatiewiel
wordt gebruikt. Er wordt geen modulatie toegepast als de
waarde '0' is. De waarde '127' levert maximale modulatie op.
Portamento Time (besturingsnummer 005)
Dit MIDI-bericht bestuurt het portamento-effect. Er wordt geen
portamento geproduceerd als de waarde '0' is. De waarde
'127' levert maximale portamentotijd op. Portamento wordt
Wanneer '---' wordt weergegeven in de kolom van de
regelaar (functie), kan het besturingsnummer door het
sequencerblok worden verwerkt en kan het niet worden
verwerkt door het toongeneratorblok.
alleen geproduceerd wanneer Portamento (besturingsnummer
Met deze parameters wordt de waarde van de events RPN
MSB, RPN LSB (pagina 32), NRPN MSB en NRPN LSB
opgegeven. De waarde wordt weergegeven in twee
datanummers voor besturingswijziging: MSB en LSB.
Volume (besturingsnummer 007)
Hiermee wordt het volume voor elke afzonderlijke partij
ingesteld. Er wordt geen geluid geproduceerd als de waarde
'0' is. De waarde '127' levert maximaal volume op.
Pan (besturingsnummer 010)
Hiermee wordt de panpositie voor elke afzonderlijke partij
ingesteld. Het geluid wordt volledig naar links gepand als de
waarde '0' is en volledig naar rechts als de waarde '127' is.
De weergegeven warden zijn -64 – +63.
Expressie (besturingsnummer 011)
Hiermee wordt de expressie voor elke afzonderlijke partij
ingesteld. Er wordt geen geluid geproduceerd als de waarde
'0' is. De waarde '127' levert maximaal volume op. Met deze
parameter worden variaties in het volume gegenereerd tijdens
het afspelen.
Sustain (Hold 1) (besturingsnummer 064)
Dit MIDI-bericht vertegenwoordigt sustainpedaal AAN/UIThandelingen. Noten die worden gespeeld terwijl het pedaal
wordt ingedrukt krijgen sustaineffect. Als de waarde '0' – '63'
is, staat sustain UIT en wanneer de waarde '64' – '127' is, staat
sustain AAN.
Portamento (besturingsnummer 065)
Dit MIDI-bericht schakelt portamento IN of UIT. Als de waarde
is ingesteld op '0' – '63', staat portamento UIT en als de
waarde '64' – '127' is, staat portamento AAN. De lengte
(het niveau) van het portamento-effect wordt bestuurd met
Portamento Time (besturingsnummer 005).
Sostenuto Pedal (besturingsnummer 066)
Dit MIDI-bericht vertegenwoordigt asostenutopedaal AAN/UIThandelingen. Als de waarde is ingesteld op '0' – '63', staat
sostenuto UIT en als de waarde '64' – '127' is, staat
sostenuto AAN.
Harmonic Content (besturingswijziging 071)
Hiermee past u de resonantie van het aan een voice
toegewezen filter aan. De resonantie wordt aangepast door
het databereik 0 – 127 te gebruiken als offsetwaarde met een
weergavebereik van -64 – +63 dat wordt toegevoegd aan
de voicedata.
Release Time (besturingswijziging 072)
Hiermee past u de releasetijd van de voice AEG aan.
De releasetijd wordt aangepast door het databereik 0 – 127
te gebruiken als offsetwaarde met een weergavebereik van
-64 – +63 dat wordt toegevoegd aan de voicedata.
Attack Time (besturingswijziging 073)
Hiermee past u de attacktijd van de voice AEG aan.
De attacktijd wordt aangepast door het databereik 0 – 127
te gebruiken als offsetwaarde met een weergavebereik van
-64 – +63 dat wordt toegevoegd aan de voicedata.
Brightness (besturingswijziging 074)
Hiermee past u de afsnijfrequentie van het aan een voice
toegewezen filter aan. De afsnijfrequentie wordt aangepast
door het databereik 0 – 127 te gebruiken als offsetwaarde met
een weergavebereik van -64 – +63 dat wordt toegevoegd aan
de voicedata.
MOTIF XF Naslaggids
31
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
Over MIDI
OPMERKING
OPMERKING
Datawaarde
Staafdiagram van
de datawaarde
Datawaarde
Staafdiagram van
de datawaarde
Nootnaam
OPMERKING
Decay Time (besturingswijziging 075)
Hiermee past u de decaytijd van de voice AEG aan.
De decaytijd wordt aangepast door het databereik 0 – 127
te gebruiken als offsetwaarde met een weergavebereik van
Hiermee wordt het zendniveau van het variatie-effect
opgegeven.
Data Increment (besturingsnummer 096)
Data Decrement (besturingsnummer 097)
Deze MIDI-berichten nemen toe of nemen af met eenmaal de
waarde van instellingen voor pitchbendgevoeligheid, fijne
afstemming of minder verfijnde afstemming die zijn gemaakt
met behulp van de RPN (pagina 33).
NRPN MSB (Non-Registered Parameter Number MSB)
(besturingsnummer 099)
NRPN LSB (Non-Registered Parameter Number LSB)
(besturingsnummer 098)
Deze worden voornamelijk gebruikt als offsetwaarden voor
vibrato, filter, EG en andere instellingen. Data-invoer wordt
gebruikt om de parameterwaarde in te stellen nadat de
parameter is opgegeven via NRPN/MS en LSB. Nadat een
NRPN is opgegeven, wordt het volgende data-invoerbericht
dat op hetzelfde kanaal is ontvangen, verwerkt als de waarde
van die NRPN. Voorkom operationele fouten door verzending
van een RPN Null-bericht (7FH, 7FH) na gebruik van deze
berichten voor uitvoering van een besturingsbewerking.
Zie 'NRPN' voor informatie over de parameter (pagina 33).
RPN MSB (Registered Parameter Number MSB)
(Besturingsnummer 101)
RPN LSB (Registered Parameter Number LSB)
(Besturingsnummer 100)
Deze worden voornamelijk gebruikt als offsetwaarden voor
pitchbendgevoeligheid, stemming of andere instellingen van
een partij. Data-invoer (pagina 31) wordt gebruikt om de
parameterwaarde in te stellen nadat de parameter is
opgegeven via RPN MSB en RPN LSB. Nadat een RPN is
opgegeven, wordt het volgende data-invoerbericht dat op
hetzelfde kanaal is ontvangen, verwerkt als de waarde van die
RPN. Voorkom operationele fouten door verzending van een
Null-bericht (7FH, 7FH) na gebruik van deze berichten voor
uitvoering van een besturingsbewerking. Zie 'RPN' voor
informatie over de parameter.
All Sound Off (besturingsnummer 120)
Hiermee schakelt u alle momenteel klinkende noten uit voor
alle partijen.
Reset All Controllers (besturingsnummer 121)
Hiermee worden alle regelaars ingesteld op de oorspronkelijke
waarden. De volgende parameters worden hierdoor
beïnvloed: Pitch Bend, Channel Pressure, Polyphonic Key
Pressure, Modulation, Expression, Hold 1, Portamento,
Sostenuto, Soft Pedal, Portamento Control, RPN*, NRPN*
Deze MIDI-event kan niet worden verwerkt door het
toongeneratorblok, hoewel deze wel kan worden
opgenomen op een song-/patroontrack.
Deze MIDI-event kan niet worden verwerkt door het
toongeneratorblok, hoewel deze wel kan worden
opgenomen op een song-/patroontrack.
(*Voor de RPN en NRPN is opgegeven dat deze geen nummer
hebben en er worden geen interne data gewijzigd).
De volgende data worden niet beïnvloed: Program Change,
Bank Select MSB en LSB, Volume, Pan, Dry Send Level,
Effect Send Level 1, 3, en 4, Pitch Sensitivity, Fine Tuning,
Coarse Tuning.
Omni Mode Off (besturingsnummer 124)
Hierbij wordt dezelfde handeling uitgevoerd als wanneer een
All Notes Off-bericht wordt ontvangen. Het ontvangstkanaal is
ingesteld op 1.
Omni Mode On (besturingsnummer 125)
Hierbij wordt dezelfde handeling uitgevoerd als wanneer een
All Notes Off-bericht wordt ontvangen. Het ontvangstkanaal is
echter ingesteld op 'Omni On'.
Mono (besturingsnummer 126)
Hierbij wordt dezelfde handeling uitgevoerd als wanneer
een All Sound Off-bericht wordt ontvangen. Als de 3e byteparameter (de parameter waarmee het monogetal wordt
bepaald) tussen 0 – 16 ligt, worden de partijen die
overeenkomen met die kanalen ingesteld op mono.
Poly (besturingsnummer 127)
Hierbij wordt dezelfde handeling uitgevoerd als wanneer een
All Sound Off-bericht wordt ontvangen en de partijen die met
deze kanalen overeenkomen worden ingesteld op poly.
Channel Aftertouch (CAT)
Deze event wordt gegenereerd wanneer druk wordt
uitgeoefend op een toets nadat de noot is gespeeld.
De data (000 – 127) vertegenwoordigen de hoeveelheid druk
die op de toets wordt uitgeoefend. Het staafdiagram aan de
rechterkant is een grafische weergave van de waarde.
Polyphonic Aftertouch (PAT)
Deze event wordt gegenereerd wanneer druk wordt
uitgeoefend op een toets nadat de noot is gespeeld.
In tegenstelling tot bij de Channel Aftertouch-event worden
er echter voor elke toets afzonderlijke data geleverd.
Nootnaam (C -2 – G8) geeft de toets op. De data (000 – 127)
vertegenwoordigen de hoeveelheid druk die op de toets
wordt uitgeoefend. Het staafdiagram aan de rechterkant is
een grafische weergave van de waarde.
Polyphonic Aftertouch kan niet worden verwerkt door het
toongeneratorblok, hoewel deze event wel kan worden
opgenomen op een song-/patroontrack.
32
MOTIF XF Naslaggids
Over MIDI
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
RPN-nummer
MSB-LSB
Data-invoer
MSB-LSB
NRPN-nummer
MSB-LSB
Data-invoer
MSB-LSB
OPMERKING
Data
Registered Parameter Number (RPN)
besturingswijzigingsdata verzonden: RPN MSB (101),
RPN LSB (100) en data-invoer MSB (6). Op de MOTIF XF
wordt data-invoer LSB (38) hieraan toegevoegd en wordt
de resulterende groep besturingswijzigingsevents als één
geheel verwerkt. Nadat een RPN is opgegeven, wordt het
volgende data-invoer-bericht dat op hetzelfde kanaal is
ontvangen, verwerkt als de waarde van die RPN. Voorkom
operationele fouten door verzending van een Null-bericht
(7FH, 7FH) na gebruik van deze berichten voor uitvoering
van een besturingsbewerking. Het toongeneratorblok van
Hiermee wijzigt u parameterwaarden voor elke
toongeneratorpart. Normaal gesproken worden er drie typen
de MOTIF XF maakt besturing de volgende 4 parameters
mogelijk:
RPN-parameterlijst
RPN-nummer
MSBLSBMSBLSB
000000Pitchbendgevoeligheid000 – 024—024Hiermee geeft u de toonbuiging aan die het gevolg is van
000001Fijnstemmen-64 – +63—+00Hiermee past u de afstemming in stappen van een cent aan.
000002Minder verfijnd
127127Null———Heft de RPN- en NRPN-instellingen op, zodat er geen
Parameternaam
stemmen
Non-Registered Parameter Number (NRPN)
Data-invoer (bereik)
-24 – +24—+00Hiermee kunt u de afstemming aanpassen in stappen van een
Initiële
waarde
Functie
pitchbenddata in stappen van een halve noot.
halve noot.
toongeneratorinstellingen worden gewijzigd wanneer er vervolgens
data-invoerberichten worden ontvangen.
Systeem Exclusief
Hiermee wijzigt u parameterwaarden voor elke
toongeneratorpart. Er is geen compatibiliteit tussen
verschillende fabrikanten. Er kunnen vele specifieke
parameters voor elke toongenerator worden bestuurd om
veranderingen in klankkleur te produceren. Normaal
gesproken worden er drie typen besturingswijzigingsdata
verzonden: NRPN MSB (99), NRPN LSB (98) en data-invoer
MSB (6). Op de MOTIF XF wordt deze groep
besturingswijzigingsevents als één geheel verwerkt.
Nadat een NRPN is opgegeven, wordt het volgende datainvoerbericht dat op hetzelfde kanaal is ontvangen, verwerkt
als de waarde van die NRPN. Voorkom operationele fouten
door verzending van een RPN Null-bericht (7FH, 7FH) na
gebruik van deze berichten voor uitvoering van een
besturingsbewerking. Voor filterafsnijfrequentie, resonantie
en andere onafhankelijke besturingswijzigingsparameters
is het gebruikelijk om de onafhankelijke
besturingswijzigingsparameters in plaats van NRPN
te gebruiken.
Deze MIDI-event kan niet worden verwerkt door het
toongeneratorblok, hoewel deze wel kan worden
opgenomen op een song-/patroontrack.
Hiermee wijzigt u interne toongeneratorinstellingen zoals
voice- en effectinstellingen, remote schakelbesturing,
toongeneratorschakeling en dergelijke via MIDI. De 2e byte
is een id-nummer van de fabrikant en er is geen sprake van
datacompatibiliteit tussen fabrikanten. Dit type event wordt
gebruikt voor besturing van MOTIF XF-specifieke functies.
De cursor kan worden gebruikt om door de data te schuiven
als de data groter zijn dan 17 bytes.
MOTIF XF Naslaggids
33
Intern geheugen
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
OPMERKING
OPMERKING
Intern geheugen
Tijdens het gebruik van de MOTIF XF zult u vele verschillende soorten data maken, zoals voices, performances, songs en
patronen. In deze sectie wordt beschreven hoe u de verschillende soorten data van elkaar kunt onderscheiden en hoe
u geheugenapparaten en -media gebruikt om ze op te slaan.
Bewerkingsbuffer en gebruikersgeheugen
Intern geheugen
Hieronder vindt u een uitleg van de basistermen met
betrekking tot het geheugen. Raadpleeg het diagram op de
volgende pagina voor meer informatie over data die worden
verwerkt via de volgende geheugentypen.
Flash-ROM
ROM (Read Only Memory) is geheugen dat specifiek is
ontworpen voor het uitlezen van data. Er kunnen geen data
naar dit geheugen worden geschreven. In tegenstelling tot
conventioneel ROM kan flash-ROM worden overschreven
zodat u uw eigen data kunt opslaan. De inhoud van het
flash-ROM blijft behouden, zelfs wanneer het instrument
wordt uitgeschakeld.
DRAM / SDRAM
RAM (Random Access Memory) is geheugen dat specifiek
is ontworpen voor het schrijven en lezen van data.
De MOTIF XF is uitgerust met twee typen RAM: DRAM
(Dynamic RAM) en SDRAM (Synchronous Dynamic RAM).
De gemaakte data die zijn opgeslagen in het DRAM en
SDRAM gaan verloren wanneer het instrument wordt
uitgeschakeld. Daarom moet u voordat u de stroom
uitschakelt data uit het DRAM altijd opslaan op het USBopslagapparaat of op de computer die op het netwerk
is aangesloten.
Voor de samples (verkregen met de functie Sampling) op
SDRA geldt dat u deze naar de optionele uitbreidingsmodule
voor het flashgeheugen (FL512M/FL1024M) moet kopiëren
als golfvormen, zodat u deze snel kunt oproepen.
De bewerkingsbuffer is de geheugenlocatie voor bewerkte
data van het volgende type: Voice, Performance, Master,
Song, Mixing en Pattern Mixing. Data die op deze locatie
worden bewerkt, worden in het gebruikersgeheugen
opgeslagen.
Als u een andere voice, performance, master, song of
patroon selecteert, wordt de volledige inhoud van de
bewerkingsbuffer opnieuw beschreven met de data voor
de door u geselecteerde voice, performance, master, song,
mixing of pattern mixing. Sla belangrijke data altijd op
voordat u een andere voice enz. selecteert.
Bewerkingsbuffer en terugroepbuffer
Als u een andere voice, performance, song of patroon
selecteert zonder het item op te slaan dat u aan het
bewerken was, kunt u de oorspronkelijke bewerkingen
terugroepen, omdat de inhoud van de bewerkingsbuffer
in het back-upgeheugen wordt opgeslagen.
Houd er rekening mee dat de terugroepbuffer niet
beschikbaar is in de modus Master Edit.
Uitbreidingsmodule voor het flashgeheugen
(optioneel FL512M/FL1024M)
U kunt de sample die wordt verkregen met de functie
Sampling als een golfvorm opslaan door de optionele
uitbreidingsmodule voor het flashgeheugen FL512M/
FL1024M te installeren op de MOTIF XF. De sample in de
uitbreidingsmodule voor het flashgeheugen blijft behouden,
ook als het instrument wordt uitgeschakeld, en kan
onmiddellijk worden opgeroepen als een golfvorm. Dit is
handig als u een gebruikersvoice gebruikt die een golfvorm
bevat waaraan de sample is toegewezen die is gemaakt via
de functie Sampling.
De optionele FL512M/FL1024M kan alleen
de golfvormdata verwerken.
Datacommunicatie tussen deze
synthesizer en een extern apparaat
Bulkdump
Bu
l
kdump
Laden/opslaan (uitgevoerd in de modus File)
OpslaanOpslaan
Opslaan
Kopiëren (Job Sampling)
Uitbreidingsmodule
voor het flashgeheugen (optioneel
FL512M/FL1024M)
Geheugenstructuur
Dit diagram illustreert de relatie tussen de functies van de MOTIF XF en het interne geheugen en externe apparaten zoals het
USB-opslagapparaat en de computer.
*1
*2
*2
*3
*1 Alleen de momenteel bewerkte data kunnen als bulkdata worden verstuurd. De Mixing Voice kan niet worden verstuurd als bulkdata.
*2 De Mixing-instellingen kunnen worden opgeslagen/opgeroepen als een sjabloon in de modus Song Mixing Job/modus Pattern Mixing Job.
*3 U kunt de MIDI-sequencedata die in de modus Song Record/modus Pattern Record zijn opgenomen naar arpeggiodata omzetten. Dit kan worden
gedaan met de volgende handelingen: [SONG] → [JOB] → [F5] Track → 07: Put Track to Arpeggio of [PATTERN] → [JOB] → [F5] Track
→ 07: Put Track to Arpeggio.
MOTIF XF Naslaggids
35
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
Basisbediening
VerhogenVerlagen
Verhogen met 1Verlagen met 1
Deze functies kunnen met behulp
van de overeenkomstige knop
([F1] – [F6]) worden geselecteerd.
Deze functies kunnen met behulp
van de overeenkomstige knop
([SF1] – [SF6]) worden geselecteerd.
U kunt deze knoppen als het numerieke toetsenbord gebruiken.
De cursor verplaatsen
Gebruik deze vier knoppen om door de display te bladeren,
waarbij u de cursor beweegt door de verschillende
beschikbare items en parameters in het scherm. Als een item
is geselecteerd, wordt dit gemarkeerd (de cursor wordt
weergegeven als een donker blok met tekens in
tegenovergestelde kleur). U kunt de waarde van het item (de
parameter) waarop de cursor zich bevindt, wijzigen met behulp
van de datadraaiknop of de [INC/YES]- en [DEC/NO]-knop.
Parameterwaarden wijzigen (bewerken)
De datadraaiknop rechtsom draaien (met de klok mee)
verhoogt de waarde, linksom draaien (tegen de klok in)
verlaagt deze. Voor parameters met een groot waardebereik
kunt u de waarde in stappen van 10 verhogen door de
[INC/YES]-knop ingedrukt te houden en de [DEC/NO]-knop
in te drukken.
Als u de waarde in stappen van 10 wilt verlagen, moet u het
tegenovergestelde doen: de [DEC/NO]-knop ingedrukt
houden en op de [INC/YES]-knop drukken.
op te roepen). Houd er rekening mee dat de beschikbare
functies afhankelijk zijn van de geselecteerde modus.
(Op bepaalde displays zijn er mogelijk geen subfuncties
voor deze knoppen.)
De voorbeelddisplay hieronder wordt geopend door de knop
[F5] in te drukken en daarna op de knop [SF1] te drukken.
Een getal rechtstreeks invoeren
Voor parameters met een groot waardebereik (zoals het starten eindpunt van een sample) kunt u de waarde ook
rechtstreeks invoeren door de knoppen onder de LCDdisplay als numeriek toetsenblok te gebruiken. Wanneer de
cursor zich op een dergelijke parameter bevindt, verschijnt
het pictogram [NUM] in de rechterbenedenhoek van de
LCD-display. Wanneer u in deze modus op de [SF6] NUMknop drukt, wordt op de onderstaande manier een cijfer
(1 – 9, 0) toegewezen aan de knoppen [SF1] – [SF5] en
[F1] – [F5], zodat u rechtstreeks getallen kunt invoeren met
behulp van deze knoppen. Afhankelijk van de geselecteerde
parameters kan een negatieve waarde worden ingevoerd.
Als een dergelijke parameter is geselecteerd en u een
negatieve waarde wilt invoeren, drukt u op de knop [F6]
(waaraan '-' is toegewezen) en volgens op de knoppen
[SF1] – [SF5] en [F1] – [F5].
Nadat het volledige getal is opgegeven, drukt u op de
[ENTER]-knop om het getal daadwerkelijk in te voeren.
Functies en subfuncties
Elke hierboven beschreven modus bevat verschillende
displays met verschillende functies en parameters. Als u
door deze displays wilt navigeren en de gewenste functie wilt
selecteren, gebruikt u de knoppen [F1] – [F6] en [SF1] –
[SF5]. Als u een modus selecteert, worden de beschikbare
displays of menu's direct boven de knoppen onder aan de
display weergegeven (zoals hieronder aangegeven).
Afhankelijk van de momenteel geselecteerde modus zijn er
maximaal zes functies beschikbaar die u kunt oproepen met
de knoppen [F1] – [F6]. Houd er rekening mee dat
de beschikbare functies afhankelijk zijn van
de geselecteerde modus.
Afhankelijk van de momenteel geselecteerde modus, zijn er
maximaal vijf functies (subfuncties) beschikbaar, die u kunt
oproepen met de knoppen [SF1] – [SF5]. De knop [SF6]
wordt voornamelijk gebruikt om de INFO- en LIST-displays
MOTIF XF Naslaggids
36
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
Benoemen (tekens invoeren)
Bewerk-
gebied
Tekenlijst
Dit geeft aan dat u de lijst kunt oproepen door op de knop
[SF6] [LIST] te drukken.
De lijst verschijnt. U kunt één waarde in de lijst selecteren.
67890
U kunt de data die u hebt gemaakt naar eigen keuze een
naam geven, zoals voices, performances, songs, patterns
en files die op een USB-opslagapparaat zijn opgeslagen.
Wanneer de cursor zich op een dergelijke benoemingsparameter bevindt, verschijnt het pictogram [CHAR] in de
rechterbenedenhoek van de LCD-display. Wanneer u bij
deze status op de knop [SF6] drukt, wordt het venster
Input Character (Invoerteken) geopend zoals hieronder
weergegeven. In het gebied Edit (Bewerken) kunt u met de
knop [F1] en [F2] naar de locatie gaan waar u het teken wilt
invoeren. In de lijst met tekens kunt u de cursor verplaatsen
met de cursorknoppen, de knop [INC/YES] en [DEC/NO] en
de draaiknop Data. Selecteer een teken en druk op de knop
[F4] om het teken in te voeren op de locatie die u hebt
aangegeven in het gebied Edit. Druk op de knop [F5]
[Delete] om het teken op de locatie van de cursor te
verwijderen. Druk op de knop [F6] (All Clear) om alle tekens
in één keer te verwijderen. Nadat u alle tekens hebt
opgegeven, drukt u op de knop [ENTER] om de bewerkte
naam daadwerkelijk in te voeren.
Basisbediening
De lijst oproepen
Afhankelijk van de parameter kunt u een handige pop-uplijst
oproepen door op de knop [SF6] [LIST] te drukken.
Vervolgens kunt u de gewenste parameterinstelling of het
gewenste item in de lijst selecteren. Wanneer de cursor zich
op een dergelijke parameter bevindt (aangegeven door een
naar beneden wijzend driehoekig pijltje), verschijnt het
pictogram [LIST] in de rechterbenedenhoek van de LCDdisplay. Druk dan op de knop [SF6] om de lijst op te roepen.
Selecteer een item of instelling met de knop [INC/YES] en
[DEC/NO] en de draaiknop Data. Nadat u een keuze hebt
gemaakt, drukt u op de knop [ENTER] om de selectie te
bevestigen en de lijst te sluiten.
Noot- (toets-) en
aanslagsnelheidsinstellingen
Voor verschillende parameters kunt u een toetsenbereik
of aanslagsnelheidsbereik instellen voor een functie,
bijvoorbeeld voor het splitsen van het toetsenbord, door
bepaalde nootwaarden op te geven. U kunt de knop
[INC/YES] en [DEC/NO] of de datadraaiknop gebruiken om
deze parameters in te stellen of u kunt de waarden direct
invoeren op het toetsenbord door de gewenste toetsen
in te drukken.
Wanneer de cursor zich op een dergelijke parameter
bevindt, verschijnt het pictogram [KBD] in de
rechterbenedenhoek van de LCD-display. U kunt de noot of
aanslagsnelheid ook rechtstreeks vanaf het toetsenbord
instellen door de knop [SF6] ingedrukt te houden en op
de gewenste toets te drukken.
MOTIF XF Naslaggids
37
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
Aansluitingen
OPMERKING
OPMERKING
MOTIF XF
MIDI OUT
MIDI IN
Externe MIDI-toongenerator zoals
MOTIF-RACK XS
MIDI OUT
MIDI IN
Externe MIDI-toongenerator zoals S90 XS
Voor de hieronder afgebeelde externe aansluitingen hebt u ook luidsprekers of een hoofdtelefoon nodig om het geluid te horen.
Zie de gebruikershandleiding voor meer informatie.
Externe MIDI-instrumenten aansluiten
Via een (apart te verkrijgen) standaard MIDI-kabel kunt u een extern MIDI-instrument aansluiten en het aansturen vanaf de
MOTIF XF. Op dezelfde manier kunt u een extern MIDI-instrument (zoals een toetsenbord of een sequencer) gebruiken om
de geluiden van de MOTIF XF
aansluiting die het meest lijkt op uw installatie.
U kunt elk van deze interfaces gebruiken voor het ontvangen of verzenden van MIDI-data: de MIDI-aansluitingen, de IEEE1394aansluiting (beschikbaar als de optionele FW16E is geïnstalleerd) of de USB-aansluiting. U kunt echter slechts één interface tegelijk
gebruiken. Selecteer de aansluiting voor MIDI-dataoverdracht in de display MIDI (pagina 228) van de modus Utility.
Een externe toongenerator of synthesizer aansturen vanaf de MOTIF XF
Via deze aansluiting kunt u een externe MIDI-toongenerator (synthesizer, toongeneratormodule, enz.) aansturen door de
MOTIF XF te bespelen of door de song of het patroon van de MOTIF XF af te spelen. Gebruik deze aansluiting als u het andere
instrument wilt laten samenspelen met de MOTIF XF.
aan te sturen. Hieronder ziet u voorbeelden van verschillende MIDI-aansluitingen. Gebruik de
Controleer of het MIDI-zendkanaal van de MOTIF XF overeenkomt met het MIDI-ontvangstkanaal van de externe MIDItoongenerator. U kunt het MIDI-zendkanaal in de modi Voice en Performance instellen in de display MIDI (pagina 228) van de
modus Utility. U kunt de zendkanalen van elke track instellen in de display Song Track (pagina 142) van de modus Song Play.
U kunt de zendkanalen van elke track instellen in de display Pattern Track (pagina 169) van de modus Pattern Play.
Aansturen vanaf een extern MIDI-toetsenbord
Gebruik een extern toetsenbord of een externe synthesizer (zoals de S90 XS) om de voices van de MOTIF XF op afstand
te selecteren en af te spelen.
Controleer of het MIDI-zendkanaal van het externe MIDI-instrument overeenkomt met het MIDI-ontvangstkanaal van de
MOTIF XF. Zie de gebruikershandleiding van het MIDI-instrument voor meer informatie over het instellen van het MIDIzendkanaal op het externe MIDI-instrument. U kunt het MIDI-ontvangstkanaal in de modi Voice en Performance instellen in
de display MIDI (pagina 228) van de modus Utility. De MIDI-ontvangstkanalen in de modi Song en Pattern kunnen worden
ingesteld in de display Voice (pagina 194) van de modus Mixing Part Edit.
MOTIF XF Naslaggids
38
MOTIF XF
Aansluitingen
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
MOTIF XF
MIDI IN
MIDI OUT
MIDI THRU
MIDI IN
MIDI IN
MIDI OUT
MIDI-toongenerator
MIDI-synthesizer
MIDI-sequencer
OPMERKING
OPMERKING
MIDI IN
MIDI OUT
AW2400, enz.
Een ander MIDI-apparaat aansturen via MIDI THRU
Met de afspeeldata van een externe MIDI-sequencer kunt u de geluiden van een ander MIDI-instrument (dat is aangesloten op
de MIDI THRU-aansluiting) afspelen samen met de MOTIF XF. Via de MIDI THRU-aansluiting worden alle (via MIDI IN)
ontvangen MIDI-data omgeleid naar het aangesloten instrument.
Stel in dat geval de MOTIF XF in op de modus Song of de modus Pattern. Als het instrument is ingesteld op de modus Voice
of de modus Performance waarin multikanaal MIDI-berichten niet worden herkend, worden de externe sequencedata (die
multikanaaldata bevatten) niet goed afgespeeld op de MOTIF XF. Daarnaast moet u wellicht bepaalde instellingen maken voor
de MIDI-synchronisatie (zie verderop). Zorg ook dat de MIDI-toongenerator (die is aangesloten op de MIDI THRU-aansluiting) is
ingesteld op de multitimbrale modus. Bovendien moet u de MOTIF XF activeren om te reageren op een externe clock die wordt
ingesteld in de display MIDI (pagina 228) in de modus Utility.
Aansluiten op een MTR (multitrackrecorder)
Aangezien deze synthesizer de MTC (MIDI-tijdcode) kan ontvangen en de MMC (MIDI-machinebesturing) kan verzenden,
kunt u muziek maken door te synchroniseren met een MTC- of MMC-compatibele multitrackrecorder. U kunt, zoals verderop
beschreven, twee soorten MTR gebruiken door de MIDI Sync in te stellen op MTC in de display MIDI (pagina 228) van de
modus Utility.
MTC en MMC zijn alleen beschikbaar in de modus Song.
MOTIF XF synchroniseren met het MTC-signaal van een externe MTR
Na ontvangst van het MTC-signaal dat wordt verzonden als de MTR begint met afspelen, wordt de Song van de MOTIF XF
afgespeeld op het moment dat het tijdstip dat voor MTC Start Offset is ingesteld in de display MIDI (pagina 228) van de modus
Utility wordt ontvangen.
Met MTC (MIDI-tijdcode) is gelijktijdige synchronisatie van meerdere audioapparaten via standaard MIDI-kabels mogelijk. MTC bevat
data voor uren, minuten, seconden en frames. De MOTIF XF verzendt geen MTC. U hebt een MTC-master nodig. Dit is een instrument
dat MTC kan verzenden, zoals de Yamaha AW2400.
MOTIF XF
MOTIF XF Naslaggids
39
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
Aansluitingen
MOTIF XF
MIDI INMIDI OUT
AW2400, enz.
MIDI INMIDI OUT
OPMERKING
USB TO DEVICE-aansluitingUSB-flashgeheugen
USB-opslagapparaat zoals
een harddisk
of
OPMERKING
OPMERKING
Een MTR aansturen via MMC, verzonden door de MOTIF XF
U kunt het starten en stoppen en het snel vooruit- en terugspoelen van een MMC-compatibele MTR besturen via de SEQ
TRANSPORT-knoppen op het voorpaneel van deze synthesizer, waarbij MMC-berichten worden verzonden via MIDI.
Met MMC (MIDI-machinebesturing) kunnen multitrackrecorders, MIDI-sequencers, enz. op afstand worden bediend. Een MMCcompatibele multitrackrecorder reageert bijvoorbeeld automatisch op signalen voor starten, stoppen en snel vooruit- en terugspoelen
die worden gegeven vanaf de besturende sequencer, zodat de sequencer en de multitrackrecorder tegelijk worden afgespeeld.
USB-opslagapparaten gebruiken
U kunt een USB-opslagapparaat zoals een flashgeheugen of een harddisk aansluiten op de USB TO DEVICE-aansluiting op het
achterpaneel en de bestanden (inclusief data die zijn gemaakt op de MOTIF XF) hierop of van hieruit opslaan/laden. Als u USBopslagapparaten gebruikt, neemt u onderstaande belangrijke voorzorgsmaatregelen.
Compatibele USB-apparaten
Er kan slechts één USB-apparaat (een opslagapparaat zoals een harddisk, cd-rom-station of flashgeheugen, of een USBcompatibel ASCII-toetsenbord) worden aangesloten. Andere apparaten, zoals een computermuis, mogen niet worden gebruikt.
U kunt zowel apparaten met busvoeding (stroomvoorziening via het hostapparaat) als apparaten met eigen voeding (batterij of
externe stroomvoorziening) gebruiken. De MOTIF XF ondersteunt niet noodzakelijk alle op de markt verkrijgbare USBopslagapparaten. Yamaha kan de werking van USB-opslagapparaten die u aanschaft, niet garanderen. Voordat u USBopslagapparaten aanschaft, is het raadzaam om uw Yamaha-dealer of een geautoriseerde Yamaha-distributeur (zie het
overzicht achter in de gebruikershandleiding) te raadplegen of de volgende website te bezoeken:
http://www.yamahasynth.com/support/faq/
USB-opslagmedia formatteren
Als u een niet-geformatteerd USB-opslagapparaat aansluit op de USB TO DEVICE-aansluiting of als u niet-geformatteerde
media plaatst in het USB-apparaat dat is aangesloten via de USB TO DEVICE-aansluiting, verschijnt het bericht 'unformatted
device (usb***)' in de apparaatlijst in het venster [F3] Format van de modus File. Voer in dat geval de Format-handeling uit in
de display Format (pagina 240).
Voorzorgsmaatregelen tijdens het gebruik van de aansluiting USB TO DEVICE
LET OP
• Als het aangesloten USB-opslagapparaat beschikt over een eigen voeding, mag u de stroomvoorziening van het USB-apparaat in
werking niet in- of uitschakelen en de USB-kabel niet aansluiten of loskoppelen. Als u dit toch doet, kan de synthesizer 'vastlopen'.
• Haal de USB-kabel niet los, neem het opslagmedium niet uit het apparaat en zet geen van de apparaten uit terwijl het instrument
toegang heeft tot de data (zoals tijdens de bewerkingen Save, Load en Delete in de modus File). Als u dit toch doet, kunnen de data
op een of beide apparaten beschadigd raken.
MOTIF XF
U kunt een cd-r/w-station gebruiken om data in te lezen op het instrument, maar u kunt op een dergelijk station geen data opslaan.
U kunt echter wel de data verzenden naar een computer, waarna u deze kunt opslaan op een cd met behulp van het cd-r/w-station
op de computer.
De drie sterretjes (***) in het bovenstaande voorbeeldbericht duiden de opeenvolgende serienummers aan van de aangesloten
apparaten die moeten worden geformatteerd. Als één apparaat meerdere partities heeft, wordt het partitienummer rechts van het
serienummer weergegeven.
40
MOTIF XF Naslaggids
Aansluitingen
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
USB TO DEVICE-aansluiting
ASCII-toetsenbord
MOTIF XF
Computer voorzien van een
ETHERNET-aansluiting
Hub of router
Netwerkkabel
Netwerkkabel
ETHERNET-aansluiting
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
USB ASCII-toetsenbord aansluiten
U kunt een ASCII-toetsenbord via de USB TO DEVICE-aansluiting verbinden met het instrument. Hiermee kunt u dan namen van
voices, songs, bestanden en andere alfanumerieke teksten typen, waarden invoeren voor parameters waarvoor u normaal het
numerieke toetsenbord gebruikt, en het instrument bedienen via de functie- en sneltoetsen.
*Modi die invoer via het numerieke toetsenbord
ondersteunen:
• Song/Pattern Play
• File
• Song/Pattern Edit
• Utility
• Song/Pattern Job
• Sampling
• Mixing Play
• Sequencer Setup
*Denk eraan dat invoer via het numerieke toetsenbord niet
wordt ondersteund voor bepaalde parameters.
Netwerkaansluiting
LAN-aansluiting
De MOTIF XF kan op een LAN-netwerk worden aangesloten via de ETHERNET-kabel. Als de MOTIF XF is aangesloten op het
LAN-netwerk, kunt u in de modus File het bestand dat op de MOTIF XF is gemaakt, opslaan op het computerstation dat is
aangesloten op dit netwerk. Sluit de MOTIF XF op de router of hub aan met een Netwerkkabel. Sluit een computer op de router
of hub aan via een netwerkkabel of een draadloze verbinding.
Gebruik een rechte netwerkkabel.
Conform EU-regelgeving moeten gebruikers binnen Europa een STP-kabel (afgeschermde gedraaide kabel) gebruiken om
elektromagnetische storing te voorkomen.
Als uw computer niet is voorzien van een ETHERNET-aansluiting, monteert u een in de handel verkrijgbare netwerkadapter in
de PCI-sleuf of de pc-kaartsleuf van uw computer.
Als u uw computer op internet aansluit via een breedbandrouter, gebruikt u een vrije ETHERNET-aansluiting op de router om de
MOTIF XF aan te sluiten. Denk eraan dat u hiermee de MOTIF XF niet verbindt met het internet, maar alleen met andere computers
en stations in het netwerk.
MOTIF XF Naslaggids
41
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
Aansluitingen
1
2
4
)
!
@
#
6
3
5
7
9
^
8
Activerings-
indicator
OPMERKING
OPMERKING
Netwerkinstellingen
Nadat u de netwerkaansluiting hebt gemaakt, moet u nog de
netwerkparameters instellen om de verbinding te activeren.
Als de MOTIF XF is aangesloten op het netwerk, kunt u
bestanden opslaan of laden naar en van de MOTIF XF en de
computer die is aangesloten op dit netwerk. Open de display
Network (pagina 221) in de modus Utility.
Bestanden delen en op een computer
gebruiken vanaf de MOTIF XF
Volg de onderstaande instructies voor toegang tot een
computer vanaf de MOTIF XF via het LAN-netwerk.
1 Open de display Network (pagina 221) van
de modus Utility.
Druk op de knop [UTILITY] om de modus Utility te
activeren en druk vervolgens op de knoppen [F1]
en [SF3] om de display Network te openen.
2 Stel de netwerkparameters in.
Zie voor informatie over de overige parameters de
beschrijving van de display Network (pagina 221) in
de modus Utility.
3 Druk op de knop [ENTER] om de instellingen
daadwerkelijk toe te passen op de MOTIF XF.
4 Stel de gedeelde directory in op uw computer.
Stel op uw computer de gedeelde map in waarvoor
u netwerktoegang wilt hebben vanaf de MOTIF XF.
Raadpleeg de gebruikershandleiding van uw computer
voor meer informatie.
5 Controleer of de MOTIF XF en de computer
goed zijn aangesloten op het netwerk.
Druk op de knop [FILE] om de modus File te activeren en
druk vervolgens op de knop [F2] om de display Mount te
openen (pagina 239). Als de MOTIF XF en de computer
goed zijn aangesloten, verschijnt de computernaam in de
kolom HOST. Als de computernaam niet verschijnt, drukt
u op de knop [SF5] CHAR en typt u de computernaam
rechtstreeks in de kolom Host (&). Als de MOTIF XF en
de computer goed zijn aangesloten, wordt de naam die
u typt, herkend.
Hier volgt een beschrijving van de minimaal vereiste
instellingen (parameters 3, ) en ^). Zie pagina 221
voor meer informatie over de overige parameters.
3 DHCP Client
Zet deze parameter aan ('on') als u wilt dat het apparaat
in het netwerk wordt gebruikt via de DHCP-serverfunctie,
zoals een breedbandrouter. Als u deze parameter aanzet,
hoeft u de parameters 5 – 9 niet in te stellen. Zet deze
parameter uit ('off') als uw netwerk geen apparaat
gebruikt met de DHCP-serverfunctie.
) Security
Zet deze parameter op 'workgroup', tenzij uw
netwerkbeheerder iets anders bepaalt.
^ Mount User Name
Geef de gebruikersnaam op voor toegang tot de
42
computer in het netwerk. Deze kan worden opgeslagen
als parameterinstelling van de MOTIF XF.
De parameters 1 en 2 zijn hier niet nodig.
De parameters 5 – 9 zijn nodig als uw netwerk
geen apparaat gebruikt met de DHCP-serverfunctie.
Zie pagina 221 voor meer informatie. Voor instructies
over het instellen van deze parameters raadpleegt
u uw netwerkbeheerder of -provider.
MOTIF XF Naslaggids
&
*
Controleer de computernaam in het besturingssysteem van de computer. Raadpleeg de gebruikershandleiding van uw computer voor meer informatie.
Als de computernaam niet verschijnt op de display
terwijl Windows XP is geactiveerd, voert u de
volgende instructies uit om de computernaam
te tonen.
2. Dubbelklik in de lijst op [Messenger] en stel
het 'Opstarttype' in op 'Automatisch'.
3. Klik op [Toepassen] en daarna op [Start].
6 Maak in de modus File van de MOTIF XF
verbinding met de computer via het netwerk,
zodat de gedeelde directory op de display
verschijnt.
Open de display Mount van de modus File.Wanneer u de
HOST (&) instelt op een computernaam die de gewenste
gedeelde directory bevat, verschijnt op de display 'Press
[ENTER] to access'. Als u vervolgens op [ENTER] drukt,
wordt u gevraagd om het wachtwoord in te voeren, zoals
hieronder is afgebeeld. Vul hier in het vak User Name de
gebruikersaccount van uw computer in, vul in het vak
Password het wachtwoord van uw computer in en druk
op de knop [ENTER] om de verbinding te maken tussen
Aansluitingen
BasisstructuurBasisbediening
Aansluitingen
Sectie Basisbediening
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
de MOTIF XF en de computer. U ziet de gedeelde
directory's van de geselecteerde computer in het vak
Sharing Point (*).
Als u in stap 2 bij ^ de gebruikersnaam hebt
ingesteld en opgeslagen, verschijnt de
gebruikersnaam automatisch als de hierboven
afgebeelde display wordt geopend.
Nadat de verbinding tussen de MOTIF XF en de
computer is gemaakt, verschijnen de gedeelde
directory's automatisch op de display als u een
computer selecteert in de kolom Host. Als u echter
de stroom uitschakelt. moet u de handelingen voor
toegang tot de computer (invullen van
gebruikersaccount en wachtwoord) opnieuw
uitvoeren als u het apparaat weer aanzet.
Raadpleeg de gebruikershandleiding van uw
computer voor meer informatie over het bevestigen
van de gebruikersaccount en het wachtwoord van
uw computer.
Als er geen wachtwoord is ingesteld op uw computer,
hoeft u geen wachtwoord in te vullen. U kunt ook
toegang krijgen zonder wachtwoord.
Bestanden delen voor toegang tot
de MOTIF XF vanaf een computer
Volg de onderstaande instructies als u vanaf een computer
via het LAN-netwerk toegang wilt tot de MOTIF XF (of
eigenlijk een USB-opslagapparaat dat is aangesloten op
de MOTIF XF). Open de display Network (pagina 221) in
de modus Utility.
Denk eraan dat het interne flashgeheugen van de
MOTIF XF niet bereikbaar is vanaf een computer via het
LAN-netwerk. U kunt vanaf een computer via het LANnetwerk alleen toegang krijgen tot data die zijn
opgeslagen op een USB-opslagapparaat dat is
aangesloten op de MOTIF XF. Als u bestanden wilt delen
tussen de MOTIF XF en een computer, slaat u de data in
het interne flashgeheugen op naar een extern USBopslagapparaat.
1 Open de display Network (pagina 221) en stel
de File Server Account (#) in.
Als de account niet is ingesteld, kunt u de accountnaam
'nobody' gebruiken voor toegang tot de MOTIF XF.
2 Stel het wachtwoord in.
Druk op de knop [SF5] Password om het
wachtwoordvenster te openen. Zie pagina 222 voor
instructies voor het instellen.
3 Zet de parameter File Server (4) aan ('on').
7 Activeer de gewenste directory's.
In het vak Sharing Point (*) kunt u de gedeelde directory
activeren door de cursor in de gewenste directory
te plaatsen en op de knop [ENTER] te drukken.
De activeringsaanduiding verschijnt links van
de geactiveerde directorynaam.
Als u de bovenstaande instructies volgt, krijgt u toegang tot
een computer vanaf de MOTIF XF via het LAN-netwerk.
Zie pagina 41 voor meer informatie.
MOTIF XF Naslaggids
43
Modus VoiceModus Song Modus Pattern Modus MixingModus Master Modus UtilityModus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
Referentie
[PROGRAM]-lampje brandt
OPMERKING
Het nummer
verlagen
Het nummer
verhogen
Het nummer
verhogen
Het nummer
verlagen
Het toetsenbord bespelen in de modus Voice Play
De modus Voice wordt gebruikt voor het selecteren, afspelen en bewerken van een gewenste voice. De modus Voice Play is het
belangrijkste 'portaal' voor het activeren van de modus Voice. Hier kunt u een voice selecteren en afspelen. Bepaalde voiceinstellingen kunnen ook in deze modus worden bewerkt. Druk op de knop [VOICE] om de modus Voice te activeren en de
display Voice Play te openen.
3 Selecteer een groep.
Een voice selecteren
Deze synthesizer beschikt over 128 voices in 16 banken:
Preset 1 – 8, User 1 – 4, GM, Preset Drum, User Drum en GM
Drum. De bank bestaat uit acht groepen (A tot en met H) en
elke groep bevat 16 voices. Als u de gewenste voice wilt
selecteren, dient u eerst de bank, de groep en vervolgens
het nummer te selecteren.
Druk op één van de knoppen [A] tot en met [H] om
een groep te selecteren. Als u een drumbank hebt
geselecteerd bij de vorige stap, dient u op een van de
knoppen [A] tot en met [D] te drukken om een groep te
selecteren. De namenlijst van de 16 voices in de
geselecteerde groep wordt weergegeven in de display.
Houd er rekening mee dat de GM-drumbank slechts één
drumvoice bevat, wat betekent dat u geen groep
kunt selecteren.
2
3
4
1 Druk op de knop [VOICE] om de modus Voice
Play voor het afspelen van voices te activeren.
Het [PROGRAM]-lampje brandt, waarmee wordt
aangegeven dat u de gewenste voice kunt selecteren
door Bank/Group/Number op te geven.
2 Selecteer een voicebank.
Druk op één van de hieronder weergegeven Bankknoppen om een bank te selecteren. Als er een bank
wordt geselecteerd, wordt het venster Voice Select
(Voice selecteren) opgeroepen.
KnoppenBanken
Knoppen [PRE 1] – [PRE 8]Vooraf ingestelde banken
Knoppen [USER 1] – [USER 4]Gebruikersbanken 1 – 4
[GM]-knopGM-bank
[GM DR]-knopGM-drumbank
[PRE DR]-knopVooraf ingestelde
[USER DR]-knopGebruikersdrumbank
1– 8
drumbank
4 Selecteer een voice.
Druk op één van de knoppen [1] tot en met [16] om
een voice te selecteren.
Op deze manier (stap 2 – 4) kunt u elke gewenste voice
oproepen.
Bij het selecteren van een voice binnen dezelfde bank
of groep is het niet noodzakelijk om de bank of groep
opnieuw te selecteren. U kunt de knoppen [INC/YES]
en [DEC/NO] of de datadraaiknop gebruiken om het
voicenummer te selecteren. Met deze handeling kunt
u voices oproepen in volgende of eerdere groepen
en banken.
Selecteer een voice met behulp van
de functie Category Search
De MOTIF XF is uitgerust met de functie Category Search,
die u snel toegang tot het gewenste geluid biedt, ongeacht
de bijbehorende banklocaties. Raadpleeg de
Gebruikershandleiding voor instructies over het gebruik
van de functie Category Search.
44
MOTIF XF Naslaggids
Het toetsenbord bespelen in de modus Voice Play
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
+
Favorite-markering
Schakelaar Favorite
OPMERKING
De meest gebruikte voices
groeperen—Favorite Category
De Category Search heeft tevens een handige Favorite
Category, waarmee u de meest gebruikte en favoriete voices
kunt samenvoegen en gemakkelijk kunt selecteren. Zo kunt u
met de MOTIF XF gemakkelijker snel de gewenste voices te
selecteren uit de enorme hoeveelheid die beschikbaar is.
Uw favoriete voices registreren in
de Favorite Category
U kunt de geselecteerde voice snel in een Favorite Category
registreren door de knop [ENTER] en de knop [CATEGORY
SEARCH] in de display Voice Play ingedrukt te houden.
3 Selecteer uw favoriete voice.
Zoek de gewenste voice door de instructies in
de Gebruikershandleiding op te volgen.
4 Registreer de voice in de Favorite Category.
Druk op de knop [F5] om de voice te registreren en zet
de schakelaar Favorite aan. Er verschijnt een vinkje in het
vak links van de voicenaam, waarmee wordt aangegeven
dat de voice is opgenomen in de Favorite Category. (Als
u nogmaals op de knop [F5] drukt, verdwijnt het vinkje en
wordt de geselecteerde voice uit de Favorite Category
verwijderd.) Als u alle eerder geregistreerde voices uit de
Favorite Category wilt verwijderen (wat handig kan zijn
als u de Favorite Category helemaal opnieuw wilt maken),
drukt u op de knop [F6].
Een voice uit de Favorite Category
selecteren
1 Roep het venster Favorite Select op.
Druk in het venster Category Search op de knop [F4]
om het venster Favorite Select op te roepen.
In het venster Favorite Select worden alle voices
weergegeven die zijn geregistreerd in de
Favorite Category.
Als u dezelfde handeling opnieuw uitvoert, wordt de
registratie verwijderd. U kunt deze handeling gebruiken voor
het registreren van favoriete voices die u tijdens het bespelen
van het instrument vindt.
Als u tijdens het gebruik van de functie Category Search
favoriete voices vindt, gebruikt u de volgende handeling.
1 Druk op de knop [VOICE] om de modus Voice
Play voor het afspelen van voices te activeren.
2 Roep het venster Category Search op.
Druk op de knop [CATEGORY SEARCH] zodat de
indicator ervan oplicht en het venster Category Search
verschijnt.
2 Selecteer een voice.
Selecteer de gewenste voice met de knoppen [INC/YES]
en [DEC/NO] of de datadraaiknop om de cursor in
de voicelijst naar boven of beneden te verplaatsen.
De volgorde van de voices in de Favorite Category
kan niet worden gewijzigd. Als u een aangepaste
volgorde van voices wilt maken voor snelle selectie
tijdens uw spel, slaat u de voices in een van de
gebruikersbanken op.
MOTIF XF Naslaggids
45
Het toetsenbord bespelen in de modus Voice Play
Modus VoiceModus Song Modus Pattern Modus MixingModus Master Modus UtilityModus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
Rode punt (huidige waarde)
1
2
3
[SELECTED PART CONTROL]-knop
Gebruik van knoppen en
schuifregelaars
Een van de krachtigste performancefuncties van de
MOTIF XF is de uitgebreide set realtimeregelaars, met name
de knoppen en schuifregelaars. Hiermee kunt u een groot
aantal parameters aanpassen voor de huidige voice, zoals
effectdiepte, attack/release-eigenschappen, klankkleur
enzovoort. Met deze realtimeregelaars kunt u het geluid
tijdens het spelen wijzigen of snel de voice bewerken en
aanpassen. U kunt drie functies toewijzen aan elke knop,
die u één voor één kunt selecteren met de knop
[SELECTED PART CONTROL]. Elke keer dat u op deze knop
drukt, gaat het lampje achtereenvolgens van boven naar
beneden branden: TONE 1 → TONE 2 → ARP FX.
Zie de gebruikershandleiding voor meer informatie.
Als de [E] (Edit)-indicator verschijnt in de
rechterbovenhoek van de display, kan de huidige voice
worden opgeslagen (pagina 54) als een nieuwe
gebruikersvoice.
Als u de knop [SELECTED PART CONTROL] enkele
seconden lang ingedrukt houdt, gaan het huidige lampje
en het TONE 1-lampje afwisselend branden.
Een rode punt op de knop of schuifregelaar geeft aan
op welke waarde de knop of schuifregelaar is ingesteld.
Het verschuiven van de knop of schuifregelaar heeft geen
effect op het geluid totdat dit punt wordt bereikt. Als u
de knop of schuifregelaar voorbij dit punt verplaatst,
verdwijnt de rode punt en heeft het verschuiven van
de knop of schuifregelaar weer invloed op het geluid.
U kunt de functies bevestigen die aan de acht knoppen
in de display Voice Play zijn toegewezen en worden
opgeroepen met de knop [F1]. Wanneer er een andere
display dan de display Voice wordt weergegeven, kunt u
de knopfuncties bevestigen door te drukken op de knop
[SELECTED PART CONTROL], waarmee het venster
Control Function wordt opgeroepen.
Knopfuncties
1 Wanneer het lampje TONE 1 brandt:
Knop 1 CUTOFFHiermee verhoogt of verlaagt u de filterafsnijfrequentie (pagina 51) om de helderheid van de klank aan
Knop 2 RESONANCEHiermee verhoogt of verlaagt u de resonantie (pagina 51) die het signaal in het gebied van de
Knop 3 ATTACKHiermee verhoogt of verlaagt u de EG-attacktijd (pagina 51) van de huidige voice. Hoe kleiner
Knop 4 DECAYHiermee verhoogt of verlaagt u EG-decaytijd (pagina 51) van de huidige voice, waarmee wordt
Knop 5 SUSTAINHiermee verhoogt of verlaagt u het EG-sustainniveau (pagina 51) waarop het volume wordt
Knop 6 RELEASE
Knop 7 ASSIGN 1Een groot aantal verschillende functies kan aan deze knoppen worden toegewezen. U kunt de
Knop 8 ASSIGN 2
2 Wanneer het lampje TONE 2 brandt:
Knop 1 EQ LOWHiermee verhoogt of verlaagt u de EQ Low Gain (pagina 51) om het geluid aan te passen.
Knop 2 EQ MID F
(EQ Middle Frequency)
Knop 3 EQ MID (EQ Middle Gain)Hiermee verhoogt of verlaagt u de EQ Middle Gain (pagina 51) om de huidige voice te wijzigen.
Als knop 1 en 2 worden bewogen, veranderen de filterparameters op de display EG/EQ. Als knop 3 – 6
worden bewogen, veranderen de Amplitude EG-parameters.
te passen.
afsnijfrequentie versterkt. Door de boventonen in dit gebied te benadrukken, kunt u een
onderscheidende 'scherpe' klank produceren die het geluid helderder en harder maakt.
de waarde is, hoe sneller de attack.
bepaald hoe snel het volume afneemt van het maximale attackniveau tot sustainniveau. Hoe kleiner
de waarde is, hoe sneller het geluid wegsterft.
vastgehouden zolang de toets ingedrukt blijft, na de initiële attack en decay. Draai de knop tegen
de klok in om het geluid scherper af te kappen na de decay.
Hiermee verhoogt of verlaagt u de EG-releasetijd (pagina 51) van het geluid, waarmee wordt bepaald
hoe snel het volume afneemt van het sustainniveau tot nul zodra een toets wordt losgelaten. Hoe lager
de waarde is, hoe sneller de release.
functies bevestigen die momenteel aan deze knoppen in de display Voice Play zijn toegewezen
(pagina 48). In de display Controller Set (pagina 61) van de modus Voice Common Edit kunt u de
functies aan deze knoppen toewijzen.
Als knop 1 – 5 worden bewogen, veranderen de EQ-parameters op de display EG/EQ (pagina 51).
Als knop 6 – 8 worden bewogen, veranderen de parameters op de display Play Mode (pagina 55) en de
display Effect Connect (pagina 64) in de modus Voice Common Edit.
Hiermee verhoogt of verlaagt u de EQ Middle Frequency (pagina 51) waarvoor de band wordt
aangepast via knop 3 (EQ MID).
46
MOTIF XF Naslaggids
Het toetsenbord bespelen in de modus Voice Play
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
OPMERKING
Edit Indicator (bewerkingsindicatie)
OPMERKING
Knop 4 EQ MID Q (EQ Middle Q)Hiermee verhoogt of verlaagt u de EQ Middle Q (pagina 51) om de breedte te wijzigen van de band
Knop 5 EQ HIGH (EQ High Gain)Hiermee verhoogt of verlaagt u de EQ High Gain (pagina 51) om de huidige voice te wijzigen.
Knop 6 PANHiermee wordt de stereopanpositie van de huidige voice (pagina 56) aangepast.
Knop 7 REVERBHiermee kunt u het reverbzendniveau (pagina 65) aanpassen.
Knop 8 CHORUSHiermee kunt u het choruszendniveau (pagina 65) aanpassen.
3 Wanneer het lampje ARP FX brandt:
Knop 1 SWINGHiermee wijzigt u het swinggevoel bij het afspelen van arpeggio's (pagina 60). Als u de knop met de
Knop 2 QUANTIZE VALUEHiermee past u de Quantize Value (pagina 59), ofwel nootresolutie aan, op basis waarvan de nootdata
Knop 3 QUANTIZE STRENGTHHiermee past u de Quantize Strength (pagina 60) aan, waarmee nootevents van de Arpeggio naar de
Knop 4 GATE TIMEHiermee past u de gatetijdsnelheid (pagina 60) van de arpeggionoten aan. Als u deze knop met de
Knop 5 VELOCITYHiermee past u de aanslagsnelheid (pagina 60) van de arpeggionoten aan.
Knop 6 OCT RANGE (Octave Range)Hiermee wijzigt u het octaafbereik (pagina 60) bij het afspelen van arpeggio's.
Knop 7 UNITMULTIPLYHiermee past u Unit Multiply (pagina 59) voor het afspelen van arpeggio's aan om de arpeggio-
Knop 8 TEMPOHiermee wijzigt u het tempo bij het afspelen van arpeggio's.
waarbinnen u de versterking kunt aanpassen via knop 3 (EQ Middle Gain). Als knop 4 in de richting
van de wijzers van de klok wordt gedraaid, wordt de Q-waarde hoger en wordt de bandbreedte
kleiner. Als knop 4 tegen de wijzers van de klok in wordt gedraaid, wordt de Q-waarde lager en wordt
de bandbreedte groter.
Als knoppen worden bewogen, veranderen de aan Arpeggioparameters in de modus Voice Common
Edit.
Deze handeling is beschikbaar wanneer de Arpeggiofunctie is ingeschakeld.
wijzers van de klok mee draait, verhoogt u het swinggevoel en als u de knop tegen de wijzers van de
klok in draait, verlaagt u het swinggevoel.
van de Arpeggio worden gelijkgetrokken. Als u de knop met de wijzers van de klok mee draait,
verlengt u de gatetijd van het noottype dat als Quantize Value is ingesteld en als u de knop tegen de
wijzers van de klok in draait, verkort u de gatetijd.
dichtstbijzijnde quantizeertellen worden getrokken. Als u de knop met de wijzers van de klok mee
draait, worden de nootevents naar de quantizeertel getrokken.
wijzers van de klok mee draait, verlengt u de gatetijden zodat er legato wordt gespeeld en als u deze
knop tegen de wijzers van de klok in draait, verkort u de gatetijden.
afspeeltijd op basis van tempo te verlengen/verkorten.
Via de knoppen wordt de parameterwaarde toegevoegd aan de huidige waarde voor de huidige voice. Als de parameter al is ingesteld
op de maximum- of minimumwaarde, verandert de waarde niet, ook niet als u de knop bedient.
Functies van schuifregelaars
Met de acht schuifregelaars kunt u het volume aanpassen
van acht elementen (pagina 9) die samen de huidige
normale voice vormen. Elk van de schuifregelaar 1 – 8
correspondeert met een van de elementen 1 – 8. Het is
verstandig na te gaan welke elementen voor de huidige
normale voice worden gebruikt door de informatiedisplay
(pagina 50) te gebruiken voordat u de schuifregelaars
gebruikt. Wanneer een drumvoice wordt geselecteerd, kan
één enkele schuifregelaar al invloed hebben op het volume
van alle geluiden/toetsen tegelijk.
De [E]-indicator
Als u de waarde van de parameter wijzigt in de modus Voice
Play of Edit, wordt de [E]-indicator (Edit) weergegeven in de
rechterbovenhoek van de LCD-display. Dit is een korte
herinnering dat de huidige voice is gewijzigd maar nog niet
is opgeslagen. Als u de huidige bewerkte status wilt opslaan,
volgt u de aanwijzingen op pagina 54.
MIDI-zendkanalen voor het
toetsenbord instellen
U kunt het MIDI-zendkanaal instellen waarmee via het
toetsenbord/de regelaar MIDI-data worden verzonden
(naar een externe sequencer, toongenerator of een
ander apparaat).
1 Druk op de knop [TRACK] zodat het lampje van
de knop gaat branden.
2 Druk op één van de nummerknoppen [1] – [16]
om het MIDI-zendkanaal te bepalen.
3 Druk na het instellen op de knop [PROGRAM]
om terug te keren naar de oorspronkelijke
status.
Deze parameter is hetzelfde als Keyboard Transmit
Channel (pagina 228) in de display MIDI van de
modus Utility. Indien u hier een waarde instelt, wordt
ook de waarde van die parameter automatisch
gewijzigd.
MOTIF XF Naslaggids
47
Modus VoiceModus Song Modus Pattern Modus MixingModus Master Modus UtilityModus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
Het toetsenbord bespelen in de modus Voice Play
OPMERKING
OPMERKING
3
1
!@#$%
256^
4
7
8
9)
3
1
!@#$%
256^
4
&
9
(
*
)
^
Instelling van toetsenbordoctaaf
Soms zult u bij het spelen van een voice wellicht in een lager
of hoger toonhoogtebereik willen spelen. U kunt bijvoorbeeld
de toonhoogte verlagen om extra basnoten te verkrijgen of
verhogen om hogere noten te verkrijgen voor solo’s. Met de
regelaars Octave Up/Down kunt u dit snel en gemakkelijk
doen. Steeds wanneer u op de knop OCTAVE [UP] op het
paneel drukt, gaat de totale toonhoogte van de voice één
octaaf omhoog. Met elke druk op de knop OCTAVE [DOWN]
wordt de toonhoogte zo ook met één octaaf verlaagd. Het
bereik loopt van -3 tot +3. 0 is de standaardtoonhoogte. De
huidige octaafinstelling verschijnt in de rechterbovenhoek
van de display. U kunt de standaardtoonhoogte (0) direct
terugroepen door tegelijkertijd op de knop OCTAVE [UP] en
de knop OCTAVE [DOWN] te drukken (beide lampjes
gaan uit).
Aan de lampstatus van de knop OCTAVE [DOWN]/[UP] kunt
u direct de huidige octaafinstelling aflezen. Als de
toonhoogte één octaaf hoger of lager is ingesteld, brandt het
bijbehorende lampje. Als de toonhoogte twee octaven hoger
of lager is ingesteld, knippert het bijbehorende lampje
langzaam. Als de toonhoogte drie octaven hoger of lager is
ingesteld, knippert het bijbehorende lampje snel.
De arpeggiofunctie gebruiken
Deze parameter is hetzelfde als Octave (pagina 220) in
de display Play van de modus Utility. Indien u hier een
waarde instelt, wordt ook de waarde van die parameter
automatisch gewijzigd.
Als u noten op het toetsenbord met halve tonen omhoog
of omlaag wilt verschuiven, bewerkt u de parameter
Transpose (pagina 220) in de display Play van
de modus Utility.
Met de arpeggiofunctie kunt u ritmepatronen, riffs en frasen
triggeren met behulp van de huidige voice. Hiervoor slaat
u gewoon een of meer noten op het toetsenbord aan.
Raadpleeg de Gebruikershandleiding voor instructies
over het gebruik van Arpeggio.
De display Voice Play—[F1] Play
Type 2 van de display Voice Play
1 Vo i ce B an k
Duidt de bank van de huidige voice aan.
De voicebank is het geheugen met data van normale voices
en drumvoices. Er zijn 16 voicebanken, als volgt.
PRE1 – 8 (vooraf ingestelde bank 1 – 8)
De banken bevatten elk 128 verschillende vooraf
ingestelde voices.
USR1 – 4 (gebruikersbank 1 – 4)
Deze banken kunnen worden gebruikt voor het opslaan
van de voices die u maakt en bewerkt.
GM
Deze bank bevat 128 verschillende voices die
corresponderen met de volgorde die is opgegeven door
de indeling General MIDI (GM).
GMDR (GM-drumbank)
Deze bank bevat één drumvoice, waarin de
druminstrumenttoewijzing correspondeert met de indeling
General MIDI (GM).
PDR (vooraf ingestelde drumbank)
Deze bank bevat 64 verschillende vooraf ingestelde
drumvoices.
UDR (gebruikersdrumbank)
Deze bank kan worden gebruikt voor het opslaan van
de drumvoices die u maakt en bewerkt.
De display Voice Play die wordt opgeroepen via de knop
[VOICE] heeft twee ontwerptypen, die kunnen worden
opgegeven in de display Screen Setting (pagina 220) van
de modus Utility.
Type 1 van de display Voice Play
GM-voices
GM (General MIDI) is een wereldwijde standaard
voor het groeperen van voices en MIDI-functies van
synthesizers en toongenerators. Deze standaard is in de
eerste plaats ontworpen om te zorgen dat songdata die
zijn gemaakt met een bepaald GM-apparaat nagenoeg
hetzelfde klinken op elk ander GM-apparaat, ongeacht
de fabrikant of het model. De GM-voicebank van deze
synthesizer is ontworpen om GM-songdata goed af te
spelen. Houd er echter rekening mee dat het geluid
mogelijk niet exact hetzelfde is als wanneer het wordt
afgespeeld met de oorspronkelijke toongenerator.
MOTIF XF Naslaggids
48
Het toetsenbord bespelen in de modus Voice Play
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
VoicebankGroep
Voicenummer
Nummer
OPMERKING
2 Voicenummer (groep/nummer)
Elke voice in een bank krijgt een nummer tussen 001 en 128
toegewezen.
De voicenummers 001 t/m 128 worden geconverteerd naar
de indeling (tussen haakjes weergegeven) die hoort bij de
banken A t/m H en nummers 1 t/m 16 (voor elke bank).
Deze indeling hoort bij de groepsknoppen [A] – [H] en
de nummerknoppen [1] – [16]. De voicenummers en
de bijbehorende groepen/nummers worden hieronder
weergegeven.
Groep/nummerVoicenummer
A01 – 16001 – 016
B01 – 16017 – 032
C01 – 16033 – 048
D01 – 16049 – 064
E01 – 16065 – 080
F01 – 16081 – 096
G01 – 16097 – 112
H01 – 16113 – 128
9 [SF1] ARP1 – [SF5] ARP5 (Arpeggio 1 – 5)
De arpeggiotypen worden aan de knoppen toegewezen via
het symbool van de achtste noot in de display. U kunt deze
op elk moment tijdens uw toetsenbordspel oproepen door
op deze knoppen te drukken. In de display Arpeggio kunt
u Arpeggiotypen toewijzen aan de knoppen (pagina 52).
) [SF6] TAP
De snelheid waarmee u deze knop herhaaldelijk indrukt,
bepaalt het afspeeltempo van de arpeggio.
Dit menu is alleen beschikbaar voor de bovenste display
van de modus Voice.
! [F1] Play (Voice Play)
Druk op deze knop om vanuit de vorige display terug
te keren naar de display Voice Play.
@ [F2] Porta (Portamento)
Druk op deze knop om de display Portamento (pagina 50)
op te roepen.
# [F3] EG/EQ (Envelope Generator/Equalizer)
Druk op deze knop om de display met de basis-EG-, filteren EQ-instellingen (pagina 51) op te roepen.
3 Category (Main Category 1/Sub Category 1)
Hiermee worden hoofdcategorie 1 en subcategorie 1 van
de geselecteerde voice aangegeven. 'Category' is een
trefwoord dat de instrumenteigenschappen of het type geluid
aanduidt. Een vooraf ingestelde voice wordt geregistreerd in
twee sets: Hoofdcategorie en Subcategorie. U kunt de
categorie-instellingen bewerken in de display General
(pagina 55) van de modus Voice Common Edit. Raadpleeg
de toelichting van de display General voor meer informatie.
4 Vo i ce na am
Duidt de naam van de huidige voice aan.
5 Transmit CH (MIDI Transmit Channel)
Geeft het MIDI-kanaal aan waarmee via het toetsenbord/de
regelaar MIDI-data worden verzonden (naar een externe
sequencer, toongenerator of een ander apparaat).
Zie pagina 47 voor meer informatie over het instellen
vandewaarde.
6 Octave
Hiermee wordt de instelling van Keyboard Octave
aangegeven die via de knoppen OCTAVE is ingesteld.
Deze parameter bepaalt hoeveel hoger of lager de
toonhoogte van elke toets is vergeleken met de
normale toonhoogte.
$ [F4] Arpeggio
Druk op deze knop om de display Arpeggio (pagina 52)
op te roepen.
% [F6] Effect
Druk op deze knop om de display Effect Connect
(pagina 64) van de modus Voice Common Edit op te roepen.
^ Arpeggiotempo
Hiermee wordt het arpeggioafspeeltempo aangegeven.
& Aan/uit-status van element
Geeft de aan/uit-status van elk element van de huidige voice
aan. Deze is alleen beschikbaar als er een normale voice is
geselecteerd.
* Huidige waarden
Geeft het huidige toonbuigingsbereik (PB UP en PB DOWN),
de huidige octaafinstelling van het toetsenbord (OCT) en
de huidige transponeerinstelling aan.
( Huidig arpeggiotype
Geeft het huidige arpeggiotype aan dat via de knoppen
[SF1] – [SF5] is geselecteerd.
7 Control Function
Hiermee wordt de status van de knoppen en schuifregelaars
op het paneel aangegeven. Dit is gelijk aan het venster
Control Function (pagina 46).
8 Instellingen toewijzen
Deze sectie geeft voor elk van de regelaars aan of deze al
dan niet is toegewezen aan de bron van de besturingsset.
MOTIF XF Naslaggids
49
Modus VoiceModus Song Modus Pattern Modus MixingModus Master Modus UtilityModus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
Het toetsenbord bespelen in de modus Voice Play
1
2
4
7
3
5
9
6
8
)
OPMERKING
OPMERKING
1
2
4
3
Voice-informatie—[SF6] INFO
(Informatie)
8 Portamento
Hiermee wordt de aan/uit-status aangeduid voor de
portamentoschakelaar (pagina 50) van de huidige voice.
Deze display biedt informatie over de huidige voice. U kunt
hier geen instellingen wijzigen.
1 Bank
Hiermee wordt de bank van het geselecteerde
voiceprogramma aangegeven. De waarden tussen haakjes
staan voor de Bank Select MSB en LSB waarmee u de
huidige voice via MIDI kunt selecteren.
2 Programma (voicenummer)
Aan elke voice in een bank wordt een nummer tussen 001 en
128 toegewezen. De waarden tussen haakjes staan voor de
groep en het nummer.
3 Category 1 (Main Category 1/Sub Category 1)
Category 2 (Main Category 2/Sub Category 2)
Geeft de Main Category 1/Sub Category 1 en
Main Category 2/Sub Category 2 aan waarin de
huidige voice geregistreerd is.
9 Toonbuigingsbereik
Hiermee wordt de hoger/lager-instelling aangeduid van het
toonbuigingsbereik (pagina 56) voor de huidige voice.
) Effects
Geeft de effectinstellingen (voor Insertion A, Insertion B,
Reverb en Chorus) van de huidige voice aan.
De parameters 6, 7 en 8 zijn niet beschikbaar als
de drumvoice is geselecteerd.
Portamento-instellingen—
[F2] Porta
In deze display kunt u monofoon of polyfoon afspelen
selecteren en de Portamentoparameters instellen.
Portamento wordt gebruikt om een geleidelijke overgang te
realiseren tussen de toonhoogte van de als eerste gespeelde
noot op het toetsenbord naar de toonhoogte van de
volgende noot. De hier ingestelde waarde wordt toegepast
op de parameters met dezelfde namen in de display Play
Mode (pagina 48) van de modus Voice Common Edit.
Deze display is niet beschikbaar als er een drumvoice
is geselecteerd.
4 Name
Duidt de naam van de huidige voice aan.
5 Vo i ce Typ e
Geeft aan of het huidige voicetype Normale voice
of Drumvoice is.
6 Mono/Poly
Geeft aan of de huidige voice is ingesteld op Mono
(er kan slechts één noot tegelijk worden gespeeld) of Poly
(er kunnen meerdere noten tegelijk worden gespeeld).
7 Element Switch
Geeft de status (actief/inactief) aan van de acht elementen
die samen de huidige voice vormen. Elementen die actief
zijn, worden aangegeven met hun eigen nummer. Een
sterretje '*' geeft aan dat het corresponderende element
gedempt is, hoewel de parameter Element Switch
is ingeschakeld.
Een streepje '-' geeft aan dat de corresponderende
parameter Element Switch is uitgeschakeld.
MOTIF XF Naslaggids
50
1 Portamento Switch
2 Portamento Time
3 Portamento, modus
4 Modus Mono/Poly
Dit zijn dezelfde als in de display Play Mode (pagina 55) van
de modus Voice Common Edit.
Portamento op de voice toepassen
Volg de onderstaande instructies om Portamento toe te
passen op de huidige voice die u op het toetsenbord speelt.
1 Druk op de knop [VOICE] om de modus Voice
Play voor het afspelen van voices te activeren.
Selecteer de voice waarop Portamento moet worden
toegepast. Portamento is met name effectief voor een
voice die wordt aangehouden of blijft klinken zolang
de toets ingedrukt wordt gehouden.
2 Druk op de knop [F2] om de display
Portamento op te roepen.
Het toetsenbord bespelen in de modus Voice Play
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
1
2
3
4
5
OPMERKING
3 Stel de schakelaar Portamento in op 'on'.
4 Stel de portamentotijd in.
Stel dit voor het beste resultaat in op een relatief
hoge waarde.
5 Bespeel twee verschillende toetsen
afwisselend om Portamento te bevestigen.
Het is handig om een bepaalde noot in te drukken en
vervolgens dezelfde noot een octaaf hoger of lager
in te drukken om te bevestigen hoe Portamento
wordt toegepast.
Klankkleur veranderen—[F3] EG/EQ
U kunt de klankkleur of het timbre van het geluid wijzigen
door de EG/EQ-instellingen te bewerken voor alle elementen
die samen de voice vormen. De EG-instellingen die u hier
vastlegt, worden als offset toegepast op dezelfde
parameters in de display Amplitude EG (pagina 80) en de
display Filter EG (pagina 76) voor alle elementen. Met andere
woorden: als de waarde hier wordt bewerkt, wordt deze bij
de huidige waarde opgeteld of ervan afgetrokken.
Als de parameter al is ingesteld op de maximum- of
minimumwaarde, verandert de waarde echter niet, zelfs niet
als u de parameter in deze display op ee hogere of lagere
waarde instelt. De EQ-instellingen die u hier maakt, worden
rechtstreeks toegepast op de voice.
1 AEG (Amplitude EG)
Met behulp van de AEG kunt u de volumeovergang bepalen
van het begin tot het einde van het geluid.
Attack (Attack Time)
Hiermee wordt de attacksnelheid bepaald vanaf de tijd
waarop een toets wordt aangeslagen tot het maximale
oorspronkelijke niveau van de EG wordt bereikt.
Decay (Decay Time)
Hiermee wordt bepaald hoe snel het volume van het maximale
attackniveau naar het sustainniveau daalt.
Sustain (Sustain Level)
Bepaalt het sustainniveau waarop het volume wordt
vastgehouden terwijl een noot wordt aangehouden, na de
initiële attack en decay. Hoe kleiner de waarde is, hoe
scherper het geluid.
Release (Release Time)
Hiermee wordt bepaald hoe snel het volume daalt van het
sustainniveau naar nul zodra een noot wordt losgelaten.
Instellingen: -64 – +0 – +63
Wanneer er een drumvoice is geselecteerd, zijn
Sustain Level en Release Time niet beschikbaar. '---'
verschijnt bij elk van de corresponderende kolommen
en deze parameters kunnen niet worden bewerkt.
2 FEG (Filter EG)
Met behulp van de FEG kunt u de overgang in klankkleur
(afsnijfrequentie) bepalen van het begin tot het einde van
het geluid. De daadwerkelijke overgang van klankkleur is
afhankelijk van het filtertype (pagina 74) van het
voice-element.
Attack (Attack Time)
Hiermee wordt de snelheid van filtervariatie bepaald vanaf het
tijdstip waarop een noot wordt gespeeld tot het maximale
oorspronkelijke niveau van de afsnijfrequentie wordt bereikt.
Decay (Decay Time)
Hiermee wordt bepaald hoe snel de afsnijfrequentie van het
maximale attackniveau naar het sustainniveau daalt.
Release (Release Time)
Hiermee wordt bepaald hoe snel de afsnijfrequentie van het
sustainniveau naar nul daalt zodra een noot wordt losgelaten.
Depth
Bepaalt het bereik waarbinnen de afsnijfrequentie van de Filter
EG wordt gewijzigd. Bij een instelling van 0 blijft de
afsnijfrequentie ongewijzigd. Hoe verder de waarde is
verwijderd van 0, hoe groter de afsnijfrequentie is. Bij
negatieve waarden wordt de wijziging van de afsnijfrequentie
ongedaan gemaakt.
Instellingen: -64 – +0 – +63
3 Filter
Deze eenheid wijzigt de klankkleur van het geluid door de
uitvoer van een specifiek frequentiegedeelte van het geluid
af te kappen. De daadwerkelijke klankkleur is afhankelijk van
het filtertype (pagina 74) van het voice-element. Het
laagdoorlaatfilter kapt de signalen boven de afsnijfrequentie
af, terwijl het hoogdoorlaatfilter de signalen onder de
afsnijfrequentie afkapt.
Afkappen
Hiermee wordt de afsnijfrequentie bepaald voor het filter.
Wanneer het laagdoorlaatfilter is geselecteerd, geldt
bijvoorbeeld dat het decay helderder is naarmate de waarde
hoger is.
Reso (Resonance)
Hiermee wordt de nadruk bepaald die aan de afsnijfrequentie
wordt gegeven. Hogere waarden resulteren in een
sterker effect.
Instellingen: -64 – +0 – +63
4 EQ
Dit is een parametrische equalizer met drie
frequentiebanden (High, Mid en Low). U kunt het niveau van
elke frequentieband (High, Mid, Low) versterken of
verzwakken om het geluid van de voice te wijzigen. Voor de
middenband kun u ook de Q (bandbreedte) instellen.
Frequency (frequentie)
Hiermee bepaalt u frequentie voor elke frequentieband.
Stel de waarde in op de frequentie waarmee u het geluid
wilt verzwakken of versterken.
Modus VoiceModus Song Modus Pattern Modus MixingModus Master Modus UtilityModus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
Het toetsenbord bespelen in de modus Voice Play
OPMERKING
Laag
Mid
Hoog
Gain
Frequency (frequentie)
Q
1
2
4
7
3
6
8
9
5
Naam van arpeggiotype
Gain
Bepaalt de niveauversterking van de frequentie (hierboven
ingesteld) of de mate waarin de geselecteerde frequentieband
wordt verzwakt of versterkt. Hoe hoger de waarde is, hoe meer
versterking. Hoe lager de waarde is, hoe minder versterking.
Instellingen: -12.00 dB – +0.00 dB – +12.00 dB
Q (bandbreedte)
Hiermee wordt de Q (bandbreedte) bepaald voor de
middenband. Hoe hoger de waarde is, hoe kleiner de
bandbreedte. Hoe lager de waarde is, hoe groter de
bandbreedte.
Instellingen: 0.7 – 10.3
De instelling Q is alleen beschikbaar voor de
middenband, met het parametrische type EQ. Met
behulp van peaking (waarbij wordt verwezen naar de
'piek') kunt een bepaalde frequentie verzwakken of
versterken en kunt u regelen hoe groot of klein de
bandbreedte is. De EQ-vorm van de hoge en lage
band daarentegen is het type Shelving (parametrisch)
waarmee u het signaal op hogere of lagere
frequenties dan de opgegeven frequentie-instelling
kunt verzwakken of versterken.
5 EQ-diagram
Toont de EG instellingen als een grafiek. De verticale as geeft
de versterking aan en de horizontale as de frequentie.
Arpeggio-instellingen—
[F4] Arpeggio
Deze display bevat de basisinstellingen voor de arpeggio.
Houd er rekening mee dat de parameters van Bank (6) –
Type ( 9) vijf instellingen hebben die kunnen worden bewerkt
in elk van de displays [SF1] ARP1 tot en met [SF5] ARP5. De
hier ingestelde waarde wordt toegepast op de parameters
met dezelfde namen in de display Arpeggio Main
(pagina 58) van de modus Voice Common Edit.
1 Switch
2 Hold
3 Tempo
4 Velocity Limit
5 [SF1] knoppen ARP1 – [SF5] ARP5
(Arpeggio 1 – 5)
6 Bank
7 Category
8 Sub Category
9 Type
Dit zijn dezelfde als in de display Arpeggio Main (pagina 58)
van de modus Voice Common Edit.
MOTIF XF Naslaggids
52
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
Een normale voice bewerken
Normale voice bewerken
Common Edit
Hier bewerkt u de
parameters die alle
elementen van de
geselecteerde voice
gemeenschappelijk
hebben.
Element Edit 1– 8
Hier bewerkt u de
parameters van de
afzonderlijke elementen
die samen een voice
vormen.
Geeft aan dat deze display in de modus Element Edit is.
Een element selecteren
Hiermee wordt aangegeven dat deze display in de modus
Common Edit wordt weergegeven.
Tabmenu's bij de knoppen
[F1] – [F6]
Tabmenu's bij de knoppen
[SF1] – [SF6]
OPMERKING
Met bewerken wordt het proces bedoeld van het maken van een voice (klank) via het wijzigen van de parameters die tezamen
de voice vormen. Dit kan worden gedaan in Voice Edit (klankbewerking), een submodus van de modus Voice. Als u naar
de modus Voice Edit wilt gaan, drukt u op de knop [VOICE] om eerst de modus Voice te activeren, waarna u op de knop
[EDIT] drukt.
Common Edit en Element Edit
Een normale voice bestaat uit melodische geluiden van
muziekinstrumenten die via het toetsenbordbereik kunnen
worden afgespeeld en kan maximaal acht elementen
bevatten. Er zijn twee typen displays voor het bewerken van
normale voices: de displays voor Common Edit om de
gemeenschappelijke instellingen voor alle elementen
te bewerken en de displays voor Element Edit om
de afzonderlijke elementen te bewerken.
Normale voices bewerken
1
Druk op de knop [VOICE] om de modus Voice
Play voor het afspelen van voices te activeren.
Selecteer een normale voice die u wilt bewerken.
4 Roep de gewenste display op.
U vindt de gewenste display door te kijken naar de
tabmenuopties die overeenkomen met de knoppen
[F1] – [F6] en [SF1] – [SF5]) onder in de display.
Door op de knop [SF6] te drukken, kunt u
verschillende functies gebruiken, zoals de display
Information, het invoeren van tekens (pagina 37), de
nummerknopfunctie (pagina 36) en de weergave/
selectie van lijsten (pagina 37). De functie die wordt
opgeroepen met de knop [SF6] hangt af van de
geselecteerde parameter waarop de cursor staat.
5 Verplaats de cursor naar de gewenste
parameter.
6 Bewerk de waarde met de knoppen [INC/YES],
[DEC/NO] en de datadraaiknop.
7 Herhaal stap 3 – 6 zo vaak als gewenst.
8 Voer de gewenste naam in voor
de bewerkte voice.
Gebruik de display Name (pagina 55) van de modus
Voice Common Edit.
2 Druk op de knop [EDIT] om de modus Voice
Edit te activeren.
3 Roep de gewenste bewerkingsdisplay,
Common Edit of Element Edit, op.
Druk op de knop [COMMON EDIT] om de display
Common Edit op te roepen. Als u de display Element Edit
wilt oproepen, drukt u op een van de nummerknoppen
[1] – [8] om het te bewerken element te selecteren.
9 Sla de bewerkte voice op.
Druk op de knop [STORE] om het venster Store
(pagina 54) op te roepen, waarna u de bewerkte
voice opslaat.
LET OP
• De bewerkte voice gaat verloren wanneer u een andere voice
selecteert of het instrument uitschakelt. Sla de voicedata in
het interne geheugen op door op de knop [STORE] te
drukken voordat u een andere voice selecteert of het
instrument uitschakelt.
• Aangezien het gebruikersgeheugen waarin de voice wordt
opgeslagen een Flash-geheugen is, wordt de bewerkte en
opgeslagen voice niet verwijderd, ook niet als de stroom
wordt uitgeschakeld. U hoeft zich dus geen zorgen te maken
over het verlies van opgeslagen data. Met de handeling
Voice Store worden echter wel de voicedata overschreven
die al zijn opgeslagen in het bestemmingsvoicenummer.
Daarom moet u van belangrijke data altijd een back-up
bewaren op een afzonderlijk USB-opslagapparaat of op een
computer die via het netwerk is aangesloten op de MOTIF XF
(pagina 241).
MOTIF XF Naslaggids
53
Een normale voice bewerken
Modus VoiceModus Song Modus Pattern Modus MixingModus Master Modus UtilityModus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
Nummerknoppen [1] – [8] gebruiken om het te bewerken element te selecteren
Nummerknoppen [9] – [16] gebruiken om elk element in of uit te schakelen
Nummerknoppen [1] – [8] / [9] – [16] gebruiken om alleen
het te bewerken element te selecteren
Compare-indicator (geluid vóór bewerking)
OPMERKING
OPMERKING
Handige functies voor het
bewerken van voices
Een element aan-/uitzetten
In de modus Voice Edit kunt u altijd met de nummerknoppen
[1] – [8] een element selecteren. De knoppen [1] – [8] geven
aan welk element wordt bewerkt. Om elk element in of uit te
schakelen, zet u de knop [MUTE] aan en gebruikt u
vervolgens de nummerknoppen [9] – [16].
Het element dat moet worden bewerkt
instellen op solo
Als u alleen het element dat u bewerkt wilt inschakelen, drukt
u op de knop [SOLO] om het in te schakelen en drukt u
vervolgens op een van de nummerknoppen [1] – [8] of [9] –
[16]. Als u bijvoorbeeld alleen element 1 wilt inschakelen en
bewerken, drukt u op de knop [1] of [9] zodat de indicator [1]
gaat branden en de indicator [9] gaat knipperen.
Wanneer de [E]-indicator wordt weergegeven in de
modus Voice Play, drukt u op de knop [EDIT] om de
modus Voice Edit te activeren, waarna u opnieuw op de
knop [EDIT] drukt om de modus Compare op te roepen.
2 Druk opnieuw op de knop [EDIT] om terug
te keren naar de oorspronkelijke status.
Wanneer de [C]-indicator rechtsboven in de display
wordt weergegeven, drukt u op de knop [EDIT] (het
lampje blijft branden en de [C]-indicator verandert weer
in de [E]-indicator).
Vergelijk indien gewenst het bewerkte geluid met het
onbewerkte geluid door stap 1 en 2 te herhalen.
Zolang de functie Compare actief is, kunt u de voice
niet bewerken.
De gemaakte voice opslaan
1 Druk op de knop [STORE] om het venster
Voice Store op te roepen.
De [E]-indicator
De indicator [E] (bewerken) wordt weergegeven in zowel de
modus Voice Edit als de modus Voice Play. Zie pagina 47
voor meer informatie.
Functie Compare
Met de functie Compare kunt u overschakelen tussen de
zojuist bewerkte voice en de oorspronkelijke voice in de
onbewerkte toestand, zodat u het verschil tussen de twee
kunt beluisteren en de invloed van de bewerking op het
geluid beter kunt horen.
1 Druk op de knop [EDIT] om de modus Compare
op te roepen.
Druk in de modus Voice Edit (het lampje [EDIT] brandt)
54
op de knop [EDIT] zodat het bijbehorende lampje gaat
knipperen. De indicator [E] rechtsboven in het scherm
verandert in de indicator [C] en de voice-instellingen van
vóór de bewerking worden tijdelijk teruggezet voor
vergelijkingsdoeleinden.
MOTIF XF Naslaggids
2 Selecteer de bestemming voor het opslaan
van de voice.
Selecteer de gebruikersbank (USR 1 – 4 voor de normale
voice, UDR voor de drumvoice) voor de bestemming en
het voicenummer dat moet worden opgeslagen met
behulp van de draaiknop Data en de knoppen [INC/YES]
en [DEC/NO]. U kunt ook de knoppen [USER 1] –
[USER 4], [USER DR], Group [A] – [H] en Number
[1] – [16] gebruiken om de bestemming op te geven.
3 Druk op de knop [ENTER]. (Op de display
wordt u gevraagd dit te bevestigen.)
Als u het opslaan wilt annuleren, drukt u op de knop
[DEC/NO].
4 Druk op de knop [INC/YES] om de
opslaghandeling uit te voeren.
Nadat de voice is opgeslagen, verschijnt het bericht
'Completed' en keert u terug naar de display Voice Play.
Nu wordt de zojuist opgeslagen voice geselecteerd zoals
op de in de display weergegeven wijze en kunt u direct
de zojuist bewerkte voice afspelen.
LET OP
Als u de opslaghandeling uitvoert, worden de instellingen voor
het bestemmingsgeheugen overschreven. Belangrijke data
moeten altijd worden opgeslagen op een apart USBopslagapparaat. Zie pagina 241 voor gedetailleerde instructies
over het opslaan.
Houd er rekening mee dat de bestemming van 'Store'
het interne geheugen (Flash-ROM) is, terwijl de
bestemming van 'Save' het externe geheugen is,
zoals een USB-opslagapparaat.
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
3
5
OPMERKING
1
2
3
4
5
6
7
8
9
)
!
@
#
$
%
Een normale voice bewerken
Common Edit-parameters
[VOICE] selectie Normal Voice [EDIT] [COMMON EDIT]
Met Common Edit bewerkt u de parameters die alle elementen van de geselecteerde normale voice gemeenschappelijk hebben.
Over de asteriskmarkeringen (*)
Voor gebruikers die voor het eerst met voicebewerking kennismaken en wellicht in de war raken van de grote hoeveelheid parameters zijn
de meest elementaire en gemakkelijk te begrijpen parameters handig gemarkeerd met een asterisk (sterretje). Als u net begint met
voicebewerking, kunt u deze parameters het eerst proberen.
Instellingen: Zie de volgende lijst.
Algemene instellingen voor de
geselecteerde voice—[F1] General
Naam kiezen voor bewerkte voice—
[SF1] Name
1
2
4
1 Name
Hiermee voert u de gewenste naam voor de voice in.
De voicenaam kan uit maximaal 20 tekens bestaan.
Roep de lijst met tekens op met de knop [SF6] CHAR
en selecteer vervolgens het gewenste teken in de lijst.
Zie 'Basisbediening' op pagina 37 voor meer informatie
over het opgeven van een naam.
2 Main Category 1
3 Sub Category 1
4 Main Category 2
5 Sub Category 2
Hiermee worden de twee hoofdcategorieën en de
bijbehorende subcategorieën aangeduid waartoe de voice
respectievelijk behoort.
U kunt 'categorie' beschouwen als trefwoord dat de
eigenschappen van de voice aanduidt. Als u de juiste
instelling toewijst, wordt het gemakkelijker om de gewenste
voice te vinden onder het grote aantal voices. Er zijn
16 hoofdcategorieën die typen muziekinstrumenten
vertegenwoordigen. Er zijn maximaal vijf subcategorieën
voor elke hoofdcategorie, die gedetailleerdere typen
muziekinstrumenten aanduiden.
Houd er rekening mee dat de parameter Voice Pan weinig
of geen hoorbaar effect heeft als de panregeling voor een
specifiek element is ingesteld op de linkerpositie en de
panregeling voor een ander element is ingesteld op de
rechterpositie.
3 Note Shift*
Hiermee wordt de transponeerinstelling bepaald voor de
hoeveelheid (in halve tonen) waarmee de toonhoogte wordt
verhoogd of verlaagd.
Instellingen: -24 – +0 – 24
4 PB Range Upper (Pitch Bend Range Upper)*
5 PB Range Lower (Pitch Bend Range Lower)*
Hiermee bepaalt u het maximale toonbuigingsbereik in
stappen van halve noten. Als u de Upper-parameter op +12
zou instellen, zou de maximale stijging van de toonhoogte
één octaaf zijn wanneer het pitchbendwiel omhoog wordt
bewogen. Een Lower-instelling van -12 zou er daarentegen
toe leiden dat de toonhoogte maximaal één octaaf (12 halve
noten) wordt verlaagd wanneer het pitchbendwiel omlaag
wordt bewogen.
Instellingen: -48 semi – +0 semi – +24 semi
6 Bank (Micro Tuning Bank)
Hiermee wordt de bank voor toetsfijnstemming bepaald.
Instellingen: PRE, USR
PRE (Preset)
Bevat de 13 vooraf ingestelde typen voor toetsfijnstemming.
USR (User)
Bevat de oorspronkelijke typen voor toetsfijnstemming die zijn gemaakt
in de display Micro Tuning (pagina 225) van de modus Utility.
7 Tuning Number
Hiermee wordt het nummer voor toetsfijnstemming bepaald.
De bank met vooraf ingestelde nummers bevat 13 typen, met
inbegrip van het meest voorkomende 'equal temperament'.
Instellingen:
Vooraf ingestelde bank: 1 – 13 (Zie het Micro Tuning-overzicht
hieronder).
Gebruikersbank: 1 – 8
8 Tuning Root
Hiermee wordt de grondtoon bepaald voor elke stemming.
Voor bepaalde stemmingen is deze instelling mogelijk
niet vereist.
Instellingen: C – B
Wat is Micro Tuning?
Met deze functie kunt u de stemming van het
toetsenbord wijzigen van normaal (gelijkzwevende
temperatuur) in een groot aantal speciale stemmingen.
U kunt de het type stemming voor elke voice bepalen
door een stemmingsnummer te selecteren. U kunt ook de
oorspronkelijke typen voor toetsfijnstemming gebruiken
die u hebt gemaakt in de display Micro Tuning
(pagina 225) van de modus Utility.
Micro Tuning-overzicht
Nr.
Micro
Tuning
Equal
1
PureMajor
2
PureMinor
3
Werckmeist
4
Kirnberger
5
Vallot&Yng
6
1/4 Shift
7
1/4 tone
8
1/8 tone
9
Indian
10
11Arabic 1
12Arabic 2
13Arabic 3
Typ e
Grond-
toon
De 'compromis'-stemming die voor
de meeste westerse muziek van de
laatste 200 jaar wordt gebruikt en
die op de meeste elektronische
toetsenborden aanwezig is.
—
Elke halve stap is precies 1/12 octaaf
en muziek kan in elke toonhoogte
worden gespeeld met hetzelfde
gemak. Geen van de intervallen
is echter perfect gestemd.
Deze stemming is zo ontworpen dat
de meeste intervallen (met name
de grote terts en reine quint) in de
majeurtoonladder zuiver zijn.
C – B
Dit betekent dat andere intervallen
dienovereenkomstig ontstemd zijn.
U moet de toonhoogte (C – B)
opgeven waarin u gaat spelen.
Hetzelfde als reine majeur, maar
C – B
ontworpen voor de mineurtoonladder.
Andreas Werckmeister, een
tijdgenoot van Bach, ontwierp deze
stemming zodat toetsenbord-
C – B
instrumenten in elke toonhoogte
konden worden bespeeld.
Elke toonhoogte heeft een
uniek karakter.
Johann Philipp Kirnberger, een
18de-eeuwse componist, heeft deze
C – B
getemperde stemming gecreëerd om
spel in elke toonhoogte mogelijk
te maken.
Francescatonio Vallotti en Thomas
Young (beiden midden 1700) hebben
deze aanpassing van de
C – B
Pythagoreaanse stemming
ontworpen, waarin de eerste zes
kwinten met dezelfde hoeveelheid
worden verlaagd.
Dit is de normale gelijkzwevende
—
stemming, 50 cents omhoog
verschoven.
Vierentwintig gelijk verdeelde noten
—
per octaaf. (Speel vierentwintig noten
om een octaaf te verschuiven.)
Achtenveertig gelijk verdeelde noten
—
per octaaf. (Speel achtenveertig
noten om een octaaf te verschuiven.)
Meestal gebruikt in Indiase muziek
—
(alleen witte toetsen).
Meestal gebruikt in Arabische
muziek.
C – B
Opmerkingen
9 Mono/Poly*
Hiermee selecteert u monofoon of polyfoon geluid.
Instellingen: mono, poly
mono
Als deze parameter wordt ingesteld op 'mono', wordt de voice
monofoon (er wordt slechts één noot tegelijk afgespeeld) gespeeld.
Voor veel instrumentgeluiden (zoals bas en synth lead) leidt dit tot een
natuurlijker en vloeiender legatospel dan wanneer de parameter wordt
ingesteld op 'poly'.
poly
Als deze parameter wordt ingesteld op 'poly', wordt de voice polyfoon
gespeeld (er kunnen meerdere noten tegelijk worden afgespeeld of er
wordt een akkoord afgespeeld).
56
MOTIF XF Naslaggids
Een normale voice bewerken
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
1
2
3
4
5
6
OPMERKING
) Key Assign Mode
Als deze parameter op 'single' is ingesteld, wordt dubbel
afspelen van dezelfde noot voorkomen. Dit is handig
wanneer twee of meer 'exemplaren' van dezelfde noot vrijwel
tegelijkertijd worden ontvangen of zonder een bijbehorend
noot-uit-bericht. Als u elk exemplaar van dezelfde noot wilt
laten afspelen, stelt u deze parameter in op 'multi'.
Instellingen: single, multi
single
Als deze parameter wordt ingesteld op 'single' en het signaal voor het
dubbel afspelen van dezelfde noot wordt verzonden naar de interne
toongenerator, wordt de eerste noot gestopt en wordt vervolgens de
volgende noot afgespeeld.
multi
Als deze parameter wordt ingesteld op 'multi' en het signaal voor het
dubbel afspelen van dezelfde noot wordt verzonden naar de interne
toongenerator, worden alle noten gelijktijdig afgespeeld.
! Portamento Switch*
Hiermee wordt bepaald of portamento al dan niet wordt
toegepast op de huidige Voice.
Instellingen: on, off
@ Portamento Time*
Hiermee wordt de overgangstijd van de toonhoogte bepaald
als portamento wordt toegepast. Het effect van de parameter
is afhankelijk van de instellingen van Portamento Time Mode
($). Hogere waarden resulteren in een langere
toonhoogtewijzigingstijd.
Instellingen: 0 – 127
# Portamento Mode
Hiermee wordt bepaald hoe portamento wordt toegepast
op uw toetsenspel.
Instellingen: fingered, fulltime
fingered
Portamento wordt alleen toegepast als u legato speelt (de volgende
noot speelt voordat u de vorige noot loslaat).
fulltime
Portamento wordt op alle noten toegepast.
$ Portamento Time Mode
Hiermee wordt bepaald hoe de toonhoogte verandert in
de tijd.
Instellingen: rate1, time1, rate2, time2
rate1
De toonhoogte verandert met de opgegeven snelheid.
time1
De toonhoogte verandert in de opgegeven tijd.
rate2
De toonhoogte verandert met de opgegeven snelheid binnen een
octaaf.
time2
De toonhoogte verandert in de opgegeven tijd binnen een octaaf.
Overige instellingen—[SF3] Other
In deze display kunt u de besturingsfuncties van de knoppen
instellen en het bereik bepalen waarbinnen het
pitchbendwiel omhoog of omlaag kan worden gedraaid.
1 Knob Control Assign
Hiermee wordt bepaald welk lampje van TONE 1, TONE 2
en ARP FX wordt aangezet wanneer er een voice wordt
geselecteerd. Deze instelling kan voor elke voice worden
opgeslagen.
Instellingen: tone1, tone2, ARP FX
2 Assign 1 Value
3 Assign 2 Value
Hiermee wordt het niveau aangegeven van de knoppen met
de tekst 'ASSIGN 1' en 'ASSIGN 2' op het moment waarop de
voice wordt geselecteerd terwijl het lampje van TONE 1
brandt. De functies die aan de knoppen zijn toegewezen,
staan rechts naast de bijbehorende waarden.
Instellingen: -64 – +0 – +63
U kunt de functies die zijn toegewezen aan de knoppen
ASSIGN 1/2 instellen in de display Controller Set
(pagina 61).
4 A. Function 1 Mode
(Assignable Function 1 Mode)
5 A. Function 2 Mode
(Assignable Function 2 Mode)
Hiermee wordt bepaald of de knoppen ASSIGNABLE
FUNCTION [1] en [2] fungeren als vergrendeld of als tijdelijk
type. Als u de parameter instelt op 'latch' en op de knop
drukt, wordt de lampstatus gewijzigd van aan in uit en
omgekeerd. Als de parameter wordt ingesteld op
'momentary', schakelt u het lampje in door de knop in te
drukken en vast te houden. Het lampje wordt uitgeschakeld
als u de knop loslaat.
Instellingen: momentary, latch
% Portamento Legato Slope
Als Mono/Poly wordt ingesteld op 'mono', kan het spelen van
legato leiden tot een onnatuurlijke attack (inzet), afhankelijk
van de golfvorm die aan de geselecteerde voice is
toegewezen. U kunt deze parameter gebruiken om de attack
voor de voice aan te passen en zo het probleem op te
lossen. Normaal gesproken wordt de parameter ingesteld op
een lage waarde voor golfvormen met een korte attacktijd.
Een hogere waarde is echter vereist voor golfvormen met
een langere attacktijd.
Instellingen: 0 – 7
6 Ribbon Mode (Ribbon Controller mode)
Hiermee wordt bepaald hoe de lintregelaar reageert wanneer
deze wordt losgelaten. Wanneer deze is ingesteld op 'reset',
wordt de waarde automatisch teruggezet op het midden
zodra u uw vinger van de lintregelaar haalt. Wanneer deze is
ingesteld op 'hold', blijft de waarde staan op het laatste
contactpunt zodra u uw vinger van de lintregelaar haalt.
Instellingen: hold, reset
MOTIF XF Naslaggids
57
Een normale voice bewerken
Modus VoiceModus Song Modus Pattern Modus MixingModus Master Modus UtilityModus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
Arpeggio settings—[F2] ARP Main
(Arpeggio Main)
Deze display bevat de basisinstellingen voor de arpeggio.
Houd er rekening mee dat de parameters Bank (!) tot en
met Gate Time Rate Offset (^) vijf instellingen hebben die
kunnen worden bewerkt in elk van de displays [SF1] ARP1 tot
en met [SF5] ARP5.
Zie pagina 15 voor meer informatie over arpeggio.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
afspelen van de arpeggio maken, met een aanslag-'gat' in
het midden, door eerst de maximale waarde op te geven.
Als u bijvoorbeeld een aanslagbegrenzing van 93 – 34
instelt, kunt u de arpeggio vanuit twee verschillende soorten
aanslagbereik laten spelen: zacht (1 – 34) en hard (93 – 127).
Noten die met een middelhoge aanslagsnelheid tussen 35
en 92 worden gespeeld, laten de arpeggio niet spelen.
Instellingen: 001 – 127
5 Note Limit
Hiermee worden de laagste en hoogste noten bepaald in het
nootbereik van de arpeggio. Noten die binnen dit bereik
worden gespeeld, activeren de arpeggio. Als u bijvoorbeeld
een nootbegrenzing instelt van 'C5 – C4', kunt u de arpeggio
activeren door noten te spelen in het bereik C -2 tot en met
C4 en C5 tot en met G8. Noten die worden gespeeld tussen
C4 en C5 zijn niet van invloed op de arpeggio.
Instellingen: C -2 – G8
!
@
#
$
)
1 Switch
Afhankelijk van de geselecteerde parameter verschijnt het
pictogram KBD in het tabmenu dat bij de knop [SF6]
hoort. Nu kunt u het nootnummer of de snelheid invoeren
door op de betreffende noot op het toetsenbord te
drukken, terwijl u de knop [SF6] KBD ingedrukt houdt.
Zie pagina 37 voor meer informatie.
Hiermee wordt bepaald of arpeggio is in- of uitgeschakeld.
Wanneer een voice wordt opgeroepen waarvoor Common
Switch is ingesteld op 'on', wordt de knop [ARPEGGIO ON/
OFF] op het paneel automatisch aangezet.
Instellingen: on, off
2 Hold*
Als deze parameter op 'on' wordt ingesteld, wordt de
arpeggio automatisch herhaald, zelfs wanneer u uw vingers
van de toetsen haalt.
Instellingen: sync-off (zie hieronder), off, on
sync-off
Als deze parameter op 'sync-off' wordt ingesteld, blijft het afspelen van
de arpeggio geruisloos doorgaan, zelfs wanneer u de toetsen loslaat.
Door een willekeurige toets in te drukken zet u het afspelen van de
arpeggio weer aan en kunt u de arpeggio horen vanaf het punt in
de cyclus waarop het afspelen wordt hervat.
3 Change Timing*
Hiermee wordt de timing bepaald voor het omschakelen van
het arpeggiotype wanneer u tijdens het afspelen van de
arpeggio een ander type selecteert. Als het arpeggiotype
wordt ingesteld op 'realtime', wordt het arpeggiotype
onmiddellijk omgeschakeld. Als het arpeggiotype wordt
ingesteld op 'measure', wordt aan het begin van de volgende
maat omgeschakeld.
Instellingen: realtime, measure
4 Velocity Limit
Hiermee wordt de laagste en hoogste aanslagsnelheid
bepaald die het afspelen van de arpeggio kan activeren.
Zo kunt u het aanslagbereik instellen waarmee u de noot
indrukt om het afspelen van de arpeggio te activeren. U kunt
ook een afzonderlijk onder- en boventriggerbereik voor het
%
^
Houd er rekening mee dat geen geluid wordt
geproduceerd als Key Mode op 'sort' of 'thru' is ingesteld
en als noten buiten de hier ingestelde nootbegrenzing
worden gespeeld.
6 Tempo*
Hiermee wordt het arpeggiotempo bepaald. U kunt deze
parameter rechtstreeks met de knop wijzigen.
Instellingen: 5 – 300
Als u het instrument gebruikt met een externe sequencer,
een MIDI-computer of een ander MIDI-apparaat en u het
met dat apparaat wilt synchroniseren, stelt u de parameter
MIDI Sync (5) in de display MIDI (pagina 228) van de
modus Utility in op 'MIDI' of 'auto'. In dat geval geeft de
parameter Tempo 'MIDI' of 'auto' aan en kan deze niet
worden gewijzigd.
7 Key Mode
Hiermee wordt bepaald hoe de arpeggio wordt afgespeeld
wanneer u het toetsenbord bespeelt.
Wanneer u specifieke noten speelt (bijvoorbeeld de noten van een
akkoord), wordt dezelfde sequence gespeeld, ongeacht de volgorde
waarin u de noten speelt.
thru
Wanneer u specifieke noten speelt (bijvoorbeeld de noten van een
akkoord), hangt de resulterende sequence af van de volgorde van
de noten.
direct
Nootevents van de arpeggiosequence worden niet gespeeld. Alleen
de noten die u op het toetsenbord speelt, zijn te horen. Wanneer de
arpeggio wordt afgespeeld, worden events als pan en helderheid
toegepast op het geluid van uw toetsenspel. Gebruik deze instelling
wanneer de arpeggiotypen niet-noot-data bevatten of wanneer als type
categorie 'Ctrl' is geselecteerd.
sort+direct
De arpeggio wordt afgespeeld in overeenstemming met deze 'sort'instelling en de ingedrukte noot weerklinkt ook.
thru+direct
De arpeggio wordt afgespeeld in overeenstemming met deze 'thru'instelling en de ingedrukte noot weerklinkt ook.
Enkele arpeggiotypen die tot de 'Cntr'-categorie behoren,
hebben mogelijk geen nootevents (pagina 18). Als een
dergelijk arpeggiotype wordt geselecteerd en als de
modus Key is ingesteld op 'sort' of 'thru', wordt geen
geluid geproduceerd, zelfs niet wanneer u op een noot op
het toetsenbord drukt.
58
MOTIF XF Naslaggids
Een normale voice bewerken
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
$
#
8
9
)
!
@
8 Velocity Mode
Hiermee past u de aanslagsnelheid van de arpeggionoten
aan.
Instellingen: original, thru
original
De arpeggio wordt afgespeeld met de vooraf ingestelde
aanslagsnelheden die in de arpeggiosequencedata zijn opgenomen.
thru
De arpeggio wordt afgespeeld in overeenstemming met de
aanslagsnelheid van uw spel. Als u de noten bijvoorbeeld hard
aanslaat, neemt het afspeelvolume van de arpeggio toe.
9 Output Octave Shift
Hiermee wordt het maximale arpeggiobereik in octaven
opgegeven.
Instellingen: -10 – +10
) [SF1] knoppen ARP1 – [SF5] ARP5
(Arpeggio 1 – 5)
De zes parameters Bank (!) tot en met Gate Time Rate
Offset (^) in de onderste helft van de display kunnen worden
bewerkt in elk van de displays [SF1] ARP1 tot en met [SF5]
ARP5. U kunt de parameters in de onderste helft van de
display instellen voor elk van de vijf Arpeggio-instellingen
door op een van de knoppen [SF1] – [SF5] te drukken. Het
symbool van de achtste noot dat wordt weergegeven in het
tabmenu geeft aan dat er een arpeggiotype (niet 'off') is
geselecteerd in de display die bij de knop Sub
Function hoort.
Instellingen: Subfunctieknoppen [SF1] – [SF5]
! Bank
Hiermee wordt de arpeggiobank bepaald die het gewenste
type arpeggio bevat. Selecteer 'PRE' als u een vooraf
ingesteld arpeggiotype wilt selecteren. Selecteer 'USER'
als u een arpeggiotype wilt selecteren dat u eerder hebt
gemaakt en opgeslagen.
Instellingen: PRE, USR
% Velocity Rate
Hiermee wordt de offsetwaarde bepaald waarmee de
aanslagsnelheid van de arpeggionoten wordt gewijzigd ten
opzichte van de oorspronkelijke waarde. Als de resulterende
aanslagsnelheidswaarde kleiner is dan nul, wordt deze
ingesteld op 1. Als de resulterende aanslagsnelheid groter is
dan 128, wordt deze ingesteld op 127.
U kunt deze parameter rechtstreeks met de knop wijzigen.
Instellingen: -100% – +0% – +100%
^ Gate Time Rate
Hiermee wordt de gatetijd (lengte) van de arpeggionoten
bepaald. De gatetijd kan niet verder worden verlaagd dan
het normale minimum van 1. Alle waarden buiten dit bereik
worden automatisch beperkt tot het minimum. U kunt deze
parameter rechtstreeks met de knop wijzigen.
Instellingen: -100% – +0% – +100%
Arpeggio-instellingen—[F3] ARP
Other (Arpeggio Other)
Door de timing en aanslagsnelheid van de noten te wijzigen,
kunt u het ritmische 'gevoel' van de het afspelen in arpeggio
wijzigen.
1
2
3
4
5
6
7
Zie pagina 20 voor gedetailleerde instructies over het
maken van uw originele arpeggiotype.
@ Category
# Sub Category
U kunt de categorie en de bijbehorende subcategorie
selecteren, met inbegrip van het gewenste arpeggiotype.
Deze parameter is beschikbaar wanneer 'PRE' is
geselecteerd als de bank.
Instellingen: Raadpleeg de lijst met arpeggiocategorieën op
pagina 15.
U kunt de lijst oproepen met de knop [SF6] LIST en
vervolgens het gewenste item in de lijst selecteren.
Zie pagina 37 voor meer informatie.
$ Type
Hiermee wordt het gewenste arpeggiotypenummer bepaald
in de opgegeven categorie. De naam van het geselecteerde
arpeggiotype wordt rechts van het opgegeven nummer in de
display weergegeven. Raadpleeg de lijst met arpeggiotypen
in de datalijst.
Zie pagina 16 voor meer informatie over het gebruik van
de lijst met arpeggiotypen.
1 Unit Multiply
Hiermee past u de afspeeltijd voor de arpeggio aan het
tempo aan. Met behulp van deze parameter kunt u een
arpeggiotype maken dat verschilt van het oorspronkelijke
type. Indien u bijvoorbeeld een waarde van 200% instelt,
wordt de afspeeltijd verdubbeld (de snelheid wordt
gehalveerd). Maar indien u een waarde van 50% instelt,
wordt de afspeeltijd gehalveerd en wordt de snelheid
verdubbeld. De normale afspeeltijd is 100%. U kunt deze
parameter rechtstreeks met de knop wijzigen.
Hiermee wordt bepaald op welke tellen de nootdata in de
song worden gelijkgetrokken of op welke tellen in de song de
swing wordt toegepast.
U kunt deze parameter rechtstreeks met de knop wijzigen.
Modus VoiceModus Song Modus Pattern Modus MixingModus Master Modus UtilityModus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
OPMERKING
3 Quantize Strength
Hiermee wordt de 'sterkte' ingesteld waarmee nootevents
naar de dichtstbijzijnde quantizeertellen worden getrokken.
Een instelling van 100% leidt tot een exacte timing die is
ingesteld via de Quantize Value-parameter hierboven.
Een instelling van 0% leidt tot geen quantizering.
Een instelling van 50% resulteert erin dat de nootevents
naar het punt halverwege 0% en 100% worden getrokken.
U kunt deze parameter rechtstreeks met de knop wijzigen.
Instellingen: 0% – 100%
4 Swing*
Hiermee vertraagt u noten op evengenummerde tellen
(backbeats) om een swinggevoel te creëren. Instellingen
boven de 1% verlengen de aanslagsnelheid van de
arpeggionoten, terwijl instellingen beneden de 1% deze
verkorten. Een instelling van 0 leidt tot een exacte timing die
is ingesteld via de Quantize Value-parameter hierboven, wat
resulteert in geen swing. Als u deze instelling verstandig
toepast, kunt u swingritmen en een trioolgevoel creëren,
zoals shuffle en bounce.
U kunt deze parameter rechtstreeks met de knop wijzigen.
Instellingen: -120 – +120
5 Velocity Rate
Hiermee wordt bepaald hoeveel de aanslagsnelheid van het
afspelen van de arpeggio wordt gewijzigd ten opzichte van de
oorspronkelijke waarde. Een instelling van 100% betekent
bijvoorbeeld dat de oorspronkelijke aanslagsnelheden worden
gebruikt. Instellingen beneden de 100% verlagen de
aanslagsnelheid van de arpeggionoten, terwijl instellingen
boven de 100% de aanslagsnelheid verhogen. Als de
resulterende aanslagsnelheidswaarde kleiner is dan nul, wordt
deze ingesteld op 1. Als de resulterende aanslagsnelheid
groter is dan 128, wordt deze ingesteld op 127.
Instellingen: 0 – 200%
6 Gate Time Rate
Hiermee wordt bepaald hoeveel de gatetijd (lengte) van
de arpeggionoten wordt gewijzigd ten opzichte van de
oorspronkelijke waarde. Een instelling van 100% betekent dat
de oorspronkelijke gatetijden worden gebruikt. Instellingen
beneden de 100% verkorten de gatetijden van de
arpeggionoten, terwijl instellingen boven de 100% de
gatetijden verlengen. De gatetijd kan niet verder worden
verlaagd dan het normale minimum van 1. Alle waarden buiten
dit bereik worden automatisch beperkt tot het minimum.
Instellingen: 0 – 200%
7 Octave Range
Hiermee wordt het maximale arpeggiobereik in octaven
opgegeven. Met een positieve waarde wordt het octaafbereik
voor het afspelen van de arpeggio verhoogd, terwijl een
negatieve waarde dit bereik verlaagt. U kunt deze parameter
rechtstreeks met de knop wijzigen.
Instellingen: -3 – +0 – +3
8 Loop
Als deze parameter wordt ingeschakeld, wordt de arpeggio
herhaald terwijl de noten ingedrukt blijven. Als deze
parameter wordt uitgeschakeld, wordt de arpeggio slechts
eenmaal afgespeeld, zelfs als de noten ingedrukt blijven.
Instellingen: off, on
9 Trigg e r Mo d e
Als deze parameter wordt ingesteld op 'gate', wordt het
afspelen van de arpeggio gestart bij het indrukken van de
noot. Het afspelen wordt gestopt als u de noot weer loslaat.
Als deze parameter wordt ingesteld op 'toggle', wordt het
afspelen van de arpeggio gestart en gestopt met het
indrukken van de noot. Als u de noot weer loslaat, is dit niet
van invloed op het afspelen van de arpeggio. U wordt
aangeraden deze parameter in te stellen op 'gate'.
Instellingen: gate, toggle
De instelling 'toggle' van de modus Trigger krijgt voorrang
boven de instelling 'on' bij Hold in de hoofddisplay
Arpeggio (pagina 58). Met andere woorden: zelfs als
de parameter Hold is ingesteld op 'on', wordt met het
indrukken van de noot het afspelen van de arpeggio
gestart/gestopt als de modus Trigger is ingesteld
op 'toggle'.
) Accent Vel Threshold
(Accent Velocity Threshold)
Bepaalde arpeggiotypen beschikken over speciale
sequencedata die 'accentfrase' worden genoemd en die
alleen worden afgespeeld als een aanslaggevoeligheid
wordt ontvangen die hoger ligt dan een opgegeven waarde.
Met deze parameter wordt de minimale aanslaggevoeligheid
bepaald die de accentfrase activeert.
Instellingen: off, 1 – 127
! Accent Start Quantize
Hiermee wordt het beginpunt bepaald van de accentfrase
als de aanslaggevoeligheid die wordt opgegeven bij Accent
Vel Threshold hierboven wordt ontvangen. Als de parameter
wordt ingesteld op 'off', start de accentfrase zodra de
aanslaggevoeligheid wordt ontvangen. Als de parameter
wordt ingesteld op 'on', wordt de accentfrase gestart op
de tel die is ingesteld voor elk arpeggiotype nadat de
aanslaggevoeligheid is ontvangen.
Instellingen: off, on
@ Random SFX
Bepaalde arpeggiotypen beschikken over de functie
Random SFX die speciale geluiden activeert, zoals de
fretruis op een gitaar, als de noot wordt losgelaten. Met deze
parameter wordt bepaald of Random SFX is in- of
uitgeschakeld.
Instellingen: off, on
# Random SFX Velocity Offset
Hiermee wordt bepaald hoeveel de aanslagsnelheid van
de Random SFX-noten wordt gewijzigd ten opzichte van
de oorspronkelijke waarde. Als de resulterende
aanslagsnelheidswaarde kleiner is dan nul, wordt deze
ingesteld op 1. Als de resulterende aanslagsnelheid groter
is dan 128, wordt deze ingesteld op 127.
Instellingen: -64 – +0 – +63
$ Random SFX Key On Control
Als deze parameter wordt ingesteld op 'on', wordt het
speciale geluid van Random SFX afgespeeld met de vooraf
geprogrammeerde aanslaggevoeligheid. Als de parameter
wordt ingesteld op 'off', wordt het speciale geluid van
Random SFX afgepeeld met de aanslaggevoeligheid die
wordt gegenereerd als de noot wordt aangeslagen.
Instellingen: off, on
60
MOTIF XF Naslaggids
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
Controller-instellingen—
1234
5
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
[F4] Ctrl Set (Controller Set)
De regelaars, zoals de knoppen op het voorpaneel, kunnen
worden gebruikt om voor elke voice een grote hoeveelheid
verschillende parameters te wijzigen en bij te stellen, in
realtime en tegelijkertijd. Zo kan de toetsenbordaftertouch
worden gebruikt om de vibrato te regelen en kan met het
modulatiewiel de klankhelderheid worden geregeld.
De functie-instellingen voor alle regelaars worden samen een
'Controller Set' genoemd en voor elke voice kunnen
maximaal zes Controller Sets worden gemaakt. De regelaar
wordt de bron (Source) genoemd en de geregelde functie de
bestemming (Destination). In deze display kunt u de
Controller Sets bepalen.
Een normale voice bewerken
Assign1
Assign2
Hiermee worden de knoppen aangeduid met de tekst 'ASSIGN 1'
en 'ASSIGN 2' terwijl het lampje van TONE 1 brandt.
A. Func 1
A. Func 2
Dit zijn de ingebouwde knoppen ASSIGNABLE FUNCTION [1] en [2].
U kunt bepalen in welke mate het pitchbendwiel van
invloed is op de parameter Destination (hieronder) door
Pitch Bend Range Upper (4) en Pitch Bend Range Lower
(5) in te stellen in de display Play Mode (pagina 55).
2 Destination*
Hiermee wordt bepaald welke parameter wordt bestuurd
door de bronregelaar (hierboven). U kunt een parameter
selecteren voor elke regelaar uit de 67 beschikbare
parameters, zoals volume, pitch (toonhoogte) en LFO depth
(LFO-diepte).
Instellingen: Raadpleeg de lijst met regelaars in de aparte datalijst.
Voor wat betreft 'Insertion Effect A Parameter 1 – 16',
'Insertion Effect B Parameter 1 – 16, en 'Insertion Effect L
Parameter 1 – 32' die worden beschreven in de lijst,
worden de daadwerkelijke namen van de parameters van
het geselecteerde effecttype in de display weergegeven.
Als een van deze namen wordt weergegeven, is geen
functie toegewezen aan de betreffende parameter.
1 Source*
Hiermee wordt bepaald welke paneelregelaar moet worden
Afhankelijk van de geselecteerde parameter verschijnt het
pictogram LIST in het tabmenu dat overeenkomt met de
knop [SF6]. Nu kunt u de lijst oproepen met de knop
[SF6] LIST en vervolgens het gewenste item in de lijst
selecteren. Zie pagina 37 voor meer informatie.
toegewezen aan en moet worden gebruikt voor de
geselecteerde set. U kunt ook meerdere functies toewijzen
aan een regelaar. U kunt deze parameter instellen door de
gewenste regelaar te bedienen terwijl u de knop [SF5]
Controller ingedrukt houdt.
Instellingen:
PitchBend
Dit is het ingebouwde pitchbendwiel.
ModWheel
Dit is het ingebouwde modulatiewiel.
AfterTch (Aftertouch)
Hiermee wordt het event aangegeven dat wordt gegeneerd wanneer
een toets wordt ingedrukt nadat de noot is gespeeld.
Hiermee wordt de voetregelaar aangeduid die is aangesloten op beide
aansluitingen FOOT CONTROLLER 1 en 2 op het achterpaneel.
FootSw (Footswitch)
Hiermee wordt de voetschakelaar aangeduid die is aangesloten op
de aansluiting FOOT SWITCH ASSIGNABLE op het achterpaneel.
Ribbon
Dit is de ingebouwde lintregelaar.
Breath
Hiermee wordt de externe regelaar aangeduid die het
besturingswijzigingsnummer dat is toegewezen aan de Breath
Controller in de modus Utility (pagina 230) naar de MOTIF XF
verzendt via MIDI.
Instellingsvoorbeelden voor de bestemming
Het volume regelen:Volume
Vibrato toepassen op de voice:
De toonhoogte veranderen:
De helderheid van de voice
aanpassen:
De snelheid van de draaiende
luidspreker aanpassen:
Een wah-pedaaleffect
toepassen op de voice:
Met betrekking tot *1 – *4: de volgende instellingen zijn vereist naast
de bovenstaande instellingen.
Hiermee wordt bepaald in welke mate de
bestemmingsparameter wordt beïnvloed door de
bronregelaar. Bij negatieve waarden is de werking van de
regelaar tegengesteld. Maximale regelaarinstellingen leiden
tot minimale parameterwijzigingen.
Instellingen: -64 – +0 – +63
4 Element Switch*
Hiermee wordt bepaald of de geselecteerde regelaar al dan
niet van invloed is op elk afzonderlijk element. Deze
parameter is uitgeschakeld wanneer de hierboven
beschreven bestemming (2) is ingesteld op een parameter
die niet is gerelateerd aan de voice-elementen.
MOTIF XF Naslaggids
61
Een normale voice bewerken
Modus VoiceModus Song Modus Pattern Modus MixingModus Master Modus UtilityModus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
1
2
3
4
6
5
8
7
9
)
!
@
OPMERKING
Fase
Tijd
OPMERKING
OPMERKING
Toets aan
Tijd
5 Grafiek (alleen aanduiding)
Op de horizontale as staat de waarde die is gegenereerd via
de bron van de geselecteerde set, terwijl op de verticale is af
te lezen in welke mate de bestemmingsparameter
is beïnvloed.
De voice moduleren—[F5] Com
LFO (gemeenschappelijke LFOsnelheid)
Hiermee wordt bepaald hoe de vibrato, tremolo en het waheffect worden geproduceerd met de LFO (Low Frequency
Oscillator). De basisparameters voor LFO die van toepassing
zijn op alle elementen van de voice kunnen worden ingesteld
in de volgende displays.
Deze display bevat verschillende LFO-parameters,
waaronder het LFO-golftype, de LFO-snelheid en de LFOeffecten zoals LFO-vertraging of fade-in/out.
Afhankelijk van de geselecteerde parameter verschijnt het
pictogram LIST in het tabmenu dat overeenkomt met de
knop [SF6]. Nu kunt u de lijst oproepen met de knop
[SF6] LIST en vervolgens het gewenste item in de lijst
selecteren. Zie pagina 37 voor meer informatie.
4 Phase
Hiermee wordt het beginpunt van de fase bepaald als de
LFO-golf wordt gereset.
Instellingen: 0°, 90°, 120°, 180°, 240°, 270°
0° 90°
180° 270°
120°
240°
5 Tempo Sync
Hiermee wordt bepaald of de LFO-snelheid al dan niet wordt
gesynchroniseerd met het tempo van de arpeggio of de
sequencer (modus Song of Pattern).
Instellingen: off (niet gesynchroniseerd), on (gesynchroniseerd)
Als deze parameter is ingesteld op 'on' en de parameter
MIDI Sync in de display MIDI van de modus Utility
(pagina 228) is ingesteld op 'MIDI', wordt de LFOsnelheid gesynchroniseerd met de externe klok.
6 Tempo Speed
Deze parameter is alleen beschikbaar als Tempo Sync
hierboven is ingeschakeld. Hiermee kunt u gedetailleerde
nootwaarden instellen die bepalen hoe de LFO synchroon
pulseert met de arpeggio of sequencer.
zestiende noot), 8th (achtste noot), 4th/3
(kwartnoottriolen), 8th. (gepunctueerde achtste noot),
4th (kwartnoten), 2nd/3 (halve-noottriolen), 4th.
(gepunctueerde kwartnoten), 2nd (halve noten), whole/3
(hele-noottriolen), 2nd. (gepunctueerde halve noot),
4thx4 (groepen van vier kwartnoten; vier kwartnoten per
tel), 4thx5 (groepen van vijf kwartnoten; vijf kwartnoten
per tel), 4thx6 (groepen van zes kwartnoten; zes
kwartnoten per tel), 4thx7 (groepen van zeven
kwartnoten; zeven kwartnoten per tel), 4thx8 (groepen
van acht kwartnoten; acht kwartnoten per tel), 4thx16
(zestien kwartnoten per tel), 4thx32 (32 kwartnoten per
tel), 4thx64 (64 kwartnoten per tel)
De instelling van het noottype hierboven wordt
gesynchroniseerd met het tempo voor het afspelen van
de arpeggio, de song of het patroon.
1 Wave*
Hiermee wordt de golf geselecteerd en wordt bepaald hoe
de LFO-golfvorm trilt. De illustratie van de geselecteerde golf
wordt in de display weergegeven.
U kunt uw eigen LFO-golf maken door deze instelling te selecteren.
De LFO-golf kan worden gemaakt in de display Common LFO User
(pagina 62).
square, squ2/3, squ3/4, trapezoid, S/H1, S/H2, user
2 Play Mode
Hiermee wordt bepaald of de LFO herhaaldelijk wordt
afgespeeld (loop) of slechts eenmaal (one shot).
Instellingen: loop, one shot
3 Speed*
Hiermee wordt de snelheid bepaald van de LFO-golf.
Hoe hoger de waarde is, hoe hoger de snelheid.
Instellingen: 0 – 63
MOTIF XF Naslaggids
62
7 Key On Reset
Hiermee wordt bepaald of de LFO al dan niet wordt gereset
telkens wanneer een noot wordt aangeslagen. De volgende
drie instellingen zijn beschikbaar.
Instellingen: off, each-on, 1st-on
off
De LFO wordt vrij herhaald zonder toetssynchronisatie. Als op een
toets wordt gedrukt, wordt de LFO-golf gestart, ongeacht de fase
waarin de LFO zich op dat moment bevindt.
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
each-on
Toets aan
(eerste noot)
Toets aan
(tweede noot)
Tijd
OPMERKING
Toe t s A a n
(eerste noot)
Toets Aan
(tweede noot)
Tijd
OPMERKING
1
2
5
3
4
3
4
3
4
De LFO wordt gereset bij elke noot die u speelt en begint een golfvorm
bij de fase die wordt opgegeven door de faseparameter (hierboven).
Wanneer Wave is ingesteld op 'S/H1' of 'S/H2', Play Mode
is ingesteld op 'one shot' en Key On Reset op 'each-on',
is de initiële fase telkens als de noot wordt aangeslagen
anders. Met deze instelling kunnen er realistische
toonvariaties worden geproduceerd wanneer herhaaldelijk
op de drum wordt geslagen.
1st-on
De LFO wordt gereset bij elke noot die u speelt en begint een golfvorm
bij de fase die wordt opgegeven door de faseparameter (hierboven).
Als u een tweede noot speelt terwijl de eerste ingedrukt wordt
gehouden, blijft de LFO zich herhalen in overeenstemming met
dezelfde fase die door de eerste noot is geactiveerd. De LFO wordt
met andere woorden alleen gereset indien de eerste noot wordt
losgelaten voordat de tweede wordt gespeeld.
Een normale voice bewerken
LFO-effectinstellingen—[SF2] Set
(Common LFO Set)
In deze display kunt u de bestemmingsparameter voor
de LFO (welk aspect van het geluid de LFO bestuurt), de
elementen die worden beïnvloed door de LFO en de LFOdiepte selecteren. U kunt drie bestemmingen toewijzen en
u kunt per bestemming uit verschillende parameters kiezen.
De beginfase wordt bepaald door de faseparameter (4),
hoewel de beginfase als 0 wordt weergegeven in
de illustratie.
8 Random Speed
Hiermee wordt de mate bepaald waarin de LFO-snelheid
willekeurig wordt gewijzigd. De instelling '0' resulteert in de
oorspronkelijke snelheid. Hogere waarden resulteren in een
hogere mate van snelheidswijziging. Deze parameter kan niet
worden ingeschakeld als Tempo Sync (
Instellingen: 0 – 127
5
) is ingesteld op 'on'.
9 Delay*
Hiermee wordt de vertragingstijd bepaald tussen het
moment waarop u op een toets op het toetsenbord drukt en
het moment waarop de LFO actief wordt. Een hogere waarde
resulteert in een langere vertragingstijd.
Instellingen: 0 – 127
) Fade In Time
Hiermee wordt bepaald na hoeveel tijd het LFO-effect gaat
aanzwellen nadat de vertragingstijd is verstreken. Een
hogere waarde resulteert in een tragere fade-in. Als de
parameter wordt ingesteld op '0', zwelt het LFO-effect niet
aan en wordt het maximale niveau direct bereikt nadat de
vertragingstijd is verstreken.
Instellingen: 0 – 127
! Hold (Hold Time)
Hiermee wordt bepaald hoe lang de LFO op het maximale
niveau wordt vastgehouden. Een hogere waarde resulteert in
een langere vasthoudtijd. De instelling 127 resulteert in geen
fade-out.
Instellingen: 0 ~ 126, hold
@ Fade Out Time
Hiermee wordt bepaald na hoeveel tijd het LFO-effect gaat
wegsterven (nadat de vasthoudtijd is verstreken).
Een hogere waarde resulteert in een tragere fade-out.
Instellingen: 0 – 127
1 Control Dest (Control Destination)*
Hiermee wordt bepaald welke parameters moeten worden
bestuurd (gemoduleerd) door de LFO-golf.
Elke parameter van het geselecteerde effecttype wordt cyclisch
gemoduleerd. Als een van de parameters wordt geselecteerd, wordt
de bijbehorende parameternaam van het geselecteerde effecttype
weergegeven in het onderste gedeelte van de display.
A mod (Amplitude Modulation Depth)
Een tremolo-effect dat wordt geproduceerd doordat het volume
cyclisch wordt gemoduleerd.
P mod (Pitch Modulation Depth)
Een vibrato-effect dat wordt geproduceerd doordat de toonhoogte
cyclisch wordt gemoduleerd.
F mod (Filter Modulation Depth)
Een wah-effect dat wordt geproduceerd doordat de klankhelderheid
cyclisch wordt gemoduleerd.
reso (Resonance)
Een speciaal wah-effect dat wordt geproduceerd doordat
de resonantie cyclisch wordt gemoduleerd.
pan
Een effect dat wordt geproduceerd doordat de stereopanpositie
cyclisch wordt gemoduleerd.
LFOspd (Element LFO Speed)
Als dit wordt geselecteerd, wordt de LFO-snelheid van het element
cyclisch gemoduleerd door de gemeenschappelijke LFO-snelheid.
2 Control Depth*
Hiermee wordt de LFO-golfdiepte bepaald.
Instellingen: 0 – 127
3 Element Switch 1 – 8*
Hiermee wordt bepaald of elk element al dan niet wordt
beïnvloed door de LFO.
Instellingen: B (actief), A (inactief)
4 Depth Offset 1 – 8
Hiermee worden de offsetwaarden bepaald van de
parameter Control Depth (hierboven) voor de desbetreffende
elementen. Als de resulterende waarde Control Depth kleiner
MOTIF XF Naslaggids
63
Een normale voice bewerken
Modus VoiceModus Song Modus Pattern Modus MixingModus Master Modus UtilityModus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
0° 90°
120°
240°
180° 270°
Fase
Tijd
1
2
3
4
OPMERKING
OPMERKING
3
4
OPMERKING
is dan nul, wordt deze ingesteld op 0. Als de resulterende
waarde van Control Depth groter is dan 127, wordt deze
ingesteld op 127.
Instellingen: 0 – 127
5 LFO Phase Offset
Hiermee worden de offsetwaarden bepaald van de
faseparameter in de display [SF1] Wave voor de
desbetreffende elementen.
Instellingen: 0°, 90°, 120°, 180°, 240°, 270°
Uw eigen LFO maken—[SF3] User
(Common LFO User)
In deze display kun u uw eigen originele LFO-golf maken.
U kunt zelf een LFO-golf maken die uit maximaal zestien
stappen bestaat. De gemaakte LFO-golf komt beschikbaar
wanneer de parameter Wave in de display Common LFO
Wave wordt ingesteld op 'user'.
U kunt de lijst oproepen met de knop [SF6] LIST en
vervolgens het gewenste item in de lijst selecteren.
Zie pagina 37 voor meer informatie.
Met de knop [SF5] Random kunt u de basisgolf in
willekeurige volgorde oproepen. Telkens als u op de knop
[SF5] Random drukt, verschijnt er in willekeurige volgorde
een andere LFO-golf in de display.
2 Slope
Hiermee worden de hellingeigenschappen bepaald van
de LFO-golf.
Instellingen: off, up, down, up&down
off
Er wordt geen helling gemaakt.
up
Er wordt een stijgende helling gemaakt.
down
Er wordt een dalende helling gemaakt.
up&down
Er wordt een stijgende en vervolgens dalende helling gemaakt.
3 Cycle
Hiermee wordt het aantal stappen bepaald voor het maken
van de golf.
Instellingen: 2, 3, 4, 6, 8, 12, 16
4 Level 1 – 16
Hiermee wordt voor elke stap het niveau bepaald.
Instellingen: -64 – +63
1 Template
U kunt een vooraf geprogrammeerd sjabloon selecteren voor
de LFO-golf.
Instellingen: all -64, all 0, all +63, saw up, saw down, even step,
all -64
Waarden van alle stappen worden ingesteld op -64.
all 0
Waarden van alle stappen worden ingesteld op 0.
all +63
Waarden van alle stappen worden ingesteld op +63.
saw up
Hiermee maakt u een zaagvormige golf omhoog.
saw down
Hiermee maakt u een zaagvormige golf omlaag.
even step
Waarden van alle oneven stappen worden ingesteld op +63 en
waarden van alle even stappen worden ingesteld op -64.
odd step
Waarden van alle even stappen worden ingesteld op +63 en waarden
van alle oneven stappen worden ingesteld op -64.
odd step
Effect-instellingen—[F6] Effect
Hiermee worden de effectverbindingen en -waarden van
andere parameters bepaald voor de geselecteerde voice.
Zie voor meer informatie over de structuur in de modus Voice.
Effectverbindingsinstellingen—
[SF1] Connect
Deze display biedt een algemeen overzicht van de
effectroutering, evenals uitgebreide controle over de effecten.
1
7
8
Afhankelijk van de geselecteerde parameter verschijnt het
pictogram LIST in het tabmenu dat overeenkomt met de
knop [SF6]. Nu kunt u de lijst oproepen met de knop
[SF6] LIST en vervolgens het gewenste item in de lijst
selecteren. Zie pagina 37 voor meer informatie.
9
5
6
2
!
)
#
@
64
MOTIF XF Naslaggids
Een normale voice bewerken
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
A
B
A
B
A
B
Vocoder
A to BB to A
parallelins L
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
1 Element Out 1 – 8*
Hiermee wordt bepaald welk invoegeffect (A of B) wordt
gebruikt voor de verwerking van elk afzonderlijk element.
Met de 'thru'-instelling kunt u de invoegeffecten voor het
specifieke element negeren. Wanneer INSERTION
CONNECT (2) is ingesteld op 'ins L', wordt het signaal van
elk element uitgevoerd naar Insertion L, ongeacht de
instellingen hier.
Instellingen: thru (door), ins A (Insertion A), ins B (Insertion B)
2 INSERTION CONNECT (Insertion Connection)
In deze display kunt u de effectrouting instellen voor de
invoegeffecten A en B. De instellingswijzigingen worden
weergegeven in het diagram op de display en bieden u een
goed overzicht van de manier waarop het signaal wordt
gerouteerd. Zie pagina 23 voor meer informatie.
Instellingen: parallel, ins A F B, ins B F A, ins L
parallel
Signalen verwerkt met het A- en B-blok van het invoegeffect worden
naar het Master Effect-, Master EQ-, Reverb- en Chorus-blok
verzonden.
ins A F B
Signalen verwerkt met invoegeffect A worden naar invoegeffect B
verzonden en signalen verwerkt met invoegeffect B worden naar het
Master Effect-, Master EQ-, Reverb- en Chorus-blok verzonden.
ins B F A
Signalen verwerkt met invoegeffect B worden naar invoegeffect A
verzonden en signalen verwerkt met invoegeffect A worden naar het
Master Effect-, Master EQ-, Reverb- en Chorus-blok verzonden.
ins L
Invoegeffect A en B worden samengevoegd en gebruikt als vocoder.
Signalen die zijn verwerkt met het Vocoder-blok worden naar het
Master Effect-, Master EQ-, Reverb- en Chorus-blok verzonden.
5 Chorus (Chorus Category/Type)*
Selecteer een choruseffecttype voor het koorklankeffect na
het selecteren van een categorie. In de kolom Category kunt
u een van de effectcategorieën selecteren. Elk van deze
categorieën bevat verwante effecttypen. In de kolom Type
kunt u een van de effecttypen uit de geselecteerde categorie
selecteren.
Instellingen: Zie pagina 24 voor meer informatie over de
effectcategorieën en -typen.
6 Reverb (Reverb Type)*
Hiermee wordt het type reverbeffect voor de nagalm
bepaald. Het is niet nodig een categorie te selecteren omdat
Reverb slechts één categorie bevat.
Instellingen: Zie pagina 24 voor meer informatie over de effecttypen.
7 Chorus Send*
Hiermee kunt u het choruszendniveau aanpassen. Hoe
hoger de waarde is, hoe dieper de chorus.
Instellingen: 0 – 127
8 Reverb Send*
Hiermee kunt u het reverbzendniveau aanpassen. Hoe hoger
de waarde is, hoe dieper de reverb.
Instellingen: 0 – 127
9 CHORUS TO REVERB
Hiermee bepaalt u het zendniveau van het signaal dat wordt
verzonden van het chorus- naar het reverbeffect. Hoe hoger
de waarde, hoe dieper de reverb is die wordt toegepast op
het met chorus verwerkte signaal.
Instellingen: 0 – 127
Wanneer 'ins L' is geselecteerd, wordt 'ins L'
weergegeven in het tabmenu van de knop [SF2] en
verdwijnt het tabmenu van de knop [SF3].
Zie pagina 66 voor gedetailleerde instructies over het
gebruik van de Vocoder.
Wanneer 'ins L' is geselecteerd, wordt het audiosignaal
van dit instrument uitgevoerd in mono.
3 Insertion A (Insertion A Category/Type)*
4 Insertion B (Insertion B Category/Type)*
Hier worden de effecttypen bepaald voor invoeging A en B.
In de kolom Category kunt u een van de effectcategorieën
selecteren. Elk van deze categorieën bevat verwante
effecttypen. In de kolom Type kunt u een van de effecttypen
uit de geselecteerde categorie selecteren.
Instellingen: Zie pagina 24 voor meer informatie over
de effectcategorieën en -typen.
) Reverb Return
Hiermee wordt het retourniveau van het reverbeffect
bepaald.
Instellingen: 0 – 127
! Chorus Return
Hiermee wordt het retourniveau van het choruseffect
bepaald.
Instellingen: 0 – 127
@ Reverb Pan
Hiermee wordt de panpositie van het reverbeffectgeluid
bepaald.
Modus VoiceModus Song Modus Pattern Modus MixingModus Master Modus UtilityModus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
1
2
3
4
OPMERKING
OPMERKING
HPF
Band 10
Band 9
Band 2
Band 1
Noise-
gate
Microfooningang
Ruisingang (*1)
Inst-ingang
(toetsenspel)
Extractie van
klankkleureigenschappen
BPF1’
(*2)
Niveaudetectie
BPF1
Vol ume re
gelaar
Uitvoer
BPF1-
verster-
king
Droog
Nat
Instellingen Effect-parameter—
[SF2] Ins A, [SF3] Ins B, [SF4] Reverb,
[SF5] Chorus
In deze displays kunt u de Effect-parameters instellen
wanneer de parameter INSERTION CONNECT is ingesteld
op 'parallel' of 'ins A F B' of 'ins B F A'.
Afhankelijk van de geselecteerde parameter verschijnt het
pictogram LIST in het tabmenu dat overeenkomt met de
knop [SF6]. Nu kunt u de lijst oproepen met de knop
[SF6] LIST en vervolgens het gewenste item in de lijst
selecteren. Zie pagina 37 voor meer informatie.
1 Category
2 Type
In de kolom Category kunt u een van de effectcategorieën
selecteren. Elk van deze categorieën bevat verwante
effecttypen. In de kolom Type kunt u een van de effecttypen
uit de geselecteerde categorie selecteren.
Instellingen: Zie pagina 24 voor meer informatie over de
effectcategorieën en -typen.
De categorie (1) wordt niet weergegeven in de display
Reverb.
3 Preset
U kunt verschillende parameters instellen om de manier
te wijzigen waarop het geluid wordt beïnvloed door het
geselecteerde effecttype. Met deze parameter kunt
u de vooraf geprogrammeerde instellingen van deze
effectparameters oproepen.
4 Effect Parameters
Het aantal beschikbare parameters en waarden is afhankelijk
van het huidige geselecteerde effecttype. Zie pagina 27 voor
meer informatie over de effectparameters. Zie de aparte
datalijst voor meer informatie over de parameters van elk
effecttype.
Instellingen Effect-parameter—[SF2] Ins L (Insertion Large)
In deze display kunt u de parameters met betrekking tot de Vocoder instellen. Deze display, die wordt opgeroepen met de knop
[SF2], is alleen beschikbaar wanneer de parameter INSERTION CONNECT is ingesteld op 'ins L' in de display Connect
(pagina 64). Vocoder is een karakteristieke, 'robotstemachtige' klank, een effect waarmee eigenschappen die aan het
microfoongeluid zijn ontleend, worden toegevoegd aan het geluid van uw toetsenspel. Dit Vocoder-effect wordt bereikt als u
het toetsenbord bespeelt en tegelijkertijd in de microfoon zingt of spreekt. Als u het Vocoder-effect wilt gebruiken, sluit u een
microfoon aan op de A/D INPUT-aansluiting op het achterpaneel en volgt u de instructies op pagina 68.
*1 De ruis wordt gebruikt die is gegenereerd in de Vocoder-eenheid.
*2 De afsnijfrequentie van de BPF1’ mag niet hetzelfde zijn als die van de BPF1. Dit is afhankelijk van de instellingen van Formant Shift en
Formant Offset.
MOTIF XF Naslaggids
66
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
2
3
4
$
1
%
5
6
7
8
9
)
!
@
#
1 Type
Hiermee wordt bepaald of de Vocoder al dan niet wordt
toegepast op de huidige voice. Wanneer deze parameter is
ingesteld op 'Thru', wordt de Vocoder niet toegepast op de
voice.
Instellingen: Thru, Vocoder
2 Vocoder Attack
Hiermee wordt de attacktijd van het Vocoder-geluid bepaald.
Hoe hoger de waarde is, hoe langzamer de attack.
Instellingen: 1ms – 200ms
3 Vocoder Release
Hiermee wordt de releasetijd bepaald van het Vocodergeluid. Hoe hoger de waarde is, hoe langzamer het geluid
wegsterft.
Instellingen: 10ms – 3000ms
4 Mic Gate Threshold
Hiermee wordt de drempelwaarde bepaald van de noisegate
voor het microfoongeluid. Als ruis het Vocoder-effect
verstoort, stelt u deze parameter in op een relatief hoge
waarde om te voorkomen dat de ruis onbedoelde,
onverwachte geluiden produceert.
Instellingen: -72dB – -30dB
5 Gate Switch
Hiermee wordt bepaald of het microfoongeluid al dan niet
wordt uitgevoerd vanuit de HPF wanneer u de noten loslaat.
De standaardinstelling is 'on'.
Instellingen: off, on
off: Het microfoongeluid wordt altijd uitgevoerd. (U kunt het
microfoongeluid altijd horen.)
on: Het microfoongeluid wordt alleen uitgevoerd wanneer de noot
wordt aangeslagen.
6 HPF Freq (High Pass Filter Frequency)
Hiermee wordt de HPF-afsnijfrequentie bepaald voor het
microfooningangsgeluid. Wanneer deze parameter wordt
ingesteld op een lage waarde, wordt een minimaal verwerkt
ingangsgeluid geproduceerd, met andere woorden: dicht bij
het origineel. Bij hogere waarden worden de hoogfrequente
consonanten en sissende geluiden benadrukt (waardoor
woorden gemakkelijker te verstaan zijn).
Instellingen: thru, 500Hz – 16.0kHz
7 HPF Output Level
Hiermee wordt het niveau bepaald van het microfoongeluid
dat wordt uitgevoerd vanuit de HPF (High Pass Filter).
Instellingen: 0 – 127
Een normale voice bewerken
8 Formant Shift
Hiermee wordt bepaald (in BPF) hoeveel de
afsnijfrequentiewaarde van de BPF's (voor de Inst-ingang)
omhoog of omlaag wordt verschoven. Deze parameter kan
worden gebruikt om de toonhoogte van het Vocoder-geluid
af te stemmen.
Instellingen: -2, -1, +0, +1, +2
9 Formant Offset
Hiermee worden de afsnijfrequenties fijngestemd voor alle
BPF's (voor de Inst-ingang). Deze parameter kan worden
gebruikt om de toonhoogte van het Vocoder-geluid fijn af
te stemmen.
Instellingen: -63 – +0 – +63
) Mic Level
Hiermee wordt het niveau van het microfoongeluid bepaald,
dat wordt ingevoerd naar de Vocoder.
Instellingen: 0 – 127
! Inst Input Level
Hiermee wordt het geluidsniveau van het toetsenspel
bepaald, dat wordt ingevoerd naar de Vocoder.
Instellingen: 0 – 127
@ Noise Input Level
Hiermee wordt het ruisniveau bepaald dat wordt ingevoerd
naar de Vocoder. Dit kan worden gebruikt om sissende
geluiden en plofklanken te benadrukken en de
spraakeigenschappen meer naar voren te halen.
Instellingen: 0 – 127
# Output Level
Hiermee wordt het uitvoerniveau van de Vocoder bepaald.
Instellingen: 0 – 127
$ Dry/Wet Balance
Hiermee wordt de balans bepaald tussen het droge geluid
waarop het effect niet wordt toegepast en het natte geluid
waarop het effect wordt toegepast. Hoe hoger de Winstelling is, hoe dieper het effect is.
Instellingen: D63>W – D=W – D<W63
% BPF1 – 10 Gain (Band Pass Filter 1 – 10 Gain)
Hiermee wordt elke uitgangsversterking bepaald van
BPF 1 – 10 voor de Inst-ingang (geluid van het toetsenspel).
BPF1 komt overeen met de laagste formant en BPF 10 komt
overeen met de hoogste formant.
Instellingen: -18dB – +18dB
MOTIF XF Naslaggids
67
Een normale voice bewerken
Modus VoiceModus Song Modus Pattern Modus MixingModus Master Modus UtilityModus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
Mic-ingang
Extractie van de
stemeigenschappen
De formant
creëren
ToetsenspelRobotstem
Vocoder
OPMERKING
OPMERKING
Vocoder-structuur
De menselijke stem bestaat uit geluiden die worden
geproduceerd door de stembanden en worden gefilterd door
de keel, neus en mond. Deze klankvormers hebben alle
specifieke frequentie-eigenschappen en ze fungeren
effectief als een filter, waarbij verschillende formanten
worden gevormd (resonantie). Met het Vocoder-effect
worden de filtereigenschappen geëxtraheerd uit de voice
van de microfooningang, waarna de stemformanten opnieuw
worden opgebouwd aan de hand van verschillende
banddoorlaatfilters. De machineachtige 'robot'-stem wordt
gecreëerd door de hoge klanken van muziekinstrumenten
(zoals een synthesizergeluid) door de filters heen te leiden.
Het Vocoder-effect gebruiken
Nadat u een microfoon hebt aangesloten op de A/D INPUTaansluiting op het achterpaneel, volgt u de onderstaande
instructies om het Vocoder-effect te gebruiken.
1 Stel de Vocoder-parameters in.
Druk in de modus Voice Play op de knop [UTILITY] om de
modus Utility te activeren, druk op de knop [F4] en druk
vervolgens op de knop [SF1] om de display Output op te
roepen (pagina 226). Stel Output Select in op 'ins L'.
Wanneer de Vocoder wordt gebruikt in de modus
Performance, stelt u de parameter Output Select in
op 'ins L' in de display Output (pagina 226) van de
modus Performance Edit. Wanneer de Vocoder wordt
gebruikt in de modus Song/Pattern, stelt u de
parameter Output Select in op 'ins L' in de display
Audio In (pagina 193) van de modus Mixing Edit.
4 Selecteer de Vocoder als de
invoegeffectaansluiting.
Druk in de modus Voice Play op de knop [EDIT] en
vervolgens op de knop [COMMON EDIT] om Voice
Common Edit te activeren. Druk op de knop [SF1] om
de display Connect op te roepen (pagina 64), stel de
parameter INSERTION CONNECT in op 'ins L' en stel
vervolgens de parameter Insertion L in op 'Vocoder'.
Wanneer INSERTION CONNECT is ingesteld op
'ins L', wordt het audiosignaal van dit instrument
uitgevoerd in mono.
5 Stel indien nodig de Vocoder-parameters in.
Spreek of zing in de microfoon terwijl u een of meer noten
aanslaat om het machineachtige Vocoder-geluid te
produceren. Druk op de knop [SF2] om de display
Insertion L op te roepen en stel vervolgens de
betreffende parameters in terwijl u naar het Vocodergeluid luistert.
6 Druk op de knop [STORE] om het venster Store
op te roepen (pagina 54) en sla de bewerkte
voice op.
aansluiting in op de microfoon.
Druk in de modus Utility op de knop [F2] om de display
Input/Output op te roepen (pagina 223) en stel de
parameter Mic/Line vervolgens in op 'mic'.
3 Selecteer in de modus Voice Play de gewenste
2 Stel de ingangsversterking van de A/D INPUT-
68
voice waarop de Vocoder wordt toegepast.
MOTIF XF Naslaggids
Een normale voice bewerken
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
De display met de instellingen van het
huidige element
De display met de instellingen van
vier elementen
Dit pictogram geeft aan dat u de display
kunt oproepen voor nog vier elementen.
Als u wijzigingen wilt aanbrengen in de geluiden waaruit een voice bestaat en in de basisparameters waardoor het geluid wordt
gedefinieerd, zoals oscillator, pitch, filter, amplitude en EG (Envelope Generator), roept u de display Element Edit op.
Over de asteriskmarkeringen (*)
Voor gebruikers die voor het eerst met voicebewerking kennismaken en wellicht in de war raken van de grote hoeveelheid parameters, zijn
de meest elementaire en gemakkelijk te begrijpen parameters in deze paragraaf handig gemarkeerd met een asterisk (sterretje). Als u net
begint met voicebewerking, kunt u deze parameters het eerst proberen.
Display voor geselecteerd element
en display voor vier elementen
In de modus Element Edit kunt u twee typen displays
gebruiken. Met één type display kunt u de parameters
bewerken voor het momenteel geselecteerde element en met
het andere type kunt u de parameters van vier elementen
bekijken. U kunt heen en weer schakelen tussen deze twee
typen door op de knop [SF5] te drukken. Wanneer de display
voor vier elementen wordt weergegeven, kunt u heen en
weer schakelen tussen de displays voor de elementen 1 – 4
en 5 – 8 met behulp van de linker- en rechtercursorknop.
De golfvorm en het nootbereik van
het element instellen—[F1] Oscillator
Afhankelijk van de geselecteerde parameter verschijnt het
pictogram LIST in het tabmenu dat overeenkomt met de
knop [SF6]. Nu kunt u de lijst oproepen met de knop
[SF6] LIST en vervolgens het gewenste item in de lijst
selecteren. Zie pagina 37 voor meer informatie.
1 Element Switch*
Hiermee wordt bepaald of het momenteel geselecteerde
element is in- of uitgeschakeld. Als deze parameter is
uitgeschakeld, produceert het momenteel geselecteerde
element geen geluid.
Instellingen: off (inactief), on (actief)
2 XA Control (Expanded Articulation Control)
Expanded Articulation (XA) is een speciale functie van
MOTIF XF waarmee u over meer flexibiliteit en groter realisme
beschikt bij het spelen (zie het kader op de volgende
pagina). Met deze parameter wordt bepaald hoe de functie
XA van het element werkt. Probeer deze parameter in te
stellen op basis van de vier typen van de modus XA die
hieronder worden beschreven. U kunt het gewenste geluid
bereiken op basis van de articulatie van een performance via
het toewijzen van dezelfde elementgroep aan de elementen
die hetzelfde type hebben in de modus XA.
Instellingen: normal, legato, key off geluid, wave cycle, wave
random, all AF off, AF 1 on, AF 2 on
normal
Als deze instelling is geselecteerd, is het element normaal hoorbaar als
u de noot aanslaat.
legato
Als u deze instelling selecteert en de modus Mono is ingeschakeld,
wordt een ander element (dan het element dat wordt gebruikt als de
modus XA is ingesteld op 'normal') afgespeeld als u het toetsenbord
bespeelt op legatowijze (waarbij u de volgende noot in een regel met
één noot of een melodie speelt voordat u de eerdere noot
hebt losgelaten).
key off geluid
Als deze instelling is geselecteerd, is het element telkens hoorbaar
als u de noot loslaat.
MOTIF XF Naslaggids
69
Een normale voice bewerken
Modus VoiceModus Song Modus Pattern Modus MixingModus Master Modus UtilityModus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
OPMERKING
wave cycle
Als u deze instelling selecteert voor meerdere elementen, zijn de
elementen een voor een hoorbaar op basis van numerieke volgorde
telkens als u een noot speelt. (Met andere woorden: als u de eerste
noot speelt, is element 1 hoorbaar, bij de tweede noot is dit element 2,
enzovoort.)
wave random
Als deze instelling is geselecteerd voor meerdere elementen, is het
element willekeurig hoorbaar als u de noot aanslaat.
all AF off
Als deze instelling is geselecteerd, is het element hoorbaar als beide
ASSIGNABLE FUNCTION-knoppen zijn uitgeschakeld.
AF 1 on
Als deze instelling is geselecteerd, is het element hoorbaar als de knop
ASSIGNABLE FUNCTION [1] is ingeschakeld.
AF 2 on
Als deze instelling is geselecteerd, is het element hoorbaar als de knop
ASSIGNABLE FUNCTION [2] is ingeschakeld.
Kenmerken van Expanded Articulation (XA)
Expanded Articulation (XA) is een nieuw, geavanceerd
toongeneratiesysteem waarmee u op doeltreffender wijze
realistische geluidstechnieken en natuurlijke speltechnieken
kunt reproduceren, zoals legato en staccato.
Deze technieken worden veel gebruikt op akoestische
instrumenten maar waren tot nu toe niet beschikbaar of
moeilijk te realiseren op een elektronisch toetsenbord.
Ook biedt dit systeem andere unieke modi voor willekeurige
en wisselende geluidsveranderingen terwijl u speelt.
Realistisch legatospel
Geef een of meer elementen op die u wilt laten klinken terwijl
u legato speelt.
→ Stel de XA-besturingsparameter voor de gewenste
elementen in op 'legato'.
Authentiek geluid bij loslaten noot
Geef een of meer elementen op die u wilt laten klinken
wanneer u een noot loslaat. Deze functie kan bijvoorbeeld
worden gebruikt om het karakteristieke plukgeluid op een
harp na te bootsen wanneer een noot wordt losgelaten.
→ Stel de XA-besturingsparameter voor de gewenste
elementen in op 'key off sound'.
Verschillende geluiden voor elke noot die wordt
gespeeld
Geef verschillende elementen op die na elkaar of in
willekeurige volgorde moeten klinken.
→ Stel de XA-besturingsparameter voor de gewenste
elementen in op 'wave cycle' of 'wave random'.
Overschakelen tussen verschillende geluiden om
het natuurlijke spel op een akoestisch instrument
te reproduceren
Geef op welke elementen te horen zijn volgens de aan/uitstatus van de knoppen van ASSIGNABLE FUNCTION.
Dit kan bijvoorbeeld worden gebruikt op een akoestischegitaarvoice om heen en weer te schakelen tussen normaal
afspelen en het afpelen van zeer hoge boventonen.
→ Stel de XA-besturingsparameter voor de gewenste
elementen in op 'all AF off', 'AF 1 on' of 'AF 2 on'.
Nieuwe geluiden en nieuwe manieren van spelen
De zeer veelzijdige functies die hierboven zijn beschreven
kunnen niet alleen doelmatig worden toegepast op
akoestische geluiden, maar ook op synthesizervoices en
elektronische voices. De functie XA biedt daarmee een enorm
potentieel voor het produceren van authentieke geluiden,
expressief spel en het ontdekken van nieuwe speelstijlen.
3 Element Group
Hiermee wordt de groep van de XA-modus bepaald, zodat
de elementen van dezelfde groep na elkaar of in willekeurige
volgorde worden opgeroepen. Wijs hetzelfde groepsnummer
toe aan de elementen met hetzelfde type XA-modus.
Deze instelling is niet beschikbaar als de parameters van de
modus XA van alle elementen zijn ingesteld op 'normal'.
Instellingen: 1 – 8
4 Wave Bank (Waveform Bank)
Hiermee wordt de golfvormenbank bepaald die wordt
toegewezen aan het element. U kunt voor de bank een keuze
maken uit PRE, USR, FL1 en FL2.
PRE (bank met vooraf ingestelde waarden) bevat de vooraf
ingestelde golfvormen en USR (gebruikersbank), FL1 (de
bank die is opgeslagen in sleuf 1 van de optionele Flashgeheugenuitbreidingsmodule) en FL2 (bank die is
opgeslagen in sleuf 2 van de optionele Flashgeheugenuitbreidingsmodule) bevatten de
gebruikersgolfvormen die zijn gemaakt op basis van de
samples die zijn opgenomen in de modus Sampling.
FL1 en FL2 zijn alleen beschikbaar wanneer de optionele
uitbreidingsmodule voor het Flash-geheugen FL512M/
FL1024M is geïnstalleerd.
Instellingen: PRE, USR, FL1, FL2
Raadpleeg de uitleg bij de modus Sampling op
pagina 119 voor meer informatie over Waveform.
5
Wave Main Category (Waveform Main Category)*
6 Wave Sub Category (Waveform Sub Category)*
Het is gemakkelijker gewenste golfvormen (7) te vinden
door deze parameters in te stellen voordat u een
golfvormnummer selecteert. De vooraf ingestelde
golfvormen zijn ingedeeld in een hoofdcategorie (Main) en
een subcategorie (Sub). Het aantal subcategorieën verschilt
per hoofdcategorie.
7 Wave Number (Waveform Number)*
Hiermee bepaalt u de golfvorm die wordt toegewezen aan
het element door de golfvormcategorie en het
golfvormnummer te selecteren. Raadpleeg de lijst met
golfvormen in de aparte datalijst voor een volledige lijst met
golfvormen in de bank met vooraf ingestelde golfvormen.
8 Key On Delay
Hiermee wordt de tijd (vertraging) bepaald tussen het
moment waarop u een noot op het toetsenbord aanslaat en
het punt waarop het geluid daadwerkelijk wordt gespeeld.
Hoe hoger de waarde is, hoe langer de vertraging.
Instellingen: 0 – 127
9 Delay Tempo Sync
Hiermee wordt bepaald of de Key On Delay hierboven al dan
niet wordt gesynchroniseerd met het tempo van de arpeggio
of de sequencer (modus Song of Pattern).
Instellingen: off (niet gesynchroniseerd), on (gesynchroniseerd)
) Delay Tempo
Hiermee wordt de timing bepaald van de Key On Delay
wanneer Delay Tempo Sync op 'on' is ingesteld.
(gepunctueerde kwartnoten), 2nd (halve noten), whole/3
(hele-noottriolen), 2nd. (gepunctueerde halve noot),
4thx4 (groepen van vier kwartnoten; vier kwartnoten per
tel), 4thx5 (groepen van vijf kwartnoten; vijf kwartnoten
per tel), 4thx6 (groepen van zes kwartnoten; zes
kwartnoten per tel), 4thx7 (groepen van zeven
kwartnoten; zeven kwartnoten per tel), 4thx8 (groepen
van acht kwartnoten; acht kwartnoten per tel)
! Vel Cross Fade (Velocity Cross Fade)
Hiermee wordt bepaald hoe het geluid van een element
geleidelijk in volume afneemt in verhouding tot de afstand
van aanslagsnelheidswijzigingen buiten de instelling voor
Velocity Limit (@). Bij de instelling 0 is geen geluid hoorbaar
buiten de aanslagbegrenzing. Hoe hoger de waarde is,
hoe geleidelijker de niveauvermindering. De praktische
toepassing van deze parameter is het maken van natuurlijk
klinkende aanslagcrossfades, waarin verschillende
elementen (golfvormen) geleidelijk veranderen afhankelijk
van hoe hard of zacht u speelt.
Instellingen: 0 – 127
@ Velocity Limit
Hiermee worden de minimum- en maximumwaarden bepaald
van het aanslagbereik waarbinnen elk element reageert.
Elk element klinkt alleen voor noten die binnen het
bijbehorende opgegeven aanslagbereik worden gespeeld.
Zo kunt u bijvoorbeeld het ene element laten klinken als u
zacht speelt en het andere wanneer u hard speelt. Als u eerst
de maximumwaarde opgeeft en daarna de minimumwaarde,
bijvoorbeeld '93 tot 34', bedraagt het aanslagbereik '1 tot 34'
en '93 tot 127'.
Instellingen: 1 – 127
# Note Limit
Hiermee worden de laagste en de hoogste noot van het
toetsenbordbereik bepaald voor elk element. Het
geselecteerde element is alleen hoorbaar wanneer u noten
binnen dit bereik speelt. Als u eerst de hoogste noot opgeeft
en daarna de laagste noot, bijvoorbeeld 'C5 tot C4',
bedraagt het nootbereik 'C-2 tot C4' en 'C5 tot G8'.
Instellingen: C -2 – G8
U kunt de toets ook rechtstreeks vanaf het toetsenbord
instellen door de knop [SF6] INFO ingedrukt te houden en
op de gewenste toets te drukken. Zie pagina 37 voor
meer informatie.
$ Ins Effect Output (Insertion Effect Output)
Hiermee wordt bepaald welk invoegeffect (A of B) wordt
gebruikt voor de verwerking van elk afzonderlijk element.
Met de instelling 'thru' kunt u de invoegeffecten voor de
desbetreffende toets negeren. Deze parameter is hetzelfde
als Element Out 1 – 8 in de display Connect (pagina 64) in
Voice Common Edit. Indien u hier een waarde instelt, wordt
ook de waarde van die parameter automatisch gewijzigd.
Wanneer INSERTION CONNECT is ingesteld op 'ins L', wordt
het signaal van elk element uitgevoerd naar Insertion L,
ongeacht de instellingen hier.
Instellingen: thru (door), ins A (Insertion A), ins B (Insertion B)
Een normale voice bewerken
Toonhoogte-instellingen—
[F2] Pitch
Stemmen en toonhoogteschaalverdeling—
[SF1] Tune
1 Coarse (Coarse Tuning)
Hiermee wordt de toonhoogte van elk element bepaald
in halve tonen.
Instellingen: -48 semi – +0 semi – +48 semi
2 Fine (Fine Tuning)
Hiermee wordt de toonhoogte van elk element bepaald
in cents.
Instellingen: -64 cent – +0 cent – +63 cent
3 Pitch Velocity Sens (Pitch Velocity Sensitivity)
Hiermee wordt bepaald hoe de toonhoogte van het element
reageert op de aanslag. Bij positieve instellingen wordt de
toonhoogte hoger naarmate u harder op het toetsenbord
speelt, bij negatieve waarden gaat de toonhoogte omlaag.
Bij een instelling van '0' blijft de toonhoogte ongewijzigd.
Instellingen: -64 – +0 – +63
4 Fine Scaling Sens (Fine Scaling Sensitivity)
Hiermee wordt de mate bepaald waarin de noten (met name
hun positie of octaafbereik) van invloed zijn op de
toonhoogte bij de fijnstemming (hierboven ingesteld) van het
geselecteerde element, waarbij C3 als de basistoonhoogte
wordt beschouwd. Bij een positieve instelling wordt de
toonhoogte van lagere noten naar beneden gewijzigd en die
van hogere noten naar boven. Negatieve waarden hebben
het tegenovergestelde effect.
Instellingen: -64 – +0 – +63
5 Random
Hiermee kunt u de toonhoogte van het element op
willekeurige wijze variëren voor elke noot die u speelt.
Hoe hoger de waarde is, hoe groter de variatie in
toonhoogte. Bij een waarde van '0' blijft de toonhoogte
ongewijzigd.
Instellingen: 0 – 127
MOTIF XF Naslaggids
71
Een normale voice bewerken
Modus VoiceModus Song Modus Pattern Modus MixingModus Master Modus UtilityModus File
Hiermee wordt de gevoeligheid bepaald van het Key Followeffect (het toonhoogte-interval van aangrenzende noten),
waarbij wordt uitgegaan van de toonhoogte van de 'Center
Key' (7) als standaardwaarde. Bij +100% (de normale
instelling) wordt de toonhoogte van aangrenzende noten één
halve noot (100 cents) verschoven. Bij 0% krijgen alle noten
dezelfde toonhoogte die is opgegeven voor de Center Key.
Bij negatieve waarden zijn de instellingen tegenovergesteld.
Instellingen: -200% – +0% – +200%
Deze parameter is handig voor het maken van
beurtelingse stemmingen of voor gebruik bij geluiden die
niet in halve tonen hoeven te worden verdeeld, zoals op
toon gezette drumgeluiden in een normale voice.
72
7 Center Key
Hiermee wordt de centrale noot of toonhoogte bepaald voor
de Pitch Key Follow. Het hier ingestelde nootnummer heeft
dezelfde toonhoogte als normaal, ongeacht de instelling voor
Pitch Key Follow.
Instellingen: C -2 – G8
U kunt de noot ook rechtstreeks vanaf het toetsenbord
instellen door de knop [SF6] ingedrukt te houden en op
Pitch Key Follow en Center Key
de gewenste toets te drukken. Zie 'Basisbediening'
op pagina 37.
+
–
Instellingen toonhoogte EG—[F2] PEG
(Pitch EG)
In deze display kunt u de parameters voor Pitch EG instellen.
Met PEG kunt u de toonhoogteovergang bepalen vanaf het
moment waarop het geluid begint tot het moment waarop
het stopt.
MOTIF XF Naslaggids
Time
Met de parameters van Time kunt u de tijd instellen voor de
aangrenzende punten van de parameters voor het niveau
hieronder. Een hogere waarde resulteert in een langere tijd
tot het volgende niveau.
Instellingen: 0 – 127
1 Hold Time
Hiermee wordt de tijd bepaald tussen het moment waarop u
een noot op het toetsenbord aanslaat en het moment waarop
de envelope gaat stijgen.
2 Attack Time
Hiermee wordt de attacksnelheid bepaald van de
oorspronkelijke toonhoogte (aanhoudniveau) tot de normale
toonhoogte van de voice nadat de aanhoudtijd is verstreken.
3 Decay 1 Time
Hiermee wordt bepaald hoe snel de envelope daalt van
de normale toonhoogte (attackniveau) van de voice naar
de toonhoogte die is opgegeven als Decay 1-niveau.
4 Decay 2 Time
Hiermee wordt bepaald hoe snel de envelope daalt van
de toonhoogte die is opgegeven als Decay 1-niveau naar
de toonhoogte die is opgegeven als Decay 2-niveau.
5 Release Time
Hiermee wordt bepaald hoe snel de envelope daalt van de
toonhoogte die is opgegeven als Decay 2-niveau naar de
toonhoogte die is opgegeven bij Release Level wanneer
de noot wordt losgelaten.
Level
Met de parameters voor Level kunt u de toonhoogteafwijking
instellen op basis van de standaardtoonhoogte die is
ingesteld voor Coarse Tuning en Fine Tuning in de display
Tune (pagina 71) voor elk punt op de envelope.
Instellingen: -128 – +0 – +127
6 Hold Level
Hiermee bepaalt u de aanvangstoonhoogte op het moment
dat de noot wordt aangeslagen.
Een normale voice bewerken
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
Groot bereik
Hoge aanslaggevoeligheid
Klein bereik
Lage aanslaggevoeligheid
Toonhoogtewijziging
Aanslagsnelheid
Hoog
Laag
HoogLaag
Snelle toonhoogteovergang
Hoge aanslaggevoeligheid
Langzame toonhoogteovergang
Lage aanslaggevoeligheid
7 Attack Level
Hiermee bepaalt u de normale toonhoogte van de noot die
wordt aangeslagen.
8 Decay 1 Level
Hiermee wordt bepaald welk niveau de toonhoogte van het
geluid bereikt vanaf het attackniveau nadat de Decay 1-tijd is
verstreken.
9 Decay 2 Level
Hiermee wordt de toonhoogte op aanhoudniveau bepaald
die wordt vastgehouden zolang een noot wordt
aangeslagen.
) Release Level
Hiermee bepaalt u de uiteindelijke toonhoogte nadat de noot
is losgelaten.
! EG Depth
Hiermee wordt het bereik bepaald van de
toonhoogteverandering. De instelling '0' leidt ertoe dat de
toonhoogte niet wijzigt. Hoe verder de waarde is verwijderd
van 0, hoe groter het toonhoogtebereik is. Bij negatieve
waarden wordt de toonhoogtewijziging omgekeerd.
Instellingen: -64 – +0 – +63
@ EG Depth Vel Sens
(EG Depth Velocity Sensitivity)
Hiermee wordt bepaald hoe het toonhoogtebereik van het
element reageert op de aanslag. Als dit op een positieve
waarde wordt ingesteld, resulteren hoge aanslaggevoeligheden in een uitbreiding van het toonhoogtebereik
en lage aanslaggevoeligheden tot een inkrimping, zoals
hieronder wordt weergegeven. Als dit op een negatieve
waarde wordt ingesteld, resulteren hoge aanslaggevoeligheden in een inkrimping van het toonhoogtebereik
en lage aanslaggevoeligheden in een uitbreiding. Als dit
wordt ingesteld op 0, wordt de toonhoogte niet gewijzigd,
ongeacht de aanslaggevoeligheid.
Instellingen: -64 – +0 – +63
# EG Depth Vel Curve (EG Depth Velocity Curve)
De vijf curven bepalen hoe het aanslagbereik wordt
gegenereerd in overeenstemming met de aanslagsnelheid
(sterkte) waarmee u noten op het toetsenbord speelt.
De horizontale as van de grafiek is de aanslagsnelheid
en de verticale as is het toonhoogtebereik.
$ EG Time Velocity Sens
(EG Time Velocity Sensitivity)
Hiermee wordt bepaald hoe de overgangstijd voor PEG
(snelheid) reageert op aanslaggevoeligheid of de kracht
waarmee de noot wordt aangeslagen. Als dit op een
positieve waarde wordt ingesteld, resulteren hoge
aanslaggevoeligheden in een hoge overgangssnelheid voor
PEG, terwijl een lage aanslaggevoeligheid resulteert in een
lagere snelheid, zoals u hieronder kunt zien. Als dit op een
negatieve waarde wordt ingesteld, resulteren hoge
aanslaggevoeligheden in een langzame overgangssnelheid
voor PEG, terwijl een lage aanslaggevoeligheid resulteert in
een hoge snelheid. Als deze optie wordt ingesteld op 0,
wordt de overgangssnelheid voor PEG niet gewijzigd,
ongeacht de aanslaggevoeligheid.
Instellingen: -64 – +0 – +63
% EG Time Segment
Hiermee wordt het deel van de toonhoogte-EG bepaald
waarop EG Time Velocity Sensitivity ($) van invloed is.
Instellingen: attack, atk+dcy, decay, atk+rls, all
attack
De instelling bij EG Time Velocity Sensitivity is van invloed op de
attacktijd en de aanhoudduur.
atk+dcy (attack+decay)
De instelling bij EG Time Velocity Sensitivity is van invloed op de
attacktijd, de Decay 1-tijd en de aanhoudduur.
decay
De instelling bij EG Time Velocity Sensitivity is van invloed op de
Decay 1/2-tijd.
atk+rls (attack+release)
De instelling bij EG Time Velocity Sensitivity is van invloed op de
attacktijd, de releasetijd en de aanhoudduur.
all
De instelling bij EG Time Velocity Sensitivity is van invloed op alle
tijdparameters van Pitch EG.
^ EG Time Key Follow
Hiermee wordt de mate bepaald waarin de noten (met name
hun positie of octaafbereik) van invloed zijn op de Pitch EGtijden van het geselecteerde element. Als dit op een
positieve waarde wordt ingesteld, resulteren hoge noten in
een hoge overgangssnelheid voor Pitch EG, terwijl lage
noten resulteren in een lage snelheid. Als dit op een
negatieve waarde wordt ingesteld, resulteren hoge noten in
een lage overgangssnelheid voor Pitch EG, terwijl lage noten
resulteren in een hoge snelheid. Als dit wordt ingesteld op 0,
wordt de overgangssnelheid voor Pitch EG niet gewijzigd,
ongeacht de noot die wordt aangeslagen.
Instellingen: -64 – +0 – +63
Instellingen: Curve 0 – 4
MOTIF XF Naslaggids
73
Een normale voice bewerken
Modus VoiceModus Song Modus Pattern Modus MixingModus Master Modus UtilityModus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
+63
+30
-40
Positieve
waarde
Negatieve
waarde
Hogere
snelheid
Hoger bereik
Lager bereik
Lagere snelheid
Centrale toets
OPMERKING
Niveau
Deze frequenties worden
'doorgelaten' door het filter.
Resonantie (4)
Afsnijfrequentie (2)
Frequentie
Afsnijbereik
Niveau
Deze frequenties worden
'doorgelaten' door het filter.
Resonantie (4)
Afsnijfrequentie (2)
Frequentie
Afsnijbereik
Niveau
Resonantie (4)
Frequentie
AfsnijbereikAfsnijbereik
Doorgelaten
& Center Key
Hiermee wordt de centrale noot of toonhoogte bepaald
voor EG Time Key Follow (^). Als de centrale noot wordt
gespeeld, gedraagt de PEG zich in overeenstemming met
de bijbehorende werkelijke instellingen.
Instellingen: C -2 – G8
EG Time Key Follow en Center Key
U kunt de noot ook rechtstreeks vanaf het toetsenbord
instellen door de knop [SF6] ingedrukt te houden en op
de gewenste toets te drukken. Zie 'Basisbediening'
op pagina 37.
De helderheid afstemmen met
het filter—[F3] Filter
Over de filtertypen
LPF (Low Pass Filter)
Dit is een filtertype dat alleen signalen onder de
afsnijfrequentie doorlaat. U kunt het geluid helderder maken
door de afsnijfrequentie van het filter te verhogen. U kunt het
geluid anderzijds donkerder maken door de afsnijfrequentie
van het filter te verlagen. U kunt een karakteristiek 'scherp'
geluid produceren door de resonantie te verhogen zodat het
signaalniveau wordt versterkt in het gebied van de
afsnijfrequentie. Dit filtertype is het populairst en handigst voor
het produceren van klassieke synthesizergeluiden.
LPF24D
Een dynamisch 24 dB/oct laagdoorlaatfilter met een karakteristiek
digitaal geluid. In vergelijking met het LPF24A-type (hieronder) kan dit
filter een meer uitgesproken resonantie-effect produceren.
LPF24A
Een digitaal dynamisch laagdoorlaatfilter met karakteristieken die lijken
op die van een 4-polig analoog synthesizerfilter.
LPF18
3-polig 18 dB/oct laagdoorlaatfilter.
LPF18s
3-polig 18 dB/oct laagdoorlaatfilter. Dit filter heeft een vloeiendere
afsnijhelling dan het LPF18-type.
Een filtertype selecteren—[SF1] Type
In deze display kunt u een filtertype selecteren voor het
huidige element. De klankkleureigenschappen van de voice
en de filterfuncties hangen af van het filtertype dat hier wordt
geselecteerd.
1 Type*
1
2
3
4
5
6
Hiermee wordt het filtertype bepaald voor het huidige
element.
Dit is een filtertype dat alleen signalen boven de
afsnijfrequentie doorlaat. Vervolgens kunt u de resonantie
gebruiken om het geluid meer karakter te geven.
HPF24D
Een dynamisch 24 dB/oct hoogdoorlaatfilter met een karakteristiek
digitaal geluid. Dit filter kan een uitgesproken resonantie-effect
produceren.
HPF12
12 dB/oct dynamisch hoogdoorlaatfilter.
BPF (Band Pass Filter)
Dit filter vormt een combinatie van een laagdoorlaat- en een
hoogdoorlaatfilter. Als u dit filtertype selecteert, kunt u het
bereik van de afsnijfrequentie instellen waarbinnen het
geluidssignaal wordt doorgelaten.
BPF12D
Een combinatie van een dynamisch -12 dB/oct hoog- en
laagdoorlaatfilter met een karakteristiek digitaal geluid.
Een normale voice bewerken
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
Niveau
Resonantie (4)
Frequentie
AfsnijbereikAfsnijbereik
Doorgelaten bereik
Niveau
Breedte (4)
Frequentie
Afsnijbereik
Afsnijbereik
Doorgelaten bereik
Afsnij-
frequentie
Afsnij-
frequentie
Afsnij-
frequentie
Niveau
Doorgelaten bereikAfsnijbereik
Afsnijfrequentie
Frequentie
Doorgelaten bereik
Niveau
Frequentie
Afstand (9)
Afsnijfrequentie (2)Afsnijfrequentie
Alleen de lagere afsnijfrequentie wordt
rechtstreeks op de display ingesteld.
AfsnijbereikDoorgelaten bereik
Niveau
Frequentie
Afstand (9)
Afsnijfrequentie (2)Afsnijfrequentie
Alleen de lagere afsnijfrequentie wordt
rechtstreeks op de display ingesteld.
Afsnijbereik
Doorgelaten bereik
Niveau
Frequentie
Afstand (9)
Afsnijfrequentie (2)Afsnijfrequentie
Alleen de lagere afsnijfrequentie wordt
rechtstreeks op de display ingesteld.
AfsnijbereikDoorgelaten bereik
BPF6
De combinatie van een -6 dB/oct hoogdoorlaat- en laagdoorlaatfilter.
BPFw
Een 12 dB/oct banddoorlaatfilter dat hoogdoorlaatfilters en
laagdoorlaatfilters combineert om bredere bandbreedte-instellingen
mogelijk te maken.
BEF (Band Elimination Filter)
Als u dit filtertype selecteert, kunt u het bereik van de
afsnijfrequentie instellen waarbinnen het geluidssignaal
wordt gedempt of geëlimineerd. Het bandsperfilter heeft het
tegenovergestelde effect op het geluid vergeleken met het
banddoorlaatfilter.
BEF12
BEF6
Dual BEF
Twee -6 dB/oct bandsperfilters, parallel aangesloten.
Combinatiefiltertype
Dit type vormt een combinatie van twee verschillende
filtertypen. U kunt de afstand tussen de twee afsnijfrequenties
aanpassen.
LPF12+HPF12
Een combinatie van een -12 dB/oct laagdoorlaatfilter en
hoogdoorlaatfilter. Wanneer dit filtertype is geselecteerd, kunnen HPF
Cutoff ()) en HPF Key Follow Sensitivity (!) worden ingesteld. Alleen
de LPF-grafiek wordt op de display weergegeven.
LPF6+HPF6
Een combinatie van een -6 dB/oct laagdoorlaatfilter en
hoogdoorlaatfilter. Wanneer dit filtertype is geselecteerd, kunnen HPF
Cutoff ()) en HPF Key Follow Sensitivity (!) worden ingesteld. Alleen
de LPF-grafiek wordt op de display weergegeven.
LPF12+BPF6
Een combinatie van een laagdoorlaatfilter en een bandsperfilter. U kunt
de afstand tussen de twee afsnijfrequenties aanpassen.
Dubbel filtertype
Dit filter vormt een combinatie van twee dezelfde filtertypen.
U kunt de afstand tussen de twee afsnijfrequenties aanpassen.
Dual LPF
Twee 12 dB/oct laagdoorlaatfilters, parallel aangesloten.
Dual HPF
Twee -12 dB/oct hoogdoorlaatfilters, parallel aangesloten.
Dual BPF
Twee -6 dB/oct banddoorlaatfilters, parallel aangesloten.
2 Cutoff*
Hiermee wordt de afsnijfrequentie bepaald voor het filter
of de centrale frequentie waaromheen het filter wordt
toegepast. De klankkleureigenschappen van de voice en de
functie van de afsnijfrequentie verschillen afhankelijk van het
geselecteerde filtertype. Controleer bij het instellen van deze
parameter de filtergrafiek in de display.
Instellingen: 0 – 255
3 Cutoff Velocity Sens
(Cutoff Velocity Sensitivity)
Hiermee wordt bepaald hoe de afsnijfrequentie (2) reageert
op aanslaggevoeligheid of de kracht waarmee de noten
worden aangeslagen. Bij positieve instellingen wordt de
afsnijfrequentie hoger naarmate u het toetsenbord harder
bespeelt. De instelling '0' leidt ertoe dat de afsnijfrequentie
niet verandert, ongeacht de aanslaggevoeligheid.
Bij negatieve instellingen stijgt de afsnijfrequentie minder
geprononceerd naarmate u het toetsenbord zachter
bespeelt.
Instellingen: -64 – +0 – +63
MOTIF XF Naslaggids
75
Een normale voice bewerken
Modus VoiceModus Song Modus Pattern Modus MixingModus Master Modus UtilityModus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
+
–
Als Cutoff Key Follow is ingesteld op 100
Groot
Klein
Mate van wijziging
van de afsnijfrequentie
Centrale toets = C3
Hoger bereikLager bereik
@
#
1~5
6~)
!
&
$
%
^
4 Resonance*/ Width
De functie van deze parameter hangt af van het
geselecteerde filtertype. Als het geselecteerde filter een LPF,
HPF, BPF (met uitzondering van de BPFw) of BEF is, wordt
deze parameter gebruikt om de resonantie in te stellen.
Voor BPFw wordt deze parameter gebruikt om de
frequentiebandbreedte aan te passen.
Resonantie wordt gebruikt om de mate van resonantie
(harmonische nadruk) in te stellen die wordt toegepast op
het signaal bij de afsnijfrequentie. Resonantie kan worden
gebruikt in combinatie met de afsnijfrequentieparameter om
het geluid meer karakter te geven.
De parameter Width wordt gebruikt om de bandbreedte van
signaalfrequenties aan te passen die worden doorgelaten
door het filter met het BPFw.
Als het filtertype is ingesteld op 'LPF6' of 'thru', is deze
parameter niet beschikbaar.
Instellingen: 0 – 127
5 Resonance Velocity Sens
(Resonance Velocity Sensitivity)
Hiermee wordt de mate bepaald waarin resonantie reageert
op aanslaggevoeligheid of de sterkte waarmee de noot
wordt aangeslagen. Voor positieve waarden geldt: hoe hoger
de aanslaggevoeligheid, hoe groter de resonantie. Bij een
instelling van '0' blijft de resonantiewaarde ongewijzigd. Voor
negatieve waarden geldt: hoe lager de aanslaggevoeligheid,
hoe groter de resonantie.
Instellingen: -64 – +0 – +63
6 Gain
Hiermee wordt de versterking bepaald van het signaal dat
naar het filter wordt gezonden. Hoe lager de waarde is, hoe
lager de versterking. De klankkleureigenschappen die
worden gegenereerd door het filter hangen af van de waarde
die hier wordt ingesteld.
Instellingen: 0 – 255
7 Cutoff Key Follow
Hiermee wordt de mate bepaald waarin de noten (met name
hun positie of octaafbereik) van invloed zijn op de
afsnijfrequentie (hierboven ingesteld) van het geselecteerde
element, waarbij C3 als de basistoonhoogte wordt
beschouwd. Bij een positieve instelling gaat de
afsnijfrequentie voor lagere noten omlaag en voor hogere
noten omhoog. Een negatieve instelling heeft het
tegenovergestelde effect.
Instellingen: -64 – +0 – +63
9 Distance
Hiermee wordt de afstand bepaald tussen de twee
afsnijfrequenties voor de dubbele-filtertypen (die zijn
voorzien van twee identieke filters die parallel zijn
aangesloten) en het LPF12- + BPF6-type. Wanneer een
ander filtertype is geselecteerd, is deze parameter niet
beschikbaar.
Instellingen: -128 – +0 – +127
) HPF Cutoff (High Pass Filter Cutoff Frequency)
Hiermee wordt de centrale frequentie bepaald voor de Key
Follow-parameter (hieronder) van het HPF. Wanneer een
filtertype 'LPF12' of 'LPF6' is geselecteerd, is deze parameter
beschikbaar.
Instellingen: 0 – 255
! HPF Key Follow (High Pass Filter Key Follow)
Hiermee wordt de mate bepaald waarin de noten (met name
hun positie en octaafbereik) van invloed zijn op de
afsnijfrequentie (hierboven ingesteld) van het HPF. Bij een
positieve instelling gaat de afsnijfrequentie voor lagere noten
omlaag en voor hogere noten omhoog. Een negatieve
instelling heeft het tegenovergestelde effect. Wanneer een
filtertype 'LPF12' of 'LPF6' is geselecteerd, is deze parameter
beschikbaar.
Instellingen: -200% – 0% – +200%
@ Center Key
Dit geeft aan dat de centrale noot voor High Pass Filter Key
Follow (!) hierboven C3 is. Houd er rekening mee dat dit
alleen voor displaydoeleinden is. De waarde kan niet worden
gewijzigd.
Instellingen Filter EG—[SF2] FEG
(Filter EG)
In deze display kunt u de parameters voor Filter EG instellen.
Met behulp van FEG kunt u de toonwijziging bepalen van het
begin tot het einde van het geluid.
8 Center Key (alleen aanduiding)
Dit geeft aan dat de centrale noot voor Cutoff Key Follow (7)
hierboven C3 is. Houd er rekening mee dat dit alleen voor
displaydoeleinden is. De waarde kan niet worden gewijzigd.
Met de parameters van Time kunt u de tijd instellen voor de
aangrenzende punten van de parameters voor het niveau
hieronder. Een hogere waarde resulteert in een langere tijd
tot het volgende niveau.
Instellingen: 0 – 127
Een normale voice bewerken
8 Decay 1 Level
Hiermee wordt niveau bepaald dat de afsnijfrequentie bereikt
vanaf het attackniveau nadat de tijd voor Decay1 is
verstreken.
9 Decay 2 Level
Hiermee wordt de afsnijfrequentie bepaald die wordt
vastgehouden zolang een noot wordt aangeslagen.
) Release Level
Hiermee wordt de uiteindelijke afsnijfrequentie bepaald
die wordt bereikt nadat de noot is losgelaten.
! EG Depth
Hiermee wordt het bereik bepaald waarmee de envelope van
de afsnijfrequentie verandert. De instelling '0' leidt ertoe dat
de afsnijfrequentie niet verandert. Hoe verder de waarde is
verwijderd van 0, hoe groter het bereik van de afsnijfrequentie
is. Bij negatieve waarden wordt de wijziging van de
afsnijfrequentie ongedaan gemaakt.
Instellingen: -64 – +0 – +63
1 Hold Time
Hiermee wordt de tijd bepaald tussen het moment waarop u
een noot op het toetsenbord aanslaat en het moment waarop
de envelope gaat stijgen.
2 Attack Time
Hiermee wordt de attacksnelheid bepaald van de
oorspronkelijke afsnijfrequentie (aanhoudniveau) tot het
maximumniveau van de voice nadat de aanhoudduur is
verstreken.
3 Decay 1 Time
Hiermee wordt bepaald hoe snel de envelope daalt van
de maximale afsnijfrequentie (attackniveau) naar de
afsnijfrequentie die is opgegeven als Decay 1-niveau.
4 Decay 2 Time
Hiermee wordt bepaald hoe snel de envelope daalt van
de afsnijfrequentie ingesteld als Decay 1-niveau naar de
afsnijfrequentie die is opgegeven als Decay 2-niveau.
5 Release Time
Hiermee wordt bepaald hoe snel de envelope daalt van
de afsnijfrequentie ingesteld als Decay 2-niveau naar de
afsnijfrequentie die is opgegeven als het releaseniveau
wanneer de noot wordt losgelaten.
Level
Met de parameters voor Level kunt u de mate van
filterwijziging op elk punt instellen op basis van de
afsnijfrequentie die is opgegeven in de display Filter Type
(pagina 74).
Instellingen: -128 – +0 – +127
6 Hold Level
Hiermee wordt de oorspronkelijke afsnijfrequentie bepaald
op het moment waarop de noot wordt aangeslagen.
7 Attack Level
Hiermee wordt de maximale afsnijfrequentie bepaald die
de envelope bereikt nadat een noot is aangeslagen.
@ EG Depth Vel Sens
(EG Depth Velocity Sensitivity)
Hiermee wordt bepaald hoe het bereik van de afsnijfrequentie reageert op de aanslag. Als dit op een positieve
waarde wordt ingesteld, resulteren hoge aanslaggevoeligheden in een uitbreiding van het Filter EG-bereik
en lage aanslaggevoeligheden in een inkrimping, zoals
hieronder wordt weergegeven. Als dit op een negatieve
waarde wordt ingesteld, resulteren hoge aanslaggevoeligheden in een inkrimping van het Filter EG-bereik en
lage aanslaggevoeligheden in een uitbreiding. Als dit wordt
ingesteld op 0, wordt het bereik voor Filter EG niet gewijzigd,
ongeacht de aanslaggevoeligheid.
Instellingen: -64 – +0 – +63
# EG Depth Vel Sens Curve
(EG Depth Velocity Sensitivity Curve)
De vijf curven bepalen hoe het bereik van de overgangstijd
voor FEG wordt gewijzigd in overeenstemming met de
aanslagsnelheid (sterkte) waarmee u noten op het
toetsenbord speelt. De geselecteerde curve wordt
weergegeven in de grafiek in de display. De horizontale as
van de grafiek is de aanslaggevoeligheid en de verticale as
is het bereik van de afsnijfrequentie. Zo is in de
onderstaande illustratie te zien dat het gemiddelde
snelheidsbereik (rond de 64) ervoor zorgt dat het FEGovergangsbereik niet verandert en dat het hogere/lagere
snelheidsbereik ervoor zorgt dat dit meer verandert.
Instellingen: Curve 0 – 4
MOTIF XF Naslaggids
77
Een normale voice bewerken
Modus VoiceModus Song Modus Pattern Modus MixingModus Master Modus UtilityModus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
Hoge snelheid
Hard spelen
(hoge aanslagsnelheid)
Lage snelheid
Zacht spelen
(lage aanslagsnelheid)
Positieve
waarde
Negatieve
waarde
Hogere
snelheid
Hoger bereik
Lager bereik
Lagere snelheid
Centrale toets
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
$ EG Time Velocity Sens
(EG Time Velocity Sensitivity)
Hiermee wordt bepaald hoe de overgangstijd voor FEG
(snelheid) reageert op aanslaggevoeligheid of de kracht
waarmee de noot wordt aangeslagen. Als dit op een
positieve waarde wordt ingesteld, resulteren hoge
aanslagsnelheden in een hoge overgangssnelheid voor FEG,
terwijl een lage aanslagsnelheid resulteert in een lage
snelheid, zoals u hieronder kunt zien. Als dit op een
negatieve waarde wordt ingesteld, resulteren hoge
aanslagsnelheden in een lage overgangssnelheid voor FEG,
terwijl een lage aanslagsnelheid resulteert in een hoge
snelheid. Als dit wordt ingesteld op 0, wordt de
overgangssnelheid voor de toonhoogte niet gewijzigd,
ongeacht de aanslagsnelheid.
Instellingen: -64 – +0 – +63
% EG Time Velocity Sens Segment
(EG Time Velocity Sensitivity Segment)
Hiermee wordt het deel van de filter-EG bepaald waarop
EG Time Velocity Sensitivity ($) van invloed is.
Instellingen: attack, atk+dcy, decay, atk+rls, all
attack
De instelling bij EG Time Velocity Sensitivity is van invloed op
de attacktijd en de aanhoudduur.
atk+dcy (attack+decay)
De instelling bij EG Time Velocity Sensitivity is van invloed op
de attacktijd, de Decay 1-tijd en de aanhoudduur.
decay
De instelling bij EG Time Velocity Sensitivity is van invloed op
de Decay 1/2-tijd.
atk+rls (attack+release)
De instelling bij EG Time Velocity Sensitivity is van invloed op
de attacktijd, de releasetijd en de aanhoudduur.
all
De instelling bij EG Time Velocity Sensitivity is van invloed op
alle tijdparameters van Filter EG.
^ EG Time Key Follow
Hiermee wordt de mate bepaald waarin de noten (met name
hun positie en octaafbereik) van invloed zijn op de Filter EGtijden van het geselecteerde element. Als dit op een
positieve waarde wordt ingesteld, resulteren hoge noten in
een hoge overgangssnelheid voor Filter EG, terwijl lage
noten resulteren in een lage snelheid. Als dit op een
negatieve waarde wordt ingesteld, resulteren hoge
aanslagsnelheden in een lage overgangssnelheid voor Filter
EG, terwijl een lage noot resulteert in een hoge snelheid.
Als dit wordt ingesteld op 0, wordt de overgangssnelheid
voor Filter EG niet gewijzigd, ongeacht welke noot wordt
aangeslagen.
Instellingen: -64 – +0 – +63
& Center Key
Hiermee wordt de centrale noot of toonhoogte bepaald
voor EG Time Key Follow (^). Als de centrale noot wordt
gespeeld, gedraagt de FEG zich in overeenstemming met
de bijbehorende werkelijke instellingen.
Instellingen: C -2 – G8
MOTIF XF Naslaggids
78
EG Time Key Follow en Center Key
+63
+30
-40
U kunt de noot ook rechtstreeks vanaf het toetsenbord
instellen door de knop [SF6] ingedrukt te houden en op
de gewenste toets te drukken. Zie 'Basisbediening'
op pagina 37.
Instellingen voor de
filterschaalverdeling—[SF3] Scale
Met filterschaalverdeling regelt u de filterafsnijfrequentie
in overeenstemming met de posities van de noten op het
toetsenbord. U kunt het gehele toetsenbord opsplitsen
met vier breekpunten en daar vervolgens verschillende
offsetwaarden voor Cutoff Frequency aan toewijzen.
1~4
5~8
1 – 4 Break Point 1 – 4
Hiermee geeft u de vier breekpunten op door de
respectievelijke nootnummers op te geven.
Instellingen: C -2 – G8
U kunt het breekpunt ook rechtstreeks vanaf het
toetsenbord instellen door de knop [SF6] INFO ingedrukt
te houden en op de gewenste toets te drukken.
Zie 'Basisbediening' op pagina 37.
Breekpunten 1 tot en met 4 worden automatisch in
oplopende volgorde ingesteld op het toetsenbord.
5 – 8 Offset 1 – 4
Hiermee wordt de offsetwaarde bepaald voor de
afsnijfrequentie bij elk breekpunt.
Instellingen: -128 – +0 – +127
De minimale en maximale afsnijlimieten (respectievelijke
de waarde 0 en 127) kunnen nooit worden overschreden,
ongeacht de grootte van deze offsetwaarden.
Elke noot die onder de noot voor breekpunt 1 wordt
gespeeld, resulteert in de instelling Break Point 1 Level.
En elke noot die boven de noot voor breekpunt 4 wordt
gespeeld, resulteert in de instelling Break Point 4 Level.
Een normale voice bewerken
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
60
74
81
68
Afsnijfrequentie
Noot
Breek-
punt 1
C#1
Breek-
punt 2
D#2
Breek-
punt 3
C3
Breekpunt 4
A4
1
2
3
4
8
9
7
)
5
6
Vol um e
Sterkte waarmee de toets wordt gespeeld (aanslagsnelheid)
Hoog
Laag
HardZacht
+
–
Als Level Key Follow is ingesteld op 100
Groot
Klein
Mate van
AEG-niveauwijziging
Centrale toets = C3
Hoger bereikLager bereik
Instelvoorbeeld van filterschaalverdeling
U kunt filterschaalverdeling het gemakkelijkst begrijpen aan
de hand van een voorbeeld. Voor de instellingen die in de
voorbeelddisplay hieronder worden weergegeven is de
basiswaarde van de afsnijfrequentie 64 en deze basiswaarde
wordt dienovereenkomstig gewijzigd door de verschillende
offsetwaarden op de geselecteerde breekpunten.
De desbetreffende wijzigingen in de afsnijfrequentie worden in
het onderstaande diagram weergegeven. De afsnijfrequentie
verandert lineair tussen de opeenvolgende breekpunten, zoals
hier wordt weergegeven.
1234
BreekpuntC#1D#2C3 A4
Verschuiving-4+10+17+4
3 Level Velocity Sens Offset
(Level Velocity Sensitivity Offset)
Hiermee wordt het niveau verhoogd of verlaagd dat is
opgegeven bij Level Velocity Sensitivity (2). Een instelling
van 64 betekent dat de oorspronkelijke waarden van Level
Velocity Sensitivity (2) worden gebruikt. Bij instellingen
boven 64 wordt het niveau verhoogd dat is opgegeven
bij Level Velocity Sensitivity (2). Bij instellingen beneden
64 wordt het niveau verlaagd.
Instellingen: 0 – 127
4 Level Velocity Sens Curve
(Level Velocity Sensitivity Curve)*
De vijf curven bepalen hoe de daadwerkelijke
aanslagsnelheid wordt gegenereerd in overeenstemming
met de aanslagsnelheid (sterkte) waarmee u noten op
het toetsenbord speelt. De geselecteerde curve wordt
weergegeven in de grafiek in de display.
Uitgangsniveau-instellingen—
[F4] Amplitude
Niveau- en paninstellingen—
[SF1] Level/Pan
1 Level*
Hiermee wordt het uitgangsniveau van het element bepaald.
Instellingen: 0 – 127
Instellingen: Curve 0 – 4
5 Level Key Follow
Hiermee wordt de mate bepaald waarin de noten (met name
hun positie en octaafbereik) van invloed zijn op het
amplitudeniveau (hierboven ingesteld) van het
geselecteerde element, waarbij C3 als de basistoonhoogte
wordt beschouwd. Bij een positieve instelling gaat het
uitgangsniveau voor lagere noten omlaag en voor hogere
noten omhoog. Een negatieve instelling heeft het
tegenovergestelde effect.
Instellingen: -200% – +0% – +200%
6 Center Key (alleen aanduiding)
Dit geeft aan dat de centrale noot voor Level Key Follow (5)
hierboven C3 is. Houd er rekening mee dat dit alleen voor
displaydoeleinden is. De waarde kan niet worden gewijzigd.
Level Key Follow en centrale toets
2 Level Velocity Sens (aanslaggevoeligheid
niveau)*
Hiermee wordt bepaald hoe het uitgangsniveau van het
element reageert op de aanslag. Bij positieve instellingen
wordt het uitgangsniveau hoger naarmate u het toetsenbord
harder bespeelt. De instelling '0' leidt ertoe dat het
uitgangsniveau niet verandert. Bij negatieve instellingen
wordt het uitgangsniveau langzamer verhoogd naarmate
u het toetsenbord zachter bespeelt.
Instellingen: -64 – +0 – +63
7 Pan*
Hiermee wordt de stereopanpositie van het geluid
aangepast.
Hiermee wordt de mate bepaald waarmee het geluid
afwisselend naar links en rechts wordt gepand voor elke noot
die u aanslaat, waarbij ervan wordt uitgegaan dat de
panpositie hierboven in het midden is ingesteld. Bij hogere
waarden neemt de breedte van het panbereik toe.
Instellingen: L64 – C – R63
9 Random Pan
Hiermee wordt de mate bepaald waarmee het geluid van het
geselecteerde element willekeurig naar links en rechts wordt
gepand voor elke noot die u aanslaat. De paninstelling
(hierboven) wordt gebruikt als de centrale panpositie.
Instellingen: 0 – 127
) Scaling Pan
Hiermee wordt de mate bepaald waarin de noten (met name
hun positie en octaafbereik) van invloed zijn op de panpositie
(hierboven ingesteld), links en rechts, van het geselecteerde
element. Bij noot C3 wordt de paninstelling (hierboven)
gebruikt als de basispanpositie. Bij een positieve instelling
wordt de panpositie voor lagere noten naar links verplaatst
en voor hogere noten naar rechts. Een negatieve instelling
heeft het tegenovergestelde effect.
Instellingen: -64 – +0 – +63
Instellingen amplitude EG—[SF2] AEG
(Amplitude EG)
In deze display kunt u de parameters voor Amplitude EG
instellen. Met behulp van de AEG kunt u de volumeovergang
bepalen vanaf het moment waarop het geluid start tot aan
het moment waarop het geluid stopt.
Time*
Met de parameters van Time kunt u de tijd instellen voor de
aangrenzende punten van de parameters voor het niveau
hieronder. Een hogere waarde resulteert in een langere tijd
tot het volgende niveau.
Instellingen: 0 – 127
1 Attack Time
Hiermee wordt bepaald hoe snel het geluid het
maximumniveau bereikt nadat op de toets is gedrukt.
2 Decay 1 Time
Hiermee wordt bepaald hoe snel de envelope daalt van het
attackniveau naar Decay 1-niveau.
3 Decay 2 Time
Hiermee wordt bepaald hoe snel de envelope daalt van
Decay 1-niveau naar Decay 2-niveau (sustainniveau).
4 Release Time
Hiermee wordt bepaald hoe snel het geluid wegsterft
(decay) tot stilte nadat de toets is losgelaten.
Level
Met de parameters voor Level kunt u de overgangstijd op elk
punt instellen op basis van het niveau dat is opgegeven in de
display Level/Pan (pagina 79).
Instellingen: 0 – 127
5 Initial Level
Hiermee wordt het aanvangsniveau bepaald op het moment
waarop de noot wordt aangeslagen.
6 Attack Level
Hiermee wordt het maximale niveau bepaald dat de
envelope bereikt nadat een noot is aangeslagen.
80
MOTIF XF Naslaggids
7 Decay 1 Level
Hiermee wordt niveau bepaald dat de envelope bereikt van
het attackniveau nadat de tijd voor Decay1 is verstreken.
8 Decay 2 Level
Hiermee wordt het niveau bepaald dat wordt aangehouden
zolang een noot wordt aangeslagen.
9 Half Damper Switch
Als het halfdemperpedaal is ingeschakeld, kunt u een
'halfpedaal'-effect produceren zoals op een echte
akoestische piano met behulp van de optionele FC3voetregelaar die is aangesloten op de FOOT SWITCH
SUSTAIN-aansluiting op het achterpaneel.
Instellingen: on, off
Wanneer u een halfdempereffect wilt reproduceren met
behulp van de optionele FC3, stelt u de parameter Sustain
Pedal in op 'FC3' (half aan)' in de display Play
(pagina 219) van de modus Utility. Houd er rekening
mee dat deze instelling niet nodig is voor het besturen
van de halfdemper door het verzenden van
besturingswijzigingsberichten vanaf een extern
op dit instrument aangesloten MIDI-apparaat.
Een normale voice bewerken
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
Hogere snelheid
Hoge aanslaggevoeligheid
Lagere snelheid
Lage aanslaggevoeligheid
OPMERKING
Positieve
waarde
Negatieve
waarde
Hogere
snelheid
Hoger bereik
Lager bereik
Lagere snelheid
Centrale toets
) Half Damper Time
Hiermee wordt bepaald hoe snel het geheel geluid wegsterft
als de toets wordt losgelaten en u tegelijkertijd voetregelaar
FC3 indrukt, terwijl de parameter Half Damper Switch (9) is
ingeschakeld. Nadat u de toets hebt losgelaten, kunt de
decaytijd (de tijd die het duurt voor het geluid is
weggestorven) instellen via de voetregelaarpositie, waarbij
de halfdempertijd van AEG de maximale decaywaarde is en
de releasetijd van AEG de minimale decaywaarde is.
Als u het pedaal loslaat, is de decaytijd nadat de toets is
losgelaten gelijk aan de AEG-releasetijd.
U kunt het effect van een piano bereiken door de releasetijd
in te stellen op een kleine waarde en de halfdempertijd in te
stellen op een grote waarde.
De instelling is hier alleen beschikbaar als de parameter Half
Damper Switch (9) is ingeschakeld en u de optionele FC3
gebruikt die is aangesloten op het achterpaneel.
Instellingen: 0 – 127
! EG Time Velocity Sens
(EG Time Velocity Sensitivity)
Hiermee wordt bepaald hoe de overgangstijd voor AEG
(snelheid) reageert op aanslaggevoeligheid of de kracht
waarmee de noot wordt aangeslagen.
Als dit op een positieve waarde wordt ingesteld, resulteren
hoge aanslagsnelheden in een hoge overgangssnelheid voor
AEG, terwijl een lage aanslagsnelheid resulteert in een lage
snelheid, zoals u hieronder kunt zien. Als dit op een negatieve
waarde wordt ingesteld, resulteren hoge aanslagsnelheden in
een lage overgangssnelheid voor AEG, terwijl een lage
aanslagsnelheid resulteert in een hoge snelheid. Als dit wordt
ingesteld op 0, wordt de overgangssnelheid voor de
amplitude niet gewijzigd, ongeacht de aanslagsnelheid.
Instellingen: -64 – +0 – +63
@ EG Time Velocity Sens Segment
(EG Time Velocity Sensitivity Segment)
Hiermee wordt het deel van de amplitude-EG bepaald
waarop EG Time Velocity Sensitivity (!) van invloed is.
Instellingen: attack, atk+dcy, decay, atk+rls, all
attack
De instelling bij EG Time Velocity Sensitivity is van invloed op
de attacktijd.
atk+dcy (attack+decay)
De instelling bij EG Time Velocity Sensitivity is van invloed op
de attacktijd en de Decay 1-tijd.
decay
De instelling bij EG Time Velocity Sensitivity is van invloed op
de decaytijd.
atk+rls (attack+release)
De instelling bij EG Time Velocity Sensitivity is van invloed op
de attacktijd en de releasetijd.
all
De instelling bij EG Time Velocity Sensitivity is van invloed op alle
tijdparameters van Amplitude EG.
# EG Time Key Follow
Hiermee wordt de mate bepaald waarin de noten (met name
hun positie en octaafbereik) van invloed zijn op de Amplitude
EG-tijden van het geselecteerde element. Als dit op een
positieve waarde wordt ingesteld, resulteren hoge noten in
een hoge overgangssnelheid voor Amplitude EG, terwijl lage
noten resulteren in een lage snelheid. Als dit op een
negatieve waarde wordt ingesteld, resulteren hoge
aanslaggevoeligheden in een lage overgangssnelheid voor
Amplitude EG, terwijl lage noten resulteren in een hoge
snelheid. Als dit wordt ingesteld op 0, wordt de
overgangssnelheid voor Amplitude EG niet gewijzigd,
ongeacht welke noot wordt aangeslagen.
Instellingen: -64 – +0 – +63
$ Center Key
Hiermee wordt de centrale noot bepaald voor EG Time Key
Follow (#). Als de centrale noot wordt gespeeld, gedraagt
de AEG zich in overeenstemming met de bijbehorende
werkelijke instellingen.
Instellingen: C -2 – G8
U kunt de toets ook rechtstreeks vanaf het toetsenbord
instellen door de knop [SF6] KBD ingedrukt te houden en
op de gewenste toets te drukken. Zie pagina 37 voor
meer informatie.
EG Time Key Follow en Center Key
+63
+30
-40
% Release Adj. (EG Time Key Follow Sensitivity
Release Adjustment)
Hiermee wordt de gevoeligheid bepaald van EG Time Key
Follow bij EG Release. Wanneer deze parameter wordt
ingesteld op '+63', wordt EG Time Key Follow Sensitivity
ingesteld op de waarde van Decay 1 of Decay 2. Hoe lager
de waarde is, hoe lager de gevoeligheid. Wanneer deze
parameter wordt ingesteld op '-64', is dit niet van invloed
op EG Time Key Follow Sensitivity.
Instellingen: -64 – +0 – +63
Instellingen voor de
amplitudeschaalverdeling—[SF3] Scale
Met de amplitudeschaalverdeling regelt u het uitgangsniveau
van de amplitude volgens de posities van de noten op het
toetsenbord. U kunt het gehele toetsenbord opsplitsen met
vier breekpunten en daar vervolgens verschillende
offsetwaarden voor amplitude aan toewijzen.
1~4
5~8
MOTIF XF Naslaggids
81
Een normale voice bewerken
Modus VoiceModus Song Modus Pattern Modus MixingModus Master Modus UtilityModus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
OPMERKING
OPMERKING
Amplitude
Noot
Breek-
punt 1
C1
Breek-
punt 2
C2
Breek-
punt 3
C3
Breekpunt 4
C4
1
2
3
4
8
5
6
7
1 – 4 Break Point 1 – 4
Hiermee geeft u de vier breekpunten op door de
respectievelijke nootnummers op te geven.
Instellingen: C -2 – G8
U kunt het breekpunt ook rechtstreeks vanaf het
toetsenbord instellen door de knop [SF6] KBD ingedrukt
te houden en op de gewenste toets te drukken.
Zie 'Basisbediening' op pagina 37.
Breekpunt 1 tot en met 4 worden automatisch in
oplopende volgorde ingesteld op het toetsenbord.
5 – 8 Offset 1 – 4
Hiermee wordt de verschuivingswaarde bepaald voor
het niveau bij elk breekpunt.
Instellingen: -128 – +0 – +127
Instelvoorbeeld van amplitudeschaalverdeling
U kunt amplitudeschaalverdeling het gemakkelijkst begrijpen
aan de hand van een voorbeeld. Voor de instellingen die in de
voorbeelddisplay hieronder worden weergegeven is de
basisamplitude (volume) voor het geselecteerde element 80
en deze basiswaarde wordt gewijzigd door de verschillende
offsetwaarden op de geselecteerde breekpunten.
De desbetreffende wijzigingen in de amplitude worden in het
onderstaande diagram weergegeven. De amplitude verandert
lineair tussen de opeenvolgende breekpunten, zoals hier
wordt weergegeven.
1234
BreekpuntC1C2C3C4
Verschuiving-4+10+17+4
97
76
90
84
1 Wave
Hiermee wordt de golf geselecteerd en wordt bepaald hoe
de LFO-golfvorm het geluid moduleert.
Instellingen: saw, triangle, square
2 Key On Reset
Hiermee wordt bepaald of de LFO al dan niet wordt gereset
wanneer een noot wordt gespeeld.
Instellingen: off, on
off
De LFO wordt vrij herhaald zonder toetssynchronisatie. Als op een
toets wordt gedrukt, wordt de LFO-golf gestart, ongeacht de fase
waarin de LFO zich op dat moment bevindt.
on
De LFO wordt gereset bij elke noot die u speelt en begint een golf in
de fase die wordt opgegeven door de Phase-parameter (hierboven).
3 Delay
Hiermee wordt de vertragingstijd bepaald tussen het
moment waarop u een noot op het toetsenbord aanslaat en
het moment waarop de LFO actief wordt. Een hogere waarde
resulteert in een langere vertragingstijd.
Instellingen: 0 – 127
4 Fade In Time
Hiermee wordt bepaald na hoeveel tijd het LFO-effect gaat
aanzwellen nadat de vertragingstijd is verstreken. Een
hogere waarde resulteert in een tragere fade-in. Als de
parameter wordt ingesteld op '0', zwelt het LFO-effect niet
aan en wordt het maximale niveau bereikt direct nadat de
vertragingstijd is verstreken.
Instellingen: 0 – 127
5 Speed
Hiermee wordt de snelheid bepaald van de LFO-golf.
Hoe hoger de waarde is, hoe hoger de snelheid van de LFO.
Instellingen: 0 – 63
De voice moduleren—[F5] Elm LFO
(Element LFO)
Deze display biedt u een uitgebreide set regelaars voor
de LFO voor elk afzonderlijk element. De LFO kan worden
gebruikt om vibrato, wah, tremolo en andere speciale
effecten te creëren door deze toe te passen op de
toonhoogte-, filter- en amplitudeparameters.
6 P Mod (Pitch Modulation Depth)
Hiermee wordt de mate (diepte) bepaald waarmee de LFOgolf de toonhoogte van het geluid varieert (moduleert).
Hoe hoger de instelling is, hoe groter de besturingsdiepte.
Instellingen: 0 – 127
7 F Mod (Filter Modulation Depth)
Hiermee wordt de mate (diepte) bepaald waarmee de LFOgolf de filterafsnijfrequentie laat variëren (moduleren).
Hoe hoger de instelling is, hoe groter de besturingsdiepte.
Instellingen: 0 – 127
8 A Mod (Amplitude Modulation Depth)
Hiermee wordt de mate (diepte) bepaald waarmee de LFOgolf de amplitude of het volume van het geluid laat variëren
(moduleren). Hoe hoger de instelling is, hoe groter de
besturingsdiepte.
Instellingen: 0 – 127
82
MOTIF XF Naslaggids
Een normale voice bewerken
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
23
45
1 EQ Type
1 EQ Type
Instellingen voor de equalizer
(EQ)—[F6] EQ
In deze display kunt u de EQ-parameters voor elk element
instellen.
1 Type
Hiermee wordt het EQ-type bepaald. Het aantal beschikbare
parameters en waarden is afhankelijk van het geselecteerde
EQ-type.
Instellingen:
2 Band, PEQ
Zie hieronder.
Boost 6, Boost 12, Boost 18
Hiermee wordt de gehele band van het geselecteerde element
versterkt met respectievelijk +6 dB, +12 dB en +18 dB.
thru
Als u deze instelling selecteert, worden de equalizers genegeerd
en wordt het volledige signaal niet beïnvloed.
Wanneer EQ Type is ingesteld
op '2 Band'
Dit is een 'shelving'-equalizer, die afzonderlijke hoge en lage
frequentiebanden combineert.
Wanneer EQ Type is ingesteld op 'PEQ'
De parametrische EQ voor de enkele band wordt gebruikt
om signaalniveaus (versterking) rondom de frequentie te
verzwakken of te versterken. Dit type biedt 32 verschillende
'Q'-instellingen die de frequentiebandbreedte van de
equalizer bepalen.
2
4
6
2 Low Frequency
Bepaalt de middenfrequentie.
Instellingen: 139.7 Hz – 12.9 kHz
4 Low Gain
Hiermee wordt bepaald hoeveel de signalen onder de lage
frequentie (2) worden versterkt/verzwakt.
Instellingen: -12.00 dB – +0.00 dB – +12.00 dB
6 Q
Hiermee wordt de Q (bandbreedte) bepaald voor de band.
Hoe lager de instelling is, hoe groter de bandbreedte.
Hoe hoger de instelling is, hoe kleiner de bandbreedte.
Instellingen: 0.7 – 10.3
2 Low Frequency
Hiermee wordt de standaardfrequentie bepaald voor
de lagere EQ-band.
Instellingen: 50.1 Hz – 2.00 kHz
3 High Frequency
Hiermee wordt de standaardfrequentie bepaald voor
de hogere EQ-band.
Instellingen: 503.8 Hz – 10.1 kHz
4 Low Gain
Hiermee wordt bepaald hoeveel de signalen onder de lage
frequentie (2) worden versterkt/verzwakt.
Instellingen: -12.00 dB - +0.00 dB - +12.00 dB
5 High Gain
Hiermee wordt bepaald hoeveel de signalen boven de hoge
frequentie (3) worden versterkt/verzwakt.
Instellingen: -12.00 dB – +0.00 dB – +12.00 dB
MOTIF XF Naslaggids
83
Modus VoiceModus Song Modus Pattern Modus MixingModus Master Modus UtilityModus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
Een drumvoice bewerken
Drumvoices bewerken
Algemene
bewerking
Hier kunt u de
parameters bewerken
die alle toetsen van
de geselecteerde
drumvoice
gemeenschappelijk
hebben.
Key Edit C0 – C6
Hier kunt u de
parameters bewerken
van de 73 afzonderlijke
toetsen die samen een
drumvoice vormen.
Common Edit-display
Key Edit-display
Een drumtoets selecteren
OPMERKING
Met 'bewerken' wordt het proces bedoeld van het maken van een voice (klank) via het wijzigen van de parameters die tezamen
de voice vormen. Dit kan worden gedaan in Voice Edit, een submodus van de modus Voice. In deze sectie wordt beschreven
hoe u een drumvoice bewerkt. Als u naar de modus Drum Voice Edit wilt gaan, drukt u op de knop [VOICE] om de modus Voice
te activeren, waarna u een drumvoice selecteert en op de knop [EDIT] drukt.
Common Edit (algemene
bewerking) en Key Edit
(toetsbewerking)
Elke drumvoice bestaat uit maximaal 73 drumtoetsen, die
worden toegewezen aan noten die verspreid zijn over het
toetsenbord (C0 tot en met C6). Er zijn twee typen Drum
Voice Edit-displays: de displays voor Common Edit om
de gemeenschappelijke instellingen voor alle toetsen te
bewerken en de displays voor Key Edit voor het bewerken
van de afzonderlijke toetsen.
Drumvoices bewerken
Druk op de knop [VOICE] om de modus Voice
1
Play voor het afspelen van voices te activeren.
Selecteer een drumvoice die u wilt bewerken.
2 Druk op de knop [EDIT] om de modus Voice
Edit te activeren.
3 Open de gewenste bewerkingsdisplay,
Common Edit of Key Edit.
84
Druk op de knop [COMMON EDIT] om de display
Common Edit op te roepen. Druk op de nummerknop [1]
om de display Key Edit op te roepen. Druk in de modus
Drum Key Edit op de toets waaraan het gewenste
druminstrumentgeluid is toegewezen.
MOTIF XF Naslaggids
4 Roep de gewenste display op.
U vindt de gewenste display door te kijken naar de
tabmenu's van de knoppen [F1] – [F6] en [SF1] – [SF5].
Elk tabmenu van de knoppen [F1] – [F6] bevat
submenu's die horen bij de knoppen [SF1] – [SF5] onder
in de display.
Door op de knop [SF6] te drukken, kunt u
verschillende functies gebruiken, zoals de display
Information, het invoeren van tekens (pagina 37),
de nummerknopfunctie (pagina 36) en de weergave/
selectie van lijsten (pagina 37). De functie die wordt
opgeroepen met de knop [SF6] verschilt afhankelijk
van de geselecteerde parameter waarop
de cursor staat.
5 Verplaats de cursor naar de gewenste
parameter.
6 Bewerk de waarde met de knoppen [INC/YES],
[DEC/NO] en de datadraaiknop.
7 Herhaal stap 3 – 6 zo vaak als gewenst.
8 Voer de gewenste naam in voor de
bewerkte voice.
Gebruik de display Name (pagina 55) van de modus
Voice Common Edit.
9 Sla de bewerkte voice op.
Druk op de knop [STORE] om het venster Store
(pagina 54) op te roepen, waarna u de bewerkte
voice opslaat.
Een drumvoice bewerken
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
OPMERKING
OPMERKING
LET OP
• De bewerkte voice gaat verloren wanneer u een andere voice
selecteert of het instrument uitschakelt. Sla de voicedata in
het interne geheugen op door op de knop [STORE] te
drukken voordat u een andere voice selecteert of het
instrument uitschakelt.
• Aangezien het gebruikersgeheugen waarin de voice wordt
opgeslagen een Flashgeheugen is, wordt de bewerkte en
opgeslagen voice niet gewist, ook niet als de stroom wordt
uitgeschakeld. U hoeft zich dus geen zorgen te maken over
het verlies van opgeslagen data. Met de handeling Voice
Store worden echter wel de voicedata overschreven die al
zijn opgeslagen in het bestemmingsvoicenummer. Daarom
moet u van belangrijke data altijd een backup bewaren op
een afzonderlijk USB-opslagapparaat of op een computer
die via het netwerk is aangesloten op de MOTIF XF
(pagina 241).
Er zijn ook andere handige functies beschikbaar in
de modus Drum Voice Edit. Zie pagina 54 voor
meer informatie.
Met Common Edit bewerkt u de parameters die alle drumtoetsen van de geselecteerde drumvoice gemeenschappelijk hebben.
Algemene instellingen voor de
geselecteerde voice—[F1] General
De Common Edit-parameters van de drumvoice zijn in
principe gelijk aan die van de normale voice. Sommige
parameters met dezelfde naam als die voor de normale
voice zijn echter niet beschikbaar voor de drumvoice.
Arpeggio-instellingen—
[F2] ARP Main (Arpeggio Main)
Dit is hetzelfde als in Normal Voice Common Edit.
Ziepagina58.
Naam kiezen voor bewerkte voice—
[SF1] Name
Dit is hetzelfde als in Normal Voice Common Edit.
Ziepagina55.
Play Mode-instellingen zoals Micro
Tuning en Mono/Poly—[SF2] Play Mode
Dit is hetzelfde als in Normal Voice Common Edit.
Ziepagina55.
Overige instellingen—[SF3] Other
Dit is hetzelfde als in Normal Voice Common Edit.
Ziepagina57.
Arpeggio-instellingen—
[F3] ARP Other (Arpeggio Other)
Door de timing en aanslagsnelheid van de noten te wijzigen,
kunt u het ritmische 'gevoel' van het afspelen in
arpeggio wijzigen.
Dit is hetzelfde als in Normal Voice Common Edit (pagina 59)
afgezien van de parameter Fixed SD/BD.
Fixed SD/BD
Deze parameter is alleen beschikbaar voor drumvoices.
Als deze parameter wordt ingeschakeld, wordt C1 gebruikt
als de noot van de snaredrum en D1 als de noot van de
basdrum tijdens het afspelen in arpeggio.
Hoewel de meeste drumkits het snaredrumgeluid aan C1
en de basdrum aan D1 toewijzen, wijzen bepaalde drumkits
deze geluiden daarnaast ook aan andere noten toe en
worden er bepaalde arpeggiotypen gemaakt via deze noten
(anders dan C1 en D1). U kunt dan afhankelijk van het
geselecteerde arpeggiotype en de drumkit verkeerde
geluiden horen. Dergelijke problemen kunnen mogelijk
worden verholpen door deze parameter op 'on' in te stellen.
Als u de indruk hebt dat het geluid van de snare- en basdrum
verkeerd is wanneer het arpeggiotype via de knoppen
[SF1] – [SF5] wordt gewijzigd, is het verstandig om deze
parameter op 'on' in te stellen.
Instellingen: on, off (aan, uit)
MOTIF XF Naslaggids
85
Een drumvoice bewerken
Modus VoiceModus Song Modus Pattern Modus MixingModus Master Modus UtilityModus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
3
4
5
2
6
^
7
1
%
$
8
9
)
!
#
@
OPMERKING
OPMERKING
Controller-instellingen—
[F4] Ctrl Set (Controller Set)
Dit is hetzelfde als in Normal Voice Common Edit.
Zie pagina 61. De Element Switch-parameter is niet
beschikbaar in Drum Voice Common Edit.
Effect-instellingen—[F6] Effect
Effectverbindingsinstellingen—
[SF1] Connect
Deze display biedt uitgebreide besturingsmogelijkheden
voor de effecten. De functies op deze display zijn ongeveer
dezelfde als in Normal Voice Common Edit (pagina 64).
Het verschil is dat de parameter Insertion Effect Out niet voor
elk element, maar voor elke drumtoets wordt ingesteld.
Daarnaast zijn er nog drie parameters ($ – ^) beschikbaar.
Als de parameter Insertion Effect Out (1) wordt ingesteld
op 'Ins A' of 'Ins B', kunt u het niveau van het
drumtoetsgeluid (uitgevoerd via Insertion-effect A of B)
bepalen dat wordt verzonden naar het reverbeffect door
de waarde van de parameter Insertion Reverb Send in
te stellen die alleen in dit geval wordt aangegeven.
^ CHO SEND (Key Chorus Send)
Hiermee wordt het niveau bepaald van het drumtoetsgeluid
(het genegeerde signaal) dat naar het choruseffect wordt
gezonden. Deze instelling is alleen beschikbaar als de
parameter Insertion Effect Out (1) is ingesteld op 'thru'.
Instellingen: 0 – 127
Als de parameter Insertion Effect Out (1) wordt ingesteld
op 'Ins A' of 'Ins B', kunt u het niveau van het
drumtoetsgeluid (uitgevoerd via invoegeffect A of B)
bepalen dat wordt verzonden naar het choruseffect door
de waarde van de parameter Insertion Chorus Send in te
stellen die alleen in dit geval wordt aangegeven.
Instellingen Effect-parameter—
[SF2] Ins A – [SF5] Chorus
Dit is hetzelfde als in Normal Voice Common Edit.
Ziepagina66.
1 Out (Insertion Effect Out)
Hiermee wordt bepaald welk invoegeffect (A of B) wordt
gebruikt voor de verwerking van elke afzonderlijke
drumtoets. Parameters kunnen voor elke drumtoets worden
ingesteld. Wanneer INSERTION CONNECT (2) is ingesteld
op 'ins L', wordt het signaal van elke drumtoets uitgevoerd
naar Insertion L, ongeacht de instelling hier.
Instellingen: thru (through), Ins A (Insertion A), Ins B (Insertion B)
De parameters 2 – # zijn dezelfde als de parameters in
de display Connect (pagina 64) in de modus Normal
Voice Edit.
$ Toe t s
Hiermee bepaalt u de drumtoets die moet worden bewerkt.
Insertion Effect Out (1), Key Reverb Send (%) en
Key Chorus Send (^) kunnen voor elke drumtoets
worden ingesteld.
Instellingen: C0 – C6
% REV SEND (Key Reverb Send)
Hiermee wordt het niveau bepaald van het drumtoetsgeluid
(het genegeerde signaal) dat naar het reverbeffect wordt
gezonden. Deze instelling is alleen beschikbaar als de
parameter Insertion Effect Out (1) is ingesteld op 'thru'.
Als u wijzigingen wilt aanbrengen in de geluiden waaruit een voice bestaat en in de basisparameters waardoor het geluid wordt
gedefinieerd, zoals oscillator, pitch, filter, amplitude en EG (Envelope Generator), roept u de display Key Edit op.
Over de asteriskmarkeringen (*)
Voor gebruikers die voor het eerst met voicebewerking kennismaken en wellicht in de war raken van de grote hoeveelheid parameters, zijn
de meest elementaire en gemakkelijk te begrijpen parameters in deze paragraaf handig gemarkeerd met een asterisk (sterretje). Als u net
begint met voicebewerking, kunt u deze parameters het eerst proberen.
De golfvorm en het nootbereik van
de toets instellen—[F1] Oscillator
In deze display kunt u de golfvorm en het nootbereik van de
geselecteerde toets instellen.
Afhankelijk van de geselecteerde parameter verschijnt het
pictogram LIST in het tabbladmenu dat hoort bij de knop
[SF6]. Nu kunt u de lijst oproepen met de knop [SF6] LIST
en vervolgens het gewenste item in de lijst selecteren.
Zie pagina 37 voor meer informatie.
1 Toets*
Hiermee bepaalt u de drumtoets die moet worden bewerkt.
U kunt het gewenste percussie-instrument selecteren door
de toets in te drukken.
Instellingen: C0 – C6
2 Element Switch*
Hiermee wordt bepaald of de momenteel geselecteerde
toets al dan niet wordt gebruikt. Als deze parameter is
uitgeschakeld, produceert de momenteel geselecteerde
toets geen geluid.
Instellingen: off (inactief), on (actief)
3 Wave Bank (Waveform Bank)*
Hiermee wordt de Waveform Bank bepaald die wordt
toegewezen aan de drumtoets. U kunt voor de bank een
keuze maken uit PRE, USR, FL1 en FL2.
PRE (bank met vooraf ingestelde waarden) bevat de vooraf
ingestelde golfvormen en USR (gebruikersbank), FL1
(de bank die is opgeslagen in sleuf 1 van de optionele
uitbreidingsmodule voor het Flashgeheugen) en FL2
(de bank die is opgeslagen in sleuf 2 van de optionele
geheugenuitbreidingsmodule voor het Flashgeheugen)
bevatten de gebruikersgolfvormen die zijn gemaakt op basis
van de samples die zijn opgenomen in de modus Sampling.
FL1 en FL2 zijn alleen beschikbaar wanneer de optionele
uitbreidingsmodule voor het Flashgeheugen FL512M/
FL1024M is geïnstalleerd.
Instellingen: PRE, USR, FL1, FL2
Raadpleeg de uitleg bij de modus Sampling op
pagina 119 voor meer informatie over Waveform.
4
Wave Main Category (Waveform Main Category)*
5 Wave Sub Category (Waveform Sub Category)*
Het is gemakkelijker gewenste golfvormen (6) te vinden
door deze parameters in te stellen voordat u een
golfvormnummer selecteert. De vooraf ingestelde
golfvormen zijn ingedeeld in een hoofdcategorie (Main) en
een subcategorie (Sub). Het aantal subcategorieën verschilt
per hoofdcategorie.
6 Wave Number (Waveform Number)*
Hiermee bepaalt u de golfvorm die wordt toegewezen aan
de drumtoets door de golfvormcategorie en het
golfvormnummer te selecteren. Raadpleeg de lijst met
golfvormen in de aparte datalijst voor een volledige lijst
golfvormen in de bank met vooraf ingestelde golfvormen.
7 Assign Mode*
Als deze parameter op 'single' is ingesteld, wordt dubbel
afspelen van dezelfde noot voorkomen. Dit is handig
wanneer twee of meer 'exemplaren' van dezelfde noot vrijwel
tegelijkertijd worden ontvangen of zonder een bijbehorend
noot-uit-bericht. Stel dit in op 'multi' als u elk exemplaar van
dezelfde noot wilt afspelen. In het algemeen is de instelling
'multi' aan te raden, vooral voor tamboerijn- en
cimbaalgeluiden die u wilt laten klinken en volledig laten
wegsterven als u deze herhaaldelijk afspeelt. Houd er
rekening mee dat de instelling 'multi' de algehele polyfonie in
beslag neemt en ertoe kan leiden dat geluiden worden
afgekapt.
Instellingen: single, multi
single
Als deze parameter wordt ingesteld op 'single' en het signaal voor het
dubbel afspelen van dezelfde noot wordt verzonden naar de interne
toongenerator, wordt de eerste noot gestopt en wordt de volgende
noot gespeeld.
multi
Als deze parameter wordt ingesteld op 'multi' en het signaal voor het
dubbel afspelen van dezelfde noot wordt verzonden naar de interne
toongenerator, worden alle noten gelijktijdig gespeeld.
8 Receive Note Off
Hiermee wordt bepaald of de geselecteerde drumtoets
al dan niet reageert op Midi-noot-uit-berichten. Stel deze
parameter in op 'on' wanneer de geselecteerde drumtoets
een continu, niet-wegstervend geluid heeft (zoals een snare
roll), zodat u het geluid kunt stoppen door de toets los
te laten.
Instellingen: off, on
MOTIF XF Naslaggids
87
Een drumvoice bewerken
Modus VoiceModus Song Modus Pattern Modus MixingModus Master Modus UtilityModus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
OPMERKING
9 Alternate Group*
Hiermee stelt u de Alternate Group (alternerende groep) in
waaraan de toets wordt toegewezen. Bij een echte drumkit is
het fysiek onmogelijk om bepaalde drumgeluiden
tegelijkertijd af te spelen, zoals een open en een gesloten
hi-hat. U kunt voorkomen dat drumtoetsen tegelijkertijd
worden afgespeeld door ze toe te wijzen aan dezelfde
alternerende groep. U kunt maximaal 127 alternerende
groepen definiëren. U kunt hier ook 'off' selecteren als
u het gelijktijdig afspelen van geluiden wilt toestaan.
Instellingen: off, 1 – 127
) Ins Effect Output (Insertion Effect Output)
Hiermee wordt bepaald welk invoegeffect (A of B) wordt
gebruikt voor de verwerking van elke afzonderlijke
drumtoets. Deze parameter is hetzelfde als Ins Effect Output
in de display Connect (pagina 64) in Voice Common Edit.
Indien u hier een waarde instelt, wordt ook de waarde van die
parameter automatisch gewijzigd.
Wanneer INSERTION CONNECT is ingesteld op 'ins L' in
de display Connect, wordt Insertion L gebruikt voor de
verwerking van elke afzonderlijke drumtoets, zelfs als 'ins A'
of 'ins B' is geselecteerd.
Instellingen: thru (door), ins A (Insertion Effect A), ins B
(Insertion Effect B)
! Reverb Send*
Hiermee wordt het niveau bepaald van het drumtoetsgeluid
(het genegeerde signaal) dat naar het reverbeffect wordt
gezonden. Dit is alleen beschikbaar als Insertion Effect
Output (hierboven) wordt ingesteld op 'thru'. De hier
gemaakte instelling wordt toegepast op dezelfde parameters
in de display Connect (pagina 64) van Voice Common Edit.
Instellingen: 0 – 127
@ Chorus Send*
Hiermee wordt het niveau bepaald van het drumtoetsgeluid
(het genegeerde signaal) dat naar het choruseffect wordt
gezonden. Dit is alleen beschikbaar als Insertion Effect
Output (hierboven) wordt ingesteld op 'thru'. De hier
gemaakte instelling wordt toegepast op dezelfde parameters
in de display Connect (pagina 64) van Voice Common Edit.
Instellingen: 0 – 127
LCDUitgangsaansluitingenStereo/mono
FW11&12 FW OUTPUT 11 en 12Stereo (11: L, 12: R)
FW13&14 FW OUTPUT 13 en 14Stereo (13: L, 14: R)
asLASSIGNABLE OUTPUT LMono
asRASSIGNABLE OUTPUT RMono
FW1FW OUTPUT 1Mono
:::
FW14FW OUTPUT 14Mono
De FW-instellingen (FW1 – 14) zijn alleen beschikbaar
wanneer de optionele FW16E is geïnstalleerd.
$ Coarse (Pitch Coarse Tuning)*
Hiermee wordt de toonhoogte van elke drumtoets bepaald in
halve tonen.
Instellingen: -48 semi – +0 semi – +48 semi
% Fine (Pitch Fine Tuning)*
Hiermee wordt de toonhoogte van elke drumtoets bepaald in
cent.
Instellingen: -64 cent – +0 cent – +63 cent
^ Pitch Velocity Sens (Pitch Velocity Sensitivity)
Hiermee wordt bepaald hoe de toonhoogte van de drumtoets
reageert op de aanslag. Bij positieve instellingen wordt de
toonhoogte hoger naarmate u het toetsenbord harder
bespeelt. De instelling '0' leidt niet tot een wijziging in de
toonhoogte. Bij negatieve instellingen wordt de toonhoogte
langzamer verhoogd naarmate u het toetsenbord zachter
bespeelt.
Instellingen: -64 – +0 – +63
& [SF5] PageHold
Als in u de modus Drum Voice Edit een toets op het
toetsenbord indrukt wordt de bewerkte toets (het instrument)
normaal gesproken automatisch afgewisseld. Wanneer de
knop [SF5] PageHold is ingeschakeld, wordt de bewerkte
toets (het instrument) gehandhaafd zelfs wanneer u een
andere toets op het toetsenbord indrukt. Zo kunt u een
bepaalde toets bewerken terwijl u de niveaubalans tussen
de bewerkte toets en de andere toetsen aanpast.
88
# Output Select
Hiermee word(en)t de specifieke uitgang(en) bepaald voor
het afzonderlijke drumtoetssignaal. U kunt elk afzonderlijk
drumtoetsgeluid toewijzen voor uitvoer vanuit een specifieke
hardware-uitgangsaansluiting op het achterpaneel.
Deze parameter is handig wanneer u een aangesloten extern
effect wilt toepassen op een specifiek druminstrument.
Deze instelling is alleen beschikbaar als de parameter
Insertion Effect Output ()) is ingesteld op 'thru'.
Instellingen: Zie de tabel hieronder.
LCDUitgangsaansluitingenStereo/mono
L&ROUTPUT L en RStereo
asL&RASSIGNABLE OUTPUT L en RStereo
FW1&2FW OUTPUT 1 en 2Stereo (1: L, 2: R)
FW3&4FW OUTPUT 3 en 4Stereo (3: L, 4: R)
FW5&6FW OUTPUT 5 en 6Stereo (5: L, 6: R)
FW7&8FW OUTPUT 7 en 8Stereo (7: L, 8: R)
FW9&10FW OUTPUT 9 en 10Stereo (9: L, 10: R)
MOTIF XF Naslaggids
Een drumvoice bewerken
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
4
1
2
3
Key
2
1
3
4
5
67
9
8
De helderheid afstemmen met
het filter—[F3] Filter
Elke drumtoets heeft een eigen onafhankelijk
laagdoorlaatfilter en hoogdoorlaatfilter. U kunt de
klankkleureigenschappen van elk drumgeluid aanpassen via
het instellen van de afsnijfrequentie en de resonantie.
1 Cutoff*
Hiermee verhoogt of verlaagt u de afsnijfrequentie van het
laagdoorlaatfilter om de helderheid van de klank aan te
passen. U kunt het geluid helderder maken door de
afsnijfrequentie te verhogen en donkerder maken of dempen
door deze te verlagen.
Instellingen: 0 – 255
2 Cutoff Velocity Sens
(Cutoff Velocity Sensitivity)*
Hiermee wordt bepaald hoe de afsnijfrequentie reageert
op aanslaggevoeligheid of de kracht waarmee de toetsen
worden bespeeld. Bij positieve instellingen wordt de
afsnijfrequentie hoger naarmate u het toetsenbord harder
bespeelt. De instelling '0' leidt niet tot een wijziging in de
afsnijfrequentie, afhankelijk van de aanslaggevoeligheid.
Bij negatieve instellingen stijgt de afsnijfrequentie minder
sterk naarmate u het toetsenbord zachter bespeelt.
Instellingen: -64 – +0 – +63
3 Resonance*
Hiermee bepaalt u de nadruk die aan de afsnijfrequentie
gegeven wordt, zodat aan het geluid meer karakter kan
worden verleend. Hogere waarden resulteren in een
sterker effect.
Instellingen: 0 – 127
Instellingen amplitude—
[F4] Amplitude
In de volgende displays kunt u verschillende parameters
voor de geselecteerde drumtoets instellen, zoals Volume,
Pan en Amplitude EG.
1 Level*
Hiermee wordt het uitgangsniveau van de drumtoets
bepaald.
Instellingen: 0 – 127
2 Velocity Sens (Velocity Sensitivity)*
Hiermee wordt bepaald hoe het uitgangsniveau van de
drumtoets reageert op de aanslag. Bij positieve instellingen
wordt het uitgangsniveau hoger naarmate u het toetsenbord
harder bespeelt. De instelling '0' leidt niet tot een wijziging in
het uitgangsniveau. Bij negatieve instellingen wordt het
uitgangsniveau langzamer verhoogd naarmate u het
toetsenbord zachter bespeelt.
Instellingen: -64 – +0 – +63
3 Pan*
Hiermee wordt de stereopanpositie van het geluid
aangepast.
Hiermee wordt de hoeveelheid bepaald waarmee het geluid
beurtelings naar links en rechts wordt gepand voor elke toets
waarop u drukt, waarbij ervan wordt uitgegaan dat de
panpositie hierboven in het midden is ingesteld. Hogere
waarden vergroten de breedte van het panbereik.
Instellingen: L64 – C – R63
4
HPF Cutoff (High Pass Filter Cutoff Frequency)*
Hiermee bepaalt u de afsnijfrequentie van het
hoogdoorlaatfilter.
Instellingen: 0 – 255
5 Random Pan
Hiermee wordt de hoeveelheid bepaald waarmee het geluid
van de geselecteerde drumtoets willekeurig naar links
en rechts wordt gepand voor elke toets waarop u drukt.
De paninstelling (hierboven) wordt gebruikt als de centrale
panpositie.
Instellingen: 0 – 127
MOTIF XF Naslaggids
89
Een drumvoice bewerken
Modus VoiceModus Song Modus Pattern Modus MixingModus Master Modus UtilityModus File
Met behulp van de AEG kunt u de volumeovergang bepalen
vanaf het moment waarop het geluid start tot aan het moment
waarop het stopt.
0
Time*
Met de parameters van Time kunt u de tijd instellen voor de
aangrenzende punten van de parameters voor het niveau
hieronder. Een hogere waarde resulteert in een langere tijd
tot het volgende niveau.
Hiermee bepaalt u hoe lang het duurt totdat het volume van
het geluid het hoogste niveau (attackniveau) bereikt als op
een toets wordt gedrukt.
7 Decay 1-tijd
Hiermee bepaalt u hoe lang het duurt totdat het volume van
het attackniveau daalt tot Decay 1-niveau nadat op een toets
is gedrukt.
8 Decay 2-tijd
Hiermee wordt bepaald hoe snel het geluid wegsterft van
Decay 1-niveau naar stilte nadat de toets is losgelaten.
Level*
Met de parameter Level kunt u het AEG-niveau instellen.
Instellingen: 0 – 127
9 Decay 1-niveau
Hiermee wordt niveau bepaald dat het AEG-niveau bereikt
van het attackniveau nadat de tijd voor Decay1 is verstreken.
Instellingen voor de equalizer
(EQ)—[F6] EQ
In deze display kunt u de EQ-parameters voor de elke
drumtoets instellen.
Dit is hetzelfde als in Normal Voice Common Edit.
Ziepagina83.
MOTIF XF Naslaggids
90
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
Voice Job—handige functies
1
2
3
4
De modus Voice Job biedt enkele handige hulpprogramma’s voor data-indeling en -initialisatie, die u kunt gebruiken als u voices
maakt en deze archiveert.
Voice Job—basisbediening
Druk in de modus Voice op de knop [JOB]
1
om de modus Voice Job te activeren.
2 Druk op één van de knoppen [F1] tot [F4]
om de gewenste jobdisplay op te roepen.
3 Plaats de cursor op de gewenste parameter
en stel vervolgens de waarde in.
Stel de parameters in voor het uitvoeren van de job.
4 Druk op de knop [ENTER]. (Op de display
wordt u gevraagd dit te bevestigen.)
Als u de opdracht wilt annuleren, drukt u op de knop
[DEC/NO].
5 Druk op de knop [INC/YES] om de job uit
te voeren.
Na het uitvoeren van de opdracht verschijnt het bericht
'Completed' (voltooid) en keert de oorspronkelijke
display terug.
De voice initialiseren—
[F1] Init (Initialize)
Met deze functie kunt u de standaardinstellingen van alle
voiceparameters resetten (initialiseren). U kunt ook bepaalde
parameters selecteren voor initialisatie, zoals algemene
instellingen, instellingen voor elk(e) element/drumtoets, enz.
Deze functie is bijzonder nuttig bij het maken van een
volledig nieuwe voice, van het begin af aan.
De beschikbaarheid van de parameters voor initialisatie
wordt bepaald door het momenteel geselecteerde voicetype
(Normal/Drum).
Als een normale voice is geselecteerd:
6 Druk op de knop [VOICE] om terug te keren
naar de modus Voice Play.
LET OP
Zelfs als u de opdracht uitvoert, worden de voicedata gewist
als u zonder de opdracht op te slaan een andere voice
selecteert of het instrument uitschakelt. Sla de voicedata in het
interne geheugen op door op de knop [STORE] te drukken
voordat u een andere voice selecteert of het instrument
uitschakelt.
1 All Parameters
Als u hier een vinkje plaatst, worden alle parameters van
de geselecteerde voice geïnitialiseerd.)
2 Common Parameters
Als u hier een vinkje plaatst, worden alle Common Editparameters van de geselecteerde voice geïnitialiseerd.
3 Elementparameters 1 – 8
Als u hier een vinkje plaatst, worden alle Element Editparameters van het geselecteerde element geïnitialiseerd.
4 Initialiseer de instellingen van de golfvormen
die aan de geselecteerde elementen zijn
toegewezen.
Als u hier een vinkje plaatst, worden alle Waveforminstellingen van het geselecteerde element geïnitialiseerd.
MOTIF XF Naslaggids
91
Voice Job—handige functies
Modus VoiceModus Song Modus Pattern Modus MixingModus Master Modus UtilityModus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
1
2
5
6
7
1
2
3
4
OPMERKING
OPMERKING
Als een drumvoice is geselecteerd:
5 Toetsparameters
Als u hier een vinkje plaatst, worden alle Key Edit-parameters
van de geselecteerde toets geïnitialiseerd.
6 Drumtoets
Hiermee bepaalt u de drumtoets die moet worden
geïnitialiseerd.
Instellingen: C0 – C6
7 Initialiseer de instellingen van de golfvorm die
aan de geselecteerde toets is toegewezen.
Als u hier een vinkje plaatst, worden alle Waveforminstellingen van de geselecteerde drumtoets geïnitialiseerd.
Edit Recall—[F2] Recall
1 Voice als bron
Hiermee bepaalt u het bank- en voicenummer dat u wilt
kopiëren. De beschikbaarheid van de parameters wordt
bepaald door het momenteel geselecteerde voicetype
(Normal/Drum). U kunt deze parameter niet instellen als
de huidige voice (2) is ingeschakeld.
2 Huidige voice
Als deze parameter is ingeschakeld, is de momenteel
geselecteerde voice (de voice die u aan het bewerken bent)
geselecteerd als bron. Daarom kunt u ook de
parameterinstellingen van een element naar een ander
element van dezelfde voice kopiëren.
3 Datatype van de bronvoice
Hiermee bepaalt u het brondatatype, inclusief het
elementnummer of de drumtoets. De beschikbaarheid van
de parameters wordt bepaald door het momenteel
geselecteerde voicetype (Normal/Drum).
Hiermee bepaalt u het bestemmingsdatatype, inclusief het
elementnummer of de drumtoets. De beschikbaarheid van
de parameters wordt bepaald door het momenteel
geselecteerde voicetype (Normal/Drum).
Als het datatype van de bronvoice (hierboven) is ingesteld
op 'common', wordt deze parameter ingesteld op 'common'.
Als u een voice aan het bewerken bent en u deze nog niet
hebt opgeslagen wanneer u een andere voice selecteert,
worden alle wijzigingen die u hebt aangebracht gewist.
Als dat gebeurt, kunt u de functie Recall gebruiken om de
voice te herstellen met behoud van uw laatste wijzigingen.
Element van een ander voiceelement kopiëren naar het huidige
voice-element—[F3] Copy
Vanuit dit venster kunt u Common- en Element/Drum Keyparameterinstellingen vanuit elke voice kopiëren naar de
voice die u aan het bewerken bent. Dit is handig als u een
voice aan het maken bent en u bepaalde
parameterinstellingen van een andere voice wilt gebruiken.
Wanneer de huidige voice (2) is ingeschakeld, kunt u de
parameterinstellingen van een element naar een ander
element van dezelfde voice kopiëren.
De voicedata verzenden via MIDI
(Bulk Dump)—[F4] Bulk (Bulk Dump)
Met deze functie kunt u bewerkte parameterinstellingen voor
de momenteel geselecteerde voice naar een computer of
een ander MIDI-apparaat verzenden om de data te
archiveren. Druk op de knop [ENTER] om de bulkdump uit
te voeren.
Om de bulkdumpfunctie te kunnen uitvoeren, moet u het
juiste MIDI-apparaatnummer instellen. Zie pagina 228
voor meer informatie.
De bulkdumpdata bevatten alleen de MIDI-berichten,
niet de golfvormen.
MOTIF XF Naslaggids
92
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
Spelen in de modus Performance
1
2
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
De modus Performance wordt gebruikt voor het selecteren, afspelen en bewerken van de gewenste performance. Performances
kunnen uit maximaal vier partijen (voices) bestaan, die worden geselecteerd uit partij 1 – 4 van de interne toongenerator.
De modus Performance Play is het belangrijkste 'portaal' voor het activeren van de modus Performance. Op deze locatie kunt
u een performance selecteren en afspelen. Bepaalde performance-instellingen kunnen in deze modus ook worden bewerkt.
Druk op de knop [PERFORM] om de modus Performance te activeren en de display Performance Play te openen.
Een performance selecteren
De MOTIF XF beschikt over 128 performances in
de gebruikersbanken 1 – 4.
Het selecteren van een performance gebeurt in principe
op dezelfde manier als het selecteren van een voice
(zie pagina 44). Net als in de modus Voice Play, kunt u in de
modus Performance Play de functies Category Search en
Favorite Category (pagina 45) gebruiken. Houd er rekening
mee dat u met de categoriefunctie in de modus Performance
de knoppen Bank, Group en Number niet kunt gebruiken.
Een partij in- of uitschakelen
In de modus Performance Play kunt u de vier partijen van de
huidige performance naar wens in- of uitschakelen. U kunt
dit doen door op de knop [PERFORM] te drukken om de
modus Performance Play te activeren.
Specifieke partijen in- en uitschakelen
(functie Mute)
U kunt afzonderlijke partijen in- en uitschakelen met behulp
van de functie Mute.
Een specifieke partij instellen op solo
De functie Solo is het tegenovergestelde van Mute. Hiermee
kunt u meteen een specifieke partij solo laten klinken en alle
andere partijen dempen.
2
1
1 Druk op de knop [SOLO].
Het lampje [SOLO] gaat branden ten teken dat Solo is
ingeschakeld.
2 Druk op een van de nummerknoppen [1] – [4].
Het lampje van de ingedrukte knop gaat knipperen en
alleen de bijbehorende partij klinkt.
Druk op een andere nummerknop om de solo
afgespeelde partij te wijzigen.
Druk op de knop [TRACK] of [PERFORMANCE
CONTROL] om Mute en Solo af te sluiten.
1 Druk op de knop [PERFORMANCE CONTROL].
Het lampje van de knop PERFORMANCE CONTROL gaat
branden ten teken dat elke partij in- of uitgeschakeld
kan worden.
2 Druk op een van de nummerknoppen [9] – [12].
Het lampje van de ingedrukte knop gaat uit en de
bijbehorende partij wordt gedempt.
Druk nogmaals op dezelfde knop op het lampje aan te
zetten en de dempfunctie voor die partij op te heffen.
U kunt meerdere partijen in- en uitschakelen door de
betreffende knoppen in te drukken.
U kunt partijen ook dempen via de knoppen [MUTE]
en [PART SELECT]. Druk op de knop [MUTE]
(het lampje gaat branden) en vervolgens op de
desbetreffende nummertoets [1] – [4] om de
gewenste partij te dempen en het dempen weer
uit te schakelen.
De functie Arpeggio gebruiken
Met de arpeggiofunctie kunt u ritmepatronen, riffs en frasen
triggeren met behulp van de huidige voice. Hiervoor slaat u
gewoon een of meer noten op het toetsenbord aan. In de
modus Performance kunt u vier arpeggiotypen toewijzen
aan de vier partijen. Dit betekent dat de arpeggiotypen
tegelijkertijd kunnen worden afgespeeld. Selecteer de
verschillende performances en beluister de bijbehorende
arpeggiotypen.
Zie pagina 15 voor meer informatie over arpeggio.
De functie Arpeggio gebruiken in
de modus Performance
Omdat aan de vooraf ingestelde performances reeds eigen
arpeggiotypen zijn toegewezen, kunt u de arpeggio afspelen
door de gewenste performance te selecteren, de knop
[ARPEGGIO ON/OFF] in te schakelen en vervolgens een
noot aan te slaan. De instructies voor het gebruik van
arpeggio zijn feitelijk dezelfde als voor de modus Voice.
MOTIF XF Naslaggids
93
Modus VoiceModus Song Modus Pattern Modus MixingModus Master Modus UtilityModus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
Spelen in de modus Performance
1
2
OPMERKING
1
2
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
Rode punt (geeft de huidige waarde aan)
Afspelen van arpeggio in- of
uitschakelen voor elke partij
U kunt het afspelen van arpeggio voor elke partij in
de Performance in- of uitschakelen, zoals hieronder
beschreven.
2
1 Druk op de knop [PERFORMANCE CONTROL].
Het lampje van de knop [PERFORMANCE CONTROL]
gaat branden ten teken dat het afspelen van arpeggio
voor elk partij in- of uitgeschakeld kan worden.
2 Als u op elk van de knoppen [5] – [8] drukt,
schakelt u het afspelen van arpeggio voor elke
partij in en uit.
Als een van de lampjes [5] – [8] is uitgeschakeld, is het
afspelen van arpeggio voor de bijbehorende partij
gedempt.
De parameter Arpeggio Hold in- of
uitschakelen voor elke partij
U kunt de parameter Arpeggio Hold (pagina 112) in- of
uitschakelen voor elke partij in de Performance, zoals
hieronder beschreven. Als de parameter Arpeggio Hold is
ingesteld op 'on' (aan), blijft het afspelen van de arpeggio
doorgaan, zelfs wanneer u de toetsen loslaat.
1 Druk op de knop [PERFORMANCE CONTROL].
Het lampje van de knop [PERFORMANCE CONTROL]
gaat branden ten teken dat Arpeggio Hold voor elke
partij in- of uitgeschakeld kan worden.
2 Als u op elk van de knoppen [13] – [16] drukt,
schakelt u de parameter Arpeggio Hold voor
elke partij in en uit.
Als een van de lampjes [13] – [16] is ingeschakeld, is de
parameter Arpeggio Hold voor de bijbehorende partij
ingeschakeld.
Als de parameter Arpeggio Hold is ingesteld op
'sync-off' in de hoofddisplay Arpeggio (pagina 112)
schakelt u de instelling Arpeggio Hold met het
indrukken van elk van de knoppen [13] – [16] tussen
'on' en 'sync-off'.
Knoppen gebruiken
Een van de krachtigste performancefuncties van de
MOTIF XF is de uitgebreide set realtimeregelaars, met name
de knoppen en schuifregelaars. Hiermee kunt u een groot
aantal parameters aanpassen voor de huidige performance,
1
zoals effectdiepte, attack-/release-eigenschappen,
klankkleur en overige parameters. Met deze
realtimeregelaars kunt u het geluid tijdens het spelen
wijzigen of snel de performance bewerken en aanpassen.
U kunt een van de zes functies toewijzen aan elke knop,
die u één voor één kunt kiezen via de knop [SELECTED
PART CONTROL] en [MULTI PART CONTROL].
1 Selecteer de functie-instelling die u aan
de knoppen wilt toewijzen.
Druk verschillende keren op de knop [SELECTED PART
CONTROL] of [MULTI PART CONTROL] om de functie te
selecteren die u aan de knoppen wilt toewijzen. Elke keer
dat u op een van deze knoppen drukt, gaat het lampje
achtereenvolgens van boven naar beneden branden bij
TONE 1
[SELECTED PART CONTROL]) of REVERB
→ PAN (bij het indrukken van [MULTI PART CONTROL]).
De functies die zijn toegewezen aan de knoppen worden
gewijzigd op basis van de status van het lampje.
→ TONE 2 → ARP FX (bij het indrukken van
→ CHORUS
Als u wilt controleren welke functies momenteel aan de
knoppen zijn toegewezen, roept u het venster Control
Function op door te drukken op de knop [SELECTED
PART CONTROL] of [MULTI PART CONTROL].
Als u de knop [SELECTED PART CONTROL] een paar
seconden ingedrukt houdt, wijzigt u het lampje dat
brandt voor de huidige regelaar in TONE 1. Als u de
knop [MULTI PART CONTROL] een paar seconden
ingedrukt houdt, wijzigt u het lampje dat brandt voor
de huidige regelaar in REVERB.
Een rode punt op de knop of schuif geeft aan op
welke waarde de knop of schuif is ingesteld. Het
draaien aan de knop of verschuiven van de
schuifregelaar heeft geen effect op het geluid totdat
dit punt is bereikt. Als u de knop of schuifregelaar
voorbij dit punt verplaatst, verdwijnt de rode punt en
heeft het draaien aan de knop of verplaatsen van
de schuifregelaar invloed op het geluid.
94
MOTIF XF Naslaggids
Spelen in de modus Performance
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
OPMERKING
OPMERKING
125 6
Type 2 van de display Performance Play
2 Wijzig de klankkleur.
Als u aan de knoppen draait, kunt u verschillende
aspecten van de voice in realtime aanpassen,
terwijl u speelt.
Als een van de lampjes TONE 1, TONE 2 of ARP FX
brandt, kunt u met de acht knoppen de bijbehorende
functies regelen, zoals ze op het paneel zijn gedrukt
(net als in de modus Voice). Zie pagina 46 voor meer
informatie.
Als een van de lampjes REVERB, CHORUS of PAN
brandt, zijn de volgende functies toegewezen aan
de vier knoppen die zich het meest links bevinden.
Actief lampjeFuncties van de vier linkerknoppen
REVERBHiermee wordt de diepte van de reverb voor
de partijen 1 – 4 aangepast.
CHORUSHiermee wordt de diepte van de chorus
voor de partijen 1 – 4 aangepast.
PANHiermee wordt de panpositie voor de
partijen 1 – 4 aangepast.
Als de [E] (Edit)-indicator tijdens het draaien aan
de knoppen verschijnt in de rechterbovenhoek van
de display, kan de huidige performance worden
opgeslagen (pagina 101) als een nieuwe
gebruikersperformance.
De display Performance Play—
[F1] Play
U roept de display Performance Play op door op de knop
[PERFORM] te drukken.
Type 1 van de display Performance Play
^
3
4
7
8
9
!@#$%
125 6 ^
)
Een partij wijzigen die u wilt besturen
Met de volgende instructies kunt u een partij wijzigen
die u via knoppen wilt besturen.
1 Schakel het lampje [PERFORMANCE
CONTROL] in door te drukken op de knop
[SELECTED PART CONTROL]. Het venster
Control Function wordt opgeroepen.
2 Selecteer de gewenste partij door te
drukken op de knoppen [1] – [4] en
de knop [COMMON EDIT].
Als u op de knop [COMMON EDIT] drukt, gelden
de knophandelingen, behalve 'ASSIGN 1' en
'ASSIGN 2' voor alle vier de partijen. Als u op
een van de knoppen [1] – [4] drukt, zijn de
knophandelingen alleen van toepassing op
de geselecteerde partij.
Als het venster Control Function niet kan
worden opgeroepen (vanuit een bepaalde
display) en u toch een partij wilt wijzigen, dan
drukt u op de knop [PERFORMANCE
CONTROL] (het lampje gaat branden) en
vervolgens op een van de knoppen [1] – [4]
en [COMMON EDIT].
Schuifregelaars gebruiken
Met de vier schuifregelaars geheel links past u het volume
voor elke van de vier partijen aan. De schuifregelaars 1 – 4
corresponderen met dezelfde genummerde partij. De status
van de schuifregelaars wordt weergegeven in de display.
3
4
&
8*
9
)
!@#$%
1 Performance Bank
2 Performance Number (Group/Number)
Hiermee wordt de bank en het nummer van de
geselecteerde performance aangegeven. Een bank is een
geheugenlocatie met data van 128 verschillende
performances. Er zijn vier banken (gebruiker 1 – 4).
Elke performance in een bank wordt aan een
performancenummer van 001 – 128 toegewezen.
De performancenummers 001 – 128 worden geconverteerd
naar de indeling (tussen haakjes weergegeven) die hoort bij
de banken A – H en programmanummers 1 – 16 (voor de
bank). Deze indeling komt overeen met de groepsknoppen
[A] – [H] en de nummerknoppen [1] – [16].
De performancenummers en de bijbehorende groep/
nummers worden hieronder weergegeven.
Groep/nummerPerformancenummer
A01 – 16001 – 016
B01 – 16017 – 032
C01 – 16033 – 048
D01 – 16049 – 064
E01 – 16065 – 080
F01 – 16081 – 096
G01 – 16097 – 112
H01 – 16113 – 128
MOTIF XF Naslaggids
95
Modus VoiceModus Song Modus Pattern Modus MixingModus Master Modus UtilityModus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
Spelen in de modus Performance
Edit Indicator (bewerkingsindicatie)
3 Category (Main Category <Sub Category>)
Hiermee wordt de categorie van de geselecteerde
performance aangegeven. 'Category', dat bestaat uit de
hoofdcategorie en een subcategorie, is een trefwoord dat
de instrumenteigenschappen of het type geluid aanduidt.
Elke performance kan worden geregistreerd in een
hoofdcategorie en de bijbehorende subcategorie. U kunt
de categorie-instellingen bewerken in de display General
(pagina 102) van de modus Performance Common Edit.
4 Performance Name
Hiermee wordt de naam van de huidige performance
aangegeven.
5 Transmit Ch (MIDI Transmit Channel)
Hiermee wordt het MIDI-zendkanaal van het toetsenbord
aangegeven. Zie pagina 47 voor meer informatie over het
instellen van de waarde.
6 Octave
Hiermee wordt de instelling van Keyboard Octave
aangegeven die via de knoppen OCTAVE is ingesteld. Deze
parameter bepaalt hoeveel hoger of lager de toonhoogte van
elke toets is vergeleken met de normale toonhoogte.
7 Control Function
Hiermee wordt de status van de knoppen en schuifregelaars
op het paneel aangegeven. Dit is gelijk aan het venster
Control Function (pagina 94).
8 Vo i ce n am e
Hiermee wordt de namen van de voices die zijn toegewezen
aan de partijen 1 – 4 aangegeven.
9 [SF1] ARP1 – [SF5] ARP5 (Arpeggio 1 – 5)
De arpeggiotypen worden aan de knoppen toegewezen via
het symbool van de achtste noot in de display. U kunt deze
op elk moment tijdens uw keyboardspel oproepen door op
deze knoppen te drukken. Arpeggiotypen wijst u toe aan
de knoppen vanuit de display Arpeggio (pagina 98).
) [SF6] TAP
De snelheid waarmee u deze knop herhaaldelijk indrukt,
bepaalt het afspeeltempo van de arpeggio.
! [F1] Play
Druk op deze knop om vanuit de vorige display terug
te keren naar de display Performance Play.
% [F6] Effect
Druk op deze knop om de display Effect Setup (pagina 107)
van de modus Performance Common Edit op te roepen.
^ Arpeggio tempo
Hiermee wordt het tempo van het huidige
arpeggioafspeeltempo aangegeven.
& Vo l um e
Hiermee wordt de volumewaarde voor elke afzonderlijke
partij aangegeven.
* Note Range / Note Limit
Hiermee wordt het nootbereik of de hoogste/laagste noot
aangegeven waarbinnen u de voice die aan elke partij is
toegewezen, kunt afspelen.
De [E]-indicator
Als u de waarde van de parameter wijzigt in de modus
Performance Play of Edit, wordt de [E] (Edit Indicator)
weergegeven in de rechterbovenhoek van de LCD-display.
Dit is een korte herinnering dat de huidige performance is
gewijzigd, maar nog niet is opgeslagen. Als u de huidige
bewerkte status wilt opslaan, volgt u de aanwijzingen
op pagina 101.
Performance information—
[SF6] INFO (Information)
Dit venster, dat u kunt oproepen in de display [F2] Voice –
[F4] Arpeggio, toont de informatie van de huidige
performance. U kunt hier geen instellingen wijzigen.
1
2
3
4
@ [F2] Voice
Druk op deze knop om de display (pagina 97) op te roepen
waarin u een voice kunt selecteren voor elke partij en
bepalen vanuit welk nootbereik deze kan worden gespeeld.
# [F3] EG (Envelope Generator)
Druk op deze knop om de display (pagina 97) op te roepen
met de basis-EG-instellingen.
$ [F4] Arpeggio
Druk op deze knop om de display (pagina 98) op te roepen
waarin u de arpeggiogerelateerde parameters kunt instellen.
MOTIF XF Naslaggids
96
5
6
1 Bank
Hiermee wordt de bank van het geselecteerde
performanceprogramma aangegeven. De waarden tussen
haakjes staan voor de Bank Select MSB en LSB waarmee
u de huidige voice via MIDI kunt selecteren.
Spelen in de modus Performance
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
1234
5
OPMERKING
2 Program (Performance number)
Aan elke performance binnen een bank wordt een nummer
tussen 001 en 128 toegewezen. De waarden tussen haakjes
staan voor de groep en het nummer.
3 Category
Hiermee wordt de categorie van de geselecteerde
performance aangegeven.
4 Name
Hiermee wordt de naam van de huidige performance
aangegeven.
5 Part 1 – 4
Hiermee wordt de bank, het nummer, de hoofdcategorie 1 of
2 en de naam van de voice waaraan elke partij is
toegewezen, aangegeven.
6 Effects
Geeft de instellingen voor Reverb en Chorus van
de geselecteerde performance aan.
Parameters voor de voice die aan
elke partij is toegewezen—
[F2] Voice
bijvoorbeeld een nootbegrenzing van 'C5 – C4' instelt, kunt u
de voice vanuit twee verschillende soorten bereik bespelen:
C -2 tot C4 en C5 tot G8. Noten die tussen C4 en C5 worden
gespeeld, bespelen niet de geselecteerde voice.
Instellingen: C -2 – G8
U kunt de toets ook rechtstreeks vanaf het toetsenbord
instellen door de knop [SF6] KBD ingedrukt te houden en
op de gewenste toets te drukken. Zie pagina 37 voor
meer informatie.
De klankkleur wijzigen—[F3] EG
(Envelope Generator)
In deze display kunt u de EG (Envelope Generator) en het
filter instellen. De instellingen die u hier vastlegt, worden
gebruikt als offset voor dezelfde parameters in de display EG
(pagina 115) van Part Edit.
1
2
3
In deze display kunt u de voice en het nootbereik van elke
partij opgeven. De instelling die u hier vastlegt, wordt
toegepast op dezelfde parameters in de display Voice
(pagina 109) van Part Edit.
1 PART (Part Switch)
Hiermee wordt bepaald of de partij wordt gebruikt (on) of niet
(off).
2 Vo i ce B an k
3 Voice Number
4 Vo i ce N am e
Hiermee bepaalt u de voicebank en het voicenummer voor
elke partij. De beide categorienamen van de geselecteerde
voice worden weergegeven in de kolom Voice Name.
5 NOTE LIMIT LO-HI
Hiermee worden de laagste en hoogste noten bepaald in het
nootbereik van de partij. U kunt ook een onder- en een
bovenbereik voor de voice maken, met een nootbereik-'gat'
in het midden, door eerst de hoogste noot op te geven. Als u
1 AEG (Amplitude EG)
Bepaalt de overgang in volume vanaf het moment dat er
op een toets wordt gedrukt, tot het moment dat deze wordt
losgelaten. De AEG bestaat uit vier parameters: attacktijd,
decaytijd, sustainniveau en releasetijd. Zie pagina 51 voor
meer informatie.
Instellingen: -64 – +0 – +63
2 FEG (Filter EG)
Bepaalt de overgang in toonhelderheid vanaf het moment
dat er op een toets wordt gedrukt, tot het moment dat deze
wordt losgelaten. De FEG bestaat uit vier parameters:
attacktijd, decaytijd, releasetijd en diepte. Zie pagina 51 voor
meer informatie.
Instellingen: -64 – +0 – +63
3 Filter
U kunt een relatief helder of donkerder geluid produceren
door de harmonischen te verminderen of te versterken.
Er zijn twee parameters: Cutoff (afsnijfrequentie) en Reso
(resonantie). Zie pagina 51 voor meer informatie.
Instellingen: -64 – +0 – +63
MOTIF XF Naslaggids
97
Modus VoiceModus Song Modus Pattern Modus MixingModus Master Modus UtilityModus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
Spelen in de modus Performance
1
2
7
3
6
8
45
9
)
OPMERKING
1
9
)
2
3
4
5
6
7
8
!
Arpeggio-instellingen—
[F4] Arpeggio
5 HOLD
Dit is dezelfde parameter als in de display Arpeggio Main
(pagina 112) van Part Edit.
Deze display bevat de basisinstellingen voor de arpeggio.
Er zijn twee soorten parameters: gemeenschappelijke
parameters (Common Switch, Tempo en Sync Quantize
Value die bovenaan in de display worden weergegeven) en
partparameters (overige). Net als voor de partparameters
kunnen vijf verschillende arpeggiotypen worden toegewezen
aan elke van de vier partijen en deze zijn te selecteren met
de knoppen [SF1] – [SF5]. Druk op een van de knoppen
[SF1] – [SF5] om de gewenste combinatie van arpeggio en
partij op te roepen. Arpeggiogerelateerde instellingen in de
display worden automatisch toegewezen aan de betreffende
knoppen [SF1] – [SF5]. De instellingen die u hier vastlegt,
worden gebruikt voor dezelfde parameters in de display
General Other (pagina 104) van Common Edit, de display
Arpeggio Main (pagina 112) en de display Arpeggio Other
(pagina 114) van Part Edit.
1 Common Switch
Hiermee wordt bepaald of arpeggio is in- of uitgeschakeld.
Wanneer een performance wordt opgeroepen waarvoor
deze parameter is ingesteld op 'on', wordt de knop
[ARPEGGIO ON/OFF] op het paneel automatisch aangezet.
Instellingen: on, off (aan, uit)
2 Tempo
Hiermee wordt het arpeggiotempo bepaald. Zie de display
Arpeggio Main (pagina 112) van Part Edit voor
meer informatie.
3 Sync Quantize Value
Hiermee wordt de daadwerkelijke timing bepaald voor de
volgende keer dat de arpeggio wordt afgespeeld als u deze
activeert terwijl de arpeggio van een bepaalde partij wordt
afgespeeld. Als de parameter wordt ingesteld op 'off', start
de volgende arpeggio zodra u deze activeert. Het getal
rechts van elke waarde geeft de resolutie in clocks aan.
Hiermee wordt de bank, het nummer en de naam van de
voice aangegeven waaraan elke partij is toegewezen. U kunt
deze instellen in de display [F2] Voice. Als de parameter
Voice With Arpeggio wordt ingesteld op 'on' in de display
Arpeggio Main van de modus Performance Part Edit, wordt
automatisch de voice geselecteerd die overeenkomt met het
momenteel geselecteerde type arpeggio.
7 BANK
8 CATEGORY
9 SUB CATEGORY
) TYPE
Dit zijn dezelfde parameters als in de display Arpeggio Main
(pagina 112) van Part Edit.
Keyboardspel opnemen in
de modus Performance
[PERFORM] [I] (Record)
In de modus Performance kunt u uw eigen toetsenbordspel
opnemen in een song of patroon. Bewerkingen met knoppen
(met uitzondering van bepaalde parameters die zijn
beschreven op pagina 14), bewerkingen met regelaars, het
afspelen van arpeggio's en uw toetsenbordspel in de modus
Performance kunnen als MIDI-events worden opgenomen
op de opgegeven track.
LET OP
Met het opnemen van performances worden alle tracks van de
bestemmingssong of patroonsectie overschreven. Controleer of
de bestemmingssong of patroonsectie data bevat voordat u gaat
opnemen. Op de trackstatusregel in de display kunt zien of de
track wel of geen data bevat. Selecteer een song of patroonsectie
zonder data als bestemming of sla alle song-/patroondata op de
externe USB-geheugenstick op voordat u gaat opnemen.
Opnameprocedure voor performances
Zie de gebruikershandleiding voor meer informatie.
4 SW (Switch)
Hiermee bepaalt u of arpeggio voor elke partij is in- of
uitgeschakeld.
MOTIF XF Naslaggids
98
Als u op de knop [PERFORMANCE CONTROL] hebt
gedrukt zodat het lampje brandt, kunt u met de
cijferknoppen [5] – [8] het afspelen van arpeggio voor
de partijen 1 – 4 in- of uitschakelen.
Spelen in de modus Performance
Modus Voice
Modus Song
Modus Pattern
Modus Mixing
Modus Master
Modus Utility
Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
OPMERKING
OPMERKING
1 Sequencer Mode
Hiermee bepaalt u op welke bestemming (song of patroon)
uw gespeelde performance wordt opgenomen.
Instellingen: patroon, song
2 Pattern number (Song number)
Hiermee bepaalt u het patroon- of songnummer als
opnamebestemming. De naam van het geselecteerde
patroon of de geselecteerde song wordt rechts van het
nummer aangegeven.
3 Section
Hiermee bepaalt u de sectie als bestemming voor de
opname als Sequencer Mode is ingesteld op 'pattern'.
Houd er rekening mee dat de opgenomen data op de
geselecteerde bestemmingssectie worden overschreven
en gewist zodra de opname start.
4 Section Length
Hiermee geeft u de lengte van de sectie op als Sequencer
Mode is ingesteld op 'pattern'.
Instellingen: 001 – 256
5 Time Signature (Meter)
Hiermee wordt de maatsoort bepaald.
Instellingen: 1/16 – 16/16, 1/8 – 16/8, 1/4 – 8/4
! [SF1] ARP1 – [SF5] ARP5 (Arpeggio 1 – 5)
De arpeggiotypen worden aan de subfunctieknoppen
toegewezen via het symbool van de achtste noot in de
display. U kunt deze op elk moment tijdens de opname
oproepen door op deze knoppen te drukken.
Het arpeggiotype kunt u instellen in de display Arpeggio
(pagina 98).
6 Tempo
Hiermee wordt het tempo van de opname bepaald.
Tijdens de opname wordt de arpeggio afgespeeld
op het hier ingestelde tempo.
Instellingen: 5.0 – 300.0
Als MIDI Sync (pagina 228) is ingesteld op 'MIDI' of 'auto',
wordt hier 'MIDI' of 'auto' weergegeven en kan het tempo
niet worden ingesteld.
Als Sequencer Mode (1) is ingesteld op 'pattern', wordt
de instelling voor Tempo hier opgenomen in het patroon.
Zelfs als het bestemmingspatroon al opgenomen data
bevat, wordt de waarde voor Tempo vervangen door de
nieuw opgenomen waarde. Als Sequencer Mode (1) is
ingesteld op 'song', wordt de instelling voor Tempo hier
opgenomen op de tempotrack van de bestemmingssong
als de tempotrack geen data bevat.
7 Key On Start Switch
Als dit is ingesteld op 'on', begint de opname zodra
u op een toets op het toetsenbord drukt.
Instellingen: (aan), (uit)
8 Copy Performance Parameters
Hiermee bepaalt u of de Performance-parameterinstellingen
al dan niet worden gekopieerd naar de mix van de
bestemmingssong of het bestemmingspatroon.
Instellingen: on, off (aan, uit)
9 Measure (alleen aanduiding)
Hier staat de huidige locatie van de opname via maat en tel.
) Track Status (alleen aanduiding)
Hier staat of elke track van de geselecteerde song of het
geselecteerde patroon sequencedata bevat of niet.
MOTIF XF Naslaggids
99
Modus VoiceModus Song Modus Pattern Modus MixingModus Master Modus UtilityModus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
Modus
Sampling 2
Referentie
Performance bewerken
Algemene bewerking
Hier kunt u de parameters
bewerken die alle partijen
van de geselecteerde
performance
gemeenschappelijk
hebben.
Performance bewerken
Part Edit 1 – 4
Hierin kunt u de
parameters bewerken
van de afzonderlijke
partijen die samen een
performance vormen.
Geeft aan dat deze display in de modus Common Edit is.
Geeft aan dat deze display in de modus Part Edit is.
Selecteer een partij.
Tabmenu's bij de knoppen
[F1] – [F6]
Tabmenu's bij de knoppen
[SF1] – [SF6]
In de modus Performance Edit kunt u uw eigen originele performances met maximaal vier verschillende partijen (voices) maken
door de verschillende parameters te bewerken. Druk op de knop [PERFORM] om de modus Performance te activeren en druk
daarna op de knop [EDIT] voor de modus Performance Edit.
Common Edit (algemene bewerking)
en Part Edit (partijbewerking)
Elke performance kan maximaal vier partijen bevatten. Er zijn
twee typen Performance Edit-displays: de displays voor
Common Edit om de gemeenschappelijke instellingen voor
alle vier partijen te bewerken en de displays voor Part Edit
om de instellingen voor afzonderlijke partijen te bewerken.
Procedure van de modus
Performance Edit
4 Roep de gewenste display op.
U vindt de gewenste display door te kijken naar de
tabmenu's van de knoppen [F1] – [F6] en [SF1] – [SF5].
Elk tabmenu van de knoppen [F1] – [F6] bevat
submenu's die horen bij de knoppen [SF1] – [SF5] onder
in de display.
5 Verplaats de cursor naar de gewenste
parameter.
6 Bewerk de waarde met de knoppen [INC/YES],
[DEC/NO] en de datadraaiknop.
7 Herhaal stap 3 – 6 zo vaak als gewenst.
8 Voer de gewenste naam in voor de bewerkte
performance.
Gebruik de display Name (pagina 102) van de modus
Performance Common Edit.
Druk op de knop [PERFORM] om de modus
1
Performance Play te activeren en selecteer de
performance die u wilt bewerken.
2 Druk op de knop [EDIT] om de modus
Performance Edit te activeren.
3 Open de gewenste bewerkingsdisplay,
Common Edit of Part Edit.
Druk op de knop [COMMON EDIT] om de display
Common Edit op te roepen. Druk op een nummerknop
[1] – [4] om de display Part Edit op te roepen.
In de modus Part Edit kunt u met de nummerknoppen
[1] – [4] de gewenste partij selecteren.
9 Sla de bewerkte performance op.
Druk op de knop [STORE] om het venster Store
(pagina 101) op te roepen, waarna u de bewerkte
performance opslaat.
LET OP
• De bewerkte performance gaat verloren wanneer u een
andere performance selecteert of het instrument uitschakelt.
Sla daarom de performancedata op in het interne geheugen
door op de knop [STORE] te drukken voordat u een andere
performance selecteert of het instrument uitschakelt.
• Aangezien het gebruikersgeheugen waarin de performance
wordt opgeslagen een flashgeheugen is, wordt de bewerkte
en opgeslagen performance niet verwijderd, ook niet als de
stroom wordt uitgeschakeld. U hoeft zich dus geen zorgen te
maken over het verlies van opgeslagen data. Met de
bewerking Performance Store worden echter wel de
performancedata overschreven die al zijn opgeslagen in het
bestemmingsperformancenummer. Daarom moet u van
belangrijke data altijd een backup bewaren op een
afzonderlijk USB-opslagapparaat of op een computer die via
het netwerk is aangesloten op de MOTIF XF (pagina 241).
MOTIF XF Naslaggids
100
Loading...
+ hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.