Bedrijf: YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD.
Adres: 1450-6, Mori, Mori-machi, Shuchi-gun, Shizuoka-ken, 437-0292 Japan
Verklaren hierbij dat het product:
Type apparaat: STARTBLOKKERING
Typeaanduiding: 5SL-00
in overeenstemming is met de volgende norm(en) of documenten:
R&TTE richtlijn(1999/5/EG)
EN300 330-2 v1.1.1(2001-6), EN60950-1(2001)
Richtlijn betreffende motorvoertuigen op twee of drie wielen(97/24/EG: Hoofdstuk 8, EMC)
Plaats van afgifte: Shizuoka, Japan
Datum van afgifte: 1 augustus 2002
Overzicht van wijzigingen
Nr.InhoudDatum
Om contactpersoon te wijzigen en typeaanduiding te integreren.
1
Overgang van norm EN60950 naar EN60950-1
2
Om bedrijfsnaam te wijzigen
3
Algemeen directeur afdeling kwaliteitsbeheer
9 juni 2005
27 februari 2006
1 maart 2007
INLEIDING
DAU10102
Welkom in de wereld van Yamaha!
Als eigenaar van de YZF-R1 profiteert u van de enorme ervaring en technische kennis van Yamaha op het gebied van het ontwerpen en
fabriceren van hoogwaardige producten, waarmee Yamaha zijn reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw YZF-R1. De Gebruikershandleiding geeft instructies voor de bediening, inspectie en het onderhoud van de machine en beschrijft hoe u uzelf en anderen
kunt beschermen tegen persoonlijk letsel of schade.
Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw machine in optimale conditie te houden. Als er ten slotte toch nog vragen zijn, aarzel
dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn van kleine tegenstrijdigheden tussen uw machine en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente
productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen hebt over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
WAARSCHUWING
Lees deze handleiding aandachtig helemaal door voordat u deze machine gaat gebruiken.
DWA10031
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Dit is het Safety Alert-symbool. Het wordt gebruikt om u te waarschuwen voor risico’s op
persoonlijk letsel. Volg alle veiligheidsaanwijzingen bij dit symbool op om mogelijk letsel of
overlijden te voorkomen.
DAU10132
WAARSCHUWING
LET OP
OPMERKING
Een WAARSCHUWING duidt een gevaarlijke situatie aan die, indien niet vermeden, kan resulteren in ernstig letsel of overlijden.
De aanduiding LET OP staat bij speciale voorzorgen die moeten worden genomen om schade aan de machine of andere eigendommen te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of
verhelderen.
Als eigenaar van de machine bent u verantwoordelijk voor de veilige en juiste bediening ervan.
Motorfietsen zijn tweewielige voertuigen.
Voor een veilig gebruik zijn de toepassing
van de juiste rijtechnieken en de ervaring
van de bestuurder van belang. Elke bestuurder moet bekend zijn met de volgende
vereisten alvorens met deze motorfiets te
gaan rijden.
Hij of zij moet:
● Door een competente informatiebron
grondig zijn ingelicht over alle aspec-
ten van het motorrijden.
● Zich houden aan de waarschuwingen
en onderhoudseisen zoals vermeld in
deze Gebruikershandleiding.
● Grondig getraind zijn in veilige en cor-
recte rijtechnieken.
● Gebruikmaken van professionele
technische service, zoals aangegeven
in deze Gebruikershandleiding en/of
wanneer de mechanische condities dit
vereisen.
DAU10287
Veilig rijden
Voer vóór elke rit de controles voor het rijden uit om u ervan te verzekeren dat de machine in veilige staat verkeert. Onvoldoende
inspectie of onderhoud van de machine vergroot het risico op ongeval of schade. Zie
pagina 4-1 voor een lijst met controles voor
het rijden.
● Deze motorfiets is gebouwd voor het
vervoer van de bestuurder plus een
passagier.
● Het niet opmerken en herkennen van
motorfietsen door andere weggebruikers vormt de belangrijkste oorzaak
van auto-/motorongevallen. Vaak worden ongevallen veroorzaakt doordat
een autobestuurder de motor niet
heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat
blijkt het meest effectief om het risico
op een dergelijk type ongeval te verminderen.
Dus:
• Draag een jack in felle kleuren.
• Wees extra voorzichtig bij het nade-
ren en passeren van kruisingen,
daar doen ongelukken met motorfietsen zich namelijk het meest
voor.
• Ga daar rijden waar andere weggebruikers u kunnen zien. Ga niet rijden in de dode zichthoek van een
andere weggebruiker.
● Bij veel ongevallen zijn onervaren be-
stuurders betrokken. Veelal zijn bestuurders die bij een ongeval
betrokken waren zelfs niet in het bezit
van een geldig motorrijbewijs.
• Zorg dat u bekwaam bent om te rijden en leen uw motorfiets alleen uit
aan ervaren motorrijders.
• Weet wat u wel en niet aankunt.
Door rekening te houden met uw
beperkingen helpt u ongelukken
voorkomen.
• We raden aan om het motorrijden te
oefenen op plekken waar geen verkeer is, totdat u grondig bekend
bent met de motor en zijn bediening.
● Ongelukken worden vaak veroorzaakt
door een fout van de motorbestuurder.
Veel bestuurders houden bij het ingaan van een bocht een te hoge rij-
1-1
VEILIGHEIDSINFORMATIE
snelheid aan of gaan onvoldoende
schuinliggen voor de rijsnelheid, waardoor ze wijd uit de bocht komen.
• Neem altijd de maximumsnelheid in
acht en rijd nooit sneller dan de
wegcondities en het verkeer toestaan.
• Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg
dat andere weggebruikers u kunnen
zien.
● De zithouding van de bestuurder en de
passagier is belangrijk voor een goede
besturing.
• De bestuurder moet tijdens het rijden beide handen aan het stuur
houden en beide voeten op de bestuurdersvoetsteunen, om zo de
macht over het stuur te behouden.
• De passagier hoort steeds de bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig, met beide
handen vast te houden en beide
voeten op de passagiersvoetsteunen te houden. Neem nooit een
passagier mee die niet in staat is om
beide voeten stevig op de passagiersvoetsteunen te zetten.
● Rijd nooit onder invloed van alcohol of
andere drugs.
● Deze motorfiets is uitsluitend ontwor-
pen voor gebruik op verharde wegen.
De machine is niet bedoeld voor offroadgebruik.
Beschermende uitrusting
Motorongelukken met dodelijke afloop betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen van
een helm is de belangrijkste factor bij het
voorkomen of reduceren van hoofdletsel.
● Draag altijd een goedgekeurde helm.
● Draag ook een vizier of een veilig-
heidsbril. Zonder oogbescherming kan
uw zicht door de rijwind verslechteren,
waardoor u gevaren mogelijk te laat
opmerkt.
● Door een jack, stevige schoenen, een
lange broek, handschoenen e.d. te
dragen verkleint u de kans op schaafwonden of ontvellingen.
● Draag nooit loszittende kleding, deze
kan blijven haken aan bedieningshandgrepen of door de wielen worden
gegrepen en zo een ongeval of letsel
veroorzaken.
● Draag altijd beschermende kleding die
uw benen, enkels en voeten bedekt.
De motor en het uitlaatsysteem kunnen tijdens en na het rijden zeer heet
zijn en brandwonden veroorzaken.
● De hierboven vermelde voorzorgs-
maatregelen gelden ook voor passagiers.
1
Voorkom koolmonoxidevergiftiging
De uitlaatgassen van verbrandingsmotoren
bevatten koolmonoxide, een dodelijk gas.
Inademing van koolmonoxide kan hoofdpijn, duizeligheid, sufheid, misselijkheid,
verwarring en uiteindelijk de dood veroorzaken.
Koolmonoxide is een kleurloos, reukloos,
smaakloos gas dat ook aanwezig kan zijn
als u geen uitlaatgassen ziet of ruikt. Het
koolmonoxideniveau kan zeer snel oplopen, waardoor u het bewustzijn kunt verliezen en uzelf niet meer kunt redden. In
afgesloten of slecht geventileerde ruimtes
kunnen dodelijke hoeveelheden koolmonoxide dagenlang blijven hangen. Als u
symptomen van koolmonoxidevergiftiging
ervaart, verlaat de ruimte dan onmiddellijk,
ga naar de open lucht en ROEP MEDISCHE HULP IN.
● Laat de motor niet binnen draaien.
Zelfs als u ventileert met ventilatoren
of open ramen en deuren kan de hoeveelheid koolmonoxide snel oplopen
tot gevaarlijke niveaus.
1-2
VEILIGHEIDSINFORMATIE
● Laat de motor niet draaien in slecht ge-
ventileerde of deels afgesloten ruimtes
zoals schuren of garages.
● Laat de motor niet buiten draaien op
1
plaatsen waar de uitlaatgassen in een
gebouw kunnen worden getrokken via
openingen zoals ramen en deuren.
Beladen
Het monteren van accessoires of het vervoer van bagage kan een negatief effect
hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag
als hierdoor de gewichtsverdeling van de
motor verandert. Wees uiterst voorzichtig
bij het monteren van accessoires of het beladen van uw motor, om zo mogelijke ongevallen te vermijden. Pas extra op wanneer u
op een motor rijdt die beladen is of waaraan
accessoires zijn gemonteerd. Hieronder
volgen naast de informatie over accessoires enkele richtlijnen voor het beladen van
uw motorfiets:
Het totale gewicht van de bestuurder, passagier, accessoires en bagage mag de
maximale gewichtslimiet niet overschrijden.
Rijden met een te zwaar belaste machine
kan leiden tot een ongeval.
Maximale belasting:
189 kg (417 lb)
Let op het volgende wanneer u tot deze gewichtslimiet belaadt:
● Het zwaartepunt van bagage en ac-
cessoires moet zo laag mogelijk liggen
en zo dicht mogelijk bij de motor. Bevestig zware goederen zo dicht mogelijk bij het midden van de machine en
verdeel het gewicht zo gelijkmatig mogelijk over beide zijden om onbalans of
instabiliteit te minimaliseren.
● Als gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen.
Controleer voordat u gaat rijden of accessoires en bagage stevig aan de
motor zijn bevestigd. Controleer de bevestigingspunten voor accessoires en
bagage regelmatig.
• Pas de vering aan de te vervoeren
bagage aan (alleen voor modellen
met instelbare vering) en controleer
de toestand en spanning van uw
banden.
• Bevestig nooit omvangrijke of zware
goederen aan het stuur, de voorvork of het voorwielspatbord. Dergelijke voorwerpen, inclusief
bagage als slaapzakken, plunjezakken of tenten, kunnen een instabiel
weggedrag of een te trage reactie
op het stuur veroorzaken.
● Deze machine is niet ontworpen
voor het trekken van een aanhanger
of bevestiging van een zijspan.
Originele Yamaha accessoires
De keuze van accessoires voor uw machine
vormt een belangrijke beslissing. Originele
Yamaha accessoires, die alleen verkrijgbaar zijn bij de Yamaha dealer, zijn door
Yamaha ontwikkeld, getest en goedgekeurd voor gebruik op uw machine.
Veel bedrijven die niet zijn gelieerd aan
Yamaha produceren onderdelen en accessoires of bieden aanpassingssets voor
Yamaha voertuigen. Yamaha kan niet alle
producten testen die deze bedrijven produceren. Om die reden kan Yamaha accessoires die niet door Yamaha zijn verkocht of
wijzigingen die niet door zijn Yamaha zijn
aangeraden niet goedkeuren of aanbevelen, zelfs niet als deze zijn verkocht en geïn-
stalleerd door een Yamaha dealer.
In de handel verkrijgbare onderdelen,
accessoires en aanpassingssets
Hoewel er producten verkrijgbaar zijn die
qua ontwerp en kwaliteit sterk lijken op originele Yamaha accessoires, dient u te beseffen dat sommige in de handel
verkrijgbare accessoires of aanpassingssets niet geschikt zijn vanwege mogelijke
1-3
VEILIGHEIDSINFORMATIE
veiligheidsrisico’s voor uzelf of anderen. Het
monteren van in de handel verkrijgbare producten of het verrichten van aanpassingen
die de ontwerp- of bedieningskenmerken
van uw machine wijzigen kan het risico op
ernstig letsel of overlijden van uzelf of anderen vergroten. U bent verantwoordelijk voor
letsel dat voortvloeit uit wijzigingen aan de
machine.
Volg bij de montage van accessoires de onderstaande richtlijnen en die vermeld onder
het kopje “Beladen”.
● Monteer nooit accessoires en vervoer
nooit bagage als deze een nadelige invloed hebben op de prestaties van uw
motor. Inspecteer het accessoire zorgvuldig alvorens het te gebruiken om te
waarborgen dat het de grondspeling of
de hellinghoek op geen enkele manier
vermindert, de veerweg, de stuuruitslag of de bediening niet beperkt en
geen lampen of reflectors afdekt.
• Accessoires die aan of nabij het
stuur of de voorvork zijn gemonteerd zullen mogelijk instabiliteit veroorzaken door een foutieve
gewichtsverdeling of door aerodynamische effecten. Accessoires
aan het stuur of nabij de voorvork
moeten zo licht mogelijk zijn en tot
een minimum worden beperkt.
• Omvangrijke accessoires kunnen
door hun aerodynamisch effect van
invloed zijn op de rijstabiliteit van de
motor. De motor kan door rijwind
worden opgetild of bij zijwind instabiel worden. Zulke accessoires kunnen ook instabiliteit veroorzaken
terwijl u grote voertuigen inhaalt of
door deze wordt ingehaald.
• Sommige accessoires dwingen de
bestuurder om een andere dan de
normale zitpositie in te nemen. Zo’n
verkeerde zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuurder
en kan een comfortabele bediening
hinderen, zodat we dergelijke accessoires sterk afraden.
● Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de capaciteit van
het elektrisch systeem van de motorfiets te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen
waardoor de verlichting of de motor
uitvalt.
In de handel verkrijgbare banden en velgen
De banden en velgen die bij uw motorfiets
werden geleverd, zijn ontworpen om de mogelijkheden van de motorfiets te ondersteu-
nen en bieden de beste combinatie van
rijprestaties, remvermogen en comfort. Andere banden, velgen, maten of combinaties
zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 6-20
voor bandenspecificaties en meer informatie over het vervangen van uw banden.
De motorfiets vervoeren
Volg de onderstaande instructies als u de
motorfiets in een ander voertuig wilt vervoeren.
● Verwijder alle loszittende voorwerpen
van de motorfiets.
● Controleer of de brandstofkraan (in-
dien aanwezig) in de “OFF”-stand
staat en er geen brandstoflekkage is.
● Zorg dat het voorwiel recht naar voren
wijst op de aanhanger of de laadvloer
en zet het wiel vast in een goot om beweging te voorkomen.
● Schakel een versnelling in (bij model-
len met een handgeschakelde versnellingsbak).
● Zet de motorfiets vast met spanban-
den of andere geschikte banden aan
stevige delen van de motorfiets, zoals
het frame of de bovenste voorvorkklem (en niet aan, bijvoorbeeld, het
stuur, de richtingaanwijzers of onderdelen die kunnen afbreken). Kies de
plaats voor de spanbanden zorgvuldig
1
1-4
VEILIGHEIDSINFORMATIE
om te voorkomen dat deze tijdens het
transport schuurplekken op de lak veroorzaken.
● Zorg indien mogelijk dat de vering iets
1
door de spanbanden wordt ingedrukt,
zodat de motorfiets tijdens het transport niet overmatig kan stuiteren.
1-5
Aanzicht linkerzijde
BESCHRIJVING
DAU10410
1,2
3
13 12 111097,8
1. Stelschroef voor inveerdemping voorvork (pagina 3-26)
2. Stelbout voor veervoorspanning voorvork (pagina 3-26)
D-mode is een elektronisch geregeld motorprestatiesysteem met drie modi: (“STD”, “A”
en “B”).
Druk de rijmodusschakelaar “MODE” in om
te wisselen tussen de modi. (Zie pagina
3-18 voor uitleg over de rijmodusschakelaar.)
3
1
1. Rijmodusschakelaar “MODE”
OPMERKING
Maak uzelf vertrouwd met de werking van
D-mode en de rijmodusschakelaar MODE
alvorens het systeem te gebruiken.
Modus “STD”
Modus “STD” is geschikt voor uiteenlopende rijomstandigheden.
DAU47632
Deze modus biedt een soepel en sportief rijgedrag van het lage- tot het hogetoerenbereik.
Modus “A”
Modus “A” biedt een sportievere motorrespons in het lage en middenbereik in vergelijking met de modus “STD”.
Modus “B”
Modus “B” biedt een wat minder scherpe
respons in vergelijking met de modus “STD”
voor rijsituaties om die een sensitieve gasrespons vragen.
DAU10977
Startblokkeersysteem
1. Codeersleutel (rood bovendeel)
2. Standaardsleutels (zwart bovendeel)
Dit voertuig is voorzien van een startblokkeersysteem waarmee diefstal kan worden
bemoeilijkt door de codering van de standaardsleutels te wijzigen. Het systeem bestaat uit de volgende onderdelen:
● een codeersleutel (met een rood bo-
vendeel)
● twee standaardsleutels (met een zwart
bovendeel) die opnieuw kunnen worden gecodeerd
● een transponder (die is geïntegreerd in
de codeersleutel)
● een startblokkeereenheid
● een ECU
● een controlelampje van de startblok-
kering (Zie pagina 3-7.)
3-1
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
De sleutel met het rode bovendeel wordt
gebruikt om de twee standaardsleutels te
coderen. Het wijzigen van de codes is een
ingewikkelde procedure. Breng het voertuig
daarom met alle drie sleutels naar een
Yamaha dealer om deze opnieuw te laten
coderen. Gebruik de sleutel met het rode
bovendeel niet om met het voertuig te rijden. Deze sleutel dient uitsluitend te worden gebruikt voor het opnieuw coderen van
de standaardsleutels. Gebruik altijd een
standaardsleutel om met het voertuig te rijden.
DCA11821
LET OP
● ZORG DAT U DE CODEERSLEUTEL
NIET VERLIEST! NEEM DIRECT
CONTACT OP MET UW DEALER
ALS U HEM VERLOREN HEBT! Als
de codeersleutel verloren is, kunnen de standaardsleutels niet opnieuw gecodeerd worden. U kunt
het voertuig dan nog steeds starten
met de standaardsleutels, maar als
ze opnieuw gecodeerd moeten worden (d.w.z. als er een nieuwe standaardsleutel is gemaakt of als alle
sleutels verloren zijn), dient het gehele startblokkeersysteem vervangen te worden. Daarom wordt u
sterk aangeraden een van de stan-
daardsleutels te gebruiken en de
codeersleutel op een veilige plek te
bewaren.
ook de sleutels van andere startblokkeersystemen altijd op een andere plek dan de codeersleutel van
het voertuig.
● Houd sleutels van andere startblok-
keersystemen altijd uit de buurt van
het contactslot, want anders kunnen ze signaalstoring veroorzaken.
DAU10472
Contactslot/stuurslot
3
Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend en wordt het stuur
vergrendeld. De diverse standen worden
hierna beschreven.
OPMERKING
Gebruik de standaardsleutel (zwarte greep)
voor regelmatig gebruik van de machine.
Bewaar de codeersleutel (rode greep) op
een veilige plaats en gebruik deze uitsluitend voor hercodering om het risico op verlies te minimaliseren.
DAU10550
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien
van stroom; de instrumentenverlichting, het
achterlicht, de kentekenverlichting en het
3-2
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
parkeerlicht gaan branden en de motor kan
worden gestart. De sleutel kan niet worden
uitgenomen.
OPMERKING
De koplampen gaan automatisch branden
als de motor wordt gestart en blijven aan
totdat de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid,
zelfs als de motor afslaat.
3
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
WAARSCHUWING
Draai nooit de sleutel naar “OFF” of
“LOCK” terwijl de machine rijdt. Hierdoor worden de elektrische systemen
uitgeschakeld, wat mogelijk kan leiden
tot verlies van de controle of een ongeval.
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische
systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan
worden uitgenomen.
DAU10661
DWA10061
DAU10683
Om het stuur te vergrendelen
1. Drukken.
2. Draaien.
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in en
draai deze dan naar “LOCK”. Houd de
sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
Om het stuur te ontgrendelen
1. Drukken.
2. Draaien.
Druk de sleutel in en draai deze dan naar
“OFF”. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
DAU10941
(Parkeren)
Het stuur is vergrendeld en het achterlicht,
de kentekenverlichting en het parkeerlicht
branden. De alarmverlichting en richtingaanwijzers kunnen worden ingeschakeld,
maar alle andere elektrische systemen zijn
uit. De sleutel kan worden uitgenomen.
Het stuur moet zijn vergrendeld om de sleutel naar “” te kunnen draaien.
3-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DCA11020
LET OP
Gebruik de parkeerstand niet gedurende
langere tijd, anders kan de accu ontladen raken.
Het bijbehorende controlelampje knippert
terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linker- of rechterstand is gedrukt.
DAU11060
Vrijstandcontrolelampje “”
Dit controlelampje brandt terwijl de versnellingsbak in de vrijstand staat.
DAU11080
Controlelampje grootlicht “”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp
is ingeschakeld voor grootlicht.
DAU11254
Waarschuwingslampje
olieniveau “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
het motorolieniveau laag is.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en
dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen
op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer controleren.
3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
OPMERKING
● Bij een voldoende hoog olieniveau kan
het waarschuwingslampje soms toch
knipperen bij rijden op een helling of bij
plotseling afremmen of optrekken, er is
dan echter geen sprake van een storing.
● Dit model is ook uitgerust met een zelf-
3
diagnosesysteem voor het circuit van
het waarschuwingslampje olieniveau.
Als het waarschuwingscircuit voor het
olieniveau een probleem aangeeft,
wordt de volgende cyclus herhaald totdat de storing is opgeheven: Het waarschuwingslampje olieniveau knippert
tien keer en dooft dan gedurende 2.5
seconden. Als dit zich voordoet, vraag
dan een Yamaha dealer de machine te
controleren.
Waarschuwingslampje
brandstofniveau “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden
wanneer het brandstofniveau daalt tot beneden ca. 3.1 L (0.82 US gal, 0.68 Imp.gal).
Vul in dat geval zo snel mogelijk brandstof
bij.
DAU11365
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en
dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen
op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer controleren.
OPMERKING
Dit model is bovendien uitgerust met een
zelfdiagnosesysteem voor het circuit van
het waarschuwingslampje brandstofniveau.
Als het waarschuwingscircuit voor het
brandstofniveau een probleem aangeeft,
wordt de volgende cyclus herhaald totdat
de storing is opgeheven: Het waarschuwingslampje brandstofniveau knippert acht
keer en dooft dan gedurende 3.0 seconden.
Als dit zich voordoet, vraag dan een
Yamaha dealer de machine te controleren.
DAU47751
Waarschuwingslampje
koelvloeistoftemperatuur “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
de motor oververhit raakt. Zet in zo’n geval
de motor onmiddellijk af en geef deze de tijd
om af te koelen.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en
dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen
op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer controleren.
DCA10021
LET OP
Laat de motor niet draaien terwijl deze
oververhit is.
OPMERKING
● Bij machines met een of meer radiator-
koelvinnen schakelt de radiatorkoelvin
automatisch in of uit op basis van de
koelvloeistoftemperatuur in de radiator.
● Als de motor oververhit raakt, staan op
pagina 6-43 nadere instructies vermeld.
3-5
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
WeergaveConditiesWat te doen
Onder 39 °C
(Onder 103 °F)
40–116 °C
(104–242 °F)
Boven 117 °C
(Boven 243 °F)
De aanduiding “Lo” wordt
getoond.
Koelvloeistoftemperatuur
wordt getoond.
Koelvloeistoftemperatuur
knippert.
Het waarschuwingslampje
gaat branden.
OK. U kunt rijden.
3
OK. U kunt rijden.
Breng de machine tot stilstand en laat
de motor stationair draaien tot de koelvloeistoftemperatuur daalt.
Zet de motor af als de temperatuur niet
daalt. (Zie pagina 6-43.)
3-6
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Waarschuwingslampje
motorstoring “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden of
knipperen wanneer er een probleem wordt
aangegeven in het elektrisch circuit dat de
motor controleert. Vraag in dat geval een
Yamaha dealer het zelfdiagnosesysteem te
controleren. (Zie pagina 3-14 voor uitleg
3
over de werking van het zelfdiagnosesysteem.)
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en
dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen
op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer controleren.
Waarschuwingslampje
stuurdemper “”
Dit waarschuwingslampje licht op en er verschijnt een foutcode wanneer een storing in
de stuurdemper wordt herkend. Vraag in
dat geval een Yamaha dealer het zelfdiagnosesysteem te controleren. (Zie pagina
3-14 voor uitleg over de werking van het
zelfdiagnosesysteem.)
DAU11534
DAU47481
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en
dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen
op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer controleren.
DAU11574
Controlelampje schakelmoment
Dit controlelampje kan zo worden ingesteld
dat het bij de gewenste motortoerentallen
aan- of uitgaat en wordt gebruikt om aan te
geven wanneer naar de volgende hogere
versnelling moet worden geschakeld.
Het elektrisch circuit voor het controlelampje kan worden gecontroleerd door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het controlelampje
moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.
Licht het controlelampje niet meteen op
wanneer u de sleutel naar “ON” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer controleren. (Zie pagina 3-14 voor een uitgebreide
uitleg over de functie van dit controlelampje
en het instellen daarvan.)
Controlelampje startblokkering
DAU38624
Het elektrisch circuit voor het controlelampje kan worden gecontroleerd door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het controlelampje
moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.
Licht het controlelampje niet meteen op
wanneer u de sleutel naar “ON” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer controleren.
Als de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid,
begint het controlelampje na 30 seconden
te knipperen om aan te geven dat het startblokkeersysteem is ingeschakeld. Het controlelampje stopt na 24 uur met knipperen,
maar het startblokkeersysteem blijft ingeschakeld.
Het zelfdiagnosesysteem detecteert ook
storingen in de circuits van het startblokkeersysteem. (Zie pagina 3-14 voor uitleg
over de werking van het zelfdiagnosesysteem.)
Zorg dat de machine stilstaat voordat u
wijzigingen in de instellingen van de
multifunctionele meter gaat aanbrengen.
9
1011
DWA12422
Het aanbrengen van wijzigingen tijdens
het rijden kan u afleiden en vergroot het
risico op een ongeval.
De multifunctionele meter biedt de volgende voorzieningen:
● een snelheidsmeter
● een toerenteller
● een kilometerteller
● twee rittellers (die de afgelegde af-
stand aangeven sinds de tellers het
laatst werden teruggesteld op nul)
● een ritteller voor brandstofreserve (die
de afgelegde afstand aangeeft sinds
het waarschuwingslampje brandstofreserve aanging)
● een stopwatch
● een klok
● een weergave koelvloeistoftempera-
tuur
● een weergave luchtaanzuigtempera-
tuur
● een aanduiding voor de ingeschakelde
versnelling
● een rijmodusweergave (die de gese-
lecteerde rijmodus aangeeft)
● een weergave voor de gasklepope-
ning
● een weergave voor het brandstofver-
bruik (functies voor huidig en gemiddeld verbruik)
● een voorziening voor zelfdiagnose
3-8
● een instelfunctie voor de displayhel-
derheid, het controlelampje schakelmoment en de weergave van de
gasklepopening
OPMERKING
● Vergeet niet de sleutel naar “ON” te
draaien voordat u de “SELECT”- en
“RESET”-toets gebruikt.
● Alleen voor Groot-Brittannië: Om te
wisselen tussen de kilometer- en mijlenweergave van de snelheidsmeter
en de kilometerteller/ritteller/verbruiksmeter houdt u de toets “SELECT” min-
stens 1 seconde ingedrukt.
Toerenteller
1
2
1. Toerenteller
2. Rode zone toerenteller
3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Met de elektrische toerenteller kan de bestuurder het motortoerental controleren en
dit binnen het ideale bereik houden.
Als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid,
slaat de naald van de toerenteller eenmaal
helemaal uit tot het hoogste aantal toeren
per minuut en keert daarna weer terug naar
nul tpm om het elektrische circuit te testen.
3
LET OP
Laat de motor niet draaien terwijl de toerenteller in de rode zone wijst.
Rode zone: 13750 tpm en hoger
Klok en stopwatch
1. Klok/stopwatch
DCA10031
1
Om de klok op tijd te zetten
1. Houd de “SELECT”-toets en de “RES-
ET”-toets tegelijkertijd minstens twee
seconden lang ingedrukt.
2. Als de uuraanduiding begint te knipperen, drukt u op de “RESET”-toets om
de uren in te stellen.
3. Druk op de “SELECT”-toets en de minutenaanduiding begint te knipperen.
4. Druk op de “RESET”-toets om de minuten in te stellen.
5. Druk op de “SELECT”-toets en laat
deze dan los om de klok te starten.
Om de stopwatch weer te geven
Om de weergave te wijzigen naar de stopwatchmodus drukt u de “SELECT”-toets en
de “RESET”-toets tegelijkertijd in. Druk om
weer terug te keren naar de klokmodus de
“SELECT”-toets en de “RESET”-toets tegelijkertijd in; dit is echter niet mogelijk terwijl
de stopwatch telt.
Normale tijdmeting
1. Druk op de “RESET”-toets om de stopwatch te starten.
2. Druk op de “SELECT”-toets om de
stopwatch te stoppen.
3. Druk nogmaals op de toets “SELECT”
om de stopwatch op nul terug te stellen.
Tussentijdmeting
1. Druk op de “RESET”-toets om de stopwatch te starten.
2. Druk op de startknop “” of de “RES-
ET”-toets om tussentijden te meten.
Tussentijden worden vijf seconden
lang in de kilometertellerweergave getoond.
3. Druk op de startknop “” of de “RES-
ET”-toets om de laatste tussentijd
weer te geven of op de “SELECT”-
toets om de stopwatch stop te zetten
en de totaal verstreken tijd weer te geven.
Het tussentijdgeheugen kan maximaal 20
vastgelegde tussentijden bewaren. De tussentijden kunnen in omgekeerde chronologische volgorde of in volgorde van snelheid
worden weergegeven.
1. Houd de “SELECT”-toets minstens
een seconde lang ingedrukt om de
omgekeerde chronologische volgorde
te selecteren; “L-20” verschijnt op de
stopwatch. Druk de “SELECT”-toets
opnieuw in om de volgorde van snelheid te selecteren; “F-20” verschijnt op
de stopwatch.
2. Druk op de “RESET”-toets. Afhankelijk
van de geselecteerde tussentijdmodus
wordt “L20” of “F20” getoond op de
weergave van de koelvloeistoftemperatuur of luchtaanzuigtemperatuur, en
wordt de bijbehorende opgeslagen
tussentijd weergegeven op de stopwatch.
3. Druk op de “SELECT”-toets om omlaag te gaan in de lijst en op de “RES-
ET”-toets om omhoog te gaan.
OPMERKING
● Bij weergave in de omgekeerde chro-
nologische volgorde worden de tussentijden weergegeven van de laatste
naar de vroegste (bijv. L20, L19, L18,
L17). Bij weergave in de volgorde van
snelheid worden de tussentijden weergegeven van de snelste naar de langzaamste (bijv. F01, F02, F03, F04).
● Houd de “RESET”-toets minstens een
seconde lang ingedrukt om alle in het
tussentijdgeheugen opgeslagen tijden
terug te stellen.
4. Houd de “SELECT”-toets minstens
een seconde lang ingedrukt om het
tussentijdgeheugen te annuleren en
terug te keren naar de tijdmeting.
Weergave kilometerteller, ritteller, huidige brandstofverbruik en gemiddelde
brandstofverbruik
Druk op de “SELECT”-toets om te wisselen
tussen de kilometertellerweergave “ODO”,
de rittellerweergaven “TRIP 1” en “TRIP 2”,
de weergave van het huidige brandstofverbruik “km/L” of “L/100 km” en de weergave
van het gemiddelde brandstofverbruik
“AVE_ _._ km/L” of “AVE_ _._ L/100 km”, in
de onderstaande volgorde:
ODO → TRIP 1 → TRIP 2 → km/L of L/100
km → AVE_ _._ km/L of AVE_ _._ L/100 km
→ ODO
Alleen Verenigd Koninkrijk:
Druk op de “SELECT”-toets om te wisselen
tussen de kilometertellerweergave “ODO”,
de rittellerweergaven “TRIP 1” en “TRIP 2”,
de weergave van het huidige brandstofverbruik “km/L”, “L/100 km” of “MPG” en de
weergave van het gemiddelde brandstofverbruik “AVE_ _._ km/L”, “AVE_ _._ L/100
km” of “AVE_ _._ MPG”, in de onderstaande volgorde:
ODO → TRIP 1 → TRIP 2 → km/L, L/100
km of MPG → AVE_ _._ km/L, AVE_ _._
L/100 km of AVE_ _._ MPG → ODO
Als het waarschuwingslampje brandstofniveau gaat branden (zie pagina 3-4), wisselt
de weergave automatisch naar de brand-
3
3-10
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
O
G
stofreserve-ritteller “TRIP F” en wordt de afgelegde afstand vanaf dat punt
aangegeven. In dat geval wordt door het indrukken van de toets “SELECT” gewisseld
tussen de diverse weergaven van ritteller,
kilometerteller, huidige verbruik en gemiddelde verbruik, in de onderstaande volgorde:
3
TRIP F → km/L of L/100 km → AVE_ _._
km/L of AVE_ _._ L/100 km → ODO →
TRIP 1 → TRIP 2 → TRIP F
Alleen Verenigd Koninkrijk:
TRIP F → km/L, L/100 km of MPG → AVE_
_._ km/L, AVE_ _._ L/100 km of AVE_ _._
MPG → ODO → TRIP 1 → TRIP 2 → TRIP
F
Om een ritteller op nul terug te stellen, selecteert u deze door op de toets “SELECT”
te drukken en dan de toets “RESET” minstens 1 seconde lang ingedrukt te houden.
Wanneer u de brandstofreserve-ritteller niet
zelf met de hand op nul terugstelt, wordt
deze automatisch teruggesteld zodra na het
tanken 5 km (3 mi) is gereden en wordt de
vorige ritteller weergegeven.
Modus huidig brandstofverbruik
1
1. Huidig brandstofverbruik
De weergave van het huidige brandstofverbruik kan worden ingesteld op “km/L”,“L/100 km” of “MPG” (alleen Verenigd Koninkrijk).
● Als de weergave is ingesteld op
“km/L”, wordt de afstand weergegeven
die onder de huidige omstandigheden
kan worden afgelegd op 1.0 L brandstof.
● Als de weergave is ingesteld op “L/100
km”, wordt de hoeveelheid brandstof
weergegeven die nodig is om onder de
huidige omstandigheden 100 km af te
leggen.
● Alleen Verenigd Koninkrijk: Als de
weergave is ingesteld op “MPG”,
wordt de afstand weergegeven die on-
der de huidige omstandigheden kan
worden afgelegd op 1.0 Imp.gal
brandstof.
Houd de toets “SELECT” een seconde lang
ingedrukt om te wisselen tussen de twee
weergaven voor het huidige brandstofverbruik terwijl een van de weergaven wordt
getoond.
PMERKIN
Bij snelheden onder 10 km/h (6.0 mi/h)
wordt “_ _._” weergegeven.
Modus gemiddeld brandstofverbruik
1
1. Gemiddeld brandstofverbruik
De weergave van het gemiddelde brandstofverbruik kan worden ingesteld op “AVE_
_._ km/L”, “AVE_ _._ L/100 km” of “AVE_
_._MPG” (alleen Verenigd Koninkrijk).
3-11
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Deze weergave toont het gemiddelde
brandstofverbruik sinds de weergave op nul
is teruggezet.
● Als de weergave is ingesteld op “AVE_
_._ km/L”, wordt de afstand weergegeven die kan worden afgelegd op 1.0 L
brandstof.
● Als de weergave is ingesteld op “AVE_
_._ L/100 km”, wordt de hoeveelheid
brandstof weergegeven die nodig is
om 100 km af te leggen.
● Alleen Verenigd Koninkrijk: Als de
weergave is ingesteld op “AVE_ _._
MPG”, wordt de afstand weergegeven
die kan worden afgelegd op
1.0 Imp.gal brandstof.
Houd de toets “SELECT” een seconde lang
ingedrukt om te wisselen tussen de weergaven voor het gemiddelde brandstofverbruik
terwijl een van de weergaven wordt getoond.
Om de weergave van het gemiddelde
brandstofverbruik terug te stellen selecteert
u deze door op de toets “SELECT” te drukken en dan de toets “RESET” minstens een
seconde lang ingedrukt te houden.
OPMERKING
Na het terugstellen van een weergave van
het gemiddelde brandstofverbruik wordt “_
_._” weergegeven voor die weergave totdat
de machine 1 km (0.6 mi) heeft afgelegd.
Aanduiding ingeschakelde versnelling
1
2
1. Vrijstandcontrolelampje “”
2. Aanduiding ingeschakelde versnelling
Deze aanduiding geeft aan welke versnelling is ingeschakeld. De vrijstand wordt aangegeven door “” en door het
vrijstandcontrolelampje.
Weergave gasklepopening
1
3
1. Weergave gasklepopening
De weergave gasklepopening geeft aan
hoe ver de gasklep is geopend. Het aantal
segmenten neemt toe naarmate de gasklep
verder openstaat. Zie “Instelfunctie voor displayhelderheid en voor controlelampje
schakelmoment” op pagina 3-14.
OPMERKING
De segmenten worden weergegeven terwijl
de motor draait.
3-12
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Rijmodusweergave
3
1. Rijmodusweergave
Deze weergave geeft aan welke rijmodus is
geselecteerd: “STD”, “A” of “B”. Zie voor
meer informatie over de modi en hoe u deze
kunt selecteren pagina 3-1 en 3-18.
Weergave koelvloeistoftemperatuur
De weergave koelvloeistoftemperatuur
geeft de temperatuur van de koelvloeistof
aan.
OPMERKING
Als de weergave koelvloeistof wordt gese-
1
lecteerd, wordt eerst gedurende 1 seconde
“C” weergegeven. Daarna wordt de koelvloeistoftemperatuur getoond.
LET OP
Laat de motor niet draaien terwijl deze
oververhit is.
Weergave luchtaanzuigtemperatuur
1
DCA10021
1
Draai de sleutel naar “ON” en druk op de
toets “RESET” om van de weergave van de
koelvloeistoftemperatuur naar de weergave
van de inlaatluchttemperatuur te gaan. Druk
nogmaals op de toets “RESET” om naar de
weergave van de koelvloeistoftemperatuur
terug te keren.
OPMERKING
● Zelfs als de weergave luchtaanzuig-
temperatuur is geselecteerd, gaat het
waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur branden als de motor
oververhit raakt.
● Als de sleutel naar “ON” wordt ge-
draaid, wordt automatisch de koelvloeistoftemperatuur weergegeven,
zelfs als de luchtaanzuigtemperatuur
werd weergegeven voordat de sleutel
naar “OFF” werd gedraaid.
● Als de weergave luchtaanzuigtempe-
ratuur is geselecteerd, wordt “A” weergegeven voor de temperatuur.
1. Weergave koelvloeistoftemperatuur
1. Weergave luchtaanzuigtemperatuur
De weergave luchtaanzuigtemperatuur
geeft de temperatuur aan van de lucht die
het luchtfilterhuis wordt binnengezogen.
3-13
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Zelfdiagnosesysteem
1
1. Weergave foutcode
Dit model is uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor diverse elektrische circuits.
Als in het circuit van de stuurdemper een
storing wordt gedetecteerd, gaat het waarschuwingslampje stuurdemper branden en
geeft het display een foutcode weer.
Als in de circuits van het startblokkeersysteem een storing wordt gedetecteerd, knippert het controlelampje startblokkering en
geeft het display een foutcode weer.
Als in enig ander circuit een storing wordt
gedetecteerd, gaat het waarschuwingslampje motorstoring branden en geeft het
display een foutcode weer.
Als het display foutcodes weergeeft, noteer
deze dan en vraag een Yamaha dealer om
het voertuig te controleren.
OPMERKING
Als het display foutcode 52 van het circuit
van het startblokkeersysteem weergeeft,
betreft dit mogelijk een storing in het transpondersignaal. Als deze fout zich voordoet,
probeer dan de volgende procedure.
1. Start de motor met behulp van de codeersleutel.
OPMERKING
Houd andere startblokkeersleutels uit de
buurt van het contactslot en bewaar niet
meer dan één startblokkeersleutel aan dezelfde sleutelring! Startblokkeersleutels
kunnen signaalstoring veroorzaken, waardoor de motor mogelijk niet kan worden gestart.
2. Als de motor start, zet deze dan weer
uit en probeer hem opnieuw te starten
met de standaardsleutels.
3. Als de motor niet kan worden gestart
met een of beide standaardsleutels,
breng dan het voertuig, de codeersleutel en beide standaardsleutels naar
een Yamaha dealer en laat de standaardsleutels opnieuw coderen.
DCA11590
LET OP
Wanneer het display een foutcode aangeeft, moet de machine zo spoedig mogelijk worden gecontroleerd om
motorschade te voorkomen.
Instelfunctie voor de displayhelderheid,
het controlelampje schakelmoment en
de weergave van de gasklepopening
1
2
3
4
1. Activeringsbereik van het controlelampje
schakelmoment
2. Controlelampje schakelmoment
3. Displays met instelbare helderheid
4. Helderheidsniveau
Deze modus stelt u in staat om wijzigingen
aan te brengen in zes instellingen door de
volgende stappen uit te voeren.
1. Draai de sleutel naar “OFF”.
3
3-14
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
2. Druk de “SELECT”-toets in en houd
deze ingedrukt.
3. Draai de sleutel naar “ON”, wacht vijf
seconden en laat dan de “SELECT”-
toets los. De instelfunctie voor de displayhelderheid is geselecteerd.
4. Druk op de “SELECT”-toets om tussen
de functies te wisselen in de onder-
3
staande volgorde:
a. Displayhelderheid:
Met deze functie regelt u de helderheid van de weergaven en de
toerenteller in overeenstemming
met het aanwezige daglicht.
b. Activiteit van het controlelampje
schakelmoment:
Via deze functie kiest u of het controlelampje geactiveerd moet worden en of het bij activering moet
knipperen of continu moet branden.
c. Activeren van het controlelampje
schakelmoment:
Met deze functie kiest u het motortoerental waarbij het controlelampje wordt geactiveerd.
d. Deactiveren van het controlelamp-
je schakelmoment:
Met deze functie kiest u het motortoerental waarbij het controlelampje wordt gedeactiveerd.
e. Helderheid van het controlelampje
schakelmoment:
Met deze functie regelt u de helderheid van het controlelampje
volgens uw voorkeur.
f. Weergave gasklepopening:
Met deze functie kunt u kiezen of u
de weergave gasklepopening wilt
tonen of niet.
OPMERKING
De weergave geeft de huidige instelling
voor elke functie weer, behalve voor de
functie activiteit van het controlelampje
schakelmoment.
De helderheid instellen van de displays van
de multifunctionele meter en toerenteller
1. Draai de sleutel naar “OFF”.
2. Druk de “SELECT”-toets in en houd
deze ingedrukt.
3. Draai de sleutel naar “ON”, wacht vijf
seconden en laat dan de “SELECT”-
toets los.
4. Druk op de “RESET”-toets om de gewenste displayhelderheid te kiezen.
5. Druk op de “SELECT”-toets om het
geselecteerde helderheidsniveau te
bevestigen. De instelfunctie gaat over
naar de functie activiteit van het controlelampje schakelmoment.
Instellen van de functie activiteit van het
controlelampje schakelmoment
1. Druk op de toets “RESET” om een van
de volgende instellingen voor de activiteit van het controlelampje te kiezen:
● Het controlelampje blijft na acti-
vering branden. (Deze instelling
is geselecteerd wanneer het controlelampje aan blijft.)
● Het controlelampje gaat bij acti-
vering knipperen. (Deze instelling
is geselecteerd wanneer het controlelampje vier keer per seconde
knippert.)
● Het controlelampje is gedeacti-
veerd, het zal dus niet branden of
knipperen. (Deze instelling is actief wanneer het controlelampje
één keer per twee seconden
knippert.)
2. Druk op de toets “SELECT” om de geselecteerde activiteit van het controlelampje te bevestigen. De instelfunctie
gaat over naar de functie activering
van het controlelampje schakelmoment.
3-15
Loading...
+ 82 hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.