Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze
machine gaat gebruiken.
HANDLEIDING
YZF-R125
YZF-R125A
5D7-F819D-D5
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken. Deze handleidingdient bij de machine te
blijven als deze wordt verkocht.
DAU46091
INLEIDING
WAARSCHUWING
DAU10103
Welkom in de wereld van Yamaha!
Als eigenaar van de YZF-R125/YZF-R125A profiteert u van de enorme ervaring en technische kennis van Yamaha op het gebied van het
ontwerpen en fabriceren van hoogwaardige producten, waarmee Yamaha zijn reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw YZF-R125/YZFR125A. De Handleiding geeft instructies voor de bediening, inspectie en het onderhoud van de machine en beschrijft hoe u uzelf en anderen kunt beschermen tegen persoonlijk letsel of schade.
Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw machine in optimale conditie te houden. Als er ten slotte toch nog vragen zijn, aarzel
dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn van
kleine tegenstrijdigheden tussen uw machine en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente
productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen hebt over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
Lees deze handleiding aandachtig helemaal door voordat u deze machine gaat gebruiken.
DWA10032
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
WAARSCHUWING
LET OP
OPMERKING
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Dit is het Safety Alert-symbool. Het wordt gebruikt om u te waarschuwen voor risico’s op
persoonlijk letsel. Volg alle veiligheidsaanwijzingen bij dit symbool op om mogelijk letsel of
overlijden te voorkomen.
Een WAARSCHUWING duidt een gevaarlijke situatie aan die, indien niet vermeden, kan resulteren in ernstig letsel of overlijden.
De aanduiding LET OP staat bij speciale voorzorgen die moeten worden genomen om scha-de aan de machine of andere eigendommen te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken
of verhelderen.
*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
Als eigenaar van de machine bent u verantwoordelijk voor de veilige en juiste bediening ervan.
Motorfietsen zijn tweewielige voertuigen.
Voor een veilig gebruik zijn de toepassing
van de juiste rijtechnieken en de ervaring
van de bestuurder van belang. Elke bestuurder moet bekend zijn met de volgende
vereisten alvorens met deze motorfiets te
gaan rijden.
Hij of zij moet:
Door een competente informatiebron
grondig zijn ingelicht over alle aspec-
ten van het motorrijden.
Zich houden aan de waarschuwingen
en onderhoudseisen zoals vermeld in
deze Gebruikershandleiding.
Grondig getraind zijn in veilige en cor-
recte rijtechnieken.
Gebruikmaken van professionele
technische service, zoals aangegeven
in deze Gebruikershandleiding en/of
wanneer de mechanische condities
dit vereisen.
Ga nooit rijden met een motorfiets
zonder passende rijopleiding of in-
structies. Neem rijlessen. Beginners
moeten les krijgen van een gediplo-
DAU1028B
meerd instructeur. Neem contact op
met een bevoegde motorfietsdealer
voor informatie over rijlessen bij u in
de buurt.
Veilig rijden
Voer vóór elke rit de controles voor het rijden uit om u ervan te verzekeren dat de
machine in veilige staat verkeert. Onvoldoende inspectie of onderhoud van de machine vergroot het risico op ongeval of
schade. Zie pagina 4-1 voor een lijst met
controles voor het rijden.
Deze motorfiets is gebouwd voor het
vervoer van de bestuurder plus een
passagier.
Het niet opmerken en herkennen van
motorfietsen door andere weggebruikers vormt de belangrijkste oorzaak
van auto-/motorongevallen. Vaak
worden ongevallen veroorzaakt doordat een autobestuurder de motor niet
heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat
blijkt het meest effectief om het risico
op een dergelijk type ongeval te verminderen.
Dus:
• Draag een jack in felle kleuren.
1-1
• Wees extra voorzichtig bij het naderen en passeren van kruisingen,
daar doen ongelukken met motorfietsen zich namelijk het meest
voor.
• Ga daar rijden waar andere weggebruikers u kunnen zien. Ga niet rijden in de dode zichthoek van een
andere weggebruiker.
• Pleeg nooit onderhoud aan een
motorfiets zonder voldoende kennis. Neem contact op met een bevoegde motorfietsdealer voor
informatie over het basisonderhoud
van een motorfiets. Bepaalde onderhoudswerkzaamheden kunnen
alleen worden uitgevoerd door gediplomeerd personeel.
Bij veel ongevallen zijn onervaren be-
stuurders betrokken. Veelal zijn bestuurders die bij een ongeval
betrokken waren zelfs niet in het bezit
van een geldig motorrijbewijs.
• Zorg dat u bekwaam bent om te rijden en leen uw motorfiets alleen uit
aan ervaren motorrijders.
• Weet wat u wel en niet aankunt.
Door rekening te houden met uw
beperkingen helpt u ongelukken
voorkomen.
VEILIGHEIDSINFORMATIE
• We raden aan om het motorrijden te
oefenen op plekken waar geen verkeer is, totdat u grondig bekend
bent met de motor en zijn bediening.
Ongelukken worden vaak veroorzaakt
door een fout van de motorbestuurder. Veel bestuurders houden bij het
ingaan van een bocht een te hoge rijsnelheid aan of gaan onvoldoende
schuinliggen voor de rijsnelheid,
waardoor ze wijd uit de bocht komen.
• Neem altijd de maximumsnelheid in
acht en rijd nooit sneller dan de
wegcondities en het verkeer toestaan.
• Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg
dat andere weggebruikers u kunnen zien.
De zithouding van de bestuurder en
de passagier is belangrijk voor een
goede besturing.
• De bestuurder moet tijdens het rijden beide handen aan het stuur
houden en beide voeten op de bestuurdersvoetsteunen, om zo de
macht over het stuur te behouden.
• De passagier hoort steeds de bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig, met beide
handen vast te houden en beide
voeten op de passagiersvoetsteunen te houden. Neem nooit een
passagier mee die niet in staat is
om beide voeten stevig op de passagiersvoetsteunen te zetten.
Rijd nooit onder invloed van alcohol of
andere drugs.
Deze motorfiets is uitsluitend ontwor-
pen voor gebruik op verharde wegen.
De machine is niet bedoeld voor offroadgebruik.
Beschermende uitrusting
Motorongelukken met dodelijke afloop betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen van
een helm is de belangrijkste factor bij het
voorkomen of reduceren van hoofdletsel.
Draag altijd een goedgekeurde helm.
Draag ook een vizier of een veilig-
heidsbril. Zonder oogbescherming
kan uw zicht door de rijwind verslechteren, waardoor u gevaren mogelijk te
laat opmerkt.
Door een jack, stevige schoenen, een
lange broek, handschoenen e.d. te
dragen verkleint u de kans op schaafwonden of ontvellingen.
Draag nooit loszittende kleding, deze
kan blijven haken aan bedieningshandgrepen of door de wielen worden
gegrepen en zo een ongeval of letsel
veroorzaken.
Draag altijd beschermende kleding
die uw benen, enkels en voeten bedekt. De motor en het uitlaatsysteem
kunnen tijdens en na het rijden zeer
heet zijn en brandwonden veroorzaken.
De hierboven vermelde voorzorgs-
maatregelen gelden ook voor passagiers.
Voorkom koolmonoxidevergiftiging
De uitlaatgassen van verbrandingsmotoren
bevatten koolmonoxide, een dodelijk gas.
Inademing van koolmonoxide kan hoofdpijn, duizeligheid, sufheid, misselijkheid,
verwarring en uiteindelijk de dood veroorzaken.
Koolmonoxide is een kleurloos, reukloos,
smaakloos gas dat ook aanwezig kan zijn
als u geen uitlaatgassen ziet of ruikt. Het
koolmonoxideniveau kan zeer snel oplopen, waardoor u het bewustzijn kunt verliezen en uzelf niet meer kunt redden. In
afgesloten of slecht geventileerde ruimtes
kunnen dodelijke hoeveelheden koolmonoxide dagenlang blijven hangen. Als u
1
1-2
VEILIGHEIDSINFORMATIE
symptomen van koolmonoxidevergiftiging
1
ervaart, verlaat de ruimte dan onmiddellijk,
ga naar de open lucht en ROEP MEDISCHE
HULP IN.
Laat de motor niet binnen draaien.
Zelfs als u ventileert met ventilatoren
of open ramen en deuren kan de hoeveelheid koolmonoxide snel oplopen
tot gevaarlijke niveaus.
Laat de motor niet draaien in slecht
geventileerde of deels afgesloten
ruimtes zoals schuren of garages.
Laat de motor niet buiten draaien op
plaatsen waar de uitlaatgassen in een
gebouw kunnen worden getrokken via
openingen zoals ramen en deuren.
Beladen
Het monteren van accessoires of het vervoer van bagage kan een negatief effect
hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag als hierdoor de gewichtsverdeling van
de motor verandert. Wees uiterst voorzichtig bij het monteren van accessoires of het
beladen van uw motor, om zo mogelijke
ongevallen te vermijden. Pas extra op wanneer u op een motor rijdt die beladen is of
waaraan accessoires zijn gemonteerd.
Hieronder volgen naast de informatie over
accessoires enkele richtlijnen voor het beladen van uw motorfiets:
Het totale gewicht van de bestuurder, passagier, accessoires en bagage mag de
maximale gewichtslimiet niet overschrijden. Rijden met een te zwaar belaste
machine kan leiden tot een ongeval.
Maximale belasting:
180 kg (397 lb)
Let op het volgende wanneer u tot deze gewichtslimiet belaadt:
Het zwaartepunt van bagage en ac-
cessoires moet zo laag mogelijk liggen en zo dicht mogelijk bij de motor.
Bevestig zware goederen zo dicht
mogelijk bij het midden van de machine en verdeel het gewicht zo gelijkmatig mogelijk over beide zijden om
onbalans of instabiliteit te minimaliseren.
Als gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen.
Controleer voordat u gaat rijden of accessoires en bagage stevig aan de
motor zijn bevestigd. Controleer de
bevestigingspunten voor accessoires
en bagage regelmatig.
• Pas de vering aan de te vervoeren
bagage aan (alleen voor modellen
met instelbare vering) en controleer
de toestand en spanning van uw
banden.
1-3
• Bevestig nooit omvangrijke of zware goederen aan het stuur, de voorvork of het voorwielspatbord.
Dergelijke voorwerpen, inclusief
bagage als slaapzakken, plunjezakken of tenten, kunnen een instabiel
weggedrag of een te trage reactie
op het stuur veroorzaken.
Deze machine is niet ontworpen
voor het trekken van een aanhanger
of bevestiging van een zijspan.
Originele Yamaha accessoires
De keuze van accessoires voor uw machine vormt een belangrijke beslissing. Originele Yamaha accessoires, die alleen
verkrijgbaar zijn bij de Yamaha dealer, zijn
door Yamaha ontwikkeld, getest en goedgekeurd voor gebruik op uw machine.
Veel bedrijven die niet zijn gelieerd aan
Yamaha produceren onderdelen en accessoires of bieden aanpassingssets voor
Yamaha voertuigen. Yamaha kan niet alle
producten testen die deze bedrijven produceren. Om die reden kan Yamaha accessoires die niet door Yamaha zijn verkocht of
wijzigingen die niet door zijn Yamaha zijn
aangeraden niet goedkeuren of aanbevelen, zelfs niet als deze zijn verkocht en
geenstalleerd door een Yamaha dealer.
VEILIGHEIDSINFORMATIE
In de handel verkrijgbare onderdelen,
accessoires en aanpassingssets
Hoewel er producten verkrijgbaar zijn die
qua ontwerp en kwaliteit sterk lijken op originele Yamaha accessoires, dient u te beseffen dat sommige in de handel
verkrijgbare accessoires of aanpassingssets niet geschikt zijn vanwege mogelijke
veiligheidsrisico’s voor uzelf of anderen.
Het monteren van in de handel verkrijgbare
producten of het verrichten van aanpassingen die de ontwerp- of bedieningskenmerken van uw machine wijzigen kan het risico
op ernstig letsel of overlijden van uzelf of
anderen vergroten. U bent verantwoordelijk
voor letsel dat voortvloeit uit wijzigingen
aan de machine.
Volg bij de montage van accessoires de onderstaande richtlijnen en die vermeld onder
het kopje “Beladen”.
Monteer nooit accessoires en vervoer
nooit bagage als deze een nadelige invloed hebben op de prestaties van uw
motor. Inspecteer het accessoire
zorgvuldig alvorens het te gebruiken
om te waarborgen dat het de grondspeling of de hellinghoek op geen enkele manier vermindert, de veerweg,
de stuuruitslag of de bediening niet
beperkt en geen lampen of reflectors
afdekt.
• Accessoires die aan of nabij het
stuur of de voorvork zijn gemonteerd zullen mogelijk instabiliteit
veroorzaken door een foutieve gewichtsverdeling of door aerodynamische effecten. Accessoires aan
het stuur of nabij de voorvork moeten zo licht mogelijk zijn en tot een
minimum worden beperkt.
• Omvangrijke accessoires kunnen
door hun aerodynamisch effect van
invloed zijn op de rijstabiliteit van de
motor. De motor kan door rijwind
worden opgetild of bij zijwind instabiel worden. Zulke accessoires
kunnen ook instabiliteit veroorzaken terwijl u grote voertuigen inhaalt of door deze wordt ingehaald.
• Sommige accessoires dwingen de
bestuurder om een andere dan de
normale zitpositie in te nemen. Zo’n
verkeerde zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuurder
en kan een comfortabele bediening
hinderen, zodat we dergelijke accessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de capaciteit van
het elektrisch systeem van de motorfiets te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen
waardoor de verlichting of de motor
uitvalt.
In de handel verkrijgbare banden en vel-
gen
De banden en velgen die bij uw motorfiets
werden geleverd, zijn ontworpen om de
mogelijkheden van de motorfiets te ondersteunen en bieden de beste combinatie van
rijprestaties, remvermogen en comfort. Andere banden, velgen, maten of combinaties
zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 6-17
voor bandenspecificaties en meer informatie over het vervangen van uw banden.
De motorfiets vervoeren
Volg de onderstaande instructies als u de
motorfiets in een ander voertuig wilt vervoeren.
Verwijder alle loszittende voorwerpen
van de motorfiets.
Controleer of de brandstofkraan (in-
dien aanwezig) in de “OFF”-stand
staat en er geen brandstoflekkage is.
1
1-4
VEILIGHEIDSINFORMATIE
Zorg dat het voorwiel recht naar voren
1
wijst op de aanhanger of de laadvloer
en zet het wiel vast in een goot om beweging te voorkomen.
Schakel een versnelling in (bij model-
len met een handgeschakelde versnellingsbak).
Zet de motorfiets vast met spanban-
den of andere geschikte banden aan
stevige delen van de motorfiets, zoals
het frame of de bovenste voorvorkklem (en niet aan, bijvoorbeeld, het
stuur, de richtingaanwijzers of onderdelen die kunnen afbreken). Kies de
plaats voor de spanbanden zorgvuldig
om te voorkomen dat deze tijdens het
transport schuurplekken op de lak
veroorzaken.
Zorg indien mogelijk dat de vering iets
door de spanbanden wordt ingedrukt,
zodat de motorfiets tijdens het transport niet overmatig kan stuiteren.
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
OPMERKING
WAARSCHUWING
12
Contactslot/stuurslot
3
Via het contactslot/stuurslot worden het
ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend en wordt het stuur vergrendeld. De diverse standen worden
hierna beschreven.
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien
van stroom; de instrumentenverlichting, het
achterlicht, de kentekenverlichting en het
parkeerlicht gaan branden en de motor kan
worden gestart. De sleutel kan niet worden
uitgenomen.
DAU10462
DAU36871
De koplamp gaat automatisch branden als
de motor wordt gestart en blijft aan totdat
de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, zelfs
als de motor afslaat.
DAU10662
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DWA10062
Draai nooit de sleutel naar “OFF” of
“LOCK” terwijl de machine rijdt. Hier-door worden de elektrische systemen
uitgeschakeld, wat mogelijk kan leiden
tot verlies van de controle of een onge-
val.
DAU10693
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische
systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan
worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1. Drukken.
2. Draaien.
1. Draai het stuur helemaal naar links of
rechts.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in
en draai deze dan naar “LOCK”. Houd
de sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
3-1
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
12
ZAUM1226
SELECT
RESET
km/L/100km
MPG
km/h
MPH
Lo
Hi
1/2
ODO
FTRIP12
x1000r/min
OILOIL
1
2 3
546 7
ABS
Om het stuur te ontgrendelen
1. Drukken.
2. Draaien.
Druk de sleutel in het contactslot en draai
deze dan naar “OFF”. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
DAU49397
Controle- en waarschuwingslampjes
1. Controlelampje richtingaanwijzers “”
2. Vrijstandcontrolelampje “”
3. Controlelampje grootlicht “”
4. Waarschuwingslampje hoge toeren
5. Waarschuwingslampje brandstofniveau
“”
6. Waarschuwingslampje motorstoring “”
7. ABS-waarschuwingslampje “” (voor modellen met ABS)
DAU11021
Controlelampje
richtingaanwijzers “”
Dit controlelampje knippert terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linker- of rechterstand is gedrukt.
3-2
Vrijstandcontrolelampje “”
DAU11061
Dit controlelampje brandt terwijl de versnellingsbak in de vrijstand staat.
DAU11081
Controlelampje grootlicht “”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp is ingeschakeld voor grootlicht.
DAU11341
Waarschuwingslampje
brandstofniveau “ ”
Dit controlelampje gaat branden wanneer
het brandstofniveau daalt tot beneden ca.
3.0 L (0.79 US gal, 0.66 Imp.gal). Vul in dat
geval zo snel mogelijk brandstof bij.
Het elektrisch circuit van het waarschuwingslampje kan volgens de volgende procedure worden gecontroleerd.
1. Draai de sleutel naar “ON”.
2. Als het waarschuwingslampje niet
gaat branden, vraag dan een Yamaha
dealer het elektrisch circuit te testen.
DAUT1935
Waarschuwingslampje motorstoring
“”
Dit waarschuwingslampje begint te knipperen of blijft branden wanneer een elektrisch
systeem dat de motorwerking controleert,
3
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
WAARSCHUWING
OPMERKING
ABS
defect is. Vraag in dat geval een Yamaha
dealer het zelfdiagnosesysteem te controleren.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschu-
3
wingslampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON”
draait of blijft het lampje branden, laat het
elektrisch circuit dan door een Yamaha
dealer controleren.
ABS-waarschuwingslampje “” (voor
modellen met ABS)
Onder normale omstandigheden gaat het
ABS-waarschuwingslampje branden als de
sleutel naar “ON” wordt gedraaid en uit als
met een snelheid van 10 km/h (6 mi/h) of
hoger wordt gereden.
Als het ABS-waarschuwingslampje:
niet gaat branden wanneer de sleutel
naar “ON” wordt gedraaid
gaat branden of knipperen tijdens het
rijden
niet uitgaat wanneer met een snelheid
van 10 km/h (6 mi/h) of hoger wordt
gereden
DAU58530
Werkt het ABS-systeem mogelijk niet goed.
Vraag als een van de bovenstaande gevallen zich voordoet zo snel mogelijk een
Yamaha dealer het systeem te controleren.
(Zie pagina 3-13 voor uitleg over de werking van het ABS-systeem.)
DWA16041
Als het ABS-waarschuwingslampje niet
uitgaat zodra met een snelheid van 10
km/h (6 mi/h) of hoger wordt gereden, of
als het waarschuwingslampje tijdens
het rijden gaat branden of knipperen,
keert het remsysteem terug naar conventioneel remmen. Als een van de bo-
venstaande gevallen zich voordoet, of
als het waarschuwingslampje helemaal
niet gaat branden, rij dan extra voorzichtig om te voorkomen dat de remmen in
noodsituaties blokkeren. Laat het remsysteem en de elektrische circuits zo
snel mogelijk door een Yamaha dealer
controleren.
DAUM3440
Waarschuwingslampje hoge toeren
Dit waarschuwingslampje gaat bij 9500
tpm knipperen om u te waarschuwen dat
het motortoerental de hogetoerenzone
heeft bereikt. Zodra het motortoerental
10000 tpm bereikt, gaat dit lampje branden
om u te waarschuwen dat u moet opschakelen om motorschade te voorkomen.
Om het waarschuwingslampje hoge toeren
te activeren of deactiveren houdt u de “INFO”-toets ingedrukt, draait u de sleutel
naar “ON” en drukt u op de “SELECT”toets wanneer het waarschuwingslampje
hoge toeren begint te knipperen.
Bij het activeren of deactiveren van het
waarschuwingslampje zal het lampje na het
indrukken van de “SELECT”-toets gaan
branden om aan te geven dat de functie is
geactiveerd of uitgaan om aan te geven dat
de functie is gedeactiveerd.
3-3
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
WAARSCHUWING
OPMERKING
ZAUM1145
SELECT
RESET
INFO
km/L/100km
MPG
km/h
MPH
Lo
1/2
ODO
FTRIP
x1000r/min
OILOIL
2
3
1
ZAUM1146
km/h
Lo
Hi
1/2
ODO
x1000r/min
OIL
123
45678
Multifunctionele meter
1. Schakelaar “INFO”
2. “RESET”-toets
3. “SELECT”-toets
DAUM3422
een toerenteller
een klok
een brandstofniveaumeter
een temperatuurmeter koelvloeistof
een kilometerteller en ritteller
een multifunctioneel display
een voorziening voor zelfdiagnose
draaien voordat u de “SELECT”-, “RESET”- en “INFO”-toets gebruikt.
Als de sleutel naar “ON” wordt ge-
draaid, verschijnen alle segmenten
kort op het multifunctionele display
om het elektrische circuit te testen. De
snelheidsmeter, toerenteller, brandstofmeter en koelvloeistoftemperatuurmeter voeren een displaycontrole
uit en er schuift een welkomstbericht
over het multifunctionele display.
Alleen voor Groot-Brittannië: Om de
Zorg dat de machine stilstaat voordat u
wijzigingen in de instellingen van de
multifunctionele meter gaat aanbren-
gen. Het aanbrengen van wijzigingen tij-
dens het rijden kan u afleiden envergroot het risico op een ongeval.
De multifunctionele meter biedt de volgende voorzieningen:
een snelheidsmeter
3-4
weergaven van de snelheidsmeter en
multifunctionele meter te wisselen
tussen kilometers en mijlen, houdt u
de “SELECT”- en “RESET”-toets tegelijkertijd ingedrukt, draait u de sleutel naar “ON” en laat u vervolgens de
toetsen los. Druk op de “SELECT”toets om te wisselen tussen kilome-
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
LET OP
OPMERKING
ZAUM1147
km/h
x1000r/min
1
2
ZAUM1149
km/h
Lo
Hi
1/2
FTRIP
x1000r/min
2
1
3
4
ters en mijlen en houd vervolgens de
“SELECT”-toets twee seconden ingedrukt om de instelling te bevestigen.
Toerenteller
3
1. Toerenteller
2. Hogetoerenzone
Met de toerenteller kan de bestuurder het
motortoerental controleren en dit binnen
het ideale bereik houden.
Als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid,
slaat de toerenteller uit tot het hoogste toerental en keert daarna weer terug naar nul
tpm om het elektrische circuit te testen.
Laat de motor niet draaien in de hoge-
toerenzone van de toerenteller.
Hogetoerenzone: 10000 tpm en hoger
Klok
Druk bij het instellen van de uren en minuten kort op de “RESET”-toets om de waarde in stappen van één te verhogen, of houd
de toets ingedrukt om de waarde doorlo-
1/2
ODO
TRIP1
pend te verhogen.
Brandstofniveaumeter
1
ZAUM1148
1. Klok
De klok wordt weergegeven als de sleutel
naar “ON” wordt gedraaid.
Om de klok op tijd te zetten
1. Draai de sleutel naar “ON”.
2. Houd de “SELECT”-toets minstens
twee seconden ingedrukt.
3. Als de urenaanduiding begint te knipperen, drukt u op de “RESET”-toets
om de uren in te stellen.
4. Druk op de “SELECT”-toets en de mi-
DCAM1150
nutenaanduiding zal gaan knipperen.
5. Gebruik de “RESET”-toets om de minuten in te stellen.
6. Druk op de “SELECT”-toets en laat
deze dan los om de klok te starten.
1. Brandstofniveaumeter
2. Waarschuwingslampje brandstofniveau
“”
3. Ritteller brandstofreserve
4. Informatieweergave
De brandstofniveaumeter geeft aan hoeveel brandstof in de tank aanwezig is. De
displaysegmenten van de brandstofniveaumeter verdwijnen richting “E” (leeg) naarmate het brandstofniveau verder daalt. Als
het brandstofniveau laag wordt, gaat het
3-5
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
OPMERKING
LET OP
OPMERKING
ZAUM1150
Lo
Hi
1
3
2
ZAUM1151
1/2
TRIP1
1
laatste segment knipperen (het bericht
“LOW FUEL” wordt ook weergegeven) en
gaat het waarschuwingslampje
brandstofniveau “ ” branden. Vul zo snel
mogelijk brandstof bij.
Deze brandstofniveaumeter is voorzien van
een zelfdiagnosesysteem. Als er een storing is in het elektrische circuit van de
brandstofmeter, knipperen de segmenten
van de brandstofmeter herhaaldelijk acht
keer met tussenpauzes van 3 seconden.
Vraag in dat geval een Yamaha dealer het
elektrisch circuit te testen.
geeft de temperatuurmeter voor koelvloeistof de temperatuur van de koelvloeistof
aan. De koelvloeistoftemperatuur is afhankelijk van de weersomstandigheden en de
motorbelasting. Als de koelvloeistoftemperatuur de maximumlimiet benadert, gaat
3
het tweede segment van boven knipperen.
Als de bovenste twee segmenten en “”
gaan knipperen (het bericht “HIGH TEMP”
wordt ook weergegeven), zet dan de machine stil en laat de motor afkoelen.
DCA10022
Laat de motor niet draaien terwijl deze
oververhit is.
De kilometerteller- en rittellerweergave
heeft de volgende voorzieningen:
twee rittellers (die de afgelegde af-
stand tonen sinds de teller voor het
laatst werd teruggesteld op nul)
Bij machines met een of meer radia-
torkoelvinnen schakelt de radiatorkoelvin automatisch in of uit op basis
van de koelvloeistoftemperatuur in de
een ritteller voor brandstofreserve (die
de afgelegde afstand aangeeft sinds
het waarschuwingslampje brandstofreserve aanging)
radiator.
Als de motor oververhit raakt, staan
op pagina 6-41 nadere instructies vermeld.
Door indrukken van de “SELECT”-toets
wisselt de weergave tussen de kilometertellermodus en de diverse rittellermodi, in
de onderstaande volgorde:
ODO (kilometerteller) → TRIP 1 (ritteller) →
3-6
TRIP 2 (ritteller) → ODO (kilometerteller)
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
Als nog ca. 3.0 L (0.79 US gal, 0.66 Imp.gal)
brandstof in de brandstoftank aanwezig is,
wisselt het display automatisch naar de
brandstofreserve-ritteller “F TRIP” en wordt
de afgelegde afstand vanaf dat punt aangegeven. In dat geval wordt door het indrukken van de “SELECT”-toets in de
onderstaande volgorde gewisseld tussen
de diverse weergaven van rittellers en kilometerteller:
ODO → TRIP 1 → TRIP 2 → F TRIP (brandstofreserve-ritteller) → ODO
Om een ritteller terug te stellen, selecteert u
deze door de “SELECT”-toets ingedrukt te
houden totdat “TRIP 1, TRIP 2, F TRIP”
wordt weergegeven. Houd terwijl “TRIP 1,
TRIP 2, F TRIP” wordt weergegeven de
“RESET”-toets twee seconden ingedrukt.
De brandstofreserve-ritteller wordt auto-
matisch teruggesteld en verdwijnt nadat u
hebt bijgetankt en de sleutel naar “OFF”
hebt gedraaid.
een indicator olieverversing met een
herinnering voor olieverversing (die de
afgelegde afstand toont sinds de teller
voor het laatst werd teruggesteld op
Multifunctioneel display
nul)
een indicator lage accuspanning
een waarschuwingsberichtenfunctie
een voorziening voor zelfdiagnose
Druk op de “INFO”-toets om te wisselen
tussen de weergaven voor gemiddeld
brandstofverbruik “C Ave__._km/L” of “C
Ave __._ L/100 km”, huidig brandstofverbruik “C INS__._km/L” of “C INS__._L/100
km”, ritteller “TRIP TIME _h __min”, gemid-
1. Multifunctioneel display
Het multifunctionele display toont de vol-
delde snelheid “AVE SPEED/__km/h” en
herinnering voor olieverversing “DIST
SERV/__km” in de onderstaande volgorde:
gende voorzieningen:
een weergave voor het brandstofver-
bruik (functies voor gemiddeld en huidig verbruik)
een weergave voor de gemiddelde
C Ave__._km/L → C Ave __._ L/100 km →
C INS__._km/L → C INS__._L/100 km →
TRIP TIME _h __min → AVE
SPEED/__km/h → DIST SERV/__km
snelheid (die de gemiddelde snelheid
toont sinds de weergave voor het
laatst werd teruggesteld op nul)
een tijd-ritteller (die de gereden tijd
aangeeft sinds de teller voor het laatst
werd teruggesteld op nul)
Alleen Verenigd Koninkrijk:
Druk op de “INFO”-toets om te wisselen
tussen de weergaven voor gemiddeld
brandstofverbruik “C Ave__._mpg”, huidig
brandstofverbruik “C INS__._mpg”, ritteller
“TRIP TIME _h __min”, gemiddelde snel-
3-7
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
OPMERKING
OPMERKING
ZAUM1154
km/L L/100km
Lo
Hi
ZAUM1155
km/L
Lo
Hi
L/100km
heid “AVE SPEED/__mph” en herinnering
voor olieverversing “DIST SERV/__miles” in
de onderstaande volgorde:
C Ave__._mpg → C INS__._mpg → TRIP
TIME _h __min → AVE SPEED/__mph →
DIST SERV/__miles
Weergave huidig brandstofverbruik
De weergave van het huidige brandstofverbruik kan worden ingesteld op “km/L”,
“L/100 km” of “MPG” (alleen Verenigd Koninkrijk). Druk op de “INFO”-toets om te
wisselen tussen de volgende display-instellingen.
“km/L”: De afstand die onder de huidi-
ge rijomstandigheden kan worden afgelegd met 1.0 L brandstof wordt
weergegeven.
“L/100 km”: De hoeveelheid brandstof
die nodig is om onder de huidige rijomstandigheden 100 km af te leggen
wordt weergegeven.
“MPG” (alleen Verenigd Koninkrijk):
De afstand die onder de huidige rijomstandigheden kan worden afgelegd
met 1.0 Imp.gal brandstof wordt
weergegeven.
Bij snelheden onder 10 km/h (6 mi/h) wordt
“_ _._” weergegeven.
Weergave gemiddeld brandstofverbruik
De weergave voor gemiddeld brandstofverbruik toont het gemiddelde brandstofverbruik sinds de teller voor het laatst werd
teruggesteld. De weergave kan worden ingesteld op “AVE_ _._ km/L”, “AVE_ _._
L/100 km” of “AVE_ _._ MPG” (alleen Verenigd Koninkrijk). Druk op de “INFO”-toets
om te wisselen tussen de volgende displayinstellingen.
“AVE_ _._ km/L”: De gemiddelde af-
stand die kan worden afgelegd op
1.0 L brandstof wordt weergegeven.
“AVE_ _._ L/100 km”: De gemiddelde
hoeveelheid brandstof die nodig is om
100 km af te leggen wordt weergegeven.
“AVE_ _._ MPG” (alleen Verenigd Ko-
ninkrijk): De gemiddelde afstand die
kan worden afgelegd op 1.0 Imp.gal
brandstof wordt weergegeven.
Om de weergave voor gemiddeld brandstofverbruik terug te stellen (hiervoor moet
de modus “ODO” zijn geselecteerd), selecteert u deze door op de “INFO”-toets te
drukken en houdt u vervolgens de “RESET”-toets twee seconden ingedrukt.
Nadat u de weergave voor gemiddeld
brandstofverbruik hebt teruggesteld, wordt
“_ _._” weergegeven totdat 1 km (0.6 mi)
met de machine is gereden.
3
3-8
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
ZAUM1156
Lo
Hi
ZAUM1157
Lo
Hi
ZAUM1158
Lo
Hi
OIL
Lo
Hi
Weergave voor gemiddelde snelheid
3
De weergave voor gemiddelde snelheid
toont uw gemiddelde snelheid sinds de teller voor het laatst werd teruggesteld. De
weergave kan worden ingesteld op “AVE
SPEED_ _._ km/h”, AVE SPEED __._ mph”
(alleen voor het Verenigd Koninkrijk: druk
op de “INFO”-toets om te wisselen tussen
deze display-instellingen).
“AVE SPEED_ _._ km/h”: Uw gemid-
delde rijsnelheid in kilometers per uur.
“AVE SPEED_ _._ mph” (alleen voor
het Verenigd Koninkrijk): Uw gemid-
delde rijsnelheid in mijlen per uur.
Om de weergave voor gemiddelde snelheid
terug te stellen (hiervoor moet de modus
“ODO” zijn geselecteerd), selecteert u deze
door op de “INFO”-toets te drukken en
houdt u vervolgens de “RESET”-toets twee
seconden ingedrukt. De weergave voor ge-
middelde snelheid wordt automatisch te-
Indicator olieverversing “OIL”
ruggesteld 4 uur nadat de sleutel voor het
laatst naar “OFF” is gedraaid.
Tijd-ritteller
Deze indicator gaat knipperen (het bericht
“OIL SERV” wordt ook weergegeven) om
aan te geven dat de motorolie moet worden
ververst. De indicator gaat knipperen bij het
De tijd-ritteller geeft in “_h _min” (uren en
minuten) de verstreken tijd weer sinds de
sleutel naar “ON” werd gedraaid sinds de
tijd-ritteller voor het laatst werd teruggesteld.
Om de tijd-ritteller terug te stellen (hiervoor
moet de modus “ODO” zijn geselecteerd),
selecteert u deze door op de “INFO”-toets
te drukken en houdt u vervolgens de “RESET”-toets twee seconden ingedrukt. De
tijd-ritteller wordt automatisch teruggesteld
4 uur nadat de sleutel voor het laatst naar
“OFF” werd gedraaid.
eerste onderhoudsinterval na 1000 km (600
mi), na de volgende 2000 km (1200 mi) en
vervolgens bij elke 3000 km daarna. Nadat
de motorolie is ververst moet de indicator
olieverversing worden teruggesteld.
Om de indicator olieverversing terug te
stellen (hiervoor moet de modus “ODO” zijn
geselecteerd), houdt u de “RESET”-toets
twee seconden ingedrukt totdat het bericht
“OIL SERV” gaat knipperen en houdt u ver-
volgens de “RESET”-toets minstens 15 se-
conden ingedrukt. De weergave “DIST
SERV” (herinnering voor olieverversing die
de afgelegde afstand toond sinds de teller
voor het laatst werd teruggesteld) wordt
ook teruggesteld.
3-9
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
ZAUM1159
Lo
Hi
ZAUM1160
Lo
Hi
Als de motorolie wordt ververst voordat de
indicator olieverversing gaat branden (dus
voordat het olieverversingsinterval is verstreken), moet de indicator worden teruggesteld om het eerstvolgende tijdstip voor
olieverversing weer correct aan te geven.
Volg de hieronder beschreven werkwijze
om de indicator olieverversing terug te stellen voordat het olieverversingsinterval is
verstreken.
Om de indicator olieverversing terug te
stellen (hiervoor moet de modus “ODO” zijn
geselecteerd), selecteert u “DIST SERV”
door op de “INFO”-toets te drukken en
houdt u vervolgens de “RESET”-toets twee
seconden ingedrukt totdat de weergave
“DIST SERV” knippert. Houd vervolgens de
“RESET”-toets minstens 15 seconden ingedrukt. Het bericht “OIL SERV” wordt ook
teruggesteld.
Indicator lage accuspanning “”
Deze indicator knippert (het bericht “LOW
BATT” wordt ook weergegeven) als de accuspanning daalt tot onder 10 volt.
Laat als de indicator lage accuspanning
gaat branden een Yamaha dealer de accu
controleren.
Waarschuwingsberichtfunctie
3
De waarschuwingsberichtfunctie werkt samen met de brandstofmeter, koelvloeistoftemperatuurmeter, indicator olieverversing
en indicator lage accuspanning door een
overeenkomend waarschuwingsbericht
weer te geven. Als er twee of meer waarschuwingsberichten tegelijk aanwezig zijn,
wordt de weergave als volgt gewisseld:
HIGH TEMP →LOW FUEL →LOW BATT
→OIL SERV
Druk op de “INFO”-toets om te wisselen
tussen deze waarschuwingsberichten.
3-10
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
LET OP
Zelfdiagnosesysteem
ZAUM1161
1/2
F TRIP
1
3
1. Weergave foutcode
Dit model is uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor diverse elektrische circuits.
Als in een van deze circuits een storing
wordt gedetecteerd, gaat het waarschuwingslampje motorstoring branden en
geeft het display een foutcode weer.
Als het display foutcodes weergeeft, noteer
deze dan en vraag een Yamaha dealer om
het voertuig te controleren.
Wanneer het display een foutcode aan-
geeft, moet de machine zo spoedig mo-
gelijk worden gecontroleerd om
motorschade te voorkomen.
Stuurschakelaars
DAU1234H
Lichtsignaalschakelaar “”
DAU12381
Druk deze schakelaar in om met de kop-
Links
1/2
lampen een lichtsignaal te geven.
DAU12401
Dimlichtschakelaar “/”
Zet deze schakelaar op “” voor groot-
licht en op “” voor dimlicht.
Richtingaanwijzerschakelaar “/”
DAU12461
Druk deze schakelaar naar “” om afslaan
naar rechts aan te geven. Druk deze scha-
kelaar naar “” om afslaan naar links aan
te geven. Na loslaten keert de schakelaar
terug naar de middenstand. Om de rich-
tingaanwijzers uit te schakelen wordt de
schakelaar ingedrukt nadat hij is terugge-
keerd in de middenstand.
DAU12501
Claxonschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om een claxonsig-
naal te geven.
DAU12661
DCA11591
ZAUM1162
1. Lichtsignaalschakelaar “”
2. Dimlichtschakelaar “/”
3. Richtingaanwijzerschakelaar “/”
4. Claxonschakelaar “”
Rechts
I
1
NFO
3
2
Noodstopschakelaar “/”
Zet deze schakelaar voor u de motor start
ZAUM1163
1. Noodstopschakelaar “/”
2. Startknop “”
3. Schakelaar “INFO”
3-11
op “”. Zet deze schakelaar op “ ” om
de motor direct uit te schakelen in een
noodgeval, zoals wanneer de machine om-
slaat of als de gaskabel blijft hangen.
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
ZAUM1164
ZAUM1165
Startknop “”
DAU12713
Druk deze knop in om via de startmotor de
motor rond te draaien. Zie pagina 5-1 voor
startinstructies voordat u de motor start.
DAU44712
Het waarschuwingslampje voor motorstoring en het ABS-waarschuwingslampje (alleen voor model met ABS) kan gaan
branden als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid en de startknop wordt ingedrukt. Dit
wijst echter niet op een storing.
DAUM3451
Informatieschakelaar “INFO”
Deze schakelaar wordt gebruikt voor het
maken van selecties in het functiedisplay
van de multifunctionele meter en om het
waarschuwingslampje hoge toeren te activeren of deactiveren. (Zie pagina 3-4 voor
informatie over de multifunctionele meter
en pagina 3-3 voor informatie over het
waarschuwingslampje hoge toeren van de
toerenteller.)
DAU12821
Koppelingshendel
1. Koppelingshendel
De koppelingshendel bevindt zich aan de
linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het
stuur toe om de koppeling te ontkoppelen.
Laat de hendel los om de koppeling te laten
aangrijpen. Voor een soepele werking van
de koppeling moet de hendel snel ingetrokken worden en langzaam worden losgelaten.
De koppelingshendel is voorzien van een
sperschakelaar die deel uitmaakt van het
startspersysteem. (Zie pagina 3-18.)
DAU12872
Schakelpedaal
3
1. Schakelpedaal
Het schakelpedaal bevindt zich aan de linkerzijde van de motor en wordt in combinatie met de koppelingshendel gebruikt bij
het schakelen van de versnellingen van de
6-traps constant-mesh versnellingsbak op
deze motorfiets.
3-12
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
WAARSCHUWING
ZAUM1166
INFOINF
O
Remhendel
3
1. Remhendel
De remhendel bevindt aan de rechterzijde
van het stuur. Trek de hendel naar gasgreep toe om de voorrem te bekrachtigen.
DAU12892
DAU12944
Rempedaal
1. Rempedaal
Het rempedaal bevindt zich aan de rechterzijde van de motorfiets. Trap op het rempedaal om de achterrem te bekrachtigen.
DAU60021
ABS (voor modellen met ABS)
Het Yamaha ABS (anti-blokkeervoorziening
remsysteem) bestaat uit een dubbel uitge-
voerd elektronisch regelsysteem dat de
voorrem en achterrem onafhankelijk aan-
stuurt.
Gebruik de remmen met ABS net zoals
conventionele remmen. Bij activering van
het ABS-systeem kan een pulsatie worden
gevoeld in de remhendel of het rempedaal.
Ga in dat geval door met remmen en laat
het ABS-systeem het werk doen. Ga niet
“pompend” remmen, dit vermindert de re-
meffectiviteit.
DWA16051
Houd altijd een veilige afstand tot voor-
liggers, zelfs als uw voertuig is uitgerust
met ABS.
Het ABS-systeem functioneert het
effectiefst over lange remwegen.
Op bepaalde oppervlakken, zoals
slechte wegen of grindwegen, kan
de remafstand met het ABS-systeem langer zijn dan zonder ABSsysteem.
Het ABS-systeem wordt bewaakt door een
ECU die het systeem bij een storing laat te-
rugkeren naar conventioneel remmen.
3-13
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
OPMERKING
LET OP
ZAUM1227
1
2
ZAUM1228
1
2
Tankdop
Het ABS-systeem voert een zelfdiag-
nosetest uit telkens nadat de sleutel
op “ON” is gezet en het voertuig rijdt
met een snelheid van 10 km/h (6 mi/h)
of hoger. Tijdens deze test hoort u een
“klikkend” geluid van de hydraulische
regeleenheid en wanneer u de remhendel of het rempedaal licht bedient,
kan een trilling in de hendel of het pedaal voelbaar zijn. Dit duidt niet op een
storing.
Dit ABS-systeem is uitgerust met een
testfunctie waarbij de bestuurder pulsaties kan voelen in de remhendel of
het rempedaal terwijl het ABS-systeem actief is. Er is echter speciaal
gereedschap vereist, dus neem contact op met uw Yamaha dealer.
DCA20100
1. Opneemring voorwielsensor
2. Voorwielsensor
1. Slotplaatje tankdop
2. Ontgrendelen.
Om de tankdop te verwijderen
1. Open het slotplaatje van de tankdop.
2. Steek de sleutel in het slot en draai
deze 1/4 slag linksom. Het slot wordt
ontgrendeld en de tankdop kan worden verwijderd.
DAUM2082
3
Let op dat de wielsensor en de rotor van
de wielsensor niet beschadigd raken,
anders kan het ABS-systeem niet meer
naar behoren werken.
1. Opneemring achterwielsensor
2. Achterwielsensor
3-14
Om de tankdop aan te brengen
1. Druk de tankdop in positie met de
sleutel in het slot.
2. Draai de sleutel rechtsom naar de oorspronkelijke positie en neem hem dan
uit.
3. Sluit het slotplaatje van de tankdop.
Loading...
+ 65 hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.