Sharp MX-C380P OPERATION MANUAL [nl]

Bedieningshandleiding
MX-C380PMODEL:
VOORDAT U DE
VOORDAT U DE
MACHINE GEBRUIKT
MACHINE GEBRUIKT
SYSTEEMINSTELLINGEN
SYSTEEMINSTELLINGEN
AFDRUKKEN
AFDRUKKEN
HET OPSPOREN
HET OPSPOREN
VAN FOUTEN
VAN FOUTEN
MET HET APPARAAT MEEGELEVERDE HANDLEIDINGEN
Handleidingen in PDF-indeling (deze handleiding)
De handleidingen in PDF-indeling bieden uitgebreide beschrijvingen van procedures voor gebruik van de machine in elke modus. Bekijk de PDF-handleidingen door ze te downloaden van de harde schijf van de machine. De procedure voor het downloaden van de handleidingen wordt beschreven in "Hoe u de PDF-handleidingen downloadt" in de Verkorte installatiehandleiding.
1. VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
Dit hoofdstuk biedt informatie over onderwerpen als elementaire bedieningsprocedures en het laden van papier.
2. AFDRUKKEN
In dit hoofdstuk vindt u uitgebreide uitleg over de procedures voor het gebruik van de printerfunctie.
3. SYSTEEMINSTELLINGEN
In dit hoofdstuk worden de "Systeeminstellingen uitgelegd, waarmee een reeks parameters wordt geconfigureerd die bedoeld zijn om optimaal aan te sluiten op de behoeften van uw werkplek. De huidige instellingen kunnen worden weergegeven of afgedrukt vanuit de "Systeeminstellingen".
4. HET OPSPOREN VAN FOUTEN
Dit hoofdstuk legt uit hoe u vastgelopen papier kunt verwijderen en biedt antwoorden op veel gestelde vragen over de bediening van de machine vanuit elke modus. Raadpleeg deze handleiding als u problemen ondervindt met het gebruik van de machine.
Gedrukte handleidingen
Naam handleiding Inhoud
Veiligheidshandleiding
Handleiding software-installatie
Verkorte installatiehandleiding
Deze handleiding bevat instructies voor een veilig gebruik van de machine en toont de technische gegevens van de machine en de randapparatuur.
Deze handleiding legt uit hoe u de software moet installeren en de instellingen moet configureren om de machine te gebruiken.
Deze handleiding biedt eenvoudige uitleg over alle functies van de machine in één publicatie. Uitgebreide informatie over elk van de functies vindt u in de PDF-handleidingen.
OVER DE BEDIENINGSHANDLEIDING
Deze handleiding biedt uitleg over het gebruik van het digitaal kleuren multifunctioneel systeem MX-C380P.
Opmerkingen
Zie voor informatie over het installeren van de in deze handleiding genoemde drivers en software de Handleiding software-installatie.
• Voor informatie over uw besturingssysteem verwijzen we naar de handleiding van uw besturingssysteem of de online Help.
®
• De uitleg over schermen en procedures in een Windows-omgeving zijn vooral bedoeld voor Windows Vista kunnen variëren naargelang de versie van het besturingssysteem of de softwareapplicatie.
• De uitleg van schermen en procedures in een Macintosh-omgeving zijn gebaseerd op Mac OS X v10.4 in het geval van Mac OS X. De schermen kunnen variëren naargelang de versie van het besturingssysteem of de softwareapplicatie.
• Overal in de handleiding waar "MX-xxxx" wordt vermeld, kunt u "xxxx" vervangen door uw modelnaam.
• Deze handleiding is met de grootste zorg vervaardigd. Als u opmerkingen of vragen hebt over de handleiding, neem dan contact op met uw dealer of dichtstbijzijnde erkende servicevestiging.
• Dit product is onderworpen aan strenge kwaliteitscontroles en inspectieprocedures. Mocht zich toch een storing of ander probleem voordoen, neem dan s.v.p. contact op met uw dealer of het dichtstbijzijnde erkende servicebedrijf.
• Behoudens voorzover wettelijk vereist kan SHARP niet aansprakelijk worden gesteld voor defecten die optreden gedurende het gebruik van het product of zijn opties, of defecten die het gevolg zijn van een onjuiste bediening van het product en zijn opties, of andere defecten, of voor enige schade die voortkomt uit het gebruik van het product.
Waarschuwing
• Verveelvoudiging, aanpassing of vertaling van de inhoud van deze handleiding zonder voorafgaande toestemming is verboden, behoudens voorzover toegestaan onder het auteursrecht.
• Alle informatie in deze handleiding is onder voorbehoud.
. De schermen
In deze handleiding weergegeven illustraties, bedieningspaneel en display
De randapparatuur is meestal optioneel. Bij enkele modellen maakt bepaalde randapparatuur echter deel uit van de standaarduitrusting. De uitleg in deze handleiding gaat ervan uit dat invoereenheden voor 500 bladen (in totaal 4 papierladen) zijn geïnstalleerd op de machine. Voor sommige functies en procedures veronderstelt de uitleg dat er andere eenheden dan de bovengenoemde zijn geïnstalleerd.
De schermweergaven, meldingen en toetsnamen in deze handleiding kunnen afwijken van die van het apparaat als gevolg van verbeteringen en aanpassingen aan het product.
Pictogrammen in deze handleidingen
De pictogrammen in de handleidingen geven het volgende type informatie aan:
Waarschuwing Dit symbool waarschuwt u voor situaties waarin een risico bestaat op letsel of overlijden.
Let op
Hiermee wordt u gewezen op een situatie die kan leiden tot beschadiging of storing van de machine.
Hier volgt extra uitleg over een functie of procedure.
Hier wordt het annuleren of corrigeren van een bewerking uitgelegd.
Dit symbool waarschuwt u voor situaties waarin een risico bestaat op letsel of schade aan eigendommen.
Dit verwijst naar de naam van een systeeminstelling en biedt korte uitleg van de instelling.
Indien "Systeeminstellingen:" wordt weergegeven:
Dit betreft uitleg over een algemene instelling.
Indien "Systeeminstellingen (Beheerder):" wordt weergegeven:
Dit betreft uitleg over een instelling die alleen door een beheerder dient te worden geconfigureerd.
ii
HOOFDSTUK 1 VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
In dit hoofdstuk vindt u informatie over elementaire bedieningsprocedures, het laden van papier en het onderhoud van de machine.

VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT

ONDERDELEN EN FUNCTIES . . . . . . . . . . . . . . . . 1-3
• BUITENZIJDE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1-3
• BINNENZIJDE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1-5
• ZIJDE EN ACHTER . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1-6
• BEDIENINGSPANEEL . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1-7
WERKEN MET HET BEDIENINGSPANEEL . . . . . . 1-8
• WERKEN MET HET DISPLAY. . . . . . . . . . . . . . 1-8
WERKEN MET DE WEBPAGINA . . . . . . . . . . . . . 1-12
DE VOEDING IN- EN UITSCHAKELEN. . . . . . . . . 1-13
• ENERGIEBESPARENDE FUNCTIES . . . . . . . 1-14
• TOETS [SPAARSTAND] . . . . . . . . . . . . . . . . . 1-14
GEBRUIKERSAUTHENTICATIE . . . . . . . . . . . . . . 1-15
• AUTHENTICATIE OP BASIS VAN
GEBRUIKERSNUMMER . . . . . . . . . . . . . . . . . 1-15
• AUTHENTICATIE OP BASIS VAN
LOGINNAAM / WACHTWOORD . . . . . . . . . . . 1-17
• DE WEBPAGINA OPENEN . . . . . . . . . . . . . . . 1-20
GEBRUIKERSBEDIENING . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1-21
• GEBRUIKERSLIJST. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1-21
• STANDAARDINSTELLING . . . . . . . . . . . . . . . 1-24
• GROEPSLIJST PAGINALIMIET. . . . . . . . . . . . 1-26
• GROEPSLIJST BEVOEGDHEID . . . . . . . . . . . 1-27
• FAVORIETE BEDIENINGSGROEPLIJST . . . . 1-29
• GEBRUIKERSAANTALLEN BEKIJKEN. . . . . . 1-30
EXTERNE BEDIENING VAN DE MACHINE . . . . . 1-31
PAPIER LADEN
BELANGRIJKE OPMERKINGEN OVER PAPIER .
• NAAM EN PLAATS VAN DE LADEN . . . . . . . . 1-37
• BRUIKBAAR PAPIER. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1-37
PAPIERLADE-INSTELLINGEN VOOR
PAPIERLADE 1 TOT 4. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1-40
• PAPIER LADEN EN PAPIERFORMAAT
WIJZIGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1-40
PAPIER LADEN IN DE HANDINVOERLADE . . . . 1-42
• BELANGRIJKE WENKEN VOOR HET
GEBRUIK VAN DE HANDINVOERLADE. . . . . 1-43
. . . 1-37
RANDAPPARATUUR
RANDAPPARATUUR. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1-45
AFWERKINGEENHEID . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1-46
• ONDERDEELNAMEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1-46
• VERBRUIKSGOEDEREN . . . . . . . . . . . . . . . . 1-46
SHARP OSA. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1-47
• APPLICATIE-COMMUNICATIEMODULE
(MX-AMX2). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1-47
• MODULE VOOR EXTERNE ACCOUNTS
(MX-AMX3). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1-48
TAKENLOGBOEK . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1-32
• TAKENLOGBOEK
OPSLAAN/VERWIJDEREN . . . . . . . . . . . . . . . 1-32
• OPDRACHTLOGBOEK BEKIJKEN . . . . . . . . . 1-32
OPGESLAGEN ITEMS IN HET OPDRACHTLOGBOEK
OPSLAG-BACKUP . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1-35
• EXPORTINSTELLINGEN. . . . . . . . . . . . . . . . . 1-35
• IMPORTINSTELLINGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . 1-35
APPARAAT KOPIËREN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1-36
• EXPORTINSTELLINGEN. . . . . . . . . . . . . . . . . 1-36
• IMPORTINSTELLINGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . 1-36
. . . 1-33
1-1
ONDERHOUD
DE TONERCARTRIDGES VERVANGEN . . . . . . . 1-49
DE TONERINZAMELCONTAINER
VERVANGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1-52
DE ONTWIKKELAARCARTRIDGE/FOTOGELEIDENDE
DRUMCARTRIDGE VERVANGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . .
• DE ONTWIKKELAARCARTRIDGE
VERVANGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1-55
• DE DRUMCARTRIDGE VERVANGEN . . . . . . 1-60
DE NIETJESPATROON IN DE
AFWERKINGSEENHEID VERVANGEN . . . . . . . . 1-62
REGELMATIG ONDERHOUD . . . . . . . . . . . . . . . . 1-64
• DE CORONA VAN DE LICHTGEVOELIGE
TROMMEL RENIGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1-64
• DE INVOERROL VAN DE
HANDINVOERLADE REINIGEN . . . . . . . . . . . 1-67
• DE LASERUNIT REINIGEN . . . . . . . . . . . . . . . 1-69
• DE PT-CORONA REINIGEN . . . . . . . . . . . . . . 1-73
. . . 1-55
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
TEKST INVOEREN
FUNCTIES VAN DE BELANGRIJKSTE
TOETSEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1-75
1-2
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
1
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
Dit hoofdstuk biedt basisinformatie over het apparaat. Lees dit hoofdstuk zorgvuldig door voordat u het apparaat in gebruik neemt.
ONDERDELEN EN FUNCTIES
BUITENZIJDE
(5) (6) (7)
(1) Voorklep
Open deze klep om een tonercartridge te verwijderen.
DE TONERCARTRIDGES VERVANGEN (pagina 1-49)
(2) Uitvoerlade (middelste lade)
Uitvoer wordt naar deze lade uitgevoerd.
(3) Bedieningspaneel
Dit wordt gebruikt om functies te selecteren en het aantal kopieën in te voeren.
BEDIENINGSPANEEL (pagina 1-7)
(4) Afwerkingseenheid*
Deze kan worden gebruikt om afdrukken te nieten.
AFWERKINGEENHEID (pagina 1-46)
* Randapparatuur.
(1)
(2) (3)
(4)
Wanneer een afwerkingeenheid is geïnstalleerd
(5) Hoofdvoedingsschakelaar
Deze wordt gebruikt om het apparaat in te schakelen.
DE VOEDING IN- EN UITSCHAKELEN (pagina 1-13)
(6) Hendel
Pak hem vast bij het verplaatsen van de machine.
Let op
De hoofdeenheid is extreem zwaar en dus zijn er twee mensen nodig voor dit karwei. Pak de hendels aan elke kant stevig beet tijdens het optillen van de hoofdeenheid.
(7) Handinvoerlade
Gebruik deze lade om handmatig papier in te voeren. Als u een groter papierformaat laadt dan A4 of 8-1/2" x 11", trek dan het verlengstuk van de handinvoer uit.
PAPIER LADEN IN DE HANDINVOERLADE
(pagina 1-42)
1-3
(8) (10)(9)
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
(8) Papierlade 1
Hierin wordt papier geplaatst.
PAPIERLADE-INSTELLINGEN VOOR
PAPIERLADE 1 TOT 4 (pagina 1-40)
(9) Papierlade 2/Papierlade 3/Papierlade 4
(wanneer invoereenheden voor 500 bladen zijn geïnstalleerd)*
Hierin wordt papier geplaatst. Voor combinaties van invoereenheden voor 500 bladen moet u uw dealer of het dichtstbijzijnde erkende servicebedrijf raadplegen.
PAPIERLADE-INSTELLINGEN VOOR
PAPIERLADE 1 TOT 4 (pagina 1-40)
* Randapparatuur.
(10) USB-aansluiting (A-type)
Ondersteunt USB 2.0 (Hi-Speed). Deze wordt gebruikt om een USB-toestel of een USB-geheugen op het apparaat aan te sluiten. Gebruik een afgeschermd type USB-kabel.
1-4
BINNENZIJDE
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
(11)
Toner inzamelcontainer verwijderd en klep van tonerkanalen geopend
(13)(12) (14) (16)(15)
(19)(18)(17) (20) (21)
(11) Ontwikkelaarcartridges
Deze bevatten de ontwikkelaar die nodig is voor het overdragen van de toner op het papier. Voordat u de drumcartridge vervangt, moet u de ontwikkelaarcartridge verwijderen.
DE ONTWIKKELAARCARTRIDGE VERVANGEN
(pagina 1-55)
(12) \Fotogeleidende drumcartridges
Deze bevatten de fotogevoelige drum die wordt gebruikt voor het maken van afbeeldingen voor kopiëren en afdrukken.
DE DRUMCARTRIDGE VERVANGEN (pagina 1-60)
(13) Tonercartridges
Deze bevat toner voor het afdrukken. Wanneer de toner in de cartridge opraakt, dient de cartridge van de kleur die opraakt vervangen te worden.
DE TONERCARTRIDGES VERVANGEN (pagina 1-49)
(14) Samenvoegeenheid
Hier wordt warmte toegepast om de overgebrachte afbeelding in het papier te smelten.
Let op
De fuser wordt heet. Zorg dat u geen brandwonden oploopt als u probeert vastgelopen papier te verwijderen.
(15) Rechterklep
Open deze klep om vastgelopen papier te verwijderen.
4. HET OPSPOREN VAN FOUTEN
"VERWIJDEREN VAN VASTGELOPEN PAPIER" (pagina 4-2)
(16) Klep papieromkeergedeelte
Deze klep wordt gebruikt bij dubbelzijdig afdrukken. Open deze klep om vastgelopen papier te verwijderen.
4. HET OPSPOREN VAN FOUTEN "VERWIJDEREN VAN
VASTGELOPEN PAPIER" (pagina 4-2)
(17) Klep tonerkanalen
Open deze klep om de tonerkanalen te reinigen.
DE CORONA VAN DE LICHTGEVOELIGE TROMMEL RENIGEN
(18) Tonerafvalbak
Hierin wordt de overtollige toner die na het afdrukken is overgebleven verzameld.
DE TONERINZAMELCONTAINER VERVANGEN
(pagina 1-52)
De toneropvangbak kan worden meegegeven aan uw onderhoudstechnicus.
(19) Ontgrendelhendel toner inzamelcontainer
Draai deze hendel om de toner inzamelcontainer te ontgrendelen als u de toner inzamelcontainer wilt vervangen of de laserunit wilt reinigen.
DE TONERINZAMELCONTAINER VERVANGEN (pagina
1-52)
(20) Rechterklep van papierlade
Open dit onderdeel om papier te verwijderen dat is vastgelopen in een lade.
4. HET OPSPOREN VAN FOUTEN "VERWIJDEREN VAN
VASTGELOPEN PAPIER" (pagina 4-2)
(21) Ontgrendelhendel rechterklep
Vastgelopen papier wordt verwijderd door aan deze hendel te trekken en hem omhoog te houden om de klep aan de rechterkant te openen.
4. HET OPSPOREN VAN FOUTEN "VERWIJDEREN VAN
VASTGELOPEN PAPIER" (pagina 4-2)
(pagina 1-64)
1-5
ZIJDE EN ACHTER
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
(1) (2) (3) (4)
(5)
(1) USB-aansluiting (A-type)
Ondersteunt USB 2.0 (Hi-Speed). Deze wordt gebruikt om een USB-toestel of een USB-geheugen op het apparaat aan te sluiten. Deze aansluiting is aanvankelijk niet bruikbaar. Wilt u de aansluiting gebruiken, neem dan contact op met uw onderhoudstechnicus.
(2) LAN-aansluiting
Sluit de LAN-kabel aan op deze aansluiting als het apparaat binnen een netwerk wordt gebruikt. Gebruik een afgeschermd type LAN-kabel.
(3) USB-aansluiting (B-type)
Ondersteunt USB 2.0 (Hi-Speed). U kunt een computer aansluiten op deze aansluiting om het apparaat te gebruiken als printer. Gebruik een afgeschermd type USB-kabel.
(4) Aansluiting voor onderhoudsdoeleinden
Let op
Deze aansluiting dient alleen voor gebruik door onderhoudstechnici. Als u een kabel aansluit op deze aansluiting, kan het apparaat storingen gaan vertonen.
Belangrijke informatie voor onderhoudstechnici: De kabel voor de onderhoudsaansluiting mag niet langer zijn dan 3 meter (118").
(5) Netstekker
1-6
BEDIENINGSPANEEL
(1)
(2) (3) (4)
(5) (6)
(7)
AFDRUKKEN
OPDRACHT
STATUS
SYSTEEM
INSTELLINGEN
VORIGE
LOGOUT
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
GEREED
OK
DATA
(10)
(11)
(12)
(13)
(8) (9)
(1) Display
Op het display worden meldingen en toetsen weergegeven. Gebruik de pijltoetsen en de [OK] toets om weergegeven
items te selecteren en diverse handelingen uit te voeren.
WERKEN MET HET BEDIENINGSPANEEL (pagina 1-8)
(2) Toets [OK]
Druk op deze toets om een gekozen instelling in te voeren.
(3) Toets [VORIGE]
Druk op deze toets om naar het vorige scherm terug te gaan zonder uw instellingen kwijt te raken.
(4) Toets [AFDRUKKEN]
Als u een vastgehouden afdrukopdracht wilt afdrukken, druk dan op deze toets om over te schakelen naar de printermodus. U kunt de [AFDRUKKEN] toets ingedrukt houden om het totaal aantal gebruikte pagina's, de resterende toner en het display van de machine te controleren.
(5) Toets [OPDRACHT STATUS]
Druk op deze toets om het opdrachtstatusscherm weer te geven. Dit scherm wordt gebruikt om informatie over opdrachten weer te geven en opdrachten te annuleren. Voor details, zie: "OPDRACHTSTATUSSCHERM" (pagina 2-79).
(6) Sharp OSA-sneltoets
Druk op deze toets om een sneltoets naar de Sharp OSA-modus weer te geven (wanneer de Applicatie communicatiemodule wordt geïnstalleerd).
(7) Toets [SYSTEEM INSTELLINGEN]
Druk op deze toets om het menuscherm voor de systeeminstellingen weer te geven. De systeeminstellingen worden gebruikt om de papierlade-instellingen te configureren en parameters aan te passen om het apparaat gebruiksvriendelijker te maken.
(14)
(8) Toets [LOGOUT]
Druk op deze toets om uit te loggen als u hebt ingelogd om het apparaat te gebruiken.
GEBRUIKERSAUTHENTICATIE (pagina 1-15)
(9) Pijltoetsen
Druk op deze toetsen om het selectiekader te verplaatsen dat wordt gebruikt om toetsen en items in het display te selecteren.
(10) Indicatoren AFDRUKKEN
Indicator GEREED
Als deze indicator brandt kunnen afdrukopdrachten worden ontvangen.
Indicator DATA
Deze knippert wanneer afdrukgegevens worden ontvangen en brandt voortdurend wanneer wordt afgedrukt.
(11) AAN-indicator
Deze indicator gaat branden als de hoofdvoedingsschakelaar van het apparaat in de stand "Aan" staat.
DE VOEDING IN- EN UITSCHAKELEN (pagina 1-13)
(12) Toets [AAN] ( )
Druk op deze toets om de voeding van het apparaat in of uit te schakelen.
DE VOEDING IN- EN UITSCHAKELEN (pagina 1-13)
(13) Toets/indicator [SPAARSTAND] ( )
Druk op deze toets om het apparaat in de stand Automatisch Uitschakelen te zetten om energie te sparen. De toets [SPAARSTAND] ( ) knippert als het apparaat in de stand Automatisch Uitschakelen staat.
TOETS [SPAARSTAND] (pagina 1-14)
(14) Toets [STOP] ( )
Druk op deze toets om een afdruktaak te stoppen.
TOETS [SPAARSTAND] (pagina 1-14)
De indicators van het bedieningspaneel kunnen variëren naargelang het land of gebied.
1-7
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
WERKEN MET HET BEDIENINGSPANEEL
Dit gedeelte legt het gebruik van het bedieningspaneel uit.
• Zie voor het invoeren van tekst "TEKST INVOEREN" (pagina 1-75).
•Zie "Algemene handelingsmethoden" (pagina 3-5) in "3. SYSTEEMINSTELLINGEN" voor informatie over de schermen en procedures voor het gebruik van de systeeminstellingen.
WERKEN MET HET DISPLAY
Basisscherm
04/04/2010 04/04/2010
OK
VORI GE
(2)
(1)
(1) Verplaats het selectiekader met de pijltoetsen.
Gebruik de pijltoetsen om het selectiekader in het display te verplaatsen naar de gewenste insteltoets.
04/04/2010
Selectiekader
(2) Toets [OK]
Als het selectiekader op de gewenste instelling staat, drukt u op [OK] om de selectie te kiezen. Het instelscherm verschijnt.
1-8
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
Items in lijsten selecteren en terugkeren naar het vorige scherm
OK
VORIGE
(3)
(1) Als keuzes als lijst verschijnen in een instelscherm, selecteert u het gewenste item in de lijst met
de toetsen .
Items die momenteel ingesteld zijn worden aangeduid met .
(2) Druk op de toets [OK] om uw keuze in te voeren.
• Als de toets [OK] wordt ingedrukt, verschijnt naast het geselecteerde item.
• Als er een selectievakje bij een geselecteerd item staat, dan verandert dit vakje telkens wanneer u op de toets [OK] drukt van naar . geeft aan dat de instelling is geselecteerd.
(2)
(1)
(3) Druk op de toets [VORIGE] om naar het vorige scherm terug te keren.
Selecteer de toets [Basismenu] om naar het basisscherm terug te keren.
Invoeren van getallen
Er zijn drie manieren om getallen in te voeren.
Invoeren met de verhogen/verlagen toetsen (onder) Invoeren met de pijltoetsen (pagina 1-10) Gebruik van het numerieke schermtoetsenbord (pagina 1-10)
Invoeren met de verhogen/verlagen toetsen
Voer als volgt een getal in voor het wijzigen van het papierformaat.
OK
VORIGE
(2)
(1)
(1)
Verplaats het selectieframe naar of als er voor de instelling een getal ingevoerd moet worden.
(2) Telkens wanneer op de toets [OK] wordt gedrukt, gaat het getal omhoog of omlaag. Als u een
getal snel wilt veranderen, houdt u de toets [OK] ingedrukt.
1-9
Invoeren met de pijltoetsen
Voer als volgt een getal in voor het wijzigen van het aantal kopieën.
Voorbeeld: 123
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
(1)
(2)
VORIGE
OK
VORI GE
OK
(4)
(1) Selecteer het getal met de toetsen . (2) Gebruik de toetsen om het frame naar de volgende plaats te verschuiven. (3) Herhaal de stappen (1) en (2) voor het invoeren van 2 en 3. (4) Druk na het invoeren van het getal op de [OK] toets.
Voor het herstellen van een getal ...
Stel alle cijfers in op 0.
Gebruik van het numerieke schermtoetsenbord
Gebruik voor het invoeren van een wachtwoord of paginanummer, het numerieke schermtoetsenbord om het getal in te voeren.
Voorbeeld: 123
(4)
(1)
VORIGE
OK
(2)
VORIGE
OK
(1) Gebruik de pijltoetsen om het frame naar het gewenste getal te verschuiven.
Hier wordt het frame verplaatst naar "1".
(2) Druk op de [OK] toets. (3) Herhaal de stappen (1) en (2) voor het invoeren van het gewenste getal.
Voer hier "2" en "3" in.
(4) Druk als u klaar bent met het invoeren van het getal, de toets [OK] toets selecteren.
Een cijfer toevoegen ...
Verplaats de cursor naar de positie waar u een cijfer wilt toevoegen en voer het cijfer in.
Een cijfer wissen ...
Verplaats de cursor naar de positie onmiddellijk achter het cijfer dat u wilt wissen en selecteer de toets. Het cijfer onmiddellijk vóór de cursor wordt gewist.
1-10
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
Items die op het display worden weergegeven
(2) (3)
(1)
(4)
(5)
(1) Pictogramweergave (2) Hier verschijnen meldingen.
Dit pictogram verschijnt als er een USB-geheugen of ander USB-toestel op de machine wordt aangesloten.
Dit pictogram verschijnt wanneer de gegevensbeveiligingskit wordt gebruikt.
Dit pictogram verschijnt wanneer de machine wordt verbonden met externe toepassingen.
Dit pictogram verschijnt wanneer de machine en de computer communiceren met behulp van de functie externe bediening.
(3) Hier worden instellingen weergegeven.
Als u het selectiekader naar de onderste instelling verplaatst en op de toets drukt, verschijnt het volgende scherm.
(4) Dit geeft de huidige pagina/totaal aantal pagina's
aan.
(5) Hier wordt een bewerkingstip weergegeven.
De afbeeldingen van het display in deze handleiding zijn slechts illustraties en kunnen afwijken van de werkelijke schermen.
Systeeminstellingen (beheerder): Toetsgeluid
Deze instelling wordt gebruikt om het volume van het geluidssignaal bij toetsdrukken aan te passen. Het toetsgeluid kan ook worden uitgeschakeld.
1-11
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
WERKEN MET DE WEBPAGINA
De procedures voor het werken met de webpagina worden hieronder uitgelegd.
xxxx
(1)
(2)
(4) (5)
(3)
(1) Algemene knoppen
Hier verschijnen de [Indienen] button om instellingen op te slaan, de [Update] button om instellingen bij te werken, en de [Annuleren] button om instellingen te annuleren en terug te keren naar het vorige scherm. Zorg ervoor dat u op de knop [Indienen] klikt nadat u een instelling hebt gewijzigd.
(2) Webpaginamenu
De items die op de webpagina kunnen worden ingesteld, verschijnen hier. Klik op een item om de instellingen daarvan weer te geven.
(3) Hier worden instellingen weergegeven.
Hier verschijnen de instellingen van een geselecteerd item uit het webpaginamenu.
(4) Knop [Afmelden]
Is Gebruikersauthenticatie ingeschakeld, klik dan op deze knop om u af te melden van de webserver. Als u niet bent aangemeld, is dit de knop [Aanmelden].
(5) Knop [Help]
Hiermee wordt de Help voor elk item weergegeven.
1-12
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
DE VOEDING IN- EN UITSCHAKELEN
Het apparaat is voorzien van twee voedingsschakelaars. De ene is de hoofdschakelaar aan de linkerzijde van de machine. De andere is de toets [AAN] ( ) aan de rechterbovenzijde van het bedieningspaneel.
Hoofdvoedingsschakelaar
Als de hoofdvoedingsschakelaar is ingeschakeld, brandt de hoofdvoedingsindicator op het bedieningspaneel.
Stand "Aan"
Stand "Uit"
De voeding inschakelen
(1) Zet de hoofdvoedingsschakelaar in de
stand "Aan".
(2) Druk op de toets [AAN] ( ) om de voeding
in te schakelen.
Toets [AAN]
AAN-indicator
AFDRUKKEN
OPDRACHT
STATUS
SYSTEEM
INSTELLINGEN
VORIGE
LOGOUT
OK
GEREED
DATA
Toets [AAN]
De voeding uitschakelen
(1) Druk op de toets [AAN] ( ) om de voeding
uit te schakelen. (2) Controleer of het display uit staat. (3) Zet de hoofdvoedingsschakelaar in de
stand "Uit".
• Zorg ervoor dat u tijdens het uitschakelen van de stroom op de toets [AAN] ( ) op het bedieningspaneel drukt. Wacht vervolgens 20 seconden en schakel dan de hoofdschakelaar uit. Mocht er een plotselinge stroomonderbreking optreden door bijvoorbeeld een stroomstoring, zet de machine dan weer aan en schakel hem dan in de juiste volgorde uit. Als de machine gedurende langere tijd niet gebruikt wordt nadat de hoofdvoeding voorafgaand aan de toets [AAN] ( ) werd uitgeschakeld, kan dit abnormale geluiden, verslechterde beeldkwaliteit en andere problemen veroorzaken.
• Voordat u de hoofdschakelaar uitzet, moet u erop letten dat het display uit is en de indicator DATA voor afdrukken en de indicatoren DATA en LIJN voor het verzenden van beelden op het bedieningspaneel niet branden of knipperen. Wanneer u de hoofdschakelaar uitschakelt of het netsnoer uit het stopcontact haalt terwijl een van de indicatoren brandt of knippert, kan dit een storing veroorzaken zoals beschadiging van de harde schijf of gegevensverlies.
• Zet bij een ernstige storing, naderend onweer of verplaatsing van het apparaat zowel de hoofdschakelaar als de toets [AAN] ( ) uit en haal de stekker uit het stopcontact.
Laat deze hoofdschakelaar altijd in de stand "Aan" staan bij gebruik van de fax- of internetfaxfunctie.
De machine opnieuw starten
Sommige instellingen treden pas in werking als de machine opnieuw wordt gestart. Als er een bericht in het aanraakpaneel verschijnt waarin u wordt gevraagd om de machine opnieuw te starten, druk dan op de toets [AAN] ( ) om de voeding uit te schakelen en druk dan nogmaals op de toets om de voeding weer in te schakelen.
In sommige machinesituaties treden de instellingen niet in werking door op de toets [AAN] ( ) te drukken om te herstarten. Schakel in dat geval de stroom uit en dan weer aan met de hoofdschakelaar.
1-13
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
ENERGIEBESPARENDE FUNCTIES
Dit product is voorzien van de volgende twee energiebesparende functies die voldoen aan Energy Star-richtlijnen om te helpen bij de instandhouding van onze natuurlijke energiebronnen en het terugdringen van de milieuvervuiling.
Voorverwarmingsmodus (Verminderd energieverbruik)
Deze functie verlaagt automatisch de temperatuur van de fuser voor een verminderd stroomverbruik wanneer het apparaat gedurende een onder "Instelling Voorverwarmingsfunctie" in de systeeminstellingen (beheerder) ingestelde periode in stand-by staat. De machine keert automatisch terug naar de normale bedrijfsmodus wanneer een afdrukopdracht wordt ontvangen of een toets op het bedieningspaneel wordt ingedrukt.
Functie automatisch uitschakelen (Sluimerstand)
Deze functie schakelt automatisch de voeding naar het scherm en de fuser uit wanneer het apparaat gedurende een onder "Timer voor Automatisch Uitschakelen" in de systeeminstellingen (beheerder) ingestelde periode standby staat. Deze modus biedt het laagst mogelijke energieverbruik. Er wordt aanzienlijk meer energie bespaard dan in de voorverwarmingsmodus, maar het apparaat heeft meer tijd nodig om terug te keren in de bedrijfsmodus. Deze modus kan worden geblokkeerd in de systeeminstellingen (beheerder). De machine keert automatisch terug naar de normale bedrijfsmodus wanneer een afdrukopdracht wordt ontvangen of op de toets [SPAARSTAND]
() wordt gedrukt.
TOETS [SPAARSTAND]
Druk op de toets [SPAARSTAND] () om het apparaat in de modus Automatisch Uitschakelen te zetten of te laten terugkeren naar de bedrijfsmodus. De toets [SPAARSTAND] apparaat in de modus Automatisch Uitschakelen staat.
Als de indicator [SPAARSTAND] ( ) niet brandt in de stand-bymodus
Als de indicator [SPAARSTAND] ( ) knippert.
AFDRUKKEN
OPDRACHT
INSTELLINGEN
Is het apparaat gebruiksklaar. Als u op de toets [SPAARSTAND] ( ) drukt terwijl de indicator niet brandt, gaat de indicator knipperen en gaat het apparaat na enkele ogenblikken over naar de modus Automatisch Uitschakelen.
Staat het apparaat in de modus Automatisch Uitschakelen. Als u op de toets [SPAARSTAND] ( ) drukt terwijl de indicator knippert, gaat de indicator uit en keert het apparaat na enkele ogenblikken terug naar de bedrijfsmodus.
VORIGE
STATUS
SYSTEEM
LOGOUT
OK
() is voorzien van een indicator die aangeeft of het
GEREED
DATA
Toets / indicator [SPAARSTAND]
1-14
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
GEBRUIKERSAUTHENTICATIE
Met gebruikersauthenticatie wordt het gebruik van de machine beperkt tot gebruikers die geregistreerd zijn. De functies die iedere gebruiker mag gebruiken, kunnen worden opgegeven, zodat de machine kan worden aangepast aan de behoeften van uw werkplek. Wanneer de beheerder van de machine de gebruikersauthenticatie heeft inschakeld, moet elke gebruiker inloggen om de machine te gebruiken. Er zijn verschillende types gebruikersauthenticatie en elk type heeft een andere inlogmethode. Raadpleeg de uitleg bij de inlogmethodes voor meer informatie.
AUTHENTICATIE OP BASIS VAN GEBRUIKERSNUMMER (zie hieronder)AUTHENTICATIE OP BASIS VAN LOGINNAAM / WACHTWOORD (pagina 1-17)
AUTHENTICATIE OP BASIS VAN GEBRUIKERSNUMMER
Volg de onderstaande procedure om in te loggen met een van de beheerder van het apparaat ontvangen gebruikersnummer.
Bij authenticatie op basis van gebruikersnummer
U kunt de toetsen op het display selecteren met de pijltoetsen en de [OK]-toets.
Selecteer de toets [Gebruikersnr.].
1
OK
VORIGE
Voer uw gebruikersnummer (5 tot 8 cijfers) in met de numerieke toetsen.
Elk cijfer dat u invoert wordt weergegeven als " ".
2
Raadpleeg "Invoeren van getallen" (pagina 1-9) voor de procedure voor het invoeren van getallen.
1-15
VORIGE
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
Selecteer [OK].
Nadat het ingevoerde gebruikersnummer is geauthenticeerd, wordt kort het aantallenscherm weergegeven.
OK
3
4
Het aantal resterende pagina's verschijnt wanneer paginalimieten zijn ingesteld in "Lijst van paginalimietgroepen" op de webpagina. (Het aantal pagina's dat de gebruiker nog kan gebruiken verschijnt.) De weergaveduur van dit scherm kan worden ingesteld onder "Mededelingentijd Instellen" in de systeeminstellingen (beheerder).
Als het gebruikersnummer een nummer van 8 cijfers is, is deze stap niet vereist. (U wordt automatisch ingelogd nadat u het gebruikersnummer hebt ingevoerd.)
Als u klaar bent met het gebruiken van
LOGOUT
het apparaat en wilt uitloggen, drukt u op de toets [LOGOUT].
Als een van te voren ingestelde tijdsduur verloopt nadat de machine voor het laatst is gebruikt, wordt de functie Automatisch wissen ingeschakeld. Wanneer de functie Automatisch wissen wordt ingeschakeld, wordt u automatisch afgemeld.
Als er driemaal achtereen een onjuist gebruikersnummer wordt ingevoerd...
Als "Waarschuwing wanneer aanmelden mislukt" is ingeschakeld op de webpagina, wordt het apparaat gedurende vijf minuten geblokkeerd wanneer driemaal achtereen een onjuist gebruikersnummer wordt ingevoerd. Raadpleeg de beheerder van het apparaat inzake het gebruikernummer dat u moet gebruiken.
De beheerder kan de vergrendeling ongedaan maken. Dit gebeurt vanuit [Gebruikers-bediening] en vervolgens [Standaardinstellingen] op het webpagina menu.
1-16
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
AUTHENTICATIE OP BASIS VAN LOGINNAAM / WACHTWOORD
Volg de onderstaande procedure om in te loggen met een van de beheerder van het apparaat of de beheerder van de LDAP-server ontvangen loginnaam of wachtwoord.
Bij authenticatie op basis van
(Als LDAP-authenticatie wordt gebruikt, worden andere items in het scherm weergegeven.)
U kunt de toetsen op het display selecteren met de pijltoetsen en de [OK]-toets.
Selecteer de toets [Gebruikersnaam] of de toets [Snel].
Als u de toets [Gebruikersnaam] selecteert, verschijnt een scherm waarin u de gebruikersnaam kunt selecteren. Ga door met de volgende stap. Als de toets [Snel] wordt geselecteerd, verschijnt een vlak [---]
1
VORIGE
A B
VORIGE
OK
OK
waar een "Registratienr." kan worden ingevoerd. Gebruik het numerieke schermtoetsenbord voor het invoeren van uw registratienummer dat is opgeslagen onder "Gebruikerslijst" in de webpagina. Raadpleeg "Invoeren van
getallen" (pagina 1-9) voor de procedure voor het invoeren van
getallen. Ga na het invoeren van het registratienummer naar stap 3.
Selecteer de gebruikersnaam.
(A) Toets [Directe Invoer]
Gebruikers die niet geregistreerd zijn en alleen LDAP-authenticatie gebruiken, maken gebruik van deze toets. Er verschijnt een tekstinvoerscherm. Vier uw gebruikersnaam in.
(B) Toets [Gebruikerslijst]
Selecteer uw gebruikersnaam zoals opgeslagen onder "Gebruikerslijst" op de webpagina.
2
LDAP-authenticatie kan worden gebruikt als de beheerder van de server LDAP-diensten levert via het LAN (Local Area Network).
1-17
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
Selecteer de toets [Wachtwoord].
Er verschijnt een tekstinvoerscherm voor het invoeren van het wachtwoord. Voer uw wachtwoord in zoals opgeslagen onder "Gebruikerslijst" op de webpagina.
Als u inlogt op een LDAP-server, voer dan het wachtwoord in
OK
VORIGE
• Wanneer een LDAP-server is opgeslagen kan [Auth. om:] worden gewijzigd.
dat is opgeslagen bij uw loginnaam voor de LDAP-server. Elk ingevoerd teken wordt weergegeven als " ". Selecteer als u klaar bent met het invoeren van het wachtwoord de toets [OK]. Als de authenticatie plaatsvindt via de LDAP-server en er verschillende wachtwoorden voor u zijn opgeslagen onder "Gebruikerslijst" op de webpagina en op de LDAP-server, gebruik dan het wachtwoord dat is opgeslagen op de LDAP-server.
3
Als u een gebruikersnaam uit de gebruikerslijst hebt geselecteerd...
De LDAP-server is opgeslagen toen uw gebruikersinformatie is opgeslagen, en daarom verschijnt de LDAP-server als de authenticatie-server wanneer u uw gebruikersnaam selecteert. Ga naar stap 4.
Wanneer u inlogt met de toets [Directe Invoer]...
Selecteer de [Auth. om:] -toets.
Directe Invoer
Auth. om:
Lokaal aanmelden
Selecteer de LDAP-server.
Authenticeren tot:Authenticeren tot:
Lokaal aanmelden
Server 1
Server 2
Server 3
Server 4
Server 5
Server 6
Server 7
1-18
OK
VORIGE
4
(Als LDAP-authenticatie wordt gebruikt, worden andere items in het scherm weergegeven.)
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
Selecteer [OK].
Nadat de ingevoerde loginnaam en het ingevoerde wachtwoord zijn geauthenticeerd, wordt kort het aantallenscherm weergegeven.
Het aantal resterende pagina's verschijnt wanneer paginalimieten zijn ingesteld in "Lijst van paginalimietgroepen" op de webpagina. (Het aantal pagina's dat de gebruiker nog kan gebruiken verschijnt.) De weergaveduur van dit scherm kan worden ingesteld onder "Mededelingentijd Instellen" (alleen webpagina).
LOGOUT
Als u klaar bent met het gebruiken van het apparaat en wilt uitloggen, drukt u op de toets [LOGOUT].
5
Als een van te voren ingestelde tijdsduur verloopt nadat de machine voor het laatst is gebruikt, wordt de functie Automatisch wissen ingeschakeld. Wanneer de functie Automatisch wissen wordt ingeschakeld, wordt u automatisch afgemeld.
Als er driemaal achtereen een onjuiste loginnaam of een onjuist wachtwoord wordt ingevoerd...
Als "Waarschuwing wanneer aanmelden mislukt" is ingeschakeld op de webpagina, wordt het apparaat gedurende vijf minuten geblokkeerd wanneer driemaal achtereen een onjuiste loginnaam of een onjuist wachtwoord wordt ingevoerd. Raadpleeg de beheerder van het apparaat inzake de loginnaam en het wachtwoord die/dat u moet gebruiken.
• De beheerder kan de vergrendeling ongedaan maken. Dit gebeurt vanuit [Gebruikers-bediening] en vervolgens [Standaardinstellingen] op het webpagina menu.
• Als LDAP=authenticatie wordt gebruikt, kan de toets [E-mailadres] verschijnen, afhankelijk van de authenticatiemethode. Als de toets [E-mailadres] verschijnt, selecteer de toets dan. Er verschijnt een tekstinvoerscherm. Voer uw e-mailadres in.
GEBRUIKERSLIJST (pagina 1-21) Deze wordt gebruikt om namen van gebruikers van de machine op te slaan. Daarnaast wordt gedetailleerde informatie opgeslagen zoals de loginnaam, het gebruikersnummer en het wachtwoord. Neem contact op met de beheerder van het apparaat voor de informatie die u nodig hebt om het apparaat te gebruiken. Registratie wordt uitgevoerd in de [Gebruikerslijst] in [Gebruikers-bediening] in het webpaginamenu.
1-19
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
DE WEBPAGINA OPENEN
De aanmeldwijze voor het openen van de webserver in de machine hangt af van het al dan niet ingeschakeld zijn van gebruikersauthenticatie. Raadpleeg "TOEGANG KRIJGEN TOT DE WEBSERVER IN DE MACHINE" in de Verkorte installatiehandleiding voor informatie over het openen van de webserver in de machine.
Als gebruikersauthenticatie niet is ingeschakeld
Als u op een instelling klikt waarvoor beheerderrechten nodig zijn na het openen van de webpagina, dan verschijnt een aanmeldscherm. Voer uw wachtwoord in.
Als gebruikersauthenticatie is ingeschakeld
Gebruik onderstaande procedure om u aan te melden. Als automatische aanmelding van de gebruiker is ingeschakeld, verschijnt het authenticatiescherm niet.
Als aanmelding geschiedt met gebruikersnaam / wachtwoord ( / e-mailadres)
Open de webpagina door een gebruikersnaam en wachtwoord in te voeren op het weergegeven aanmeldscherm. Als de aanmeldwijze is ingesteld op gebruikersnaam / wachtwoord / e-mailadres, verschijnt er een tekstvak voor invoer van uw [E-mailadres]. Voer uw e-mailadres in als dit vak verschijnt.
Als de authenticatiewijze op gebruikersnummer is
Open de webpagina door een gebruikersnummer in te voeren op het weergegeven aanmeldscherm. In de modus gebruikersnummer kunt u zich ook aanmelden via [Aanm. beheer.] op het aanmeldscherm.
• Gebruikersauthenticatie is standaard uitgeschakeld (standaardinstelling).
• Om te voorkomen dat wachtwoorden tijdens het aanmelden uitlekken op het netwerk, raden we aan om de SSL-functie in te schakelen in uw webbrowser.
Om af te melden... Klik op de toets [Afmelden] rechtsboven op de webpagina, of sluit de webbrowser.
1-20
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
GEBRUIKERSBEDIENING
Gebruikersbediening wordt gebruikt om instellingen voor gebruikersauthenticatie te configureren op de webpagina. Selecteer de toets [Gebruikers-bediening] op de webpagina en configureer de instellingen.
GEBRUIKERSLIJST
Deze functie wordt gebruikt om gebruikers op te slaan, te bewerken en te verwijderen wanneer de gebruikersauthenticatie is ingeschakeld. Als de toets [Gebruikerslijst] wordt geselecteerd, verschijnt het volgende scherm.
(1)
(2) (3)
(1) Gebruikerslijst
Hier worden de huidige opgeslagen gebruikers weergegeven.
(2) [Wissen]-toets
Gebruik deze toets om een geregistreerde gebruiker te wissen.
(3) [Alle gebruikers verwijderen]-toets
Gebruik deze toets om alle opgeslagen gebruikers te verwijderen. (Exclusief standaardgebruikers.) Deze functie kan alleen worden uitgevoerd door een beheerder.
(4) Toets [Toevoegen]
Gebruik deze toets om een nieuwe gebruiker toe te voegen.
(4)
Een gebruiker opslaan
Selecteer de toets [Toevoegen] op het weergegeven scherm om het registratiescherm weer te geven. Er kunnen maximaal 1000 gebruikers worden opgeslagen. Raadpleeg "Instellingen" (pagina 1-22) voor meer informatie.
Een gebruiker bewerken/verwijderen
U kunt een gebruiker selecteren op bovenstaand scherm om een bewerkingsscherm voor deze gebruiker te openen. Selecteer het selectievakje naast de gebruiker ( ) om een wisscherm voor deze gebruiker te openen, en selecteer dan [Wissen]. Raadpleeg "Instellingen" (pagina 1-22) voor meer informatie.
• De functie "Alle gebruikers wissen" kan niet worden gebruikt wanneer de functie automatische login is ingeschakeld.
• Standaardgebruikers kunnen niet worden verwijderd.
1-21
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
Fabrieksinstellingen voor gebruikers
De volgende gebruikers werden in de fabriek in de machine opgeslagen.
• Beheerder: Account voor de beheerder van de machine, zoals opgeslagen in de fabriek.
• Gebruiker: Dit wordt gebruikt wanneer netwerkauthenticatie wordt gebruikt en een aanmeldnaam rechtstreeks wordt ingegeven die niet in de machine zit opgeslagen. (Dit kan niet worden geselecteerd in het scherm voor aanmelding van de gebruiker.)
• Andere gebruiker:
Voor instellingen die te maken hebben met elk van de gebruikers, verwijzen wij naar de volgende tabel.
Dit wordt gebruikt wanneer een afdrukopdracht wordt uitgevoerd met ongeldige gebruikersinformatie. (Dit kan niet worden geselecteerd in het scherm voor aanmelding van de gebruiker.)
Gebruikersnaam
Gebruikersnaam
Wachtwoord
Mijn map
Authenticatie-instellingen
Paginalimietgroep
Autoriteitsgroep*
2
Favoriete bedieningsgroep
Cardinstellingen*
*1 Onderdelen die kunnen worden gewijzigd. *2 Voor gedetailleerde informatie over elk van de instellingen verwijzen wij naar "Lijst met instellingen en standaardinstellingen van
sjabloongroepen" (pagina 1-28).
*3 Als de HID-cardlezer beschikbaar is.
3
Beheerder Gebruikersnaam Andere gebruiker
admin users Other
(Zie de Veiligheidshandleiding.)*
Hoofdmap
Lokaal aanmelden
Onbeperkt*
Beheerder Gebruiker*
Volgens de systeeminstellingen*
Niet ingesteld
1
1
1
users*
1
1
Gast*
1
Instellingen
Item Beschrijving
Sla de naam van de gebruiker op (maximaal 32 tekens). Deze gebruikersnaam wordt gebruikt
Gebruikersnaam
Gebruikersnaam toepassen op gebruikersnaam*
Eerste letter
1
als toetsnaam in het loginscherm, als gebruikersnaam voor documentarchivering en als verzendernaam. (De gebruikersnaam moet uniek zijn.)
Selecteer deze toets om de ingevoerde gebruikersnaam in te voeren in de gebruikersnaam (inlognaam).
Hiermee wordt bepaald waar de gebruikersnaam verschijnt in de gebruikerslijst. Er kunnen maximaal 10 tekens worden ingevoerd.
Index
Gebruikersnummer*
Loginnaam*
Wachtwoord*
E-mailadres
Mijn map
Authenticatie-instellingen*
1
2
1, 3
Selecteer de gewenste aangepaste index. De aangepaste indexnamen zijn dezelfde namen als in het adresboek.
Voer een gebruikersnummer (5 tot 8 cijfers) in.
Voer de gebruikte gebruikersnaam in wanneer authenticatie met behulp van gebruikersnaam/wachtwoord is ingeschakeld (maximaal 255 tekens). (De gebruikersnaam moet uniek zijn.)
Voer het wachtwoord in wanneer authenticatie met behulp van gebruikersnaam/wachtwoord is ingeschakeld (1 tot 32 tekens). (Het wachtwoord kan worden overgeslagen.)
Voer het e-mailadres in dat wordt gebruikt in de verzendlijst en voor LDAP-authenticatie (maximaal 64 tekens).
U kunt een map specificeren ("Mijn map") als de map die wordt gebruikt door de gebruiker voor documentarchivering. U kunt een eerder aangemaakte map selecteren of een nieuwe map aanmaken en selecteren.
1
Selecteer [Lokaal aanmelden] of [Netwerkauthenticatie] (wanneer LDAP is ingeschakeld) voor "Authenticeren tot:".
1-22
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
Item Beschrijving
Authenticatieserver
Paginalimietgroep
Autoriteitsgroep
Favoriete bedieningsgroep
Aangepaste Index Selecteer de aangepaste index.
*1 Verschijnt niet wanneer "Gebruikersnummer" als authenticatiemethode is geselecteerd. *2 Verschijnt alleen wanneer "Gebruikersnummer" als authenticatiemethode is geselecteerd. *3 Niet vereist wanneer netwerkauthenticatie wordt gebruikt, omdat het wachtwoord dat is opgeslagen in de LDAP-server wordt
gebruikt.
Selecteer de server die u wilt gebruiken voor gebruikersauthenticatie uit de lijst LDAP-servers die is opgeslagen op de webpagina's wanneer [Netwerkauthenticatie] is geselecteerd.
Specificeer de paginalimieten voor de gebruiker door een van de opgeslagen paginalimietengroep te selecteren. De standaardinstelling is [Onbeperkt]. Raadpleeg "GROEPSLIJST PAGINALIMIET" (pagina 1-26) voor meer informatie.
Specificeer de autoriteit van de gebruiker door een van de opgeslagen autoriteitsgroepen te selecteren. De standaardinstelling is [Gebruiker]. Raadpleeg "GROEPSLIJST BEVOEGDHEID" (pagina 1-27) voor meer informatie.
De favoriete bedieningsgroep die wordt toegepast tijdens de login. De standaardinstelling is [Volgens de systeeminstellingen]. U kunt deze instelling wijzigen in [Gebruiker-bediening] in het webpaginamenu.
1-23
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
STANDAARDINSTELLING
Met deze instelling kunt u de gebruikersauthenticatie in- of uitschakelen en de methode voor authenticatie specificeren. Wanneer gebruikersauthenticatie is ingeschakeld wordt elke gebruiker van de machine geregistreerd. Wanneer een gebruiker inlogt, zijn de instellingen voor die gebruiker van toepassing. Dankzij deze functie hebt u een betere controle over de veiligheid en de kosten. Bovendien is het zelfs wanneer de gebruikersinformatie niet wordt opgeslagen in de machine mogelijk om u rechtstreeks aan te melden door gebruikersinformatie in te voeren die is opgeslagen op een LDAP-server. In dat geval zal de aangemelde gebruiker de fabrieksinstelling "Gebruiker" zijn. Raadpleeg "Fabrieksinstellingen voor gebruikers" (pagina 1-22) voor meer informatie.
• Raadpleeg "GEBRUIKERSLIJST" (pagina 1-21) voor de procedure voor het opslaan van gebruikers.
• De te volgen inlogprocedures wanneer gebruikersauthenticatie is ingeschakeld, vindt u in "GEBRUIKERSAUTHENTICATIE" (pagina 1-15).
Gebruikersauthenticatie
Wanneer de functie [Gebruikersauthenticatie] is ingeschakeld, verschijnt er een loginscherm voordat een handeling is begonnen in een bepaalde modus, behalve in het opdrachtstatusscherm*. U moet één van de opgeslagen gebruikersnamen gebruiken. (Nadat u zich hebt aangemeld, kunt u binnen alle functies navigeren.) * Behalve wanneer een afdruk vasthouden
(achterhouden) bestand gebruikt wordt in het opdrachtstatusscherm.
Instelling authenticatiemethode
Hiermee wordt de authenticatiemethode geselecteerd. Zorg ervoor dat u deze instelling configureert voordat u gebruikersauthenticatie gaat gebruiken. De geconfigureerde items voor gebruikers die na de gebruikersauthenticatiemethode zijn opgeslagen, worden afhankelijk van de geselecteerde authenticatiemethode ingesteld.
Gebruikersauthenticatie via gebruikersnaam en wachtwoord
De standaard authenticatiemethode vindt plaats met gebruikersnaam en wachtwoord.
Gebruikersauthenticatie via gebruikersnaam, wachtwoord en e-mailadres
In aanvulling op de gebruikersauthenticatie met gebruikersnaam en wachtwoord, moet er ook een e-mailadres worden ingevoerd.
Gebruikersauthenticatie uitsluitend via gebruikersnummer
Deze methode kunt u gebruiken wanneer er geen gebruik wordt gemaakt van netwerkauthenticatie.
• Het loginscherm varieert afhankelijk van de geselecteerde authenticatiemethode. Raadpleeg "GEBRUIKERSAUTHENTICATIE" (pagina 1-15) voor meer informatie.
• Als "Gebruikersauthenticatie uitsluitend via gebruikersnummer" wordt gebruikt, is netwerkauthenticatie niet mogelijk.
Inst. apparaataccountmodus
Een bepaalde gebruiker kan worden opgeslagen als automatische login-gebruiker. Wanneer deze instelling is ingeschakeld, kan de login automatisch worden uitgevoerd. Met deze functie hoeft er niet meer worden ingelogd, terwijl toch de instellingen van de geselecteerde gebruiker (netwerkinstellingen, favoriete handelingen etc.) worden toegepast. U kunt ook andere dan de automatische ingelogde gebruiker toestaan om tijdelijk in te loggen en met hun eigen rechten en instellingen te werken. Om andere gebruikers toe te staan tijdelijk in te loggen wanneer [Inst. apparaataccountmodus] is ingeschakeld, selecteert u [Inloggen door andere gebruiker toestaan]. Hierdoor wordt bijvoorbeeld een toepassing als "machtiging voor alleen kleurenkopiëren" mogelijk.
Als de automatische login om wat voor reden dan ook niet lukt terwijl deze wel is ingeschakeld, of wanneer de gebruiker geen beheerdersrechten heeft, worden alle systeeminstellingen of de systeeminstellingen (beheerder) geblokkeerd. In zo'n geval moet de beheerder de toets [Beheerderswachtw] in het scherm systeeminstellingen selecteren en opnieuw inloggen.
Om in te loggen als een andere gebruiker dan de automatisch ingelogde gebruiker wanneer [Login door andere gebruiker toestaan] is ingeschakeld, drukt u op de toets [LOGOUT] om het automatisch inloggen te annuleren. Het scherm gebruikersauthenticatie wordt weergegeven om u aan te melden. Druk op de toets [LOGOUT] nadat u de machine hebt gebruikt.
Handelingen wanneer het maximum aantal pagina's is bereikt
Met deze instelling bepaalt u of een opdracht moet wordt voltooid wanneer het maximum aantal pagina's is bereikt terwijl de opdracht nog wordt uitgevoerd. De volgende selecties zijn mogelijk:
• De taak wordt beëindigd wanneer het maximum aantal pagina's is bereikt
• De taak is voltooid wanneer het maximum aantal pagina's is bereikt
1-24
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
Instelling op bedieningspaneel voor aantal getoonde gebruikersnamen
Het aantal gebruikers dat wordt weergegeven in het gebruikerselectiescherm kan worden geselecteerd (6, 12 of 18 gebruikers).
Deze instelling is ook van toepassing op het gebruikerselectiescherm van afdruk vasthouden.
Een waarschuwing wanneer de aanmelding is mislukt
Deze instelling wordt gebruikt om een waarschuwing weer te geven en de aanmelding gedurende vijf minuten te blokkeren als het aanmelden drie maal achtereen mislukt. Hiermee wordt voorkomen dat ongeautoriseerde personen een wachtwoord proberen te raden. (Het aantal mislukte aanmeldpogingen blijft bewaard, ook nadat u het apparaat heeft uitgeschakeld.)
U kunt de blokkering van vijf minuten van het bedieningspaneel opheffen.
Wanneer de aanmelding wordt uitgevoerd via netwerkauthenticatie met gebruikersinformatie die niet in de machine opgeslagen zit, zal de aangemelde gebruiker de fabrieksinstelling "Gebruiker" zijn. Raadpleeg "Fabrieksinstellingen voor gebruikers" (pagina 1-22) voor meer informatie.
Gebruiksstatus weergeven na aanmelden
Wanneer gebruikersauthenticatie is ingeschakeld, bepaalt deze functie of de paginatellingen van een gebruiker wordt weergegeven als deze gebruiker zich aanmeldt.
Omschakelen weergave-volgorde uitschakelen
Deze instelling wordt gebruikt om wijzigingen in de weergavevolgorde (volgorde van zoeknummer, oplopend, aflopend) in de gebruikerslijst onmogelijk te maken. Wanneer deze instelling is ingeschakeld, kan de volgorde
niet worden gewijzigd door het selecteren van een tab op het gebruikerslijstscherm. De weergave-volgorde blijft de gebruikte volgorde nadat deze instelling is geactiveerd.
Afdrukken door ongeldige gebruiker uitschakelen
Het is mogelijk het afdrukken door gebruikers waarvan geen gegevens op de machine zijn opgeslagen, zoals afdrukken zonder het invoeren van geldige gebruikersinformatie in de printer driver of het afdrukken van een bestand vanaf een FTP-server vanuit de webpagina's, onmogelijk te maken.
Wanneer een afdruktaak wordt uitgevoerd door een gebruiker die niet in de machine zit opgeslagen, zal de fabrieksinstelling "Andere gebruiker" worden gebruikt als de aangemelde gebruiker. Raadpleeg "Fabrieksinstellingen voor gebruikers" (pagina 1-22) voor meer informatie.
Opgeslagen taken automatisch afdrukken na login
Wanneer vasthouden is ingeschakeld in de printerdriver en afdrukgegevens naar de machine is gespoold, kunt u de gespoolde gegevens automatisch laten afdrukken als de gebruiker die vasthouden heeft ingeschakeld zich aanmeldt.
Standaardinstelling netwerkauthenticatieserver
Gebruik deze instelling om de standaard netwerkauthenticatieserver in te stellen. Wanneer een gebruiker zich vanaf de webpagina aanmeldt of een afdrukopdracht verzendt naar de machine met behulp van gebruikersinformatie die niet op de machine is opgeslagen, is de authenticatieserver onbekend. Deze instelling wordt gebruikt om één van de LDAP-servers die op de machine zijn opgeslagen te gebruiken als authenticatie-server.
Gebruikersinformatie afdrukken
De volgende lijsten kunnen worden afgedrukt.
• Gebruikerslijst
• Lijst met aantal gebruikte pagina's
• Paginalimietgroeplijst*
• Autoriteitsgroepslijst
• Favoriete bedieningsgroeplijst*
• Alle gebruikersinformatie afdrukken
Selecteer de toets van de gewenste lijst om het afdrukken te starten. * Afdrukken is niet mogelijk wanneer er geen groepen
zijn opgeslagen.
Verwijder de vergrendeling op het bedieningspaneel van de machine
Als het bedieningspaneel van de machine geblokkeerd is door een mislukte aanmelding, heft u de blokkering op door in te loggen als een beheerder.
Cardinstellingen
(als de HID-cardlezer beschikbaar is.)
Configureer deze instelling als gebruikersauthenticatie wordt uitgevoerd via een externe Sharp OSA-authenticatietoepassing en een HID-card.
Registratie van cardlezer
Bij deze instelling worden het product-ID en de fabrikant-ID van de aangesloten HID-cardlezer weergegeven. Om de HID-cardlezer op te slaan drukt u op de toets [Lezen]. * Neem contact op met uw onderhoudsmonteur voor de
instellingen om een HID-card te kunnen gebruiken.
1-25
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
GROEPSLIJST PAGINALIMIET
Deze functie wordt gebruikt om groepen accountlimiet-instellingen op te slaan. De paginalimieten voor elke gebruiker worden gespecificeerd door een van deze opgeslagen groepen te selecteren wanneer de gebruiker is opgeslagen. Als de toets [Groepslijst paginalimiet] wordt geselecteerd, verschijnt het volgende scherm.
(1)
(2)
(1) Lijstweergave
Hier worden de huidige opgeslagen groepen weergegeven. U kunt een groepsnaam selecteren om het scherm voor bewerking of verwijdering voor deze groep te openen.
(3) Toets [Terug naar uitgangswaarden]
Zet hiermee de groepsinstellingen terug naar de standaard fabrieksinstellingen en wis de groepen uit de lijst.
(3)
(2) Toets [Toevoegen]
Gebruik deze toets om een nieuwe groep toe te voegen.
Een paginalimietgroep opslaan
Selecteer de toets [Toevoegen] op het weergegeven scherm om het registratiescherm weer te geven. Er kunnen maximaal 20 groepen worden opgeslagen. Raadpleeg "Instellingen" voor meer informatie.
Een paginalimietgroep bewerken
U kunt een groepsnaam selecteren uit de lijst op bovenstaand scherm om een bewerkingsscherm voor deze groep te openen. Selecteer het selectievakje naast de groep ( ) om een groep uit de lijst te verwijderen, en selecteer dan [Terug naar uitgangswaarden]. U wordt gevraagd dit te bevestigen. Selecteer [OK] om de groep te wissen. Raadpleeg "Instellingen" voor meer informatie.
Instellingen
Item Beschrijving
Groepsnaam Sla naam van de gebruiker op (maximaal 32 tekens). Selecteer de groepsnaam die u wilt
gebruiken als registratiemodel
Functienamen
Paginalimiet
Selecteer een van de eerder opgeslagen groepen die u wilt gebruiken als sjabloon voor de nieuwe groep. Nadat u de groep hebt geselecteerd, worden de instellingen toegepast.
De namen van functies die kunnen worden geconfigureerd worden weergegeven. Stel een limiet in voor elke functie.
Wanneer [Verboden] is geselecteerd voor een modus, zijn invoer en uitvoer van de modus niet mogelijk. Wanneer [Onbeperkt] is geselecteerd voor een modus, zijn invoer en uitvoer van de modus niet mogelijk. Voer een limiet in (1 tot 99.999.999 pagina's) wanneer de optie [Beperkt] is geselecteerd.
1-26
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
GROEPSLIJST BEVOEGDHEID
Gebruik deze functie om groepen gebruikersautoriteit-instellingen op te slaan. De autoriteit van elke gebruiker wordt gespecificeerd door een van deze opgeslagen groepen te selecteren wanneer de gebruiker is opgeslagen. Als de toets [Groepslijst bevoegdheid] wordt geselecteerd, verschijnt het volgende scherm.
(1)
(2)
(1) Lijstweergave
Hier worden de huidige opgeslagen groepen weergegeven. U kunt een groepsnaam selecteren om het scherm voor bewerking of verwijdering voor deze groep te openen.
(2) Toets [Toevoegen]
Gebruik deze toets om een nieuwe groep toe te voegen.
Een autoriteitsgroep opslaan
Selecteer de toets [Toevoegen] op het weergegeven scherm om het registratiescherm weer te geven. Er kunnen maximaal 20 groepen worden opgeslagen. Raadpleeg "Lijst met instellingen en standaardinstellingen van sjabloongroepen" (pagina 1-28) voor informatie over de instellingen.
Een autoriteitsgroep bewerken
U kunt een groep selecteren op het weergegeven scherm om een scherm voor bewerking of verwijdering deze groep te openen. Raadpleeg "Lijst met instellingen en standaardinstellingen van sjabloongroepen" (pagina 1-28) voor informatie over de instellingen. Selecteer het selectievakje naast de groep ( ), selecteer dan [Terugkeren naar Beheerdersbevoegdheid], [Terugkeren naar Gebruikersbevoegdheid], of [Terugkeren naar Gastbevoegdheid] om een groep terug te zetten naar de standaardinstelling. De gebruikers van die groep krijgen de gekozen bevoegdheden en de groep wordt uit de lijst gewist.
1-27
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
Lijst met instellingen en standaardinstellingen van sjabloongroepen
Item Beschrijving
Groepsnaam Sla naam van de gebruiker op (maximaal 32 tekens).
Selecteer een van de eerder opgeslagen groepen die u wilt gebruiken als sjabloon voor de
Selecteer de groepsnaam die u wilt gebruiken als registratiemodel
Printer
nieuwe groep. Nadat u de groep hebt geselecteerd, worden de instellingen toegepast. De standaardgroepen en bijbehorende instellingen worden hieronder weergegeven.
Beheerder Gebruikersnaam Gastgebruiker
Kleurmodus Approval Setting Toegestaan Toegestaan
Rechtstr. afdr. USB-geh. toegestaan Toegestaan Toegestaan Verboden
Afdrukken via FTP pull toegestaan Toegestaan Toegestaan Verboden
Pull Print van netwerkmap Toegestaan Toegestaan Verboden
Afdruk. blokkeren
Beeldcontr. afdruk. blokkeren Toegestaan Toegestaan Verboden
Sharp OSA
Instelling van goedkeuring voor gebruik van een Sharp OSA
Algemene functies
Goedkeuringsinstellingen voor dubbelzijdige afdruk
Uitvoergoedkeuringsinstellingen Toegestaan Toegestaan Verboden
MFP-Instellingen
Handelingsauthoriteit systeeminstellingen
Systeeminstellingen*
1
Toegestaan Toegestaan Toegestaan
[Enkelzijdig/dubbelzijdig toegestaan]
Toegestaan*
2
[Enkelzijdig/dubbelzijdig toegestaan]
Alleen gebruikersautoriteit-inst ellingen zijn toegestaan
Alleen Zwart-wit toegestaan
[Enkelzijdig/dubbelzijdig toegestaan]
Alle instellingen verboden
Handelingsauthoriteit webinstellingen
Weergave van apparaat-/netwerkstatus
Spanning uit/aan Verboden
Machine-identificatie Verboden
Status- en waarschuwingsbericht via e-mail
Toegestaan
Instelling takenlogboek Verboden
Poortcontrole/filterinstellingen Verboden
Standaard koppelinginstelling Verboden
Bedieningshandleiding downloaden Toegestaan
*1 Raadpleeg de lijst met systeeminstellingen (algemeen/beheerder) voor meer informatie over elke instelling. *2 Alle toegestaan behalve "Beheerderswachtwoord wijzigen".
Afhankelijk van de specificaties van de machine en de geïnstalleerde randapparatuur, kan het mogelijk zijn dat sommige instellingen niet beschikbaar zijn.
Toegestaan
Verboden
Verboden
1-28
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
FAVORIETE BEDIENINGSGROEPLIJST
Dit wordt gebruikt om favoriete bedieningsgroepen op te slaan.
Favoriete bedieningsgroeplijstregistratie
Groepen voorkeursinstellingen kunnen als "favoriete bedieningsgroepen" worden opgeslagen. Een gebruiker die bijvoorbeeld een andere taal spreekt zo normaal gesproken elke keer de taal moeten wijzigen om de machine te kunnen gebruiken. Door de taalinstelling in een favoriete bedieningsgroep op te slaan, wordt de taal automatisch gekozen zodra de betreffende gebruiker inlogt.
Instellingen
Item Beschrijving
Groepsnaam Sla naam van de gebruiker op (maximaal 32 tekens).
Selecteer de groepsnaam die u wilt gebruiken als registratiemodel
Systeeminstellingen
Taalinstelling Schermtaalinstelling selecteren.
Instelling Toetsbediening Stel de toetsinvoertijd en automatische toets herhaling in.
Toetsgeluid Stel het geluid in dat u hoort wanneer een toets wordt geselecteerd.
Keuze Toetsenbord Stel de taal van het toetsenbord in.
Automatisch opgeslagen taken na inloggen afdrukken
Selecteer een van de eerder opgeslagen groepen die u wilt gebruiken als sjabloon voor de nieuwe groep. Nadat u de groep hebt geselecteerd, worden de instellingen toegepast.
Wanneer vasthouden is ingeschakeld in de printerdriver en afdrukgegevens naar de machine is gespoold, kunt u de gespoolde gegevens automatisch laten afdrukken als de gebruiker die vasthouden heeft ingeschakeld zich aanmeldt.
1-29
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
GEBRUIKERSAANTALLEN BEKIJKEN
Hiermee wordt het totale aantal pagina's weergegeven die door elke gebruiker zijn afgedrukt. Als de toets [Gebruikersaantallen bekijken] wordt geselecteerd, verschijnt het volgende scherm.
(1)
(2)
(3)
(1) Gebruikerslijst
Hier worden de huidige opgeslagen gebruikers weergegeven. Selecteer de gebruikersnaam als u een gebruiker wil selecteren.
(2) Toets [ALLES selecteren]
Hiermee selecteert u alle gebruikers.
(3) Toets [Weergeven]
Hiermee worden de aantallen van de geselecteerde gebruiker weergegeven.
(4) Toets [Aantal wissen]
Hiermee kunt u de aantallen van de geselecteerde gebruiker wissen.
(4)
Gebruikersaantal weergegeven
Selecteer een gebruiker in het bovenstaande scherm en selecteer de toets [Weergeven]. De aantallen van de betreffende gebruiker verschijnen.
Item Instellingen
Volgende Hiermee wordt de volgende gebruiker weergegeven (gesorteerd op registratienummer).
Vorige Hiermee wordt de vorige gebruiker weergegeven (gesorteerd op registratienummer).
Gebruikte pagina's De overgebleven aantallen en het aantal pagina's van de geselecteerde gebruiker worden
per functie weergegeven.
Paginalimiet De paginalimiet die voor de gebruiker is ingesteld wordt tussen haakjes weergegeven onder
het aantal.
Aantallen van apparaten die niet zijn geïnstalleerd worden niet weergegeven.
Gebruikersaantallen wissen
U kunt een gebruiker selecteren uit de lijst op bovenstaand scherm om de teller voor deze gebruiker op nul te stellen. U wordt gevraagd dit te bevestigen. Selecteer [OK] om de aantallen van deze gebruiker te wissen.
1-30
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
EXTERNE BEDIENING VAN DE MACHINE
Met de functie externe bediening kunt u de machine vanuit uw computer bedienen. Als deze functie is toegevoegd, verschijnt hetzelfde scherm als het bedieningspaneelscherm op uw computer. Daarmee kunt u de machine vanaf uw computer op dezelfde manier bedienen alsof u voor de machine staat.
De machine
Uw computer
Bedieningspaneel
Bedien de machine met uw computerscherm
De functie voor bediening op afstand kan slechts op één computer tegelijkertijd worden gebruikt.
Netwerk
Werken met de functie externe bediening
Voordat u deze functie gebruikt, moet u "Bedieningsauthoriteit" instellen op "Toegestaan" in "Bediening van externe software" van "Instellingen bediening op afstand" (alleen webpagina) in de systeeminstellingen (beheerder).
3. SYSTEEMINSTELLINGEN "Instellingen bediening op afstand" (pagina 3-53)
Om de de functie externe bediening te gebruiken, moet de machine zijn aangesloten op een netwerk en moet een VNC-applicatie op uw computer zijn geïnstalleerd (aanbevolen VNC-software: RealVNC). De procedure voor het gebruik van deze functie is als volgt:
Voorbeeld: RealVNC
Sluit de computer aan op het apparaat.
(1) Start de VCN-viewer
1
(2)(3)
Volg de aanwijzingen op het bedieningspaneel van het apparaat om de verbinding toe te laten.
(2) Voer het IP-adres van de machine in het
invoervak "Server" in.
(3) Druk op [OK].
2
Tijdens communicatie via externe software verschijnt de toets bij de systeeminstellingen van het apparaat. Wilt u de verbinding verbreken, sluit dan de externe software of druk op de toets [SYSTEEMINSTELLINGEN] op het bedieningspaneel en selecteer de toets op het scherm dat verschijnt.
Gebruik het bedieningspaneel op dezelfde manier als vanaf de machine*. Zie voor uitgebreide procedures de hoofdstukken voor elk van de functies in deze handleiding. Let op, het is niet mogelijk om een waarde die wordt ingevoerd constant te wijzigen door een toets ingedrukt te houden.
Systeeminstellingen (beheerder): Instellingen bediening op afstand (alleen webpagina)
Stel de bedieningsrechten voor de functie externe bediening in. De registratie wordt uitgevoerd in [Systeeminstellingen] – [Bedieningsinstellingen] – "Instelling bediening op afstand" in het webpaginamenu.
1-31
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
TAKENLOGBOEK
De machine houdt een logboek bij van de uitgevoerde opdrachten. De instellingen voor het takenlogboek dat op de machine wordt opgeslagen worden op de webpagina geconfigureerd. Selecteer [Takenlogboek] op de webpagina om de instellingen te configureren.
TAKENLOGBOEK OPSLAAN/VERWIJDEREN
Het logboek van uitgevoerde opdrachten op de machine kan worden opgeslagen of gewist.
Item Instellingen
Takenlogboek Het totale aantal opgeslagen opdrachtlogboeken verschijnt.
Opdrachtlogboek opslaan
Gegevens opslaan en verwijderen Verwijdert het takenlogboek nadat het opslaan is gecontroleerd
Knop [Opslaan] Slaat het takenlogboek op.
Nummer van takenlogboek voor kennisgeving via e-mail
Opdrachtlogboek verwijderen
Knop [Wissen] Wist het takenlogboek.
Selecteer het aantal opdrachten dat een e-mailmelding activeert. Informeert het onder e-mail waarschuwingsbericht ingestelde adres wanneer het toegewezen aantal wordt bereikt.
OPDRACHTLOGBOEK BEKIJKEN
Het logboek van uitgevoerde opdrachten op de machine kan worden weergegeven. De weer te geven items en de van toepassing zijnde periode kan worden geselecteerd.
Item Instellingen
Selecteer onderwerp Selecteer het weer te geven item.
Toets [Weergeven] Geeft het takenlogboek weer.
1-32
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
OPGESLAGEN ITEMS IN HET OPDRACHTLOGBOEK
De machine slaat de uitgevoerde opdrachten op in het opdrachtlogboek. De belangrijkste informatie die wordt opgeslagen in het opdrachtlogboek wordt hieronder beschreven.
Om het tellen van de totale gebruiksaantallen van apparaten met een verschillende configuratie te vereenvoudigen, worden de in het opdrachtlogboek opgeslagen items vastgelegd, ongeacht geïnstalleerde randapparatuur en de reden van de opslag.
In sommige gevallen wordt de opdrachtinformatie mogelijk niet correct opgeslagen, bijvoorbeeld wanneer een stroomstoring optreedt tijdens een opdracht.
TAKENLOGBOEK (pagina 1-32) Het opdrachtlogboek kan worden opgeslagen, verwijderd of gecontroleerd. Registratie wordt uitgevoerd in het [TAKENLOGBOEK] in het webpaginamenu.
Nr. Itemnaam Beschrijving
1 Belangrijkste items Taak-id De taak-id wordt opgeslagen.
Taak-id's worden in het logboek opgeslagen als opeenvolgende nummers tot 999999, waarna het tellen opnieuw bij 1 begint.
2 Opdrachtmodus
3 Computernaam
4 Gebruikersnaam De gebruikersnaam voor de authentificatiefunctie.
5 Gebruikersnaam De loginnaam voor de authentificatiefunctie.
6 Begindatum en -tijd De datum en het tijdstip waarop de opdracht is begonnen.
7 Einddatum en -tijd De datum en het tijdstip waarop de opdracht is voltooid.
8 Totaal aantal zwart/wit
10
11
12
13
14 Ongeldig aantal vellen
15 Ongeldig aantal vellen
Totaal aantal meerkleuren
Totaal aantal tweekleuren
Totaal aantal enkelkleurs
Telling volgens formaat
Aantal vellen volgens formaat
(zwart/wit)
(kleur)
De opdrachtmodus zoals kopiëren of afdrukken.
De naam van de computer die de afdrukopdracht heeft verzonden.*
Voor een afdrukopdracht wordt het totale aantal opgeslagen. Voor een afdruk vasthouden taak wordt het aantal opgeslagen zwart-witpagina's geregistreerd.
Voor een afdrukopdracht wordt het totale aantal opgeslagen. Voor een afdruk vasthouden taak wordt het aantal opgeslagen meerkleurenpagina's geregistreerd.
Geeft
de totaaltelling in 2-kleuren aan.
Geeft
de totaaltelling in één kleur aan.
Tellingen per origineel/papierformaat in kleur en zwart-wit.
Geeft het aantal vellen per papiersoort aan.
Geeft het aantal ongeldige zwart-wit vellen aan.
Geeft het aantal ongeldige kleurenvellen aan.
1-33
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
Nr. Itemnaam Beschrijving
16 Belangrijkste items Aantal gereserveerde
sets
17 Aantal voltooide sets Aantal voltooide sets.
18 Aantal gereserveerde
pagina's
19 Aantal voltooide
pagina's
20 Resultaat Het resultaat van een opdracht.
21 Foutoorzaak
22
23 Nieten De nietstatus.
24
25 Printertint De gebruikte tint voor een afdrukopdracht.
26 Onderwerp
27 Opslagmodus Opslagmodus van document archiveren.
28 Bestandsnaam Bestandsnaam van een bestand dat is opgeslagen via document
29 Gegevensgrootte [KB] Bestandsgrootte.
30 Algemene
31 Speciale Functies
Onderwerp betreffende afdrukopdracht
betreffende documentarchivering
functionaliteit
Uitvoer De uitvoermodus van een afdrukopdracht.
Aantal nietjes
Document Archiveren Status van document archiveren.
Kleurinstelling De door de gebruiker geselecteerde kleurmodus.
Aantal opgegeven sets voor gereserveerde bestemmingen.
Aantal gereserveerde afdruktaken.
Aantal voltooide pagina's van een set.
De oorzaak van een fout die is opgetreden tijdens een opdracht.
Het aantal nietjes.
archiveren of afdruk achterhouden.*
Speciale functies die zijn geselecteerd toen de opdracht werd uitgevoerd.
32 Bestandsnaam 2 Slaat de bestandsnaam van afdrukopdrachten op.*
33 Gedetailleerde items Formaat Origineel Hiermee wordt het papierformaat van de afdruktaak geregistreerd.
34 Origineeltype Hiermee wordt het "Origineeltype" van het printerstuurprogramma
geregistreerd.
35 Papierformaat Het papierformaat van een afdrukopdracht.
Bij een afdruk vasthouden taak is dit het papierformaat van het opgeslagen bestand.
36 Papiertype Het papiertype dat wordt gebruikt voor het afdrukken.
37 Papiereigenschap:
Duplex Uitschakelen
38 Papiereigenschap:
Vaste Papierzijde
39 Papiereigenschap:
Nieten Uitschakelen
40 Duplex configureren Geeft de duplexinstelling aan.
41 Resolutie Geeft de scanresolutie aan.
42 Apparaatitem Modelnaam Geeft de modelnaam van de machine aan.
43 Serienummer Geeft het serienummer van de machine aan.
44 Naam Geeft de op de webpagina's ingestelde naam van de machine aan.
45 Macinelocatie Geeft de op de webpagina's ingestelde locatie van de machine aan.
Geeft aan dat duplex was uitgeschakeld bij "Papiertype".
Geeft aan dat de vaste zijde was opgegeven bij "Papiertype".
Geeft aan dat nieten was uitgeschakeld bij "Papiertype".
*In sommige omgevingen wordt dit niet opgeslagen.
1-34
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
OPSLAG-BACKUP
Gebruikersinformatie die in de machine is opgeslagen kan op uw computer worden bewaard of via de webpagina op uw computer hersteld worden. Instellingen en gegevens die op de machine zijn opgeslagen kunnen naar de computer worden gebackupt. Instellingen kunnen worden geëxporteerd of geïmporteerd in XML-formaat met de webpagina. Selecteer [Opslag-backup] in het webpaginamenu en configureer de instellingen.
• De gegevens worden opgeslagen op de computer waarmee de webpagina wordt geopend.
• Deze functie kan niet worden gebruikt terwijl de systeeminstellingen worden gebruikt, tijdens het uitvoeren van een opdracht of wanneer er sprake is van een gereserveerde opdracht.
• Neem voor apparaten waarvoor gegevens kunnen worden geïmporteerd contact op met uw dealer of dichtstbijzijnde erkende servicebedrijf.
EXPORTINSTELLINGEN
Gebruik deze instellingen om gegevens naar uw computer te backuppen.
Item Instellingen
Type exportinstellingen Selecteer het type instellingen dat u wilt exporteren.
Wachtwoord Voer het wachtwoord in dat vereist is voor het importeren van instellingen (maximaal
16 tekens).
IMPORTINSTELLINGEN
Gebruik deze instellingen om gegevens op de machine terug te zetten die eerder naar de computer zijn gebackupt.
Item Instellingen
Instellingen importeren uit bestand Voer de naam van het te importeren bestand in (maximaal 200 tekens). Klik op
[Bladeren] om het bestand te selecteren uit het dialoogvenster bestandselectie.
Wachtwoord Als er een wachtwoord is ingesteld voor het te importeren bestand, voer dan het
wachtwoord in (maximaal 16 tekens).
1-35
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
APPARAAT KOPIËREN
Met Apparaat kopiëren wordt de instellingsinformatie van de machine in XML-indeling opgeslagen en gekopieerd naar een andere machine. Deze functie hoeft u dezelfde instellingen niet telkens opnieuw te configureren in verschillende machines. Selecteer [Apparaat kopiëren] in het webpaginamenu en configureer de instellingen.
• De gegevens worden opgeslagen op de computer waarmee de webpagina wordt geopend.
• Deze functie kan niet worden gebruikt terwijl de systeeminstellingen worden gebruikt, tijdens het uitvoeren van een opdracht of wanneer er sprake is van een gereserveerde opdracht.
• Neem voor apparaten waarvoor gegevens kunnen worden geïmporteerd contact op met uw dealer of dichtstbijzijnde erkende servicebedrijf.
• De volgende gegevens worden niet gekopieerd tijdens de functie Apparaat kopiëren:
- Lijst afdrukken
- Weergave-items voor tellingen en apparaatstatus.
- IP-adres van de machine, apparaatnaam, beheerderswachtwoord en overige informatie die specifiek voor de machine is.
- Schermcontrast, kleurinstelling en andere aangepaste waarden specifiek voor ieder hardwareapparaat.
EXPORTINSTELLINGEN
Gebruik deze instellingen om gegevens naar uw computer te backuppen.
Item Instellingen
Type exportinstellingen Selecteer het type instellingen dat u wilt exporteren.
Wachtwoord Voer het wachtwoord in dat vereist is voor het importeren van instellingen (maximaal
16 tekens).
IMPORTINSTELLINGEN
Gebruik deze instellingen om gegevens op de machine terug te zetten die eerder naar de computer zijn gebackupt.
Item Instellingen
Instellingen importeren uit bestand Voer de naam van het te importeren bestand in (maximaal 200 tekens). Klik op
[Bladeren] om het bestand te selecteren uit het dialoogvenster bestandselectie.
Wachtwoord Als er een wachtwoord is ingesteld voor het te importeren bestand, voer dan het
wachtwoord in (maximaal 16 tekens).
1-36
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
PAPIER LADEN
BELANGRIJKE OPMERKINGEN OVER PAPIER
Dit hoofdstuk bevat informatie waarmee u vertrouwd moet zijn voordat u papier in de papierladen laadt. Lees dit hoofdstuk zorgvuldig door voordat u papier laadt.
NAAM EN PLAATS VAN DE LADEN
De benaming van de laden is als volgt:
Handinvoerlade
Papierlade 1 Papierlade 2 Papierlade 3 Papierlade 4
BRUIKBAAR PAPIER
Diverse soorten papier worden verkocht. In dit gedeelte vindt u een uitleg over normaal papier en speciale media die u kunt gebruiken met het apparaat. Zie voor uitgebreide informatie over het formaat en soort papier dat kan worden geladen in elke lade van het apparaat de specificaties in de Veiligheidshandleiding en "Lade-instellingen" (pagina 3-37) in "3. SYSTEEMINSTELLINGEN".
Normaal papier, speciale media
Normaal papier dat kan worden gebruikt
• SHARP standaard normaal papier (80 g/m2 (21 lbs.)). Raadpleeg de specificaties in de Veiligheidshandleiding voor papierspecificaties.
• Ander normaal papier dan SHARP standaard papier (60 g/m
Gerecycled paper, gekleurd paper, reeds geperforeerd paper, voorbedrukt papier en briefpapier moeten voldoen aan dezelfde specificaties als normaal papier. Neem contact op met uw dealer of de dichtstbijzijnde erkende servicevertegenwoordiger als u advies wilt over het gebruik van deze soorten papier.
2
tot 105 g/m2 (16 lbs. tot 28 lbs.))
* De eenheden "g/m
2
" (lbs.) in deze uitleg geven het papiergewicht aan.
1-37
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
Papiertypen die in elke lade kunnen worden gebruikt
De volgende papiertypen kunnen in elke lade worden geladen. "-" in de tabel geeft aan "kan niet worden gebruikt".
Lade 1/Lade 2/Lade 3/Lade 4 Handinvoerlade
Normaal papier Toegestaan Toegestaan
Voorbedrukt Toegestaan Toegestaan
Recycle-Papier Toegestaan Toegestaan
Briefpapier Toegestaan Toegestaan
Geperforeerd Toegestaan Toegestaan
Kleur Toegestaan Toegestaan
Zwaar papier 1*
Etiketten Toegestaan
Glanspapier Toegestaan
Transparant Toegestaan
1
Toegestaan
Enveloppen Toegestaan
Dun papier*
*1 "Zwaar papier" is zwaar papier tot 209g/m2 (110 lbs. index). *2 Dun papier van 55 g/m2 tot 59 g/m2 (15 lbs. tot 16 lbs.) kan worden gebruikt.
2
Toegestaan
Afdrukzijde naar boven of naar beneden
Papier is geladen met de afdrukzijde naar boven of naar beneden afhankelijk van de papiertype en -lade.
Papierlade 1 tot 4
Plaats het papier met de afdrukzijde naar boven. Als het papiertype echter "Geperforeerd", "Briefpapier" of "Voorbedrukt" is, laad het papier dan met de afdrukzijde naar beneden*.
Handinvoerlade
Plaats het papier met de afdrukzijde naar beneden. Als het papiertype echter "Geperforeerd", "Briefpapier" of "Voorbedrukt" is, laad het papier dan met de afdrukzijde naar boven*. * Als "Uitschakelen van duplex" (Alleen webpagina) is ingeschakeld in de systeeminstellingen (beheerder), laad het
papier dan op de normale manier (met de bedrukte zijde omhoog in lade 1 tot lade 4; bedrukte zijde omlaag in de handinvoerlade).
1-38
Papier dat u niet kunt gebruiken
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
• Speciale media voor inkjetprinters (fijn papier, glanspapier, glansfilm, etc.)
• Carbonpapier of thermisch papier
• Geplakt papier
• Papier met clips
• Papier met vouwen
• Gescheurd papier
• Geoliede transparanten
• Dun papier van minder dan 55 g/m
•Papier met 210g/m
2
(110 lbs.) index of meer
Niet-aanbevolen papier
• Strijkpapier
• Japans papier
• Diverse typen normaal papier en speciale media zijn verkrijgbaar. Sommige typen zijn met het apparaat niet te gebruiken. Neem contact op met uw dealer of de dichtstbijzijnde SHARP serviceafdeling als u advies wilt over het gebruik van deze soorten papier.
• De beeldkwaliteit en geschiktheid voor fusing van het papier wisselt mogelijk naargelang de omgeving, bedrijfssituatie en papiereigenschappen. De afbeeldingkwaliteit is dan minder dan u zou verkrijgen op SHARP standaardpapier. Neem contact op met uw dealer of de dichtstbijzijnde erkende servicevertegenwoordiger als u advies wilt over het gebruik van deze soorten papier.
• Wanneer u niet-aanbevolen of niet-bruikbaar papier gebruikt, kan dit leiden tot scheve invoer, papierstoringen en slechte fusing van de toner (de toner hecht niet goed aan het papier en geeft af), of storingen van het apparaat.
• Wanneer u niet-aanbevolen papier gebruikt, kan dit leiden tot papierstoringen of een slechte beeldkwaliteit. Alvorens niet-aanbevolen papier te gebruiken controleert u of u hiermee goed kunt afdrukken.
2
(15 lbs.)
• Papier met onregelmatige afmetingen
• Geniet papier
• Vochtig papier
• Opgekruld papier
• Papier waarvan ofwel de afdrukzijde ofwel de achterzijde door een ander(e) printer of multifuntioneel apparaat is bedrukt.
• Papier met golfpatronen als gevolg van vochtabsorptie
• Geperforeerd papier
Verwijderen van de afgedrukte uitvoer...
Bij het verwijderen van de afgedrukte uitvoer, deze voorzichtig verwijderen zonder het papier te vouwen.
Bij het verwijderen van de uitvoer, het papier niet vouwen of dit met kracht omhoog duwen. In het bijzonder, wanneer er horizontaal teveel druk wordt uitgeoefend, kan de actuator losraken. Let er op dat bij het verwijderen van de uitvoer het papier niet tussen de actuator beklemd raakt. Wanneer geen afwerkingseenheid is geïnstalleerd, kan de actuator voor detectie van uitvoerlade vol losraken. Als de actuator niet opnieuw wordt bevestigd, kan de detectie van uitvoerlade vol niet plaatsvinden en bestaat de kans dat de uitvoer uit de machine valt. Zie in het geval de actuator is losgeraakt "De actuator is losgeraakt (wanneer geen afwerkingseenheid is geïnstalleerd)" (pagina 4-22) in "4. HET OPSPOREN VAN FOUTEN".
1-39
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
PAPIERLADE-INSTELLINGEN VOOR PAPIERLADE 1 TOT 4
PAPIER LADEN EN PAPIERFORMAAT WIJZIGEN
Er kunnen maximaal 500 vellen papier van formaat A5 tot A4 (5-1/2" x 8-1/2" tot formaat 8-1/2" x 14") in lade 1 en 2 worden geladen. Er kunnen maximaal 500 vellen papier van formaat B5 tot A4 (7-1/4" x 10-1/2" tot formaat 8-1/2" x 14") in lade 3 en 4 worden geladen.
Trek de papierlade naar buiten.
Trek rustig aan de lade totdat deze niet meer verder gaat. Voor het laden van papier,ga naar stap 3. Voor het laden van een ander papierformaat, ga naar de volgende stap.
1
2
Trek niet hard aan de lade. Dat kan storingen veroorzaken.
Stel de geleideplaten A en B af door de vergrendelingshendels in te knijpen en
A
de geleideplaten naar de juiste horizontale en verticale afmetingen voor het te laden papier te schuiven.
B
• Stel de geleider goed in op het formaat van het papier. Als de geleider niet goed wordt ingesteld, kan het papier scheef trekken of vastlopen.
• Het geplaatste papier mag niet boven deze uitsteeksels komen.
De geleideplaten A en B kunnen worden verschoven. Knijp de vergrendelingshendel in en verschuif de geleideplaat.
3
Doorblader het papier.
Doorblader het papier voordat u het laadt. Als u het papier niet doorbladert, kunnen meerdere vellen tegelijk worden ingevoerd waardoor het apparaat vastloopt.
Pas op dat u zich bij het hanteren van papier niet aan de randen van het papier snijdt.
1-40
4
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
Plaats het papier in de lade.
Plaats het papier met de afdrukzijde naar boven. De stapel mag niet boven de indicatorlijn uit komen (maximum 500
Indicatie streep
Wanneer papier tot boven de lijn wordt gevuld, kunnen papierstoringen optreden.
Pas op dat uw vingers niet bekneld raken in de lade wanneer u deze naar binnen duwt.
vellen).
Duw de papierlade rustig terug in het apparaat.
Druk stevig tegen de lade totdat deze volledig in het apparaat zit.
5
Wanneer u een lade uittrekt nadat deze is gevuld, trek dan niet hard. Anders kan de lade beschadigen, of de machine omkiepen, wat tot letsel kan leiden.
Als u een ander type of formaat papier hebt geladen dan ervoor, vergeet dan niet de "Papierlade-Instellingen" in de systeeminstellingen te wijzigen. Als deze instellingen niet correct worden geconfigureerd, zal de automatische papierselectie niet goed werken en kan het afdrukken op het verkeerde papierformaat of –soort gebeuren of kan er papier vastlopen.
Let op
Zijn er kinderen in de buurt, zorg dan dat ze niet op een uitgetrokken lade gaan zitten of spelen. Zitten op een lade kan de lade beschadigen en de machine doen omvallen, wat tot letsel kan leiden.
Plaats geen zware voorwerpen op de lade en druk niet omlaag op de lade.
Systeeminstellingen: Papierlade-Instellingen (pagina 3-13)
Wijzig deze instellingen als u het in een lade geladen papierformaat en -type wijzigt.
1-41
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
PAPIER LADEN IN DE HANDINVOERLADE
De handinvoer kan worden gebruikt voor het afdrukken op gewoon papier, enveloppen, etikettenvellen, tabpapier en andere speciale media. Er kunnen maximaal 100 vellen papier worden geladen (maximaal 40 vellen zwaar papier) voor ononderbroken afdrukken zoals met de andere laden.
Open de handinvoerlade.
Als u een groter papierformaat laadt dan A4 of 8-1/2" x 11", trek
1
het verlengstuk van de handinvoer dan helemaal uit. Als u het verlengstuk van de handinvoer niet helemaal uittrekt, wordt het formaat van het geladen papier niet juist weergegeven.
2
3
Plaats geen zware voorwerpen op de handinvoerlade en druk niet omlaag op de lade. Anders kan de handinvoerlade beschadigen, of de machine omkiepen, wat tot letsel kan leiden.
Stel de geleiders van de handinvoerlade in op de breedte van het papier.
Schuif het papier langs de geleiders van de handinvoerlade totdat het niet meer verder gaat.
Plaats het papier met de afdrukzijde naar beneden.
• Druk het papier niet met kracht naar binnen.
Als de geleiders van de handinvoerlade breder zijn ingesteld dan het papier, schuif deze dan naar binnen totdat ze zijn afgesteld op de breedte van het papier. Als de geleiders van de handinvoerlade te breed zijn afgesteld, kan het papier scheef worden geladen of gekreukt raken.
Let op
Zijn er kinderen in de buurt, zorg dan dat ze niet op een uitgetrokken handinvoerlade gaan zitten of spelen. Zitten op een lade kan de lade beschadigen en de machine doen omvallen, wat tot letsel kan leiden.
1-42
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
BELANGRIJKE WENKEN VOOR HET GEBRUIK VAN DE HANDINVOERLADE
• Bij het gebruik van ander gewoon papier dan het SHARP-standaardpapier of andere speciale media dan de door SHARP aanbevolen transparanten, of wanneer u afdrukt op de achterkant van eerder gebruikt papier, moet het papier met één vel tegelijk worden geladen. Als u meerdere vellen tegelijk laadt, zal het apparaat vastlopen.
• Strijk voordat u het papier laadt eventuele krullen vlak. Als gekruld papier niet wordt gladgestreken, kan een papierstoring optreden.
• Verwijder bij het toevoegen van papier eventueel resterend papier uit de handinvoerlade, combineer het met het toe te voegen papier en plaats het papier als één stapel terug. Als u papier toevoegt zonder dit te combineren met het resterende papier, kan het apparaat vastlopen.
Papier laden
Plaats papier in de horizontale stand.
Transparanten plaatsen
• Gebruik door SHARP aanbevolen transparanten. Wanneer u transparanten gebruikt, plaats het vel dan met de afgeronde hoek linksvoor in de handinvoerlade. Hierdoor weet u zeker dat de afdrukkant in de juiste richting ligt.
• Raak de afdrukzijde van een transparant niet aan.
• Vergeet bij het laden van meerdere transparanten in de handinvoerlade niet om de vellen enkele malen te doorbladeren.
• Verwijder bij het afdrukken op transparanten elk vel zodra dit uit het apparaat komt. Als de vellen in de uitvoerlade worden opgestapeld kunnen deze omkrullen.
1-43
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
Enveloppen laden
Enveloppen dienen in één lijn met de linkerkant in de hieronder aangegeven afdrukstand in de handinvoerlade te worden geladen.Alleen de voorzijde van de enveloppen kan bedrukt worden. Zorg dat de voorzijde naar beneden wijst. Laadt u enveloppen , plaats dan maar één envelop tegelijk.
• Druk niet op beide zijden van een envelop af. Dit kan leiden tot vastlopen van het apparaat of een slechte afdrukkwaliteit.
• In sommige bedrijfsomgevingen kunnen kreukels, vegen, vastlopen van het papier, slechte tonerfusing of apparaatstoringen optreden.
Voor sommige typen enveloppen gelden beperkingen. Neem voor meer informatie contact op met een SHARP-onderhoudstechnicus.
Belangrijke wenken voor het laden van enveloppen
Enveloppen die u niet kunt gebruiken
Gebruik de volgende enveloppen niet. Enveloppen lopen vast met vegen en vlekken als resultaat.
• Enveloppen met metalen klemmen, plastic of stoffen haken
• Enveloppen met een sluitkoord
• Enveloppen met vensters of schutlaag
• Enveloppen met een oneffen voorzijde als gevolg van bosselering
• Dubbellaags enveloppen
• Enveloppen met een kleefstrook
• Handgemaakte enveloppen
• Bubbeltjesenveloppen
• Enveloppen met kreuken of vouwen, gescheurde of beschadigde enveloppen
• Enveloppen met een verkeerd uitgelijnde plaknaad aan de achterzijde kunnen niet worden gebruikt, aangezien deze kunnen kreuken.
Kan worden gebruikt
Kan niet worden gebruikt
Afdrukkwaliteit op enveloppen
• De afdrukkwaliteit is niet gegarandeerd in het gebied van 10mm (13/32") rond de randen van de envelop.
• De afdrukkwaliteit is niet gegarandeerd op delen van enveloppen met een stapsgewijs verloop in dikte, zoals op vierlaagse delen of delen met minder dan drie lagen.
• De afdrukkwaliteit wordt niet gegarandeerd op enveloppen met plakstroken.
1-44
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
RANDAPPARATUUR
In dit gedeelte wordt de randapparatuur beschreven die samen met het apparaat kan worden gebruikt en wordt het gebruik uitgelegd van de afwerkingeenheid, de zadelsteek afwerkingseenheid en de Sharp OSA (applicatie-communicatiemodule en module voor externe accounts).
RANDAPPARATUUR
Het apparaat kan worden voorzien van randapparatuur voor extra functionaliteit. De randapparatuur is meestal optioneel. Bij enkele modellen maakt bepaalde randapparatuur echter deel uit van de standaarduitrusting.
(Per juli 2010)
Productnaam Productnummer Beschrijving
Invoereenheid voor 500 bladen
MX-CSX1
MX-CSX2
Afwerkingeenheid MX-FN12
Klep van afwerkingseenheid MX-CV10
Barcode fontkit AR-PF1 Voegt barcode fonts toe aan de machine.
XPS-uitbreidingskit MX-PUX1
Optioneel geheugen MX-SMX3
Applicatie-integratiemodule MX-AMX1
Applicatie-communicatiemodule MX-AMX2
Extra papierlade. In elke lade kan maximaal 500 vel papier worden geladen.
Dit uitvoerapparaat maakt het gebruik van de nietfunctie en staffelfunctie mogelijk. Wanneer een afwerkingseenheid is geïnstalleerd, de klep van de afwerkingseenheid weer goed vast maken (MX-CV10).
Wanneer een afwerkingseenheid is geïnstalleerd, beschermt deze klep de bovenzijde van de afwerkingseenheid.
De machine kan als XPS-compatibele printer worden gebruikt. Neem voor informatie contact op met uw dealer. Voor het installeren van de kit is 1 GB optioneel geheugen (MX-SMX3) vereist.
Hiermee wordt het geheugen uitgebreid dat op de machine wordt gebruikt.
De applicatie-integratiemodule kan worden gecombineerd met de netwerkscannerfunctie om een metagegevensbestand* aan een gescand afbeeldingbestand toe te voegen.
Hiermee kan de machine via een netwerk aan een externe softwaretoepassing worden gekoppeld.
Module voor externe accounts MX-AMX3
Sommige opties zijn mogelijk niet in alle landen en gebieden beschikbaar.
Dit is vereist om een externe accountapplicatie op de machine te gebruiken.
1-45
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
AFWERKINGEENHEID
De afwerkingeenheid is voorzien van de staffelfunctie, die elke nieuwe uitvoer los van de vorige set neerlegt. Daarnaast kan iedere set gesorteerde uitvoer worden geniet.
ONDERDEELNAMEN
Als de afwerkingmodule openstaat, hebt u toegang tot de volgende onderdelen.
(1)
(3)
(1) Uitvoerlade
Geniete en gestaffelde uitvoer wordt in deze lade neergelegd. De lade is uitschuifbaar. Schuif de lade uit voor grote uitvoer (8-1/2" x 14", 8-1/2" x 13", 8-1/2" x 13-1/2", en 8-1/2" x 13-2/5" formaten).
(2) Hendel
Hiermee kunt u de afwerkingeenheid bewegen om vastgelopen papier of nietjes te verwijderen en de nietjes te vervangen.
(2)
(5)(4)
(3) Voorklep
Open deze klep om vastgelopen papier of nietjes te verwijderen, de nietjes te vervangen of de opvangbak van de perforatiemodule uit te nemen.
(4) Nietjesmagazijn
Hierin wordt de nietjespatroon geplaatst. Trek het magazijn naar buiten om het nietjespatroon te vervangen of vastgelopen nietjes te verwijderen.
(5) Ontgrendelhendel nietjesmagazijn
Gebruik deze hendel om het nietjesmagazijn te verwijderen.
Plaats geen zware voorwerpen op de afwerkingseenheid en duw de eenheid niet naar beneden.
Wees voorzichtig bij het inschakelen van de voeding en terwijl het apparaat afdrukt, aangezien de lade op en neer kan bewegen.
VERBRUIKSGOEDEREN
Voor de afwerkingeenheid is de volgende nietjespatroon vereist:
Nietjespatroon (ca. 5000 nietjes per nietjespatroon x 3 patronen) MX-SCX1
1-46
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
OPDRACHT
SHARP OSA
Sharp OSA (Open Systems Architecture) is een standaard die het mogelijk maakt externe applicaties direct aan te sluiten op een machine via een netwerk. Bij gebruik van een machine die Sharp OSA ondersteunt, kunnen de toetsen die op het bedieningspaneel worden weergegeven en hun functies vanaf een externe applicatie bestuurd worden. Er zijn twee soorten externe applicaties: "standaard applicatie" en "externe account-applicatie". Een "externe account-applicatie" wordt gebruikt om het accountbeheer op een multifunctionele machine op een netwerk centraal uit te voeren. Met een "standaard applicatie" worden alle overige applicaties bedoeld.
APPLICATIE-COMMUNICATIEMODULE (MX-AMX2)
De applicatie-communicatiemodule is vereist voor het gebruik van een "standaardapplicatie"op het apparaat. Als een standaard applicatie die eerder is opgeslagen op de webpagina's vanaf een machine wordt geselecteerd, haalt de machine het bedieningsscherm op vanaf een eerder opgeslagen URL. De besturing van het bedieningsscherm vindt plaats door de standaard applicatie.
Standaard applicatie instellen
Om een algemene applicatie in de webpagina's van de machine in te schakelen, klikt u op [Toepassingsinstellingen] in het frame met het menu beheerder en vervolgens op [Instellingen van externe applicaties] en [Standaard applicatie]. Configureer instellingen voor de standaardapplicatie in het scherm dat verschijnt.
Standaard applicatie selecteren
Er zijn twee methoden om een standaardapplicatie te selecteren die op de webpagina's van het apparaat is geregistreerd.
U kunt de toetsen op het display selecteren met de pijltoetsen en de [OK]-toets.
Druk op de Sharp OSA-sneltoets.
STATUS
1
SYSTEEM
Selecteer de standaard applicatie.
Als twee of meer standaard applicaties zijn opgeslagen op de webpagina's, verschijnt het scherm voor selectie van een standaard applicatie. Selecteer de standaard applicatie die u wilt gebruiken. Als er slechts één standaard applicatie op de webpagina's is
2
VORIGE
OK
opgeslagen, start de verbinding met de standaard applicatie.
De machine maakt verbinding met de standaard applicatie.
Het bericht "Bezig verbinding te maken met de externe applicatieserver." wordt weergegeven terwijl de machine
3
communiceert met de standaard applicatie.
1-47
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
MODULE VOOR EXTERNE ACCOUNTS (MX-AMX3)
De module voor externe accounts is vereist voor het gebruik van een "standaardapplicatie"op het apparaat. Een externe account-applicatie kan zowel in "externe authenticatiemodus" als in "externe telmodus" worden gebruikt. Bij toepassing van de externe authenticatiemodus wordt het inlogscherm van de applicatie opgehaald bij het aanzetten van de machine. Als de opdracht is uitgevoerd, wordt een opdrachtmeldscherm naar de applicatie gezonden voor het bijhouden van de telling per geautoriseerde gebruiker. Bij toepassing van de "externe telmodus" wordt het inlogscherm niet getoond bij het aanzetten van de machine. Er wordt alleen een melding van de opdrachtstatus naar de applicatie gezonden. Gebruikersauthenticatie door de externe account-applicatie kan niet worden gebruikt. De externe account-applicatie kan echter wel in combinatie met de interne account-functie worden gebruikt.
Externe account-applicatie instellen
Om een externe accountapplicatie in de webpagina's van de machine in te schakelen, klikt u op [Toepassingsinstellingen] in het frame met het menu beheerder en vervolgens op [Instellingen van externe applicaties] en [Instellingen externe accountapplicatie]. Configureer de instellingen voor de externe accounttoepassing in het scherm dat verschijnt. De instelling gaat van kracht nadat de machine opnieuw is gestart. Zie voor het opnieuw starten van de machine, "DE
VOEDING IN- EN UITSCHAKELEN" (pagina 1-13).
Bediening in externe account-modus
De twee modi voor het gebruik van een externe account-applicatie worden hieronder uitgelegd.
Externe authenticatiemodus
Wanneer het selectievakje "Authenticatie door externe server inschakelen" wordt geselecteerd onder "Instellingen van externe applicaties" op de webpagina, gaat de machine de externe authenticatiemodus in. Als de machine wordt aangezet in externe authenticatiemodus, opent de machine de externe account-applicatie en verschijnt het inlogscherm. Het inlogscherm verschijnt ook als de toets [Oproep] wordt geselecteerd om een voltooide opdracht uit het opdrachtstatusscherm uit te voeren. (Het inlogscherm verschijnt niet als de gebruiker al op normale wijze is ingelogd.) U kunt op de toets [OPDRACHT STATUS] drukken terwijl het inlogscherm verschijnt om het opdrachtstatusscherm weer te geven. Raak de modustoets aan om naar de oorspronkelijke staat terug te keren.
• De gebruikersbeheerfunctie van het apparaat kan niet worden gebruikt in externe authenticatiemodus. "Gebruikersregistratie", "Gebruikersaantallen tonen", "Gebruikersaantallen op nul zetten", "Gebruikersinformatie afdrukken" en "Instelling aantal getoonde gebruikersnamen" kunnen echter wel worden gebruikt.
• Deze selectietoets kan niet worden gebruikt als het aanmeldscherm wordt weergegeven.
Als inloggen mislukt
Indien het inlogscherm niet verschijnt of de applicatie niet goed werkt, kan het gebeuren dat de machine ook niet meer goed functioneert. In dat geval adviseren we u om de externe account-modus te verlaten van de webpagina's van de machine. Zie voor meer informatie [Help] op de webpagina's. Volg deze stappen om de externe account-modus geforceerd te beëindigen via het bedieningspaneel van de machine: Wijzig "Instellingen van externe applicaties" op de webpagina. Start de machine opnieuw om de wijziging te laten ingaan. Zie voor het opnieuw starten van de machine, "DE VOEDING IN- EN UITSCHAKELEN" (pagina 1-13).
Externe telmodus
Wanneer alleen de instelling "Extern accoountbeheer" wordt ingeschakeld onder "Instellingen van externe applicaties" op de webpagina, gaat de machine de externe telmodus in. Anders dan bij de externe authenticatiemodus, wordt het inlogscherm van de externe account-applicatie niet weergegeven als de machine in de externe telmodus wordt gestart. Er wordt alleen een melding van de opdrachtstatus naar de externe account-applicatie gezonden. Externe telmodus kan samen met de gebruikersbeheerfunctie van de machine worden gebruikt. (Externe telmodus kan alleen worden gebruikt indien gebruikersbediening en accountbeheer zijn uitgeschakeld.)
1-48
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
ONDERHOUD
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u het apparaat reinigt en hoe u de tonercartridges of toneropvangbak vervangt.
DE TONERCARTRIDGES VERVANGEN
Wanneer het tijd is om een verbruiksonderdeel te vervangen, verschijnt er een bericht met de instructie voor vervangen van het onderdeel op het display. Controleer bij het vervangen van een tonercartridge zorgvuldig de aangegeven kleur en vervang de tonercartridge voor die kleur.
• Vervang geen verbruiksonderdeel voordat het vervangingsbericht op het display is verschenen.
• Nadat een cartridge is opgebruikt, dit inpakken in de doos met het verpakkingsmateriaal en de zak dat voor de oorspronkelijke cartridge is gebruikt.
Plaats van de kleurentonercartridges
(M)(Y) (C) (Bk)
1
(Y): geel (M): magenta (C): cyaan (Bk): zwart
Voorbeeld: De gele tonercartridge vervangen
Open de voorklep.
Trek de tonercartridge naar u toe.
2
1-49
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
Houd de nieuwe tonercartridge met beide handen vast en schud deze vijf of zes keer in horizontale richting.
3
4
Beschermend materiaal
• Wanneer u de tonercartridge schudt, moet u dit doen met het beschermingsmateriaal nog in de cartridge. Als u met de cartridge schudt nadat u het beschermingsmateriaal hebt verwijderd, lekt er mogelijk toner.
• Schud de tonercartridge alleen in horizontale richting. Als u in een andere richting schudt, kan zich toner ophopen in één gedeelte van de cartridge.
Verwijder het beschermingsmateriaal van de nieuwe tonercartridge.
• Houd de tonercartridge stevig vast terwijl u het beschermingsmateriaal verwijdert.
Wanneer het beschermingsmateriaal is verwijderd, wijst u niet met de tonercartridge omlaag en schudt u deze niet. Anders lekt er mogelijk toner.
5
Plaats de nieuwe tonercartridge horizontaal en druk deze stevig naar binnen.
De vorm van de tonercartridge is afhankelijk van de kleur. Plaats de tonercartridge op dezelfde plaats waar u deze hebt verwijderd.
1-50
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
Sluit de voorklep.
6
• Alvorens de machine te verplaatsen, de tonercartridge verwijderen. Wanneer de machine verplaatst wordt terwijl de tonercartridge nog is geïnstalleerd, kan dit defecten veroorzaken.
Wanneer de ontwikkelaarcartridge is verwijderd, de tonercartridge niet verwijderen of aanbrengen. Dit kan een storing veroorzaken.
• Nadat u de tonercartridge hebt vervangen, gaat het apparaat automatisch naar de instelmodus voor afbeeldingen. Afbeeldingsaanpassing vindt niet plaats als de klep is geopend.
• Let erop dat uw vingers niet klem komen te zitten als u de klep sluit.
Let op
Werp tonercartridges niet in het vuur. De toner kan in het rond vliegen en brandwonden veroorzaken.
Berg tonercartridges buiten het bereik van kleine kinderen op.
• Sla de doos met tonercartridges liggend op, dus niet staand. Als de tonercartridge rechtop wordt bewaard, kan de toner binnen in de cartridge gaan stollen.
• Bewaar de toner op een plaats beneden een temperatuur van 40°C. Als toner in een warme ruimte wordt bewaard, kan deze in de cartridge hard worden.
• Als u een andere tonercartridge gebruikt dan door SHARP aanbevolen, krijgt u misschien geen optimale kwaliteit, terwijl het apparaat mogelijk wordt beschadigd. Gebruik een door SHARP aanbevolen tonercartridge.
• Plaats de oude tonercartridge in de zak waarin de nieuwe tonercartridge was verpakt, sluit de zak en plaats deze in de doos.
• Bewaar de gebruikte tonercartridge in een plastic zak (werp deze niet weg).
• Houd om de resterende hoeveelheid toner weer te geven de toets [AFDRUKKEN] ingedrukt tijdens het afdrukken of als de machine niet wordt gebruikt. Het percentage resterende toner wordt op het scherm weergegeven terwijl u de toets indrukt. Als het percentage onder de "25-0%" daalt, koop dan een nieuwe tonercartridge en houdt die paraat ter vervanging. Wanneer de resterende toner onder "25-0%" komt, kunnen kleuren in de uitvoer flets zijn of gedeeltelijk ontbreken wanneer een afbeelding met donkere kleuren wordt afgedrukt.
Totaal Aantal Kopieën Zwart/wit Meerkleuren:00,000,000 Tweekleuren:00,000,000 Enkelkleurs:00,000,000
Tonerhoeveelheid [Bk]:100-75% [C]:100-75% [M]:100-75% [Y]:100-75%
:00,000,000
1-51
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
DE TONERINZAMELCONTAINER VERVANGEN
In de tonerinzamelcontainer wordt de overtollige toner opgevangen die bij het printen wordt geproduceerd. Wanneer het tijd is om een verbruiksonderdeel te vervangen, verschijnt er een bericht met de instructie voor vervangen van het onderdeel op het display. Volg de onderstaande procedure om de tonerinzamelcontainer te vervangen.
• Stel de tonerinzamelcontainer niet bloot aan schokken. Het is mogelijk dat de hoeveelheid verzamelde toner dan niet correct kan worden afgetast waardoor de machine defect kan raken.
• Vervang geen verbruiksonderdeel voordat het vervangingsbericht op het display is verschenen.
• Er kan toner lekken wanneer u de tonerinzamelcontainer vervangt. Neem voordat u de tonerinzamelcontainer vervangt maatregelen, zoals het bedekken van het apparaat, om vlekken te voorkomen.
Open de voorklep.
1
2
Merkteken
Ontgrendel de gebruikte tonerinzamelcontainer.
(1) Draai de vergrendelingshendel van de
tonerinzamelcontainer naar rechts totdat deze horizontaal staat.
(2) Kantel de tonerinzamelcontainer naar
voren.
Pak de tonerinzamelcontainer met beide handen vast bij de merktekens rechtsboven en linksonder op de container en kantel de container langzaam naar u toe.
Merkteken
1-52
3
4
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
Verwijder de tonerinzamelcontainer.
• Als u de tonerinzamelcontainer te ver voorover kantelt, kunt u deze er niet uithalen.
• Zorg dat de gaatjes niet naar onder wijzen, want dan lekt de verbruikte toner uit de tonerinzamelcontainer.
• Houd de tonerinzamelcontainer met beide handen vast en duw deze langzaam iets omhoog.
• Gooi de tonerinzamelcontainer niet bij het afval. Doe de container in een plastic zak en bewaar deze tot uw onderhoudstechnicus komt voor onderhoud.
Installeer de nieuwe
(2)
(1)
tonerinzamelcontainer.
Steek de tonerinzamelcontainer schuin van boven in. (De omgekeerde richting als waarin u de tonerinzamelcontainer hebt verwijderd.)
5
6
Draai de vergrendelingshendel van de tonerinzamelcontainer naar links.
Draai de vergrendelingshendel naar links totdat deze niet meer verder gaat.
Als u de vergrendelingshendel niet kunt draaien, controleert u of de tonerinzamelcontainer juist is geplaatst. Zorg met name dat de linkerbovenhoek van de tonerinzamelcontainer op de juiste plaats zit.
Sluit de voorklep.
Let erop dat uw vingers niet klem komen te zitten als u de klep sluit.
1-53
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
Let op
Werp de tonerinzamelcontainer niet in een vuur. De toner kan in het rond vliegen en brandwonden veroorzaken.
Berg de tonerinzamelcontainer buiten het bereik van kleine kinderen op.
• Plaats de oude tonerinzamelcontainer in de zak waarin de nieuwe tonerinzamelcontainer was verpakt, sluit de zak en plaats deze in de doos.
• Er kan toner lekken wanneer u de tonerinzamelcontainer vervangt. Neem maatregelen zodat er geen problemen ontstaan doordat toner terechtkomt op of in de buurt van het apparaat of op uw kleren.
• Raak geen onderdelen van de verwijderde tonerinzamelcontainer aan die met toner zijn bevuild. Als u per ongeluk in aanraking komt met toner, moet u onmiddellijk uw handen wassen.
1-54
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
DE ONTWIKKELAARCARTRIDGE/FOTOGELEID ENDE DRUMCARTRIDGE VERVANGEN
Zet de hoofdschakelaar van het apparaat uit en wacht enige tijd voordat u de ontwikkelaarcartridge of fotogeleidende drumcartridge gaat vervangen.
DE ONTWIKKELAARCARTRIDGE VERVANGEN
Wanneer het tijd is om een verbruiksonderdeel te vervangen, verschijnt er een bericht met de instructie voor vervangen van het onderdeel op het display. Controleer bij het vervangen van een ontwikkelaarcartridge zorgvuldig de aangegeven kleur en vervang de ontwikkelaarcartridge voor die kleur. Het is ook noodzakelijk de ontwikkelaarcartridge te verwijderen als u de fotogeleidende drumcartridge wilt vervangen. Volg de onderstaande procedure om de ontwikkelaarcartridge te verwijderen bij het vervangen van de fotogeleidende drumcartridge.
Vervang geen verbruiksonderdeel voordat het vervangingsbericht op het display is verschenen.
Druk op de toets [AAN] ( ) op het bedieningspaneel om de voeding uit te schakelen en zet vervolgens de
1
hoofdschakelaar van het apparaat uit.
Open de voorklep en verwijder de tonerinzamelcontainer.
DE TONERINZAMELCONTAINER VERVANGEN
(pagina 1-52)
2
Zorg dat de gaatjes niet naar onder wijzen, want dan lekt de verbruikte toner uit de tonerinzamelcontainer.
1-55
3
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
Open de klep van de corona's.
(1) Draai de vergrendelingshendels van de
coronaklep in de richting van de pijlen hieronder.
Wanneer de vergrendelingshendels horizontaal staan, is de klep ontgrendeld.
(2) Pak de vergrendelingshendels vast en
kantel de klep naar voren.
4
(3)
(2) (2)
Roller
Verwijder de ontwikkelaarcartridge.
(1) Pak de vergrendeling van de
ontwikkelaarcartridge en trek deze naar voren en omlaag.
(2) Druk de hendel van de
ontwikkelaarcartridge in.
(3) Trek de ontwikkelaarcartridge horizontaal
naar buiten.
(4) Ondersteun de ontwikkelaarcartridge in het
midden met uw hand en verwijder deze volledig.
• Houd bij het verwijderen de ontwikkelaarcartridge met beide handen in het midden vast.
• Probeer de ontwikkelaarcartridge horizontaal te houden terwijl u deze verwijdert. Als u de ontwikkelaarcartridge tijdens het verwijderen kantelt, lekt er mogelijk ontwikkelaar uit.
• Op het rolgedeelte van de verwijderde ontwikkelaarcartridge zit toner. Raak het rolgedeelte niet aan. Als u per ongeluk in aanraking komt met toner, moet u onmiddellijk uw handen wassen.
• Plaats de oude ontwikkelaarcartridge in de zak waarin de nieuwe ontwikkelaarcartridge was verpakt, sluit de zak en plaats deze in de doos.
1-56
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
5
Beschermingsmateriaal
Schud de nieuwe ontwikkelaarcartridge vijf of zes keer zoals aangegeven.
Houd de ontwikkelaarcartridge stevig vast zoals hieronder weergegeven en schud van voren naar achteren en van links naar rechts. Verwijder het beschermingsmateriaal nadat u de ontwikkelaarcartridge hebt geschud.
Het gedeelte van de ontwikkelaarcartridge dat in de volgende illustratie wordt
getoond, kan gemakkelijk vervormd of beschadigd raken. Raak bij het vastnemen van de cartridge dit gedeelte niet aan.
Raak de rol in de ontwikkelaarcartridge niet aan. Als u de rol per ongeluk aanraakt, kan dit beeldproblemen veroorzaken. Vervang in dat geval de ontwikkelaarcartridge door een nieuw exemplaar.
• Zorg dat u de verzegeling niet verwijdert wanneer u de nieuwe ontwikkelaarcartridge schudt.
• Zorg dat u de ontwikkelaarcartridge niet beschadigt bij het schudden. Als de ontwikkelaarcartridge beschadigd raakt, lekt er mogelijk ontwikkelaar uit.
6
7
Plaats de nieuwe ontwikkelaarcartridge horizontaal.
Plaats de nieuwe ontwikkelaarcartridge op dezelfde plaats waar u deze hebt verwijderd.
• Kantel de ontwikkelaarcartridge niet en plaats deze niet in de verkeerde richting. Dit kan de ontwikkelaarcartridge of de fotogeleidende drumcartridge beschadigen en een storing veroorzaken.
• Houd bij het plaatsen de ontwikkelaarcartridge met beide handen in het midden vast.
Verwijder de verzegeling van de ontwikkelaarcartridge pas wanneer de cartridge in het apparaat is geplaatst. Als u de verzegeling verwijdert wanneer de ontwikkelaarcartridge nog niet is vergrendeld, kan de cartridge uit het apparaat vallen.
Zorg bij het plaatsen dat de pijl op de cartridge is uitgelijnd met de pijl op het apparaat.
Maak het uiteinde van de verzegeling los van de ontwikkelaarcartridge.
Lijn de uitsparing in de verzegeling uit met het uitsteeksel op het bevestigingsgedeelte en trek dit omhoog. Wees voorzichtig de verzegeling niet volledig te verwijderen door te hard te trekken.
1-57
8
9
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
Pak de vergrendeling van de ontwikkelaarcartridge en plaats deze terug op het apparaat.
Ondersteun met uw ene hand de ontwikkelaarcartridge en verwijder met uw andere hand voorzichtig de verzegeling.
Trek de verzegeling voorzichtig recht en horizontaal naar buiten.
Als u te veel kracht gebruikt of als u schuin aan de verzegeling trekt, kan deze scheuren.
10
11
Aan het uiteinde van de verzegeling bevindt zich een markering (rode band). Nadat u de verzegeling hebt verwijderd, moet u controleren of zich aan het uiteinde de markering (rode band) bevindt. Als de verzegeling is afgescheurd in de ontwikkelaarcartridge, kunt u de cartridge niet gebruiken. Vervang de ontwikkelaarcartridge dan door een nieuw exemplaar.
Sluit de coronaklep en draai de vergrendelingshendels in de richting van de pijlen om de klep te sluiten.
Wanneer de vergrendelingshendels verticaal staan, is de klep vergrendeld.
Plaats de tonerinzamelcontainer.
(2)
(1)
DE TONERINZAMELCONTAINER VERVANGEN
(pagina 1-52)
1-58
12
DATA
13
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
Sluit de voorklep.
Let erop dat uw vingers niet klem komen te zitten als u de klep sluit.
Schakel de voeding in.
Zet de hoofdschakelaar aan en druk op de toets [AAN] ( ) van het bedieningspaneel om de voeding in te schakelen.
Let op
Werp ontwikkelaarcartridges niet in het vuur. De toner kan in het rond vliegen en brandwonden veroorzaken.
Berg ontwikkelaarcartridges buiten het bereik van kleine kinderen op.
• Let er bij het vervangen van de ontwikkelaarcartridge op dat u uw kleding of de omgeving niet bevuilt.
• Raak geen onderdelen van de verwijderde tonerinzamelcontainer aan die met toner zijn bevuild. Als u per ongeluk in aanraking komt met toner, moet u onmiddellijk uw handen wassen.
1-59
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
DE DRUMCARTRIDGE VERVANGEN
Wanneer het tijd is om een verbruiksonderdeel te vervangen, verschijnt er een bericht met de instructie voor vervangen van het onderdeel op het display. Controleer bij het vervangen van een drumcartridge zorgvuldig de aangegeven kleur. Als zwart is aangegeven, de drumcartridge voor zwart vervangen. Als cyaan, magenta of geel is aangegeven, de drumcartridge voor die kleur vervangen.
• Vervang geen verbruiksonderdeel voordat het vervangingsbericht op het display is verschenen.
• Laat de fotogeleidende drumcartridge niet te lang uit de verpakking en haal de cartridge niet uit de verpakking op plaatsen met veel (zon)licht. Dit kan een storing veroorzaken.
• Wanneer u de fotogeleidende drumcartridge verwijdert, moet u hem op een donkere plaats bewaren en ervoor zorgen dat er geen licht op schijnt.
Schakel de voeding uit en verwijder de ontwikkelaarcartridge.
Raadpleeg stap 1 tot en met 4 van "DE ONTWIKKELAARCARTRIDGE VERVANGEN" (pagina 1-55) voor de procedure voor het verwijderen van de ontwikkelaarcartridge.
1
2
U moet eerst de ontwikkelaarcartridge verwijderen als u de fotogeleidende drumcartridge wilt vervangen.
Uitlijningsmarkering voor drumcartridge op de machine.
Fotogeleidende drumcartridge
Ontwikkelaarcartridge
Druk de hendel van de fotogeleidende drumcartridge in met uw vinger en trek de cartridge naar u toe.
Plaats een hand in het midden van de fotogeleidende drumcartridge en trek deze met beide handen naar buiten.
• Raak geen toner van de oude fotogeleidende drumcartridge aan. Als u per ongeluk in aanraking komt met toner, moet u onmiddellijk uw handen wassen.
• Plaats de oude drumcartridge in de zak waarin de nieuwe drumcartridge was verpakt, sluit de zak en plaats deze in de doos.
1-60
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
3
Uitlijningsmarkering voor drumcartridge op de machine.
Fotogeleidende drumcartridge Uitlijningsmerkteken
Rechts
Drum
Links
• Verwijder het beschermingsmateriaal door het voorzichtig naar buiten te trekken zodat het niet scheurt.
Raak bij het plaatsen van de fotogeleidende drumcartridge de drum niet aan en zorg dat deze niet beschadigd raakt. Dit kan een storing veroorzaken.
• Nadat u het beschermingsmateriaal hebt verwijderd, moet u de fotogeleidende drumcartridge direct in het apparaat plaatsen. Zorg dat de fotogeleidende drumcartridge niet wordt blootgesteld aan direct zonlicht of elektrisch licht.
• Kantel de fotogeleidende drumcartridge niet en plaats deze niet in de verkeerde richting. Hierdoor kan de fotogeleidende drumcartridge beschadigd raken of een storing veroorzaken.
Verwijder het beschermingsmateriaal van de fotogeleidende drumcartridge en schuif de cartridge voorzichtig langs de geleiders in het apparaat.
Zorg er bij het plaatsen voor dat de markering op de fotogeleidende drumcartridge is uitgelijnd met de markering
op het apparaat.
Zorg dat de kleuren op de nieuwe fotogeleidende drumcartridge en het insteeklabel overeenkomen.
Plaats de ontwikkelaarcartridge en tonerinzamelcontainer terug, sluit de voorklep van het apparaat en schakel de voeding in.
4
Raadpleeg stap 7 en 8 en stap 10 en 11 van "DE ONTWIKKELAARCARTRIDGE VERVANGEN" (pagina 1-55) voor de procedure voor het terugplaatsen van de ontwikkelaarcartridge en de tonerinzamelcontainer.
1-61
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
DE NIETJESPATROON IN DE AFWERKINGSEENHEID VERVANGEN
Als de nietjespatroon leeg raakt, verschijnt een melding op het bedieningspaneel. Volg de onderstaande procedure om de nietjespatroon te vervangen.
Open de klep.
1
2
3
4
Druk de hendel naar links en schuif de afwerkeenheid naar links totdat deze niet meer verder gaat.
Schuif de afwerkeenheid totdat deze niet meer verder gaat.
Draai de ontgrendelhendel van het nietjesmagazijn omlaag en verwijder het nietjesmagazijn.
Trek het nietjesmagazijn aan de rechterzijde uit.
Verwijder de lege nietjespatroon uit het nietjesmagazijn.
Pak de rechterzijde van de nietjespatroon zoals aangegeven en til deze naar links en omhoog. U kunt de vergrendeling nu eenvoudig losmaken. Als de vergrendeling is losgemaakt, blijft u de nietjespatroon naar links en omhoog tillen om deze te verwijderen.
• Zelfs wanneer een melding op het bedieningspaneel verschijnt, kunnen er soms nog nietjes in de nietjespatroon aanwezig zijn.
• Als er nog nietjes aanwezig zijn, kunt u de vergrendeling niet eenvoudig losmaken. Maak de vergrendeling niet geforceerd los, aangezien het nietjesmagazijn en de nietjespatroon hierdoor vervormd kunnen raken, wat een storing kan veroorzaken.
1-62
5
6
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
Plaats een nieuwe nietjespatroon in het nietjesmagazijn zoals afgebeeld.
Druk de nietjespatroon naar binnen totdat deze vastklikt.
Plaats het nietjesmagazijn terug.
Duw het nietjesmagazijn naar binnen totdat dit vast klikt.
Schuif de afwerkeenheid terug naar rechts.
Schuif de afwerkeenheid terug naar rechts totdat deze op zijn oorspronkelijke plaats vastklikt.
7
Let erop dat uw vingers niet klem komen te zitten als u de klep sluit.
Sluit de klep.
8
Let erop dat uw vingers niet klem komen te zitten als u de klep sluit.
Maak een testafdruk in de modus sorteren-nieten om te controleren of het apparaat correct niet.
1-63
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
REGELMATIG ONDERHOUD
Om te waarborgen dat het apparaat optimale prestaties levert, moet het regelmatig worden gereinigd.
Let op
Gebruik geen ontvlambare sprays voor het reinigen van het apparaat. Als gassen uit de spray in aanraking komen met de hete elektronische onderdelen van de fuser in het apparaat, kan dit brand of elektrische schokken veroorzaken.
Gebruik geen thinner, benzeen of soortgelijke vluchtige reinigingsmiddelen voor het reinigen van het apparaat. Deze kunnen de behuizing van het apparaat aantasten of verkleuren.
DE CORONA VAN DE LICHTGEVOELIGE TROMMEL RENIGEN
Als er nog steeds zwarte of gekleurde lijnen verschijnen, gebruik dan de coronareiniger om de corona's te reinigen.
Bij de drumcartridge (zwart) wordt een vervangende coronareiniger meegeleverd. Bij het vervangen van de drumcartridge (zwart), moet de coronareiniger eveneens worden vervangen.
Druk op de toets [AAN] ( ) op het bedieningspaneel om de voeding uit te schakelen en zet vervolgens de
1
hoofdschakelaar van het apparaat uit.
Open de voorklep en verwijder de tonerinzamelcontainer.
DE TONERINZAMELCONTAINER VERVANGEN
(pagina 1-52)
2
Zorg dat de gaatjes niet naar onder wijzen, want dan lekt de verbruikte toner uit de tonerinzamelcontainer.
1-64
3
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
Maak de vergrendelingshendels los en open de coronaklep.
DE ONTWIKKELAARCARTRIDGE VERVANGEN
(pagina 1-55)
4
5
(1)
(A)
(A)
Plaats van markering
(2)
Verwijder de coronareiniger.
(1) Kantel de vergrendeling van de
coronareiniger (A) in de richting van de pijl en til het linkeruiteinde van de coronareiniger op.
(2) Verplaats de coronareiniger naar links en
trek deze naar buiten.
Reinig de corona's.
De openingen die met de coronareiniger moeten worden gereinigd, worden aangegeven met labels vergelijkbaar met (A).
(1)
Duw de coronareinigers voorzichtig in zijn geheel naar binnen.
(2) Trek de coronareinigers voorzichtig naar
buiten.
(3) Herhaal de bovenstaande stappen (1) en (2)
drie maal.
Zorg dat het uiteinde van de coronareiniger niet bevuild raakt met toner.
• Houd bij het reinigen de markering ( ) op de coronareiniger naar beneden.
• Gebruik de coronareiniger alleen voor het reinigen van de corona's.
1-65
6
DATA
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
Herhaal stap 5 met alle andere corona's.
Corona's
Er moeten in totaal 4 kanalen in het apparaat worden gereinigd zoals aangegeven.
7
8
9
(2)
(1)
(2)
(1)
Plaats de coronareiniger op zijn oorspronkelijke positie terug.
Steek het ene uiteinde van de coronareiniger in de rechterkant en druk vervolgens op het uiteinde van de coronareiniger. De coronareiniger klikt vast op zijn plaats.
Sluit de coronaklep en draai de vergrendelingshendels in de richting van de pijlen om de klep te sluiten.
DE ONTWIKKELAARCARTRIDGE VERVANGEN
(pagina 1-55)
Plaats de tonerinzamelcontainer.
DE TONERINZAMELCONTAINER VERVANGEN
(pagina 1-52)
10
11
Sluit de voorklep.
Schakel de voeding in.
Zet de hoofdschakelaar aan en druk op de toets [AAN] ( ) van het bedieningspaneel om de voeding in te schakelen.
1-66
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
DE INVOERROL VAN DE HANDINVOERLADE REINIGEN
Als u merkt dat papier uit de handinvoer vastloopt of bevuild wordt door de rol, de rol reinigen. Verwijder voordat u begint het papier uit de handinvoer.
Druk op de toets [AAN] ( ) op het bedieningspaneel om de voeding uit te schakelen en zet vervolgens de
1
2
Markeringen
hoofdschakelaar van het apparaat uit.
Neem het deksel van de rol van de handinvoer.
Plaats uw vingers achter de markeringen op het roldeksel en trek dit recht naar u toe. Trek beurtelings aan de linker- en rechterzijde van het roldeksel.
3
Let op
Pas op bij het reinigen van de rollen dat u uw handen niet bezeert.
Raak het oppervlak van de rol niet aan met vuile handen.
Als het vuil moeilijk is te verwijderen, kunt u de doek bevochtigen met wat water of een kleine hoeveelheid mild reinigingsmiddel en nawrijven met een schone, droge doek zodat geen vuil achterblijft.
4
Veeg elke rol schoon met een zachte doek.
Bevestig het deksel van de rol op de handinvoer.
Duw het deksel op de handinvoer zodat het op zijn plaats klikt.
1-67
5
DATA
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
Schakel de voeding in.
Zet de hoofdschakelaar aan en druk op de toets [AAN] ( ) van het bedieningspaneel om de voeding in te schakelen.
1-68
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
DE LASERUNIT REINIGEN
Wanneer de laserunit in het apparaat vuil wordt, vertoont de afdruk mogelijk streepachtige onregelmatigheden (gekleurde lijnen). Volg de onderstaande stappen om de laserunit te reinigen.
Kenmerkende lijnen (gekleurde lijnen) door een vuile laserunit
• Gekleurde lijnen steeds op dezelfde plek. (De lijnen zijn nooit zwart.)
• De gekleurde lijnen lopen parallel aan de richting van de papierinvoer.
Richting van papierinvoer
Gekleurde lijn
1
2
Druk op de toets [AAN] ( ) op het bedieningspaneel om de voeding uit te schakelen en zet vervolgens de hoofdschakelaar van het apparaat uit.
Open de voorklep en verwijder de tonerinzamelcontainer.
DE TONERINZAMELCONTAINER VERVANGEN
(pagina 1-52)
Zorg dat de gaatjes niet naar onder wijzen, want dan lekt de verbruikte toner uit de tonerinzamelcontainer.
Neem het reinigingsgereedschap voor de schrijfeenheid uit de voorklep.
3
1-69
4
5
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
Let op dat de reinigingstop van het reinigingsgereedschap niet vuil is.
Reinigingstop
Als de reinigingstop vuil is, vervangt u deze door een schone. De procedure voor het vervangen van de reinigingstop vindt u in stap 5 tot en met 7. Als de reinigingstop niet vuil is, gaat u door naar stap 8.
Neem de vervangende reinigingstop uit de tonerinzamelcontainer.
6
7
Verwijder de vuile reinigingstop.
Houd de reinigingshaak voor het bevestigingsgat in het reinigingsgereedschap. Houd de reinigingstop stevig vast en druk het reinigingsgereedschap naar binnen.
Plaats de verwijderde reiniger terug op de tonerinzamelcontainer.
Bevestig de nieuwe reinigingstop op het reinigingsgereedschap.
Houd de reinigingshaak voor het bevestigingsgat in het reinigingsgereedschap. Houd de reinigingstop stevig vast en druk het reinigingsgereedschap naar binnen.
Zorg dat de reinigingstop stevig is bevestigd op het reinigingsgereedschap.
1-70
(A)
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
Reinig de laserunit.
(1) Wijs met de reinigingstop naar beneden en
steek deze voorzichtig in de opening die u wilt reinigen.
De onderdelen van de schrijfeenheid die moeten worden gereinigd, worden aangegeven met labels vergelijkbaar met (A).
8
(2) Steek het reinigingsgereedschap geheel in
de opening en trek het er vervolgens weer uit.
Trek het reinigingsgereedschap uit totdat u voelt dat de top van het gereedschap uit het reinigingsoppervlak van de laserunit komt.
(3) Herhaal stap (2) twee of drie maal en haal
vervolgens het reinigingsgereedschap eruit.
Herhaal stap 8 om alle openingen in de laserunit te reinigen.
9
10
Te reinigen openingen
Er moeten in totaal 4 openingen in de laserunit worden gereinigd. Als de reinigingstop vuil wordt tijdens het reinigen, vervangt u deze door een nieuw exemplaar. Raadpleeg stap 5 tot en met 7 voor de procedure voor het vervangen van de reinigingstop.
Vervang het reinigingsgereedschap.
1-71
11
DATA
12
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
Plaats de tonerinzamelcontainer.
DE TONERINZAMELCONTAINER VERVANGEN
(2)
(1)
(pagina 1-52)
Sluit de voorklep.
Let erop dat uw vingers niet klem komen te zitten als u de klep sluit.
13
Schakel de voeding in.
Zet de hoofdschakelaar aan en druk op de toets [AAN] ( ) van het bedieningspaneel om de voeding in te schakelen.
1-72
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
DE PT-CORONA REINIGEN
Als er nog steeds zwarte of gekleurde lijnen verschijnen nadat u de corona's hebt gereinigd, gebruik dan de PT-coronareiniger om de PT-corona te reinigen.
Druk op de toets [AAN] ( ) op het bedieningspaneel om de voeding uit te schakelen en zet vervolgens de
1
hoofdschakelaar van het apparaat uit.
Open de voorklep en verwijder de tonerinzamelcontainer.
DE TONERINZAMELCONTAINER VERVANGEN
(pagina 1-52)
2
3
Zorg dat de gaatjes niet naar onder wijzen, want dan lekt de verbruikte toner uit de tonerinzamelcontainer.
Reinig de PT-corona.
(1) Trek de PT-coronareiniger voorzichtig naar
buiten totdat u enige weerstand voelt.
(2) Duw de PT-coronareiniger voorzichtig weer
naar binnen.
(3) Herhaal de bovenstaande stappen (1) en (2)
drie maal.
4
(1)
(2)
Plaats de tonerinzamelcontainer.
DE TONERINZAMELCONTAINER VERVANGEN
(pagina 1-52)
1-73
5
DATA
6
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
Sluit de voorklep.
Let erop dat uw vingers niet klem komen te zitten als u de klep sluit.
Schakel de voeding in.
Zet de hoofdschakelaar aan en druk op de toets [AAN] ( ) van het bedieningspaneel om de voeding in te schakelen.
1-74
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
TEKST INVOEREN
In dit gedeelte wordt de werking van het tekstinvoerscherm uitgelegd.
FUNCTIES VAN DE BELANGRIJKSTE TOETSEN
Toets
Beschrijving
Met deze toets wisselt het tekstinvoerscherm tijdelijk naar het invoerscherm voor letters met accenten en symbolen. Het scherm voor hoofdletters wordt weergegeven totdat opnieuw de toets [Caps] wordt geselecteerd, zodat deze niet langer is gemarkeerd. De toets [Caps] is handig als u tekst geheel in hoofdletters wilt invoeren. (Deze toets kan per land en regio verschillen.)
Met deze toets wisselen de toetsen in het tekstinvoerscherm tijdelijk naar hoofdletters als kleine letters worden weergegeven, of naar kleine letters als hoofdletters worden weergegeven. Selecteer de toets [Shift] en vervolgens een letter om die letter in te voeren. Nadat u de letter hebt ingevoerd is de toets [Shift] niet langer gemarkeerd en verschijnt het oorspronkelijke tekstinvoerscherm. De toets [Shift] is handig als u slechts één kleine of hoofdletter nodig hebt of een van de aan de numerieke toetsen toegewezen symbolen wilt gebruiken. Als u de selectie van de toets [Shift] wilt annuleren, selecteern dan nogmaals [Shift]. De toets [Shift] is nu niet langer gemarkeerd. (Deze toets kan per land en regio verschillen.)
Selecteer deze toets om een regeleinde toe te voegen bij het invoeren van de lopende tekst van een e-mailbericht. (Deze toets kan per land en regio verschillen.)
Selecteer deze toets om het teken aan de linkerkant van de cursor te verwijderen.
Selecteer deze toets om een spatie tussen letters te plaatsen.
Hierdoor wisselt het tekstinvoerscherm tijdelijk naar het invoerscherm voor letters met accenten en symbolen. Selecteer de toets [AltGr] en vervolgens een letter om die letter in te voeren. Nadat u de letter hebt ingevoerd is de toets [AltGr] niet langer gemarkeerd en verschijnt het oorspronkelijke tekstinvoerscherm. Als u de selectie van de toets [AltGr] wilt annuleren, selecteer dan nogmaals [AltGr]. De toets [AltGr] is nu niet langer gemarkeerd.
.biz
.info
http:
Selecteer deze toetsen om de cursor naar links of rechts te bewegen.
Toont uitleg van elke toets.
Hiermee voert u eerder opgeslagen tekstreeksen in zoals ".com". Tekstreeksen worden opgeslagen bij "Instelling sjabloon aanraaktoetsenbord" in "Apparaatbeheer" bij de "Systeeminstellingen" op de webpagina.
1-75
VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT
Toets
Zoeken
Invoermodusscherm
• Sommige hierboven beschreven toetsen zijn in bepaalde landen of gebieden mogelijk niet beschikbaar.
• Op sommige toetsenborden met het Engelse alfabet blijft het scherm [AltGr] weergegeven totdat u de toets [AltGr] selecteert om de markering te verwijderen.
• Welke toetsenbordindelingen u kunt selecteren, hangt af van de taal die u hebt geselecteerd in "Taalinstelling" in de systeeminstellingen (beheerder).
• De volgende symbolen mogen niet worden gebruikt wanneer u een bestandsnaam of mapnaam invoert. \ ? / " ; : , < > ! * | & # In sommige computeromgevingen is het niet toegelaten om spaties en de onderstaande symbolen te gebruiken. Hyperlinks zullen bijvoorbeeld niet juist werken of er verschijnen nonsenstekens. $ % ' ( ) + - . = @ [ ] ^ ` { } _ ~
Beschrijving
Selecteer deze toets om naar het vorige instelvenster te gaan zonder tekst in te voeren.
Selecteer deze toets om de huidige weergegeven tekst in te voeren en terug te gaan naar het vorige instelvenster.
Selecteer deze toets en zoekresultaten worden op basis van de ingevoerde tekens weergegeven.
Als deze toets wordt geselecteerd, verschijnt het scherm "Invoermodus".
Selecteer deze toets om de tekeninvoermodus te selecteren.
Selecteer deze toets om de symboolinvoermodus te selecteren. De symboolmodus wordt gebruikt om symbolen en letters met accenten in te voeren.
Selecteer deze toets om de toetsindeling voor de tekeninvoermodus tijdelijk te wisselen naar een andere taal. Selecteer de toetsindeling die u wilt gebruiken.
1-76
HOOFDSTUK 2 AFDRUKKEN
In dit hoofdstuk vindt u uitgebreide uitleg over de procedures voor het afdrukken. Voor de procedure voor het gebruik van het display van de machine, zie "WERKEN MET HET BEDIENINGSPANEEL" (pagina 1-8) in "1. VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT". Raadpleeg de Verkorte installatiehandleiding voor de procedure om de webpagina's te openen. Voor de procedures voor het gebruik van de webpagina, zie "WERKEN MET DE WEBPAGINA" (pagina 1-12) in "1. VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT".
PRINTERFUNCTIE VAN DE MACHINE . . . . . . . . . .
. . . . 2-3
AFDRUKKEN VANUIT WINDOWS
BASISPROCEDURE VOOR AFDRUKKEN . . . . . . .
HET PAPIER SELECTEREN . . . . . . . . . . . . . . .
AFDRUKKEN OP ENVELOPPEN . . . . . . . . . . .
AFDRUKKEN ALS DE GEBRUIKERSAUTHENTICATIEFUNCTIE
IS INGESCHAKELD . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
DE HELP-FUNCTIE VAN DE PRINTERDRIVER WEERGEVEN VEELGEBRUIKTE AFDRUKINSTELLINGEN OPSLAAN
INSTELLINGEN OPSLAAN TIJDENS HET AFDRUKKEN
OPGESLAGEN INSTELLINGEN GEBRUIKEN .
DE STANDAARDINSTELLINGEN VAN DE
PRINTERDRIVER WIJZIGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . 2-4
. . . . 2-6
. . . . 2-7
. . . . 2-8
. . . 2-10 . . . 2-11
. . . 2-11 . . . 2-13
. . . 2-14
AFDRUKKEN VANAF EEN MACINTOSH-COMPUTER
BASISPROCEDURE VOOR AFDRUKKEN . . . . . . .
PAPIERINSTELLINGEN SELECTEREN . . . . . .
AFDRUKKEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
HET PAPIER SELECTEREN . . . . . . . . . . . . . . .
AFDRUKKEN OP ENVELOPPEN . . . . . . . . . . .
AFDRUKKEN ALS DE GEBRUIKERSAUTHENTICATIEFUNCTIE
IS INGESCHAKELD . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . 2-16
. . . 2-16 . . . 2-17 . . . 2-19 . . . 2-20
. . . 2-21
VEEL GEBRUIKTE FUNCTIES
KLEURENMODUS SELECTEREN. . . . . . . . . . . . . .
EEN INSTELLING VOOR DE AFDRUKMODUS
SELECTEREN. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
2-ZIJDIG AFDRUKKEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
DE AFBEELDING AANPASSEN AAN HET PAPIER MEERDERE PAGINA'S OP ÉÉN PAGINA
AFDRUKKEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
AFDRUKKEN NIETEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . 2-23
. . . 2-25 . . . 2-26 . . . 2-28
. . . 2-29 . . . 2-31
HANDIGE AFDRUKFUNCTIES
HANDIGE FUNCTIES VOOR HET MAKEN VAN
BOEKJES EN POSTERS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
EEN BOEKJE MAKEN (Inbindkopie) . . . . . . . .
DE MARGE VERGROTEN (Margeverschuiving)
EEN POSTER MAKEN (Poster afdrukken). . . .
FUNCTIES VOOR HET AANPASSEN VAN HET FORMAAT EN DE STAND VAN DE AFBEELDING
HET AFDRUKBEELD 180 GRADEN DRAAIEN
(180 graden draaien). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
HET AFDRUKBEELD VERGROTEN/VERKLEINEN (Zoom/XY-zoom)
LIJNDIKTE AANPASSEN BIJ HET
AFDRUKKEN (Lijndikte-instellingen) . . . . . . . .
DE AFBEELDING SPIEGELEN (Spiegelbeeld)
INSTELFUNCTIE VOOR KLEURENMODUS . . . . .
HELDERHEID EN CONTRAST VAN DE AFBEELDING INSTELLEN (Kleurafstelling) . . .
ONDUIDELIJKE TEKST EN LIJNEN IN ZWART AFDRUKKEN (Tekst naar zwart/Vector naar zwart)
• KLEURENINSTELLINGEN AFSTEMMEN OP HET AFBEELDINGSTYPE
(Geavanceerde kleuren) . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2-43
FUNCTIES VOOR HET COMBINEREN VAN
TEKST EN AFBEELDINGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . 2-45
• EEN WATERMERK TOEVOEGEN AAN
AFDRUKKEN (Watermerk) . . . . . . . . . . . . . . . 2-45
• EEN AFBEELDING OVER DE AFDRUKGEGEVENS AFDRUKKEN
(Afbeeldingsstempel) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2-46
• OVERLAYS MAKEN VOOR
AFDRUKGEGEVENS (Overlays) . . . . . . . . . . . 2-47
. . . 2-33
. . . 2-33 . . . 2-35 . . . 2-36
. . . 2-37
. . . 2-37
. . . 2-38
. . . 2-39 . . . 2-40
. . . 2-41
. . . 2-41
. . . 2-42
2-1
AFDRUKKEN
AFDRUKFUNCTIES VOOR SPECIALE
DOELEINDEN. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2-48
GESPECIFICEERDE PAGINA'S OP ANDER
PAPIER AFDRUKKEN (Ander papier) . . . . . . . .
INVOEGVELLEN TOEVOEGEN BIJ HET AFDRUKKEN OP TRANSPARANTEN
(Transparant-insteekvellen). . . . . . . . . . . . . .
EEN CARBONAFDRUK MAKEN
(Carbonafdruk) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
TWEEZIJDIG AFDRUKKEN WAARBIJ BEPAALDE PAGINA'S OP DE VOORZIJDE WORDEN AFGEDRUKT
(Hoofdstukinvoegingen). . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . 2-48
. . . 2-50
. . . 2-51
. . . 2-52
HANDIGE AFDRUKFUNCTIES
AFDRUKBESTANDEN OPSLAAN
(Vasthouden) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2-54
EEN OPGESLAGEN BESTAND
AFDRUKKEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2-56
• SCHERM AFDRUKINSTELLINGEN . . . . . . . . 2-59
• MULTI-FILE PRINTEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2-60
EEN OPGESLAGEN BESTAND
VERWIJDEREN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2-65
EEN OPGESLAGEN BESTAND ZOEKEN . . . . . . 2-67
DE AFDRUKSTATUS CONTROLEREN
OPDRACHTSTATUSSCHERM . . . . . . . . . . . . . . . 2-79
SPOOL SCHERM/SCHERM OPDRACHTEN IN DE WACHTRIJ/SCHERM UITGEVOERDE
OPDRACHTEN. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
EEN VERSLEUTELD PDF-BESTAND
AFDRUKKEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2-81
VOORRANG GEVEN AAN EEN AFDRUKTAAK/EEN AFDRUKTAAK ANNULEREN
VOORRANG GEVEN AAN EEN AFDRUKTAAK
EEN AFDRUKTAAK ANNULEREN. . . . . . . . . .
OVERSTAPPEN OP EEN ANDER PAPIERFORMAAT ALS HET PAPIER OPRAAKT.
BESTANDEN VAN HET OPDRACHTSTATUSSCHERM OPHALEN EN
GEBRUIKEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . 2-79
. . . 2-82
. . . 2-82 . . . 2-83
. . . 2-84
. . . 2-86
BIJLAGE
SPECIFICATIELIJST PRINTERDRIVER. . . . . . . . .
. . . 2-88
AFDRUKKEN ZONDER DE PRINTERDRIVER
DIRECT AFDRUKKEN VANAF HET APPARAAT . .
DIRECT AFDRUKKEN VAN EEN BESTAND
OP EEN FTP-SERVER . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
DIRECT AFDRUKKEN VAN EEN BESTAND IN EEN USB-GEHEUGEN
EEN BESTAND IN EEN NETWERKMAP DIRECT AFDRUKKEN
DIRECT AFDRUKKEN VANAF EEN COMPUTER .
• AFDRUKTAAK INDIENEN . . . . . . . . . . . . . . . . 2-77
• FTP AFDRUKKEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2-77
• E-MAIL AFDRUKKEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2-78
. . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . 2-69
. . . 2-70
. . . 2-72
. . . 2-74
. . . 2-77
2-2
AFDRUKKEN
PRINTERFUNCTIE VAN DE MACHINE
De machine is standaard uitgerust met een full colour printerfunctie. Om te kunnen afdrukken vanuit uw computer moet een printerdriver zijn geïnstalleerd.
Stel met behulp van de onderstaande tabel vast welke printerdriver bij uw omgeving past.
Omgeving Type printerdriver Opmerkingen
PCL6, PCL5c
Het apparaat ondersteunt de Hewlett-Packard PCL6- en PCL5c-printerbesturingstalen. Het gebruik van de PCL6-printerdriver wordt aanbevolen. Als u problemen ondervindt bij het afdrukken met
Windows
Macintosh
oudere software bij gebruik van de PCL6-printerdriver, gebruik dan de PCL5c-printerdriver.
PS
Deze printerdriver ondersteunt de PostScript 3-paginabeschrijvingstaal die is ontwikkeld door Adobe Systems Incorporated zodat het apparaat als een met PostScript 3 compatibele printer kan worden gebruikt. (Voor gebruikers die de standaard Windows PS-printerdriver willen gebruiken, is een PPD-bestand beschikbaar.)
Kan worden gebruikt in de standaardconfiguratie van de machine.
Het installeren van de printerdriver in een Windows-omgeving
Om de printerdriver en configuratie-instellingen in een Windows-omgeving te installeren, zie: "2. INSTALLATIE IN EEN WINDOWS-OMGEVING" in de Handleiding software-installatie.
Voor de uitleg over afdrukken in Windows-omgevingen in deze handleiding zijn voornamelijk de schermen van de PCL6-printerdriver gebruikt. De schermen van de printerdriver kunnen iets verschillen naargelang de printerdriver die u gebruikt.
Het installeren van de printerdriver in een Macintosh-omgeving
Om de printerdriver en configuratie-instellingen in een Macintosh-omgeving te installeren, zie: "3. INSTALLATIE IN EEN MACINTOSH-OMGEVING" in de Handleiding software-installatie.
In een Macintosh omgeving, kan de machine enkel worden gebruikt als deze op uw netwerk is aangesloten.
2-3
AFDRUKKEN
AFDRUKKEN VANUIT WINDOWS
BASISPROCEDURE VOOR AFDRUKKEN
In het volgende voorbeeld wordt uitgelegd hoe u een document kunt afdrukken vanuit "WordPad", een standaardonderdeel van Windows.
Selecteer [Afdrukken] in het menu [Bestand] van WordPad.
Als u Windows 7 gebruikt, klik dan op de knop .
1
2
Het menu om af te drukken varieert mogelijk naargelang de softwareapplicatie.
Open het instelvenster van de printerdriver.
(1) Selecteer de printerdriver van het
apparaat.
• Als de printerdrivers worden weergegeven als pictogrammen, klik dan op het pictogram van de gewenste printerdriver.
• Als de printerdrivers worden weergegeven in een lijst, selecteer dan de naam van de gewenste printerdriver uit de lijst.
(2) Klik op de knop [Voorkeursinstellingen].
• Als u Windows 2000 gebruikt, wordt de knop [Voorkeursinstellingen] niet weergegeven. Klik op een tabblad in het dialoogvenster "Afdrukken" om de instellingen op dat tabblad te wijzigen.
• Klik in Windows 98/Me/NT 4.0 op de knop
(1)
(2)
[Eigenschappen].
De knop die wordt gebruikt om het instelvenster van de printerdriver te openen (meestal [Eigenschappen] of [Voorkeursinstellingen]) kan variëren naargelang de gebruikte software.
2-4
AFDRUKKEN
3
(1)
• Zorg dat het papierformaat gelijk is aan het ingestelde papierformaat in de softwareapplicatie.
• Er kunnen acht aangepaste papierformaten worden opgeslagen. Door aangepaste papierformaten op te slaan, kunt u dat formaat eenvoudiger opgeven als u het nodig hebt. Sla een paperformaat op door [Extra papier] of een van de opties [Gebruiker 1] tot [Gebruiker 7] uit het vervolgmenu te selecteren en op de toets [Extra] te klikken.
(2)
Selecteer de afdrukinstellingen.
(1) Klik op het tabblad [Papier]. (2) Selecteer het papierformaat.
Als u instellingen op andere tabbladen wilt wijzigen, klikt u op het gewenste tabblad en kiest u vervolgens de instellingen.
(3) Klik op [OK].
(3)
4
Klik op de knop [Afdrukken].
Het afdrukken begint. Klik in Windows 98/Me/NT 4.0 op de toets [OK].
2-5
AFDRUKKEN
HET PAPIER SELECTEREN
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de instelling "Papierkeuze" configureert op het tabblad [Papier] van het instelvenster van de printerdriver. Controleer voordat u gaat afdrukken het papiertype en -formaat en de aanwezige hoeveelheid papier in de laden van het apparaat. Als u de meest actuele informatie over de lades wilt bekijken, klikt u op de knop [Ladestatus].
Als [Automatische keuze] is geselecteerd in "Papierinvoerbron"
Het apparaat selecteert automatisch de lade die papier bevat van het onder "Papierformaat" en "Papiertype" op het tabblad [Papier] gespecificeerde formaat en type.
Als een andere optie dan [Automatische keuze] is geselecteerd in "Papierinvoerbron"
De opgegeven lade wordt gebruikt om af te drukken, ongeacht de instelling van "Papierformaat".
Als [Handinvoer] is geselecteerd
De "Papiertype" moet ook geselecteerd zijn. Controleer de handinvoer en zorg dat het gewenste soort papier is geladen. Selecteer vervolgens de juiste instelling voor "Papiertype".
• Ook speciale media zoals enveloppen kunt u in de handinvoer plaatsen. Voor de procedure van het laden van papier en andere media in de handinvoerlade, zie "PAPIER LADEN IN DE HANDINVOERLADE" (pagina 1-42) in "1. VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT".
• Wanneer "Papierformaat herkenning handinvoer inschakelen" (Alleen webpagina : uitgeschakeld in fabrieksstandaard) of "Papiersoort herkenning handinvoer inschakelen" (Alleen webpagina : ingeschakeld in fabrieksstandaard) is ingeschakeld in de systeeminstellingen (beheerder) wordt niet afgedrukt als het papierformaat en de papiersoort die zijn opgegeven in de printerdriver anders zijn dan het papierformaat of de papiersoort die zijn opgegeven in de instellingen van de handinvoer.
Als [Automatische keuze] is geselecteerd in "Papiersoort"
Er wordt automatisch een lade geselecteerd met normaal of gerecycled papier van het formaat dat is opgegeven bij "Papierformaat". (De standaard fabrieksinstelling is alleen normaal papier.)
Als een andere optie dan [Automatische keuze] is geselecteerd in "Papiersoort"
Voor het afdrukken wordt een lade gebruikt met de opgegeven soort papier van het opgegeven formaat bij "Papierformaat".
Systeeminstellingen (Beheerder): Doorvoerlade overslaan bij automatische papierselectie (Alleen webpagina)
Wanneer [Automatische keuze] is geselecteerd in "Papierkeuze" geeft u op of papier in de handinvoer al dan niet wordt uitgesloten van het papier dat kan worden geselecteerd. Als fabrieksstandaard is deze instelling uitgeschakeld. Papier in de handinvoer behoort tot papier dat automatisch kan worden geselecteerd. Als u vaak speciale media in de handinvoer laadt, is het aan te raden deze instelling in te schakelen.
2-6
AFDRUKKEN
AFDRUKKEN OP ENVELOPPEN
Met de handinvoerlade kunt u op speciale media zoals enveloppen afdrukken. De procedure voor het afdrukken op een envelop vanuit het eigenschappenscherm van de printerdriver wordt hieronder beschreven. Voor de soorten papier die in de handinvoerlade kunnen worden gebruikt, zie "BELANGRIJKE OPMERKINGEN OVER
PAPIER" (pagina 1-37) in "1. VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT". Voor de procedure van het laden van papier in
de handinvoerlade, zie "PAPIER LADEN IN DE HANDINVOERLADE" (pagina 1-42) in "1. VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT". Selecteer het envelopformaat (zoals DL) bij de betreffende instellingen van de applicatie (in de meeste applicaties "Pagina-instellingen") en voer dan de volgende stappen uit.
(2)(1) (3)
(1) Klik op het tabblad [Papier]. (2) Selecteer het envelopformaat uit het menu
"Papierformaat".
(3) Selecteer [Handinvoer] uit het menu
"Papierinvoerbron" of "Papierkeuze".
(4) Selecteer [Envelop] uit het menu
"Papiertype".
Stel het papiertype van de handinvoer in op [Envelop] en zorg dat de envelop in de handinvoer is geladen.
(4)
• We raden aan om eerst een testpagina af te drukken om het afdrukresultaat te controleren voordat u een envelop gebruikt.
• Bij media die alleen in een bepaalde stand kunnen worden geplaatst zoals een envelop, kunt u het beeld desnoods 180 graden draaien. Zie voor meer informatie "HET AFDRUKBEELD 180 GRADEN DRAAIEN (180 graden draaien)" (pagina 2-37).
• Voor meer informatie over "Papierkeuze", zie "HET PAPIER SELECTEREN" (pagina 2-6).
2-7
AFDRUKKEN
AFDRUKKEN ALS DE GEBRUIKERSAUTHENTICATIEFUNCTIE IS INGESCHAKELD
Als de functie gebruikersauthenticatie is ingeschakeld, moet u uw gebruikersinformatie (gebruikersnaam, wachtwoord etc.) invoeren in het eigenschappenvenster van de printerdriver voordat u kunt afdrukken. De in te voeren informatie varieert naargelang de gebruikte authenticatiemethode, dus neem contact op met de beheerder van het apparaat voordat u gaat afdrukken.
Open het eigenschappenvenster voor de printerdriver vanuit het afdrukvenster van de softwaretoepassing.
(1) Selecteer de printerdriver van het
apparaat.
1
(2) Klik op de knop [Voorkeursinstellingen].
(1)
De knop die wordt gebruikt om het instelvenster van de printerdriver te openen (meestal [Eigenschappen] of [Voorkeursinstellingen]) kan variëren naargelang de gebruikte software.
(2)
2-8
2
(4) (3)
AFDRUKKEN
Voer uw loginnaam en wachtwoord in.
(2)(1)
(1)
Klik op het tabblad [Taakverwerking].
(2)
Voer uw gebruikersinformatie in.
Als de authenticatie plaatsvindt via loginnaam/wachtwoord
Schakel de selectievakjes [Loginnaam] en [Wachtwoord] in zodat er vinkjes in verschijnen en voer uw loginnaam en wachtwoord in. Voer 1 tot 32 tekens in voor het wachtwoord.
Als de authenticatie plaatsvindt op gebruikersnummer
Klik op het vakje [Gebruikersnummer] en voer een gebruikersnummer in (5 tot 8 cijfers).
(3)
Voer zonodig de gebruikersnaam en taaknaam in.
Gebruikersnaam
Klik op het vakje [Gebruikersnaam] en voer een gebruikersnaam in (maximaal 32 tekens). De door u ingevoerde gebruikersnaam verschijnt bovenaan het bedieningspaneel. Als u geen gebruikersnaam invoert, wordt de aanmeldnaam van uw computer weergegeven.
Naam taak
Klik op het vakje [Naam taak] en voer een taaknaam in (maximaal 30 tekens). De door u ingevoerde taaknaam verschijnt bovenaan het bedieningspaneel als bestandnaam. Als u geen taaknaam invoert, wordt de ingestelde bestandnaam uit de softwareapplicatie weergegeven.
Als u wilt dat een bevestigingsvenster wordt weergegeven voordat het afdrukken start, schakelt u het selectievakje [Contr.opd.regeling] in zodat er een vinkje in verschijnt.
3
Wanneer gebruikersauthenticatie is ingesteld, kan worden afgedrukt zonder gebruikersinformatie in te voeren indien zwart-wit afdrukken is ingesteld in de printerdriver. Zie "ZWART-WIT AFDRUKKEN" (pagina 2-24) voor zwart-wit afdrukinstellingen. pagina's wordt opgeteld bij de telling van "Andere gebruiker". In dit geval gelden voor andere afdrukfuncties mogelijk beperkingen. Vraag uw beheerder om meer informatie.
De functie gebruikersauthenticatie van het apparaat kan niet worden gebruikt wanneer het PPD-bestand* is geïnstalleerd en de standaard PS-printerdriver van Windows wordt gebruikt. Om die reden is afdrukken niet mogelijk wanneer afdrukken door ongeldige gebruikers is geblokkeerd. * Het PPD-bestand stelt het apparaat in staat om af te drukken door middel van de standaard PS-printerdriver van het besturingssysteem.
• Uitschakelen van afdrukken door ongeldige gebruiker Deze instelling wordt gebruikt om afdrukken door gebruikers voor wie geen gebruikersinformatie in het apparaat is opgeslagen te blokkeren. Als deze optie is ingeschakeld, is afdrukken niet mogelijk wanneer geen of onjuiste gebruikersinformatie wordt ingevoerd. Deze instelling kan worden geconfigureerd onder [Gebruikersbediening] – [Standaardinstellingen] - [Uitschakelen van afdrukken door ongeldige gebruiker] in het webpaginamenu. (Beheerderrechten zijn vereist.)
(4)
Klik op de toets [OK].
Begin met afdrukken.
Het aantal afgedrukte
2-9
AFDRUKKEN
DE HELP-FUNCTIE VAN DE PRINTERDRIVER WEERGEVEN
Wanneer u de instellingen voor de printerdriver configureert, kunt u de Help-functie weergeven voor uitleg over de verschillende opties.
Open het eigenschappenvenster voor de printerdriver vanuit het afdrukvenster van de softwaretoepassing.
(1) Selecteer de printerdriver van het
apparaat.
(2) Klik op de knop [Voorkeursinstellingen].
1
2
(1)
De knop die wordt gebruikt om het instelvenster van de printerdriver te openen (meestal [Eigenschappen] of [Voorkeursinstellingen]) kan variëren naargelang de gebruikte software.
(2)
Klik op de knop [Help].
Het hulpscherm wordt geopend om u de uitleg van de instellingen op de tab te laten zien. Om de Help-functie voor instellingen in een dialoogbox te zien, klikt u op de onderstreepte tekst bovenaan in het Help-venster.
Pop-up Help
De Help kan voor een instelling worden weergegeven door op de instelling te klikken en op de toets [F1] te drukken. * Om de Help voor een instelling in Windows 98/Me/NT 4.0/2000/XP/Server 2003 weer te geven, klikt u op de toets in de rechterbovenhoek van
het eigenschappenvenster van de printerdriver en klik dan op de instelling. U kunt de zelfde Help ook weergeven door te rechtsklikken op de instelling en dan te klikken op het [Help]-vak dat verschijnt.
Informatiepictogram
Er gelden bepaalde beperkingen voor de combinaties van instellingen die kunnen worden geselecteerd in het instelvenster voor de printerdriver. Als er een beperking geldt op een geselecteerde instelling, dan verschijnt er een informatiepictogram ( ) naast de instelling. Klik op het pictogram voor uitleg over de beperking.
2-10
AFDRUKKEN
VEELGEBRUIKTE AFDRUKINSTELLINGEN OPSLAAN
Instellingen die bij het afdrukken op alle tabbladen zijn geconfigureerd kunnen als gebruikersinstellingen worden opgeslagen. Regelmatig opslaan van veelgebruikte instellingen of ingewikkelde kleureninstellingen onder een toegewezen naam vereenvoudigt de configuratie van dergelijke instellingen wanneer u ze weer nodig hebt.
INSTELLINGEN OPSLAAN TIJDENS HET AFDRUKKEN
U kunt instellingen opslaan vanaf elk tabblad van het instelvenster van de printerdriver. De op elk tabblad geselecteerde instellingen worden voor het opslaan in een lijst geplaatst, zodat u deze kunt controleren.
Open het eigenschappenvenster voor de printerdriver vanuit het afdrukvenster van de softwaretoepassing.
1
2
(1) Selecteer de printerdriver van het
apparaat.
(2) Klik op de knop [Voorkeursinstellingen].
(1)
De knop die wordt gebruikt om het instelvenster van de printerdriver te openen (meestal [Eigenschappen] of [Voorkeursinstellingen]) kan variëren naargelang de gebruikte software.
(2)
Sla de afdrukinstellingen op.
(1) Configureer de afdrukinstellingen op elk
tabblad.
(2) Klik op de toets [Opslaan].
(2)(1)
2-11
AFDRUKKEN
3
(2)(1)
Controleer de instellingen en sla deze op.
(1) Controleer de weergegeven instellingen. (2) Voer een naam voor de instellingen in
(maximaal 20 tekens).
(3) Klik op de toets [OK].
(3)
Klik op de toets [OK].
4
Begin met afdrukken.
5
• Er kunnen maximaal 30 sets gebruikersinstellingen worden opgeslagen.
• De volgende zaken kunnen niet in de gebruikersinstellingen worden opgeslagen.
- Een watermerk dat u hebt gemaakt
- Instellingen voor papier invoegen
- Overlaybestand
- De loginnaam, het wachtwoord, de gebruikersnaam en de naam van de taak zoals ingevoerd op het tabblad [Taakverwerking]
2-12
OPGESLAGEN INSTELLINGEN GEBRUIKEN
Open het eigenschappenvenster voor de printerdriver vanuit het afdrukvenster van de softwaretoepassing.
(1) Selecteer de printerdriver van het
apparaat.
(2) Klik op de knop [Voorkeursinstellingen].
1
AFDRUKKEN
2
(1)
De knop die wordt gebruikt om het instelvenster van de printerdriver te openen (meestal [Eigenschappen] of [Voorkeursinstellingen]) kan variëren naargelang de gebruikte software.
(2)
Selecteer de afdrukinstellingen.
(1) Selecteer de gebruikersinstellingen die u
wilt gebruiken.
(2) Klik op de toets [OK].
(1)
(2)
Begin met afdrukken.
3
Opgeslagen instellingen verwijderen
Selecteer de gebruikersinstellingen die u wilt verwijderen in (1) van stap 2 hierboven en klik op de knop [Wissen].
2-13
AFDRUKKEN
(3)
DE STANDAARDINSTELLINGEN VAN DE PRINTERDRIVER WIJZIGEN
U kunt de standaardinstellingen van de printerdriver wijzigen volgens de onderstaande procedure. De hier geselecteerde instellingen worden opgeslagen en als standaardinstellingen gebruikt wanneer met het apparaat wordt afgedrukt vanuit een softwaretoepassing. (Instellingen die u in het instelvenster van de printerdriver hebt geselecteerd bij het afdrukken vanuit een softwaretoepassing blijven geldig zolang de toepassing wordt gebruikt.)
Klik op de toets [Start] ( ) en selecteer [Configuratiescherm] en dan [Printer].
• Klik in Windows 7 op de [Starten]-knop en klik dan op [Apparaten en printers].
• Klik in Windows XP/Server 2003 op de [Start]-knop en klik dan op [Printers en faxapparaten].
• Klik in Windows 98/Me/NT 4.0/2000 op de knop [Start], ga naar [Instellingen] en selecteer vervolgens [Printers].
1
Als in Windows XP, [Printers en faxapparaten] niet in het menu [start] wordt weergegeven, selecteer dan [Configuratiescherm], selecteer [Printers en andere hardware] en vervolgens [Printers en faxapparaten].
2
3
(2)
(1)
Open het instelvenster voor het apparaat.
(1) Klik op het pictogram van de
printerdriver van het apparaat.
Klik in Windows 7 met de rechtermuisknop op het pictogram van de printerdriver van het apparaat. Ga naar stap (3).
(2) Klik op het menu [Organiseren].
Klik in Windows 98/Me/NT 4.0/2000/XP/Server 2003 op het menu [Bestand].
(3) Selecteer [Eigenschappen].
• Klik in Windows 7 op het menu [Eigenschappen van printer].
• Selecteer in Windows NT 4.0 [Standaardinstellingen voor documenten] in het menu [Bestand] om het instelvenster voor de printerdriver openen. Ga naar stap 4.
Klik op de knop [Voorkeursinstellingen] op het tabblad [Algemeen].
• Klik in Windows 7 op de knop [Voorkeursinstellingen] in het tabblad [Algemeen].
• Klik in Windows 98/Me op het tabblad [Instellen].
2-14
4
AFDRUKKEN
Configureer de instellingen en klik op [OK].
Zie voor meer informatie over de instellingen de Help van de printerdriver.
2-15
AFDRUKKEN
AFDRUKKEN VANAF EEN MACINTOSH-COMPUTER
BASISPROCEDURE VOOR AFDRUKKEN
In het onderstaande voorbeeld wordt uitgelegd hoe u een document kunt afdrukken vanuit "TextEdit", een standaardonderdeel van Mac OS X ("SimpleText" in Mac OS 9).
PAPIERINSTELLINGEN SELECTEREN
Selecteer de papierinstellingen in de printerdriver alvorens de afdrukopdracht te selecteren.
1
(1)
Selecteer [Pagina-instelling] in het menu [Archief] van TextEdit.
Selecteer in Mac OS 9 [Pagina-instelling] in het menu [Archief] van SimpleText.
Selecteer de papierinstellingen.
(1) Controleer of de juiste printer is
geselecteerd.
(2) Selecteer de papierinstellingen.
U kunt het formaat en de richting van het papier en vergroten/verkleinen selecteren.
2
(3) Klik op de toets [OK].
(2)
De apparaatnaam die verschijnt in het menu "Stel in voor" is normaal gesproken [SCxxxxxx]. ("xxxxxx" is een reeks tekens die varieert naargelang het model van uw apparaat.)
(3)
2-16
AFDRUKKEN
1
AFDRUKKEN
Selecteer [Druk af] in het menu [Archief] van TextEdit.
Selecteer in Mac OS 9 [Druk af##] in het menu [Archief##] van SimpleText.
2
3
Het menu om af te drukken varieert mogelijk naargelang de softwareapplicatie.
Controleer of de juiste printer is geselecteerd.
De apparaatnaam die verschijnt in het menu "Printer" is normaal gesproken [SCxxxxxx]. ("xxxxxx" is een reeks tekens die varieert naargelang het model van het apparaat.)
Selecteer de afdrukinstellingen.
• Klik in Mac OS X op naast [Aantal en pagina's] en selecteer de instellingen die u wilt configureren in het vervolgmenu. Het bijbehorende instellingenscherm verschijnt. Als de instellingen niet verschijnen in Mac OS X v10.5 tot 10.5.8 en 10.6, klik dan op " " naast de printernaam.
• Klik in Mac OS 9 op naast [Algemeen] en selecteer de instellingen die u wilt configureren in het vervolgmenu. Het bijbehorende instellingenscherm verschijnt.
2-17
4
AFDRUKKEN
Klik op de knop [Druk af].
Het afdrukken begint.
2-18
AFDRUKKEN
HET PAPIER SELECTEREN
In dit gedeelte wordt het instellen van de [Papierinvoer] ("Papierinvoer" onder [Algemeen] in Mac OS 9) in het venster met afdrukinstellingen uitgelegd.
Als [Automatische keuze] is geselecteerd
Een lade met normaal of gerecycled papier (standaard fabrieksinstelling is alleen normaal papier) van het formaat dat is opgegeven in "Papierformaat" in het pagina-instelvenster, wordt automatisch geselecteerd.
Als een papierlade is geselecteerd
De opgegeven lade wordt gebruikt om af te drukken, ongeacht de instellingen voor "Papierformaat". Ook kunt u een papiertype opgeven voor de handinvoer. Zorg ervoor dat de instellingen voor het papiertype handinvoer correct zijn en dat het type papier zich inderdaad in de handinvoer bevindt. Selecteer vervolgens de juiste handinvoer (papiertype).
• Ook speciale media zoals enveloppen kunt u in de handinvoer plaatsen. Voor de procedure van het laden van papier en andere media in de handinvoerlade, zie "PAPIER LADEN IN DE HANDINVOERLADE" (pagina 1-42) in "1. VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT".
• Wanneer "Papierformaat herkenning handinvoer inschakelen" (Alleen webpagina : uitgeschakeld in fabrieksstandaard) of "Papiersoort herkenning handinvoer inschakelen" (Alleen webpagina : ingeschakeld in fabrieksstandaard) is ingeschakeld in de systeeminstellingen (beheerder) wordt niet afgedrukt als het papierformaat en de papiersoort die zijn opgegeven in de printerdriver anders zijn dan het papierformaat of de papiersoort die zijn opgegeven in de instellingen van de handinvoer.
Als een papiertype is geselecteerd
Voor het afdrukken wordt een lade gebruikt met de in het pagina-instelvenster opgegeven soort papier van het opgegeven formaat bij "Papierformaat".
Systeeminstellingen (Beheerder): Doorvoerlade overslaan bij automatische papierselectie (Alleen webpagina)
Wanneer [Automatische keuze] is geselecteerd voor het afdrukken, bepaalt deze instelling of papier in de handinvoer al dan niet wordt uitgesloten van het papier dat kan worden geselecteerd. Als fabrieksstandaard is deze instelling uitgeschakeld. Papier in de handinvoer behoort tot papier dat automatisch kan worden geselecteerd. Als u vaak speciale media in de handinvoer laadt, is het aan te raden deze instelling in te schakelen.
2-19
AFDRUKKEN
AFDRUKKEN OP ENVELOPPEN
Met de handinvoerlade kunt u op speciale media zoals enveloppen afdrukken. De procedure voor het afdrukken op een envelop vanuit het eigenschappenscherm van de printerdriver wordt hieronder beschreven. Voor de soorten papier die in de handinvoerlade kunnen worden gebruikt, zie "BELANGRIJKE OPMERKINGEN OVER
PAPIER" (pagina 1-37) in "1. VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT". Voor de procedure van het laden van papier in
de handinvoerlade, zie "PAPIER LADEN IN DE HANDINVOERLADE" (pagina 1-42) in "1. VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT". Selecteer het envelopformaat (zoals DL-envelop) bij de betreffende instellingen van de applicatie (in de meeste applicaties "Pagina-instellingen") en voer dan de volgende stappen uit.
1
(1)
Selecteer het papierformaat.
(1) Selecteer het envelopformaat uit het
menu "Papierformaat" op het scherm pagina-instelling.
Selecteer het envelopformaat in Mac OS 9 uit het menu "Papier" op het scherm pagina-instelling.
(2) Klik op de toets [OK].
(2)
Bij media die alleen in een bepaalde stand kunnen worden geplaatst zoals een envelop, kunt u het beeld desnoods 180 graden draaien. Zie voor meer informatie "HET AFDRUKBEELD 180 GRADEN DRAAIEN (180 graden draaien)" (pagina 2-37).
(1)
Selecteer de handinvoer.
(1) Selecteer [Papierinvoer] op het
afdrukscherm.
Selecteer in Max OS 9 [Algemeen].
(2) Selecteer [Handinvoer (Envelop)] uit het
menu "Alle pagina's uit".
2
(2)
Voor meer informatie over "Papierinvoer", zie "HET PAPIER SELECTEREN" (pagina 2-19).
We raden aan om eerst een testpagina af te drukken om het afdrukresultaat te controleren voordat u een envelop gebruikt.
• Selecteer Mac OS 9 [Handinvoer (Envelop)] uit het menu "Alle pagina's uit" van "Papierinvoerbron".
• Stel het papiertype van de handinvoer in op [Envelop] en zorg dat de envelop in de handinvoer is geladen.
2-20
AFDRUKKEN
AFDRUKKEN ALS DE GEBRUIKERSAUTHENTICATIEFUNCTIE IS INGESCHAKELD
Als de functie gebruikersauthenticatie is ingeschakeld moet u uw gebruikersinformatie (gebruikersnaam, wachtwoord etc.) invoeren voordat u kunt afdrukken. De in te voeren informatie varieert naargelang de gebruikte authenticatiemethode, dus neem contact op met de beheerder van het apparaat voordat u gaat afdrukken.
Selecteer [Print] in het menu [Archief] van de toepassing.
1
2
Het menu om af te drukken varieert mogelijk naargelang de softwareapplicatie.
Open het taakverwerkingsvenster.
(1)
(1) Controleer of de printernaam van het
apparaat is geselecteerd.
(2) Selecteer [Taakverwerking].
• Selecteer in Mac OS X v10.5 tot 10.5.8 en in 10.6 [Taakverwerking] en klik dan op het tabblad [Authenticatie] in het scherm dat verschijnt.
• Selecteer in Max OS 9 [Gebruikersauthenticatie].
(2)
De apparaatnaam die verschijnt in het menu "Printer" is normaal gesproken [SCxxxxxx]. ("xxxxxx" is een reeks tekens die varieert naargelang het model van het apparaat.)
2-21
Loading...