▪ De documentatie is oorspronkelijk in het Engels geschreven. Alle
andere talen zijn vertalingen.
▪ Alle in dit document vermelde voorzorgen betreffen zeer
belangrijke punten en dienen dus steeds nauwgezet te worden
nageleefd.
▪ De installatie van het systeem en alle in de installatiehandleiding
en de uitgebreide handleiding voor de installateur beschreven
handelingen MOETEN door een erkende installateur worden
uitgevoerd.
1.1.1Betekenis van de waarschuwingen en
symbolen
GEVAAR
Duidt op een situatie die de dood of ernstige verwondingen
als gevolg heeft.
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
Duidt op een situatie die elektrocutie kan veroorzaken.
GEVAAR: RISICO OM ZICH TE VERBRANDEN
Duidt op een situatie die brandwonden kan veroorzaken
als gevolg van extreem hoge of lage temperaturen.
GEVAAR: ONTPLOFFINGSGEVAAR
Duidt op een situatie die een ontploffing kan veroorzaken.
WAARSCHUWING
Duidt op een situatie die de dood of ernstige verwondingen
als gevolg zou kunnen hebben.
WAARSCHUWING: ONTVLAMBAAR MATERIAAL
VOORZICHTIG
Duidt op een situatie die kleine of matige verwondingen als
gevolg zou kunnen hebben.
OPMERKING
Duidt op een situatie die schade aan apparatuur of
eigendom zou kunnen berokkenen.
OPMERKING
Een foute installatie of bevestiging van apparatuur,
uitrustingen of accessoires kan elektrische schokken, een
kortsluiting, lekken, brand of schade aan de apparatuur of
uitrustingen als gevolg hebben. Gebruik enkel accessoires,
optionele apparatuur en uitrustingen en reserveonderdelen
die door Daikin gemaakt of goedgekeurd werden.
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de materialen die voor de installatie en de
testen gebruikt worden, voldoen aan de geldende
wetgeving (bovenop de instructies beschreven in de
Daikin-documentatie).
VOORZICHTIG
Draag gepaste persoonlijke beschermingsuitrustingen
(beschermende handschoenen, veiligheidsbril, enz.)
wanneer u het systeem installeert of onderhoudt.
WAARSCHUWING
Scheur plastiekverpakkingen aan stukken en gooi deze
weg zodat niemand, kinderen in het bijzonder, ermee kan
spelen. Mogelijk risico: verstikking.
GEVAAR: RISICO OM ZICH TE VERBRANDEN
▪ Raak tijdens of net na bedrijf GEEN
koelmiddelleidingen, waterleidingen of interne
onderdelen aan. Deze kunnen te warm of te koud zijn.
Geef ze de tijd om terug op een normale temperatuur
te komen. Indien u deze toch moet aanraken, draag
dan beschermende handschoenen.
▪ Raak per ongeluk lekkend koelmiddel NIET aan.
WAARSCHUWING
Neem gepaste maatregelen om te beletten dat de unit door
kleine dieren als schuilplaats gebruikt kan worden. Kleine
dieren die in contact komen met elektrische onderdelen
kunnen storingen, rook of brand veroorzaken.
VOORZICHTIG
Raak de luchtinlaat of de aluminiumlamellen van de unit
NIET aan.
OPMERKING
▪ Plaats GEEN voorwerpen, apparatuur of uitrustingen
bovenop de unit.
▪ Zit, klim of sta NIET op de unit.
INFORMATIE
Duidt op nuttige tips of bijkomende informatie.
SymboolVerklaring
Lees de montagehandleiding, de
gebruiksaanwijzing en het instructievel voor de
bedrading alvorens te beginnen met de installatie.
Lees de servicehandleiding alvorens onderhoudsen servicewerkzaamheden uit te voeren.
Voor meer informatie, zie de uitgebreide
handleiding voor de installateur en de gebruiker.
1.2Voor de installateur
1.2.1Algemeenheden
Indien u twijfels heeft over de installatie of de bediening van de unit,
neem contact op met uw dealer.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
4
OPMERKING
Werkzaamheden aan de buitenunit worden best gepland
bij droog weer om waterinsijpeling te voorkomen.
Volgens de relevante wetgeving kan het vereist zijn om bij het
product een logboek te voorzien met minstens: informatie over
onderhoud, reparaties, resultaten van tests, periodes van stand-by,
…
Voorzie ook minstens de volgende informatie op een toegankelijke
plaats bij het product:
▪ Instructies voor het stilleggen van het systeem in noodgevallen
▪ Naam en adres van brandweer, politie en ziekenhuis
▪ De naam, het adres en de telefoonnummers overdag en 's nachts
om onderhoud te bekomen
In Europa biedt EN378 de vereiste informatie voor dit logboek.
ERHQ+ERLQ011~016 + EHVH/X11+16S18+26CB
Daikin Altherma – Lage-temperatuur-Split
4P384975-1C – 2018.02
1 Algemene veiligheidsmaatregelen
1.2.2Plaats van installatie
▪ Voorzie voldoende ruimte rond de unit voor onderhoud en
luchtcirculatie.
▪ Controleer of de plaats waarop de unit moet komen, bestand is
tegen het gewicht en de trillingen van de unit.
▪ Zorg ervoor dat de zone goed geventileerd wordt. Blokkeer GEEN
ventilatieopeningen.
▪ Controleer of de unit horizontaal staat.
Installeer de unit NIET in een van de volgende plaatsen:
▪ In mogelijke explosieve omgevingen.
▪ In plaatsen met toestellen of machines die elektromagnetische
golven uitzenden. Elektromagnetische golven kunnen het
besturingssysteem storen, waardoor de apparatuur slecht kan
werken.
▪ In plaatsen met brandgevaar omwille van lekkende ontvlambare
gassen (zoals verdunners of benzine), koolstofvezels,
ontvlambaar stof.
▪ In plaatsen waar corroderend gas (zoals zwaveligzuurgas)
geproduceerd wordt. Corrosie aan de koperleidingen of
gesoldeerde onderdelen kan de oorzaak zijn dat koelmiddel gaat
lekken.
1.2.3Koelmiddel
Indien van toepassing. Voor meer informatie, raadpleeg de
installatiehandleiding of de uitgebreide handleiding (voor de
installateur) van uw toepassing.
OPMERKING
Controleer of de installatie van de koelmiddelleidingen
voldoet aan de geldende wetgeving. In Europa geldt
EN378 als de van toepassing zijnde norm.
OPMERKING
Zorg ervoor dat de lokale leidingen en aansluitingen NIET
worden belast.
WAARSCHUWING
Zet, tijdens testen, het product NOOIT onder een druk
hoger dan de maximaal toegestane druk (vermeld op het
naamplaatje van de unit).
WAARSCHUWING
Tap het koelmiddel ALTIJD af. Laat het NIET rechtstreeks
vrij in de omgeving. Gebruik een vacuümpomp om de
installatie leeg te pompen.
OPMERKING
Controleer of er geen gaslekken zijn als u alle leidingen
heeft aangesloten. Gebruik stikstof om een gaslektest uit
te voeren.
OPMERKING
▪ Vul NIET meer koelmiddel bij dan voorgeschreven om
te voorkomen dat de compressor defect geraakt.
▪ Wanneer het koelmiddelsysteem moet worden
geopend, MOET het koelmiddel worden behandeld
zoals voorgeschreven in de geldende wetgeving.
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat er geen zuurstof in het systeem zit.
Bovendien mag er pas koelmiddel worden bijgevuld nadat
er een lekkagetest en een vacuümdroogprocedure is
uitgevoerd.
▪ Zie het typeplaatje op de unit wanneer koelmiddel in het systeem
moet worden aangevuld. Daarop staan het type koelmiddel en de
vereiste hoeveelheid.
▪ De unit werd in de fabriek met koelmiddel gevuld en sommige
systemen moeten, afhankelijk van de maat en lengte van de
leidingen, bijkomend met koelmiddel worden gevuld.
▪ Gebruik uitsluitend gereedschap dat enkel en alleen voor het soort
koelmiddel bedoeld is om de vereiste drukweerstand te kunnen
garanderen en om te beletten dat vreemde stoffen in het systeem
terechtkomen.
▪ Vul als volgt met vloeibaar koelmiddel:
AlsDan
Er is een sifonbuis
(d.w.z. er zou iets zoals “Met
vloeistofvulsifon” op de fles
moeten staan)
Er is GEEN sifonbuisVul bij met de ondersteboven
Vul bij met rechtopstaande fles.
staande fles.
WAARSCHUWING
Neem voldoende maatregelen wanneer koelmiddel zou
lekken. Ventileer onmiddellijk de zone wanneer koelgas
lekt. Mogelijke risico's:
▪ Te hoge koelmiddelconcentraties in een gesloten
ruimte kunnen leiden tot een gebrek aan zuurstof.
▪ Als koelgas in contact komt met vuur, kan giftig gas
ontstaan.
GEVAAR: ONTPLOFFINGSGEVAAR
Afpompen – Koelmiddellekken. Als u het systeem wil
afpompen en er zit een lek in het koelmiddelcircuit:
▪ Gebruik NIET de automatische afpompfunctie van de
unit die al het koelmiddel uit het systeem naar de
buitenunit kan sturen. Mogelijk gevolg:
Zelfontbranding en explosie van de compressor door
lucht die in de draaiende compressor terechtkomt.
▪ Open koelmiddelflessen steeds traag.
▪ Vul bij met koelmiddel in vloeibare vorm. Het koelmiddel in
gasvormige fase toevoegen kan de normale werking verstoren.
VOORZICHTIG
Wanneer het bijvullen van koelmiddel is voltooid of
wanneer u even pauzeert, moet u de kraan van het
koelmiddelreservoir onmiddellijk dichtdraaien. Als de klep
NIET onmiddellijk wordt gesloten, kan er extra koelmiddel
worden bijgevuld door de resterende druk. Mogelijk
gevolg: Onjuiste hoeveelheid koelmiddel.
1.2.4Pekel
Indien van toepassing. Voor meer informatie, raadpleeg de
installatiehandleiding of de uitgebreide handleiding (voor de
installateur) van uw toepassing.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
5
1 Algemene veiligheidsmaatregelen
WAARSCHUWING
De gekozen pekel MOET voldoen aan de geldende
wetgeving.
WAARSCHUWING
Neem voldoende maatregelen voor het geval pekel zou
lekken. Indien pekel lekt, ventileer onmiddellijk de zone en
neem contact op met uw plaatselijke verdeler.
WAARSCHUWING
De omgevingstemperatuur in de unit kan veel hoger
oplopen dan die van de kamer, bv. 70°C. In geval van een
pekellek kunnen hete onderdelen in de unit een gevaarlijke
situatie creëren.
WAARSCHUWING
Het gebruik en de installatie van de toepassing MOETEN
voldoen aan de veiligheids- en milieumaatregelen
gespecificeerd in de relevante reglementering.
1.2.5Water
Indien van toepassing. Voor meer informatie, raadpleeg de
installatiehandleiding of de uitgebreide handleiding (voor de
installateur) van uw toepassing.
OPMERKING
Controleer of de kwaliteit van het water voldoet aan de EUrichtlijn 98/83EC.
WAARSCHUWING
▪ Gebruik ALLEEN koperdraden.
▪ Alle lokale bedrading moet voldoen aan de geldende
wetgeving.
▪ Alle lokale bedradingen MOETEN conform met het
product meegeleverd bedradingsschema worden
uitgevoerd.
▪ Knijp NOOIT gebundelde kabels samen en controleer
of ze NIET met leidingen of scherpe randen in contact
(kunnen) komen. Zorg dat er geen externe druk wordt
uitgeoefend op de klemaansluitingen.
▪ Vergeet niet aarddraden te leggen. Aard de unit NIET
via een nutsleiding, een piekspanningsbeveiliging of de
aarding van de telefoon. Een onvolledige aarding kan
een elektrische schok veroorzaken.
▪ Gebruik hiervoor een aparte voedingskring. Gebruik
NOOIT een elektrische voeding die met een ander
toestel gedeeld wordt.
▪ Installeer zeker de vereiste zekeringen of
stroomonderbrekers.
▪ Plaats zeker een aardlekschakelaar. Anders bestaat
het gevaar dat iemand een elektrische schok krijgt of
dat er brand ontstaat.
▪ Wanneer u de aardlekbeveiliging plaatst, controleer of
deze met de inverter compatibel is (bestand tegen
hoogfrequente elektrische ruis), zodat de
aardlekbeveiliging zich niet onnodig opent.
1.2.6Elektrisch
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
▪ Schakel alle elektrische voedingen UIT vooraleer u het
deksel van de schakelkast verwijdert, elektrische
bedrading aansluit of elektrische onderdelen aanraakt.
▪ Schakel de elektrische voeding langer dan 1minuut uit
en meet de spanning op de aansluitklemmen van de
condensatoren of elektrische onderdelen van de
hoofdkring vooraleer u een onderhoud uitvoert. De
spanning MOET onder de 50 V DC gevallen zijn
vooraleer u elektrische onderdelen mag aanraken.
Raadpleeg het bedradingsschema voor de plaats van
de aansluitklemmen.
▪ Raak elektrische onderdelen NIET aan met natte
handen.
▪ Laat de unit NIET onbewaakt achter wanneer het
servicedeksel verwijderd is.
WAARSCHUWING
In de vaste bedrading moet een hoofdschakelaar of een
ander middel om uit te schakelen worden voorzien als dit
nog NIET in de fabriek werd voorzien; deze schakelaar
MOET worden geïnstalleerd in de vaste bedrading en dient
het contact van alle polen volledig te verbreken en te
voldoen aan de vereisten van de overspanning-categorieIII-specificatie wanneer hij open staat.
OPMERKING
Voorzorgsmaatregelen bij het leggen van
voedingsbedrading:
▪ Sluit GEEN bedrading van verschillende diktes aan op
de klemmenstrook voor de voeding (speling in de
voedingsbedrading kan abnormale hitte veroorzaken).
▪ Bij het aansluiten van bedrading met dezelfde dikte,
volgt u de aanwijzingen in de bovenstaande afbeelding.
▪ Gebruik de aangewezen voedingsdraad en sluit deze
stevig aan, borg ze vervolgens zodat er van buiten
geen druk op het klemmenbord kan worden
uitgeoefend.
▪ Gebruik een passende schroevendraaien voor het
vastdraaien van de schroeven van de klemmen. Met
een schroevendraaier met kleine kop beschadigt u de
schroefkop waardoor u de schroef niet goed meer vast
kunt draaien.
▪ Als u de schroeven van de klemmen te vast draait kunt
u ze breken.
Leg de stroomtoevoerkabels op minstens 1 meter afstand van
televisietoestellen en radio's om geen interferenties te hebben.
Afhankelijk van de radiogolven volstaat een afstand van 1 meter
soms niet.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
6
WAARSCHUWING
▪ Controleer na het beëindigen van de elektriciteit of alle
elektrische onderdelen en aansluitklemmen in de
elektriciteitskast veilig zijn aangesloten.
▪ Controleer of alle deksels dicht zijn vooraleer de unit
aan te zetten.
ERHQ+ERLQ011~016 + EHVH/X11+16S18+26CB
Daikin Altherma – Lage-temperatuur-Split
4P384975-1C – 2018.02
2 Over de documentatie
OPMERKING
Alleen van toepassing als de elektrische voeding driefasig
is en de compressor een AAN/UIT-startmethode heeft.
Als een fase zich na een tijdelijke black-out kan omkeren
en de stroomtoevoer gaat aan en uit terwijl het systeem in
bedrijf is, installeer dan plaatselijk een beveiligingscircuit
tegen faseomkering. Door het systeem in omgekeerde
fase te laten draaien, kunnen de compressor en andere
onderdelen stuk gaan.
2Over de documentatie
2.1Over dit document
Bedoeld publiek
Erkende installateurs
Documentatieset
Dit document is een onderdeel van een documentatieset. De
volledige set omvat:
▪ Algemene veiligheidsmaatregelen:
▪ Veiligheidsinstructies die u moet lezen vooraleer tot de
installatie over te gaan
▪ Formaat: Papier (in de doos van de binnenunit)
▪ Installatiehandleiding van de binnenunit:
▪ Installatieaanwijzingen
▪ Formaat: Papier (in de doos van de binnenunit)
▪ Installatiehandleiding van de buitenunit:
▪ Installatieaanwijzingen
▪ Formaat: Papier (in de doos van de buitenunit)
▪ Uitgebreide handleiding voor de installateur:
▪ Voorbereiding van de installatie, goede praktijken,
referentiegegevens enz.
▪ Formaat: Digitale bestanden op http://www.daikineurope.com/
support-and-manuals/product-information/
▪ Bijlageboek met optionele uitrustingen en apparatuur:
▪ Additionele informatie over hoe optionele uitrustingen en
apparatuur te installeren
▪ Formaat: Papier (in de doos van de binnenunit) + Digitale
bestanden op http://www.daikineurope.com/support-and-
manuals/product-information/
Laatste herzieningen van de meegeleverde documentatie kunnen op
de regionale Daikin-website of via uw dealer beschikbaar zijn.
De documentatie is oorspronkelijk in het Engels geschreven. Alle
andere talen zijn vertalingen.
Technische gegevens
▪ Een deel van de recentste technische gegevens is beschikbaar
op de regionale Daikin-website (publiek toegankelijk).
▪ De volledige recentste technische gegevens zijn beschikbaar op
het Daikin-extranet (authenticatie vereist).
2.2Overzicht van de uitgebreide
handleiding voor de installateur
HoofdstukBeschrijving
Algemene
veiligheidsmaatregelen
Veiligheidsinstructies die u moet lezen
vooraleer tot de installatie over te gaan
HoofdstukBeschrijving
Over de documentatieWelke documentatie bestaat er voor de
installateur
Over de doosDe units uitpakken en hun accessoires
verwijderen
Over de units en opties▪ De units identificeren
▪ Mogelijke combinaties van units en
opties
Richtlijnen met betrekking
tot mogelijke
toepassingen
VoorbereidingDit hoofdstuk beschrijft wat u moet doen
InstallatieDit hoofdstuk beschrijft wat u moet doen
ConfiguratieDit hoofdstuk beschrijft wat u moet doen
InbedrijfstellingDit hoofdstuk beschrijft wat u moet doen
Aan de gebruiker
overhandigen
Onderhoud en serviceDit hoofdstuk beschrijft de manier
Storingen opsporen en
oplossen
Als afval verwijderenDit hoofdstuk beschrijft hoe het systeem
Technische gegevensDit hoofdstuk bevat de specificaties van
Verklarende woordenlijst Hierin worden termen gedefinieerd
Tabel met lokale
instellingen
Verscheidene installatieopstellingen van
het systeem
en kennen vooraleer on-site te gaan
en kennen om het systeem te
installeren
en kennen om het systeem na installatie
ervan te configureren
en kennen om het systeem op te
leveren nadat het werd geconfigureerd
Dit hoofdstuk beschrijft wat aan de
gebruiker moet worden uitgelegd en
overhandigd
waarop de units onderhouden moeten
worden
Dit hoofdstuk beschrijft wat te doen
indien er problemen zijn
als afval afgevoerd kan worden
het systeem
Tabel die door de installateur moet
worden ingevuld en die nadien moet
bewaard worden om deze later te
kunnen raadplegen
Let op: De uitgebreide handleiding voor
de gebruiker bevat tevens een tabel met
installateurinstellingen. Deze tabel moet
door de installateur worden ingevuld en
aan de gebruiker worden overhandigd.
3Over de doos
3.1Overzicht: Over de doos
Dit hoofdstuk beschrijft wat u moet doen nadat de dozen met de
buiten- en binnenunit on-site werden geleverd.
Het bevat informatie over:
▪ Uitpakken en omgaan met de units
▪ Accessoires van de units verwijderen
Denk aan de volgende punten:
▪ De unit MOET bij de levering gecontroleerd worden op
beschadigingen. Elke vorm van beschadiging MOET onmiddellijk
aan de schadeverantwoordelijke van de transporteur gemeld
worden.
▪ Breng de verpakte unit zo dicht mogelijk bij de uiteindelijke
installatieplaats om beschadiging tijdens het transport te
voorkomen.
▪ Maak de weg waarlangs u de unit naar binnen zult brengen op
voorhand klaar.
3.2Buitenunit
3.2.1De buitenunit uitpakken
a Installatiehandleiding van de buitenunit
b Kabelbinder
c Label over de gefluoreerde broeikasgassen
d Meertalig label over de gefluoreerde broeikasgassen
e Schroef (alleen voor ERLQ)
f Bevestigingsplaat voor thermistor (reserve) (alleen voor
ERLQ)
g Bevestigingsmiddel voor thermistor (alleen voor ERLQ)
3.3Binnenunit
3.3.1De binnenunit uitpakken
3.2.2De buitenunit hanteren
VOORZICHTIG
Raak de luchtinlaat of de aluminium vinnen van de unit
NIET aan, dit om letsels te voorkomen.
Draag de unit traag zoals op de afbeelding getoond:
3.2.3Om de toebehoren van de buitenunit uit te
nemen
3.3.2Toebehoren uit de binnenunit verwijderen
1 Verwijder de schroeven bovenaan de unit.
2 Verwijder het bovenpaneel.
3 Verwijder de schroeven aan de voorkant van de unit.
4 Druk op de knop onderaan de voorplaat.
5 Verwijder de frontplaat.
WAARSCHUWING: Scherpe randen
Neem de voorplaat vast aan het bovenste gedeelte in
plaats van het onderste. Let op voor uw vingers want het
onderste gedeelte van de voorplaat heeft scherpe randen.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
8
ERHQ+ERLQ011~016 + EHVH/X11+16S18+26CB
Daikin Altherma – Lage-temperatuur-Split
4P384975-1C – 2018.02
a~e+h
g
f
5
4
1
2
3
4
4×
2×
6 Neem de accessoires eruit.
1×
1×1× 1×1×
2×1×2×
abcd
fge
h
a Algemene veiligheidsmaatregelen
b Bijlageboek met optionele uitrustingen en apparatuur
c Installatiehandleiding van de binnenunit
d Gebruiksaanwijzing
e Afdichtingsring voor afsluiter
f Afsluiter
g Deksel van de gebruikersinterface
h 2 schroeven om de gebruikersinterface te bevestigen.
7 Plaats het bovenpaneel en de voorplaat terug.
4Over de units en opties
4 Over de units en opties
4.2Identificatie
OPMERKING
Wanneer meerdere units gelijktijdig geïnstalleerd of
onderhouden worden, let op de servicepanelen NIET te
verwisselen tussen verschillende modellen.
4.2.1Identificatielabel: Buitenunit
Plaats
Modelidentificatie
▪ ERLQ: Bevat onderdelen (isolatie, bodemplaatverwarming,…) om
geen bevriezing te hebben in gebieden met lage
omgevingstemperaturen en hoge luchtvochtigheden.
Dit hoofdstuk bevat informatie over:
▪ De buitenunit identificeren
▪ De binnenunit identificeren
▪ Buiten- en binnenunits combineren
▪ De buitenunit met opties combineren
▪ De binnenunit met opties combineren
EEuropees model
HVOp de vloer staande binnenunit met geïntegreerde
tank
Uitgebreide handleiding voor de installateur
9
4 Over de units en opties
CodeBeschrijving
HH=Alleen verwarming
X=Verwarming/koeling
04Capaciteitklasse
SGeïntegreerd tankmateriaal: roestvrij staal
18Volume geïntegreerde tank
CBModelserie
3VModel van back-upverwarming
4.3Units en opties combineren
4.3.1Mogelijke opties voor de buitenunit
Vraag-printplaat (KRP58M51) (alleen voor ERLQ)
▪ Beperkt de maximumstroom. Dit vermindert echter ook de
verwarmings-/koelcapaciteit van het systeem.
▪ Alleen de functie “Instellen op de vraag in bedrijf” van de vraag-
printplaat is van toepassing.
▪ Voor de installatie-instructies, zie de installatiehandleiding van de
vraag-printplaat.
Afdakje tegen de sneeuw (EK016SNC) (alleen voor ERLQ)
▪ Zorgt ervoor dat de buitenunit niet wordt ingesneeuwd.
▪ Aanbevolen in gebieden met lage omgevingstemperaturen of
hevige sneeuwval.
▪ Voor de installatie-instructies, zie de installatiehandleiding van het
afdakje tegen de sneeuw.
Aflaatplugkit (EKDK04) (alleen voor ERHQ)
▪ Verzamelt het condenswater van de buitenunit et voert het af via
1stop in de bodemplaat.
▪ Voor ERLQ: De aflaatplugkit is niet van toepassing.
▪ Voor ERHQ: De aflaatplugkit is een optie.
▪ Kan niet met een bodemplaatverwarming worden gecombineerd.
▪ Voor de installatie-instructies, zie de installatiehandleiding van de
aflaatplugkit.
Bodemplaatverwarming (EKBPHTH16A) (alleen voor ERHQ in
combinatie met een C*-binnenunit)
▪ Zorgt ervoor dat de bodemplaat niet bevriest.
▪ Aanbevolen in gebieden met lage omgevingstemperaturen of
hoge luchtvochtigheden.
▪ Voor ERLQ: De bodemplaatverwarming is standaard (standaard
gemonteerd).
▪ Voor ERHQ: De bodemplaatverwarming is een optie.
▪ Kan niet met de aflaatplugkit worden gecombineerd.
▪ Indien u de EKBPHTH16A installeert, moet u tevens de printplaat
met digitale I/U (EKRP1HB) installeren.
▪ Voor installatie-instructies, zie de installatiehandleiding van de
bodemplaatverwarming en het bijlageboek voor optionele
uitrustingen.
4.3.2Mogelijke opties voor de binnenunit
Gebruikersinterface (EKRUCBL*)
De gebruikersinterface en een eventuele bijkomende
gebruikersinterface zijn als optie beschikbaar.
De secundaire gebruikersinterface kan worden aangesloten:
▪ Om beide te hebben:
▪ om een bediening te hebben dicht bij de binnenunit,
▪ om als kamerthermostaat te dienen in de voornaamste te
verwarmen ruimte.
▪ Om een interface met andere talen te hebben.
De volgende gebruikersinterfaces zijn beschikbaar:
▪ EKRUCBL1 bevat de volgende talen: Duits, Frans, Nederlands,
Italiaans.
▪ EKRUCBL2 bevat de volgende talen: Engels, Zweeds, Noors,
Fins.
▪ EKRUCBL3 bevat de volgende talen: Engels, Spaans, Grieks,
Portugees.
▪ EKRUCBL4 bevat de volgende talen: Engels, Turks, Pools,
Roemeens.
▪ EKRUCBL5 bevat de volgende talen: Duits, Tsjechisch, Sloveens,
Slovaaks.
▪ EKRUCBL6 bevat de volgende talen: Engels, Kroatisch,
Hongaars, Ests.
▪ EKRUCBL7 bevat de volgende talen: Engels, Duits, Russisch,
Deens.
Er kunnen via PC-software talen op de gebruikersinterface geüpload
worden of talen kunnen ook van de ene gebruikersinterface naar de
andere gekopieerd worden.
Voor installatie-instructies, zie "7.9.11 De gebruikersinterface
aansluiten"op pagina46.
Vereenvoudigde gebruikersinterface (EKRUCBS)
▪ De vereenvoudigde gebruikersinterface mag alleen in combinatie
met de hoofdgebruikersinterface worden gebruikt.
▪ De vereenvoudigde gebruikersinterface werkt als
kamerthermostaat en moet in de kamer worden geplaatst waarvan
de temperatuur moet worden geregeld.
Voor de installatie-instructies, zie de installatiehandleiding en
gebruiksaanwijzing van de vereenvoudigde gebruikersinterface.
Kamerthermostaat (EKRTWA, EKRTR1, RTRNETA)
U kunt een optionele kamerthermostaat op de binnenunit aansluiten.
Deze thermostaat kan met draad zijn (EKRTWA) of draadloos
(EKRTR1 en RTRNETA). Thermostaat RTRNETA kan alleen
worden gebruikt bij alleen-verwarmingsystemen.
Voor installatie-instructies, zie de installatiehandleiding van de
kamerthermostaat en het bijlageboek voor optionele uitrustingen.
Afstandsensor voor draadloze thermostaat (EKRTETS)
U kunt een draadloze binnentemperatuursensor (EKRTETS) alleen
in combinatie met de draadloze thermostaat (EKRTR1) gebruiken.
Voor installatie-instructies, zie de installatiehandleiding van de
kamerthermostaat en het bijlageboek voor optionele uitrustingen.
Digitale I/O-printplaat (EKRP1HB)
De digitale I/O-printplaat is nodig om de volgende signalen te
leveren:
▪ Alarm-output
▪ Uitgang ruimteverwarming/koeling AAN/UIT
▪ Omschakeling naar externe warmtebron
▪ Alleen voor EHVH/X11+16-modellen: regelsignaal voor
bodemplaatverwarmingskit EKBPHTH16A.
Voor installatie-instructies, zie de installatiehandleiding van de
digitale I/O-printplaat en het bijlageboek voor optionele uitrustingen.
Vraag-printplaat (EKRP1AHTA)
Om gebruik te kunnen maken van de energiebesparende besturing
via digitale inputs moet u de vraag-printplaat installeren.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
10
ERHQ+ERLQ011~016 + EHVH/X11+16S18+26CB
Daikin Altherma – Lage-temperatuur-Split
4P384975-1C – 2018.02
5 Richtlijnen met betrekking tot mogelijke toepassingen
Voor installatie-instructies, zie de montagehandleiding van de vraagprintplaat en het bijlageboek voor optionele apparatuur.
Afstandbinnensensor (KRCS01-1)
Standaard wordt de inwendige gebruikersinterfacesensor als
kamertemperatuursensor gebruikt.
Optioneel kan de afstandbinnensensor geplaatst worden om de
kamertemperatuur vanuit een andere plaats te meten.
Voor installatie-instructies, zie de installatiehandleiding van de
afstandbinnensensor en het bijlageboek voor optionele uitrustingen.
INFORMATIE
▪ De afstandbinnensensor kan alleen gebruikt worden
wanneer de gebruikersinterface met de
kamerthermostaatfunctie geconfigureerd is.
▪ U kunt alleen hetzij de afstandbinnensensor, hetzij de
afstandbuitensensor aansluiten.
Afstandbuitensensor (EKRSCA1)
Standaard wordt de sensor in de buitenunit gebruikt om de
buitentemperatuur te meten.
Optioneel kan de afstandbuitensensor geplaatst worden om de
buitentemperatuur te meten vanuit een andere plaats (bijv. om geen
direct zonlicht te hebben) om aldus een beter systeemgedrag te
hebben.
Voor de installatie-instructies, zie de installatiehandleiding van de
afstandbuitensensor.
INFORMATIE
U kunt alleen hetzij de afstandbinnensensor, hetzij de
afstandbuitensensor aansluiten.
PC-configurator (EKPCCAB)
De PC-kabel maakt een verbinding tussen de schakelkast van de
binnenunit en een PC. Hij biedt de mogelijkheid verschillende
taalbestanden te uploaden naar de gebruikersinterface en
binnenparameters naar de binnenunit. Voor de beschikbare
taalbestanden, neem contact op met uw lokale dealer.
De software en bijhorende gebruiksaanwijzingen zijn beschikbaar op
Voor de aanwijzingen betreffende de installatie, raadpleeg de
installatiehandleiding van de PC-kabel en de "8 Configuratie" op
pagina50.
Warmtepompconvector (FWXV)
Om ruimteverwarming/-koeling te kunnen leveren, kunnen
warmtepompconvectoren (FWXV) worden gebruikt.
Voor installatie-instructies, zie de installatiehandleiding van de
warmtepompconvectoren en het bijlageboek voor optionele
uitrustingen.
LAN-adapter voor smartphonebediening + Smart Gridtoepassingen (BRP069A61)
U kunt deze LAN-adapter installeren om:
▪ Het systeem via een smartphone-app te bedienen.
▪ Het systeem in diverse Smart Grid-toepassingen te gebruiken.
Voor de installatie-instructies, zie de installatiehandleiding van de
LAN-adapter.
LAN-adapter voor smartphonebediening (BRP069A62)
U kunt deze LAN-adapter installeren om het systeem via een
smartphone-app te bedienen.
Voor de installatie-instructies, zie de installatiehandleiding van de
LAN-adapter.
4.3.3Mogelijke combinaties van binnenunit en
buitenunit
5.1Overzicht: Richtlijnen met
betrekking tot mogelijke
toepassingen
Deze richtlijnen bieden een overzicht van de mogelijkheden vanhet
Daikin-warmtepompsysteem.
OPMERKING
▪ De afbeeldingen in deze richtlijnen zijn alleen ter
informatie bedoeld en mogen NIET als dusdanig als
gedetailleerde hydraulische schema's of grafieken
gebruikt worden. De gedetailleerde hydraulische
maatvoeringen en het gedetailleerd hydraulisch in
evenwicht brengen worden hier NIET getoond; deze
maken deel uit van de verantwoordelijkheden van de
installateur.
▪ Voor meer informatie over de configuratie-instellingen
om de werking van de warmtepomp te optimaliseren,
zie "8Configuratie"op pagina50.
Dit hoofdstuk bevat richtlijnen met betrekking tot mogelijke
toepassingen voor:
▪ Het ruimteverwarming/koelingsysteem in/opstellen
▪ Een extra warmtebron voor ruimteverwarming in/opstellen
▪ De tank voor warm tapwater in/opstellen
▪ De energiemeting instellen
▪ De regeling van het energieverbruik instellen
▪ Een externe temperatuursensor opstellen
Het warmtepompsysteem levert aanvoerwater aan warmteafgevers
in een of meerdere kamers.
Omdat het systeem de mogelijkheid biedt om de temperatuur in elke
kamer zeer soepel te regelen, is het nodig dat u eerst de volgende
vragen beantwoordt:
▪ Hoeveel kamers worden er verwarmd of gekoeld door hetDaikin-
warmtepompsysteem?
▪ Welke soorten warmteafgevers gebruikt u in elke kamer en
hoeveel bedraagt hun aanvoertemperatuur waarvoor zij
ontworpen werden?
Eens de vereisten inzake ruimteverwarming/koeling duidelijk zijn,
adviseert Daikin onderstaande in/opstellingsrichtlijnen te volgen.
5 Richtlijnen met betrekking tot mogelijke toepassingen
B
A
a
B
A
b
a
OPMERKING
Indien een uitwendige kamerthermostaat wordt gebruikt,
zal de uitwendige kamerthermostaat de vorstbescherming
kamer bedienen. De vorstbescherming kamer is echter
alleen mogelijk als de regeling van de
aanvoerwatertemperatuur op de gebruikersinterface van
de unit is INgeschakeld.
INFORMATIE
Wanneer een uitwendige kamerthermostaat wordt gebruikt
en Vorstbescherming kamer dient in alle omstandigheden
gegarandeerd te zijn, dan moet u de automatische
noodstop [A.6.C] op 1 zetten.
5.2.1Een enkele kamer
Vloerverwarming of radiatoren –
Kamerthermostaat met draad
Opstelling
▪ Grootste comfort en effectiviteit. De slimme
kamerthermostaatfunctie kan de gewenste
aanvoerwatertemperatuur verhogen of verlagen op basis van de
werkelijke kamertemperatuur (aanpassing). Dit resulteert in
volgende zaken:
▪ Een stabiele kamertemperatuur die aan de gewenste
temperatuur voldoet (groter comfort)
▪ Minder AAN/UIT-cycli (stiller, groter comfort en grotere
effectiviteit)
▪ De laagst mogelijke aanvoerwatertemperatuur (grotere
effectiviteit)
▪ Gemakkelijk. U kunt de gewenste kamertemperatuur gemakkelijk
via de gebruikersinterface instellen:
▪ Voor uw dagelijkse behoeften kunt u voorgeprogrammeerde
waarden en programma's gebruiken.
▪ Om af te wijken van uw dagelijkse behoeften kunt u tijdelijk
afwijken van de voorgeprogrammeerde waarden en
programma's, de vakantiestand gebruiken enz.
A Aanvoerwatertemperatuur primaire zone
B Een eenpersoonskamer
a Gebruikersinterface die als kamerthermostaat gebruikt
wordt
▪ De vloerverwarming of radiatoren zijn rechtstreeks op de
binnenunit aangesloten.
▪ De kamertemperatuur wordt geregeld door de gebruikersinterface,
die als kamerthermostaat gebruikt wordt. Mogelijke installaties:
▪ De gebruikersinterface is in de kamer geplaatst en wordt als
kamerthermostaat gebruikt
▪ De gebruikersinterface wordt bij de binnenunit geplaatst en als
regelaar gebruikt dicht bij de binnenunit + de
gebruikersinterface wordt in de kamer geplaatst en als
kamerthermostaat gebruikt
Configuratie
InstellingWaarde
Temperatuurregeling van de unit:
▪ #: [A.2.1.7]
▪ Code: [C-07]
Aantal watertemperatuurzones:
▪ #: [A.2.1.8]
▪ Code: [7-02]
Voordelen
▪ Economisch. U hebt GEEN additionele externe
kamerthermostaat nodig.
2 (Best. kmrthrmst): De unit
werkt op basis van de
omgevingstemperatuur van de
gebruikersinterface.
0 (1 AWT-zone): Primair
A Aanvoerwatertemperatuur primaire zone
B Een eenpersoonskamer
a Ontvanger voor de draadloze externe kamerthermostaat
b Draadloze externe kamerthermostaat
▪ De vloerverwarming of radiatoren zijn rechtstreeks op de
binnenunit aangesloten.
▪ De kamertemperatuur wordt geregeld door de draadloze externe
kamerthermostaat (optionele apparatuur EKRTR1).
Configuratie
InstellingWaarde
Temperatuurregeling van de unit:
▪ #: [A.2.1.7]
▪ Code: [C-07]
Aantal watertemperatuurzones:
▪ #: [A.2.1.8]
▪ Code: [7-02]
Externe kamerthermostaat voor
de primaire zone:
▪ #: [A.2.2.4]
▪ Code: [C-05]
Voordelen
▪ Draadloos. De Daikin externe kamerthermostaat is beschikbaar
in een draadloze versie.
▪ Efficiëntie. Hoewel de externe kamerthermostaat alleen AAN/
UIT-signalen doorstuurt, werd hij specifiek voor het
warmtepompsysteemontworpen.
1 (Bst xt kmrthrms): De unit werkt
op basis van de externe
thermostaat.
0 (1 AWT-zone): Primair
1 (Thermo AAN/UIT): Als de
gebruikte externe
kamerthermostaat of
warmtepompconvectorenkel een
thermo AAN/UIT-staat kan
sturen.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
12
ERHQ+ERLQ011~016 + EHVH/X11+16S18+26CB
Daikin Altherma – Lage-temperatuur-Split
4P384975-1C – 2018.02
5 Richtlijnen met betrekking tot mogelijke toepassingen
B
A
a
B
A
a
M1
▪ Comfort. In het geval van vloerverwarming zorgt de draadloze
externe kamerthermostaat ervoor dat er tijdens het koelen geen
condensatie op de vloer optreedt door de vochtigheid in de kamer
te meten.
Warmtepompconvectoren
Opstelling
A Aanvoerwatertemperatuur primaire zone
B Een eenpersoonskamer
a Afstandsbediening van de warmtepompconvectoren
▪ De warmtepompconvectoren zijn rechtstreeks op de binnenunit
aangesloten.
▪ De gewenste kamertemperatuur wordt ingesteld via de
afstandsbediening van dewarmtepompconvectoren.
▪ Het signaal om ruimteverwarming/koeling te vragen wordt naar
een digitale input op de binnenunit gestuurd (X2M/1 en X2M/4)
▪ De bedrijfsmodus wordt naar de warmtepompconvectoren
gestuurd door een digitale output op de binnenunit (X2M/32 en
X2M/33).
INFORMATIE
Wanneer meerdere warmtepompconvectoren gebruikt
worden, controleer of elke warmtepompconvector wel
degelijk het infraroodsignaal ontvangt van de
afstandsbediening van de warmtepompconvectoren.
Configuratie
InstellingWaarde
Temperatuurregeling van de unit:
▪ #: [A.2.1.7]
▪ Code: [C-07]
Aantal watertemperatuurzones:
▪ #: [A.2.1.8]
▪ Code: [7-02]
Externe kamerthermostaat voor
de primaire zone:
▪ #: [A.2.2.4]
▪ Code: [C-05]
Voordelen
▪ Koeling. De warmtepompconvector biedt naast een
verwarmingscapaciteit ook een uitstekende koelcapaciteit.
▪ Efficiëntie. Optimale energie-effectiviteit omwille van de
onderlingeverbindingfunctie.
▪ Stijlvol.
1 (Bst xt kmrthrms): De unit werkt
op basis van de externe
thermostaat.
0 (1 AWT-zone): Primair
1 (Thermo AAN/UIT): Als de
gebruikte externe
kamerthermostaat of
warmtepompconvectorenkel een
thermo AAN/UIT-staat kan
sturen. Geen onderscheid tussen
een vraag naar verwarming of
een vraag naar koeling.
▪ De ruimtekoeling wordt alleen door de warmtepompconvectoren
geleverd. De vloerverwarming wordt door de afsluiter afgesloten.
Opstelling
A Aanvoerwatertemperatuur primaire zone
B Een eenpersoonskamer
a Afstandsbediening van de warmtepompconvectoren
▪ De warmtepompconvectoren zijn rechtstreeks op de binnenunit
aangesloten.
▪ Een afsluiter (ter plaatse te voorzien) wordt voor de
vloerverwarming geplaatst om condensatie op de vloer te
vermijden tijdens het koelen.
▪ De gewenste kamertemperatuur wordt ingesteld via de
afstandsbediening van dewarmtepompconvectoren.
▪ Het signaal om ruimteverwarming/koeling te vragen wordt naar
een digitale input op de binnenunit gestuurd (X2M/1 en X2M/4)
▪ De bedrijfsmodus wordt naar de volgende toestellen door een
digitale output op de binnenunit gestuurd (X2M/32 en X2M/33):
▪ De warmtepompconvectoren
▪ De afsluiter
Configuratie
InstellingWaarde
Temperatuurregeling van de unit:
▪ #: [A.2.1.7]
▪ Code: [C-07]
Aantal watertemperatuurzones:
▪ #: [A.2.1.8]
▪ Code: [7-02]
Externe kamerthermostaat voor
de primaire zone:
▪ #: [A.2.2.4]
▪ Code: [C-05]
Voordelen
▪ Koeling. De warmtepompconvectoren bieden naast een
verwarmingscapaciteit ook een uitstekende koelcapaciteit.
▪ Efficiëntie. Vloerverwarming levert de beste prestaties met
Altherma LT.
1 (Bst xt kmrthrms): De unit werkt
op basis van de externe
thermostaat.
0 (1 AWT-zone): Primair
1 (Thermo AAN/UIT): Als de
gebruikte externe
kamerthermostaat of
warmtepompconvectorenkel een
thermo AAN/UIT-staat kan
sturen. Geen onderscheid tussen
een vraag naar verwarming of
een vraag naar koeling.
5 Richtlijnen met betrekking tot mogelijke toepassingen
T
BC
A
a
M2M1
BC
A
aa
b
▪ Comfort. De combinatie van twee types van warmteafgevers
zorgt voor:
▪ Het uitstekend verwarmingscomfort van devloerverwarming
▪ Het uitstekend koelcomfort van dewarmtepompconvectoren
5.2.2Meerdere kamers – Eén AWT-zone
Als alleen 1 aanvoerwatertemperatuurzone nodig is, omdat de
gewenste aanvoerwatertemperatuur van alle warmteafgevers
dezelfde is, hebt u GEEN mengklepstation nodig (economisch).
Voorbeeld: Als het warmtepompsysteem gebruikt wordt om 1 vloer
te verwarmen, waarbij alle kamers dezelfde warmteafgevers
hebben.
Vloerverwarming of radiatoren –
Thermostaatkranen
Als u de kamers met vloerverwarming of radiatoren verwarmt, wordt
de temperatuur van de primaire kamer meestal via een thermostaat
geregeld (dit kan de gebruikersinterface zijn of een externe
kamerthermostaat), terwijl de temperatuur in de andere kamers via
thermostaatkranen geregeld wordt: deze openen of sluiten zich in
functie van de kamertemperatuur.
Opstelling
A Aanvoerwatertemperatuur primaire zone
B Kamer 1
C Kamer 2
a Gebruikersinterface
▪ De vloerverwarming van de primaire kamer is rechtstreeks op de
binnenunit aangesloten.
▪ De kamertemperatuur van de primaire kamer wordt geregeld door
de gebruikersinterface die als thermostaat gebruikt wordt.
▪ Een thermostaatkraan is voor de vloerverwarming in elk van de
andere kamers geplaatst.
INFORMATIE
Pas op met situaties waar de primaire kamer door een
andere verwarmingsbron verwarmd kan worden.
Voorbeeld: open haarden.
Configuratie
InstellingWaarde
Temperatuurregeling van de unit:
▪ #: [A.2.1.7]
▪ Code: [C-07]
Aantal watertemperatuurzones:
▪ #: [A.2.1.8]
▪ Code: [7-02]
2 (Best. kmrthrmst): De unit
werkt op basis van de
omgevingstemperatuur van de
gebruikersinterface.
0 (1 AWT-zone): Primair
Vloerverwarming of radiatoren – Meerdere externe
kamerthermostaten
Opstelling
A Aanvoerwatertemperatuur primaire zone
B Kamer 1
C Kamer 2
a Externe kamerthermostaat
b Omloopklep
▪ Voor elke kamer wordt een (ter plaatse te voorziene) afsluiter
geplaatst om geen toevoer van aanvoerwater te hebben wanneer
er geen verwarming of koeling gevraagd wordt.
▪ Er moet een omloopklep geplaatst worden om het water opnieuw
te laten circuleren wanneer alle afsluiters gesloten zijn. Om ervoor
te zorgen dat de unit betrouwbaar blijft werken, moet deze met
een minimum waterdebiet worden gevoed zoals beschreven in
tabel "Het watervolume en waterdebiet controleren" in "6.4 De
waterleidingen voorbereiden"op pagina25.
▪ De bedrijfsmodus wordt ingesteld door de gebruikersinterface
aangesloten op de binnenunit. Let op: de bedrijfsmodus van elke
kamerthermostaat moet ingesteld worden om overeen te
stemmen met de binnenunit.
▪ De kamerthermostaten zijn op de afsluiters aangesloten, maar
moeten NIET op de binnenunit worden aangesloten. De
binnenunit zal constant aanvoerwater leveren, met de
mogelijkheid een aanvoerwaterprogramma te programmeren.
Configuratie
InstellingWaarde
Temperatuurregeling van de unit:
▪ #: [A.2.1.7]
▪ Code: [C-07]
Aantal watertemperatuurzones:
▪ #: [A.2.1.8]
▪ Code: [7-02]
Voordelen
Vergeleken metvloerverwarming of radiatoren voor één kamer:
▪ Comfort. U kunt de gewenste kamertemperatuur, inclusief
programma's, voor elke kamer via de kamerthermostaten
instellen.
0 (Besturing AWT): De unit werkt
op basis van de
aanvoerwatertemperatuur.
0 (1 AWT-zone): Primair
Voordelen
▪ Economisch. U hebt GEEN additionele externe
kamerthermostaat nodig.
▪ Gemakkelijk. Zelfde installatie als voor 1 kamer, maar met
thermostaatkranen.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
14
ERHQ+ERLQ011~016 + EHVH/X11+16S18+26CB
Daikin Altherma – Lage-temperatuur-Split
4P384975-1C – 2018.02
5 Richtlijnen met betrekking tot mogelijke toepassingen
B
A
aa
C
b
BC
A
a
M1
M1
Warmtepompconvectoren - Meerdere kamers
Opstelling
A Aanvoerwatertemperatuur primaire zone
B Kamer 1
C Kamer 2
a Afstandsbediening van de warmtepompconvectoren
▪ De gewenste kamertemperatuur wordt ingesteld via de
afstandsbediening van dewarmtepompconvectoren.
▪ De bedrijfsmodus wordt ingesteld door de gebruikersinterface
aangesloten op de binnenunit.
▪ De signalen van elke warmtepompconvector om verwarming of
koeling te vragen zijn in parallel op de digitale input van de
binnenunit aangesloten (X2M/1 en X2M/4). De binnenunit zal
alleen aanvoerwatertemperatuur leveren wanneer dit werkelijk
gevraagd wordt.
INFORMATIE
Voor nog meer comfort en betere prestaties, adviseert
Daikin de optie met afsluiterkit EKVKHPC op elke
warmtepompconvector te plaatsen.
Configuratie
InstellingWaarde
Temperatuurregeling van de unit:
▪ #: [A.2.1.7]
▪ Code: [C-07]
Aantal watertemperatuurzones:
▪ #: [A.2.1.8]
▪ Code: [7-02]
Voordelen
Vergeleken met dewarmtepompconvectoren voor één kamer:
▪ Comfort. U kunt de gewenste kamertemperatuur, inclusief
programma's, voor elke kamer via de afstandsbediening van
dewarmtepompconvectoren instellen.
1 (Bst xt kmrthrms): De unit werkt
op basis van de externe
thermostaat.
A Aanvoerwatertemperatuur primaire zone
B Kamer 1
C Kamer 2
a Externe kamerthermostaat
b Afstandsbediening van de warmtepompconvectoren
▪ Voor elke kamer met warmtepompconvectoren: de
warmtepompconvectoren zijn rechtstreeks op de binnenunit
aangesloten.
▪ Voor elke kamer met vloerverwarming: er zijn twee (ter plaatse te
voorziene) afsluiters voor de vloerverwarming:
▪ Een afsluiter om te verhinderen dat warm water geleverd wordt
wanneer de kamer niet vraagt om verwarmd te worden
▪ Een afsluiter om geen condensatie op de vloer te hebben
tijdens het koelen van de kamers met
warmtepompconvectoren.
▪ Voor elke kamer met warmtepompconvectoren: de gewenste
kamertemperatuur wordt via de afstandsbediening van de
warmtepompconvectoren ingesteld.
▪ Voor elke kamer met vloerverwarming: de gewenste
kamertemperatuur wordt via de externe (draadloze of bedrade)
kamerthermostaat ingesteld.
▪ De bedrijfsmodus wordt ingesteld door de gebruikersinterface
aangesloten op de binnenunit. Let op: de bedrijfsmodus van elke
externe kamerthermostaat en afstandsbediening van de
warmtepompconvectoren moet ingesteld worden om met de
binnenunit overeen te stemmen.
INFORMATIE
Voor nog meer comfort en betere prestaties, adviseert
Daikin de optie met afsluiterkit EKVKHPC op elke
warmtepompconvector te plaatsen.
Configuratie
InstellingWaarde
Temperatuurregeling van de unit:
▪ #: [A.2.1.7]
▪ Code: [C-07]
Aantal watertemperatuurzones:
▪ #: [A.2.1.8]
▪ Code: [7-02]
0 (Besturing AWT): De unit werkt
op basis van de
aanvoerwatertemperatuur.
0 (1 AWT-zone): Primair
5.2.3Meerdere kamers –TweeAWT-zones
Als de warmteafgevers die voor elke kamer gekozen werden, voor
verschillende aanvoerwatertemperaturen ontworpen zijn, kunt u
verschillende aanvoerwatertemperatuurzones gebruiken (maximum
2).
In dit document:
▪ Primaire zone = de zone met de laagste ontwerptemperatuur in
verwarming en de hoogste ontwerptemperatuur in koeling
▪ Secundaire zone = de zone met de hoogste ontwerptemperatuur
in verwarming en de laagste ontwerptemperatuur in koeling.
Als er meer dan een aanvoerwaterzone is, moet u
STEEDS een mengklepstation in de primaire zone
plaatsen om de aanvoerwatertemperatuur te verlagen (in
verwarming)/te verhogen (in koeling) als de secundaire
zone verwarming/koeling vraagt.
Typisch voorbeeld:
Uitgebreide handleiding voor de installateur
15
5 Richtlijnen met betrekking tot mogelijke toepassingen
A Aanvoerwatertemperatuur secundaire zone
B Kamer 1
C Kamer 2
D Aanvoerwatertemperatuur primaire zone
E Kamer 3
a Afstandsbediening van de warmtepompconvectoren
b Gebruikersinterface
c Mengklepstation
d Drukregelklep
INFORMATIE
Monteer een drukregelklap voor het mengklepstation. De
reden hiervoor is om een evenwichtige waterdebiet te
hebben tussen de aanvoerwatertemperatuur voor de
primaire zone en de aanvoerwatertemperatuur voor de
secundaire zone in functie van de nodige capaciteit voor
beide watertemperatuurzones.
▪ Voor de primaire zone:
▪ Een mengklepstation is voor de vloerverwarming geplaatst.
▪ De pomp van het mengklepstation wordt gestuurd door het
AAN/UIT-signaal van de binnenunit (X2M/5 en X2M/7; normaaldicht-output voor de afsluiters).
▪ De kamertemperatuur wordt geregeld door de
gebruikersinterface, die als kamerthermostaat gebruikt wordt.
▪ Voor de secundaire zone:
▪ De warmtepompconvectoren zijn rechtstreeks op de binnenunit
aangesloten.
▪ De gewenste kamertemperatuur wordt voor elke kamer
ingesteld via de afstandsbediening van de
warmtepompconvectoren.
▪ De signalen van elke warmtepompconvector om verwarming of
koeling te vragen zijn in parallel op de digitale input van de
binnenunit aangesloten (X2M/1 en X2M/4). De binnenunit zal
alleen de gewenste secundaire aanvoerwatertemperatuur
leveren wanneer dit werkelijk gevraagd wordt.
ontwerptemperatuur
▪ In verwarming: 35°C
▪ In koeling: 20°C (alleen
verfrissen, geen echte koeling
toegestaan)
▪ In verwarming: 45°C
▪ In koeling: 12°C
▪ De bedrijfsmodus wordt ingesteld door de gebruikersinterface
aangesloten op de binnenunit. Let op: de bedrijfsmodus van elke
externe afstandsbediening van de warmtepompconvectoren moet
ingesteld worden om met de binnenunit overeen te stemmen.
Configuratie
InstellingWaarde
Temperatuurregeling van de unit:
▪ #: [A.2.1.7]
▪ Code: [C-07]
Aantal watertemperatuurzones:
▪ #: [A.2.1.8]
▪ Code: [7-02]
In geval van
warmtepompconvectoren:
Externe kamerthermostaat voor
de secundaire zone:
▪ #: [A.2.2.5]
▪ Code: [C-06]
Output afsluiterIngesteld om de thermovraag
AfsluiterAls de primaire zone tijdens de
Op het mengklepstationStel de gewenste primaire
Voordelen
▪ Comfort.
▪ De slimme kamerthermostaatfunctie kan de gewenste
aanvoerwatertemperatuur verhogen of verlagen op basis van
de werkelijke kamertemperatuur (aanpassing).
▪ De combinatie van de twee warmteafgiftesystemen biedt het
excellent verwarmingscomfort voor de vloerverwarming en
tevens het excellent koelcomfort van de
warmtepompconvectoren.
▪ Efficiëntie.
▪ Afhankelijk van de vraag zal de binnenunit verschillende
aanvoerwatertemperaturen leveren om aan de gewenste
temperatuur van de verschillende warmteafgevers te voldoen.
▪ Vloerverwarming levert de beste prestaties met Altherma LT.
2 (Best. kmrthrmst): De unit
werkt op basis van de
omgevingstemperatuur van de
gebruikersinterface.
Let op:
▪ Primaire kamer =
gebruikersinterface gebruikt
als kamerthermostaatfunctie
▪ Andere kamers = externe
kamerthermostaatfunctie
1 (2 AWT-zones): Primair +
secundair
1 (Thermo AAN/UIT): Als de
gebruikte externe
kamerthermostaat of
warmtepompconvectorenkel een
thermo AAN/UIT-staat kan
sturen. Geen onderscheid tussen
een vraag naar verwarming of
een vraag naar koeling.
van de primaire zone te volgen.
koelstand afgesloten moet
worden om geen condensatie op
de vloer te hebben, stel dit dan
dienovereenkomstig in.
aanvoerwatertemperatuur voor
verwarming en/of koeling in.
5.3Een extra warmtebron voor
ruimteverwarming in/opstellen
▪ Ruimteverwarming kan worden geleverd door:
▪ De binnenunit
▪ Een op het systeem aangesloten extra (ter plaatse te
voorziene) ketel
Uitgebreide handleiding voor de installateur
16
ERHQ+ERLQ011~016 + EHVH/X11+16S18+26CB
Daikin Altherma – Lage-temperatuur-Split
4P384975-1C – 2018.02
5 Richtlijnen met betrekking tot mogelijke toepassingen
ab c d ef
f
ghj
FHL1
FHL2
FHL3
M
h
i
il
k
m
n
L
N
H
Com
A
K2AK1A
X2M
B
TI
K2AK1A
Indoor/Auto/Boiler
1 2 3 4X Y
Indoor
▪ Als de kamerthermostaat om verwarming vraagt, zal de binnenunit
of de extra ketel beginnen te werken in functie van de
buitentemperatuur (status van de omschakeling naar een externe
warmtebron). Als de extra ketel de toelating krijgt, wordt de
ruimteverwarming door de binnenunit UIT-geschakeld.
▪ Een bivalente werking is alleen mogelijk voor ruimteverwarming,
NIET om warm tapwater te produceren. Het warm tapwater wordt
altijd door de op de binnenunit aangesloten warmtapwatertank
geproduceerd.
INFORMATIE
▪ Tijdens het verwarmen via de warmtepomp zal de
warmtepomp werken om de gewenste temperatuur te
bereiken die via de gebruikersinterface werd ingesteld.
Wanneer de weersafhankelijke werking is geactiveerd,
wordt de watertemperatuur automatisch bepaald op
basis van de buitentemperatuur.
▪ Tijdens het verwarmen via de extra ketel zal de extra
ketel werken om de gewenste watertemperatuur te
bereiken die via de bediening van de extra ketel werd
ingesteld.
Opstelling
▪ Integreer de extra ketel als volgt:
▪ Zorg ervoor dat het retourwater naar de warmtepompNIET hoger
is dan 55°C. Om dit te bereiken:
▪ Stel de gewenste watertemperatuur via bediening van de extra
ketel in op maximum 55°C.
▪ Plaats een aquastatklep in het retourwaterdebiet van
dewarmtepomp.
▪ Stel de aquastatklep in om dicht te gaan boven de 55°C en
open te gaan onder de 55°C.
▪ Plaats terugslagkleppen.
▪ Zorg ervoor dat er maar één expansievat in het watercircuit
aanwezig zijn. Een expansievat is al standaard aanwezig in de
binnenunit.
▪ Plaats de digitale I/O-printplaat (optie EKRP1HB).
▪ Sluit X1 en X2 (omschakeling naar externe warmtebron) op de
digitale I/O-printplaat aan op de thermostaat van de extra ketel.
▪ Om de warmteafgevers op/in te stellen, zie "5.2 Het
Via de gebruikersinterface (snelle wizard):
▪ Stel het gebruik van een bivalent systeem in als externe
warmtebron.
▪ Stel de bivalente temperatuur en de hysteresis in.
OPMERKING
▪ Zorg ervoor dat de bivalent hysteresis voldoende
differentiaal heeft, zodat er niet veelvuldig tussen de
binnenunit en de extra ketel omgeschakeld wordt.
▪ Aangezien de buitentemperatuur door de
luchtthermistor van de buitenunit gemeten wordt, plaats
de buitenunit in de schaduw, zodat deze NIET door
rechtstreeks zonlicht beïnvloed wordt of erdoor AAN/
UIT wordt gezet.
▪ Veelvuldig omschakelen kan corrosie van de extra
ketel veroorzaken. Voor meer informatie, neem contact
op met de fabrikant van de extra ketel.
▪ Een buitentemperatuurthermostaat
▪ Een stroomtarievencontact
▪ Een handmatig bediend contact
▪ …
▪ Opstelling: verbind de volgende ter plaatse te voorziene
bedrading:
BTIInput ketelthermostaat
A Hulpcontact (normaal dicht)
H Vraag om verwarming kamerthermostaat (optioneel)
K1A Hulprelais voor inschakelen van binnenunit (ter plaatse te
voorzien)
K2A Hulprelais voor inschakelen van ketel (ter plaatse te
voorzien)
Uitgebreide handleiding voor de installateur
17
5 Richtlijnen met betrekking tot mogelijke toepassingen
FHL1
FHL2
FHL3
M
UI
ab cdhhif
e
g
Indoor Binnenunit
Auto Automatisch
Boiler Ketel
OPMERKING
▪ Zorg ervoor dat het hulpcontact voldoende differentiaal
of tijdsvertraging heeft, zodat er niet veelvuldig tussen
de binnenunit en de extra ketel omgeschakeld wordt.
▪ Als het hulpcontact een buitentemperatuurthermostaat
is, moet de thermostaat in de schaduw geplaatst
worden, zodat hij niet door de zon beïnvloed of AAN/
UITgeschakeld wordt.
▪ Veelvuldig omschakelen kan corrosie van de extra
ketel veroorzaken. Voor meer informatie, neem contact
op met de fabrikant van de extra ketel.
5.4De tank voor warm tapwater in/
opstellen
5.4.1Systeemlayout – Ingebouwde
warmtapwatertank
Alleen voor EHVH/X.
a Buitenunit
b Binnenunit
c Warmtewisselaar
d Back-upverwarming
e Pomp
f Gemotoriseerde 3-wegklep
g Warmtapwatertank
h Afsluiter
i Verdeelstuk (ter plaatse te voorzien)
FHL1...3 Vloerverwarming
UI Gebruikersinterface
5.4.2Het volume en de gewenste temperatuur
selecteren voor de warmtapwatertank
Mensen ervaren water als warm als het water een temperatuur van
40°C heeft. Om deze reden wordt het warmtapwaterverbruik steeds
uitgedrukt in equivalent warmwatervolume aan 40°C. U kunt
evenwel de temperatuur van de warmtapwatertank hoger instellen
(bijv. op 53°C) en dit water dan met koud water (bijv. op 15°C)
vermengen.
Het volume en de gewenste temperatuur selecteren voor de
warmtapwatertank omvat:
1Het warmtapwaterverbruik bepalen (equivalent
warmwatervolume op 40°C).
2Het volume en de gewenste temperatuur voor de
warmtapwatertank bepalen.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
18
Het warmtapwaterverbruik bepalen
Beantwoord de volgende vragen en bereken het
warmtapwaterverbruik (equivalent warmwatervolume op 40°C) met
typische watervolumes:
VraagTypisch watervolume
Hoeveel douches zijn er per dag
nodig?
Hoeveel baden zijn er per dag
1douche = 10min×10l/min =
100l
1bad = 150l
nodig?
Hoeveel water is er per dag
1spoelbak = 2min×5l/min = 10l
nodig voor de gootsteen?
Zijn er andere behoeften aan
—
warm tapwater?
Voorbeeld: Als het warmtapwaterverbruik van een gezin
(4personen) per dag als volgt verdeeld is:
▪ 3douches
▪ 1bad
▪ 3gootsteenvolumes
Dan is het verbruik aan warm tapwater =
(3×100l)+(1×150l)+(3×10l)=480l
Het volume en de gewenste temperatuur voor de
warmtapwatertank bepalen
FormuleVoorbeeld
V1=V2+V2×(T2−40)/(40−T1)Als:
▪ V2=180l
▪ T2=54°C
▪ T1=15°C
Dan is V1=280l
V2=V1×(40−T1)/(T2−T1)Als:
▪ V1=480l
▪ T2=54°C
▪ T1=15°C
Dan is V2=307l
V1Warmtapwaterverbruik (equivalent warmwatervolume op
40°C)
V2Nodig warmtapwatertankvolume als slechts éénmaal
opgewarmd
T2Temperatuur warmtapwatertank
T1Temperatuur koud water
Mogelijke warmtapwatertankvolumes
TypeMogelijke volumes
Ingebouwde warmtapwatertank▪ 180l
▪ 260l
Autonome warmtapwatertank▪ 150l
▪ 200l
▪ 300l
▪ 500l
Tips om energie te besparen
▪ Als het warmtapwaterverbruik van dag tot dag verschilt, kunt u
een weekprogramma programmeren met verschillende gewenste
warmtapwatertanktemperaturen voor elke dag.
▪ Hoe lager de gewenste warmtapwatertanktemperatuur, hoe
economischer. Door een grotere warmtapwatertank te selecteren,
kunt u de gewenste warmtapwatertanktemperatuur verlagen.
▪ De warmtepomp zelf kan warm tapwater van maximum 55°C
produceren (50°C als de buitentemperatuur laag is). De
elektrische weerstand in de warmtepomp kan deze temperatuur
ERHQ+ERLQ011~016 + EHVH/X11+16S18+26CB
Daikin Altherma – Lage-temperatuur-Split
4P384975-1C – 2018.02
5 Richtlijnen met betrekking tot mogelijke toepassingen
c
f
a
b
g
h
i
c
a
b
d f
e g
h
i
verhogen. Hierdoor verbruikt u echter meer energie. Daikin
adviseert om de gewenste warmtapwatertanktemperatuur lager
dan 55°C in te stellen om de elektrische weerstand niet te moeten
gebruiken.
▪ Hoe hoger de buitentemperatuur, hoe beter de warmtepomp
presteert.
▪ Als de energieprijzen dezelfde zijn overdag als 's nachts,
adviseert Daikin de warmtapwatertank overdag op te warmen.
▪ Als de energieprijzen 's nachts lager zijn, adviseert Daikin de
warmtapwatertank 'snacht op te warmen.
▪ Als de warmtepomp warm tapwater produceert, kan deze geen
ruimte verwarmen. Als u gelijktijdig warm tapwater en
ruimteverwarming nodig hebt, adviseert Daikin het warm tapwater
's nachts te produceren wanneer er minder ruimteverwarming
gevraagd wordt.
5.4.3Instelling en configuratie –
Warmtapwatertank
▪ Voor grote warmtapwaterverbruiken kunt u de warmtapwatertank
meerdere malen overdag opwarmen.
▪ Op de warmtapwatertank op te warmen tot de gewenste
warmtapwatertanktemperatuur kunt u de volgende
energiebronnen gebruiken:
▪ De thermodynamische cyclus van de warmtepomp
▪ De elektrische back-upverwarming (voor een ingebouwde
warmtapwatertank)
▪ De elektrische boosterverwarming (voor een autonome
warmtapwatertank)
▪ Zonnepanelen
▪ Voor meer informatie over de volgende onderwerpen:
▪ Het energieverbruik optimaliseren om warm tapwater te
produceren: zie "8Configuratie"op pagina50.
▪ De elektrische bedrading van de autonome warmtapwatertank
op de binnenunit aansluiten: zie de installatiehandleiding van de
warmtapwatertank.
▪ De waterleidingen van de autonome warmtapwatertank op de
binnenunit aansluiten: zie de installatiehandleiding van de
warmtapwatertank.
5.4.4Warmtapwaterpomp voor ogenblikkelijk
warm water
▪ Voor meer informatie over het aansluiten van de
hercirculatieverbinding:
▪ voor een ingebouwde warmtapwatertank: zie "7Installatie"op
pagina30,
▪ voor een autonome warmtapwatertank: zie de
installatiehandleiding van de warmtapwatertank.
Configuratie
▪ Voor meer informatie, zie "8Configuratie"op pagina50.
▪ U kunt een programma programmeren om de warmtapwaterpomp
via de gebruikersinterface te bedienen. Voor meer informatie, zie
de uitgebreide handleiding voor de gebruiker.
5.4.5Warmtapwaterpomp voor desinfectie
Opstelling
a Binnenunit
b Warmtapwatertank
c Warmtapwaterpomp (ter plaatse te voorzien)
d Verwarmingselement (ter plaatse te voorzien)
e Terugslagklep (ter plaatse te voorzien)
f Douche (ter plaatse te voorzien)
g Koud water
h UITGANG warm tapwater
i Hercirculatieaansluiting
▪ De warmtapwaterpomp dient ter plaatse te worden voorzien en de
installatie ervan valt onder de verantwoordelijkheid van de
installateur.
▪ Voor een ingebouwde warmtapwatertank kan de temperatuur van
de warmtapwatertank tot maximum 60°C ingesteld worden. Indien
de geldende wetgeving een hogere desinfectietemperatuur
voorschrijft, kunt u (zoals hoger getoond) een warmtapwaterpomp
en een verwarmingselement aansluiten.
▪ Indien de geldende wetgeving vereist dat de waterleidingen tot het
aftappunt gedesinfecteerd worden, kunt u een warmtapwaterpomp
en een verwarmingselement (indien nodig) zoals hoger getoond
aansluiten.
Configuratie
De binnenunit kan de werking van de warmtapwaterpomp regelen.
Voor meer informatie, zie "8Configuratie"op pagina50.
Opstelling
a Binnenunit
b Warmtapwatertank
c Warmtapwaterpomp (ter plaatse te voorzien)
f Douche (ter plaatse te voorzien)
g Koud water
h UITGANG warm tapwater
i Hercirculatieaansluiting
▪ Door een warmtapwaterpomp aan te sluiten stroomt ogenblikkelijk
warm water uit de kraan.
▪ De warmtapwaterpomp en de plaatsing ervan zijn ter plaatse te
voorzien en vallen onder de verantwoordelijkheid van de
installateur.
▪ Via de gebruikersinterface kunt u de volgende energiegegevens
aflezen:
▪ Geproduceerde warmte
▪ Verbruikte energie
▪ U kunt de energiegegevens aflezen:
▪ Voor de ruimteverwarming
▪ Voor de ruimtekoeling
▪ Om warm tapwater te produceren
▪ U kunt de energiegegevens aflezen:
▪ Per maand
▪ Per jaar
INFORMATIE
De berekende geproduceerde warmte en energieverbruik
zijn bij benadering, daar de nauwkeurigheid niet
gegarandeerd kan worden.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
19
5 Richtlijnen met betrekking tot mogelijke toepassingen
b
5
8
0
1
5
0
0
0
cc
fed
g
ABC
a
b
5
8
0
1
5
0
0
0
gfe
h
ABC
ccd
a
5.5.1Geproduceerde warmte
INFORMATIE
De sensoren die gebruikt worden om de geproduceerde
warmte te berekenen, worden automatisch geijkt.
▪ Toepasbaar op alle modellen.
▪ De geproduceerde warmte wordt intern berekend op basis van:
▪ De aanvoerwatertemperatuur en de retourwatertemperatuur
▪ Het debiet
▪ Het energieverbruik van de boosterverwarming (indien van
toepassing) in de warmtapwatertank
▪ Op/instelling en configuratie:
▪ Geen bijkomend apparatuur nodig.
▪ Alleen wanneer een boosterverwarming in het systeem
aanwezig is, meet dan zijn capaciteit (door de weerstand te
meten) en stel de capaciteit via de gebruikersinterface in.
Voorbeeld: Als u een boosterverwarmingsweerstand van
17,1Ω meet, bedraagt de capaciteit van de boosterverwarming
op 230V 3100W.
5.5.2Verbruikte energie
U kunt de verbruikte energie op de volgende manieren bepalen:
▪ Door het te berekenen
▪ Via metingen
5.5.3Elektrische voeding met normaal kWhtarief
Algemene regel
Eén energiemeter die het volledige systeem dekt, is voldoende.
via een monofasig raster
(d.w.z. dat het model van de
back-upverwarming *3V of
*9W is en dat deze op een
monofasig raster is
aangesloten)
In andere gevallen (d.w.z. een
driefasige buitenunit en/of een
*9W-model van backupverwarming aangesloten op
een driefasig raster)
Voorbeeld
Enkelfasige energiemeterDriefasige energiemeter
Monofasig
Driefasig
INFORMATIE
U kunt deze manieren niet combineren: de verbruikte
energie berekenen (voor de back-upverwarming, bijv.) en
de verbruikte energie meten (voor de buitenunit, bijv.) gaat
dus niet. Als u dat toch zou doen, zullen de
energiegegevens fout zijn.
De verbruikte energie berekenen
▪ Alleen van toepassing voor EHBH/X04+08 en EHVH/X04+08.
▪ De verbruikte energie wordt intern berekend op basis van:
▪ Het werkelijk opgenomen vermogen van de buitenunit
▪ De ingestelde capaciteit van de back-upverwarming en de
boosterverwarming
▪ De spanning
▪ In/opstelling en configuratie: om juiste energiegegevens te
bekomen, meet de capaciteit (door de weerstand te meten) en stel
de capaciteit via de gebruikersinterface in voor:
▪ De back-upverwarming (stap1 en stap2)
▪ De boosterverwarming
De verbruikte energie meten
▪ Toepasbaar op alle modellen.
▪ Deze manier heeft de voorkeur omdat ze nauwkeuriger is.
▪ Ze vereist wel externe energiemeters.
▪ In/opstelling en configuratie: wanneer elektrische-energiemeters
gebruikt worden, stel het aantal pulsen/kWh voor elke
energiemeter in via de gebruikersinterface. De gegevens over de
verbruikte energie voor EHBH/X11+16- en EHVH/X11+16modellen zullen alleen beschikbaar zijn indien deze instelling
geconfigureerd is.
INFORMATIE
Wanneer u het elektrische-energieverbruik meet, zorg
ervoor dat de elektrische-energiemeters de VOLLEDIGE
energietoevoer naar het systeem meten.
A Buitenunit
B Binnenunit
C Warmtapwatertank
a Elektriciteitskast (L1/N)
b Energiemeter (L1/N)
c Zekering (L1/N)
d Buitenunit (L1/N)
e Binnenunit (L1/N)
f Back-upverwarming (L1/N)
g Boosterverwarming (L1/N)
A Buitenunit
B Binnenunit
C Warmtapwatertank
a Elektriciteitskast (L1/L2/L3/N)
b Energiemeter (L1/L2/L3/N)
c Zekering (L1/L2/L3/N)
d Zekering (L1/N)
e Buitenunit (L1/L2/L3/N)
f Binnenunit (L1/L2/L3/N)
g Back-upverwarming (L1/L2/L3/
N)
h Boosterverwarming (L1/N)
Uitzondering
▪ U kunt in de volgende gevallen een tweede energiemeter
gebruiken:
▪ Het energiebereik van de eerst meter is onvoldoende.
▪ De elektriciteitsmeter kan niet gemakkelijk in de
elektriciteitskast geplaatst worden.
▪ Een combinatie van driefasige rasters van 230 V en 400 V
(zeer ongebruikelijk) omwille van technische beperkingen van
energiemeters.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
20
ERHQ+ERLQ011~016 + EHVH/X11+16S18+26CB
Daikin Altherma – Lage-temperatuur-Split
4P384975-1C – 2018.02
5 Richtlijnen met betrekking tot mogelijke toepassingen
eefe
ihg
j
ABC
b
a
d
c
5
8
0
1
5
0
0
0
5
8
0
1
5
0
0
0
P
i
t
DI
a
b
▪ Aansluiting en instelling:
▪ Sluit de tweede energiemeter aan op X5M/9 en X5M/10.
▪ In de software worden de gegevens van het energieverbruik
van beide meters opgeteld, zodat u NIET hoeft in te stellen
welke meter welk energieverbruik meet. U hoeft alleen het
aantal pulsen van elke energiemeter in te geven.
▪ Zie "5.5.4 Elektrische voeding met voorkeur kWh-tarief" op
pagina21 voor een voorbeeld met twee energiemeters.
5.5.4Elektrische voeding met voorkeur kWhtarief
Algemene regel
▪ Energiemeter1: meet de buitenunit.
▪ Energiemeter 2: meet de rest (d.w.z. de binnenunit, de back-
upverwarming en de optionele boosterverwarming).
Opstelling
▪ Sluit energiemeter1 aan op X5M/7 en X5M/8.
▪ Sluit energiemeter2 aan op X5M/9 en X5M/10.
Energiemetertypes
▪ Energiemeter 1: enkelfasige of driefasige energiemeter volgens
de elektrische voeding van de buitenunit.
▪ Energiemeter2:
▪ In het geval van een enkelfasige configuratie voor de back-
upverwarming, gebruik een enkelfasige energiemeter.
▪ Voor alle andere configuraties, gebruik een driefasige
energiemeter.
Voorbeeld
Enkelfasige buitenunit met een driefasige back-upverwarming:
5.6De regeling van het
energieverbruik instellen
▪ De besturing van het energieverbruik:
▪ is alleen van toepassing voor EHBH/X04+08 en EHVH/X04+08.
▪ Laat u toe het energieverbruik van het hele systeem te
beperken (de som van de buitenunit, de binnenunit, de backupverwarming en de optionele boosterverwarming).
▪ Configuratie: geef via de gebruikersinterface de volgende zaken
in: het niveau van vermogenbeperking en de manier waarop dit
gedaan moet worden.
▪ Het niveau van vermogenbeperking kan als volgt uitgedrukt
worden:
▪ Maximum opgenomen amperage (inA)
▪ Maximum opgenomen vermogen (inkW)
▪ Het niveau van vermogenbeperking kan als volgt ingeschakeld
worden:
▪ Continu
▪ Door digitale ingangen
5.6.1Continue vermogenbeperking
Een continue vermogenbeperking is nuttig om ervoor te zorgen dat
het systeem steeds over een maximale energie- of stroomtoevoer
beschikt. In sommige landen beperkt de wetgeving het maximale
energieverbruik voor ruimteverwarming en het produceren van warm
tapwater.
PiOpgenomen vermogen
t Tijd
DI Digitale ingang (niveau vermogenbeperking)
a Vermogenbeperking ingeschakeld
b Werkelijke opgenomen vermogen
Op/instelling en configuratie
▪ Geen bijkomend apparatuur nodig.
▪ Stel via de gebruikersinterface de instellingen voor de besturing
van het energieverbruik in [A.6.3.1] in (voor de beschrijving van
alle instellingen, zie "8Configuratie"op pagina50):
A Buitenunit
B Binnenunit
C Warmtapwatertank
a Elektriciteitskast (L1/N): elektrische voeding met voorkeur
kWh-tarief
b Elektriciteitskast (L1/L2/L3/N): elektrische voeding met
normaal kWh-tarief
c Energiemeter (L1/N)
d Energiemeter (L1/L2/L3/N)
e Zekering (L1/N)
f Zekering (L1/L2/L3/N)
g Buitenunit (L1/N)
h Binnenunit (L1/N)
i Back-upverwarming (L1/L2/L3/N)
j Boosterverwarming (L1/N)
▪ Selecteer de stand met voltijdse beperking
▪ Selecteer het type van beperking (energievermogen in kW of
stroom in A)
▪ Geef het gewenste niveau van vermogenbeperking in
OPMERKING
Stel het minimum energieverbruik in op ±3,6 kW om te
kunnen:
▪ Ontdooien. Anders zal de warmtewisselaar bevriezen
als het ontdooien meerdere malen onderbroken wordt.
▪ Ruimteverwarming en bereiding van warm tapwater
door minstens 1 elektrische verwarming
(boosterverwarming of stap 1 van de backupverwarming) te laten werken.
5 Richtlijnen met betrekking tot mogelijke toepassingen
a
b
c
ABC
D
1
2
3
4
5
A8P
P
i
t
DI4
DI3
DI1
a
b
P
h
C
e
a
b
c
d
e
ABC
5.6.2Vermogenbeperking door digitale
ingangen ingeschakeld
Een vermogenbeperking is tevens nuttig in combinatie met een
energiebeheersysteem.
Het vermogen of de stroom van het volledige Daikin-systeem wordt
dynamisch door digitale ingangen beperkt (maximum vier stappen).
Elk niveau van vermogenbeperking kan via de gebruikersinterface
ingesteld worden door een van de volgende elementen te beperken:
▪ Stroom (in A)
▪ Opgenomen vermogen (in kW)
Het energiebeheersysteem (ter plaatse te voorzien) bepaalt wanneer
een bepaald niveau van vermogenbeperking ingeschakeld moet
worden. Voorbeeld: Om het maximumvermogen van het volledige
huis te beperken (verlichting, huishoudtoestellen,
ruimteverwarming…).
A Buitenunit
B Binnenunit
C Warmtapwatertank
D Energiebeheersysteem
a Inschakeling vermogenbeperking (4digitale inputs)
b Back-upverwarming
c Boosterverwarming
INFORMATIE
Indien meer dan 1 digitale input (gelijktijdig) gesloten is, is
de voorrang van digitale input vast: DI4 voorrang>…>DI1.
5.6.3Vermogenbeperking: werking
De buitenunit heeft een betere effectiviteit dan de elektrische
verwarmingen. Om deze reden worden de elektrische verwarmingen
beperkt en eerst AFgezet. Het systeem beperkt het energieverbruik
in de volgende orde:
1Het beperkt bepaalde elektrische verwarmingen.
Als… voorrang heeftStel dan de
verwarmingsvoorrang via de
gebruikersinterface in op…
Productie van warm tapwater Boosterverwarming.
Resultaat: De backupverwarming zal als eerste
worden UITgezet.
RuimteverwarmingBack-upverwarming.
Resultaat: De
boosterverwarming zal als
eerste worden UITgezet.
2Zet alle elektrische verwarmingen UIT.
3Beperkt de buitenunit.
4Zet de buitenunit UIT.
Voorbeeld
Als de configuratie als volgt is:
▪ Het niveau van vermogenbeperking staat NIET toe dat zowel de
boosterverwarming als de back-upverwarming samen werken
(stap1 en stap2).
▪ Verwarmingsvoorrang = Boosterverwarming.
Dan wordt het energieverbruik als volgt beperkt:
Opstelling
▪ Vraag-printplaat (optie EKRP1AHTA) nodig.
▪ Er worden maximum vier digitale ingangen gebruikt om het
overeenstemmend niveau van vermogenbeperking in te
schakelen:
▪ Raadpleeg het bedradingsschema voor de specificaties van de
digitale ingangen en waarop deze aan te sluiten.
Configuratie
▪ Stel via de gebruikersinterface de instellingen voor de besturing
van het energieverbruik in [A.6.3.1] in (voor de beschrijving van
alle instellingen, zie "8Configuratie"op pagina50):
▪ Selecteer inschakelen door digitale ingangen.
▪ Selecteer het type van beperking (energievermogen in kW of
stroom in A).
▪ Stel het gewenste niveau van vermogenbeperking in dat met
elke digitale ingang overeenstemt.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
22
PiOpgenomen vermogen
t Tijd
DI Digitale ingangen (niveaus vermogenbeperking)
a Vermogenbeperking ingeschakeld
b Werkelijke opgenomen vermogen
PhGeproduceerde warmte
CeVerbruikte energie
A Buitenunit
B Boosterverwarming
C Back-upverwarming
a Beperkte werking van de buitenunit
b Volle werking van de buitenunit
c Boosterverwarming AANgezet
d Stap1 back-upverwarming AANgezet
e Stap2 back-upverwarming AANgezet
5.7Een externe temperatuursensor
opstellen
U kunt 1 externe temperatuursensor aansluiten. Deze kan dan de
binnen- of buitenomgevingstemperatuur meten. Daikin adviseert een
externe temperatuursensor in de volgende gevallen te gebruiken:
ERHQ+ERLQ011~016 + EHVH/X11+16S18+26CB
Daikin Altherma – Lage-temperatuur-Split
4P384975-1C – 2018.02
6 Voorbereiding
b
c
a
Binnenomgevingstemperatuur
▪ Wanneer een kamerthermostaat de temperatuur regelt, wordt de
gebruikersinterface als kamerthermostaat gebruikt en meet deze
de binnenomgevingstemperatuur. Daarom moet de
gebruikersinterface op een plaats geplaatst worden:
▪ Waar de gemiddelde temperatuur in de kamer gedetecteerd
kan worden
▪ Dit betekent: NIET aan rechtstreeks zonlicht blootgesteld
▪ Dit betekent: NIET in de nabijheid van een warmtebron
▪ Dit betekent: NIET door buitenlucht of tocht door bijv. het
openen/sluiten van deuren
▪ Indien dit NIET mogelijk is, adviseert Daikin een
afstandsbinnensensor aan te sluiten (optie KRCS01-1).
▪ Opstelling: voor de installatie-instructies, zie de
installatiehandleiding van de afstandsbinnensensor.
▪ Configuratie: selecteer kamersensor [A.2.2.B].
Buitenomgevingstemperatuur
▪ De buitenomgevingstemperatuur wordt in de buitenunit gemeten.
Daarom moet de buitenunit op een plaats geplaatst worden:
▪ Langs de noordkant van het huis of langs de kant van het huis
waar zich de meeste warmteafgevers bevinden
▪ Dit betekent: NIET aan rechtstreeks zonlicht blootgesteld
▪ Indien dit NIET mogelijk is, adviseert Daikin een
afstandsbuitensensor aan te sluiten (optie EKRSCA1).
▪ Opstelling: voor de installatie-instructies, zie de
installatiehandleiding van de afstandsbuitensensor.
▪ Configuratie: selecteer buitensensor [A.2.2.B].
▪ Wanneer de energiespaarfunctie van de buitenunit actief is (zie
"8 Configuratie"op pagina50), wordt de buitenunit lager gezet
om de stand-by-energieverliezen te beperken. Hierdoor wordt de
buitenomgevingstemperatuur NIET gelezen.
▪ Als de gewenste aanvoerwatertemperatuur weersafhankelijk is, is
het belangrijk de buitentemperatuur continu te meten. Dit is een
andere reden om de optionele buitensensor voor de
omgevingstemperatuur te plaatsen.
INFORMATIE
De gegevens (waarvan het gemiddelde genomen wordt of
de ogenblikkelijke gegevens) van de externe buitensensor
voor de omgevingstemperatuur worden gebruikt in de
weersafhankelijke regelgrafieken en in de logica gebruikt
om automatisch over te schakelen tussen verwarming en
koeling. Om de buitenunit te beschermen wordt steeds de
interne sensor van de buitenunit gebruikt.
6Voorbereiding
6.2Installatieplaats voorbereiden
Installeer de unit NIET op een plaats die vaak als werkplaats wordt
gebruikt. Wanneer bouwwerken (bijv. slijpwerk) worden uitgevoerd
waarbij veel stof wordt geproduceerd, MOET de unit worden
afgedekt.
Kies een installatieplaats met voldoende ruimte om de unit in en uit
de site te kunnen dragen.
6.2.1Vereisten inzake de plaats waar de
buitenunit geïnstalleerd wordt
INFORMATIE
Lees ook de volgende vereisten:
▪ Algemene vereisten voor de installatieplaats. Zie het
hoofdstuk "Algemene voorzorgsmaatregelen met
betrekking tot de veiligheid".
▪ Vereisten voor de serviceruimte. Zie het hoofdstuk
▪ Kies een plaats waar de unit zoveel mogelijk uit de regen staat.
▪ Zorg ervoor dat ingeval van een waterlek, het water geen schade
kan veroorzaken aan de installatieruimte en de omgeving.
Installeer de unit NIET in een van de volgende plaatsen:
▪ Geluidsgevoelige zones (zoals naast een slaapkamer), zodat het
geproduceerd geluid in bedrijf geen overlast veroorzaakt.
Opmerking: Als het geproduceerd geluid in reële omstandigheden
wordt gemeten, kan de gemeten waarde omwille van
omgevingsgeluiden en geluidsreflecties groter zijn dan het in de
specificaties onder Geluidspectrum vermeld geluidsdrukniveau.
▪ Plaatsen met nevels van mineraalolie, oliespray of dampen in de
lucht. Plastic onderdelen kunnen worden aangetast en van het
toestel vallen of waterlekken veroorzaken.
Het is NIET aangewezen de unit op de volgende plaatsen te
installeren, omdat deze plaatsen de levensduur van de unit kunnen
verkorten:
▪ Waar de spanning veel schommelt
▪ In voertuigen of schepen
▪ In de aanwezigheid van zuur- of alkalinedampen
Installatie aan de kust. Zorg ervoor dat de buitenunit NIET
rechtstreeks aan zeewind wordt blootgesteld. Dit om corrosie door
het hoge zoutgehalte van de lucht te voorkomen (kan de levensduur
van de unit verkorten).
Installeer de buitenunit uit rechtstreekse zeewind.
Voorbeeld: Achter het gebouw.
6.1Overzicht: Voorbereiding
In dit hoofdstuk wordt beschreven wat u moet doen en wat u moet
weten alvorens u ter plaatse gaat.
Het bevat informatie over:
▪ De installatieplaats voorbereiden
▪ De koelmiddelleidingen voorbereiden
▪ De waterleidingen voorbereiden
▪ De elektrische bedrading voorbereiden
Installeer een afscherming tegen de wind als de buitenunit aan
rechtstreekse zeewind wordt blootgesteld.
▪ Hoogte van afscherming tegen wind≥1,5×hoogte van buitenunit
▪ Let bij de installatie van de afscherming tegen de wind op de
vereisten inzake de serviceruimte.
a Zeewind
b Gebouw
c Buitenunit
d Afscherming tegen wind
Hevige wind (≥18km/u) die tegen de luchtuitlaat van de buitenunit
blaast, veroorzaakt kortsluiting (luchtaanzuiging of -uitblaas). Dit kan
de volgende gevolgen met zich meebrengen:
▪ een vermindering van de capaciteit in bedrijf;
▪ een snellere en meer regelmatige ijsvorming tijdens het
verwarmen;
▪ stilvallen door een te lage of een te hoge druk;
▪ een gebroken ventilator (als hevige wind constant tegen de
ventilator blaast, kan deze beginnen zeer snel te draaien en na
een tijdje breken).
Er wordt geadviseerd een stootplaat te monteren wanneer de
luchtuitlaat aan wind blootgesteld is.
Installeer bij voorkeur de buitenunit met de luchtuitlaat naar de muur
gericht en NIET rechtstreeks aan wind blootgesteld.
6.2.2Bijkomende vereisten inzake de
installatieplaats van de buitenunit in
koude klimaten
Bescherm de buitenunit tegen directe sneeuwval en zorg ervoor dat
de buitenunit NOOIT ingesneeuwd raakt.
INFORMATIE
U kunt het optioneel afdakje tegen de sneeuw gebruiken
(EK016SNC).
a Afdakje tegen de sneeuw
b Voetstuk (minimale hoogte=150mm)
c Belangrijkste windrichting
d Luchtuitlaat
6.2.3Vereisten inzake de plaats waar de
binnenunit geïnstalleerd wordt
a Geleideplaat
b Belangrijkste windrichting
c Luchtuitlaat
De buitenunit is ontworpen om alleen buiten geïnstalleerd te worden
bij omgevingstemperaturen van 10~43°C in de koelstand en van –
25~25°C in de verwarmingstand.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
24
INFORMATIE
Lees tevens de voorzorgsmaatregelen en vereisten in
hoofdstuk “Algemene veiligheidsmaatregelen”.
▪ De binnenunit is ontworpen om alleen binnen geïnstalleerd te
worden en bij omgevingstemperaturen van 5~35°C.
▪ Houd rekening met de volgende richtlijnen:
Maximum toegestane lengte voor de
koelmiddelleidingen tussen de binnenunit en de
buitenunit
Minimum toegestane lengte voor de
ERHQ: 75m
ERLQ: 50m
(95m)
(70m)
(a)
(a)
3m
koelmiddelleidingen tussen de binnenunit en de
buitenunit
Maximum toegestaan hoogteverschil tussen de
30m
binnenunit en de buitenunit
(a) De waarden tussen haakjes staan voor de equivalente
lengte.
▪ Houd rekening met de volgende richtlijnen inzake de benodigde
ruimte:
ERHQ+ERLQ011~016 + EHVH/X11+16S18+26CB
Daikin Altherma – Lage-temperatuur-Split
4P384975-1C – 2018.02
6 Voorbereiding
>500
>10>10
(mm)
t
Ø
▪ De ondergrond moet sterk genoeg zijn om het gewicht van de unit
te dragen. Neem als gewicht het gewicht van de unit met een volle
tank voor warm tapwater.
Zorg ervoor dat in het geval van een waterlek, het water geen
schade kan berokkenen aan de installatieruimte en de omgeving.
Installeer de unit NIET in een van de volgende plaatsen:
▪ Plaatsen met nevels van mineraalolie, oliespray of dampen in de
lucht. Plastic onderdelen kunnen worden aangetast en van het
toestel vallen of waterlekken veroorzaken.
▪ Geluidsgevoelige zones (zoals naast een slaapkamer), zodat het
geproduceerd geluid in bedrijf geen overlast veroorzaakt.
▪ Op zeer vochtige plaatsen (rel. vochtigheid=max. 85%), bijv. een
badkamer.
▪ Op plaatsen onderhevig aan vorst. De omgevingstemperatuur
rond de binnenunit moet >5°C bedragen.
6.3De koelmiddelleidingen
voorbereiden
6.3.1Vereisten voor de koelmiddelleidingen
INFORMATIE
Lees tevens de voorzorgsmaatregelen en vereisten in
hoofdstuk “Algemene veiligheidsmaatregelen”.
▪ Materiaal leidingen: Met fosforzuur gedeoxideerd naadloos
(a) Afhankelijk van de toepasselijke wetgeving en de maximale
bedrijfsdruk van de unit (zie "PS High" op het naamplaatje
van de unit), zijn mogelijk dikkere leidingen vereist.
6.3.2De koelleidingen isoleren
▪ Neem polyethyleenschuim als isolatiemateriaal:
▪ met een warmteoverdrachtsfactor begrepen tussen 0,041 en
0,052W/mK (0,035 en 0,045kcal/mh°C)
▪ bestand tegen minstens 120°C
▪ Isolatiedikte
(a)
Omgevingstemperat
uur
≤30°C75% tot 80% RV15mm
>30°C≥80% RV20mm
VochtigheidMinimumdikte
6.4De waterleidingen voorbereiden
6.4.1Vereisten voor de watercircuits
INFORMATIE
Lees tevens de voorzorgsmaatregelen en vereisten in
hoofdstuk “Algemene veiligheidsmaatregelen”.
OPMERKING
Wanneer kunststofleidingen worden gebruikt, zorg ervoor
dat deze zuurstofdiffusiedicht zijn overeenkomstig
DIN4726. De diffusie van zuurstof naar de leidingen kan
overmatige corrosie veroorzaken.
▪ De leidingen aansluiten – Wetgeving. Maak alle
leidingaansluitingen overeenkomstig de toepasselijke wetgeving
en de aanwijzingen in hoofdstuk “Installatie” en houd hierbij
rekening met de waterinlaat en -uitlaat.
▪ De leidingen aansluiten – Kracht. Oefen GEEN overdreven
kracht uit wanneer u de leidingen aansluit. Vervormde leidingen
kunnen storingen in de unit veroorzaken.
▪ De leidingen aansluiten – Gereedschappen. Gebruik alleen
gereedschap dat voor koper geschikt is, aangezien koper een
zacht materiaal is. ANDERS kunnen buizen beschadigd worden.
▪ De leidingen aansluiten – Lucht, vochtigheid, stof. Als lucht,
vocht of stof in het circuit terechtkomt, kunnen storingen ontstaan.
Om dit te voorkomen:
▪ gebruik alleen schone buizen;
▪ houd de uiteinden van de leidingen omlaag tijdens het
verwijderen van bramen;
▪ dek de uiteinden van de leiding af wanneer u de leiding door
een muur steekt, zodat stof noch vuil in de leiding kan
indringen;
▪ gebruik een goed draadafdichtmiddel om verbindingen
waterdicht te maken.
▪ Gesloten circuit. Gebruik de binnenunit ALLEEN in een gesloten
waterinstallatie. Het systeem in een open waterinstallatie
gebruiken zou overmatige corrosie als gevolg hebben.
▪ Glycol. Om veiligheidsredenen is het NIET toegestaan glycol in
het watercircuit toe te voegen.
▪ Lengte van de leidingen. Wij adviseren de leidingen tussen de
tank voor warm tapwater en het afnamepunt van het warme water
(douche, bad enz.) zo kort mogelijk te maken en doodlopende
stukken te vermijden.
▪ Diameter van de leidingen. Selecteer de diameter voor de
waterleidingen op basis van het vereiste waterdebiet en de
beschikbare externe statische druk van de pomp. Zie
"14 Technische gegevens" op pagina 92 voor de grafieken voor
de externe statische drukken voor de binnenunit.
▪ Waterdebiet. U kunt het vereiste minimumwaterdebiet voor de
werking van de binnenunit in de volgende tabel vinden. Dit debiet
moet in alle situaties steeds gegarandeerd zijn. Indien het debiet
lager is, zal de binnenunit stoppen te werken en storing7H geven.
Minimum vereist debiet tijdens ontdooien/back-upverwarming
▪ Ter plaatse te voorziene onderdelen – Water. Gebruik alleen
materialen die compatibel zijn met water dat in de installatie
gebruikt wordt en met de materialen van de binnenunit.
▪ Ter plaatse te voorziene onderdelen – Waterdruk en -
temperatuur. Controleer of alle componenten in de lokale
leidingen bestand zijn tegen de waterdruk en watertemperatuur.
▪ Waterdruk. De maximum waterdruk bedraagt 4 bar. Voorzie
gepaste veiligheden in het watercircuit om ervoor te zorgen dat de
maximumdruk NIET overschreden wordt.
▪ Watertemperatuur.Alle geplaatste leidingen en
leidingtoebehoren (kleppen, verbindingsstukken enz.) DIENEN
bestand te zijn tegen de volgende temperaturen:
INFORMATIE
De volgende afbeelding is een voorbeeld en stemt mogelijk
NIET overeen met de lay-out van uw installatie.
a Buitenunit
b Binnenunit
c Warmtewisselaar
d Back-upverwarming
e Pomp
f Afsluiter
g Gemotoriseerde 3-wegklep
h Gemotoriseerde 2-wegklep (ter plaatse te voorzien)
i Verdeelstuk
j Warmtapwatertank
k Warmtewisselaarspoel
FCU1...3 Ventilatorconvector (optie) (ter plaatse te voorzien)
FHL1...3 Vloerverwarmingslus (ter plaatse te voorzien)
▪ Aftappen – Lage punten. Voorzie aftappunten op alle lage
punten van de installatie om het watercircuit volledig te kunnen
aflaten.
▪ Aftappen – Overdrukveiligheidsklep. Voorzie een goede afvoer
voor de drukveiligheidsklep om te beletten dat water uit de unit
zou druppelen. Zie "7.8.5 De drukveiligheidsklep op de afvoer
aansluiten"op pagina40.
▪ Ontluchtingspunten. Voorzie ontluchtingspunten op alle hoge
punten van de installatie; deze punten moeten voor onderhoud
gemakkelijk bereikbaar zijn. De binnenunit is voorzien van een
automatische ontluchting. Controleer of deze ontluchtingsklep
NIET te hard is vastgedraaid, zodat het watercircuit automatisch
ontlucht kan worden.
▪ Onderdelen met een zinklaag. Gebruik nooit onderdelen met
een zinklaag in het watercircuit. Aangezien het watercircuit in de
unit uit koperen buizen bestaat, kan anders overmatige corrosie
optreden.
▪ Niet-koperen metalen leidingen. Wanneer ook niet-koperen
metalen leidingen gebruikt worden, isoleer dan elke koperen
leiding goed van elke niet-koperen leiding, zodat ze NIET met
elkaar in contact kunnen komen. Dit, om galvanische corrosie te
vermijden.
▪ Afsluiter – De circuits van elkaar scheiden. Wanneer een 3-
wegklep in het watercircuit gebruikt wordt, zorg ervoor dat het
warmtapwatercircuit en het circuit van de vloerverwarming volledig
gescheiden zijn.
▪ Klep – Omschakeltijd. Wanneer een 2-wegklep of 3-wegklep in
het watercircuit gebruikt wordt, moet de maximale omschakeltijd
van de klep minder dan 60seconden bedragen.
▪ Filter. Het is ten zeerste aangewezen een additionele filter in het
watercircuit van de verwarming te monteren. Om daarbij stukjes
metaal afkomstig uit de vuile verwarmingsleidingen te verwijderen,
wordt geadviseerd een magneet- of cycloonfilter te gebruiken om
fijne deeltjes te verwijderen. Kleine deeltjes kunnen de unit
beschadigen en worden NIET door de standaardfilter van de
warmtepompinstallatie verwijderd.
▪ Warmtapwatertank – Capaciteit. Om geen watergebrek te
hebben, is het belangrijk dat de opslagcapaciteit van de tank voor
warm tapwater groot genoeg is om aan de dagelijkse behoefte
aan warm tapwater te voldoen.
▪ Warmtapwatertank – Na de installatie. Onmiddellijk na de
installatie moet de tank voor warm tapwater gespoeld worden met
koud water. Deze procedure moet de eerste 5 opeenvolgende
dagen na de installatie minstens eenmaal per dag herhaald
worden.
▪ Warmtapwatertank – Stilstandperiodes. Als er gedurende
langere periodes geen warm water wordt verbruikt, MOET de
apparatuur voor gebruik gespoeld worden met koud water.
▪ Warmtapwatertank – Desinfectie. Voor de desinfectiefunctie van
de warmtapwatertank, raadpleeg "8.3.2 Het warm tapwater
regelen: geavanceerd"op pagina66.
▪ Thermostatische mengkranen. Conform de geldende wetgeving
moeten er mogelijk thermostatische mengkranen worden
geïnstalleerd.
▪ Voorzorgsmaatregelen inzake hygiëne. De installatie moet
voldoen aan de geldende wetgeving en vereist mogelijk
bijkomende voorzorgsmaatregelen voor een hygiënische
installatie.
▪ Hercirculatiepomp. Conform de geldende wetgeving kan het
mogelijk zijn dat een hercirculatiepomp geplaatst moet worden
tussen het warmwaterafnamepunt en de hercirculatieverbinding
van de tank voor warm tapwater.
a Hercirculatieverbinding
b Warmwateraansluiting
c Douche
d Hercirculatiepomp
6.4.2Formule om de voordruk van het
expansievat te berekenen
De voordruk (Pg) van het expansievat hangt af van het
hoogteverschil (H) van de installatie:
Pg=0,3+(H/10) (bar)
Uitgebreide handleiding voor de installateur
26
ERHQ+ERLQ011~016 + EHVH/X11+16S18+26CB
Daikin Altherma – Lage-temperatuur-Split
4P384975-1C – 2018.02
6 Voorbereiding
FHL1
FHL2
FHL3
M1
T1
M2T2M3
T3
fdcba
f
gh
e
0.3
0.5
1
1.5
2
2.5
100500
20
150200250300350400450
a
b
6.4.3Het watervolume en waterdebiet
controleren
De binnenunit heeft een expansievat van 10 liter met een vooraf
ingestelde voordruk van 1bar.
Om zeker te zijn dat de unit naar behoren werkt:
▪ controleer het minimum en het maximum watervolume.
▪ U moet mogelijk de voordruk van het expansievat aanpassen.
Minimum watervolume
Controleer of het totale watervolume in de installatie minimum
20 liter bedraagt, waarbij het watervolume in de binnenunit NIET
inbegrepen is.
INFORMATIE
Voor kritieke processen of in kamers met een grote
warmtebelasting kan extra watervolume vereist zijn.
OPMERKING
Wanneer de circulatie in elke ruimteverwarming-/
koelingslus geregeld wordt door op afstand bediende
kleppen, is het belangrijk dat dit minimum watervolume
behouden blijft, zelfs wanneer alle kleppen dicht zijn.
a Buitenunit
b Binnenunit
c Warmtewisselaar
d Back-upverwarming
e Pomp
f Afsluiter
g Verdeelstuk (ter plaatse te voorzien)
h Omloopklep (ter plaatse te voorzien)
FHL1...3 Vloerverwarmingslus (ter plaatse te voorzien)
T1...3 Individuele kamerthermostaat (optioneel)
M1...3 Individuele gemotoriseerde klep voor het regelen van lus
FHL1...3 (ter plaatse te voorzien)
Maximum watervolume
Gebruik de volgende grafiek om het maximum watervolume voor de
berekende voordruk te bepalen.
Hoogteversc
hil
installatie
(a)
≤280l>280l
≤7mDe voordruk moet niet
bijgeregeld worden.
Watervolume
Doe het volgende:
▪ Verlaag de voordruk
volgens het vereiste
hoogteverschil van de
installatie. De voordruk
moet met 0,1 bar
verlaagd worden voor
elke meter onder 7m.
▪ Controleer of het
watervolume NIET
groter is dan het
maximum toegestaan
watervolume.
>7mDoe het volgende:
▪ Verhoog de voordruk
volgens het vereiste
hoogteverschil van de
installatie. De voordruk
moet met 0,1 bar
Het expansievat van de
binnenunit is te klein voor
de installatie. In dit geval
wordt er geadviseerd om
een extra vat buiten de
unit te installeren.
verhoogd worden voor
elke meter boven 7m.
▪ Controleer of het
watervolume NIET
groter is dan het
maximum toegestaan
watervolume.
(a) Er is een hoogteverschil (m) tussen het hoogste punt van
het watercircuit en de binnenunit. Als de binnenunit zich op
het hoogste punt van de installatie bevindt, bedraagt de
installatiehoogte 0m.
Minimum debiet
Controleer of het minimum debiet (vereist tijdens ontdooien/backupverwarming) in de installatie gegarandeerd is in alle
omstandigheden.
OPMERKING
Wanneer de circulatie in alle of bepaalde
ruimteverwarmingslussen geregeld wordt door op afstand
bediende kleppen, is het belangrijk dat dit minimum debiet
behouden blijft, zelfs wanneer alle kleppen dicht zijn.
Indien het minimum debiet niet kan worden bereikt, zal er
een debietfout 7H worden gegenereerd (geen verwarming/
bediening).
Minimum vereist debiet tijdens ontdooien/back-upverwarming
04+08 modellen12l/min
11+16 modellen15l/min
Zie de aanbevolen procedure zoals beschreven in "9.4 Checklist
tijdens inbedrijfstelling"op pagina81.
6.4.4De voordruk van het expansievat wijzigen
OPMERKING
Alleen een erkende installateur mag de voordruk in het
expansievat aanpassen.
a Voordruk (bar)
b Maximum watervolume (l)
Voorbeeld: het maximum watervolume en de voordruk in het
expansievat
Indien de standaard ingestelde voordruk in het expansievat (1bar)
bijgeregeld moet worden, houd dan rekening met de volgende
richtlijnen:
▪ Gebruik alleen droge stikstof om de voordruk in het expansievat
bij te regelen.
▪ Een verkeerde instelling van de voordruk in het expansievat leidt
tot storingen in de installatie.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
27
6 Voorbereiding
180 l
260 l
a
a
Om de voordruk in het expansievat te wijzigen, verlaag of verhoog
de druk van het stikstof via het Schräder-ventiel van het
expansievat.
a Schräder-ventiel
6.4.5Het watervolume controleren:
voorbeelden
Voorbeeld 1
De binnenunit is 5 m onder het hoogste punt in het watercircuit
geïnstalleerd. Het totale watervolume in het watercircuit bedraagt
100l.
Er zijn bijregelingen of acties nodig.
Voorbeeld 2
De binnenunit is op het hoogste punt in het watercircuit
geïnstalleerd. Het totale watervolume in het watercircuit bedraagt
350l.
Acties:
▪ Omdat het totale watervolume (350 l) meer bedraagt dat het
standaard watervolume (280 l), moet de voordruk verlaagd
worden.
▪ De vereiste voordruk bedraagt:
Pg = (0,3+(H/10))bar = (0,3+(0/10))bar=0,3bar.
▪ Het overeenstemmend maximum watervolume aan 0,3 bar
bedraagt 410l. (Zie hoger op de grafiek in het hoofdstuk).
▪ Omdat 350l kleiner is dan 410l, is het expansievat geschikt voor
de installatie.
WAARSCHUWING
▪ Als de voeding een ontbrekende of een verkeerde
nulfase heeft, Kan de apparatuur defect raken.
▪ Sluit correct op de aarde aan. Aard de unit NIET via
een nutsleiding, een piekspanningsbeveiliging of de
aarding van de telefoon. Een onvolledige aarding kan
elektrische schokken veroorzaken.
▪ Plaats de vereiste zekeringen of stroomonderbrekers.
▪ Bevestig de elektrische bedrading met kabelbinders,
zodat deze NIET in contact kan komen met scherpe
randen of buizen, vooral langs de hogedrukzijde.
▪ Gebruik GEEN draden met tape, geen gevlochten
geleiders, geen verlengkabels en geen aansluitingen
van een sterinstallatie. Deze kunnen zorgen voor
oververhitting of elektrische schokken of brand
veroorzaken.
▪ Installeer GEEN fasecompensatiecondensator, omdat
deze unit een inverter bevat. Een
fasecompensatiecondensator vermindert de prestaties
en kan ongevallen veroorzaken.
WAARSCHUWING
▪ Al de bedrading MOET door een erkende elektricien
uitgevoerd worden en MOET voldoen aan de geldende
wetgeving.
▪ Maak elektrische verbindingen op de bevestigde
bedrading.
▪ Alle op de site geleverde componenten en alle
elektrische constructies MOETEN voldoen aan de
geldende wetgeving.
WAARSCHUWING
De back-upverwarming MOET een speciale voeding
hebben en MOET beschermd worden door de
beveiligingsinrichtingen vereist door de geldende
wetgeving.
WAARSCHUWING
Gebruik ALTIJD een meeraderige kabel als
stroomtoevoerkabel.
6.5.2Over de elektrische voeding met voorkeur
kWh-tarief
6.5De elektrische bedrading
voorbereiden
6.5.1Over het voorbereiden van de elektrische
bedrading
INFORMATIE
Lees tevens de voorzorgsmaatregelen en vereisten in
hoofdstuk “Algemene veiligheidsmaatregelen”.
INFORMATIE
Lees tevens de "7.9.5Specificaties van de
standaardcomponenten van de bedrading"op pagina42.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
28
OPMERKING
Voor toepassingen met elektrische voeding met voorkeur
kWh-tarief:
De stroomonderbreking naar de buitenunit mag niet langer
dan 2 uur duren om ervoor te zorgen dat de compressor
steeds optimaal kan starten.
Elektriciteitsmaatschappijen overal ter wereld doen hard hun best
om een stabiele elektriciteitsdienst te leveren tegen een
concurrentiële prijs en zijn vaak gemachtigd om klanten een
voordeeltarief aan te bieden. Bijv. dag/nachttarieven,
seizoenstarieven, Wärmepumpentarif in Duitsland en Oostenrijk enz.
Deze apparatuur kan worden aangesloten op dergelijke systemen
met een voeding met voorkeur kWh-tarief.
Neem contact op met de elektriciteitsmaatschappij die optreedt als
leverancier op de plaats waar deze apparatuur zal worden
geïnstalleerd om te vragen of de apparatuur kan worden
aangesloten op een systeem met een voeding met voorkeur kWhtarief.
Wanneer de apparatuur op een dergelijke voeding met voorkeur
kWh-tarief is aangesloten, mag de elektriciteitsmaatschappij:
ERHQ+ERLQ011~016 + EHVH/X11+16S18+26CB
Daikin Altherma – Lage-temperatuur-Split
4P384975-1C – 2018.02
1
5
8
0
1
5
0
0
0
2
a
3
1
4
5
8
0
1
5
0
0
0
2
b
3
5 3
a
b
14
5
8
0
1
5
0
0
0
5
8
0
1
5
0
0
0
2
M
a
16
21
22
19
15
20
23
12
6
13
17
18
6 Voorbereiding
▪ de voeding van de apparatuur voor bepaalde tijd onderbreken;
▪ eisen dat de apparatuur gedurende een bepaalde periode slechts
een beperkte hoeveelheid stroom verbruikt.
De binnenunit is ontworpen om een inputsignaal te ontvangen dat de
unit in de stand gedwongen uit zet. Op dat ogenblik zal de
compressor van de buitenunit niet werken.
De bedrading naar de unit is verschillend naargelang de elektrische
voeding al dan niet onderbroken wordt.
6.5.3Overzicht van de elektrische
verbindingen, behalve de uitwendige
stelmotoren
Normale elektrische
voeding
Elektrische voeding met voorkeur kWh-
tarief
De elektrische
voeding wordt NIET
onderbroken
De elektrische
voeding wordt
onderbroken
Wanneer de
Wanneer de
elektrische voeding
met voorkeur kWhtarief werkt, wordt de
elektrische voeding
NIET onderbroken.
De buitenunit wordt
uitgezet door de
bediening.
Opmerking: De
elektriciteitsmaatscha
ppij moet altijd zorgen
dat de binnenunit
elektrische voeding
met voorkeur kWh-
tarief werkt, wordt de
elektrische voeding
onmiddellijk of na een
tijdje door de
elektriciteitsmaatscha
ppij onderbroken. In
dat geval moet de
binnenunit door een
afzonderlijke normale
elektrische voeding
gevoed worden.
elektriciteit kan
verbruiken.
a Normale elektrische voeding
b Elektrische voeding met voorkeur kWh-tarief
1 Elektrische voeding voor buitenunit
2 Elektrische voeding en doorverbindingskabel naar
binnenunit
3 Elektrische voeding voor back-upverwarming
4 Elektrische voeding met voorkeur kWh-tarief (spanningsvrij
contact)
5 Elektrische voeding met normaal kWh-tarief (om de
printplaat van de binnenunit te voeden in geval van
stroomonderbreking van de elektrische voeding met
voorkeur kWh-tarief)
6.5.4Overzicht van de elektrische verbindingen
Onderde
Elektrische voeding van buitenunit en binnenunit
1Elektrische voeding
2Elektrische voeding en
3Elektrische voeding
4Elektrische voeding
5Elektrische voeding
Gebruikersinterface
6Gebruikersinterface2
Optionele uitrustingen
11Elektrische voeding
12Kamerthermostaat3 of 4100mA
13Buitenomgevingstempe
15Warmtepompconvector 4100mA
Ter plaatse te voorziene onderdelen
16Afsluiter2100mA
17Elektriciteitsmeter2 (per meter)
18Pomp voor warm
19Alarmuitgang2
20Omschakeling naar
21Bediening
22Digitale ingangen
voor de uitwendige en inwendige
stelmotoren
De volgende afbeelding illustreert de nodige ter plaatse te voorziene
bedrading.
INFORMATIE
De volgende afbeelding is een voorbeeld en stemt mogelijk
NIET overeen met de lay-out van uw installatie.
In dit hoofdstuk wordt beschreven wat u ter plaatse moet doen en
weten om het systeem te installeren.
Typische werkstroom
Een typische installatie bestaat uit de volgende stappen:
1De buitenunit monteren.
2De binnenunit monteren.
3De koelmiddelleidingen aansluiten.
4De koelmiddelleidingen controleren.
5Met koelmiddel vullen.
6De waterleidingen aansluiten.
7De elektrische bedrading aansluiten.
8De buiteninstallatie afwerken.
9De binneninstallatie afwerken.
INFORMATIE
Afhankelijk van de units en/of de omstandigheden van de
installatie, moet de elektrische bedrading aangesloten zijn
alvorens u koelmiddel kunt bijvullen.
7.2De units openen
7.2.3De binnenunit openen
1 Schroef de schroeven los van de bodem van de unit en
verwijder ze.
2 Druk op de knop onderaan de voorplaat.
WAARSCHUWING: Scherpe randen
Neem de voorplaat vast aan het bovenste gedeelte in
plaats van het onderste. Let op voor uw vingers want het
onderste gedeelte van de voorplaat heeft scherpe randen.
3 Schuif het voorpaneel van de unit naar beneden en neem het
weg.
VOORZICHTIG
Het frontpaneel is zwaar. Wees voorzichtig dat u zich de
vingers NIET knelt wanneer u de unit opent of sluit.
4 Schroef de 4 schroeven los die het bovenpaneel bevestigen en
verwijder ze.
5 Verwijder het bovenpaneel van de unit.
7.2.1Over het openen van de units
Soms moet u de unit openen. Voorbeeld:
▪ Bij het aansluiten van de koelmiddelleidingen
▪ Wanneer u de elektrische bedrading moet aansluiten
▪ Wanneer u onderhoudswerkzaamheden op de unit moet uitvoeren
7.2.2De buitenunit openen
Uitgebreide handleiding voor de installateur
30
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
Laat de unit NIET onbewaakt achter wanneer het
servicedeksel verwijderd is.
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
GEVAAR: RISICO OM ZICH TE VERBRANDEN
ERHQ+ERLQ011~016 + EHVH/X11+16S18+26CB
Daikin Altherma – Lage-temperatuur-Split
4P384975-1C – 2018.02
Loading...
+ 82 hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.