Yamaha YZF-R6 User Manual [nl]

HANDLEIDING
YZF-R6
5MT-28199-D1
DAU03338
INLEIDING
Welkom in de wereld van Yamaha rijders!
Als bezitter van een YZF-R6 profiteert u van Yamaha’s ervaring en technische ken­nis in het ontwerpen en fabriceren van producten van topkwaliteit, waarmee Yamaha haar verdiende reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u alle voordelen van uw YZF-R6 optimaal kunt benutten. Deze gebruikershandleiding geeft instruc­ties over bediening, inspectie en onderhoud van de motorfiets, terwijl ook wordt beschreven hoe u uzelf en anderen persoonlijk letsel en schade kunt besparen.
De vele tips in deze handleiding helpen u bovendien om uw motorfiets in optimale conditie te houden. Als er tenslotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u vele veilige en plezierige ritten toe. En vergeet niet, veilig­heid voor alles!
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Het Safety Alert symbool betekent ATTENTIE! LET OP! HET GAAT OM UW VEILIGHEID!
DAU00005
WAARSCHUWING
LET OP:
OPMERKING:
Wanneer instructies vermeld in een WAARSCHUWING niet worden opgevolgd, kan dit leiden tot ernstig of zelfs dodelijk letsel
voor de motorrijder of omstanders of
degene die de motorfiets inspecteert of repareert.
De aanduiding LET OP staat vermeld bij speciale voorzorgsmaatregelen die moeten worden genomen om schade aan de motorfiets te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of verhelderen.
OPMERKING:
_
Deze handleiding moet worden gezien als een permanent onderdeel van deze motorfiets en moet al-
tijd bij de machine blijven, ook als deze ooit wordt verkocht. Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om
deze reden kan soms sprake zijn van kleine tegenstrijdigheden tussen uw motor en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen heeft over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
_
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DW000002
WAARSCHUWING
_
LEES DEZE HANDLEIDING AANDACHTIG HELEMAAL DOOR VOORDAT U DEZE MOTORFIETS GAAT GEBRUIKEN.
_
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAU04229
YZF-R6
HANDLEIDING
© 2001 door Yamaha Motor Co., Ltd.
1e uitgave, juni 2001
Alle rechten voorbehouden.
Elke vorm van herdruk of onbevoegd gebruik
zonder schriftelijke toestemming van
Yamaha Motor Co., Ltd.
is uitdrukkelijk verboden.
Printed in Japan.
DAU00009
INHOUD VAN DEZE HANDLEIDING
1 GEEF VOORRANG AAN VEILIGHEID
2 BESCHRIJVING
3 FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
4 CONTROLES VOOR HET STARTEN
5 GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
6 PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
7 VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
8 SPECIFICATIES
9 GEBRUIKERSINFORMATIE
INDEX
1
2
3
4
5
6
7
8
9

GEEF VOORRANG AAN VEILIGHEID

GEEF VOORRANG AAN VEILIGHEID ............................................. 1-1
1
1-
GEEF VOORRANG AAN VEILIGHEID
DAU00021
Motorfietsen zijn schitterende machines die de motorrijder een onovertroffen gevoel van vrijheid kunnen geven. Er zijn echter wel bepaalde spelregels en beperkingen, waar u niet omheen kunt; ook de beste motorfiets kan niet meer dan de natuurwetten toestaan.
1
Regelmatige verzorging en onderhoud is van groot belang om de waarde en de goede conditie van uw motor te behouden. Dit geldt trouwens niet alleen voor de motorfiets, maar ook voor de motorrijder: om goed en veilig te rijden moet u zelf ook in goede conditie zijn. Rijden onder invloed van medicijnen, drugs en alcohol is natuurlijk uit den boze. Motorrijders horen altijdmeer nog dan autobestuurders geestelijk en lichamelijk op hun best te zijn. Ook de geringste hoeveelheid alcohol geeft ongemerkt een zekere overmoed, die bijzonder gevaarlijk kan zijn.
Beschermende kleding is voor een motorrijder even belangrijk als veiligheidsgordels voor de bestuurder en inzittenden van een auto. Draag steeds een compleet motorpak (gemaakt van leer of slijtvast synthetisch materiaal met beschermers), stevige laarzen, motorhandschoenen en een goed passende helm. Optimaal beschermende kleding mag echter niet aanmoedigen tot zorgeloosheid. Vooral integraal omsluitende helmen en motorpakken geven een gevoel van totale veiligheid en bescherming, maar toch zijn motorrijders altijd kwetsbaar in het verkeer. Ken uw eigen grenzen, rijd niet harder dan verstandig is en neem geen onnodige risico’s. Vooral bij nat weer zit een ongeluk in een klein hoekje. Een verstandig motorrijder rijdt defensief en met voorspelbaar weggedrag. Ook al weet uzelf precies wat u doet, verrassing bij andere weggebruikers is gevaarlijk. Houd rekening met de mogelijkheid dat andere weggebruikers fouten kunnen maken; veiligheid is samenwerking.
Veel plezier onderweg!
1-1

BESCHRIJVING

Aanzicht linkerzijde ............................................................................ 2-1
Aanzicht rechterzijde .......................................................................... 2-2
Schakelaars en instrumenten ............................................................ 2-3
2
2-
BESCHRIJVING
Aanzicht linkerzijde
2
DAU00026
1. Stelschroef inveerdemping voorvork (pagina 3-18)
2. Stelschroef uitveerdemping voorvork (pagina 3-18)
3. Stelbout veervoorspanning voorvork (pagina 3-17)
4. Luchtfilterelement (pagina 6-17)
5. Stelschroef inveerdemping schokdemperunit (pagina 3-20)
6. Stelring veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-19)
7. Stelknop uitveerdemping schokdemperunit (pagina 3-20)
8. Schakelpedaal (pagina 3-9)
9. Koelvloeistofreservoir (pagina 6-13)
10. Oliefilterpatroon (pagina 6-9)
2-1
Aanzicht rechterzijde
11. Bagageriembevestiging (pagina 3-23)
12. Boordgereedschapsset (pagina 6-1)
13. Zekeringen (pagina 6-37)
14. Remvloeistofreservoir achterrem
15. Radiatordop (pagina 6-14)
16. Remvloeistofreservoir voorrem
17. Rempedaal (pagina 3-10)
BESCHRIJVING
2
2-2
BESCHRIJVING
Schakelaars en instrumenten
2
1. Koppelingshendel (pagina 3-9)
2. Schakelaargroep linkerstuurgreep (pagina 3-8)
3. Chokehendel (pagina 3-13)
4. Snelheidsmeterunit (pagina 3-5)
5. Contactslot/stuurslot-unit (pagina 3-1)
6. Toerenteller (pagina 3-6)
7. Schakelaargroep rechterstuurgreep (pagina 3-8)
8. Gasgreep (pagina 6-21)
9. Remhendel (pagina 3-10)
2-3

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

Contactslot/stuurslot-unit .....................................3-1
Controlelampjes en waarschuwingslampjes ........ 3-2
Snelheidsmeterunit .............................................. 3-5
Toerenteller .......................................................... 3-6
Zelfdiagnosesysteem ...........................................3-7
Antidiefstal-alarm (optie) ......................................3-7
Stuurschakelaars .................................................3-8
Koppelingshendel ................................................3-9
Schakelpedaal .....................................................3-9
Remhendel ........................................................ 3-10
Rempedaal ........................................................ 3-10
Vuldop brandstoftank ......................................... 3-11
Brandstof ...........................................................3-11
Tankbeluchtingsslang ........................................ 3-12
Chokehendel ...................................................... 3-13
Zadels ............................................................... 3-13
Helmbevestigingen ............................................ 3-15
Opbergcompartiment ........................................ 3-15
Afstellen van de voorvork .................................. 3-17
Afstellen van de schokdemperunit .................... 3-19
Afstemmen van afstellingen voor voor- en
achtervering .................................................... 3-22
Bagageriembevestiging ..................................... 3-23
Zijstandaard ...................................................... 3-23
Startspersysteem .............................................. 3-24
3
3-
WAARSCHUWING
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3
DAU00029
Contactslot/stuurslot-unit
Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlichtingssys­temen bediend en wordt het stuur vergren­deld. De diverse standen worden hierna beschreven.
DAU00036
ON
Alle elektrische systemen worden elek­trisch gevoed en de motor kan worden ge­start. De sleutel kan niet worden uitgenomen.
DAU00038
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgescha­keld. De sleutel kan worden uitgenomen.
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in en draai hem dan naar de “LOCK”- stand. Houd de sleutel hierbij inge­drukt.
3. Neem de sleutel uit.
Om het stuur te ontgrendelen Druk de sleutel in en draai hem dan naar OFF terwijl de sleutel ingedrukt wordt ge­houden.
DAU00040
DAU00027
1. Drukken.
2. Draaien.
DW000016
_
Draai de contactsleutel nooit naar “OFF” of naar “LOCK” terwijl de motorfiets rijdt; elektrische systemen worden dan afgeschakeld en mogelijk zult u zo de macht over het stuur verliezen of een ongeval veroorzaken. Zorg altijd dat de motorfiets stilstaat voordat u de sleutel naar “OFF” of naar “LOCK” draait.
_
3-1
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
(Parkeren)
DAU01574
Het stuur is vergrendeld en de achterlichten en parkeerlichten branden, maar alle overi­ge elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen. Het stuur moet zijn vergrendeld om de sleu­tel naar “” te kunnen draaien.
DCA00043
LET OP:
_
Gebruik de parkeerverlichting niet gedu­rende langere tijd, anders kan de accu ontladen raken.
_
1. Controlelampje “” voor vrijstand
2. Controlelampje grootlicht “”
3. Controlelampje “” richtingaanwijzers
4. Controlelampje “” voor brandstofniveau
DAU03034
Controlelampjes en waarschuwingslampjes
DAU00061
Controlelampje “” voor vrijstand
Dit controlelampje brandt wanneer de ver­snellingsbak in de vrijstand staat.
DAU00063
Controlelampje grootlicht “”
Dit controlelampje gaat branden wanneer het grootlicht van de koplamp is ingescha­keld.
Controlelampje “” richtingaanwij-
DAU00057
zers
Dit controlelampje knippert wanneer de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linker- of rechterstand is gedrukt.
DAU03965
Controlelampje “” voor brandstofni- veau
Dit controlelampje gaat branden wanneer het brandstofniveau daalt tot beneden ca. 3,5 L. Vul in dat geval zo snel mogelijk brandstof bij. Het elektrisch circuit van het waarschu­wingslampje kan via de volgende procedu­re worden getest.
1. Draai de sleutel naar “ON”.
2. Als het waarschuwingslampje niet gaat branden, vraag dan een Yamaha dealer het elektrisch circuit te testen.
3
3-2
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
LET OP:
OPMERKING:
3
1. Symbool “” voor olieniveau
2. Waarschuwingslampje “” voor olieniveau/koelvloeistoftemperatuur
3. Symbool “” voor koelvloeistoftemperatuur
Waarschuwingslampje “” voor olie- niveau/koelvloeistoftemperatuur
Dit waarschuwingslampje heeft de volgen­de drie functies.
Dit waarschuwingslampje gaat bran-
den en het symbool “” knippert als het motorolieniveau laag is. Zet in zo’n geval de motor onmiddellijk af en vul olie bij tot aan het voorgeschreven ni­veau.
DAU04222
Dit waarschuwingslampje gaat bran-
den en het symbool “” knippert als de koelvloeistoftemperatuur te hoog is. Breng de machine tot stilstand en laat de motor stationair draaien tot de koelvloeistoftemperatuur daalt. Zet de motor af als de temperatuur niet daalt. (Zie de paragraaf Oververhitte motor op pagina 6-45 voor nadere instruc­ties.) Wanneer het motorolieniveau te laag
is en de koelvloeistoftemperatuur is te hoog, gaat het waarschuwingslampje knipperen en lichten de symbolen
“” en “” op. Om te controleren of het waarschuwings­lampje correct werkt:
Zet de versnellingsbak in de vrijstand
of trek de koppelingshendel aan.
Zet de noodstopschakelaar in “” en
draai de contactsleutel naar “ON”.
Het waarschuwingslampje gaat bran-
den en op het display lichten de sym-
bolen “” en “” op. Als het waarschuwingslampje niet gaat branden, vraag dan een Yamaha dealer het elektrisch circuit te testen.
DC000118
_
Gebruik de motorfiets alleen als u weet dat het motorolieniveau vol­doende hoog is.
Laat de motor niet draaien terwijl deze oververhit is.
_
_
Bij een voldoende hoog olieniveau kan het waarschuwingslampje soms toch knippe­ren bij rijden op een helling of bij plotseling afremmen of optrekken, er is dan echter geen sprake van een storing.
_
3-3
CB-19D
Koelvloeistof-
temperatuur
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Aanduidingen Waarschuwingstekens Toestand/wat te doen:
0–40 °C
41–117 °C
118–140 °C
141 °C–
˚C
˚C
˚C
˚C
Het symbool licht op en er wordt LO aangegeven.
Het symbool licht op en de temperatuur wordt aangege­ven.
Het symbool en de tempera­tuursaanduiding knipperen. Het waarschuwingslampje licht op.
Het symbool en de aanduiding HI knipperen. Het waarschuwingslampje licht op.
In orde. U kunt gaan rijden.
3
In orde. U kunt gaan rijden.
Stop de motorfiets en laat de motor stationair draaien tot de koelvloei­stoftemperatuur daalt. Als de temperatuur niet daalt, zet u de motor af. (Volg verder de aanwij­zingen onder Oververhitte motor” in het storingsoverzicht op blz. 6-45.)
Stop de motor en laat hem afkoelen. (Volg verder de aanwijzingen onder Oververhitte motor in het storings­overzicht op blz. 6-45.)
3-4
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3
1. Snelheidsmeter
2. Klok/kilometerteller
3. RESET-toets
4. SELECT-toets
Snelheidsmeterunit
De snelheidsmeterunit is voorzien van het volgende:
een digitale snelheidsmeter (die de
actuele rijsnelheid aangeeft) een kilometerteller (die de totale afge-
legde afstand aangeeft) twee rittellers (die de afgelegde af-
stand aangeven sinds de tellers het laatst werden teruggesteld op nul)
DAU04254
een ritteller voor brandstofreserve (die
de afstand aangeeft die wordt afge-
legd op de brandstofreserve)
een klok
OPMERKING:
_
Vergeet niet de sleutel naar “ON” te
draaien voordat je de toetsen
SELECT en RESET gebruikt.
Alleen voor Groot-Brittannië: Om de
snelheidsmeterweergave te wisselen
tussen kilometers en mijlen, moeten
de SELECT-toets en de RESET”-
toets beide gedurende minstens twee
seconden worden ingedrukt.
_
Kilometerteller- en ritteller-mode
Door indrukken van de “SELECT”-toets wisselt de weergave volgens onderstaande volgorde tussen kilometerteller-mode,
ODO- en ritteller-mode TRIP 1 enTRIP 2”.
ODO → TRIP 1 → TRIP 2 → ODO
Als het controlelampje brandstofniveau aangaat (zie pagina 3-2), wisselt de kilome­terteller weergave automatisch naar brand­stofreserve ritteller TRIP F-weergave en wordt de afgelegde afstand vanaf dat punt aangegeven. In dat geval wordt door in­drukken van de “SELECT”-toets gewisseld tussen de diverse weergaven van rittellers en kilometerteller, volgens onderstaande volgorde: TRIP F → TRIP 1 → TRIP 2 → ODO
TRIP F
Om de ritteller terug te stellen selecteert u deze eerst door de “SELECT”- toets in te drukken, waarna de “RESET”-toets min­stens 1 seconde ingedrukt wordt gehou­den. Wanneer u de brandstofreserve ritteller niet zelf met de hand op nul terug­stelt, wordt deze automatisch teruggesteld zodra na het tanken 5 km is gereden en verschijnt de vorige weergavemode weer.
Klokweergave
Om de weergave te wijzigen naar klokmode drukt u de “SELECT”-toets minstens een seconde lang in. Om terug te gaan naar de voorgaande weergave drukt u op “SELECT”-toets.
3-5
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Om de klok op tijd te zetten:
1. Houd de “SELECT”- en “RESET”-toet- sen tegelijkertijd minstens twee se­conden lang ingedrukt.
2. Als de uuraanduiding begint te knippe­ren, druk dan op de “RESET”-toets om de uren in te stellen.
3. Druk op de “SELECT”-toets en de mi­nutenaanduiding zal gaan knipperen.
4. Druk op de “RESET”-toets om de mi­nuten in te stellen.
5. Druk op de “SELECT”-toets en laat deze dan los om de klok te starten.
1. Toerenteller
2. Rode toerentellerzone
DAU00101
Toerenteller
Met de elektrische toerenteller kan de mo­torrijder het motortoerental controleren en dit binnen het ideale bereik houden.
LET OP:
_
Laat de motor niet draaien terwijl de toe­renteller aanwijst in de rode zone. Rode zone: 15.500 tpm en hoger
_
DC000003
3
3-6
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Zelfdiagnosesysteem
Dit model is uitgerust met een zelfdiagnose­systeem voor de volgende elektrische cir­cuits:
gasklepsensor
rijsnelheidssensor
Als een van deze circuits defect is, zal de toerenteller bij herhaling de volgende fout-
3
code weergeven:
CB-11D
3 sekonden lang: 0 tpm
2,5 sekonde lang: het ken­merkende dia­gnose-toerental voor het defekte circuit (zie het onderstaande schema)
DAU03729
3 sekonden lang: het feitelijke toerental
Gebruik het schema hierna om het defecte elektrisch circuit te identificeren.
CB-28D
Diagnose-
toerental
Defect circuit
3.000 tpm Gasklepsensor
4.000 tpm Rijsnelheidssensor
Als de toerenteller een dergelijke foutcode weergeeft, noteer dan de circuitnumme­raanduiding aangegeven in r/min en vraag een Yamaha dealer de motor te controle­ren.
DC000004
LET OP:
_
Wanneer de toerenteller een foutcode aangeeft, moet de motorfiets zo spoedig mogelijk worden gecontroleerd om mo­torschade te voorkomen.
_
DAU00109
Antidiefstal-alarm (optie)
Deze motor kan door een Yamaha dealer worden uitgerust met een optioneel anti­diefstal-alarmsysteem. Neem contact op met een Yamaha dealer voor nadere infor­matie.
3-7
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1. Lichtsignaalschakelaar PASS
2. Dimlichtschakelaar /
3. Richtingaanwijzerschakelaar /
4. Claxonschakelaar “”
DAU00118
Stuurschakelaars
DAU00120
Lichtsignaalschakelaar PASS
Druk deze schakelaar in om de koplamp een lichtsignaal te laten afgeven.
DAU03888
Dimlichtschakelaar /
Zet deze schakelaar op “” voor groot- licht en op “” voor dimlicht.
Richtingaanwijzerschakelaar /
DAU03889
Druk deze schakelaar naar “” om af- slaan naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar “” om afslaan naar links aan te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de middenstand. Om de richtingaanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is terug­gekeerd in de middenstand.
DAU00129
Claxonschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om een claxonsig­naal te geven.
3
1. Noodstopschakelaar /
2. Lichtschakelaar //
3. Startknop “”
DAU03890
Noodstopschakelaar /
Zet deze schakelaar op “” alvorens de motor te starten. Zet deze schakelaar op “” om in een noodgeval de motor direct uit te schakelen, zoals wanneer de machine omslaat of als de gaskabel blijft hangen.
DAU03955
Lichtschakelaar //
Zet deze schakelaar in de stand “” om de parkeerlichten, de instrumentenver­lichting en de achterlichten in te schakelen. Zet de schakelaar in de stand “” om ook de koplamp in te schakelen. Zet deze scha­kelaar in de stand “” om alle verlichting uit te schakelen.
3-8
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3
1. Noodstopschakelaar /
2. Lichtschakelaar //
3. Startknop “”
DAU00143
Startknop “”
Druk deze knop in om de motor door middel van de startmotor te starten.
DC000005
LET OP:
_
Zie pagina 5-1 voor startinstructies voordat u de motor start.
_
1. Koppelingshendel 1. Schakelpedaal
DAU00152
Koppelingshendel
De koppelingshendel bevindt zich aan de linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de koppeling te ontkoppelen. Laat de hendel los om de koppeling te laten aangrijpen. Voor een soepele werking van de koppeling moet de hendel snel ingetrok-
Schakelpedaal
Het schakelpedaal bevindt zich aan de lin­kerzijde van de motor en wordt in combina­tie met de koppelingshendel gebruikt bij het schakelen van de versnellingen van de 6-traps constant-mesh versnellingsbak op
deze motorfiets. ken worden en langzaam worden losgela­ten. De koppelingshendel is voorzien van een sperschakelaar die deel uitmaakt van het startspersysteem. (Zie pagina 3-24 voor uit­leg over het startspersysteem.)
3-9
DAU00157
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3
1. Remhendel 1. Stelwiel voor afstelpositie remhendel
DAU00161
Remhendel
De remhendel bevindt zich aan de rechter­stuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de voorrem te bekrachtigen.
2. Pijlteken a. Afstand tussen remhendel en stuurgreep
De remhendel is voorzien van een stelwiel voor afstelpositie. Om de afstand tussen de remhendel en de stuurgreep af te stellen, wordt het stelwiel gedraaid terwijl de hendel van het stuur vandaan wordt gehouden. Controleer of het correcte instelpunt op het stelwiel tegenover het pijlteken staat op de koppelingshendel.
3-10
1. Rempedaal
DAU00162
Rempedaal
Het rempedaal bevindt zich aan de rechter­zijde van de motorfiets. Trap op het rempe­daal om de achterrem te bekrachtigen.
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
WAARSCHUWING
2. Draai de sleutel linksom naar de oor­spronkelijke positie, neem hem uit en sluit dan het slotplaatje.
OPMERKING:
_
De tankdop kan alleen worden gesloten met de sleutel in het slot. Bovendien kan de sleutel niet worden uitgenomen als de
3
1. Slotplaatje tankdopslot
2. Ontgrendelen.
DAU02935
Vuldop brandstoftank
Openen van de tankdop
Open het slotplaatje op de tankdop, steek de sleutel in het slot en draai hem dan een kwartslag rechtsom. Het slot wordt ontgren­deld en de tankdop kan worden verwijderd.
Sluiten van de tankdop
1. Druk de tankdop in positie met de sleutel in het slot.
tankdop niet correct gesloten en vergren­deld is.
_
WAARSCHUWING
_
DWA00025
Controleer of de tankdop stevig is aan­gebracht alvorens te gaan rijden.
_
1. Vulpijp brandstoftank
2. Brandstofniveau
DAU03753
Brandstof
Controleer of voldoende brandstof in de brandstoftank aanwezig is. Vul de brand­stoftank tot onderaan de vulpijp zoals ge­toond.
_
Overvul de brandstoftank niet, an­ders zal benzine uitstromen zodra deze warm wordt en uitzet.
Mors geen brandstof op een heet motorblok.
_
DW000130
3-11
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Linkerzijde
LET OP:
_
Veeg gemorste brandstof direct af met een schone, droge en zachte doek, de brandstof kan immers schade toebren­gen aan de lak of aan kunststof onderde­len.
_
Voorgeschreven brandstof:
UITSLUITEND NORMALE LOODVRIJE BENZINE
Inhoud brandstoftank:
Totale hoeveelheid:
17 L
Reservehoeveelheid:
3,5 L
LET OP:
_
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Loodhoudende benzine veroorzaakt ernstige schade aan inwendige motor­onderdelen als kleppen en zuigerveren en ook aan het uitlaatsysteem.
_
DAU00185
DAU04255
DCA00104
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het gebruik van normale loodvrije benzine met een octaangetal van RON 91 of hoger. Als de motor gaat detoneren (pingelen), ge­bruik dan brandstof van een ander merk of gebruik loodvrije superbenzine. Door lood­vrije benzine te gebruiken gaan bougies langer mee en blijven de onderhoudskos­ten beperkt.
1. Tankbeluchtingsslang
Tankbeluchtingsslang
Alvorens de motorfiets te gebruiken:
Controleer de aansluiting van de tank-
beluchtingsslang. Controleer de tankbeluchtingsslang
op scheuren of beschadiging en ver­vang zo nodig. Controleer of het uiteinde van de tank-
beluchtingsslang niet verstopt is en reinig die zo nodig.
3
DAU02955
3-12
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DCA00038
LET OP:
_
Gebruik de startcarburateur (choke) niet langer dan 3 minuten, anders zal de uit­laatpijp mogelijk door extreme hitte ver­kleuren. Bovendien treedt naverbran­ding op in de uitlaat als de choke te lang wordt gebruikt. Zet in zon geval de
3
1. Chokehendel “” 1. Bout (× 2)
DAU02973
Chokehendel “”
Voor het starten van een koude motor is een rijker lucht/brandstof mengsel nodig; via de choke wordt dit mengsel geleverd. Beweeg de chokehendel richting a om de choke aan te zetten. Beweeg de chokehendel richting b om de choke uit te zetten.
startcarburateur (choke) uit.
_
DAU03814
Zadels
Rijderzadel
Verwijderen van het motorrijderzadel Licht het motorrijderzadel op aan de achter­ste hoeken zoals afgebeeld, verwijder de bouten en neem het zadel los.
3-13
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
OPMERKING:
Linkerzijde
3
1. Uitsteeksel
2. Zadelbevestiging
Aanbrengen van het motorrijderzadel Steek het uitsteeksel aan de voorzijde van het rijderzadel in de zadelbevestiging zoals afgebeeld, plaats het zadel in de oorspron­kelijke positie en breng dan de bouten aan.
1. Duozadelslot
2. Ontgrendelen.
Duozadel
Verwijderen van het duozadel
1. Steek de sleutel in het zadelslot en draai linksom.
2. Houd de sleutel in deze stand vast, trek het duozadel aan de voorzijde omhoog en trek dan het zadel naar vo­ren.
3-14
1. Uitsteeksel
2. Zadelbevestiging
Aanbrengen van het duozadel
1. Steek het uitsteeksel aan de achterzij­de van het duozadel in de zadelbeves­tiging zoals afgebeeld en druk dan de voorzijde van het zadel omlaag om te vergrendelen.
2. Neem de sleutel uit.
_
Controleer of de zadels stevig zijn vergren­deld alvorens te gaan rijden.
_
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
WAARSCHUWING
3
1. Helmbevestiging (× 2)
Helmbevestigingen
De helmbevestigingen bevinden zich aan de onderzijde van het duozadel.
Om een helm aan een helmbevestiging te bevestigen
1. Verwijder het duozadel. (Zie pagina 3-14 voor instructies over verwijderen en aanbrengen.)
2. Maak de helm vast aan een helmbe­vestiging en breng dan het duozadel stevig aan.
DAU03159
DWA00015
WAARSCHUWING
_
Rijd nooit met een helm bevestigd aan de helmbevestiging, de helm kan zo voorwerpen raken waardoor de machine mogelijk onbestuurbaar wordt en een ongeval niet uitgesloten is.
_
Om de helm los te maken van een helm­bevestiging
Verwijder het duozadel, neem de helm los van de helmbevestiging en breng het zadel weer aan.
DAU03728
Opbergcompartiment
Het opbergcompartiment bevindt zich on­der het duozadel. (Zie pagina 3-14. voor de werkwijze bij verwijderen en aanbrengen van het duozadel.) Dit opbergcompartiment is bedoeld voor het opbergen van een origineel Yamaha U-LOCK-slot. (Andere typen sloten passen mogelijk niet.)
_
Overschrijd het maximumlaadge­wicht van 3 kg voor de bagagedra­ger niet.
Overschrijd het maximumlaadge­wicht van 189 kg voor de machine niet.
_
DWA00005
3-15
Loading...
+ 86 hidden pages