Zibro MX50 User Manual

8202423
MX

KATALYSATOR

UITSLUITEND LOODVRIJE BENZINE KRACHTENS DIN 51607 GEBRUIKEN, MINIMUM OCTAANGETAL 95 (N.O.R.M.) EN 85 (N.O.M.M.) EN EEN SYNTHETISCHE TWEETAKTOLIE VOOR TWEETAKTMOTOREN MET EEN HOOG PRESTATIEVERMOGEN. ANDERE BRANDSTOF OF SMEERMIDDELEN KUNNEN HET VOERTUIG ERNSTIG BESCHADIGEN EN HET GEBRUIK ERVAN MAAKT DE GARANTIE van aprilia ONGELDIG.
Voor een correct werkende en lang durende katalysator en om zo weinig mogelijk problemen in de uitlaat en het verwarmingsysteem te veroorzaken, dient men langdurig rijden op een zeer
Wissel af en breng de motor af en toe op een hoger toerental, ook slechts enkele seconden lang, maar doet dit regelmatig. Wat hierboven is beschreven is bijzonder belangrijk als het voertuig wordt gestart met een koude motor; in dit geval en om de katalytische "reactie" op te wekken, dient men te controleren of de temperatuur van het verwarmingssysteem minstens 50°C heeft bereikt, wat meestal enkele seconden na het starten al gebeurt.
2
laag toerental te vermijden.

KATALYTISCHE GELUIDDEMPER

MX50 met katalysator is uitgerust met een geluidsdemper met een metalen katalysator van het platinum-rhodiumtype. Dit mechanisme oxideert het CO (koolmonoxide) en de HC (onverbrande koolwaterstoffen) die in de uitlaatgassen zitten en zet deze respectievelijk om in koolzuur en waterdamp. De hoge temperatuur van de uitlaatgassen die wordt veroorzaakt door de katalytische reactie, verbrandt bovendien de oliedeeltjes zodat de demper schoon blijft en weinig rook veroorzaakt.
Parkeer liefst niet in de buurt van droog struikgewas of op plaatsen waar kinderen zijn omdat de katalytische uitlaatdemper bijzonder heet kan worden; pas heel goed op en raak de uitlaat niet aan voordat deze helemaal is afgekoeld.
3
Eerste uitgave: januari 2004
Herdruk:
Opgesteld en gedrukt door: DECA S.r.l. Via Risorgimento, 23/1 - Lugo (RA) - Italia Tel. +39 - 0545 35235 Fax +39 - 0545 32844 E-mail: deca@decaweb.it www.decaweb.it
in opdracht van :
aprilia s.p.a.
via G. Galilei, 1 - 30033 Noale (VE) - Italia Tel. +39 - 041 58 29 111 Fax +39 - 041 44 10 54 www.aprilia.com
4
In dit boekje staan de belangrijkste gegevens en in­structies die u nodig hebt voor het normale onder­houd en de bediening van uw voertuig. Voor alle on­derhouds- en controlewerkzaamheden waarvoor speciaal gereedschap nodig is, doet u er goed aan onze aprilia dealers te contacteren die garant staan voor een snelle en accurate service. Voor een voer­tuig dat altijd in perfecte staat is en perfect rijdt, raden wij u aan altijd originele onderdelen te gebruiken en uitsluitend erkende verkooppunten en officiële apri- lia dealers te gaan om het te laten repareren. Als u onderdelen nodig heeft, dient u de dealer de bestelcode van het onderdeel mede te delen. Deze code is in een plaatje onder het linker zijflankje gesla­gen. Noteer dit serienummer ook in de ruimte die hiervoor is opengelaten in het boekje zodat u het bij de hand hebt als u eventueel het plaatje niet meer hebt.
De identificatiegegevens kunnen zonder verplichting tot voorafgaandelijke kennisgeving worden gewijzigd. Leef stipt de aanwijzingen na waar de volgende sym-
bolen bij staan:
Veiligheidsvoorschriften en -maatregelen die de bestuurder of anderen beschermen tegen ernstige verwondingen of gevaar.
Voorzichtigheidsaanwijzingen en -maatre­gelen die schade aan het voertuig en per­soonlijke verwondingen voorkomen.
IAanwijzingen die helpen bij de werk­zaamheden. Technische informatie.
In deze handleiding worden de verschillende uitvoe­ringen met de volgende symbolen aangeduid:
UITVOERING:
Italië
+
Verenigd
4
Koninkrijk
Oostenrijk
>
Portugal
M
Finland
(
België
$
Duitsland
A
Frankrijk
C
Spanje
'
Griekenland
)
Nederland
/
Zwitserland
6
Denemarken
&
Japan
,
Singapore
2
Slovenië
P
Israël
F
Zuid-Korea
e
Maleisië
-
Chili
@
Kroatië
*
Australië
#
Verenigde Staten
R
van Amerika Brazilië
g
Republiek Zuid
1
Afrika Nieuw Zeeland
K
Canada
%

INHOUD

Pag.
KATALYSATOR........................................................... 2
KATALYTISCHE GELUIDDEMPER ............................ 3
PLAATS VAN DE BEDIENINGSORGANEN ............. 13
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN ................................. 36
ONDERHOUD ........................................................... 41
IDENTIFICATIEGEGEVENS ..................................... 44
HET ELEKTRISCH SYSTEEM .................................. 59
HET VOERTUIG REINIGEN...................................... 68
WINTERSTALLING ................................................... 68
TECHNISCHE KENMERKEN.................................... 69
5

BASISREGELS VOOR DE VEILIGHEID

Om de motorfiets te mogen besturen is het nodig dat u aan alle wettelijke verplichtingen voldoet (rijbewijs, geestelijke en lichamelijke gezondheid, verzekering, nummerplaat, enz.).
U wordt aangeraden zich de motorfiets geleidelijk eigen te maken, daar waar weinig verkeer is of op terreinen die privé-eigendom zijn
Het gebruik van bepaalde medicijnen, alcohol en ver­dovende middelen benadeelt in aanzienlijke mate de rijveiligheid. Verzekert u zich ervan dat u geestelijk en lichamelijk goed in staat bent te rijden, en rijd vooral niet bij ver-
Afb. 1
Afb. 2
6
moeidheid en slaperigheid. Het merendeel van de ongelukken is te wijten aan onervarenheid van de rijder. Leen de motorfiets NOOIT uit aan beginners en over­tuigt u zich er in ieder geval van dat de rijder in het bezit is van de wettelijke vereisten voor het rijden. Volg nauwgezet de verkeersaanwijzingen en houd u aan de nationale en plaatselijke verkeersregels. Vermijd plotselinge manoeuvres die gevaar opleve­ren voor uzelf en voor anderen (bijvoorbeeld: steige­ren, te hard rijden enz.), en houd altijd rekening met de toestand van het wegdek, het zicht, enz.
.
Afb. 3
Afb. 4
Bots niet tegen obstakels die schade aan het voer­tuig kunnen toebrengen of de controle over het voer­tuig kunnen doen verliezen. Rijd niet vlak achter andere voertuigen om u mee te laten zuigen∆.
Houd altijd beide handen aan het stuur en de voeten op de pedalen (of de voetplan­ken) en neem een correcte rijhouding
aan.
Vermijd absoluut rechtop te gaan staan tijdens het rijden of uw ledematen te strekken.
De rijder moet zich nooit af laten leiden of laten beïn­vloeden door personen of handelingen (niet roken, eten, drinken, lezen, enz.) tijdens het rijden. Gebruik de voorgeschreven koelvloeistof en olie, zo­als beschreven in de "SMEERMIDDELENTABEL"; controleer steeds of de niveaus van de olie en de koelvloeistof de voorgeschreven niveaus hebben.
7
Controleer, als de motorfiets bij een ongeluk betrokken is geweest, of de bedieningsknoppen, -kabels, -slangen, het remsysteem en de vitale delen niet beschadigd zijn. Laat de motorfiets eventueel nakijken door een Conces­sionario Ufficiale aprilia, met speciale aandacht voor het frame, het stuur, de vering, de veiligheidsonderdelen en de onderdelen waarvan de gebruiker zelf niet in staat is te beoordelen of ze beschadigd zijn. Meld elk mankement bij het functioneren aan de technici/ mecaniciens opdat de reparatiewerkzaamheden verge­makkelijkt worden. Rijd absoluut niet met de motorfiets wanneer de bescha­diging de rijveiligheid in gevaar brengt.
Afb. 5
Verander nooit de plaats, de stand of de kleur van: de kentekenplaat, de richting- aanwijzers, de lichten en de claxon. Modificaties aan de motorfiets doen de garantie on-
A12
herroepelijk vervallen.
345
Afb. 6
8
Elke eventuele verandering die aangebracht wordt aan de motorfiets of de verwijdering van originele delen kun­nen de prestaties negatief beïnvloeden en de veiligheid in gevaar brengen of de motorfiets onwettig maken. U wordt geadviseerd om zich altijd te houden aan alle na­tionale en plaatselijke wettelijke voorschriften en regels op het punt van de uitrusting van de motorfiets. In het bij­zonder moeten technische veranderingen vermeden worden die de prestaties beïnvloeden of in ieder geval de oorspronkelijke eigenschappen van de motorfiets veran­deren. Houd geen snelheidswedstrijden met andere voertuigen. Rijd uitsluitend op het wegdek.

KLEDING

Voordat u gaat rijden dient u eraan te denken dat u altijd de helm op hebt; deze moet op de juiste wijze gedragen worden. Controleer of de helm gekeurd is, niet-bescha­digd is, de juiste maat heeft en of het vizier schoon is. Draag beschermende kleding; mogelijkerwijs met een heldere en/of reflecterende kleur. Zodoende bent u goed zichtbaar voor de andere weggebruikers en beperkt u hiermee het risico aangereden te worden. Bij een val hebt u zodoende ook een betere bescherming. De kleding moet goed passen en aan de uiteinden geslo­ten zijn; Koorden, ceintuur en das mogen niet los han­gen; voorkom dat deze of andere objecten het rijden kun­nen beïnvloeden doordat ze verstrikt raken in bewegende delen of bedieningselementen. Zorg ervoor dat u geen voorwerpen in uw zakken hebt die mogelijk gevaar opleveren bij een val, zoals puntige objecten als sleutels, pennen, glazen voorwerpen (het­zelfde geldt voor de eventuele passagier).
ONLY ORIGINALS
Afb. 7
Afb. 8
9
10
Afb. 9
Afb. 10

ACCESSOIRES

De gebruiker is persoonlijk verantwoordelijk voor de keuze van de installatie en het gebruik van de acces­soires. Denkt u er tijdens de montage aan dat geen onder­delen zoals de lichten of onderdelen die dienen voor het aangeven van de richting of voor geluidssignalen bedekt worden, waardoor deze onderdelen geheel of gedeeltelijk hun functie verliezen; belemmer ook niet de uitslag van de vering en de stuurhoek en de wer­king van de bedieningselementen. Vermijd het gebruik van accessoires die de toegang tot de bedieningselementen belemmeren, omdat zo de reactietijd in noodgevallen langer kan worden. De grote kappen en windschermen van de motorfiets kunnen aërodynamische krachten doen ontstaan die de stabiliteit van de motorfiets beïnvloeden, vooral bij hoge snelheid. Controleer of de accessoires op degelijke wijze be­vestigd zijn aan de motorfiets en geen gevaar ople­veren tijdens het rijden. Niets toevoegen aan de elektrische installatie of hier iets aan veranderen, waardoor het maximale vermo­gen van de motorfiets overschreden zou kunnen wor­den. Hierdoor zou de motorfiets tijdens het rijden plotseling kunnen stoppen of er zou zich een gevaar­lijk stroomtekort kunnen voordoen, zodat de claxon en de lichten niet meer functioneren. aprilia raadt het gebruik van originele accessoires aan (originele aprilia accessoires).

LADING

Wees voorzichtig bij het opladen van bagage en ver­voer niet te veel lading. De bagage moet zich zo dicht mogelijk bij het zwaartepunt van de motorfiets bevin­den en evenwichtig verdeeld zijn naar beide zijden van de motorfiets zodat er een optimale balans is. Zorg er verder voor dat de lading goed is vastge­maakt op de motorfiets, vooral voor een lange rit. Bevestig absoluut geen grote, zware en/of gevaarlij­ke voorwerpen aan het stuur, de spatborden en de vorken: dit vertraagt de reactiesnelheid van de mo­torfiets in de bochten en hindert de controle tijdens het rijden. Bevestig niet teveel ruimte innemende ba­gage aan de zijkant van de motorfiets, aangezien deze tegen personen of voorwerpen zou kunnen sto­ten, waardoor u de controle over de motorfiets zou kunnen verliezen. Deze zaken zouden tegen perso­nen of voorwerpen kunnen stoten, waardoor de rijder de controle over de motorfiets zou kunnen verliezen. Denk eraan dat de bagage niet voor of over de ver­lichting, de akoestische en visuele signalering hangt. Vervoer geen dieren of kinderen op het handschoen­kastje of op de bagagedrager. Overschrijd niet de limiet voor vervoer die geldt voor iedere zijtas. Teveel lading beïnvloedt de stabiliteit en de manoeu­vreerbaarheid van de motorfiets.
Afb. 11
Afb. 12
11

BANDENSPANNING

Type wegdek
Asfalt 1,8 bar 1,9 bar
Type wegdek
Asfalt 2 bar 2,1 bar
(*) in de landen waar dit is vereist
Max. bandenspanning vooraan en achteraan: 2,5 bar
Alleen berijder
Vooraan Achteraan
Berijder + passagier (*)
Vooraan Achteraan
Met een te lage bandenspanning rijdt u minder precies, is het voertuig geneigd te
gaan schommelen en kunt u uit de baan geraken; bovendien krijgt u een te hoge wrijving tussen de wielen en het wegdek.
De gevolgen hiervan: hoog benzineverbruik en lage­re maximumsnelheid. Bovendien kan de bandbedekking overmatig op de­zelfde punten gaan slijten.
Men dient de bandenspanning te meten
bij omgevingstemperatuur, d.w.z. als het voertuig minstens 2 of 3 uur niet heeft gereden, of minder dan 1 km heeft gedaan
De dikte van de groeven vaak meten en als deze meer dan toegestaan is vermin­derd (2-3 mm), de band vervangen.
– Vaak de band controleren op sneden en scheu-
ren.
– Verdikkingen en onregelmatige "golven" wij-
zen op inwendige schade waarvoor de band onmiddellijk dient te worden vervangen.
12

PLAATS VAN DE BEDIENINGSORGANEN

De bedieningsorganen die zich op de plaatsen bevin­den die zijn aangeduid in de afbeeldingen 3 en 4, zijn de volgende:

LEGENDA

1) Starter
2) De koppelingshendel
3) Remhendel rem vooraan
4) Gashendel
5) Pedaal achterrem
6) Startpedaal
7) De versnellingspedaal
7
Afb. 13
13

LEGENDA

1) Choke (
2) Multifunctionele computer
3) Startknop / stuurslot (
4) Lichtenschakelaar (
5) Claxonknop (
6) Waarschuwingslampje groot licht (
7) Snelheidsmeter / kilometerteller
8) Controlelampje versnelling in vrij (
9) Waarschuwingslampje taktoliepeil (
10) Waarschuwingslampje richtingaanwijzers (
11) Waarschuwingslampje dimlicht (
14
)
+ -  - )
 - ) en knop om met het
groot licht te signaleren (
)
)
)
)
)
)
()
1
11 10
2
5
Afb. 14
Afb. 15
3
4
96 7 8
1 2
1 2
DSTODO
DSTODO
88
88
888
888
88
88
AR TT
88:88
88:88
AR TT
888
888
88:88:88
88:88:88
ASS PD MS
ASS PD MS
KM/H
KM/H
88
88
LO
LO
8
8

MULTIFUNCTIONELE COMPUTER

Het display heeft een automatische uit-
schakelfunctie. Als het voertuig en het display minstens 30 minuten niet worden ge­bruikt, schakelt het display zichzelf automatisch uit, waarbij de ingestelde waarden behouden blij­ven. Het springt vanzelf weer aan als u op een toets drukt of wanneer u het voertuig gebruikt.
MODE
Afb. 16
321 4
1 2
1 2
88
88
Afb. 17
DSTODO
DSTODO
88
88
888
888
LEGENDA
1 2
KM/H - MPH Selecteer km of mi SPD Huidige snelheid AS Gemiddelde snelheid MS Maximale Snelheid TT Dagteller RT Dagtotaal reisduur ART Totale reisduur 00:00:00 Tijd 12h of 24h DST Tripteller ODO Totale afgelegde afstand
LO
Selecteer voertuig
Doorsmeeroproep Onderhoudsoproep Displayverlichting Accu bijna leeg
15
U kunt twee verschillende voertuigen (bi-
ke 1 en bike 2) opslaan in het geheugen van de multifunctionele computer door de voor­wielomtrek ervan in te voeren.
65
Display links: Selecteer voertuig (1), totale afgeleg­de afstand (2), tripteller (3), onderhoudsfuncties (4) Display in het midden: Totale en gedeeltelijke reis­duur (5), dagteller (6) Display rechts: Gemiddelde (7), maximale (8) en huidige (9) snelheid, selecteer Km / mijl (10).
16
88:88
88:88
88:88:88
88:88:88
Afb. 18
7 8
ASS PD MS
AS SPD MS
88
88
9
KM/H
KM/H
8
8
Afb. 19
LO
LO
AR TT
AR TT
888
888
10
MODE
KM/H
M/H
BEGININSTELLINGEN
Het omzetten van het metrieke stelsel (KM/H of MPH)
Houd de drie toetsen tegelijkertijd ongeveer 2 sec.
ingedrukt, en druk daarna op een willekeurige toets om te beginnen.
Druk op de linkertoets om de meeteenheid van
"km naar mijl (van KM/H naar MPH) te zetten of omgekeerd.
Houd de middelste MODEtoets ongeveer 1,5
sec. ingedrukt om de instelling te bevestigen en ga verder met het instellen van de wieldiameter "WS".
1
21
55
MODE
MODE
Afb. 20
Nadat u de MODEtoets heeft ingedrukt,
verschijnt links op het display de inge­stelde wieldiameter en de eerste knipperende waarde.
17
Het instellen van de wieldiameter “WS”
Om de knipperende waarde te veranderen, drukt
u op de linkertoets.
Druk op de rechtertoets om naar de volgende
waarde te gaan en druk weer op de linkertoets om die waarde te veranderen.
Instellingswaarde 1840
Houd de middelste MODEtoets ongeveer 1,5
sec. ingedrukt om de instelling te bevestigen en ga verder met het instellen van de tijd.
Nadat u de MODEtoets heeft ingedrukt, verschijnt op het middelste display knip-
perend de weergave van de tijd (24h of 12h).
1
1
1111
1111
KM/H
55
MODE
KM/H
55
MODE
18
1
1919
KM/H
55
MODE
24H
12:00:- -
MODE
Afb. 21
1
00
00
12:00:- -
12:00:- -
17:50:- -
1
Afb. 22
12H
MODE
24H
MODE
24H
MODE
MODE
Het instellen van de tijd
Met de linkertoets selecteert u de weergave van
de tijd (24h of 12h).
Druk op de rechtertoets om de "uren" in te stellen.
Druk op de linkertoets om de waarde te verande­ren.
Druk op de rechtertoets om de "minuten" in te
stellen. Druk weer op de linkertoets om die waar­de te veranderen.
Houd de middelste MODEtoets ongeveer 1,5
sec. ingedrukt om de instelling te bevestigen en ga verder met de preventieve doorsmeercontrole.
Nadat u de MODEtoets heeft ingedrukt,
verschijnt links op het display het door­smeersymbool, met daarnaast - knipperend - het aantal preventieve handelingen dat u moet on­dernemen.
19
Preventieve doorsmeercontrole
De preventieve doorsmeercontrole is vast-
gesteld op 100 km (60 mijl) voor voertuig 1 en 300 km (200 mijl) voor voertuig 2. Als u de periode voor het doorsmeren wilt verande­ren, zie dan pag. 25 (STANDAARDINSTELLINGEN).
Druk op de linkertoets om de waarde te verande-
ren.
Druk op de rechtertoets om naar de volgende
waarde te gaan.
Houd de middelste MODEtoets ongeveer 1,5
sec. ingedrukt om de instelling te bevestigen en ga verder met de preventieve onderhoudscontro­le.
Als u de doorsmeercontrolefunctie niet
gebruikt, moet u alle waarden ervan op nul zetten.
Nadat u de MODEtoets heeft ingedrukt,
verschijnt links op het display het onder­houdssymbool, met daarnaast - knipperend - het aantal preventieve handelingen dat u moet on­dernemen.
Controles die u zelf kunt bepalen. Niet te
verwarren met de voorgeprogrammeerde onderhoudsfuncties.
20
1
00
1
00
1
00
2
00
MODE
2
00
MODE
3
00
MODE
Afb. 23
Preventieve onderhoudscontrole
1
00
1
00
1
ODO
00
4
00
4
00
000
00
MODE
MODE
MODE
Afb. 24
De preventieve onderhoudscontrole is vastgesteld op 300 km (200 mijl) voor
voertuig 1 en op 990 km (600 mijl) voor voertuig
2. Als u de periode voor het onderhouds wilt verande­ren, zie dan pag. 25 (STANDAARDINSTELLINGEN).
Druk op de linkertoets om de waarde te verande-
ren.
Druk op de rechtertoets om naar de volgende
waarde te gaan.
Houd de middelste MODE toets ongeveer 1,5
sec. ingedrukt om de instelling te bevestigen en ga verder met het instellen van de totale afgeleg­de afstand (HODO).
Nadat u de MODE-toets heeft ingedrukt, verschijnt op het linkerdisplay 'HODO'
Controles die u zelf kunt bepalen. Niet te verwarren met de voorgeprogrammeerde
onderhoudsfuncties.
21
Totale afgelegde afstand (HODO)
Druk op de linkertoets om de waarde te verande-
ren.
Druk op de rechtertoets om naar de volgende
waarde te gaan.
Houd de middelste MODEtoets ongeveer 1,5
sec. ingedrukt om de instelling te bevestigen en ga verder met het instellen van de totale reisduur (ART).
Nadat u de MODEtoets heeft ingedrukt,
verschijnt op het middelste display 'ART'.
1
ODO
00
1
ODO
00
300
00
300
00
MODE
MODE
00:00
MODE
Afb. 25
ART
00
22
00:00
MODE
00:00
MODE
ART
20
ART
20
Controle totale reisduur (ART)
Druk op de linkertoets om de waarde te verande-
ren.
Druk op de rechtertoets om naar de volgende
waarde te gaan.
Houd de middelste MODEtoets ongeveer 2 sec.
ingedrukt om de instelling te bevestigen en de be­gininstellingen te beëindigen.
1
DST SPD
00
00
0:00
11:53:48
MODE
Afb. 26
RT
0
KM/H
0
23
De programmering van het tweede voertuig
Als u ongeveer 5 sec. de rechtertoets ingedrukt houdt, verschijnt op het linkerdisplay de wieldiameter "WS" van het tweede voertuig en na een paar secon­den wordt automatisch het menu van het tweede voertuig geopend.
Als u de twee buitenste toetsen ongeveer
2 sec. ingedrukt houdt, wordt het pro­gramma om wijzigingen aan te brengen in de STANDAARDINSTELLINGEN van het tweede voertuig (bike 2) geopend.
24
1
DST SPD
00
2
20
1
DST SPD
00
00
50
00
0:00
11:53:48
MODE
0:00
11:53:48
MODE
Afb. 27
RT
RT
0
0
KM/H
0
KM/H
0
STANDAARDINSTELLINGEN
1
55
21
MODE
WS
CLOCK ODO ART WS
Afb. 28
Als u de twee buitenste toetsen ongeveer
2 sec. ingedrukt houdt, wordt het pro­gramma om veranderingen aan te brengen in de STANDAARDINSTELLINGEN geopend.
In dit menu kunt u de wieldiameter, de instelling van de tijd, de oproepen voor doorsmeren en onderhoud van het voertuig, de totale afgelegde afstand (HO­DO) en de totale reisduur (ART) wijzigen. U kunt alleen omschakelen van KM/H naar MPH of omgekeerd in het menu BEGININSTELLINGEN.
25
INSTELLING/WEERGAVE WAARDEN
Als u op de middelste MODEtoets drukt, gaat u van het ene instellingenscherm
naar het andere.
1
0
DST
0:00
00
11:53:48
MODE
SPD
RT
0
A
KM/H
0
Als het display in werking is, laat het scherm (A) de afgelegde afstand vanaf de laatste reset (TT), de snelheid, de tijd en het dagtotaal van de reisduur (RT) zien. Als u op de middelste "MODEtoets drukt, gaat u naar scherm (B). Als u nogmaals op de ≈MODE∆toets drukt, gaat u naar scherm (C).
Schermen B en C blijven slechts 5 sec. zichtbaar, waarna scherm A weer te zien
is.
26
1
DST
00
1
ODO
00
1
DST
0
00
00
00
0:00
11:53:49
MODE
0:00
11:53:50
MODE
0:00
11:53:56
MODE
Fig. 29
AS
TT
0
ART
0
SPD
RT
0
B
KM/H
0
C
MS
KM/H
0
A
KM/H
0
1
DST SPD
30:42
96
53
11:49:08
MODE
Als u tegelijkertijd de middelste "MODEtoets en de
RT
1
30
A
KM/H
7
rechtertoets ongeveer 2 sec. ingedrukt houdt, gaat u naar scherm (D): preventieve onderhoudscontrole. Als u dat nogmaals doet, gaat u naar scherm (E): preventieve doorsmeercontrole.
Schermen D en E blijven 5 sec. zichtbaar(
als u niet op een toets drukt), waarna scherm A weer te zien is.
1
47
1
47
02
04
30:44
11:49:10
MODE
30:46
11:49:12
Fig. 30
RT
SPD
1
35
RT
SPD
1
35
D
KM/H
8
E
KM/H
8
27
HET UITSCHAKELEN VAN DE GEPLANDE ON­DERHOUDSBEURTEN
Wanneer de ingestelde tijdslimieten voor de onder­houds- of doorsmeerbeurten verstreken zijn, gaat die waarde op het linkerdisplay knipperen. Om de knipperende waarde uit te schakelen, moet u tegelijkertijd de linker- en de rechtertoets ongeveer 2 sec. ingedrukt houden.
Houd ongeveer 1,5 sec. de middelste "MO-
DEtoets ingedrukt om het wieldiameterscherm
over te slaan.
Houd de middelste MODE toets opnieuw onge-
veer 1,5 sec. ingedrukt om de instelling van de tijd over te slaan en te beginnen met het instellen van de preventieve doorsmeercontrole.
Druk op de linkertoets om de waarde te verande-
ren.
Druk op de rechtertoets om de waarde te bevesti-
gen en naar het volgende gegeven te gaan.
Houd de middelste "MODE toets ongeveer 1,5
sec. ingedrukt om de instelling van de doorsmeer­gegevens te bevestigen en ga verder met de vol­gende handeling.
Druk op de linkertoets om de waarde te verande-
ren.
Druk op de rechtertoets om de waarde te bevesti-
gen en naar het volgende gegeven te gaan.
Druk opnieuw op de rechtertoets totdat na onge-
veer 2 sec.beginscherm A weer verschijnt.
1
21
MODE
1
00
00
MODE
1
00
1
53
MODE
55
2
MODE
1
00
00
MODE MODE
2
1
4
00
MODE
DST SPD
30:42
96
11:49:08
Afb. 31
00
RT
1
1
00
1
00
00
MODE
KM/H
30
7
1
00
3
00
4
28
1
DST
53
1
DST
53
96
97
30:42
11:49:08
MODE
30:43
11:49:09
MODE
DE CHRONOMETER
SPD
RT
1
36
SPD
RT
1
36
A
KM/H
7
A
KM/H
7
De multifunctionele computer is voorzien van een tijdmetingssysteem dat u op scherm B kunt zien in de vorm van de dagteller (TT).
Om de chronometer in werking te stellen, drukt u
op de linkertoets.
Druk op de middelste "MODEtoets om naar
scherm (B) te gaan.
Druk weer op de linkertoets om de chronometer te
stoppen.
1
DST
53
1
DST
54
98
05
0:05
11:49:14
MODE
0:07
11:49:16
Afb. 32
AS
TT
34
AS
TT
34
B
KM/H
8
B
KM/H
8
29
RESET VAN DE DAGTOTALEN
Met deze functie kunt u de dagtotalen die in de com­puter zijn opgeslagen resetten; de dagtotalen zijn:
Tripteller (DST)Dagteller (TT)Dagtotaal reisduur (RT)Maximale snelheid (MS)Gemiddelde snelheid (AS)
Houd de linkertoets en de middelste "MODE∆toets
tegelijkertijd ongeveer 2 sec. ingedrukt. Scherm A verschijnt dan met de op nul gestelde gegevens.
Druk op de middelste MODEtoets om naar
scherm B te gaan en de gegevens daarvan te res­etten.
Druk weer op de middelste MODEtoets om naar
scherm C te gaan en de gegevens daarvan te re­setten.
Schermen B en C blijven slechts 5 sec. zichtbaar, waarna scherm A weer te zien
is.
1
DST
53
1
DST
0
1
DST
0
1
ODO
82
96
00
00
58
RT
30:42
11:53:48
MODE
RT
0:00
11:53:49
MODE
TT
0:00
11:53:49
MODE
ART
0:98
88:88:88
MODE
Afb. 33
1
SPD
36
SPD
30
AS
00
0
KM/H
7
A
KM/H
0
B
KM/H
0
C
MS
KM/H
0
30
1
DST
54
64
1
DST
54
64
30:47
11:49:13
MODE
MODE
MODE
Afb. 34
RT
1
SPD
KM/H
0
0
1
54
1
54
DST
DST
74
54
HET AANPASSEN VAN DE DAGTOTALEN (TRIP)
Het dagtotaal van de afgelegde afstand (DST) kan worden gewijzigd door de waarde op het display te verhogen of te verlagen; deze functie kan worden ge­bruikt bij wedstrijden om de waarde op het display aan te passen aan die van het parcours.
Gebruik deze functie niet om de waarde
(DST) te resetten; zie pag. 30 (RESET VAN DE DAGTOTALEN) voor het resetten van de dagtotalen.
Houd de middelste MODEtoets ongeveer 3 sec.
ingedrukt.
Druk op de rechtertoets om de waarde te verho-
gen.
Druk op de linkertoets om de waarde te verande-
ren.
Na ongeveer 3 sec. verschijnt scherm A op het
display met daarop de wijzigingen.
31
VERLICHTING ACHTERKANT
Als u op de rechtertoets drukt, gaat de verlichting van de achterkant van het display aan. Het licht gaat au­tomatisch weer uit na 4 seconden.
1 2
DSTODO
88
888
88
MODE
88:88
AR TT
888
88:88:88
Afb. 35
ASS PD MS
KM/H
88
LO
8
32
Afb. 36
DE BATTERIJ VERVANGEN
Maak de koplamphouder open.
Draai de 2 kruisschroeven los waar de instrumen-
tenhouder mee aan het metalen plaatje is beves­tigd.
Maak de tweepolige connector voor het resetten
3
van de snelheidsmeter los.
Haal het digitale instrument uit zijn houder door
zachtjes op het lcd-display te drukken.
4
Maak de slede van het digitale instrument los.
Draai de dop van de batterijhouder op de achter-
kant van het instrument los.
Vervang de batterij ≈CR2023.
33

STARTSCHAKELAAR / STUURSLOT/ LICHTENSCHAKELAAR

De startknop heeft drie posities:
Eén klik naar rechts draaien - = aan.
Middelste stand - = uit.
Naar links draaien - + = stuurslot.
Stand Functie Uitschakelen
Het stuur is
+

Stuurslot

vergrendeld. U kunt de motor niet starten en de lichten niet aanzetten.
De motor en de lichten kunnen niet worden aangezet.
De motor kan worden aangezet. De dimlichten gaan automatisch aan
sleutel
U kunt wel de sleutel eruit halen.
U kunt wel de sleutel eruit halen.
U kunt de sleutel er niet uit halen.
STUURSLOT
Draai deze sleutel nooit in de stand + tij­dens het rijden om de controle over het voertuig niet te verliezen.
WERKING
Het stuur helemaal naar links draaien om het stuur te blokkeren. De sleutel in de stand en in de stand halen.
zetten, indrukken, loslaten
+ draaien. De sleutel uit het contact
34

VALHELMSLOT (Afb. 37)

Met de contactsleutel kunt u ook het slot voor de val­helm in de achterkant van het voertuig openen en sluiten.

BERGRUIMTE / GEREEDSCHAPSKIT (Afb. 38)

Aan de linkerkant, in de zijbedekking.
Afb. 37
Afb. 38
35

GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN

Gebruik geen blokkeerinrichtingen voor de remschijven. Als u zich niet aan deze
waarschuwing houdt, kan het remsys­teem ernstig beschadigen en kunt u ongelukken veroorzaken met verwondingen of zelfs de dood tot gevolg.
Voordat u het voertuig voor het eerst start, dient u
de bandenspanning te controleren (zie "BANDEN­SPANNING" en de benzinetank te vullen (zie "TECHNISCHE KENMERKEN").
Het taktoliereservoir (zie "SMEERMIDDELENTA-
BEL") vullen.
De motor mag absoluut niet draaien met
benzine/oliemengsels die in benzinesta-
tions worden verkocht.
Het peil van de koelvloeistof (zie "KOELVLOEI-
STOF") controleren.
Controleren of er in de taktolieslang (van het re-
servoir naar de pomp) geen luchtbellen zitten; is dit toch het geval, dan dient de pomp te worden ontlucht met de ontluchtingsschroef (zie "AFZON­DERLIJK SMEERSYSTEEM").

HET VOERTUIG INRIJDEN

De eerste gebruiksperiode is bijzonder belangrijk voor het latere rendement van de motor. Wij raden aan de motor enkele minuten lang te laten warmlopen voordat u vertrekt, op een laag toerental. Rijd in het begin vooral op wegen met veel bochten en/of hellingen om de ophangingen en de remmen goed in te rijden. Na de eerste maand moet u bij een officiële Aprilia-
dealer de eerste servicebeurt laten uitvoeren.
Als er geen olie meer zit in het taktoliere­servoir, gebruik het voertuig dan niet om-
dat u anders de motor onherroepelijk kunt beschadigen. Ontlucht de leiding (zie "AFZONDERLIJK SMEERSYSTEEM") nadat u het reservoir met specifieke taktolie hebt gevuld.
Schijf en blokken van de voorrem dienen ingereden te worden (ongeveer 500 km) voordat ze in een opti­male conditie zijn.
36

TABEL VAN VOORAF UIT TE VOEREN CONTROLES

Onderdeel Controle Pagina
Voorste en achterste schijfrem
Gashendel Controleer of de gashendel lichtjes functioneert en of u de hendel helemaal
Olie mengkamer en ver­snelling
Wielen/banden Controleer de conditie van de banden, de bandenspanning, de slijtage en even-
Remhendels Controleer of de remhendels vloeiend bewegen. Als dat nodig is, moet u de
Koppeling De vrije slag aan het einde van de koppelingshendel moet 10 mm zijn. De kop-
Stuur Controleer of de draaiing gelijkmatig en vloeiend is, zonder speling of verslap-
Zijstandaard Controleer of de zijstandaard makkelijk in- en uitklapt en of de veer de standaard
Bevestigingselementen Controleer of de bevestigingselementen niet los zitten. Als dat nodig is, moet u
Transmissieketting Speling, slijtage en algemene staat controleren. Smeren indien nodig. 53-54 Brandstoftank Controleer het brandstofpeil en vul de brandstof bij als dat nodig is.
Koelvloeistof Controleer het peil. 55ƒ56 Lichten, controlelampjes,
claxon en elektrische componenten
Controleer de werking van de remmen, de vrije slag van de remhendels, het peil van de remvloeistof en of er verlies van remvloeistof is. Controleer de slijta­ge van de remblokken. Als dat nodig is, moet u de remvloeistof bijvullen.
open en dicht kunt doen bij alle standen van het stuur. Als dat nodig is, moet u de gashendel bijstellen en/of smeren.
Controleer het oliepeil en/of vul olie bij als dat nodig is. 45-47
tuele beschadigingen
scharnierpunten smeren en de vrije slag afstellen.
peling moet werken zonder te schokken en/of te slippen.
ping.
weer in de normale positie terugbrengt. Als dat nodig is, moet u de scharnier­punten en de verbindingen smeren.
ze bijstellen of vastmaken.
Controleer of er brandstofverlies is en of er verstoppingen in het circuit zitten.
Controleer of alle akoestische en visuele componenten goed werken. Vervang de lampjes als dat nodig is en zorg ervoor dat defecten worden gerepareerd.
49-50
51
58
12
49
46
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
62…67
37

HET VOERTUIG STARTEN (Afb. 39)

Het benzinekraantje op de tank openen (Afb. 39).
De sleutel in het contact steken en in de stand
draaien.
Als de motor koud is bij het starten, moet u de
choke gebruiken.
De versnellingspedaal in vrij zetten, (controle-
Stevig de startpedaal induwen en de starthendel
lampje
∆ aan).
een beetje opendraaien.
Als het controlelampje “
” voor de tak-
toliereserve gaat branden tijdens het rij-
den, betekent dit dat de reserve taktolie is aangesproken. In dit geval dient u taktolie bij te vullen.
De startpedaal niet ingedrukt houden en
zo weinig mogelijk induwen als de motor
draait.
38
Afb. 39
Trap krachtig op het startpedaal en laat het met-
een weer los. Herhaal deze actie totdat de motor
1
start.
Houd de hendel van de voorrem ingeknepen en
geef geen gas totdat u ook echt vertrekt.
U moet niet plotseling optrekken met een koude motor.
Om de luchtverontreiniging en het brand­stofverbruik te beperken, raden we u aan de mo­tor op te warmen door de eerste paar kilometer niet te snel te rijden.
Afb. 40
KOUD STARTEN
Blokkeer het voorwiel met de hendel van de voor-
rem.
Zet de versnellingshandel in de vrijstand (groene
Als u de motorfiets koud start, moet u de choke
Draai het startpedaal naar buiten.
∆ aan).
lampje
naar boven draaien (Stand. A)
∆ (1).
Niet op het startpedaal trappen als de mo­tor al aan is.
Als de motor warmgedraaid is, draait u de choke
naar beneden (Pos. B)
Als u de motor gestart heeft, wacht u een paar se-
∆ (1).
conden voordat u de choke uitschakelt.
Als de motor al warm is, dient u de choke niet te
gebruiken.
De motor mag niet blijven draaien als de
accu of de spanningsregelaar niet zijn/is
aangesloten; dit kan het elektrisch sys-
teem immers onherroepelijk beschadi­gen.
39

MET HET VOERTUIG RIJDEN (Afb. 41)

Nadat de motor is warmgelopen:
De versnellingshendel dichtknijpen.
Het voertuig in 1e versnelling zetten: versnellings-
pedaal naar onder. Als het controlelampje
∆ (in vrij) uitgaat, bete-
kent dit dat de versnelling is ingeschakeld.
De koppelingshendel langzaam loslaten en tegelij-
kertijd de gashendel een beetje opendraaien.

DE VERSNELLINGEN GEBRUIKEN (Afb. 41)

De gashendel loslaten, de versnellingshendel dicht­knijpen, de koppelingspedaal naar boven zetten voor de hogere versnellingen. De pedaal naar onder duwen om terug te schakelen.
Voordat u met het voertuig begint te rij­den, is het raadzaam de bedieningsorga-
nen en hun functies te leren gebruiken die in dit boekje met onderhouds- en gebruiksaanwij­zingen zijn beschreven. Als u twijfels hebt of iets niet goed hebt begre­pen, kunt u altijd een Aprilia dealer contacteren.
Afb. 41
40

DE MOTOR UITZETTEN

De gashendel loslaten, de versnellingshendel in neu­traal zetten, (neutraalampje tactsleutel op dichtdraaien.
Als tijdens het rijden de koelvloeistof te heet wordt, dient u de motor uit te zetten
en te laten afkoelen. Controleer het vloeistofpeil en giet er eventueel vloeistof bij; normalerwijze dient de vloeistof de warmte-elementen in de radiator volledig te be­dekken (zie "KOELVLOEISTOF"). Als er niet genoeg koelvloeistof inzit, dient u het koelsysteem door een aprilia dealer te laten con­troleren.
Het voertuig is uitgerust met een zijstan-
daard die automatisch inklapt. Om scha-
de aan het voertuig en verwondingen aan personen te voorkomen, is het absoluut noodza­kelijk dat het voertuig pas op de standaard wordt gezet nadat de motor is uitgezet en men aan de linkerkant van het voertuig is afgestegen. Klap de zijstandaard uit en controleer of deze helemaal is uitgeklapt; alleen als de standaard helemaal is uitgeklapt, mag men het voertuig erop laten steu­nen.
Zet het voertuig nooit op de zijstandaard
terwijl u er nog op zit.
zetten. Het brandstofkraantje
brandt) en de con-

ONDERHOUD

Zie "ONDERHOUDSSCHEMA".
Zet de motor uit en haal de sleutel uit het contact, wacht totdat de motor en de uit-
laat afgekoeld zijn voordat u het voertuig onderhoudt of controleert. Til het voertuig op met een geschikt hefmiddel en zet het op een vlakke en stevige ondergrond. Pas vooral op voor de nog hete delen van de motor en de uitlaat, zodat u zich niet kunt verbranden. Steek geen enkel mechanisch stuk of ander deel van het voertuig in uw mond:: geen enkel compo­nent is eetbaar; de meeste zijn integendeel scha­delijk of zelfs giftig .
Indien niet expliciet vermeld, dienen de de-
montagehandelingen in de omgekeerde
volgorde te worden uitgevoerd om het ge-
heel opnieuw te monteren.
De meeste onderhoudswerkzaamheden kunnen door de gebruiker zelf worden gedaan; voor andere is speciaal gereedschap nodig of een bijzondere technische kennis. Als u hulp of technische raad no­dig hebt, wendt u zich tot een aprilia dealer die een accurate en snelle service waarborgt.
41

ONDERHOUDSCHEMA

TAKEN VOOR DE dealer van aprilia (DIE OOK DOOR DE GEBRUIKER KUNNEN WOR­DEN GEDAAN).
Legenda
c = controleren en reinigen, af-
stellen, smeren of vervan­gen indien nodig;
d = reinigen; e = vervangen; f = afstellen.
Deze onder-
houdswerkzaamhe­den dienen vaker te worden uitgevoerd als het voertuig in stoffige of regenachtige om­gevingen of op slechte wegen wordt gebruikt .
Componenten
Accu - Klemmetjes - Elektroliet
Bougie
Speling koppeling
Lichten
Remvloeistof
Taktolie
Versnellingsolie
Stand koplicht - werking
Stationair toerental
Wielen / banden en spanning
Ketting spannen en smeren
Slijtage remblokken voor en achter
*
*
Einde inrijdperiode (na 1 maand)
Iedere 12
maanden
Iedere 24 maanden
cc
d
Iedere 3 maanden: d Iedere 6 maanden: e
ff
cc
Iedere 3 maanden: c
controleren voor ieder gebruik
e
c
c
fc
elke maand: c
elke maand: c
c
elke maand: c
e
42
ONDERHOUD DAT AAN DE APRILIA DEALER dient te wor­den overgelaten
Legenda
c = controleren en reinigen, af-
stellen, smeren of vervan­gen indien nodig;
d = reinigen; e = vervangen; f = afstellen.
= altijd volgen bij gebruik als
*
crossmotor.
Deze onderhoudswerk-
zaamheden dienen va­ker te worden uitgevoerd als het voertuig in stoffige of regenach­tige omgevingen of op slechte wegen wordt gebruikt .
Einde
Componenten
Achterste schokdemper √√ c Carburateur √√ d Bedieningskabels en bedieningen cc Wielen uitbalanceren c Kussenlagers en balhoofd, speling cc Wiellagers
Remschijven cc
Luchtfilter
Oliefilter taktolie √√ d Algemene voertuigconditie cc Remleidingen cc Koelsysteem cc Remvloeistof Koelvloeistof Uitlaat/demper d Vorkolie en oliering
Zuiger en veerdichtingen
Wielen/banden en spanning cc
De accupolen vastmaken
Bouten en moeren cc Lampje taktoliereserve cc Spakenspanning cc Hoofdoverbrenging (ketting, groot- en
klein tandwiel) Brandstofleiding c Taktolieleiding c Slijtage koppeling c
*
*
inrijdperiode (na 1 maand)
c
cd
cc
c
Iedere 12 maanden
e
elk jaar:
om de 2 jaar:
om de 2 jaar: om de 2 jaar: c
om de 4 jaar:
Iedere 24 maanden
e
e
e
om de 4 jaar: om de 4 jaar:
e e
43
Afb. 42

IDENTIFICATIEGEGEVENS

Het is aangeraden het framenummer en het motor­nummer in de daarvoor bestemde ruimte in dit boekje te noteren. Het framenummer kan worden gebruikt om onderde­len te bestellen.
Op het knoeien aan identificatienummers
van een voertuig staan zware administra­tieve en strafrechterlijke sancties. Het wijzigen van het framenummer heeft het onmiddellijke verval van de garantie tot gevolg.
FRAMENUMMER (Afb. 42)
El número del bastidor está impreso sobre el mang­uito de la dirección lado izquierdo.
Bastidor n°
MOTORNUMMER (Afb. 43)
El número del motor está impreso en el espacio cor­respondiente sobre el cárter del piñón.
44
Afb. 43
Motor n°
DE OLIE IN DE VERSNELLINGSBAK
2
CONTROLEREN EN BIJVULLEN (Afb. 44)
Houd het voertuig verticaal .
Schroef de controleplug (1) (rechter carter zijkant)
eraf: er zit genoeg olie in als deze tot aan de on­derste rand van de opening komt terwijl het voer­tuig perfect recht staat.
1
Bijvullen doet u in de vulplug (2).
3
Afb. 44
Als u olielekken vindt of storingen in het smeersysteem, dient u een aprilia dealer te raadplegen.
VERVUIL HET MILIEU NIET MET OLIE.
OLIE IN DE VERSNELLINGSBAK VER­VERSEN (Afb. 44)
Om de olie in de versnellingsbak te verversen, dient de motor warm te zijn, zodat de olie er gemakkelijker uit komt:
De vulplug losdraaien en verwijderen (2).
Een vat eronder zetten dat groot genoeg is (min.
1000 cm
De aftapplug (3) onder de motor losdraaien.
Zodra de versnellingsbak helemaal leeg is, de aftap-
plug (3) weer vastdraaien en er 820 cm
3
) om de olie erin op te vangen.
3
nieuwe olie in gieten (zie "SMEERMIDDELENTABEL") via de vu­lopening (2).
45

DE LENGTE VAN DE KOPPELINGSKABEL CORRIGEREN (Afb. 45-46)

Dit model is uitgerust met twee regelmechanismen voor de lengte van de koppelingskabel. Controleer regelmatig of de kabel correct is afge­steld; de koppelingshendel moet 3 ÷ 4 mm vrij kun­nen worden ingeknepen (Afb. 45). Als dit niet het geval is, regelt u dit met de regelaar op de hendel (1) of met het afstelmechanisme op het motorcarter (Afb. 46).
Als geen van beide methodes resultaat oplevert, contacteert u een aprilia dealer.
De koppeling dient alleen te worden afgesteld als de schijven niet goed "loskomen" en het voertuig blijft rijden ook als de koppelingshendel is ingeknepen. Als de koppeling daarentegen "blijft hangen" zal het voertuig niet evenredig versnellen met het toerental van de motor.
46
Afb. 45
Afb. 46

AFZONDERLIJK SMEERSYSTEEM (Afb. 47)

De taktolie om de 500 km bijvullen 500 km.
Het voertuig is uitgerust met een mengsmeersyste­em, waartoe ook een reservoir voor taktolie hoort (Afb. 47) (1,3 olietoevoerpomp met aanpasbaar vermogen (het vermogen wordt aangepast aan het toerental van de motor en aan de opening van de starthendel).
Als de benzineolie in reserve komt, gaat het lam­pje “
” branden op het instrumentenpaneel.
l met een reserve van 0,5 l ) en een
Afb. 47
Het vermogen wordt afgesteld door de constructeur en de bediener dient zelf dus niets te regelen of af te stellen. Telkens als de pomp wordt gedemonteerd om welke reden dan ook, telkens als de olietoevoer­slang wordt losgemaakt of als het reservoir van de taktolie helemaal leeg raakt, dient de pomp te wor­den ontlucht.
De pomp ontluchten:
De benzine aftappen en de tank vullen met 2 … 3 l
van 1% benzine en olie (zie "SMEERMIDDELEN­TABEL").
De motor aanzetten en op het stationair toerental
laten draaien.
47
De ontluchtingsplug (1) losdraaien en tegelijkertijd
de pomphendel (2) helemaal opendraaien om de olie in het circuit te brengen. De ontluchtingsplug weer dichtdraaien.
De pomphendel open houden totdat alle luchtbel-
len uit de benzineslang zijn verdwenen.
Voor uw eigen veiligheid raden wij aan eerst het benzinemengsel te gebruiken
dat in de tank zit en pas daarna loodvrije benzine te tanken (zie "TECHNISCHE KENMER­KEN").
Het stationair toerental afstellen en controleren of
de speling op de oliepompkabel en de carbura­teurkabel identiek is. Is dit niet het geval, dan stelt u met beide regelmechanismen de speling af op 1 mm.
Controleren of er zowel in de pompslang als in de
benzineslang geen knikken zitten. In het andere geval de slangen vervangen.
48
Afb. 48
4
3
1
2
Afb. 49
DE STAND VAN DE ACHTERREM AF­STELLEN (Afb. 49)
De rempedaal wordt op het ogenblik van de assem­blage van het voertuig in een ergonomisch verant­woorde stand gezet. Indien dit nodig is, kunt u de hoogte van de rempe­daal aan uw eigen behoeften aanpassen:
De stopclips losmaken en de vorkpen van de ach-
terremretour eruit halen.
De contramoer (3) op het pompstangetje (4) hele-
maal aanschroeven.
Het pompstangetje (4) helemaal aanschroeven.
De afstelschroef (2) vastdraaien met de contra-
moer (1).
Draai de contramoer los (1).
Draai de regelaar van de remmen (2) vaster of los-
ser tot het pedaal op de juiste hoogte zit.
Het pompstangetje (4) losdraaien en de speling
afstellen tussen de afstelschroef en de remaan­slag.
Let erop dat er speling is tussen het rem­stangetje en de pomp om te voorkomen dat de rem ingeschakeld blijft en zo een vroegtijdige slijtage van de remonderde-
len veroorzaakt.
Speling tussen remstangetje en pomp: 0,5 ÷ 1 mm.
Het pompstangetje vastzetten met de contramoer
(3).
De efficiëntie van de remmen controleren . In geval van nood, raadpleegt u een apri- lia dealer.
De pen erin steken en de clips vastmaken.
49
Afb. 50

DE SLIJTAGE VAN DE REMBLOKKEN CONTROLEREN (Afb. 50)

Controleer iedere 2000 km de slijtage van de rem­blokken. Als u de motorfiets als crossmotor gebruikt, op modder of zand, moet u de remblokken na ieder gebruik controleren. In de blokken zit een groef die altijd goed zichtbaar dient te zijn.
De volgende informatie is geschreven voor één enkele reminrichting, maar
geldt voor beide.
De slijtage van de remblokken van de schijfrem hangt af van het gebruik, van uw rijgedrag en van de weg.
Controleer de slijtage van de remblokken vooral voordat u een reis gaat maken. Om een snelle controle van de slijtage van de
remblokken uit te voeren:
Zet de motorfiets op de standaard.
De voorste remklauw heeft twee rem­blokken . De achterste remklauw heeft
twee remblokken
Kijk goed naar de schijf en de remblokken, op de vol­gende manier:
van beneden naar boven in de richting steekas-
remklauw voor de voorste remklauwen;
50
aan de achterkant van bovenaf voor de achterste
remklauw.
Als de slijtagegrens van het wrijvingsma­teriaal wordt overschreden, komt de me-
talen remblokdrager in contact met de schijf, waardoor een metaalachtig geluid ontstaat en er vonken uit de remklauw komen; dan zijn de remkracht, de veiligheid en de schijf zelf in ge­vaar.
Als deze groef er niet meer is (dikte van het wrijvin­gsmateriaal: 1,5 mm) dient u beide remblokken te
vervangen:
voor de voorste remklauw: u moet beide
remblokken laten vervangen.
voor de remklauw van de achterrem: u
moet beide remblokken van de achterrem la­ten vervangen..
Afb. 51
51
Afb. 52

DE VERING ACHTERSTE VERING (Afb. 52)

De ophanging van het achterwiel bestaat uit een ge­heel van veer en schokdemper en een progressief hefsysteem (A.P.S.) De fabrieksafstelling van de demping is berekend voor een bestuurder met een gewicht van circa 75 kg. Als u de demping aan uw eigen gewicht of rijverei­sten wenst aan te passen, dient u de lengte van de veer aan te passen met de moer (1). Om de wegligging te controleren:
Het voertuig perfect recht zetten, zonder bestuur-
der of standaard en de afstand (2-3) meten.
Met de bestuurder (voeten op de voetenplank) en
een rechtstaand voertuig, opnieuw de afstand (2-
3) meten.
Het verschil tussen de twee resultaten (veervoor-
spanning van de schokdemping) moet tussen een maximum van 75 mm en een minimum van 65
mm liggen.
52

DE KETTING SPANNEN (Afb. 53)

Het voertuig recht zetten en de achterste vering
volledig uitzetten.
Controleren of in de onderkant van de ketting, op
het punt tussen het kleine tandwiel en het kroon­tandwiel, een verticale speling is van circa 30 mm.
Corrigeer deze speling als volgt:
Draai de borgmoer van de achterste steekas los.
Om het wiel uit te balanceren:
Controleren of aan beide kanten hetzelf-
de nummer op de vork staat als op de kettingspanner.
De ketting spannen met de spanner.
Na afloop de borgmoer van de achterste wielnaaf
vastdraaien op het voorgeschreven aanhaalmoment
30
Afb. 53
.
53
54

DE KETTING SMEREN (Afb. 54)

U moet regelmatig de ketting smeren (zie ≈TABEL SMEERMIDDELEN): ongeveer iedere 4000 km en iedere keer als u de motorfiets als crossmotor ge­bruikt op modder of zand.
Afb. 54

DE KETTING CONTROLEREN (Afb. 55)

Af en toe de slijtage van de ketting controleren. De ketting mag nergens los, vast of verstopt zijn. Als u een van deze storingen waarneemt, dient u de ketting te vervangen.
Monteer nooit een nieuwe ketting op
tandwielen waarvan de tanden duidelijk "oud" zijn, maar monteer ook nooit een oude ket­ting op nieuwe tandwielen.
Afb. 55

KOELVLOEISTOF

Rijd niet met het voertuig als de koelvloei­stof onder het minimumstreepje komt.
Haal de dop niet van de radiator als de motor heet is: koelvloeistof zet uit bij hoge temperaturen.
Om de 2000 km of na zware rijbeproevingen contro­leren (met kou. Om de twee jaar de vloeistof verver­sen.
Het vloeistofpeil in het expansievat moet tussen 1/4 en 3/4 van de totale inhoud van het vat zelf staan; Vul olie bij als dit nodig is.
Koelvloeistof die op huid of kleren komt, kan ern­stige brandwonden en/of schade veroorzaken.
Koelvloeistof is schadelijk:
NIET INSLIKKEN. VER UIT HET BEREIK VAN KINDEREN HOUDEN.
De standaard koelvloeistof zorgt ervoor dat het voer­tuig bestand is tegen een temperatuur van -17°C.
55
KOELVLOEISTOF CONTROLEREN EN BIJVUL­LEN (Afb. 56)
De motor enkele minuten lang laten afkoelen.
Het voertuig recht houden.
Controleren of het vloeistofpeil in het expansievat
(zie afbeelding) tussen 1/4 en 3/4 van de totale in­houd van het vat zelf staat.
Is dit niet het geval, dan draait u de vuldop los en
verwijdert u deze (zie afbeelding).
Verwar het expansievat niet met het re­servoir voor de taktolie.
Bijvullen totdat het peil ongeveer op 3/4 van de to-
tale inhoud van het expansievat komt.
Giet er niet meer vloeistof in omdat er an­ders vloeistof uit ontsnapt tijdens het rij­den.
De dop weer op het expansievat doen.
Als u de koelvloeistof te vaak moet bijvul­len, dient u een aprilia dealer te contac­teren en het voertuig te laten controleren.
Afb. 56
56
Afb. 57

HET STATIONAIR TOERENTAL (Afb. 57)

Stel het stationair toerental af telkens als dit niet be­vredigend is.
Om het stationair toerental af te stellen:
De motor laten draaien totdat deze normaal warm
is gelopen.
u De versnellingshendel in neutraal zetten (lampje
aan).
Het voertuig op de standaard zetten.
Een toerenteller aansluiten op de bougiekabel.
Aan de stelschroef op de carburator draaien.
Als u deze schroef AANHAALT (naar rechts
draait), verhoogt u het toerental. Als u deze schroef LOSDRAAIT (naar links), ver­mindert u het toerental. Het stationair toerental dient ongeveer 1500 toe­ren/min te bedragen.
Enkele malen gas geven en vertragen om te con-
troleren of de motor goed draait en of deze niet uitslaat op het stationair toerental.
In geval van nood, raadpleegt u een apri­lia dealer.
57

DE GASHENDEL AFSTELLEN (Afb. 58)

Op de gashendel dient een speling te zitten van on­geveer 2-3 mm te meten op de hendel zelf.
De speling corrigeren:
De huls (1) eraf halen.
De moer (2) losdraaien.
Aan de stelschroef (3) draaien die aan het uiteinde
van de gaskabel is bevestigd.
Na het afstellen de moer (2) vastzetten en de huls
(1) weer op de hendel doen.
Afb. 58
58
Afb. 59

HET ELEKTRISCH SYSTEEM

Voor een efficiënt werkende accu (Afb.
59) zijn een accuraat onderhoud en het
vullen met zuur van fundamenteel belang. Leef stipt de volgende voorschriften na en uw accu gaat veel langer mee.
Het voertuig gebruiken nadat de accu is geladen:
Belangrijk is dat de accu minstens 3-4 uur rust na-
dat de accu is gevuld met het mengsel van zuur en gedistilleerd water om de chemische reactie te laten uitwerken.
Binnen de 24 uur dient de accu vervolgens volle-
dig te worden opgeladen met een stroom van 10 … 20% van de nominale capaciteit (voor accu's 5 Ah stroom 0,5 … 1 A max). Doet u dit niet, dan beginnen de accuplaatjes te reageren met het zuur en slijten deze veel sneller dan normaal.
De accuvloeistof is giftig en dus gevaar-
lijk. Zorg ervoor dat er geen accuvloeistof
op uw huid, in uw ogen, op uw kleren komt. Als er koelvloeistof op uw huid of in uw ogen komt, was deze dan overvloedig af met koud wa­ter en contacteer een arts.
59

DE BOUGIE ONDERHOUDEN

Belangrijk is de accu minstens één keer per
maand te controleren, of vaker tijdens de zomer­maanden: het peil van de vloeistof dient altijd tus­sen "MIN"- en "MAX"-streepjes te staan en deze laatste mag alleen worden bijgevuld met GEDIS- TILLEERD WATER ; als u het peil controleert, controleer dan ook of de ontluchtingsslang goed aan de accu is vastgemaakt.
Accuplaatjes die onbedekt blijven, begin­nen onherroepelijk te slijten.
Het is belangrijk dat de accu altijd HELEMAAL
OPGELADEN is; daarom moet u hem in de winter
minstens één keer per maand opladen. Het is ook aangeraden de accu in de zomer vaak genoeg te laden, zodat deze altijd 100% geladen is.
Een accu die niet meer wordt gebruikt of opgeladen, wordt onherroepelijk onbruik-
baar. Keer de kabelaansluitingen op de accu nooit om omdat u anders het elektrisch systeem kunt be­schadigen.
60
Afb. 60

DE ZEKERING VERVANGEN (Afb. 60)

De zekering zit onder het zadel (7,5 A). Als een elektrisch mechanisme niet meer functio­neert, controleert u in de eerste plaats de zekering. In een verbrande zekering is de gloeidraad niet meer heel. Voordat u een zekering vervangt, dient u indien mo­gelijk, eerst de oorzaak op te sporen. Vervang de zekering door een nieuwe van hetzelfde type.
Repareer elektrische circuits nooit met andere middelen dan een zekering.
61
DE STAND VAN DE KOPLAMP AFSTEL­LEN (Afb. 61-62)
Voor een snelle controle van de correcte lichtbundel­richting vooraan zet u het voertuig op een afstand van tien meter voor een rechte muur op een vlakke vloer. Zet het dimlicht aan, ga op het voertuig zitten en con­troleer of de lichtbundel op de muur zich iets onder de horizontale projectielijn bevindt (op circa 9/ 10 van de totale hoogte- Afb. 61). Para regular el haz luminoso:
Met een schroevendraaier aan de stelschroef
draaien (Afb. 62). Als u NAAR RECHTS draait, verzet u de lichtbun-
del naar boven. Als u naar LINKS draait, zakt de lichtbundel.

LAMPJES

Voordat u een lampje vervangt dient u de contactschakelaar van het voertuig op
" te zetten. Doe schone handschoenen
"
aan om het lampje te vervangen.
u Maak geen vingerafdrukken op het nieuwe
lampje: dit kan oververhitting veroorzaken en het lampje beschadigen. Als u het lampje toch aanraakt met blote handen, maak het dan schoon met alcohol om te voorkomen dat het vaak stuk gaat.
62
Afb. 61
Afb. 62
DE LAMPJES IN DE KOPLAMP VERVAN-
2
8
9
GEN (Afb. 63)
Om de lampjes van het dimlicht en het groot licht te vervangen:
Niet aan de elektriciteitsdraden trekken om de elektrische aansluiting van het lampje te verwijderen.
In de koplamp zitten:
Een lampje voor het standlicht(1).
Een lampje voor het groot licht/dimlicht (2).
Afb. 63
Afb. 64
Vervangen:
Het kuipje (4) en de koplamp blijven aan de elektrische kabels zitten. trek er niet aan.
De twee veerbanden (3) waarmee het kuipje op
het voertuig zit, uit de gaffelsluitingen halen.
Behandel de gedemonteerde delen voor­zichtig, maak er geen krassen op.
Het kuipje (4), samen met de hele koplamp naar
beneden trekken, uit de pal (5) op het instrumen­tenpaneel.
63

LAMPJE GROOT LICHT / DIMLICHT

Monteren:
Trek niet aan de elektrische draden om de aansluiting van het lampje los te maken.
Trek aan de connector van het lampje om het uit
de lampenhouder (8) te halen.
Het kapje (9) uit de zitting van de parabool halen
en uit de eindaansluitingen van het lampje.
Draai de lampenhouder (8) naar links en verwijder
hem uit de parabool.
Verwijder het lampje (2) uit de houder.
64
Steek het nieuwe lampje precies in de
houder.
Steek de lampenhouder (8) in de holte en draai
deze naar rechts.
Het kapje (9) in de zitting van de parabool halen
en op de eindaansluitingen van het lampje.
Sluit het lampje weer aan.
LAMPJE VAN HET STANDLICHT
1
2
9
8
7
6
Niet aan de elektriciteitsdraden trekken om de fitting te verwijderen
Pak de fitting vast en trek hem los (6).
Haal het lampje van het standlicht (1) eruit en ver-
vang het door eenzelfde soort lampje.
VERVANGEN DE LAMPJES IN HET IN­STRUMENTENPANEEL
Controleer de zekeringen voordat u een lampje vervangt, zie DE ZEKERINGEN VERVANGEN.
In het instrumentenpaneel zitten:
De controlelampjes.
De verlichting van het instrumentenpaneel.
.
Fig. 65
Fig. 66
65
8 1111
7
6
Fig. 67
9
10
De bedoelde lampenhouder eruit halen;
Nr. Lampje Kleur
6Reserve
taktolie (
7 Richting
aanwijzers (
8 Aanwijzer
versnelling in neutraal (
9 Dimlicht (
10 Groot licht (
)
()
)
)groen
) blauw
rood
groen
groen
CONTROLELAMPJES
Een connector tegelijk eraf halen om deze niet verkeerd te monteren achteraf.
66
Haal het lampje eruit en vervang het door eentje
van hetzelfde type.
VERLICHTING VAN HET INSTRUMENTENPA­NEEL
De lampenhouder (11) eruit halen;
Haal het lampje eruit en vervang het door eentje
van hetzelfde type.
Het instrumentenpaneel wordt verlicht door
twee afzonderlijke lampjes. Controleren of
beide werken.

DE LAMPJES VAN HET ACHTERLICHT VERVANGEN (Afb. 68)

Ga als volgt te werk:
De twee schroeven losdraaien en verwijderen (1).
Het glas verwijderen (2).
Druk lichtjes op het lampje en draai het naar links.
u Het lampje eruit halen.
De pennetjes waarmee het lampje wordt vastgezet, beletten een verkeerde monta-
ge.
Monteer het nieuwe lampje en de andere elemen-
ten volgens de omgekeerde procedure.
Afb. 68
67

HET VOERTUIG REINIGEN

WINTERSTALLING

Wij raden aan het voertuig vaak te reinigen, niet al­leen om esthetische redenen, maar omdat het voer­tuig hierdoor in optimale condities blijft en alle delen langer meegaan. Voordat u de motorfiets gaat schoonmaken , moet u de uitlaat en de afzuigrubbers van de filterkast afsluiten en controleren of de bougie en de carburator goed geïnstalleerd zijn. Ontvet bloot liggende (motor) met hiervoor geschikte middelen. Reinig vervolgens het voertuig met speciale reini­gingsmiddelen en gebruik gewoon water (zonder druk) om het af te spoelen.
Boen glanzende lak nooit met schurende middelen.
Gebruik geen alcohol, benzine of oplos­middelen om delen in rubber, kunststof of het zadel te reinigen. Was deze alleen met water en neutrale zeep.
Door te hoge druk op het water kan dit in de wiellagers komen, in de voorvork, in
de remmen en dichtingen, wat deze ern­stig kan beschadigen. Smeer de ketting en reinig ook de luchtfilter.
Boen het zadel niet met beschermende was, om­dat het te glad wordt.
68
Als het voertuig een lange tijd niet wordt gebruikt, dient u de hierna beschreven procedure te volgen:
De gelakte delen reinigen en beschermen met
speciale was.
De kabels van de accu losmaken.
Om de 30 dagen de lading van de accu controle-
ren. Langzaam laden om de accu niet te bescha­digen.
De brandstof helemaal aftappen en het carbura-
tortankje leegmaken.
De bougie demonteren en een lepeltje (5-10 cm3)
motorolie voor tweetaktmotoren in de cilinder gie­ten. De bougie monteren en enkele malen de startpe­daal induwen om de olie in de cilinder te versprei­den.
Controleer regelmatig de bandenspanning.
Smeer de ketting.

TECHNISCHE KENMERKEN

MOTOR

Model ..................................................................AM6
Type ......................................... Eén cilinder, tweetakt
Koeling: ................................... met vloeistof en pomp
Mengsmering .............................................................
Boring/slag ..................................... 40,3 mm / 39 mm
Cilinderinhoud ...........................................49,75
Compressieverhouding:............................12,0Ø0,5:1
Minimumtoerental van de motor ................1600Ø100
met lamellen
cm

STARTEN

Met pedaal (Kick-starter)

KOPPELING

In olie gedompelde lichtmetalen schijven

VERSNELLINGEN

Frontaal, 6 versnellingen

TRANSMISSIE

Primair...............met helicoïdale tandoverbrengingen
Secondair..... met ketting 1/2"x3,16" = rol Æ 7,75 mm
Verhouding 3,55 (Z=20/71)
Verhouding: 4,25 (Z=11/51)

CARBURATEUR

Model .......................................... Dell»Orto PHBN 16
Verstuiver.................................................... Æ 16 mm

LUCHTFILTER

Schuimrubber.
3

STARTSYSTEEM

Type ........................................................ elektronisch
Vervroeging.......1,5 mm overeenstemmend met 20°
voor de P.M.S
Bougie.................................................. NGK BR9 ES

BRANDSTOF

Inrijden (500 km).............................loodvrije benzine
minimum octaangetal 95 (N.O.R.M.)
Vervolgens......................................loodvrije benzine
minimum octaangetal 95 (N.O.R.M.)
Inhoud brandstoftank .......................................... 9,5
Reserve (met mechanische aandrijving)............. 1,5 l
Inhoud 2taktolie................................................... 1,3 l
Reserve (met waarschuwingslampje op het instru-
mentenpaneel).................................................... 0,5
krachtens DIN 51 607
en 85 (N.O.M.M.)
krachtens DIN 51 607
en 85 (N.O.M.M.)
l
l
69

SMEERSYSTEEM

Versnelling en primaire transmissie .....820 cm3 olie (*)

KOELSYSTEEM

Inhoud van het vloeistofcircuit
van het koelsysteem ..................................... 0,9
(60% antivries + 40% water) Minimum
arbeidstemperatuur ...........................................-17°C
l (*)

FRAME

Constructie met één buis in hard staal, vertakking bo­ven de uitlaat.
Hellingshoek......................................................... 26°

VORK

Rechthoekige staalbuis op antiwrijvingsbussen.

OPHANGINGEN

Vooraan.........................................upside-down Æ 35
vorkbaan ....................................................... 250 mm
Achteraan................. Gasgevulde monoschokbreker
vorkbaan ....................................................... 100 mm
Wielbaan achterwiel ...................................... 260 mm
met regelaar

REMMEN

Vooraan......................................schijfrem Æ 230 mm
Achteraan..................... schijf Æ 220 mm hydraulisch
hydraulisch met zwevende remklauw
en twee parallelle zuigers Æ 25 mm
met vaste remklauw twee tegenover
elkaar geplaatste zuigers Æ 28 mm

BANDEN

Vooraan..................................................100/80 x 17"
Bandenspanning ( Bandenspanning (
Achteraan...............................................130/70 x 17"
Bandenspanning ( Bandenspanning (
alleen berijder) ....................1,8 bar
berijder + passagier **) ...........2 bar
alleen berijder) ....................1,9 bar
berijder + passagier **) ........2,1 bar

VELGEN

Vooraan......................................................17 x 2,50"
Achteraan................................................... 17 x 3,00"
(*) zie "SMEERMIDDELENTABEL"
(**) Landen waarin voorgeschreven
70

AFMETINGEN

Max. lengte .................................................2050 mm
Max. breedte................................................. 820 mm
Max. hoogte bij het stuur.............................1200 mm
Hoogte bij het zadel ......................................940 mm
Hartafstand assen.......................................1390 mm
Min. vrije hoogte vanaf de grond................... 350 mm
Gewicht tijdens rijden..................................... 104 Kg
Max lading voertuig (berijder+passagier **)....75+75 Kg

ELEKTRISCH SYSTEEM

Accu......................................................... 12 V - 4 Ah
Smeltveiligheid................................................... 7,5 A

GLOEILAMPEN

Dimlicht/grootlicht............................... 12 V - 35/35 W
Stadslicht voor .......................................... 12 V - 5 W
Richtingaanwijzers .................................. 12 V - 10 W
Standlicht achter/nummerplaatverlichting
/remlichten ........................................... 12 V - 5/21 W
Verlichting instrumentenbord (2 lampjes) . 12 V - 2 W
(**) Landen waarin voorgeschreven

CONTROLELAMPJES

Vrijstand .................................................... 12 V - 2 W
Richtingaanwijzers.................................... 12 V - 2 W
Dimlicht ..................................................... 12 V - 2 W
Grootlicht................................................... 12 V - 2 W
Oliepeil mengkamer.................................. 12 V - 2 W
71

SMEERMIDDELENTABEL

Versnellingsbakolie (aanbevolen): F.C., SAE 75W - 90 of GEAR SYNTH, SAE 75W - 90. In plaats van de aanbevolen olie, kunt u ook merkolies gebruiken die voldoen aan of aan hogere standaards voldoen dan de voorschriften A.P.I. GL-4.
Smeerolie (aanbevolen): GREEN HIT 2 In plaats van de aanbevolen olie, kunt u ook merkolies gebruiken die voldoen aan of aan hogere standaards voldoen dan de voor-
schriften ISO-L-ETC ++, A.P.I. TC ++. Vorkolie (aanbevolen): F.A. 5W of F.A. 20W
Als u een product wenst dat het midden houdt tussen F.A. 5W en F.A. 20W of FORK 5W en
FORK 20W, kunt u de producten als volgt mengen:
SAE 10W = F. A. 5W 67% van het volume + F.A. 20W 33% van het volume, of
FORK 5W 67% van het volume + FORK 20W 33% van het volume.
SAE 15W = F. A. 5W 33% van het volume + F.A. 20W 67% van het volume, of
FORK 5W 33% van het volume + FORK 20W 67% van het volume.
of CITY 2T.
ofwel FORK 5W of FORK 20W.
Lagers en andere smeerpunten (aanbevolen)): AUTOGREASE MP - GREASE 30. Gebruik als alternatief voor het aanbevolen product een kwaliteitsvet voor wentellagers, nuttig temperatuurbereik
-30 °C .. +140 °C, druppelpunt 150 °C ..230 °C, hoge corrosiefactor, goede water- en oxidatiebestendigheid.
Accupolenbeveiliging: Neutraal vet of vaseline. Vet spray voor kettingen (aanbevolen
): CHAIN SPRAY of CHAIN LUBE.
WAARSCHUWING
Gebruik alleen nieuwe remvloeistof. Meng geen verschillende merken of soorten olie met elkaar zon­der te controleren of ze compatibel zijn
.
Remvloeistof (aanbevolen): In de remleiding zit F.F. DOT 4 (Compatibel DOT 5) - BRAKE 5.1 DOT 4
Compatibel DOT 5).
(
WAARSCHUWING
Gebruik alleen antivries- en antiroestmiddelen die geen nitriet bevatten en bestand zijn tegen een temperatuur van -35 ° C
Motorkoelvloeistof (aanbevolen): ECOBLU -40 °C - COOL.
72
OFFICILE APRILIA DEALERS EN TECHNISCHE CENTRA
HET BELANG VAN EEN GOEDE SERVICE
Door constante bijscholing en specifieke technische opleidingen kennen alleen de technici van de officiële Dealers en garages dit voertuig grondig en beschikken alleen zij over de nodige instrumenten en installaties voor correcte reparaties en onderhoudsverrichtingen.
De betrouwbaarheid van het voertuig hangt ook af van de goede staat van de mechanische delen van het voertuig. Het voertuig controleren voordat u wegrijdt, regelmatig onderhouden en uitsluitend originele onderdelen van aprilia gebruiken, is van essentieel belang!
Raadpleeg voor informatie omtrent de dichtstbijzijnde aprilia dealer en/of erkende servicecentrum de Gouden Gids of bel de klantenservice van aprilia op:
www.aprilia.com
Alleen als u originele onderdelen eist, bent u er zeker van dat u een product krijgt dat bestudeerd en getest is tijdens de ontwerpfase van het voertuig. De originele onderden van aprilia worden systematisch aan kwaliteitscontroleprocedures onderworpen om de betrouwbaarheid en levensduur ervan te waarborgen.
Aprilia s.p.a. is van mening dat u een goede keuze hebt gemaakt en verzoekt haar klanten:
Het milieu niet te vervuilen met olie, brandstof, vervuilende stoffen en componenten.De motor niet onnodig aan te laten staan.Geen lawaaihinder te veroorzaken.De natuur te respecteren.
73

BEDRADINGSCHEMA - MX 50

23 21 19
22 20 26
74
18
29 29
25
27
16
28
24
29
4
5
17
6
321
15
14
13
12
29
29
10
79
12

LEGENDA BEDRADINGSCHEMA - MX 50

1) Dynamo
2) Elektronische transductor
3) Bougie
4) Spanningregelaar
5) Zekeringen
6) Accu
7) Schakelaar remlicht voorrem
8) Schakelaar rem achteraan
9) Oliepeilsensor
10) Neutraalvoeler
11) Linker richtingaanwijzer achteraan
12) Achterlicht
13) Rechter richtingaanwijzer achteraan
14) Knipperlicht
15) Contactsleutel
16) Voorlicht met één lamp voor zowel dimlicht als grootlicht
17) Linker lichtenschakelaar
18) Volledig instrumentenpaneel
19) Instrumentenpaneelverlichting
20) Controlelampje richtingaanwijzers
21) Controlelampje groot licht
22) Oliepeillampje
23) Controlelampje neutrale stand versnelling
24) Claxon.
25) Richtingaanwijzer vooraan rechts.
26) Dimplichtlamp
27) Standlichtlamp vooraan
28) Richtingaanwijzer vooraan links.
29) Aansluitingen

KLEUR VAN DE KABELS

Ar oranje Az azuurblauw B blauw Bi wit G geel Gr grijs M bruin N zwart R rood V groen Vi paars
75
OPMERKINGEN
VERZOEK UITSLUITEND OM ORIGINELE ONDERDELEN
76
OPMERKINGEN
VERZOEK UITSLUITEND OM ORIGINELE ONDERDELEN
77
OPMERKINGEN
VERZOEK UITSLUITEND OM ORIGINELE ONDERDELEN
78
OPMERKINGEN
VERZOEK UITSLUITEND OM ORIGINELE ONDERDELEN
79
OPMERKINGEN
VERZOEK UITSLUITEND OM ORIGINELE ONDERDELEN
80
Loading...