Alfa romeo GT Instructions Manual

Alfa
604.31.655 NL
INSTRUCTIEBOEK
Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Uw Alfa GT is ontworpen om maximale veiligheid, comfort en rijplezier te garanderen. Dit instructieboekje helpt u snel vertrouwd te raken met de eigenschappen en de werking van uw auto. De volgende pagina’s bevatten de volledige informatie waarmee u maximaal kunt profiteren van uw Alfa GT. Bovendien zult u belang-
rijke aanwijzingen vinden voor uw veiligheid, het in conditie houden van de auto en milieubewust autorijden. In het boekje “Alfa tot uw dienst” vindt u het garantiecertificaat, de bijbehorende voorwaarden en een overzicht van de speciale aanvullen-
de service voor Alfa Romeo-cliënten. Belangrijke en waardevolle dienstverlening. Want wie een Alfa Romeo koopt, koopt niet alleen een auto, maar ook de rust van een uitge-
breide ondersteuning en een efficiënte, snelle en wijdvertakte organisatie. Wij herinneren u er bovendien aan dat Alfa Romeo hard heeft gewerkt een zeer ambitieus doel te bereiken: 100% recycling. Als uw Alfa
GT buiten gebruik moet worden gesteld, zorgt Alfa Romeo ervoor dat dit op milieuvriendelijke wijze gebeurt en dat alle materialen gerecy­cleerd worden (volgens de wettelijke normen).
Voor het milieu heeft dat grote voordelen: niets gaat verloren, niets wordt gestort en er zijn minder nieuwe grondstoffen nodig. Veel leesplezier. En goede reis.
In dit instructieboekje worden alle uitvoeringen van de Alfa GT beschreven. U dient zich aan de informatie te houden met betrekking tot de uitrusting, de motoruitvoering en het model van de auto die u gekocht hebt.
1
ABSOLUUT LEZEN!
BRANDSTOF TANKEN
Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON. JTD-motoren: tank uitsluitend diesel voor motorvoertuigen conform de Europese specificatie EN590. Het gebruik van ande-
K
MOTOR STARTEN
PARKEREN BOVEN BRANDBARE MATERIALEN
re producten of mengsels kan de motor onherstelbaar beschadigen en het vervallen van de garantie tot gevolg hebben.
Benzinemotoren met handgeschakelde versnellingsbak: controleer of de handrem is aangetrokken; zet de
versnellingspook in vrij; trap het koppelingspedaal volledig in, maar trap het gaspedaal niet in; draai vervolgens de start-/ contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor aanslaat.
Benzinemotoren met Selespeed versnellingsbak: trap het rempedaal volledig in; draai vervolgens de start-/con­tactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor aanslaat; de versnellingsbak staat automatisch in de vrij­stand (op het display wordt N aangegeven).
JTD-motoren: Draai de start-/contactsleutel in stand MAR en wacht tot de waarschuwingslampjes draai de start-/contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor aanslaat.
Onder normale bedrijfsomstandigheden bereikt de katalysator hoge temperaturen. Parkeer daarom niet boven gras, droge bladeren, dennennaalden of ander brandbaar materiaal: brandgevaar.
Y
en
m
doven;
2
BESCHERMING VAN HET MILIEU
De auto is uitgerust met een diagnosesysteem, dat continu controles uitvoert op de componenten die van invloed zijn op de uitlaatgasemissie zodat overmatige vervuiling van het milieu wordt voorkomen.
U
ELEKTRISCHE APPARATUUR
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die stroom verbruiken (waardoor de accu langzaam kan ontla-
CODE-CARD
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
den), wendt u dan tot de Alfa Romeo-dealer. Deze kan controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik.
Bewaar de CODE-card op een veilige plaats, maar niet in de auto. Wij raden u aan de elektronische code van de CODE­card te noteren en altijd bij u te hebben, omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren van een noodstart.
Bedenk dat een goed onderhoud van de auto de beste manier is om de prestaties en de veiligheid van de auto geduren­de langere tijd te garanderen. Daarbij wordt ook het milieu ontzien en blijven de exploitatiekosten laag.
IN HET INSTRUCTIEBOEKJE....
…vindt u informatie, tips en belangrijke waarschuwingen voor het juiste gebruik, veilig rijden en het onderhoud van uw auto. Let vooral op de symbolen auto).
"
(veiligheid van de inzittenden)
#
(bescherming van het milieu)
â
(conditie van de
3
Bij vragen of problemen op servicegebied dient u zich bij voorkeur te wenden tot de dealer die de auto heeft verkocht, hoewel u voor onder­houd of reparatie natuurlijk op ieder erkend Alfa Romeo-servicepunt een beroep kunt doen.
Service- en garantiehandleiding
Bij elke nieuwe auto ontvangt de eigenaar het boekje “Alfa tot uw dienst”, waarin alle diensten zijn omschreven waar u recht op hebt. In het boekje is ook het garantiecertificaat opgenomen met een complete vermelding van de bijbehorende voorwaarden. Verder treft u in dit boek­je een schema aan voor het registreren van de uitgevoerde onderhoudsbeurten.
Wij adviseren u de voorgeschreven onderhoudsbeurten tijdig door een Alfa Romeo-dealer te laten uitvoeren. Regelmatig onderhoud is een essentiële voorwaarde voor een lange levensduur van de diverse mechanische componenten en zorgt ervoor dat uw Alfa Romeo voortdurend optimale prestaties levert bij een laag brandstofverbruik. Naleving van de onderhoudsvoorschriften is ook vereist om aanspraak op garan­tie te kunnen maken.
Servicegids
Deze bevat de lijst met Alfa Romeo-dealers. De officiële dealers zijn te herkennen aan borden met het embleem en de naam van Alfa Romeo.
De Alfa Romeo-organisatie in Italië kan ook worden gevonden onder de “A” van Alfa Romeo in het telefoonboek.
Niet alle uitvoeringen, die in dit instructieboekje worden beschreven, worden in alle landen verkocht. Slechts enkele hier beschreven acces­soires worden standaard op de auto gemonteerd. Controleer bij uw dealer de lijst met beschikbare accessoires.
4
DE SYMBOLEN IN DIT BOEK
Op deze pagina zijn de symbolen afgebeeld die in dit boekje worden gebruikt
om de aandacht te richten op een bepaald onderwerp.
VEILIGHEID VAN DE INZITTENDEN
Let op. Het niet of gedeeltelijk opvolgen van deze instructies kan gevaar opleveren voor de inzittenden.
Aanwijzing voor het juiste gedrag, zodat het gebruik van de auto zo min mogelijk schade aan het milieu oplevert.
BESCHERMING VAN HET MILIEU
CONDITIE VAN DE AUTO
Let op. Het niet of gedeeltelijk opvolgen van deze instructies schaadt de conditie van de auto en zal in veel gevallen ook de garantie doen vervallen.
De teksten, afbeeldingen en technische gegevens in dit boekje zijn gebaseerd op de stand van zaken bij het ter perse gaan.
In het voortdurende streven de kwaliteit van haar producten te verbeteren, behoudt Alfa Romeo zich het recht voor te allen tijde,
zonder voorafgaande kennisgeving, wijzigingen in de technische specificatie en de uitrusting door te voeren.
Wendt u voor meer informatie tot een Alfa Romeo-dealer.
5
W
WEEGG
W
WIIJJSS IINN UU
W
W AAUUTTOO
SYMBOLEN
Op of in de nabijheid van enkele onderdelen van uw bepaalde kleur aangebracht met daarop sym­bolen die uw aandacht vragen en die voor­zorgsmaatregelen aangeven die u in acht
WEGWIJS IN UW AUTO
moet nemen als u met het betreffende onder­deel te maken krijgt. Onder de motorkap bevindt zich een plaatje met een korte samenvatting van de symbo­len (fig.1).
Alfa GT
zijn plaatjes met een
A0A00621b
ALFA ROMEO CODE
Voor een nog betere bescherming tegen diefstal is de auto uitgerust met een elek­tronische startblokkering (Alfa Romeo CODE). Het systeem schakelt automatisch in als de start-/contactsleutel wordt uitge­nomen. In de handgreep van de sleutels bevindt zich een elektronisch component, die bij het starten van de motor een sig­naal ontvangt via een speciale antenne die in het start-/contactslot is ingebouwd. Dit signaal wordt omgezet in een geco­deerd signaal en vervolgens aan de regel­eenheid van de Alfa Romeo CODE gezon­den, die, als de code wordt herkend, het starten van de motor mogelijk maakt.
DE SLEUTELS
Bij de auto worden de twee sleutels (A-
fig. 2) geleverd met metalen baard en
afstandsbediening.
De afstandsbediening van de sleutel
dient voor:
– het centraal ont-/vergrendelen van de
portieren
– het openen van de achterklep
– het uit-/inschakelen van het elektro-
nische diefstalalarm (indien aanwezig)
– het openen/sluiten van de ruiten
(voor bepaalde uitvoeringen/markten).
A0A0002b
6
fig. 1
fig. 2
De metalen baard van de sleutel dient
voor:
– het start-/contactslot
– het slot in het bestuurdersportier en (optional voor bepaalde uitvoeringen/ markten) het slot van het passagierspor­tier
– de uitschakeling van de frontairbag aan passagierszijde
BELANGRIJK Om schade aan de elek­tronische schakelingen in de sleutels te voorkomen, mogen de sleutels niet aan directe zonnestraling worden blootgesteld.
Bij de sleutels wordt een CODE-card (fig. 3) geleverd waarop de codes van de sleutels staan aangegeven (zowel de mechanische als de elektronische voor het uitvoeren van een noodstart).
De codes op de CODE-card moeten op een veilige plaats worden opgeborgen, maar niet in de auto.
Wij raden u aan de elektronische code van de CODE-card te noteren en altijd bij u te hebben, omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren van een noodstart.
Als de auto wordt ver­kocht, moeten alle sleu­tels en de CODE-card
overhandigd worden aan de nieu­we eigenaar.
SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIE­NING
De sleutel met afstandsbediening (fig.
4) is uitgerust met:
– metalen baard (A) die in de hand-
greep van de sleutel kan worden opgebor­gen
– knopje (B) voor het uitklappen van de
metalen baard
– knopje (C) voor het op afstand ont-
grendelen van de portieren en het uitscha­kelen van het diefstalalarm
– knopje (D) voor het op afstand ver-
grendelen van de portieren en het inscha­kelen van het diefstalalarm
– knopje (E) voor het openen op
afstand van de achterklep
– uittrekbare bevestigingsring (F).
WEGWIJS IN UW AUTO
fig. 3
A0A0003b
fig. 4
A0A0600b
7
De metalen baard (A) van de sleutel dient
voor:
– het start-/contactslot
– het slot in het bestuurdersportier en (optional voor bepaalde uitvoeringen/­markten) het slot van het passagiersportier
– de sleutelschakelaar voor uitschakeling van de airbag aan passagierszijde
Druk voor het uitklappen van de metalen
WEGWIJS IN UW AUTO
baard in de handgreep op knop (B).
Gebruik voor het uittrekken van de beves­tigingsring (F) een dunne stift (bijv: een bal­pen) en verplaats de ring in de richting van de pijl.
Druk de knop B alleen in als de sleutel ver genoeg van het lichaam (speciaal
de ogen) en van voorwerpen die snel beschadigen (bijvoorbeeld kledingstukken) is verwijderd. Laat de sleutel nooit onbeheerd achter. Hiermee voorkomt u dat iemand (dit geldt in het bijzonder voor kinderen) per ongeluk op de knop drukt.
Voor het inklappen van de metalen
baard in de handgreep moet u:
– het knopje (B) indrukken en inge-
drukt houden
– de metalen baard (A) bewegen – het knopje (B) loslaten en de metalen
baard (A) draaien totdat hij op de juiste wijze is ingeklapt en vergrendeld.
Druk voor het op afstand ontgrendelen
van de portieren op het knopje (C), waar­na de portieren ontgrendelen en de rich­tingaanwijzers twee keer knipperen. Druk voor het op afstand vergrendelen van de portieren op het knopje (D), waarna de portieren vergrendelen en de richtingaan­wijzers één keer knipperen. Als na het indrukken van knop (C) de portieren ont­grendeld zijn en binnen 60 seconden één van de portieren of de achterklep niet ge­opend wordt, dan worden alle sloten door het systeem automatisch opnieuw vergren­deld.
Bij auto’s met elektronisch diefstalalarm
wordt dit alarm door het indrukken van knop (C) uitgeschakeld en door het indrukken van knop (D) ingeschakeld.
ACHTERKLEP OPENEN
De achterklep kan van buitenaf worden
geopend met de afstandsbediening door het knopje (E) op de sleutel in te drukken, ook als het diefstalalarm is ingeschakeld. Als de achterklep wordt ontgrendeld, knipperen de richtingaanwijzers twee keer; bij vergrende­ling knipperen de richtingaanwijzers één keer.
Als bij auto’s met diefstalalarm de ach­terklep wordt geopend, dan worden de omtrekbeveiliging en de achterklepsensor uitgeschakeld en het systeem geeft (behalve bij sommige uitvoeringen in enkele landen) twee geluidssignalen (“BIEP”).
Als de achterklep weer wordt gesloten, dan worden de functies hersteld en geeft het systeem (behalve bij sommige uitvoe­ringen in enkele landen) twee geluidssig­nalen (“BIEP”).
8
WERKING
Iedere keer als u de contactsleutel in
stand STOP zet, dan schakelt de Alfa Romeo CODE de functies van de elektroni­sche regeleenheid van de motor uit.
Als u bij het starten van de motor de
sleutel in stand MAR draait, dan stuurt het Alfa Romeo CODE-systeem een code naar de regeleenheid van de motor die, als de code wordt herkend, de blokkering van de functies opheft. De geheime, ver­sleutelde en variabele code wordt door de sleutel verzonden en heeft meer dan 4 miljard combinaties. De code wordt alleen verzonden als de regeleenheid van het systeem de code heeft herkend via een in het start-/contactslot ingebouwde anten­ne.
Als bij het starten de code niet wordt her-
kend, gaat op het instrumentenpaneel het
Y
Alfa Romeo CODE-lampje (
In dit geval raden wij u aan de sleutel in
stand STOP en vervolgens weer in stand MAR te draaien; als het lampje nog steeds blijft branden, probeer het dan met de andere geleverde sleutel. Als de motor nog niet aanslaat, voer dan zelf een nood­start uit (zie “Noodstart” in het hoofdstuk “Noodgevallen”) en wendt u tot de Alfa Romeo-dealer.
BELANGRIJK Elke sleutel heeft een
eigen code die in de regeleenheid van het systeem moet worden opgeslagen. Voor het opslaan van nieuwe sleutels (maxi­maal acht) moet u zich tot de Alfa Romeo­dealer wenden. Hierbij moeten alle in uw bezit zijnde sleutels, de CODE-card, een identiteitsbewijs en het kentekenbewijs worden meegenomen.
) branden.
Als tijdens het opslaan van een nieuwe sleutelco­de de reeds opgeslagen
sleutelcodes niet opnieuw wor­den ingevoerd, worden ze uit het geheugen gewist, zodat eventu­eel verloren of gestolen sleutels niet meer gebruikt kunnen wor­den voor het starten van de motor.
BELANGRIJK Het Alfa Romeo CODE-
Y
controlelampje ( gaan branden als de contactsleutel in stand MAR staat:
1) Als het lampje gaat branden, dan con­troleert het systeem zichzelf (bijv. bij een vermindering van de spanning). Zodra de auto stilstaat kan de systeemtest worden uitgevoerd: zet de motor uit, draai de con­tactsleutel in stand STOP en vervolgens weer in stand MAR: het lampje gaat branden en moet na ongeveer 1 seconde doven. Als het controlelampje blijft bran­den, dan moet de gehele procedure her­haald worden, waarbij de contactsleutel ten minste 30 seconden in stand STOP moet blijven. Als de storing blijft bestaan, dan moet u zich tot de Alfa Romeo-dealer wenden.
) kan tijdens het rijden
WEGWIJS IN UW AUTO
9
2) Als bij uitvoeringen zonder instelbaar multifunctioneel display, het lampje knip­pert, dan wordt de auto niet beveiligd door het startblokkeringssysteem. Deze situatie wordt bij auto’s met instelbaar multifunctioneel display aangegeven door een brandend lampje in combinatie met de boodschap: “
GRAMMEERD”. Wendt u direct tot de Alfa
CODESYSTEEM NIET GEPRO-
Romeo-dealer om alle sleutels in het geheugen te laten opslaan.
WEGWIJS IN UW AUTO
Als de sleutel circa 2 seconden in stand MAR staat en het CODE-con-
Y
trolelampje (
) gaat knipperen bij uitvoeringen zonder instelbaar multifunctioneel display of dit controlelampje gaat knipperen in combinatie met de boodschap “CODESYSTEEM NIET GEPROGRAM-
MEERD” bij uitvoeringen met
instelbaar multifunctioneel dis­play, dan zijn de sleutelcodes niet opgeslagen en wordt de auto niet door de Alfa Romeo CODE tegen diefstal beschermd. Wendt u direct tot een Alfa Romeo-dealer om de sleutelcodes te laten opslaan.
BATTERIJ VAN DE SLEUTEL VERVANGEN
Als u knop (B of C-fig. 6) indrukt en
de afstandsbediening voert geen enkele actie uit, dan moet de batterij worden ver­vangen door een nieuw exemplaar dat normaal in de handel verkrijgbaar is.
Lege batterijen zijn schadelijk voor het milieu. Ze moeten in daarvoor
bestemde containers worden gedeponeerd. Vermijd blootstel­ling aan open vuur en hoge tem­peraturen. Houd ze buiten het bereik van kinderen.
Ga voor het vervangen van de batterij als
volgt te werk:
– druk op knop (A-fig. 5) en klap de
metalen baard (B) uit;
– draai het sluitmechanisme (C) m.b.v.
een kleine schroevendraaier en verwijder de batterijhouder (D);
– vervang de batterij (E) en let daarbij
op de juiste polariteit;
– plaats de batterijhouder in de sleutel
en draai de sluiting (C) vast.
A0A0603b
10
fig. 5
DIEFSTALALARM
BESCHRIJVING
Het systeem bestaat uit: een zender, een ontvanger, een regeleenheid met sire­ne en bewegingssensoren. Het diefstal­alarm wordt bediend door een ontvanger in de auto en wordt in- en uitgeschakeld met de in de sleutel ingebouwde afstands­bediening die een versleutelde, variabele code verzendt. Het diefstalalarm contro­leert: het onbevoegd openen van de por­tieren, de achterklep en de motorkap (omtrekbeveiliging), de bediening van het start-/contactslot, het onderbreken van de accukabels, het doorknippen van de accukabels, de aanwezigheid van bewe­gende objecten in het interieur (volumetri­sche beveiliging) en het eventueel optil­len/kantelen van de auto (bepaalde uitvoeringen/markten). Het systeem bedient ook de centrale portiervergrende­ling. Bovendien kan de volumetrische beveiliging worden uitgeschakeld.
BELANGRIJK De startblokkering wordt uitgevoerd door de Alfa Romeo CODE en wordt automatisch ingeschakeld als de contactsleutel uit het start-/con­tactslot wordt genomen.
De afstandsbediening is ingebouwd in de
sleutel en voorzien van de knoppen (B- C-D-fig. 6) voor het uitvoeren van de bijbehorende commando’s door het ver­zenden van een code naar de ontvanger. Deze code (rolling code) wijzigt telkens als de zender wordt gebruikt.
EXTRA SLEUTELS MET AFSTANDSBEDIENING BESTEL­LEN
De ontvanger kan in totaal 5 sleutels met ingebouwde afstandsbediening her­kennen. Als u om welke reden dan ook een nieuwe sleutel met afstandsbediening nodig hebt, moet u zich tot de Alfa Romeo-dealer wenden. Hierbij moeten de CODE-card, een identiteitsbewijs en het kentekenbewijs worden meegenomen.
A0A0601b
ALARM INSCHAKELEN
Richt bij gesloten portieren, achterklep en
motorkap en de contactsleutel in stand STOP of PARK (uitgenomen sleutel), de sleutel met afstandsbediening in de rich­ting van de auto. Druk vervolgens op het knopje (C-fig. 6).
Bij de meeste uitvoeringen geeft het sys­teem een akoestisch signaal (“BIEP”) en wordt de portiervergrendeling ingescha­keld.
Het inschakelen van het alarm wordt voorafgegaan door een zelfdiagnose waarin het lampje (A-fig. 7) op het dashboard met een afwijkende frequentie knippert. Als het systeem een storing vindt, dan klinkt nogmaals een akoestisch waarschuwingssignaal.
A0A0005b
WEGWIJS IN UW AUTO
fig. 6
fig. 7
11
Bewaking
Als na het inschakelen het lampje (A-
fig. 7) op het dashboard gaat knipperen,
dan geeft dit aan dat het systeem de auto bewaakt. Het lampje knippert zolang als het systeem de auto bewaakt.
BELANGRIJK De werking van het
diefstalalarm verschilt per land.
Zelfdiagnose en controle van
WEGWIJS IN UW AUTO
portieren, achterklep en motor­kap
Als u na het inschakelen van het alarm
een tweede “BIEP” hoort, moet u het sys­teem uitschakelen door op knop (B-fig.
6) te drukken en controleren of de portie­ren, de motorkap en de achterklep geslo­ten zijn en vervolgens het systeem weer inschakelen door knop (C) in te drukken. Als de portieren, de motorkap en de ach­terklep niet goed gesloten zijn, worden ze niet door het diefstalalarm gecontroleerd.
Als bij goed gesloten portieren, motor­kap en achterklep het geluidssignaal wordt herhaald, dan is door de zelfdiag­nose van het systeem een storing gesig­naleerd in de werking van het systeem. Wendt u tot de Alfa Romeo-dealer.
DIEFSTALALARM UITSCHAKE­LEN
U schakelt het alarm uit door knopje (B-
fig. 6) van de sleutel met afstandsbedie-
ning in te drukken. Het systeem voert de volgende handelingen uit (met uitzonde­ring van bepaalde landen):
– de richtingaanwijzers knipperen twee
keer kort
– de sirene zendt twee korte geluidssig-
nalen (“BIEP”) uit
– de portieren worden ontgrendeld. BELANGRIJK Als na uitschakeling van
het systeem het lampje (A-fig. 7) in de auto blijft branden (maximaal 2 minuten of totdat de sleutel in stand MAR wordt gezet), moet het volgende onthouden worden:
– als het lampje blijft knipperen, maar met een andere interval dan die bij een normale signalering, dan is geprobeerd de auto open te breken, waarbij het aantal keren knipperen de reden van het alarm aangeeft:
1 x knipperen: één of meer
portieren
2 x knipperen: achterklep
3 x knipperen: motorkap
4 x knipperen: bewegingssensoren
5 x knipperen: optillen/kantelen
van de auto (bepaalde uitvoe­ringen/markten)
6 x knipperen: losmaken kabels
voor het starten van de auto
7 x knipperen: losmaken accu-
kabels of doorknip­pen kabels van de sleutelschakelaar
8 x knipperen: verbindingscircuit
naar sensoren en sirene
9 x knipperen: ten minste drie
alarmoorzaken.
12
WANNEER GAAT HET ALARM AF
Bij ingeschakeld systeem wordt het alarm
in de volgende gevallen geactiveerd:
– als een van de portieren, de motorkap
of de achterklep wordt geopend;
– als de accu wordt losgekoppeld of de
elektrische bedrading wordt doorgesneden;
– als iets in het interieur komt, bijv. bij het breken van de ruiten (volumetrische beveiliging);
– bij een startpoging (contactsleutel in stand MAR);
– optillen/kantelen van de auto (bepaal­de uitvoeringen/markten).
Als het alarm in werking treedt, wordt, afhankelijk van het land, de sirene geacti­veerd en gaan de richtingaanwijzers knip­peren (ongeveer 26 seconden). De wijze waarop het systeem werkt en het aantal cycli kunnen per land verschillen.
Toch is een maximum aantal cycli voor­zien voor de akoestische en zichtbare sig­nalen.
Na een alarmsignalering schakelt het sys­teem over naar de normale bewakings­functie.
VOLUMETRISCHE BEVEILIGING
Voor een correcte werking van de beveili­ging moeten de ruiten en het eventuele opendak geheel gesloten zijn.
De volumetrische beveiliging kan worden uitgeschakeld (als er bijvoorbeeld dieren aan boord blijven) door de volgende han­delingen snel achter elkaar uit te voeren: draai de contactsleutel van stand MAR in stand STOP en direct daarna weer in stand MAR en vervolgens opnieuw in stand STOP. Neem vervolgens de sleutel uit het slot.
Het lampje (A-fig. 7) in de auto gaat ongeveer 2 seconden branden om de uit­schakeling van de functie te bevestigen.
U schakelt de volumetrische beveiliging weer in door de sleutel in stand MAR te draaien en de sleutel langer dan 30 secon­den in deze stand te houden.
Als u bij uitgeschakelde volumetrische bewaking een elektrische installatie wilt gebruiken die werkt met de contactsleutel in stand MAR (bijv. de elektrische ruitbe­diening), dan moet u de contactsleutel in stand MAR draaien, de installatie bedie­nen en de contactsleutel binnen 30 secon­den weer in stand STOP draaien. Op deze manier wordt de volumetrische beveiliging niet opnieuw ingeschakeld.
ALARM BUITEN WERKING STELLEN
Om het elektronische diefstalalarm bui­ten werking te stellen (bijvoorbeeld als de auto lange tijd wordt gestald), sluit dan de auto volledig af door enkel de sleutel in het slot te draaien.
MINISTERIËLE GOEDKEURING
In overeenstemming met de wetgeving in ieder land ten aanzien van radiozend­apparatuur staat, voor de landen waar een zendmachtiging verplicht is, het toe­latingsnummer op de component vermeld.
Afhankelijk van de uitvoering/markt kan de code ook zijn aangebracht op de zen­der en/of ontvanger.
WEGWIJS IN UW AUTO
13
START-/CONTACTSLOT
CONTACTSLOT (fig. 8
De sleutel kan in de volgende vier stan-
den worden gezet:
STOP: motor uit, sleutel uitneem-
baar, startblokkering ingeschakeld, stuur­slot vergrendeld en alle verbruikers, behal-
WEGWIJS IN UW AUTO
ve die met voeding niet via het contactslot (bijv. waarschuwingsknipperlichten), uit­geschakeld.
MAR: contact aan. Startblokkering
uitgeschakeld en alle elektrische systemen worden van voedingsspanning voorzien.
)
A0A0016b
BELANGRIJK Laat het slot niet in deze
stand staan als de motor is uitgeschakeld.
AVV: stand zonder vergrendeling voor
het starten van de motor.
BELANGRIJK Als de motor niet aanslaat,
dan moet de sleutel eerst in stand STOP worden gezet en vervolgens opnieuw een startpoging worden ondernomen.
Het start-/contactslot is voorzien van een
beveiligingsmechanisme, waardoor het slot niet in stand AVV kan worden gezet bij een draaiende motor.
PARK: motor uit, sleutel uitneembaar,
startblokkering ingeschakeld, stuurslot ver­grendeld en buitenverlichting automatisch ingeschakeld.
BELANGRIJK Om de sleutel in stand
PARK te zetten, moet de knop (A) op het
contactslot worden ingedrukt.
Neem altijd de sleutel uit het contactslot als de auto wordt verlaten, om
onvoorzichtig gebruik van de bedieningsknoppen door andere inzittenden te voorkomen. Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. Vergeet niet de handrem aan te trekken en schakel de eer­ste versnelling in bij een helling omhoog of de achteruit bij een helling omlaag.
Als het start-/contact­slot is geforceerd (bijv. bij een poging tot diefstal)
moet u, voordat u weer met de auto gaat rijden, de werking van het slot laten controleren bij een Alfa Romeo-dealer.
14
fig. 8
STUURSLOT
Inschakelen:
– zet de sleutel in stand STOP of
PARK, trek de sleutel uit het start-/con-
tactslot en draai het stuur totdat het ver­grendelt.
Uitschakelen:
– draai het stuur iets heen en weer, ter-
wijl u de sleutel in stand MAR draait.
Verwijder de sleutel nooit uit het contactslot als de auto nog in bewe-
ging is. Bij de eerste stuuruitslag blokkeert het stuur automatisch. Dit geldt in alle gevallen, ook als de auto gesleept wordt.
Het is streng verboden om de-/montagewerk­zaamheden uit te voeren,
waarvoor wijzigingen in de stuurinrichting of de stuurkolom vereist zijn (bijv. bij montage van een diefstalbeveiliging). Hierdoor kunnen de prestaties van het systeem, de garantie en de vei­ligheid in gevaar worden gebracht en voldoet de auto niet meer aan de typegoedkeuring.
PORTIEREN
Controleer voordat u een portier opent of u dit op een veilige manier kunt
doen.
VAN BUITENAF ONT-/VER­GRENDELEN
Voorportieren
– Draai, om het portier te ontgrendelen, de sleutel rechtsom bij het bestuurderspor­tier en (indien van toepassing op bepaal­de uitvoeringen/markten) linksom bij het passagiersportier, verwijder de sleutel en trek aan de hendel (A-fig. 9).
– Draai, om het portier te vergrendelen, de sleutel in de andere richting.
fig. 9
A0A0017b
VAN BINNENUIT OPENEN/SLUITEN
Voorportieren
– Trek, voor het openen van het portier,
aan de handgreep (A-fig. 10).
– Trek, voor het sluiten van het portier, het portier dicht; druk vervolgens, om te voorkomen dat het portier van buitenaf wordt geopend, de knop (A-fig. 11) op het dashboard in; het bewakingslampje (B) op de knop gaat geel branden om aan te geven dat het vergrendelen is uit­gevoerd.
fig. 10
WEGWIJS IN UW AUTO
A0A0018b
15
CENTRALE PORTIERVERGREN­DELING
Met de portiervergrendeling kunnen de portieren gelijktijdig worden ver- en ont­grendeld.
De centrale portiervergrendeling werkt alleen als de portieren volledig zijn geslo­ten. Als dat niet het geval is, dan wordt de vergrendeling niet uitgevoerd.
WEGWIJS IN UW AUTO
BELANGRIJK Als de portieren centraal zijn vergrendeld en een van de voorportie­ren wordt van binnenuit geopend met de handgreep, dan worden alle portieren ont­grendeld.
Bij een onderbreking in de elektrische voeding (doorgebrande zekering, losge­koppelde accu enz.), kunnen de sloten altijd met de hand worden vergrendeld.
fig. 11
16
A0A0019b
ZITPLAATSEN VOOR
Alle afstellingen mogen uitsluitend bij een stil­staande auto worden uit-
gevoerd.
fig. 12
A0A0602b
De stoffen bekleding van uw auto is langdurig bestand tegen slijtage die
ontstaat bij een normaal gebruik van de auto. Hevig en/of langdurig wrijven met kledingaccessoires zoals metalen gespen, sierknopen en klittenbandsluitingen, moet ech­ter absoluut worden vermeden omdat hierdoor grote druk ontstaat op een bepaalde plek op de bekle­ding, waardoor deze plek kan slij­ten en de bekleding beschadigd wordt.
VERSTELLEN IN LENGTERICH­TING (fig. 12
)
Trek de hendel (A) omhoog en schuif de
stoel naar voren of naar achteren: als u rijdt, moeten de armen licht gebogen zijn en de handen op het stuurwiel steunen.
Laat de hendel los en controleer of de stoel goed geblokkeerd is door
deze naar voren en naar achteren te schuiven. Als de stoel niet goed geblokkeerd is, kan deze onverwachts verschuiven, waar­door u de controle over de auto kunt verliezen.
LENDENSTEUNVERSTELLING BESTUURDERSSTOEL (fig. 12
Draai aan de knop (D) totdat de
gewenste stand is bereikt.
HOOGTEVERSTELLING BESTUURDERSSTOEL
Trek, voor het omhoog verplaatsen van
de stoel, de hendel (B) omhoog. Beweeg de hendel vervolgens op en neer, totdat de gewenste zithoogte is bereikt en laat de hendel los. Duw, voor het omlaag ver­plaatsen van de stoel, de hendel (B) omlaag. Beweeg de hendel vervolgens op en neer, totdat de gewenste zithoogte is bereikt en laat de hendel los.
BELANGRIJK De hoogte kan alleen
worden ingesteld als u op de bestuurders­stoel zit.
(
fig. 12
)
)
RUGLEUNING OMKLAPPEN
(
fig. 12
)
Trek voor toegang tot de zitplaatsen ach-
ter aan handgreep (E), kantel de rugleu­ning naar voren, waarbij tevens de stoel vrij naar voren kan schuiven.
Door een stelmechanisme met geheugen kan de stoel automatisch weer worden teruggezet in de oorspronkelijke stand.
Als de rugleuning is teruggeklapt in de normale gebruiksstand, controleer dan of deze goed vergrendeld is, door te contro­leren of de “rode band” op het bovenste gedeelte van de handgreep (E) onzicht­baar is. Als de “rode band” zichtbaar is, is de rugleuning niet goed vergrendeld.
Controleer bovendien of de stoel goed geblokkeerd is door deze naar voren en naar achteren te duwen.
CENTRALE ARMSTEUN (
De armsteun, waarmee enige uitvoerin­gen zijn uitgerust, kan omhoog of omlaag in de gewenste stand worden afgesteld.
Til voor het afstellen de armsteun iets op en druk vervolgens op de ontgrendeling (A).
De armsteun is voorzien van een inwen­dig opbergvak. Open het deksel door op vergrendeling (B) te drukken om het vak te gebruiken.
fig. 13
)
WEGWIJS IN UW AUTO
RUGLEUNINGVERSTELLING (fig.
12
)
Draai aan de knop (C) totdat de
gewenste stand is bereikt.
fig. 13
A0A0023b
17
STOELVERWARMING
(
fig. 14
)
U kunt de stoelverwarming, die op
bepaalde uitvoeringen aanwezig is, in- en uitschakelen met de schakelaar (A) aan de buitenzijde van de stoel.
Het lampje (B) op de knop gaat bran-
den als deze functie wordt ingeschakeld.
WEGWIJS IN UW AUTO
HOOFDSTEUNVERSTELLING
(
fig. 15
)
Om de veiligheid van de inzittenden te vergroten, zijn de hoofdsteunen in hoogte verstelbaar.
Verstellen: druk op knop (A) en ver­plaats de hoofdsteun omhoog of omlaag totdat hij hoorbaar vergrendelt.
BELANGRIJK De uitvoering van de hoofdsteun kan afwijken, afhankelijk van de uitvoering en het land. Het afgebeelde model is alleen bedoeld om het afstellen te illustreren.
Let erop dat de hoofd­steunen zo zijn ingesteld dat ze het hoofd steunen
en niet de nek. Alleen in deze positie bieden ze bescherming, wanneer de auto van achteren wordt aangereden.
OPBERGVAKKEN ACHTER
(
fig. 16
)
(bij bepaalde uitvoeringen/
markten)
De rugleuningen van de voorstoelen zijn aan de achterzijde voorzien van een opbergvak.
18
fig. 14
A0A0024b
fig. 15
A0A0604b
A0A0026b
fig. 16
ZITPLAATSEN ACHTER
De stoffen bekleding van uw auto is langdurig bestand tegen slijtage die
ontstaat bij een normaal gebruik van de auto. Hevig en/of langdu­rig wrijven met kledingaccessoi­res zoals metalen gespen, sier­knopen en klittenbandsluitingen, moet echter absoluut worden ver­meden omdat hierdoor grote druk ontstaat op een bepaalde plek op de bekleding, waardoor deze plek kan slijten en de bekleding beschadigd wordt.
A0A0622b
fig. 17
RUGLEUNING VAN VOOR­STOEL OMKLAPPEN
Trek voor toegang tot de zitplaatsen achter
aan handgreep (A fig. 17), waardoor de rugleuning naar voren kantelt en de stoel vrij naar voren kan schuiven door tegen de rugleuning te duwen.
Als de rugleuning wordt teruggeklapt, dan schuift de stoel in de oorspronkelijke stand terug (geheugenmechanisme).
Controleer of de stoel goed geblokkeerd is door hem naar voren en naar achteren te schuiven.
BAGAGERUIMTE VERGROTEN
De achterbank is in delen neerklapbaar, zodat de bagageruimte volledig of gedeel­telijk kan worden vergroot door één van de delen afzonderlijk om te klappen, waardoor diverse beladingsmogelijkheden ontstaan aangepast aan het aantal inzit­tenden op de achterbank.
Als u zware voorwerpen in de bagageruimte ver­voert en u ‘s nachts rijdt,
moet u controleren of de hoogte­regelaars van de koplampen in de juiste stand staan (zie de paragraaf “Koplampen”).
Hoedenplank verwijderen
Ga als volgt te werk:
– maak de uiteinden van de twee trek-
stangen (A-fig. 18) voor de hoedenplank (B) los door de ogen (C) van de pennen (D) te schuiven;
– maak de pennen (A-fig. 19) aan de
buitenzijde van de hoedenplank los uit de bij­behorende zittingen (B) in de zijsteunen en verwijder vervolgens de hoedenplank via de buitenzijde.
fig. 18
fig. 19
WEGWIJS IN UW AUTO
A0A0605b
A0A0255b
19
Maximale vergroting
Ga als volgt te werk:
– zorg dat de sluitingen van de zijgor-
dels zijn opgeborgen in de respectievelijke uitsparingen op de rugleuning (A-fig.
20) en de gesp (B) van de heupgordel in de steun (C) is geplaatst.
– trek aan de handgrepen in het midden
van de zittingen en klap de zittingen naar
WEGWIJS IN UW AUTO
voren;
– zet de hoofdsteunen in de hoogste
stand, druk beide knoppen (A-fig. 21) naast de twee steunen in en trek de hoofd­steunen omhoog uit de rugleuning;
– plaats de veiligheidsgordels opzij en controleer daarbij of de gordelbanden niet gespannen zijn of gedraaid zitten;
– trek de borghendels (A-fig. 22) van de rugleuningen omhoog en kantel de rug­leuningen naar voren, zodat een vlakke laadvloer (fig. 23) ontstaat.
BELANGRIJK Bij sommige uitvoerin-
gen/landen zijn in plaats van borghendels drukknoppen aanwezig (één per zijde). Om de rugleuningen te ontgrendelen en naar voren te klappen moeten deze druk­knoppen worden bediend.
A0A0608 b
20
fig. 20
A0A0623b
fig. 21
A0A0607b
fig. 22
A0A0608 b
fig. 23
Gedeeltelijke vergroting
Ga voor het gedeeltelijk neerklappen als
volgt te werk:
– klap de gewenste zitting naar voren met behulp van de lus in het midden van de zitting;
– plaats de veiligheidsgordel opzij en controleer of de gordel niet gespannen is of gedraaid zit;
– trek de borghendel van de rugleuning omhoog en kantel de rugleuning naar voren.
Achterbank in de stand voor nor­maal gebruik zetten
Ga als volgt te werk:
– plaats de veiligheidsgordels opzij en controleer of de gordels niet gespannen zijn of gedraaid zitten;
– plaats de rugleuningen omhoog en druk de leuningen naar achteren, totdat beide borgmechanismen hoorbaar inklik­ken;
– houd de veiligheidsgordel voor de mid­delste zitplaats omhoog en zet de zittin­gen horizontaal.
HOOFDSTEUNEN VERSTELLEN
(
fig. 24
)
De auto kan zijn uitgerust met twee hoofdsteunen voor de zijzitplaatsen achter en, afhankelijk van de uitvoering, ook met een derde hoofdsteun voor de middelste zitplaats.
Voor het gebruik van de laatste moet de hoofdsteun omhoog worden getrokken vanuit stand (2) “niet gebruiken” totdat stand (1) “geheel uitgetrokken” is bereikt. Druk voor het terugplaatsen op knop (A-fig. 21) en duw de hoofdsteun omlaag in de stand “niet gebruiken”.
Alle hoofdsteunen achter kunnen worden weggenomen.
A0A0610b
De bijzondere constructie van de hoofd­steun verhindert dat de passagier achter op de juiste wijze tegen de rugleuning kan steunen; deze constructie is nuttig omdat de passagier gedwongen wordt de hoofd­steun voor gebruik omhoog te trekken.
BELANGRIJK Tijdens het gebruik van de zitplaatsen achter moeten de hoofd­steunen altijd in de stand “geheel uitge­trokken” staan.
Let erop dat de hoofd­steunen zo zijn ingesteld dat ze het hoofd steunen
en niet de nek. Alleen in deze positie bieden ze bescherming, wanneer de auto van achteren wordt aangereden.
WEGWIJS IN UW AUTO
fig. 24
21
CENTRALE ARMSTEUN (fig. 25
De armsteun (A) (aanwezig op enkele
uitvoeringen) kan omlaag worden gezet, zoals in de afbeelding is aangegeven.
WEGWIJS IN UW AUTO
)
BAGAGENET
STUURWIEL
(optional)
De stand van het stuurwiel kan door de
Het bagagenet (fig. 26) is op bepaal-
de uitvoeringen beschikbaar en dient voor het vastzetten van lading en/of het trans­port van lichte voorwerpen.
bestuurder zowel axiaal als verticaal wor­den versteld.
Ontgrendel hiervoor de hendel (A-fig.
27) door de hendel in de richting van het stuurwiel te trekken.
Zet het stuurwiel in de gewenste stand
en druk de hendel geheel naar voren.
Het stuurwiel mag alleen worden versteld bij een stilstaande auto.
22
fig. 25
A0A0611b
fig. 26
A0A0624b
A0A0706b
fig. 27
SPIEGELS VERSTELLEN
BINNENSPIEGEL
De spiegel is voorzien van een beveili­gingsmechanisme, waardoor de spiegel bij een krachtige botsing losschiet. Met het hendeltje (A-fig. 28) kan de spiegel in twee standen worden gezet: normaal of anti-verblindingsstand.
BUITENSPIEGELS
Elektrische verstelling
– kies met de keuzeschakelaar (A) de
gewenste spiegel (rechts of links);
– plaats knop (B) in één van de vier
richtingen, waardoor de hiervoor gekozen spiegel wordt versteld;
– zet de keuzeschakelaar (A) in de
middelste stand om de verstelling te blok­keren.
BELANGRIJK Verstellen is alleen
mogelijk als de contactsleutel in stand MAR staat.
(
fig. 29
)
Inklappen
(
fig. 30
)
– De spiegel kan (bijv. bij nauwe door-
gangen) worden ingeklapt van stand (A) naar stand (B).
Als u rijdt, moeten de spiegels altijd in stand (A) staan.
De spiegel aan de bestuurderszijde is bol, waardoor de afstands-
waarneming iets wordt beïn­vloed.
WEGWIJS IN UW AUTO
fig. 28
A0A0039b
fig. 29
A0A0040b
fig. 30
A0A0041b
23
Ontwaseming/ontdooiing
(
fig. 31-32
De elektrisch verstelbare buitenspiegels zijn voorzien van verwarmingselementen, die worden ingeschakeld als de achter­ruitverwarming met de knop (A) wordt ingeschakeld. Met de elementen worden de spiegels ontwasemd of ontdooid.
BELANGRIJK De functie is voorzien van een tijdschakeling, waardoor de func-
WEGWIJS IN UW AUTO
tie na enige minuten automatisch wordt uitgeschakeld.
)
ELEKTRISCHE RUITBE­DIENING
BELANGRIJK Als de contactsleutel in
de stand STOP staat of is uitgenomen, dan kunnen de ruiten nog ongeveer 3 minuten worden bediend. Als een portier wordt geopend, dan wordt het systeem echter onmiddellijk uitgeschakeld.
Bestuurderszijde
(
fig. 33)
Op het portierpaneel aan bestuur­derszijde zijn de bedieningsschakelaars gemonteerd waarmee u, als de contact­sleutel in stand MAR staat, de zijruiten bedient:
A - zijruit linksvoor
B - zijruit rechtsvoor.
Druk op de schakelaar om de ruit te openen. Trek aan de schakelaar om de ruit te sluiten.
24
fig. 31
A0A0042b
fig. 32
A0A0612b
A0A0043b
fig. 33
BELANGRIJK De ruit aan de bestuur-
derszijde kan “automatisch” worden ge­opend en gesloten. Hiervoor hoeft u de boven- of onderzijde van de schakelaar slechts kort in te drukken om de ruit geheel te openen of te sluiten: de ruit stopt in de gewenste stand als u de schakelaar nogmaals kort aan de boven- of onderzijde indrukt. De ruit aan passagierszijde kan alleen “automatisch” worden geopend.
Passagierszijde
(
fig. 34
)
Met de schakelaar (A) kan de ruit aan
de passagierszijde worden bediend.
De werking van de schakelaar en het ruitmechanisme is gelijk aan de werking van de ruit aan de bestuurderszijde.
Onzorgvuldig gebruik van de elektrische ruitbe­diening kan gevaarlijk
zijn. Controleer voor en tijdens het bedienen van de ruit altijd of de passagiers niet verwond kun­nen worden door de bewegende ruiten, hetzij direct door contact met de ruit, hetzij door voorwer­pen die door de ruit worden mee­gesleept of geraakt.
A0A0044b
Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot als u de auto verlaat, om te voor-
komen dat een onverwachtse inschakeling van de elektrische ruitbediening gevaar oplevert voor de achtergebleven passagiers.
Houd de schakelaar niet ingedrukt als de ruit vol­ledig is geopend of geslo-
ten.
WEGWIJS IN UW AUTO
fig. 34
25
Bij alle uitvoeringen kunt u, nadat de por­tieren zijn ontgrendeld, de betreffende druk­toets op de afstandsbediening ongeveer 2 seconden ingedrukt houden. Hierdoor ope­nen de ruiten.
BELANGRIJK Als de voedingsspanning van de regeleenheden onderbroken is ge­weest (loskoppelen of vervangen van de ac­cu en vervangen van de zekeringen voor de elektrische ruitbediening), dan moet de au-
WEGWIJS IN UW AUTO
tomatische werking van de ruiten worden hersteld (bepaalde uitvoeringen/markten).
De herstelprocedure moet op de volgen­de wijze worden uitgevoerd bij gesloten portieren:
1. open de ruit aan de bestuurderszijde volledig door de bedieningsschakelaar nog 3 seconden ingedrukt te houden nadat de uiterste stand (onderste aanslag) van de ruit is bereikt;
2. sluit de ruit aan de bestuurderszijde volledig door de bedieningsschakelaar nog 3 seconden ingedrukt te houden nadat de uiterste stand (bovenste aanslag) van de ruit is bereikt;
3. herhaal punt 1 en 2 ook bij de ruit aan de passagierszijde;
4. controleer of de initialisatie correct is uitgevoerd door te controleren of de auto­matische werking van de ruiten goed werkt.
VEILIGHEIDSGORDELS
VEILIGHEIDSGORDELS GEBRUIK VAN DE VEILIG­HEIDSGORDELS
Ga goed rechtop zitten, steun tegen de
rugleuning en leg dan de gordel om.
Gordel vastmaken: druk de gesp
(A-fig. 35) in de sluiting (B) totdat hij hoorbaar blokkeert. Als tijdens het uittrek­ken van de gordel de rolautomaat blok­keert, laat dan de gordel een stukje terug­lopen en trek de gordel vervolgens weer geleidelijk uit.
A0A0045b
26
fig. 35
Gordel losmaken: druk op knop (C-
fig. 35). Begeleid de gordel tijdens het
teruglopen om te voorkomen dat de gor­delband draait. Via de rolautomaat wordt de lengte van de gordel automatisch aan­gepast aan het postuur van de drager, waarbij voldoende bewegingsruimte over­blijft.
Als de auto op een steile helling staat, kan de rolautomaat blokkeren; dit is een normaal verschijnsel. Bovendien blokkeert de rolautomaat als u de gordel snel uit­trekt. Hij blokkeert ook bij hard remmen, botsingen en bij hoge snelheden in boch­ten.
HOOGTEVERSTELLING VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS VOOR
De hoogte van de gordel moet altijd wor­den aangepast aan het postuur van de inzittende: zo wordt de kans op letsel bij een ongeval verkleind.
De gordel is goed afgesteld als hij over de schouder halverwege tussen nek en uit­einde van de schouder ligt.
De geleidebeugel kan in 4 standen wor­den gezet.
Druk om de hoogte in te stellen op de knop (A-fig. 36) en schuif de beugel (B) omhoog of omlaag.
De veiligheidsgordels mogen alleen worden versteld als de auto stil-
staat.
Controleer na het afstel­len altijd of de beugel in een van de vaste posities
is geblokkeerd. Laat hiervoor de knop (A) los en trek de gordel omlaag, zodat het bevestigings­punt blokkeert, als dit nog niet heeft plaatsgevonden.
WEGWIJS IN UW AUTO
Druk tijdens het rijden
niet op de knop (C).
fig. 36
A0A0685b
27
Veiligheidsgordels achter
Gordel vastmaken: trek de gordel zonder te forceren uit de rolautomaat, zodat wordt voorkomen dat de gordelband draait, en steek vervolgens gesp (A-fig.
37) in sluiting (B).
Gordel losmaken: druk op knop (E).
WEGWIJS IN UW AUTO
De veiligheidsgordels achter moeten
worden omgelegd zoals is aangegeven in het schema van fig. 38. Het fig. 39 geeft onjuist omgelegde gordels weer. Zie voor het omklappen van de rugleuning de beschrijvingen in de paragraaf “Bagage­ruimte vergroten”.
BELANGRIJK Bedenk dat achterpas-
sagiers die geen gordel dragen, tijdens een ernstig ongeval niet alleen zelf aan gevaar worden blootgesteld maar ook gevaar opleveren voor de inzittenden voor.
GORDELSPANNERS
Voor een nog effectievere bescherming zijn de veiligheidsgordels voor van de auto voorzien van gordelspanners. Dit systeem trekt bij een heftige botsing de gordel enige centimeters aan. Op deze wijze worden de inzittenden veel beter op hun plaats gehouden en wordt de voorwaartse beweging beperkt.
Het blokkeren van de veiligheidsgordel geeft aan dat de gordelspanner in werking is geweest; de gordel wordt niet meer opgerold, ook niet als hij wordt begeleid.
BELANGRIJK Voor een maximale bescherming door de gordelspanners moet de veiligheidsgordel zo worden omgelegd dat hij goed aansluit op borst en bekken.
28
fig. 37
A0A0686b
fig. 38
A0A0386b
A0A0387b
fig. 39
Tijdens de werking van de gordelspanner kan er een beetje rook ontsnappen. Deze rook is niet schadelijk en duidt niet op brand.
De gordelspanner behoeft geen enkel onderhoud of smering. Elke verandering van de oorspronkelijke staat zal de doel­matigheid verminderen. Als de gordel­spanner door extreme natuurlijke omstan­digheden (bijv. overstromingen, zeestor­men) met water en modder in contact is geweest, dan moet de spanner worden vervangen.
De gordelspanner werkt slechts een maal. Als de gordelspanners hebben
gewerkt, moet u zich tot de Alfa Romeo-dealer wenden om de spanners te laten vervangen. De geldigheid van het systeem staat vermeld op een plaatje dat zich op het linker voorportier ter hoogte van het slot bevindt: laat voor het verstrijken van deze termijn het systeem door de Alfa Romeo­dealer vervangen.
Werkzaamheden waar­bij stoten, sterke trillin­gen of verhitting (maxi-
maal 100°C gedurende ten hoog­ste 6 uur) optreden, kunnen de gordelspanners beschadigen of activeren: bij die omstandigheden horen niet trillingen die voortge­bracht worden door een slecht wegdek of door contacten met kleine obstakels zoals trottoirs. Wendt u altijd tot de Alfa Romeo­dealer.
TREKKRACHTBEGRENZERS
Om de bescherming van de inzittenden bij een ongeval te vergroten, zijn de oprol­automaten van de gordels voor en achter (indien aanwezig) voorzien van trek­krachtbegrenzers die tijdens een frontale aanrijding de piekbelasting op de borst en schouders beperken.
ALGEMENE OPMERKINGEN OVER HET GEBRUIK VAN VEI­LIGHEIDSGORDELS
De bestuurder is verplicht zich te houden aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot het verplichte gebruik van de veiligheidsgordels (en de inzittenden erop attent te maken).
Leg de veiligheidsgordel altijd om voor­dat u vertrekt.
Ook vrouwen die in verwachting zijn moe­ten een gordel dragen: ook voor hen (zowel voor de aanstaande moeder als het kind) is de kans op letsel bij een ernstig ongeval kleiner als ze een gordel dragen. Uiteraard moeten zwangere vrouwen het onderste deel van de gordel meer naar beneden omleggen, zodat de gordel over het bekken en onder de buik langs loopt (zoals in fig. 40 is aangegeven).
A0A0675b
WEGWIJS IN UW AUTO
fig. 40
29
Loading...
+ 236 hidden pages