Dell 1235cn User Manual [nl]

Dell 1235cn
Multifunctionele printer
Gebruikershandleiding
www.dell.com | support.dell.com

de functies van uw nieuwe laserproduct

Uw nieuwe apparaat is uitgerust met een aantal speciale functies die de kwaliteit van de documenten die u afdrukt verbeteren. Met dit apparaat kunt u:
SPECIALE FUNCTIES
U kunt alle kleuren afdrukken met behulp van de kleuren cyaan, magenta, geel en zwart.
U kunt afdrukken tot een resolutie van 2.400 x 600 dpi. (Raadpleeg het hoofdstuk Software.)
Uw apparaat drukt tot 16 ppm van A4-formaat af en tot 17 ppm van Letter-formaat. In de Kleurenmodus drukt uw apparaat papier in A4-formaat of Letter-formaat tot 4 p pm af.
Veel v er s ch illende soorten afdrukmateriaal verwerken
De lade voor 150 vellen ondersteunt gewoon papier in diverse formaten: briefhoofden, enveloppen, etiketten, aangepaste afdrukmaterialen, briefkaarten en zwaar papier.
Professionele documenten maken
Watermerken afdrukken. U kunt uw documenten voorzien van een watermerk (bijvoorbeeld "Vertrouwelijk"). (Raadpleeg het hoofdstuk Software.)
Posters afdrukken. De tekst en afbeeldingen op elke pagina van uw document worden vergroot en afgedrukt op afzonderlijke vellen papier die u kunt samenvoegen tot een poster. (Raadpleeg het hoofdstuk Software.)
U kunt gebruikmaken van voorbedrukte formulieren en gewoon papier met briefhoofd. (Raadpleeg het hoofdstuk Software.)
Tijd en geld besparen
U kunt meerdere pagina’s op één vel afdrukken om papier te besparen.
Dit apparaat bespaart automatisch stroom door het stroomverbruik aanzienlijk te beperken wanneer het niet wordt gebruikt.
Om papier te besparen, kunt u op beide zijden van het papier afdrukken (dubbelzijdig afdrukken). (Raadpleeg het hoofdstuk Software.)
De originelen scannen en direct verzenden
In kleur scannen en de juiste compressie voor JPEG-, TIFF- en PDF-indeling gebruiken.
Bestanden snel scannen en verzenden naar verschillende bestemmingen via Netwerkscan.
Een specifiek tijdstip instellen voor het verzenden van een fax
U kunt een bepaald tijdstip instellen om een fax te verzenden en u kunt de fax ook naar meerdere opgeslagen bestemmingen verzenden.
Na het verzenden kunnen er faxrapporten worden afgedrukt op basis van uw instellingen.
Afdrukken onder verschillende besturingssystemen
U kunt zowel met Windows 2000/XP/2003/Vista als met Macintosh-systemen afdrukken.
Het apparaat is voorzien van een USB-interface en een netwerkinterface.
Originelen van diverse formaten kopiëren
Het is mogelijk de originele afbeelding verschillende keren te laten afdrukken op één enkele pagina.
Er zijn speciale functies waarmee u een catalogus­of krantenachtergrond verwijdert.
De afdrukkwaliteit en de grootte van de afbeelding kunnen tegelijkertijd worden aangepast en verbeterd.
2_De functies van uw nieuwe laserproduct
INFORMATIE OVER DEZE GEBRUIKERSHANDLEIDING
Deze gebruikershandleiding bevat basisinformatie over het apparaat en biedt tevens gedetailleerde informati e met betrekking tot de verschillende procedures die doorlopen worden tijdens het gebruik van het apparaat. Zowel beginnende als professionele gebruikers kunnen deze handleid ing ra adplegen voor het installeren van en het werken met het apparaat.
Bepaalde termen in deze gebruikershandleiding hebben dezelfde betekenis:
Document is synoniem met origineel.
Papier is synoniem met materiaal of afdrukmateriaal. De volgende tabel bevat informatie over de conventies die in deze gebruikershandleiding worden gebruikt:
CONVENTIE BESCHRIJVING VOORBEELD
Vet Wordt gebruikt voor teksten op het display of daadwerkelijke afdrukken op het apparaat. Start Opmerking Biedt aanvullende informatie of gedetailleerde uitleg over een functie of voorziening van
Opgepast Biedt gebruikers informatie ter bescherming van het apparaat tegen mogelijke
Voetnoot Biedt aanvullende informatie over bepaalde woorden of over een bepaalde zin. a. pagina’s per minuut (Zie pagina 1 voor
meer informatie.)
het apparaat.
mechanische schade of defecten.
Verwijst gebruikers naar een referentiepagina met aanvullende informatie. (Zie pagina 1 voor meer informatie.)
De datumnotatie kan verschillen van land tot land.
Raak de groene onderzijde van de tonercassette niet aan.
De functies van uw nieuwe laserproduct_3
MEER INFORMATIE
Meer informatie over de instelling en het gebruik van uw apparaat vindt u in de volgende bronnen. Dit kunnen papieren of onli ne documenten zijn.
Beknopte installatiehandleiding
Online gebruikershandleiding
Hulp bij het printerstuurprogramma
Dell-website
Biedt informatie over het instellen van het apparaat. U moet de instructies in de handleiding volgen om het apparaat gebru iksklaar te maken.
Stapsgewijze instructies om alle functies van uw apparaat ten volle te benutten en informatie over het onderhoud van uw apparaat, de oplossing van eventuele problemen en de installatie van toebehoren.
Deze handleiding bevat ook een hoofdstuk Software met informatie over de wijze waarop u documenten kunt afdrukken onder verschillende besturingssystemen en de manier waarop u de meegeleverde hulpprogramma’s gebruikt.
Opmerking
U vindt anderstalige gebruikershandleidingen in de map Manual op de cd-rom met printersoftware. Biedt ondersteunende informatie over de eigenschappen van het printerstuurprogramma en instructies voor het instellen van
afdrukinstellingen. Als u de Help bij het printerstuurprogramma wilt openen, klikt u op printereigenschappen.
Als u over een internetverbinding beschikt, kunt u hulp, ondersteuning, printerstuurprogramma’s, handleidingen en bestelinformatie vinden op de website van Dell, www.dell.com en support.dell.com.
Help
in het dialoogvenster met
4_De functies van uw nieuwe laserproduct

veiligheidsinformatie

BELANGRIJKE VEILIGHEIDSSYMBOLEN EN VOORZORGSMAATREGELEN
Betekenis van de pictogrammen en symbolen in deze gebruikershandleiding:
Risico’s of onveilige werkwijzen die kunnen leiden tot ernstig persoonlijk letsel of overlijden.
WAARSCHUWING
Risico’s of onveilige werkwijzen die kunnen leiden tot licht persoonlijk letsel of schade aan eigendommen.
LET OP
Volg deze standaardveiligheidsmaatregelen op om de kans op brand, explosies, elektrische schokken of p ersoon lijk
LET OP
letsel te voorkomen wanneer u het apparaat gebruikt
NIET proberen. NIET demonteren. NIET aanraken. Volg de instructies uitdrukkelijk op. Haal de stekker uit het stopcontact. Zorg dat het apparaat geaard is om elektrische schokken te voorkomen. Bel het servicecentrum voor hulp.
Deze waarschuwingssymbolen zijn aanwezi g om te voorkomen dat u of anderen gewond raken. Volg deze uitdrukkelijk op. Bewaar dit gedeelte nadat u het hebt doorgelezen op een veili ge plaats, zodat u het later kunt raadplegen.
1. Zorg dat u alle instructies gelezen en begrepen hebt.
2. Gebruik altijd uw gezonde verstand bij het gebruik van elektrische apparaten.
3. Volg alle aanwijzingen en waarschuwingen op die zich op het product en in de bijbehore nde documentatie bevinden.
4. Als andere gebruiksinstructies deze veiligheidsinstructies lijken tegen te spreken, moet u zich aan deze veiligheidsinstructies houden.
Misschien zijn de andere gebruiksinstructies u niet helemaal duidelijk. Wanneer u er niet uit komt, moet u contact opnemen met uw leverancier of service center.
5. Haal de stekker van het apparaat altijd uit het stopcontact en trek ook de telefoonstekker uit het telefoonstopcontact voordat u het apparaat reinigt. Gebruik geen vloeistoffen of spuitbussen. Gebruik voor het schoonmaken alleen een vochtige doek.
6.
Zet het apparaat niet op een wankel wagentje, onderstel of tafel. Het apparaat kan dan vallen, waardoor het ernstig beschadigd kan raken.
7. Het apparaat mag nooit op of dichtbij een radiator, kachel, airconditioner of ventilatiekanaal worden gepl aatst.
8. Zet of leg geen voorwerpen op het netsnoer of de telefoonkabel. Zet het apparaat ook niet op een plaa ts waar de kabels kunnen
knikken of problemen kunnen ontstaan doordat er mensen over de kabels heen lopen.
9. Sluit niet te veel apparaten op hetzelfde stopcontact of verlengsnoer aan. Dit kan de werking verstoren en verhoogt de kans op brand en elektrische schokken.
10.Voorkom dat huisdieren op het netsnoer, de telefoonkabel of de kabel naar de computer bijten.
11. Steek nooit vreemde voorwerpen door de openingen in de behuizing van het apparaat. Ze kunnen dan in aanraking komen met een
gevaarlijk hoge spanning, met kans op brand of elektrische schokken. Zorg dat er nooit vloeistoffen op of in het apparaat worden gemorst.
12.Om de kans op elektrische schokken zo klein mogelijk te houden, moet u het apparaat niet uit elkaar halen. Breng het apparaat naar een gekwalificeerde onderhoudsmonteur wanneer dit gerepareerd moet worden. Als u de behuizing ope nt of verwijdert, kunt u worde n blootgesteld aan een gevaarlijk hoge spanning en andere gevaren. Wanneer het apparaat niet op de juiste manier in elkaar wordt gezet, bestaat ook tijdens gebruik kans op elektrische schokken.
Veiligheidsinformatie_5
13.In de volgende gevallen koppelt u het apparaat los van het telefoonstopcontact, de pc en het stopcontact, en laat u controle en reparatie over aan een goed opgelei de onderhoudsmonteur:
als een deel van het netsnoer of de stekker of connector is beschadigd of gerafeld;
als er vloeistof in het apparaat is gemorst;
als het apparaat is blootgesteld aan regen of water;
als het apparaat niet goed werkt hoewel de instructies goed zijn opgevolgd;
als het apparaat is gevallen of wanneer de behuizing zichtbaar beschadigd is;
als het apparaat plotseling duidelijk anders functioneert.
14.Verander alleen instellingen die in de hand leid ing worde n behandeld. Wijzigen van andere instellingen kan sch ade tot gevolg hebben, en een deskundige onderhoudsmonteur kan daarna heel wat tijd nodig hebben om het apparaa t weer in orde te maken.
15.Gebruik het apparaat niet tijdens onweer. Er bestaat dan enige kans op elektrische schokken ten gevolge van blikseminslag. Koppel het apparaat zo mogelijk los van het telefoonstopcontact en het stopcontact, en sluit het pas weer aan als het onweer voorbij is.
16.Gebruik het netsnoer dat bij het apparaat werd geleverd voor een veilige werking. Als u een netsnoer met een lengte van meer dan twee meter gebruikt voor een apparaat dat op 110 V werkt, moet de draaddikte van het netsnoer minstens 16 AWG
17.Gebruik alleen een telefoonsnoer met een doorsnede van 26 AWG of hoger.
18.BEWAAR DEZE INSTRUCTIES.
19.Dit apparaat kan alleen worden gebruikt in het land waar u het hebt aangekocht. (Als gevolg van spannings- en
frequentieverschillen, verschillende telecommunicatie-instellingen, enz.)
a.AWG: American Wire Gauge
a
zijn.
6_Veiligheidsinformatie

inhoud

2 De functies van uw nieuwe laserproduct 5 Veiligheidsinformatie
INLEIDING
11
AAN DE SLAG
16
11 Apparaatoverzicht
11 Voorkant 11 Achterkant
12 Overzicht van het bedieningspaneel 13 Informatie over de Status-LED 13 De status van de tonercassette bevestigen 14 Menu-overzicht 15 Meegeleverde software 15 Functies van de printerstuurprogramma’s
15 Printerstuurprogramma
16 De hardware installeren 17 Systeemvereisten
17 Microsoft® Windows® 17 Macintosh
17 Het netwerk installeren
17 Ondersteunde netwerkomgevingen 17 Netwerkprotocol configureren via het apparaat 18 Werken met het SetIP-programma 18 De software installeren
19 Basisinstellingen van het apparaat
19 Hoogte-instelling 19 De taal op het display wijzigen 19 Datum en tijd instellen 20 De kloknotatie wijzigen 20 De standaardmodus wijzigen 20 Geluiden instellen 20 Tekens via het numerieke toetsenblok invoeren 21 Gebruik van de energiebesparende modi 21 Automatisch doorgaan
7_Inhoud
ORIGINELEN EN AFDRUKMATERIAAL PLAATSEN
22
KOPIËREN
29
22 Originelen plaatsen
22 Op de glasplaat van de scanner 22 In de ADI
23 Afdrukmateriaal selecteren
24 Specificaties van afdrukmateriaal 25 Formaten van afdrukmaterialen die in elke modus worden ondersteund 25 Richtlijnen voor speciale afdrukmaterialen
26 Het formaat van het papier in de papierlade wij zigen 28 Afdrukken op speciale afdrukmaterialen
28 Afdrukmateriaal handmatig plaatsen
28 Papierformaat en -type instellen
29 Kopiëren 29 De instellingen per kopie wijzigen
29 Tonersterkte 29 Type origineel 29 Verkleinde of vergrote kopie
30 De standaardkopieerinstellingen wijzigen 30 ID-kaart kopiëren 30 Speciale kopieerfuncties gebruiken
inhoud
30 2 of 4 pagina’s per vel kopiëren 30 Poster kopiëren 31 Klonen 31 Achtergrond afbeeldingen wissen 31 Verbeterde kopieën met grijstinten
31 Time-out voor kopiëren instellen
SCANNEN
32
EENVOUDIGE AFDRUKTAKEN
36
FAXEN
37
32 Basisinformatie over scannen 32 Scannen via het bedieningspa ne e l
32 Scaninformatie instellen in Dell Scanbeheer 32 Scannen naar toepassingen
33 Scannen via het netwerk
33 Naar e-mail scannen
34 De instellingen voor iedere scanopdracht wijzigen 34 De standaardscaninstellingen wijzigen 34 Een adresboek aanmaken
34 Snelkiesnummers voor e-mail registreren 34 Groepskiesnummers voor e-mailgroepen configureren 34 Adresboekitems gebruiken 34 Een item zoeken in het adresboek 35 Adresboek afdrukken
36 Een document afdrukken 36 Een afdruktaak annuleren
37 Een fax verzenden
37 Faxhoofd instellen 37 De documentinstellingen aanpassen 38 Een fax automatisch verzenden 38 Een fax handmatig verzenden 38 Een verzending bevestigen 38 Automatisch opnieuw kiezen 38 Het laatste nummer opnieuw kiezen 38 Groepsverzenden (een fax naar meerdere bestemmingen verzenden) 39 Een uitgestelde fax verzenden 39 Een fax met voorrang verzenden
39 Een fax ontvangen
39 Ontvangstmodus wijzigen 40 Automatisch ontvangen in modus Fax 40 Handmatig ontvangen in de modus Tel 40 Handmatig ontvangen via een intern telefoontoestel 40 Automatisch ontvangen in modus Ant/Fax 40 Faxen ontvangen via de modus DRPD 41 Ontvangen in veilige ontvangstmodus 41 Veilige ontvangstmodus inscha ke l en 41 Faxen ontvangen in het geheugen 41 Faxen doorsturen
42 Fax instellen
42 De faxinstellingen wijzigen 43 De standaarddocumentinstellingen wijzigen 43 Automatisch een verzendrapport afdrukken 43 Adresboek aanmaken
8_Inhoud
inhoud
USB-GEHEUGENAPPARAAT GEBRUIKEN
45
ONDERHOUD
48
45 Over USB-geheugen 45 Een USB-geheugenapparaat aansluiten 45 Scannen naar een USB-geheugenapparaat
45 Scannen 46 Aangepast scannen naar USB
46 Afdrukken vanaf een USB-geheugenapparaat
46 Documenten afdrukken vanaf een USB-geheugenapparaat
46 Een back-up maken van uw gegevens
46 Een back-up maken van uw gegevens 46 Gegevens terugzetten
47 USB-geheugen beheren
47 Een afbeeldingsbestand verwijderen 47 USB-geheugenapparaat formatteren 47 De USB-geheugenstatus weergeven
47 Rechtstreeks vanuit een digitale camera afdrukken
48 Rapporten afdrukken
48 Een rapport afdrukken
48 Het kleurcontrast aanpassen 49 Geheugen wissen 49 Uw apparaat reinigen
49 De buitenkant reinigen 49 De binnenkant reinigen 51 De scannereenheid reinigen
52 De cassette onderhouden
52 Tonercassette bewaren 52 Verwachte levensduur van de cassette 52 Toner herverdelen
52 De tonercassette vervangen 54 De beeldeenheid vervangen 55 De cassette voor gebruikte toner vervangen 56 Te onderhouden onderdelen
56 Verbruiksartikelen controleren
56 Het apparaat beheren via de website
56 Zo krijgt u toegang tot Embedded Web Service
56 Het serienummer van het apparaat controleren
PROBLEMEN OPLOSSEN
57
57 Tips om papierstoringen te voorkomen 57 Vastgelopen documenten verwijderen
57 Papierstoring aan uitgang 58 Papierstoring bij de roller
58 Vastgelopen papier verwijderen
58 In lade 1 58 Rond de fixeereenheid 59 In het papieruitvoergebied
61 Informatie over berichten op het display 64 Andere problemen oplossen
64 Papierinvoer 64 Afdrukproblemen 66 Problemen met de afdrukkwaliteit 68 Problemen met kopiëren 69 Problemen met scannen 69 Problemen met Dell Scanbeheer 69 Fax installeren 70 Veelvoorkomende Windows-problemen 70 Veelvoorkomende Macintosh-problemen
Inhoud_9
inhoud
VERBRUIKSARTIKELEN BESTELLEN
71
SPECIFICATIES
72
VERKLARENDE WOORDENLIJST
75
INDEX
79
71 Verbruiksartikelen 71 Aanschafmogelijkheden
72 Algemene specificaties 73 Specificaties van de printer 73 Specificaties van de scanner 73 Specificaties van het kopieerapparaat 74 Specificaties van de fax
10_Inhoud

inleiding

Hieronder ziet u waar de belangrijkste onderdelen van het apparaat zich bevinden:
In dit hoofdstuk vindt u de volgende onderwerpen:
Apparaatoverzicht
Overzicht van het bedieningspaneel
Informatie over de Status-LED
De status van de tonercassette bevestig e n

APPARAATOVERZICHT

Voorkant Achterkant

Menu-overzicht
Meegeleverde software
Functies van de printerstuurprogramma’s
Breedtegeleiders voor
1
documenten ADI
2
Bedieningspaneel
3
Steun voor papieruitvoer
4
Voorklep
5
Handgreep op de voorklep
6
Lade 1
7
Documentinvoerlade
8
Documentuitvoerlade
9
USB-geheugenpoort
10
Tonercassette
11
Beeldeenheid
12
Opvangbak voor gebruikte
13
toner Scannerdeksel
14
Glasplaat
15
Scanner
16
Uitgang voor intern
1
telefoontoestel (EXT) Aansluiting telefoonlijn
2
Netwerkpoort
3
USB-poort
4
Greep
5
Aansluiting netsnoer
6
Achterklep
7
Stroomschakelaar
8
Inleiding_11

OVERZICHT VAN HET BEDIENINGSPANEEL

Dell 1235cn
U kunt beide zijden van een document, bijvoorbeeld
1
Kopie ID
een identiteitsbewijs, kopiëren op een enkel vel papier. (Zie "ID-kaart kopiëren" op pagina 30.)
Hiermee kunt u rechtstreeks bestanden uit een
Via USB
2
afdrukken
USB-geheugenapparaat afdrukken wanneer dat op de USB-geheugenpoort aan de voorzijde van het apparaat is aangesloten. (Zie "Over USB-geheugen" op pagina 45.)
3
Display
Toont de huidige status en houdt u op de hoogte tijdens het gebruik.
De tonerkleuren onder het LCD-scherm corresponderen met de berichten op het
Tonerkleuren
4
display. Zie Status-LED met berichten over de tonercassettes. (Zie "De status van de tonercassette bevestigen" op pagina 13.)
Hier wordt de status van het apparaat
Status
5
Fax Activeert de faxmodus.
6
Kopie Activeert de kopieermodus.
7
Scan/Email Activeert de scanmodus.
8
Menu
9
OK Hiermee bevestigt u de selectie op het scherm.
10
Terug
11
weergegeven. (Zie "Informatie over de Status-LED" op pagina 13.)
Hiermee opent u de menumodus en bladert u door de beschikbare menu’s.
Hiermee keert u terug naar het bovenliggende menu.
Hiermee bladert u door de beschikbare opties in
Pijl-links/rechts
12
het geselecteerde menu en verhoogt of verlaagt u de waarden. Gebruik bij het invoeren van tekens de rechtertoets om lege ruimte toe te voegen.
Hiermee kiest u een nummer of voert
Cijfertoetsen
13
Adresboek
14
u alfanumerieke tekens in. (Zie "Letters en cijfers op het toetsenblok" op pagina 20.)
Hiermee kunt u opgeslagen e-mailadressen zoeken.
Opnieuw/Pauze
15
Hoorn op de
16
haak
(in de gereedmodus) of voegt u een pauze in een faxnummer in (in de bewerkingsmodus).
Hiermee opent u de telefoonlijn. Hiermee onderbreekt u een taak die wordt
uitgevoerd. Hiermee kunt u in de gereedmodus
Hiermee kiest u het laatste nummer opnieuw
Stoppen/Wissen
17
de kopieeropties (zoals de helderheid, het type document, het kopieerformaat en het aantal exemplaren) wissen/annuleren.
Kleur Start Start een taak in de zwart-witmodus.
18
Zwart Start Start een taak in de kleurmodus.
19
Het kan zijn dat de afbeeldingen in deze gebruikershandleiding niet geheel overeenkomen met uw apparaat. Dit is afhankelijk van de opties en het model.
Als u een groot aantal pagina’s tegelijk afdrukt, kan het oppervlak van de uitvoerlade heet worden. Let erop dat u het oppervlak niet aanraakt en zorg ervoor dat kinderen niet in de buurt komen.
12 _Inleiding

INFORMATIE OVER DE STATUS-LED

De kleur van de Status-LED geeft de huidige status van het apparaat weer.
STATUS BESCHRIJVING
Uit Het apparaat is uitgeschakeld.
Het apparaat staat in de energiebesparende modus. Wanneer er gegevens binnenkomen of een knop wordt ingedrukt, gaat het apparaat automatisch online.
U kunt de draadloze functie niet gebruiken.
Groen Knippert Wanneer het groene lampje langzaam
knippert, ontvangt het apparaat gegevens van de computer.
Wanneer het groene lampje snel knippert, is het apparaat bezig met afdrukken.
Aan Het apparaat is ingeschakeld en klaar voor
gebruik.
Rood Knippert Er is een kleine storing opgetreden en het
apparaat wacht tot het probleem is verholpen. Controleer het bericht op het display en raadpleeg "Informatie over berichten op het display" op pagina 61 om het probleem op te lossen.
De tonercassette is bijna leeg. Bestel een nieuwe tonercassette. Zie "Verbruiksartikelen bestellen" op pagina 71. U kunt de afdrukkwaliteit tijdelijk verbeteren door de toner opnieuw te verdelen. (Zie "De tonercassette vervangen" op pagina 52.)

DE STATUS VAN DE TONERCASSETTE BEVESTIGEN

De status van de tonercassettes wordt aangegeven door de Status-LED en het LCD-display. Als de tonercassette bijna leeg is of moet worden vervangen, licht de Status-LED rood op en wordt het bericht op het display weergegeven. Met de pijl wordt aangegeven op welke tonerkleur het bericht betrekking heeft of welke cassette eventueel vervangen moet worden.
Voorbeeld:
In het bovenstaande voorbeeld wordt de status van geel in de tonercassette door middel van pijltjes aangegeven. Controleer het bericht op het display om te achterhalen wat het probleem is en hoe u dit kunt oplossen. Zie "Informatie over berichten op het display" op pagina 61 voor meer informatie over foutberichten .
Aan Er heeft zich een probleem voorgedaan
waardoor het apparaat de taak niet kan voltooien (bijvoorbeeld een papierstoring, een geopende klep of geen papier in de lade). Controleer het bericht op het display en raadpleeg "Informatie over berichten op het display" op pagina 61 om het probleem op te lossen.
De tonercassette is leeg, bijna leeg of moet worden vervangen. (Zie "Informati e over berichten op het display" op pagina61.)
Controleer altijd het bericht op het disp l ay voor he t oplossen van het probleem. Aan de hand van de aanwijzingen onder Probleemoplossing kunt u ervoor zorgen dat het apparaat weer naar behoren werkt. Zie "Informatie over berichten op het display" op pagina 61 voor meer informatie.
Inleiding_13

MENU-OVERZICHT

Het bedieningspaneel biedt toegang tot verschillende menu’s voor instelling en gebruik van het apparaat. Druk op Menu om toegang te krijgen tot deze menu ’s. Raadpleeg onderstaand diagram.
Afhankelijk van uw opties of model zullen sommige menu’s mogelijk niet op het display verschijnen. Als dit het geval is, zijn deze opties niet van toepassing op uw apparaat.
.
Faxfunctie
Tonersterkte Resolutie Meerdere verz. Uitgest. verz. Prior. verz. Doorsturen Veilige ontv. Pag. toevoegen Taak annuleren
Faxinstel.
Verzending
Aant. kiespog. Opn. kiezen na Kenget. kiezen ECM-modus Transm.rapport TCR voor afb. Kiesmodus
Ontvangst
Ontvangstmodus Opn. na bels.
Faxinstel.
(Vervolg)
Ontv.g. stemp. Startc. ontv. Aut. verklein. Grootte neger. Inst. ong. fax DRPD-modus
St.inst. wijz.
Resolutie Tonersterkte
Autom. rapport
Kopieerfunctie
Verkl./vergr. Tonersterkte Oorspr. type Lay-out Achtergrondkl. Grijst. verb.
Netwerkinstel.
TCP/IP Ethernet-snel. Instel. wissen Netwerkinform.
Kopieerinstel.
St.inst. wijz.
Exemplaren Kopieen sort. Verkl./vergr. Tonersterkte Oorspr. type
Systeeminst.
(Vervolg)
Instel. wissen
Alle instel. Faxinstel. Kopieerinstel. Scaninstel. Systeeminst. Netwerkinstel. Adresboek Verzendrapport Rap. ontv. fax
Scanfunctie
USB-functie
Scanformaat Oorspr. type Resolutie Scankleur Scanindeling
E-mailfunctie
Scanformaat Oorspr. type Resolutie Scankleur
Systeeminst.
(Vervolg)
Rapport
Alle rapporten Configuratie Info verb.art. Adresboek Transm.rapport Verzendrapport Rap. ontv. fax Geplande taken Rap. ong. fax. Netwerkinform. Gebr.ver.lijst
Onderhoud
Toner Op wis. Gebruiksduur Kleur Serienummer
Scaninstel.
St.inst. wijz.
USB-standaard E-mailstand.
Systeeminst.
Apparaatinst.
Apparaat-id Nr. van faxap. Datum en tijd Klokmodus Taal Standaardmodus Energ.spaarst. Time-out Luchtdrukcorr. Aut. doorgaan Inst. import. Inst. export.
Papierinstel.
Papierformaat Type papier
Geluid/Volume
Toetsgeluid Waarsch.geluid Luidspreker Belsignaal
14 _Inleiding

MEEGELEVERDE SOFTWARE

U installeert de printersoftware vanaf de meegeleverde cd-rom om uw apparaat als printer en scanner te kunnen gebruiken, nadat u dit hebt geïnstalleerd en op de computer hebt aangesloten. De cd bevat de volgende software.
Cd-rom
Cd-rom met printersoftware
Windows
Dell-tonerbeheersysteem™: Hiermee
INHOUD

Printerstuurprogramma

stuurprogramma om de functies van uw printer ten volle te benutten.
Scannerstuurprogramma
scannen van documenten zijn TWAIN­en WIA-stuurprogramma’s (Windows Image Acquisition) beschikbaar.
SmarThrua: Dit is de meegeleverde,
op Windows gebaseerde software voor uw multifunctionele apparaat.
wordt de status van de printer en de naam van de opdracht weergegeven wanneer u een opdracht verzendt om af te drukken. In het venster Dell-
tonerbeheersysteem
niveau van de resterende toner weergegeven en kunt u nieuwe tonercartridges bestellen.
Hulpprogramma Printerinstellingen
Met dit programma kunt u de andere opties van de printer instellen vanaf het bureaublad van uw computer.
Hulpprogramma voor het updaten van de
: Met dit programma kunt u de
firmware van het apparaat bijwerken.
SetIP
: Met dit programma kunt u de
TCP/IP-adressen van uw apparaat instellen.
: Gebruik dit
: Voor het
wordt ook het
:

FUNCTIES VAN DE PRINTERSTUURPROGRAMMA’S

De printerstuurprogramma’s ondersteunen de volgende standaardfuncties:
Selectie van papierrichting, formaat, bron en afdrukmateriaal
Aantal exemplaren U kunt bovendien verschillende speciale afdrukfuncties gebruiken. De onderstaande tabel geeft een algemeen overzicht van de functies die door de printerstu urprogramma’s worden ondersteund:
Printerstuurprogramma
FUNCTIE WINDOWS MACINTOSH
Kleurmodus OO Optie printerkwaliteit OO Poster afdrukken OX Meerdere pagina’s per vel
(N-up) Afdruk aan pagina aanpassen O
Afdrukken op schaal OO Watermerk OX Overlay OX
a.Deze functie wordt alleen ondersteund door MAC OS X 10.4 – 10.5.
OO
a
O
Macintosh
a. Voor het bewerken van gescande afbeeldingen met behulp van een krachtig
beeldbewerkingsprogramma en voor het verzenden van afbeeldingen per e-mail. U kunt ook andere beeldbewerkingsprogramma’s openen vanuit SmarThru, zoals Adobe® Photoshop®. Raadpleeg de Help-functie van het meegeleverde SmarThru-programma voor meer informatie.
Printerstuurprogramma: Gebruik dit stuurprogramma om de functies van uw printer ten volle te benutten.
Scannerstuurprogramma: TWAIN­stuurprogramma voor het scannen van documenten op uw apparaat.
Hulpprogramma Printerinstellingen
Met dit programma kunt u de andere opties van de printer instellen vanaf het bureaublad van uw computer.
:
Inleiding_15

Aan de slag

In dit hoofdstuk wordt stap voor stap uitgelegd hoe u het apparaat instelt.
In dit hoofdstuk vindt u de volgende onderwerpen:
De hardware installeren
Systeemvereisten
Het netwerk installeren
Basisinstellingen van het apparaat

DE HARDWARE INSTALLEREN

In dit hoofdstuk worden de stappen getoond die noodzakelijk zijn voor het installeren van de hardware. Dit wordt uitgelegd in de Beknopte installatiehandleiding. Lees de Beknopte installatiehandleiding door en voer de volgende stappen uit.
1. Kies een stabiele locatie. Kies een vlak, stabiel oppervlak met voldoende ruimte voor luchtcirculatie
rond het apparaat. Laat extra ruimte vrij voor het openen van kleppen en papierladen. Plaats het apparaat in een ruimte die voldoende geventileerd is, ma ar niet in direct zonlicht, vlakbij een warmte- of koudebron of op een vochtige plek. Plaats het apparaat niet te dicht bi j de rand van een bureau of tafel.
3. Verwijder de tape rond het apparaat.
4. Plaats papier.
5. Controleer of alle kabels met het apparaat zijn verbonden.
6. Zet het apparaat aan.
Als u het apparaat verplaatst, mag u het niet ondersteboven of op zijn kant houden. Er kan dan toner vrijkomen binnen in h et apparaat waardoor er schade aan het apparaat kan ontstaan of de afdrukkwaliteit kan verslechteren.
U kunt probleemloos afdrukken tot op een hoogte van 1.000 m. Raadpleeg de hoogte-instellingen voor optimaal afdrukken. Zie "Hoogte-instelling" op pagina 19 voor meer informatie. Plaats het apparaat op een vlak en stabiel oppervlak zodat het niet meer dan 2 mm overhelt. Anders verslechtert de afdrukkwaliteit.
2. Haal het apparaat uit de verpakking en controleer alle bijgeleverde artikelen.
16 _Aan de slag

SYSTEEMVEREISTEN

Het systeem moet aan de volgende vereisten voldoen:
Microsoft® Windows
Het apparaat ondersteunt de volgende Windows-besturingssystemen.
BESTU-
RINGSSYSTEEM
Windows 2000 Pentium II 400 MHz
Windows XP Pentium III 933 MHz
Windows Server 2003
Windows Vista
Windows Server 2008
Internet Explorer 6.0 of hoger is minimaal vereist voor alle Windows­besturingssystemen.
Gebruikers kunnen de software installeren als ze beheerdersrechten hebben.
Dit apparaat is compatibel met Windows Terminal Services.
®

Macintosh

BESTU-
RINGSSYS-
TEEM
Mac OS X 10.4 of lager
Mac OS X 10.5 867 MHz of
PROCESSOR RAM
•Power PC
Intel-
Intel-
®
VEREISTEN (AANBEVOLEN)
PROCESSOR RAM
128 MB
(Pentium III 933 MHz)
(Pentium IV 1 GHz) Pentium III 933 MHz
(Pentium IV 1 GHz) Pentium IV 3 GHz 512 MB
Pentium IV 1 GHz (Pentium IV 2 GHz)
VEREISTEN (AANBEVOLEN)
128 MB voor een MAC
G4/G5 processor
sneller PowerPC G4/G5
processor
op basis van PowerPC (512 MB)
512 MB voor een MAC op basis van Intel (1 GB)
512 MB (1 GB) 1 GB
(256 MB) 128 MB
(256 MB) 128 MB
(512 MB)
(1.024 MB) 512 MB
(2048 MB)
VRIJE
HDD-
RUIMTE
600 MB
1,5 GB
1,25 GB tot 2GB
15 GB
10 GB
VRIJE
HDD-
RUIMTE
1 GB

HET NETWERK INSTALLEREN

U moet de netwerkprotocollen installeren op het apparaat om dit te kunnen gebruiken in het netwerk. U kunt de basisnetwerkinstellingen opgeven via het bedieningspaneel van het apparaat.

Ondersteunde netwerkomgevingen

De volgende tabel toont de netwerkomgevingen die het apparaat ondersteunt:
ITEM VEREISTEN
Netwerkinterface Ethernet 10/100 Base-TX Netwerkbesturingssysteem Windows 2000/XP/2003/Vista
MAC OS 10.3 ~ 10.5
Netwerkprotocollen •TCP/IP
Standaard-TCP/IP
•LPR
IPP/HTTP
Bonjour
DHCP
•BOOTP
Als u niet met statische IP-adressen werkt en een DHCP­netwerkprotocol wilt instellen, gaat u naar http://developer.apple.com/ networking/bonjour/download/, selecteert u het programma Bonjour voor de versie van uw besturingssysteem en installeert u het programma. Met dit programma kunt u de netw e r kp a r ameters automatisch instellen. Volg de instructies in het installatievenster.

Netwerkprotocol configureren via het apparaat

U kunt de TCP/IP-netwerkparameters als volgt instellen:
1. Zorg dat het apparaat is aangesloten op het netwerk met een RJ-45 Ethernet-kabel.
2. Controleer of het apparaat is ingeschakeld.
3. Druk op het bedieningspaneel op Menu totdat Netwerk verschijnt opdeonderste regel van het display en druk op OK.
4. Druk op pijl-links/rechts totdat TCP/IP verschijnt en druk op OK.
5. Druk op pijl-links/rechts totdat Statisch verschijnt en druk op OK.
6. Druk op pijl-links/rechts totdat IP-adres verschijnt en druk op OK.
Voer met de cijfertoetsen een byte tussen 0 en 255 in en druk op pijl­links/rechts om tussen de bytes te schakelen. Herhaal dit tot u het adres volledig hebt ingevuld (van byte 1 tot en met byte 4).
7. Wanneer u klaar bent, drukt u op OK. Herhaal stap 6 en 7 voor de configuratie van de andere TCP/IP­parameters: subnetmasker en gateway-adres.
Neem contact op met de netwerkbeheerder als u niet weet hoe u het apparaat moet configureren.
Aan de slag_17
U kunt de netwerkinstellingen ook opgeven via de netwerkbeheerprogramma’s.
Embedded Web Service: Een in de netwerkafdrukserver geïntegreerde webserver om:
- netwerkparameters voor het apparaat te configureren, zodat u
een verbinding kunt maken met diverse netwerkomgevingen;
- apparaatinstellingen aan te passen.
SetIP: Hulpprogramma waarmee u een netw e rki nt erf a ce kunt selecteren en handmatig IP-adressen kunt configureren voor gebruik met het TCP/IP-protocol. Zie "Werken met het SetIP­programma" op pagina 18.

Werken met het SetIP-programma

Dit programma wordt gebruikt om IP-adressen van netwerkapparaten in te stellen met het MAC-adres dat het hardwareserienummer van de netwerkprinterkaart of interface is. Het wordt met name door netwerkbeheerders gebruikt om de IP-adressen van meerdere netwerkapparaten tegelijk in te stellen.
U kunt het SetIP-programma alleen maar gebruiken als uw apparaat is aangesloten op een netwerk.
De volgende procedure is gebaseerd op Windows XP.
Het programma starten
1. Druk het netwerkinformatierapport van het apparaat af. Dit bevat het
MAC-adres van uw apparaat. Zie "Rapporten afdrukken" op pagina 48.
2. In het menu Start van Windows selecteert u Alle programma’s Dell Dell-printers Dell 1235cn Color Laser MFP SetIP.
3. Klik op in het venster SetIP om het TCP/IP-configuratievenster te
openen.
4. Voer het MAC-adres, IP-adres, subnetmasker en de standaardgateway van de netwerkkaart in en klik vervolgens op Toepassen.
Laat bij het invoeren van het MAC-adres de dubbelepunt (:) weg.
5. Klik op OK. De printer drukt de netwerkinformatie af. Controleer of alle instellingen juist zijn.
6. Klik op Afsluiten.
3. Plaats de cd-rom met printersoftware in het cd-romstation van de
computer. De cd-rom start automatisch en er wordt een installatievenster weergegeven. Als het installatievenster niet verschijnt, klikt u op Start Uitvoeren. Typ X:\Setup.exe, waarbij u “X” vervangt door de letter van het cd­romstation en klik op OK. Als u Windows Vista gebruikt, klikt u op Start Alle programma’s Bureau-accessoires Uitvoeren en typt u X:\Setup.exe. Als het venster Automatisch afspelen verschijnt in Windows Vista, klikt u op Uitvoeren Setup.exe in het veld Programma installeren of
uitvoeren. Vervolgens klikt u op Doorgaan in het venster Gebruikersaccountbeheer.
4. Klik op Volgende.
Het bovenstaande venster kan er enigszins anders uitzien als u het stuurprogramma opnieuw installeert.
5. Selecteer Typische installatie voor een netwerkprinter en klik vervolgens op Volgende.

De software installeren

U moet de apparaatsoftware voor afdrukken installeren. De software bestaat uit stuurprogramma’s, toepassingen en andere gebruiksvriendelijke programma’s.De volgende procedure is gebaseerd op Windows XP. Zie de sectie Software als u het besturingssysteem Macintosh gebruikt.
De volgende procedure is van belang wanneer u het apparaat wilt gebruiken als netwerkapparaat. Als u een apparaat wilt verbinden door middel van een USB-kabel, raadpleegt u het hoofdstuk Software.
De procedure die u moet volgen en het pop-upvenster dat verschijnt tijdens de installatie, kunnen verschillen afhankelijk van het besturingssysteem, de printerfunctie of de interface die wordt gebruikt.
1. Sluit de netwerkkabel aan op uw apparaat.
2. Controleer of de netwerkinstellingen voor het apparaat zijn voltooid
(zie "Het netwerk installeren" op pagina 17). Sluit alle toepassingen op uw computer af voordat u met de installatie begint.
18 _Aan de slag
6. De lijst met in het netwerk beschikbare apparaten verschijnt. Selecteer
in deze lijst de printer die u wilt installeren en klik op Volgende.
Als uw apparaat niet in de lijst voorkomt, klikt u op Bijwerken om de lijst te vernieuwen of selecteert u TCP/IP-poort toevoegen om uw apparaat aan het netwerk toe te voegen. Als u het apparaat aan het netwerk wilt toevoegen, moet u de poortnaam en het IP-adres voor het apparaat invoeren.
Selecteer Gedeelde printer (UNC) om een gedeelde netwerkprinter (UNC-pad) te vinden en voer de gedeelde naam handmatig in of zoek een gedeelde printer door te klikken op de knop Bladeren.
Als u niet zeker bent van het IP-adres, neem dan contact op met de netwerkbeheerder of druk de netwerkgegevens af (zie "Rapporten afdrukken" op pagina 48).
7. Nadat de installatie is voltooid, verschijnt een venster met de vraag of u een testpagina wilt afdrukken. Als u dit wilt, schakel dan het desbetreffende selectievakje in en klik op Voltooien.
Als uw apparaat na de installatie niet naar behoren werkt, probeer dan het printerstuurprogramma opnieuw te installeren. Zie het hoofdstuk Software.
Tijdens de installatie van het printerstuurprogramma detecteert het installatieprogramma de locatie van het besturingssysteem en wordt het standaardpapierformaat voor het apparaat ingesteld. Als u een andere Windows-locatie gebruikt, moet u het papi erformaat aanpassen aan het papier dat u normaal gebruikt. Ga naar de printereigenschappen om het papierformaat te wijzigen nadat de installatie is voltooid.

BASISINSTELLINGEN VAN HET APPARAAT

Nadat de installatie is voltooid, kunt u de standaardinstellingen van het apparaat opgeven. Raadpleeg het volgende hoofdstuk om waarden in te stellen of te wijzigen.

Hoogte-instelling

De afdrukkwaliteit wordt beïnvloed door atmosferische druk, die wordt bepaald door de hoogte waarop het apparaat zich boven zeeniveau bevindt. Aan de hand van de volgende informatie kunt u uw apparaat instellen op een optimale afdrukkwaliteit.
Voordat u de hoogte-instelling bepaalt, moet u nagaan op welke hoogte het apparaat wordt gebruikt.
1 Normal 2 High 1
0
1. Klik op Start Alle programma’s Dell Dell-printers Dell 1235cn Color Laser MFP Hulpprogramma Printerinstellingen.
U kunt ook op Hulpprogramma Printerinstellingen klikken in de statusbalk in Mac OS X.
2. Klik op Instelling > Luchtdrukaanpassing. Selecteer de juiste waarde in de keuzelijst en klik op Toepassen.
Als uw apparaat is aangesloten op een netwerk, verschijnt het scherm Embedded Web Service automatisch. Klik op Machine Settings > Setup (of op Machine Setup) > Altitude Adj. Selecteer de juiste hoogte en klik op Apply.

De taal op het display wijzigen

Om de displaytaal van het bedieningspaneel te wijzigen, gaat u als volgt te werk:
1. Druk op Menu tot Systeeminst. verschijnt op de onderste regel van het display en druk vervolgens op OK.
2. Druk op OK zodra Apparaatinst. verschijnt.
3. Druk op pijl-links/rechts totdat Taal verschijnt en druk op OK.
4.
Druk op pijl-links/rechts tot de gewenste taal verschijnt en druk vervolgens op OK.
5. Druk op Stoppen/Wissen om terug te keren naar de gereedmodus.
3 High 2 4 High 3

Datum en tijd instellen

De huidige datum en tijd worden weergegeven op het display wanneer het apparaat ingeschakeld is en klaar is voor gebruik. Op al uw faxberichten worden de datum en tijd afgedrukt.
1. Druk op Menu totdat Systeeminst. verschijnt op de onderste regel van het display en druk vervolgens op OK.
2. Druk op OK zodra Apparaatinst. verschijnt.
3. Druk op pijl-links/rechts totdat Datum en tijd verschijnt en druk op OK.
Aan de slag_19
4. Voer de juiste tijd en datum in met behulp van de cijfertoetsen.
Maand = 01 t/m 12 Dag = 01 t/m 31 Jaar = vier cijfers vereist Uur = 01 t/m 12 (12-uursnotatie)
Minuut = 00 t/m 59
U kunt ook met behulp van pijl-links/rechts de cursor onder het cijfer plaatsen dat u wilt aanpassen en een nieuw cijfer invoeren.
5. Druk op *, # of een willekeurige cijferknop om VM of NM te selecteren
voor de 12-uursnotatie. Als de cursor niet onder de AM- of PM-indicator staat, kunt u de cursor onmiddellijk naar de indicator verplaatsen door op U kunt de klok ook instellen op de 24-uursnotatie (voorbeeld: 01:00 PM wordt dan weergegeven als 13:00). Raadpleeg het volgende hoofdstuk
voor meer informatie.
6. Druk op OK om datum en tijd op te slaan. Als u een verkeerd cijfer hebt ingevoerd, verschijnt er Buiten bereik en
gaat het apparaat niet door met de volgende stap. Voer in dat geval het juiste cijfer in.
7. Druk op Stoppen/Wissen om terug te keren naar de gereedmodus.
00 t/m 23 (24-uursnotatie)
De datumnotatie kan verschillen van land tot land.
* of # te drukken.

De kloknotatie wijzigen

U kunt uw apparaat zo instellen dat de tijd wordt weergegeven in de 12-uursnotatie of de 24-uursnotatie.
1. Druk op Menu totdat Systeeminst. verschijnt op de onderste regel van het display en druk vervolgens op OK.
2. Druk op OK zodra Apparaatinst. verschijnt.
3. Druk op pijl-links/rechts totdat Klokmodus verschijnt en druk op OK.
4. Druk op pijl-links/rechts om de andere modus te selecteren en druk op OK.
5. Druk op Stoppen/Wissen om terug te keren naar de gereedmodus.

De standaardmodus wijzigen

Het apparaat is standaard ingesteld op kopiëren. U kunt de standaardmodus afwisselend instellen op faxmodus en kopieermodus.
1. Druk op Menu totdat Systeeminst. verschijnt op de onderste regel van het display en druk vervolgens op OK.
2. Druk op OK zodra Apparaatinst. verschijnt.
3. Druk op pijl-links/rechts totdat Standaardmodus verschijnt en druk op OK.
4. Druk op pijl-links/rechts totdat de gewenste standaardmodus verschijnt en druk vervolgens op OK.
5. Druk op Stoppen/Wissen om terug te keren naar de gereedmodus.

Geluiden instellen

U kunt de volgende geluidsinstellingen aanpassen:
Toetsgeluid. Schakelt het geluid van de toetsen aan of uit. Wanneer deze optie op Aan ingedrukt.
Waarsch.geluid. Schakelt het alarmsignaal aan of uit. Wanneer deze optie op Aan staat, na verzending of ontvangst van een fax.
Luidspreker. Schakelt weergave van geluiden van de telefoonlijn via de luidspreker (bijvoorbeeld een kiestoon of een faxsignaal) aan of uit. Met deze optie op Communicatie, wat "Normaal" betekent, blijft de luid­spreker aan totdat het andere apparaat reageert.
Belsignaal. Stelt het volume van de beltoon in. Het beltoonvolume kunt u instellen op Uit, Laag, Midden en Hoog.
staat, klinkt er een toon telkens wanneer er een toets wordt
klinkt er een alarmsignaal wanneer er een fout optreedt of
U kunt het volume regelen met behulp van Hoorn op de haak.
Luidspreker, beltoon, toetsgeluid en alarmsignaal
1. Druk op Menu totdat Systeeminst. verschijnt op de onderste regel van het display en druk vervolgens op OK.
2. Druk op pijl-links/rechts totdat Geluid/Volume verschijnt en druk op OK.
3. Druk op pijl-links/rechts totdat de gewenste geluidsoptie verschijnt en druk vervolgens op OK.
4.
Druk op pijl-links/rechts totdat de gewenste status of het gewenste volume voor het geselecteerde geluid verschijnt en druk vervolgens op OK.
5. Herhaal indien nodig de stappen 3 tot en met 5 om andere geluiden in te stellen.
6. Druk op Stoppen/Wissen om terug te keren naar de gereedmodus.
Luidsprekervolume voor Hoorn op de haak
1. Druk op Hoorn op de haak. U hoort een kiestoon uit de luidspreker.
2. Druk op pijl-links/rechts totdat u het gewenste volume hoort.
3. Druk op Stoppen/Wissen om de wijziging op te slaan en terug te
keren naar de gereedmodus.
U kunt het volume van de luidspreker alleen wijzigen als de tel efoonlijn is aangesloten.

Tekens via het numerieke toetsenblok invoeren

U zult voor verschillende taken namen en nummers moeten invoeren. Bij de installatie van uw apparaat moet u bijvoorbeeld uw naam of de naam van uw bedrijf en uw faxnummer invoeren. Wanneer u faxnummers of e-mailadressen in het geheugen opslaat, kunt u ook de bijbehorende namen invoeren.
Alfanumerieke tekens invoeren
1. Als u gevraagd wordt om een letter in te voeren, zoekt u de toets met
het gewenste teken. Druk een aantal keren op deze toets totdat de gewenste letter op het display verschijnt. Om bijvoorbeeld de letter O in te voeren, drukt u op 6, de toets met opschrift MNO. Telkens wanneer u op 6 drukt, versch ijnt een andere letter op het display: M, N, O, m, n, o en tot slot 6. U kunt ook speciale tekens invoeren (spatie, plusteken, enzovoort). Raadpleeg onderstaand hoofdstuk voor meer informatie.
2. Als u nog meer letters wilt invoeren, herhaalt u stap 1. Indien de volgende letter op dezelfde knop staat, verplaatst u de cursor door op de linker-/rechterpijltoets te drukken en vervolgens op de knop met de gewenste letter. De cursor gaat naar rechts en de volgende letter verschijnt op het display. Als u een spatie wilt invoeren, drukt u tweemaal op 1.
3. Na het invoeren van de letters drukt u op OK.
Letters en cijfers op het toetsenblok
TOETS TOEGEWEZEN CIJFERS, LETTERS OF TEKENS
1 @ / . ‘ 1 2 A B C a b c 2 3 D E F d e f 3 4 G H I g h i 4 5 J K L j k l 5 6 M N O m n o 6 7 P Q R S p q r s 7 8 T U V t u v 8 9 W X Y Z w x y z 9 0 + - , & 0
* *
# #
20 _Aan de slag
Cijfers of namen corrigeren
Wanneer u zich bij het invoeren van een nummer of naam hebt vergist, drukt u op de linker-/rechterpijltoets om het laatste cijfer of teken te wissen. Voer vervolgens het juiste cijfer of teken in.
Een pauze invoegen
Bij sommige telefooncentrales moet u eerst een toegangscode (bijvoorbeeld een 9) intoetsen en vervolgens wachten tot u een tweede kiestoon hoort. In dergelijke gevallen moet u in het telefoonnummer een pauze invoegen. U kunt ook een pauze invoegen bij het instellen van snelkiesnummers.
Om een pauze in te voegen, drukt u op Opnieuw/Pauze tijdens het invoeren van het telefoonnummer. Op het display wordt de pauze aangegeven met een koppelteken ("–").

Gebruik van de energiebesparende modi

Energiebesparende modus
Als u de energiebesparende modus inschakelt, gebruikt het apparaat minder energie wanneer het niet gebruikt wordt. U kunt deze modus inschakelen en aangeven hoelang het apparaat na afloop van een afdrukopdracht moet wachten voordat de energiebesparende modus wordt geactiveerd.
1. Druk op Menu totdat Systeeminst. verschijnt op de onderste regel van het display en druk vervolgens op OK.
2. Druk op OK zodra Apparaatinst. verschijnt.
3. Druk op pijl-links/rechts totdat Energ.spaarst. verschijnt en druk op OK.
4. Druk op pijl-links/rechts totdat de gewenste tijdinstelling verschijnt en druk vervolgens op OK.
5. Druk op Stoppen/Wissen om terug te keren naar de gereedmodus.

Automatisch doorgaan

Met deze optie stelt u in dat het apparaat al dan niet verder moet gaan met afdrukken als het ingestelde papierformaat en het papier in de lade niet met elkaar overeenkomen.
1. Druk op Menu totdat Systeeminst. verschijnt op de onderste regel van het display en druk vervolgens op OK.
2. Druk op OK zodra Apparaatinst. verschijnt.
3. Druk op pijl-links/rechts totdat Aut. doorgaan verschijnt en druk op OK.
4. Druk op pijl-links/rechts totdat de gewenste inbindoptie verschijnt.
•Aan: Als het papierformaat niet overeenkomt met het papierformaat
in de papierlade, wordt er automatisch afgedrukt nadat de ingestelde tijd is verstreken.
•Uit: Als het papierformaat niet overeenkomt met het papierformaat in
de papierlade, wordt er met afdrukken gewacht totdat u op het bedienings­paneel op Kleur Start of op Zwart Start drukt.
5. Druk op OK om uw keuze op te slaan.
6. Druk op Stoppen/Wissen om terug te keren naar de gereedmodus.
Aan de slag_21

originelen en afdrukmateriaal plaatsen

In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u originelen en afdrukmateriaal in het apparaat plaatst.
In dit hoofdstuk vindt u de volgende onderwerpen:
Originelen plaatsen
Afdrukmateriaal selecteren
Het formaat van het papier in de papierlade wijzigen
Afdrukken op speciale afdrukmaterialen
Papierformaat en -type instellen

ORIGINELEN PLAATSEN

Als u een document wilt kopiëren, scannen of faxen, legt u het op de glasplaat of in de ADI (Automatische DocumentInvoer).

Op de glasplaat van de scanner

Zorg ervoor dat er geen originelen in de ADI liggen. Als een origineel wordt gedetecteerd in de ADI, zal het voorrang krijgen boven het origineel op de glasplaat. Voor de beste scankwaliteit, vooral bij afbeeldingen in kleur of grijstinten, gebruikt u bij voorkeur de glasplaat.
1. Licht het deksel van de scanner op.
2. Plaats het origineel met de bedrukte zijde naar beneden op de glasplaat
en leg het in één lijn met de markering in de l inkerbovenhoek van de p laat.
3. Sluit het deksel van de scanner.
Doe dit voorzichtig om te vookomen dat het scannerglas breekt. Hierdoor kunt u gewond raken.
Zorg ervoor dat het deksel van de scanner niet op uw handen valt. Dit kan pijn doen.
Kijk bij het scannen of kopiëren niet in het licht van de scanner. Dit is schadelijk voor uw ogen en kan gevaarlijk zijn.
Het openlaten van het deksel van de scanner bij het kopiëren kan een negatief effect hebben op de kopieerkwaliteit en het tonerverbruik.
Stof op de glasplaat kan leiden tot zwarte vlekken op de afdruk. Houd de glasplaat schoon.
Om een pagina uit een boek of tijdschrift te kopiëren, opent u het deksel van de scanner tot tegen de aanslag en sluit u het daarna weer. Als het boek of tijdschrift dikker is dan 30 mm, kopieert u met het deksel open.

In de ADI

In de ADI kunt u maximaal 50 vel papier van 75 g/m2 voor één taak plaatsen. Als u de automatische documentinvoer gebruikt:
In de ADI: Plaats geen papier dat kleiner is dan 142 x 148 mm of groter dan 216 x 356 mm.
Vermijd gebruik van de volgende papiersoorten:
- carbonpapier of doordrukpapier
- gecoat papier
- licht doorschijnend papier of dun papier
- gekreukt of verfrommeld papier
- gekruld of opgerold papier
- gescheurd papier
Verwijder alle nietjes en paperclips voordat u het papier plaatst.
Controleer of eventuele lijm, inkt of correctievloeistof op het papier volledig droog is voordat u het plaatst.
Plaats geen originelen van verschillend formaat of gewicht.
Plaats geen boekjes, foldertjes, transparanten of documenten met andere afwijkende eigenschappen.
1. Buig de papierstapel of waaier het papier uit om de pagina’s van elkaar te scheiden voordat u de originelen plaatst.
22 _Originelen en afdrukmateriaal plaatsen
2. Plaats het origineel in de ADI met de bedrukte zijde naar boven. Zorg
ervoor dat de onderkant van de stapel originelen samenvalt met de markering voor het papierformaat op de invoerlade.
3. Stel de breedtegeleiders in overeenkomstig het papierformaat.

AFDRUKMATERIAAL SELECTEREN

U kunt afdrukken op verschillende afdrukmaterialen, waaronder normaal papier, enveloppen, etiketten en transparanten. Gebruik uitsluitend afdrukmaterialen die voldoen aan de in deze gebruikershandleiding vermelde richtlijnen. Als u afdrukmaterialen gebruikt die niet aan deze richtlijnen voldoen, kan dit de volgende problemen veroorzaken:
slechte afdrukkwaliteit,
vastlopen van het papier,
versnelde slijtage van het apparaat.
De eigenschappen van het papier, zoals gewicht, samenstelling, vezel- en vochtgehalte, zijn van grote invloed op de prestaties van het apparaat en op de afdrukkwaliteit. Houd bij de keuze van afdrukmateriaal rekening met het volgende:
Het type, formaat en gewicht van het afdrukmateriaal voor uw apparaat worden verderop in dit hoofdstuk besproken.
Gewenst resultaat: Het afdrukmateriaal dat u kiest, moet geschikt zijn voor het doel.
Helderheid: Sommige afdrukmaterialen zijn witter dan andere en leveren scherpere en helderdere afbeeldingen op.
Gladheid van het oppervlak: De gladheid van het afdrukmateriaal bepaalt hoe scherp de afdrukken eruit zien op papier.
Het is mogelijk dat bepaalde afdrukmaterialen, hoewel ze voldoen aan alle hier genoemde richtlijnen, toch geen bevredigende resultaten opleveren. Dit kan het gevolg zijn van onjuiste bediening, een ongewenst temperatuur- en vochtigheidsniveau of andere variabele omstandigheden waarover Dell geen controle heeft.
Controleer, voordat u grote hoeveelheden afdrukmateriaal aanschaft, of
het voldoet aan de vereisten die in deze gebruikershandleiding
staan vermeld.
Als er stof op de glasplaat van de automatische documentinvoer zit, is het mogelijk dat er op de afdruk zwarte strepen verschijnen. Houd de glasplaat schoon.
Let erop dat uw handen niet in de rol van de automatische documentinvoer terechtkomen. Dit kan pijn doen.
Het gebruik van afdrukmaterialen die niet aan deze specificaties voldoen, kan problemen veroorzaken die reparaties vereisen. Zulke reparaties vallen niet onder de garantie of onderhoudscontracten van Dell.
Gebruik voor dit apparaat zeker geen fotopapier voor inkjetprinters. Deze zouden de printer kunnen beschadigen.
Originelen en afdrukmateriaal plaatsen_23

Specificaties van afdrukmateriaal

TYPE FORMAAT AFMETINGEN
Normaal papier Letter 216 x 279 mm
Legal 216 x 356 mm US Folio 216 x 330 mm A4 210 x 297 mm Oficio 216 x 343 mm JIS B5 182 x 257 mm ISO B5 176 x 250 mm Executive 184 x 267 mm A5 148 x 210 mm Statement 140 x 216 mm A6 105 x 148 mm
Enveloppen Monarch-enveloppen 98 x 191 mm
Envelop63/4 92 x 165mm Envelop nr. 10 105 x 241 mm Envelop nr. 9 98 x 225 mm
GEWICHT
60 tot 105 g/m
75 tot 90 g/m
2
bankpostpapier
a
2
CAPACITEIT
150 vel 75 g/m2
b
bankpostpapier voor de lade
5 vel papier voor handmatige invoer in de lade
DL-enveloppe 110 x 220 mm C5-enveloppe 162 x 229 mm C6-enveloppe 114 x 162 mm
Dik papier Raadpleeg het hoofdstuk
Normaal papier
Dun papier Raadpleeg het hoofdstuk
Normaal papier
Etiketten
c
Letter, A4 Raadpleeg het hoofdstuk Normaal
Raadpleeg het hoofdstuk Normaal papier
Raadpleeg het hoofdstuk Normaal papier
papier
Kaarten Briefkaart 101,6 x 152,4 mm
90 tot 105 g/m bankpostpapier
60 tot 70 g/m
120 tot 150 g/m2 bankpostpapier
105 tot 163 g/m2
2
5 vel papier voor handmatige invoer in de lade
2
bankpostpapier
Transparanten
d
Glanzend papier Letter, A4 Raadpleeg het hoofdstuk Normaal
Letter, A4 Raadpleeg het hoofdstuk Normaal
papier
138 tot 146 g/m2 bankpostpapier
160 g/m2
1 vel papier voor handmatige invoer in de lade
papier
Minimaal formaat (aangepast) 76 x 160 mm
60 tot 163 g/m
2
Maximaal formaat (aangepast) 216 x 356 mm
a. Plaats het papier vel per vel in de lade als het gewicht van het afdru k materiaal groter is dan 105 g/m
2
. b. De maximale capaciteit kan verschillen en is afhankelijk van het gewicht en de dikte van het afdrukmateriaal en de omgevingsomstandigheden. c. Gladheid: 100 tot 250 (Sheffield). d. Aanbevolen afdrukmateriaal: Transparanten voor kleurenla serprinters van Xerox, zoals 3R 91331(A4), 3R 2780(Letter).
24 _Originelen en afdrukmateriaal plaatsen

Formaten van afdrukmaterialen die in elke modus worden ondersteund

SOORT
MATERIAAL
RICHTLIJNEN
MODUS FORMAAT INVOER
Kopieermodus Letter, A4, Legal, Oficio, Folio,
Executive, JIS B5, A5, A6
Afdrukmodus Het apparaat ondersteunt alle
formaten
Faxmodus Letter, A4, Legal lade 1
lade 1
lade 1

Richtlijnen voor speciale afdrukmaterialen

SOORT
MATERIAAL
Enveloppen Of enveloppen naar behoren worden bedrukt, is
afhankelijk van de kwaliteit van de enveloppen. Houd bij de keuze van enveloppen rekening met de volgende factoren:
- Gewicht: Het gewicht van het enveloppenpapier mag niet meer dan 90 g/m een papierstoring optreden.
- Ontwerp: Voor het afdrukken moeten de enveloppen plat worden gelegd. Ze mogen niet meer dan 6 mm omkrullen en ze mogen geen lucht bevatten.
- Toestand: De enveloppen mogen niet gekreukt, gescheurd of anderszins beschadigd zijn.
- Temperatuur: U moet enveloppen gebruiken die bestand zijn tegen de hitte en druk die tijdens het afdrukproces in het apparaat ontstaan.
Gebruik alleen goed gevormde enveloppen met scherpe vouwen.
Gebruik geen afgestempelde enveloppen.
Gebruik geen enveloppen met sluithaakjes, knipsluitingen, vensters, gecoate binnenbekleding, zelfklevende sluitingen of andere synthetische materialen.
Gebruik geen beschadigde enveloppen of enveloppen van slechte kwaliteit.
Controleer of de naad aan beide uiteinden van de envelop helemaal doorloopt tot in de hoek.
RICHTLIJNEN
2
bedragen, anders kan
Enveloppen (Vervolg)
Etiketten Om beschadigingen aan het apparaat te voorkomen,
Enveloppen met een verwijderbare strip of met meer dan één zelfklevende vouwbare klep moeten van een kleefmiddel zijn voorzien dat gedurende 0,1 seconde compatibel is met de fixeertemperatuur van het apparaat. Zie de specificaties van uw apparaat om na te gaan wat de fixeertemperatuur is. Zie "Specificaties van de printer" op pagina 73. De extra kleppen en strips kunnen kreuken, scheuren en papierstoringen veroorzaken en kunnen zelfs de fixeereenheid beschadigen.
Voor de beste afdrukkwaliteit plaatst u de marges niet dichter dan 15 mm van de rand van de envelop.
Druk niet af op de plaats waar de naden van de envelop samenkomen.
gebruikt u bij voorkeur alleen etiketten voor gebruik in laserprinters. Bij de keuze van etiketten dient u rekening te houden met de volgende factoren:
- Kleefstoffen: Het kleefmiddel moet stabiel zijn bij
de fixeertemperatuur van het apparaat. Zie de specificaties van uw apparaat om na te gaan wat de fixeertemperatuur is. Zie "Algemene specificatie s" op pagina 72.
- Schikking: Gebruik uitsluitend etiketvellen waarbij
tussen de etiketten het rugvel niet blootligt. Bij etiketvellen met ruimte tussen de etiketten kunnen de etiketten loskomen van de rugvel. Dit kan ernstige papierstoringen tot gevolg hebben.
- Krul: Voor het afdrukken moeten de etiketten plat
worden gelegd en mogen ze niet mee r dan 13mm omkrullen.
- Toestand: Gebruik geen etiketten die gekreukt zijn,
blaasjes vertonen of loskomen van het rugvel.
Let op dat er tussen de etiketten geen zelfklevend materiaal blootligt. Blootliggende delen kunnen ertoe leiden dat etiketten tijdens het afdrukken loskomen, waardoor het papier kan vastlopen. Ook kunnen hierdoor onderdelen van het apparaat beschadigd raken.
Plaats geen gebruikte etiketvellen in het apparaat. De klevende achterzijde mag slechts een keer door het apparaat worden gevoerd.
Gebruik geen etiketten die loskomen van het rugvel, blaasjes vertonen, gekreukt of anderszins beschadigd zijn.
1 aanvaardbaar 2 onaanvaardbaar
Kaarten of materiaal van afwijkende grootte
Druk niet af op materialen die smaller zijn dan 76 mm of korter dan 356 mm.
Stel de marges in de softwaretoepassing in op ten minste 6,4 mm van de rand van het materiaal.
Originelen en afdrukmateriaal plaatsen_25
SOORT
MATERIAAL
Voorbedrukt papier
Papier met briefhoofd moet bedrukt zijn met hittebestendige inkt die niet smelt, verdampt of
RICHTLIJNEN
gevaarlijke stoffen afgeeft wanneer deze gedurende 0,1 seconde wordt blootgesteld aan de fixeerte mpe rat uur van de printer. Zie de specificaties van uw apparaat om na te gaan wat de fixeertemperatuur is. Zie "Algemene specificaties" op pagina 72.
De inkt van het briefhoofd mag niet ontvlambaar zijn en mag de printerrollen niet aantasten.
Formulieren en papier met briefhoofd moeten in een vochtbestendige verpakking worden bewaard om aantasting tijdens de opslagperiode te voorkomen.
Voordat u voorbedrukt papier plaatst, zoals formulieren of briefpapier, moet u controleren of de inkt op het papier droog is. Natte inkt kan tijdens het fixeerproces loskomen van het voorbedrukte papier en de afdrukkwaliteit verminderen.
Het gebruik van fotopapier of gecoat papier kan voor problemen zorgen die reparatie vereisen. Dergelijke reparaties vallen niet onder de garantie of serviceovereenkomsten van Dell.

HET FORMAAT VAN HET PAPIER IN DE PAPIERLADE WIJZIGEN

Als u extra lang papier, bijvoorbeeld van het formaat Legal, in de lade plaatst, moet u de lengtegeleider aanpassen om de papierlade te verlengen. Om het formaat in lade 1 te veranderen, moet u de papierlengtegeleider op de juiste wijze aanpassen.
1. Haal lade 1 uit het apparaat. Open het papierdeksel en verwijder, indien nodig, het papier uit lade 1.
2. Maak de vergrendeling bovenaan in de lade los en haal het papier er handmatig uit.
4. Verschuif de lengtegeleider zachtjes tot tegen de stapel papier. Houd de
breedtegeleider ingedrukt en schuif hem tot tegen de stapel p apier zonder deze te buigen.
Voor papier met een kleiner formaat dan het Letter-formaat plaatst u de geleiders opnieuw in aanvangspositie en stelt u de lengte- en breedtegeleiders opnieuw in.
Als het papier waarop u wilt afdrukken minder dan 222 mm lang is, ontgrendelt u de geleider van de lade en duwt u de lade naar binnen. Stel de papierlengte- en papierbreedtegeleider in.
3. Plaats papier in de lade.
26 _Originelen en afdrukmateriaal plaatsen
Duw de papierbreedtegeleiders niet zo ver naar binnen dat het afdrukmateriaal gaat buigen.
Als u de papierbreedtegeleiders niet aanpast, kunnen er papierstoringen optreden.
5. Sluit de papierklep.
6. Schuif lade 1 terug in het apparaat.
7. Stel na het plaatsen van het papier het formaat en type van het papier in
voor lade. Zie "Papierformaat en -type instellen " op pag ina 28.
Plaats meer papier als er onvoldoende papier in de lade ligt.
Als het papier regelmatig vastloopt, plaatst u het vel per vel in de lade.
U kunt ook papier plaatsen waarop al is afgedrukt. Plaats het papier met de bedrukte zijde naar boven. De kant die naar de printer gericht is, mag niet gekruld zijn. Bij invoerproblemen draait u het papier om. Er zijn in dit geval geen garanties ten aanzien van de afdrukkwaliteit.
De lade is standaard ingesteld op het papierformaat Letter of A4, afhankelijk van het land waarin u de printer hebt gekocht. Als u de formaatinstelling wilt veranderen in A4 of Letter, moet u de hendel en de papierbreedtegeleider juist instellen.
1. Haal lade uit het apparaat. Open het papierdeksel en verwijder, indien nodig, het papier uit lade.
2. Als u het formaat wilt wijzigen in Letter, draait u de hendel aan de achterkant van de lade naar rechts.
3. Knijp de papierbreedtegeleider samen en schuif hem tot tegen de rand van de hendel.
Als u het formaat wilt wijzigen in A4, schuift u de papierbreedtegeleider naar links en draait u de hendel naar links. Forceer de hendel niet, anders kan de lade worden beschadigd.
Originelen en afdrukmateriaal plaatsen_27

AFDRUKKEN OP SPECIALE AFDRUKMATERIALEN

In het apparaat kunnen speciale typen en formaten afdrukmateriaal worden geplaatst, zoals briefkaarten, notitiekaarten en enveloppen. Dit is handig als u maar één pagina wilt afdrukken op papier met briefhoofd of op gekleurd papier.

Afdrukmateriaal handmatig plaatsen

Plaats telkens slechts afdrukmateriaal van één formaat in de lade.
Voeg geen papier toe als de papierlade nog papier bevat. Zo voorkomt u dat het papier vastloopt. Dit geldt ook voor andere soorten afdrukmateriaal.
Plaats afdrukmaterialen in de handmatige invoer met de te bedrukken zijde naar boven en met de bovenrand eerst. Zorg ervoor dat het materiaal in het midden van de lade ligt.
Plaats alleen afdrukmateriaal dat voldoet aan de specificaties. Zo voorkomt u papierstoringen en problemen met betrekking tot de afdrukkwaliteit. (Zie "Afdrukmateriaal selecteren" op pagina 23.)
Maak omgekrulde kaarten, enveloppen en etiketten eerst vlak voordat u ze in de papierlade plaatst.
1. Plaats het papier in de lade. (Zie "Het formaat van het papier in de papierlade wijzigen" op pagina 26.)
Neem bij het plaatsen van het papier de volgende richtlijnen in acht, afhankelijk van het type afdrukmateriaal:
Enveloppen: met de klep omlaag en de plaats voor de postzegel linksboven.
Etiketten: met de afdrukzijde naar boven, waarbij de bovenste korte zijde het eerst het apparaat ingaat.
Voorbedrukt papier: met de bedrukte zijde naar boven en de bovenzijde in de richting van het apparaat.
Kaarten: met de afdrukzijde naar boven, waarbij de korte zijde het eerst het apparaat ingaat.
Eerder bedrukt papier: met de eerder bedrukte zijde naar beneden en de niet-gekrulde rand in de richting van het apparaat.
2. Start het afdrukmenu wanneer u vanuit een toepassing afdrukt.
3. Open de printereigenschappen voordat u gaat afdrukken.
4. Druk op het tabblad Papier in de printereigenschappen en selecteer het
juiste papiertype.
Als u op een etiket wilt afdrukken, stelt u het papiertype in op Etiket.

PAPIERFORMAAT EN -TYPE INSTELLEN

Nadat u het papier in de lade hebt geplaatst, moet u het papierformaat en
-type instellen met behulp van de knoppen op het bedieningspaneel. Deze instellingen zijn van toepassing op de kopieer- en faxmodus. Als u afdrukt vanaf een computer, selecteert u het papierformaat en de papiersoort in het desbetreffende programma.
1. Druk op Menu totdat Systeeminst. verschijnt op de onderste regel van het display en druk vervolgens op OK.
2. Druk op pijl-links/rechts totdat Papierinstel. verschijnt en druk op OK.
3. Druk op OK wanneer Papierformaat verschijnt.
4. Druk op pijl-links/rechts totdat het gewenste papierformaat verschijnt en druk op OK.
5. Druk op pijl-links/rechts totdat Type papier verschijnt en druk op OK.
6. Druk op pijl-links/rechts totdat de gewenste papiersoort verschijnt en druk op OK.
7. Druk op Stoppen/Wissen om terug te keren naar de gereedmodus.
5. Selecteer Handmatige in voer bij papierbron en druk vervolgens op OK.
6. Start het afdrukken vanuit de toepassing.
7. Druk op het apparaat op Kleur Start of Zwart Start om de toevoer te
starten, waarna het afdrukken begint.
Als u meerdere pagina’s wilt afdrukken, plaatst u het volgende vel wanneer de eerste pagina wordt afgedrukt en drukt u op Kleur Start of Zwart Start. Herhaal deze stap voor elke pagina die moet worden afgedrukt.
De door u gewijzigde instellingen blijven alleen van kracht tijdens het gebruik van het huidige programma.
28 _Originelen en afdrukmateriaal plaatsen

kopiëren

In dit hoofdstuk wordt stap voor stap uitgelegd hoe u documenten kopieert.
In dit hoofdstuk vindt u de volgende onderwerpen:
Kopiëren
De instellingen per kopie wijzigen
De standaardkopieerinstellingen wijzigen
Speciale kopieerfuncties gebruiken
Time-out voor kopiëren instellen

KOPIËREN

1. Druk op Kopie. Klaar om te kop. verschijnt op de bovenste regel van het display.
2. Plaats originelen met de bedrukte zijde naar boven in de ADI of plaats
een enkel origineel met de bedrukte zijde naar beneden op de glasplaat van de scanner. Zie "Originelen plaatsen" op pagina 22 voor meer informatie over het plaatsen van originelen.
3. Geef zonodig het aantal kopieën op met behulp van het numerieke toetsenblok.
4. Om de kopieerinstellingen met de knoppen op het bedieningspaneel aan te passen, inclusief kopieerformaat, tonersterkte en soort origineel. (Zie "De instellingen per kopie wijzigen" op pagina 29.)
U kunt indien nodig gebruikmaken van speciale kopieerfuncties, zoals het kopiëren van 2 of 4 pagina’s per vel.
5. Druk op Zwart Start om met het kopiëren in kleur te beginnen. Of druk op Kleur Start om met het kopiëren in zwart-wit te beginnen.
U kunt een kopieertaak annuleren terwijl deze wordt uitgevoerd. Druk op Stoppen/Wissen om het kopiëren te stoppen.

DE INSTELLINGEN PER KOPIE WIJZIGEN

Het apparaat beschikt over standaardinstellingen voor kopiëren, zodat u snel en gemakkelijk een kopie kunt maken. Met behulp van de kopieerfunctieknoppen op het bedieningspaneel kunt u de opties per kopie wijzigen.
Als u tijdens het instellen van de kopieeropties op Stoppen/Wissen drukt, worden alle opties die u voor de huidige kopieertaak hebt ingesteld, gean nuleerd en worden de standaardinstellingen hersteld. Na afloop van een kopie er p ro ce s wo r de n de st andaardinstellin gen altijd automatisch hersteld.

Type origineel

De instelling type origineel geeft u de mogelijkheid het soort document te selecteren dat voor de huidige kopieertaak wordt gebruikt om op die manier een optimale kopieerkwaliteit te realiseren.
1. Druk op Kopie.
2. Druk op Menu totdat Kopieerfunctie verschijnt op de onderste regel van het display en druk vervolgens op OK.
3. Druk op pijl-links/rechts totdat Oorspr. type verschijnt en druk op OK.
4. Druk op pijl-links/rechts totdat de gewenste afbeeldingsmodus verschijnt en druk vervolgens op OK.
Tekst: Gebruik deze optie voor originelen met hoofdzakelijk tekst.
Tekst/Foto: Gebruik deze optie voor originelen met tekst en foto’s.
•Foto: Gebruik deze optie voor foto’s.
Magazine: Gebruik deze optie voor tijdschriften.
5. Druk op Stoppen/Wissen om terug te keren naar de gereedmodus.

Verkleinde of vergrote kopie

U kunt het formaat van een gekopieerde afbeelding tot 25% verkleinen en tot 400% vergroten wanneer u originele documenten vanaf de glasplaat van de scanner kopieert. Documenten die u kopieert vanaf de automatische documentinvoer kunt u tot 25% verkleinen en tot 100% vergoten.
Zo maakt u een keuze uit de vooraf ingestelde kopieerformaten:
1. Druk op Kopie.
2. Druk op Menu totdat Kopieerfunctie verschijnt op de onderste regel
van het display en druk vervolgens op OK.
3. Druk op pijl-links/rechts totdat Verkl./vergr. verschijnt en druk op OK.
4. Druk op pijl-links/rechts totdat het gewenste formaat verschijnt en
druk vervolgens op OK.

Tonersterkte

Als het origineel onduidelijke tekeningen of donkere afbeeldingen bevat, kunt u de helderheid aanpassen om de kopie beter leesbaar te maken.
1. Druk op Kopie.
2. Druk op Menu totdat Kopieerfunctie verschijnt op de onderste regel van het display en druk vervolgens op OK.
3. Druk op pijl-links/rechts totdat Tonersterkte verschijnt en druk op OK.
4. Druk op pijl-links/rechts totdat de gewenste contrastmodus verschijnt en druk vervolgens op OK.
•Licht: Geschikt voor donkere originelen.
Normaal: Geschikt voor normale, getypte of bedrukte originelen.
Donker: Geschikt voor lichte originelen.
5. Druk op Stoppen/Wissen om terug te keren naar de gereedmodus.
De grootte van de kopie aanpassen door rechtstreeks de schaalverhouding op te geven:
1. Druk op Kopie.
2. Druk op Menu totdat Kopieerfunctie verschijnt op de onderste regel van het display en druk vervolgens op OK.
3. Druk op pijl-links/rechts totdat Verkl./vergr. verschijnt en druk op OK.
4. Druk op pijl-links/rechts totdat Aangepast verschijnt en druk op OK.
5. Druk op pijl-links/rechts totdat het gewenste kopieerformaat verschijnt.
Als u de toets ingedrukt houdt, kunt u snel naar de gewenste waarde bladeren.
6. Druk op OK om uw keuze op te slaan.
7. Druk op Stoppen/Wissen om terug te keren naar de gereedmodus.
Als u een verkleinde kopie maakt, is het mogelijk dat onderaan op de kopie zwarte lijnen verschijnen.
Kopiëren_29

DE STANDAARDKOPIEERINSTELLINGEN WIJZIGEN

De kopieeropties, waaronder tonerdichtheid, soort origineel, kopieerformaat en aantal kopieën, kunnen worden ingesteld op de waarden die u het meest gebruikt. Bij het kopiëren van documenten worden deze standaardinstellingen gebruikt, tenzij ze zijn aangepast via de daarvoor bedoelde knoppen op het bedieningspaneel.
1. Druk op Kopie.
2. Druk op Menu totdat Kopieerinstel. verschijnt op de onderste regel van het display en druk vervolgens op OK.
3. Druk op OK wanneer St.inst. wijz. verschijnt.
4. Druk op pijl-links/rechts totdat de gewenste insteloptie verschijnt en druk vervolgens op OK.
5. Druk op pijl-links/rechts totdat de gewenste instelling verschijnt en druk vervolgens op OK.
6. Herhaal indien nodig stap 4 en 5.
7. Druk op Stoppen/Wissen om terug te keren naar de gereedmodus.
Wanneer u tijdens het instellen van de kopieeropties op Stoppen/Wissen drukt, worden de gewijzigde instellingen geannuleerd en de standaardinstellingen hersteld.

ID-KAART KOPIËREN

Het apparaat kan 2-zijdig bedrukte originelen afdrukken op één vel papier van het formaat A4, Letter, Legal, Folio, Oficio, Executive, B5, A5 of A6.
Hierbij wordt één zijde van het origineel op de bovenste helft van het vel papier afgedrukt en de andere zijde op de onderste helft zonder dat het origineel daarbij wordt verkleind. Deze functie is met name handig voor het kopiëren van kleine documenten zoals visitekaartjes.
5. Keer het origineel om en plaats het op de glasplaat zoals aangegeven door de pijlen. Sluit vervolgens het deksel van de scanner.
6. Druk op Zwart Start om met het kopiëren in kleur te beginnen. Of druk op Kleur Start om met het kopiëren in zwart-wit te beginnen.
Als u niet op Zwart Start of Kleur Start drukt, wordt enkel de voorzijde gekopieerd.
Als het originele document groter is dan het afdrukgebied, worden sommige gedeelten mogelijk niet afgedrukt.
•Als u op Stoppen/Wissen drukt of als er gedurende ongeveer 30 seconden geen knoppen worden ingedrukt, annuleert het apparaat de kopieertaak en keert het terug naar de gereedmodus.

SPECIALE KOPIEERFUNCTIES GEBRUIKEN

U kunt de volgende kopieerfuncties gebruiken:

2 of 4 pagina’s per vel kopiëren

Het apparaat kan 2 of 4 verkleinde originelen per vel afdrukken.
1. Druk op Kopie.
2. Druk op Menu totdat Kopieerfunctie verschijnt op de onderste regel van het display en druk vervolgens op OK.
3. Druk op pijl-links/rechts totdat Lay-out verschijnt en druk op OK.
4. Druk op pijl-links/rechts totdat 2 pagina’s/vel of 4 pagina’s/ vel verschijnt en druk vervolgens op OK.
5. Druk op Stoppen/Wissen om terug te keren naar de
gereedmodus.
1 2
1 2
3 4
Voor deze functie moet het origineel op de glasplaat van de scanner worden geplaatst.
1. Druk op Kopie ID.
2. Plaats een origineel met de voorzijde naar onder op de glasplaat zoals
aangegeven door de pijlen, en sluit het deksel van de scanner.
3. Plaats voorzijde en druk op Start verschijnt op het display.
4. Druk op Zwart Start of op
Het apparaat begint de voorzijde te scannen. Op het display wordt
Plaats achterz. en druk op Start weergegeven.
Kleur Start
.
30 _Kopiëren
U kunt het kopieerformaat niet aanpassen via het menu Verkl./vergr. voor het kopiëren van 2 of 4 pagina’s per vel.

Poster kopiëren

Op uw apparaat kunt u één afbeelding afdrukken op 9 vellen papier (3 x 3). U kunt deze pagina’s aan elkaar plakken om er een poster van te maken.
Deze kopieerfunctie is alleen beschikbaar wanneer u de originelen op de glasplaat van de scanner plaatst.
1. Druk op Kopie.
2. Druk op Menu totdat Kopieerfunctie verschijnt op de onderste regel van het display en druk vervolgens op OK.
3. Druk op pijl-links/rechts totdat Lay-out verschijnt en druk op OK.
4. Druk op pijl-links/rechts totdat Poster kopier. verschijnt en druk op OK.
Loading...
+ 86 hidden pages