HANDLEIDING
XVS1100A
5YS-F8199-DR
DAU26941
DECLARATION of CONFORMITY |
|
VERKLARING VAN CONFORMITEIT |
|
|
|
We
Company: MORIC CO., LTD.
Address: 1450-6 Mori Mori-Machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 Japan
Hereby declare that the product:
Kind of equipment: IMMOBILIZER
Type-designation:
5SL-00, 5VS-00, 5VX-00, 3HT-00, 5UX-00, 5UX-10, 5KS-00 and 5KS-10
is in compliance with following norm(s) or documents:
R&TTE Directive(1999/5/EC)
EN300 330-2 v1.1.1(2001-6), EN60950(2000)
Two or Three-Wheel Motor Vehicles Directive(97/24/EC: Chapter 8, EMC)
Place of issue: Shizuoka, Japan
Date of issue: Aug. 1st 2002
Kazuji Kawai
representative name and signature
Wij,
Bedrijf: MORIC CO., LTD.
Adres: 1450-6 Mori Mori-Machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 Japan
Verklaren hierbij dat het product:
Type apparaat: STARTBLOKKERING
Typeaanduiding:
5SL-00, 5VS-00, 5VX-00, 3HT-00, 5UX-00, 5UX-10, 5KS-00 en 5KS-10
in overeenstemming is met de volgende norm(en) of documenten:
R&TTE richtlijn (1999/5/EC)
EN300 330-2 v1.1.1 (2001-6), EN60950 (2000)
Richtlijn betreffende motorvoertuigen op twee of drie wielen (97/24/EC: Hoofdstuk 8, EMC)
Plaats van afgifte: Shizuoka, Japan
Datum van afgifte: 1 augustus 2002
Kazuji Kawai
Naam en handtekening vertegenwoordiger
DAU10100
Welkom in de wereld van Yamaha rijders!
Als eigenaar van de XVS1100A profiteert u van Yamaha’s ervaring en technische kennis in het ontwerpen en fabriceren van producten van topkwaliteit, waarmee Yamaha haar verdiende reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw XVS1100A. Deze gebruikershandleiding geeft instructies over bediening, inspectie en onderhoud van de motorfiets, terwijl ook wordt beschreven hoe u uzelf en anderen persoonlijk letsel en schade kunt besparen.
Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw motorfiets in optimale conditie te houden. Als er tenslotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
DAU10150
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Het Safety Alert symbool betekent ATTENTIE! LET OP! HET GAAT OM UW VEILIGHEID!
|
|
|
|
Wanneer instructies vermeld in een WAARSCHUWING niet worden opgevolgd, kan dit leiden |
|
|
WAARSCHUWING |
|
tot ernstig of zelfs dodelijk letsel voor de motorrijder of omstanders of degene die de motor- |
||
|
|
|
|
fiets inspecteert of repareert. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
De aanduiding LET OP staat vermeld bij speciale voorzorgsmaatregelen die moeten worden |
|
|
LET OP: |
|
|
||
|
|
genomen om schade aan de motorfiets te voorkomen. |
|||
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
OPMERKING: |
De aanduiding NB staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of verhelde- |
||||
ren. |
|||||
|
|
|
|
||
|
|
|
|
|
OPMERKING:
●Deze handleiding moet worden gezien als een permanent onderdeel van deze motorfiets en moet altijd bij de machine blijven, ook als deze ooit wordt verkocht.
●Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn van kleine tegenstrijdigheden tussen uw motor en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen heeft over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
DWA10030
WAARSCHUWING
LEES DEZE HANDLEIDING AANDACHTIG HELEMAAL DOOR VOORDAT U DEZE MOTORFIETS GAAT GEBRUIKEN.
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAU36390
XVS1100A
HANDLEIDING
©2005 door Yamaha Motor Co., Ltd. 1e uitgave, maart 2005
Alle rechten voorbehouden.
Elke vorm van herdruk of onbevoegd gebruik
zonder schriftelijke toestemming van Yamaha Motor Co., Ltd.
is uitdrukkelijk verboden. Gedrukt in Nederland.
VEILIGHEIDSINFORMATIE .............. |
1-1 |
BESCHRIJVING ................................ |
2-1 |
Aanzicht linkerzijde.......................... |
2-1 |
Aanzicht rechterzijde ....................... |
2-2 |
Bedieningen en instrumenten.......... |
2-3 |
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN |
|
EN BEDIENINGEN ............................. |
3-1 |
Startblokkeersysteem ..................... |
3-1 |
Contactslot/stuurslot ....................... |
3-2 |
Controleen |
|
waarschuwingslampjes ............... |
3-3 |
Snelheidsmeterunit ......................... |
3-5 |
Stuurschakelaars ............................ |
3-5 |
Koppelingshendel ........................... |
3-6 |
Schakelpedaal ................................ |
3-7 |
Remhendel ..................................... |
3-7 |
Rempedaal ..................................... |
3-7 |
Tankdop .......................................... |
3-8 |
Brandstof ........................................ |
3-8 |
Uitlaatkatalysator ............................ |
3-9 |
Brandstofkraan ............................. |
3-10 |
Chokehendel ................................ |
3-11 |
Zadels ........................................... |
3-11 |
Helmbevestiging ........................... |
3-12 |
Opbergcompartiment .................... |
3-13 |
Afstellen van de |
|
schokdemperunit ....................... |
3-14 |
Bagageriembevestiging ................ |
3-15 |
Zijstandaard .................................. |
3-16 |
Startspersysteem ......................... |
3-16 |
CONTROLES VOOR |
|
HET STARTEN .................................. |
4-1 |
Controlelijst voor gebruik ................ |
4-2 |
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ- |
|
INFORMATIE ..................................... |
5-1 |
Starten van een koude motor ......... |
5-1 |
Starten van een warme motor ........ |
5-2 |
Schakelen ...................................... |
5-3 |
Tips voor een zuinig |
|
brandstofverbruik ........................ |
5-3 |
Inrijperiode ..................................... |
5-4 |
Parkeren ......................................... |
5-4 |
PERIODIEK ONDERHOUD EN |
|
KLEINERE REPARATIES ................. |
6-1 |
Boordgereedschapsset .................. |
6-1 |
Periodiek smeeren |
|
onderhoudsschema .................... |
6-2 |
Het framepaneel verwijderen en |
|
aanbrengen ................................. |
6-6 |
Controleren van de bougies ........... |
6-6 |
Motorolie ........................................ |
6-8 |
Cardanolie ...................................... |
6-9 |
Reinigen van het |
|
luchtfilterelement ....................... |
6-11 |
Afstellen van de carburateurs ...... |
6-12 |
Afstellen van het stationair |
|
toerental .................................... |
6-12 |
Speling van de gaskabel |
|
afstellen .................................... |
6-13 |
Afstellen van de klepspeling ........ |
6-13 |
Banden ........................................ |
6-13 |
Spaakwielen ................................ |
6-15 |
Vrije slag van koppelingshendel |
|
afstellen .................................... |
6-16 |
Vrije slag van remhendel |
|
afstellen .................................... |
6-16 |
Remlichtschakelaar afstellen ....... |
6-17 |
Controleren van vooren |
|
achterremblokken ..................... |
6-18 |
Controleren van |
|
remvloeistofniveau ................... |
6-18 |
Verversen van remvloeistof ......... |
6-19 |
Controleren en smeren van |
|
kabels ....................................... |
6-20 |
Controleren en smeren van |
|
gasgreep en gaskabel .............. |
6-20 |
Controleren en smeren van |
|
remen schakelpedalen ........... |
6-20 |
Controleren en smeren van |
|
remen koppelingshendels ...... |
6-21 |
Controleren en smeren van |
|
zijstandaard .............................. |
6-21 |
Smeren van de |
|
achterwielophanging ................ |
6-21 |
Voorvork controleren ................... |
6-22 |
Controle van stuursysteem .......... |
6-22 |
Controleren van wiellagers .......... |
6-23 |
Accu ............................................. |
6-23 |
INHOUDSOPGAVE
Zekeringen vervangen .................. |
6-24 |
Koplampgloeilamp vervangen ...... |
6-26 |
Een richtingaanwijzergloeilamp of |
|
de gloeilamp in |
|
remlicht/achterlicht |
|
vervangen ................................. |
6-27 |
Parkeerlichtgloeilamp |
|
vervangen ................................. |
6-28 |
Ondersteunen van de |
|
motorfiets .................................. |
6-28 |
Problemen oplossen ..................... |
6-29 |
Storingzoekschema ...................... |
6-30 |
VERZORGING EN STALLING VAN |
|
DE MOTORFIETS .............................. |
7-1 |
Verzorging ...................................... |
7-1 |
Stalling ............................................ |
7-3 |
SPECIFICATIES ................................ |
8-1 |
GEBRUIKERSINFORMATIE.............. |
9-1 |
Identificatienummers ...................... |
9-1 |
DAU10251
MOTORFIETSEN ZIJN TWEEWIELIGE
1
VOERTUIGEN. HUN VEILIG GEBRUIK EN WERKING ZIJN AFHANKELIJK VAN JUISTE RIJTECHNIEKEN EN VAN DE DESKUNDIGHEID VAN DE BESTUURDER. ELKE BESTUURDER MOET BEKEND ZIJN MET DE VOLGENDE VEREISTEN ALVORENS MET DEZE MOTOR TE GAAN RIJDEN.
HIJ OF ZIJ MOET:
●DOOR EEN COMPETENTE INFORMATIEBRON GRONDIG ZIJN INGELICHT OVER ALLE ASPECTEN VAN HET MOTORRIJDEN.
●ZICH HOUDEN AAN DE WAARSCHUWINGEN EN ONDERHOUDSEISEN VERMELD IN DE GEBRUIKERSHANDLEIDING.
●GRONDIG GETRAIND ZIJN IN VEILIGE EN CORRECTE RIJTECHNIEKEN.
●GEBRUIKMAKEN VAN PROFESSIONELE TECHNISCHE SERVICE, ZOALS AANGEGEVEN IN DE GEBRUIKERSHANDLEIDING EN/OF WANNEER DE MECHANISCHE CONDITIES DIT VEREISEN.
Veilig rijden
●Controleer de machine altijd voor u gaat rijden. Een zorgvuldige controle kan een ongeval helpen voorkomen.
●Deze motorfiets is gebouwd voor het vervoer van de bestuurder plus een passagier.
●Het niet opmerken en herkennen van motorfietsen door andere weggebruikers vormt de belangrijkste oorzaak van auto/motorongevallen. Vaak worden ongevallen veroorzaakt doordat een autobestuurder de motor niet heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat blijkt het meest effectief om het risico op een dergelijk type ongeval te verminderen.
Dus:
•Draag een jack in felle kleuren.
•Wees extra voorzichtig bij het naderen en passeren van kruisingen, daar doen ongelukken met motorfietsen zich namelijk het meest voor.
•Ga daar rijden waar andere weggebruikers u kunnen zien. Ga niet rijden in de dode zichthoek van een andere weggebruiker.
●Bij veel ongevallen zijn onervaren bestuurders betrokken. Veelal zijn bestuurders die bij een ongeval betrokken waren zelfs niet in het bezit van een geldig motorrijbewijs.
•Zorg dat u bekwaam bent om te rijden en leen uw motorfiets alleen uit aan ervaren motorrijders.
•Weet wat u wel en niet aankunt. Door rekening te houden met uw beperkingen helpt u ongelukken voorkomen.
•We raden aan om het motorrijden te oefenen op plekken waar geen verkeer is, totdat u grondig bekend bent met de motor en zijn bediening.
●Ongelukken worden vaak veroorzaakt door een fout van de motorbestuurder. Veel bestuurders houden bij het ingaan van een bocht een TE HOGE RIJSNELHEID aan of rijden te lang rechtop (onvoldoende schuinleggen bij de bewuste rijsnelheid), zodat de bocht dan te wijd word genomen.
•Neem altijd de maximum snelheid in acht en rijd nooit sneller dan de wegcondities en het verkeer toestaan.
1-1
VEILIGHEIDSINFORMATIE
•Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg dat andere weggebruikers u kunnen zien.
●De zithouding van de bestuurder en de passagier is belangrijk voor een goede besturing.
•De bestuurder moet tijdens het rijden beide handen aan het stuur houden en beide voeten op de bestuurdersvoetsteunen, om zo de macht over het stuur te behouden.
•De passagier hoort steeds de bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig, met beide handen vast te houden en beide voeten op de passagiersvoetsteunen te houden.
•Neem nooit een passagier mee die niet in staat is om beide voeten stevig op de passagiersvoetsteunen te zetten.
●Rijd nooit onder invloed van alcohol of andere drugs.
●Deze motor is uitsluitend ontworpen voor gebruik op verharde wegen en is niet geschikt voor off-roadgebruik.
Beschermende kleding |
Technische wijzigingen |
|
|
||
Motorongelukken met dodelijke afloop be- |
Door het aanbrengen van technische wijzi- |
|
|||
treffen meestal hoofdletsel. Het dragen van |
gingen die niet door Yamaha zijn goedge- |
|
|||
een helm is de belangrijkste factor bij het |
keurd, |
of door originele onderdelen te |
1 |
||
voorkomen of reduceren van hoofdletsel. |
verwijderen, kan deze motor onveilig wor- |
|
|||
● Draag altijd een goedgekeurde helm. |
den in het gebruik en ernstig persoonlijk let- |
|
|||
● Draag ook een gezichtskap of een vei- |
sel |
veroorzaken. |
Door |
dergelijke |
|
ligheidsbril. De rijwind in uw niet-afge- |
wijzigingen kan het gebruik van uw motor |
|
|||
schermde ogen kan het zicht |
ook onwettig worden. |
|
|
|
|
verslechteren, zodat u gevaren te laat |
|
|
|
|
|
zou opmerken. |
Bagage en accessoires |
|
|
||
● Door een jack, stevige schoenen, een |
Het monteren van accessoires of het ver- |
|
|||
lange broek, handschoenen e.d. te |
voer van bagage kan een negatief effect |
|
|||
dragen verkleint u de kans op schaaf- |
hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag |
|
|||
wonden of ontvellingen. |
als hierdoor de gewichtsverdeling van de |
|
|||
● Draag nooit loszittende kleding, deze |
motor verandert. Wees uiterst voorzichtig |
|
|||
kan blijven haken aan bedienings- |
bij het monteren van accessoires of het be- |
|
|||
handgrepen of door de wielen worden |
laden van uw motor, om zo mogelijke onge- |
|
|||
gegrepen en zo een ongeval of letsel |
vallen te vermijden. Pas extra op wanneer u |
|
|||
veroorzaken. |
op een motor rijdt die beladen is of waaraan |
|
|||
● Raak nooit de motor of het uitlaatsys- |
accessoires zijn gemonteerd. Hier volgen |
|
|||
teem aan terwijl de motor draait. Deze |
enkele algemene richtlijnen bij het beladen |
|
|||
onderdelen worden zeer heet en kun- |
van de motor of het monteren van accessoi- |
|
|||
nen zo brandwonden veroorzaken. |
res: |
|
|
|
|
Draag altijd beschermende kleding die |
Beladen |
|
|
|
|
uw benen, enkels en voeten bedekt. |
Het totale gewicht van de bestuurder, pas- |
|
●De hierboven vermelde voorzorgssagier, accessoires en bagage mag de maatregelen gelden ook voor passamaximale gewichtslimiet niet overschrijden. giers.
Maximale belasting:
197 kg (434 lb)
1-2
VEILIGHEIDSINFORMATIE
|
Let op het volgende wanneer u tot deze ge- |
ze, installatie en gebruik van niet-Yamaha |
||||
|
wichtslimiet belaadt: |
|
accessoires. Wees zorgvuldig bij de keuze |
|||
|
● Het zwaartepunt van bagage en ac- |
en installatie van accessoires. |
|
|||
1 |
cessoires moet zo laag mogelijk liggen |
Volg bij de montage van accessoires de on- |
||||
|
en zo dicht mogelijk bij de motor. Zorg |
derstaande richtlijnen en die vermeld onder |
||||
|
dat het gewicht zo gelijkmatig mogelijk |
het kopje “Beladen”. |
|
|||
|
over beide zijden van de motor wordt |
● Monteer nooit accessoires en vervoer |
||||
|
verdeeld, om zo onbalans of instabili- |
nooit bagage als deze een nadelige in- |
||||
|
teit te beperken. |
|
vloed hebben op de prestaties van uw |
|||
|
● Als gewicht gaat schuiven |
kan zich |
motor. Inspecteer het accessoire zorg- |
|||
|
een |
plotselinge onbalans |
voordoen. |
vuldig alvorens het te gebruiken, om |
||
|
Controleer voordat u gaat rijden of ac- |
zeker te zijn dat het de grondspeling of |
||||
|
cessoires en bagage stevig aan de |
de hellinghoek op geen enkele manier |
||||
|
motor zijn bevestigd. Controleer de be- |
vermindert, de veerweg, de stuuruit- |
||||
|
vestigingspunten voor accessoires en |
slag of de bediening beperkt of lampen |
||||
|
bagage regelmatig. |
|
of reflectors afdekt. |
|
||
|
● Bevestig nooit omvangrijke of zware |
• Accessoires die aan of nabij het |
||||
|
goederen aan het stuur, de voorvork of |
stuur of de voorvork zijn gemon- |
||||
|
het |
voorwielspatbord. |
Dergelijke |
teerd zullen mogelijk instabiliteit ver- |
||
|
items, inclusief bagage als slaapzak- |
oorzaken |
door een |
foutieve |
||
|
ken, plunjezakken of tenten kunnen |
gewichtsverdeling of door aërody- |
||||
|
een instabiel weggedrag of een te tra- |
namische |
effecten. Accessoires |
|||
|
ge reactie op het stuur veroorzaken. |
aan het stuur of nabij de voorvork |
||||
|
Accessoires |
|
moeten zo licht mogelijk zijn en tot |
|||
|
Originele Yamaha accessoires werden spe- |
een minimum worden beperkt. |
||||
|
ciaal ontworpen voor montage aan deze |
• Omvangrijke accessoires |
kunnen |
|||
|
motor. Yamaha is niet in staat om alle ove- |
door hun aërodynamisch effect van |
||||
|
rige leverbare accessoires te testen. U bent |
invloed zijn op de rijstabiliteit van de |
||||
|
dus zelf verantwoordelijk voor de juiste keu- |
motor. De motor kan door rijwind |
||||
|
|
|
|
worden opgetild of bij zijwind insta- |
||
|
|
|
|
biel worden. Zulke accessoires kun- |
nen ook instabiliteit veroorzaken terwijl u grote voertuigen inhaalt of door deze wordt ingehaald.
•Sommige accessoires noodzaken de bestuurder om een andere dan de normale zitpositie in te nemen. Zo’n verkeerde zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuurder en kan een comfortabele bediening hinderen, zodat we dergelijke accessoires sterk afraden.
●Wees voorzichtig bij het aanbrengen van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de capaciteit van het elektrisch systeem van de motorfiets te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen waardoor de verlichting of de motor uitvalt.
Benzine en uitlaatgassen
●BENZINE IS ZEER GEMAKKELIJK ONTVLAMBAAR:
•Zet de motor altijd af als u benzine tankt.
•Pas op en mors tijdens het tanken geen benzine op de motor of op het uitlaatsysteem.
•Tank niet terwijl u rookt of in de nabijheid bent van open vuur.
1-3
VEILIGHEIDSINFORMATIE
●Start de motor nooit in een afgesloten ruimte en laat hem dan niet draaien. De uitlaatgassen zijn giftig en kunnen al heel snel bewusteloosheid of dodelijk letsel veroorzaken. Start de motor alleen in de open lucht of in een ruimte die voldoende ventilatie heeft.
●Zet de motor altijd uit voordat u de motorfiets onbeheerd achterlaat en neem de sleutel uit het contactslot. Let op het volgende als u de motor gaat parkeren:
•De motor en het uitlaatsysteem kunnen heet zijn, parkeer de motorfiets daarom op een plek waar voetgangers en kinderen hier geen last van hebben.
•Parkeer de motor niet op een helling of op een zachte ondergrond, om omvallen te voorkomen.
•Parkeer de motor niet nabij een brandend toestel (bijv. een petroleumkachel) of bij open vuur, hij zou zo vlam kunnen vatten.
●Als u de motor in een ander voertuig vervoert, zorg dan dat deze rechtop staat en de brandstofkraan op “ON” of “RES” (onderdruktype)/“OFF” (handmatig type) staat. Als de machine schuin staat, kan er benzine uit de carburateur of de brandstoftank stromen.
● Roep onmiddellijk medische hulp in als u benzine heeft ingeslikt, veel benzinedamp heeft ingeademd of benzine
in uw ogen is terechtgekomen. Morst u 1 benzine op uw huid of kleding, spoel
de bewuste plek dan direct met zeepwater en trek andere kleding aan.
1-4
DAU32220
Aanzicht linkerzijde
2
1.Schakelpedaal (pagina 3-7)
2.Brandstofkraan (pagina 3-10)
3.Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-14)
4.Helmbevestiging (pagina 3-12)
5.Opbergcompartiment (pagina 3-13)
6.Boordgereedschapsset (pagina 6-1)
7.Zekeringenkastje (pagina 6-24)
8.Kijkglas olieniveau (pagina 6-8)
2-1
BESCHRIJVING
DAU32230
Aanzicht rechterzijde
2
1.Accu (pagina 6-23)
2.Hoofdzekering (pagina 6-24)
3.Contactslot/stuurslot (pagina 3-2)
4.Luchtfilterelement (pagina 6-11)
5.Rempedaal (pagina 3-7)
2-2
BESCHRIJVING
DAU10430
Bedieningen en instrumenten
2
1.Koppelingshendel (pagina 3-6)
2.Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-5)
3.Chokehendel (pagina 3-11)
4.Snelheidsmeterunit (pagina 3-5)
5.Tankdop (pagina 3-8)
6.Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 3-5)
7.Gasgreep (pagina 6-13)
8.Remhendel (pagina 3-7)
2-3
DAU26890
Startblokkeersysteem
1.Codeersleutel (rood bovendeel)
2.Standaardsleutels (zwart bovendeel)
Dit voertuig is voorzien van een startblokkeersysteem waarmee diefstal kan worden bemoeilijkt door de codering van de standaardsleutels te wijzigen. Het systeem bestaat uit de volgende onderdelen:
●een codeersleutel (met een rood bovendeel)
●twee standaardsleutels (met een zwart bovendeel) die opnieuw kunnen worden gecodeerd
●een transponder (die is geïntegreerd in de codeersleutel)
●een startblokkeereenheid
●de ontstekingsmodule
●een controlelampje van het startblokkeersysteem (Zie pagina 3-3.)
De sleutel met het rode bovendeel wordt gebruikt om de twee standaardsleutels te coderen. Het wijzigen van de codes is een ingewikkelde procedure. Breng het voertuig daarom met alle drie sleutels naar een Yamaha dealer om deze opnieuw te laten coderen. Gebruik de sleutel met het rode bovendeel niet om met het voertuig te rijden. Deze sleutel dient uitsluitend te worden gebruikt voor het opnieuw coderen van de standaardsleutels. Gebruik altijd een standaardsleutel om met het voertuig te rijden.
DCA11820
LET OP:
●BEWAAR DE CODEERSLEUTEL ZORGVULDIG! NEEM ONMIDDELLIJK CONTACT OP MET UW DEALER ALS DE SLEUTEL VERLOREN RAAKT! Als de codeersleutel verloren raakt, is het niet meer mogelijk om de standaardsleutels opnieuw te coderen. De standaardsleutels kunnen nog steeds worden gebruikt om het voertuig te starten, maar wanneer de codeersleutel vereist is (bijvoorbeeld als er een nieuwe standaardsleutel wordt gemaakt of alle sleutels verloren zijn geraakt) moet het volledige startblokkeersysteem wor-
den vervangen. Het is daarom aan te bevelen een van de twee standaardsleutels te gebruiken en de codeersleutel te bewaren op een veilige plaats.
●Dompel de sleutels niet onder in water.
●Stel de sleutels niet bloot aan ex-
treem hoge temperaturen. |
|
3 |
|
|
● Houd de sleutels uit de buurt van |
|
|
||
|
|
|
||
magneten (inclusief, maar niet uit- |
|
|
|
|
sluitend, producten zoals luidspre- |
|
|
|
|
kers etc.). |
|
|
|
|
● Plaats geen zware voorwerpen op |
|
|
|
|
de sleutels. |
|
|
|
|
● Probeer niet de sleutels te slijpen of |
|
|
|
|
de vorm ervan te veranderen. |
|
|
|
|
● Probeer niet het kunststof boven- |
|
|
|
|
deel van de sleutels open te maken. |
|
|
|
|
● Bevestig niet meer dan één sleutel |
|
|
|
|
van hetzelfde startblokkersysteem |
|
|
|
|
aan een sleutelring. |
|
|
|
|
● Houd de standaardsleutels en sleu- |
|
|
|
|
tels van andere startblokkeersyste- |
|
|
|
|
men uit de buurt van de |
|
|
|
|
codeersleutel van dit voertuig. |
|
|
|
|
● Houd sleutels van andere startblok- |
|
|
|
|
keersystemen uit de buurt van het |
|
|
|
|
contactslot, deze kunnen signaal- |
|
|
|
|
storing veroorzaken. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
3-1
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU10471
Contactslot/stuurslot
3
Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend en wordt het stuur vergrendeld.
OPMERKING:
Gebruik de standaardsleutel (zwart bovendeel) voor het normale gebruik van het voertuig. Bewaar de codeersleutel (rood bovendeel) op een veilige plaats om verlies te voorkomen en gebruik de sleutel uitsluitend voor het opnieuw coderen van de standaardsleutels.
DAU10570
AAN
Alle elektrische circuits worden voorzien van stroom; de instrumentenverlichting, het achterlicht en het parkeerlicht gaan branden en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet worden uitgenomen.
OPMERKING:
De koplamp gaat automatisch branden als de motor wordt gestart en blijft aan totdat de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid.
DAU10660
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DAU10680
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1.Drukken.
2.Draaien.
1.Draai het stuur helemaal naar links.
2.Druk de sleutel in de “OFF”-stand in en draai hem dan naar de “LOCK”-stand. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
3.Neem de sleutel uit.
3-2
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Om het stuur te ontgrendelen
1.Drukken.
2.Draaien.
Druk de sleutel in en draai hem dan naar “OFF” terwijl de sleutel ingedrukt wordt gehouden.
DWA10060
WAARSCHUWING
Draai de contactsleutel nooit naar “OFF” of naar “LOCK” terwijl de machine rijdt; elektrische systemen worden dan afgeschakeld en mogelijk zult u zo de macht over het stuur verliezen of een ongeval veroorzaken. Zorg altijd dat de machine stilstaat voordat u de sleutel naar “OFF” of naar “LOCK” draait.
DAU10920
(Parkeren)
Het stuur is vergrendeld, het achterlicht en het parkeerlicht branden en de alarmverlichting kan worden ingeschakeld, maar alle overige elektrische systemen zijn uit. De sleutel kan worden uitgenomen.
Het stuur moet zijn vergrendeld om de sleutel naar “” te kunnen draaien.
DCA11020
LET OP:
Gebruik de parkeerstand niet gedurende langere tijd, anders kan de accu ontladen raken.
DAU11002
Controleen waarschuwingslampjes
3
1.Waarschuwingslampje olieniveau “ ”
2.Vrijstandcontrolelampje “ ”
3.Controlelampje richtingaanwijzers “ ”
4.Waarschuwingslampje motorstoring “ ”
5.Controlelampje startblokkering “ ”
6.Controlelampje grootlicht “ ”
DAU11020
Controlelampje richtingaanwijzers
“”
Dit controlelampje knippert terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linker- of rechterstand is gedrukt.
DAU11060
Vrijstandcontrolelampje “ ”
Dit controlelampje brandt terwijl de versnellingsbak in de vrijstand staat.
3-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU11080
Controlelampje grootlicht “”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp is ingeschakeld voor grootlicht.
DAU11120
Waarschuwingslampje olieniveau “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als het motorolieniveau laag is.
3Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien.
Als het waarschuwingslampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen.
OPMERKING:
Bij een voldoende hoog olieniveau kan het waarschuwingslampje soms toch knipperen bij rijden op een helling of bij plotseling afremmen of optrekken, er is dan echter geen sprake van een storing.
DAU11500
Waarschuwingslampje motorstoring
“ ”
Dit waarschuwingslampje gaat branden of knippert wanneer een elektrisch circuit dat de motorwerking controleert defect is. Vraag in dat geval een Yamaha-dealer het zelfdiagnosesysteem te controleren.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien. Als het waarschuwingslampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha-dealer om het elektrisch circuit te testen.
DAU27020
Controlelampje startblokkering “ ”
Het elektrisch circuit voor het controlelampje controleert u door de contactsleutel naar “ON” te draaien.
Als het controlelampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen.
Als de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, begint het controlelampje na 30 seconden te knipperen om aan te geven dat het startblokkeersysteem is ingeschakeld. Het controlelampje stopt na 24 uur met knipperen, maar het startblokkeersysteem blijft ingeschakeld.
OPMERKING:
Dit model is ook uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor het startblokkeersysteem. Als het startblokkeersysteem defect is dan zal het controlelampje in een bepaald patroon knipperen wanneer de contactsleutel naar “ON” wordt gedraaid. Vraag in dat
geval een Yamaha dealer het zelfdiagnosesysteem te controleren. Als het controlelampje eerst vijfmaal langzaam knippert en dan herhaaldelijk tweemaal snel, betreft het mogelijk een signaalstoring. Als deze fout zich voordoet, probeer dan het volgende.
1.Start de motor met behulp van de codeersleutel.
OPMERKING:
Houd andere startblokkeersleutels uit de buurt van het contactslot en bewaar niet meer dan één startblokkeersleutel aan dezelfde sleutelring! Startblokkeersleutels kunnen signaalstoring veroorzaken, waardoor de motor mogelijk niet kan worden gestart.
2.Als de motor start, zet deze dan weer uit en probeer hem opnieuw te starten met de standaardsleutels.
3.Als de motor niet kan worden gestart met een of beide standaardsleutels, breng dan het voertuig, de codeersleutel en beide standaardsleutels naar een Yamaha dealer en laat de standaardsleutels opnieuw coderen.
3-4
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU11731 |
die met een volle brandstoftank kan worden |
DAU12343 |
|
Snelheidsmeterunit |
afgelegd. Deze informatie stelt u in staat de |
Stuurschakelaars |
|
|
|
|
volgende tankstops te plannen. |
Links |
|
|
3
1.“TRIP”-toets
2.Kilometerteller/ritteller
De snelheidsmeterunit is voorzien van een digitale kilometerteller en een ritteller. De snelheidsmeter toont de actuele rijsnelheid. De kilometerteller toont de totale afgelegde afstand. De rittellers tonen de afstand afgelegd sinds de tellers het laatst werden teruggesteld op nul.
Door het indrukken van de “TRIP”-toets wisselt de weergave tussen kilometerteller “ODO” en ritteller “TRIP”.
Om de ritteller terug te stellen wordt deze geselecteerd door de “TRIP”-toets in te drukken, waarna de “TRIP”-toets opnieuw wordt ingedrukt en minstens 1 seconde ingedrukt wordt gehouden. De ritteller kan worden gebruikt om de afstand te schatten
OPMERKING:
Dit model is niet uitgerust met een toerenteller; er is echter wel een snelheidsbegrenzer ingebouwd die zorgt dat het motortoerental een waarde van ca. 6800 tpm en de rijsnelheid een waarde van ca. 175 km/h (110 mi/h) niet kan overschrijden.
3-5
1.Lichtsignaalschakelaar “ ”
2.Dimlichtschakelaar “ /
”
3.Claxonschakelaar “ ”
4.Richtingaanwijzerschakelaar “/
”
Rechts
1.Noodstopschakelaar “ /
”
2.Schakelaar alarmverlichting “ ”
3.Startknop “”
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU12350
Lichtsignaalschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om de koplamp een lichtsignaal te laten afgeven.
DAU12400
Dimlichtschakelaar “/
”
Zet deze schakelaar op “” voor grootlicht en op “
” voor dimlicht.
3
DAU12460
Richtingaanwijzerschakelaar “/
”
Druk deze schakelaar naar “” om afslaan naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar “
” om afslaan naar links aan te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de middenstand. Om de richtingaanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in de middenstand.
DAU12500
Claxonschakelaar “ ”
Druk deze schakelaar in om een claxonsignaal te geven.
DAU12660
DAU12710
Startknop “”
Druk deze knop in om via de startmotor de motor rond te draaien.
DCA10050
LET OP:
Zie pagina 5-1 voor startinstructies voordat u de motor start.
DAU12731
Schakelaar alarmverlichting “ ”
Met de sleutel in de stand “ON” of “” kan deze schakelaar worden gebruikt voor het inschakelen van de alarmverlichting (gelijktijdig knipperen van alle richtingaanwijzers). De alarmverlichting wordt gebruikt in een noodgeval of om andere verkeersdeelnemers te waarschuwen als uw machine stilstaat in een mogelijk gevaarlijke verkeerssituatie.
DCA10060
LET OP:
Gebruik de alarmverlichting niet gedurende langere tijd, anders kan de accu ontladen raken.
DAU12820
Koppelingshendel
1. Koppelingshendel
De koppelingshendel bevindt zich aan de linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de koppeling te ontkoppelen. Laat de hendel los om de koppeling te laten aangrijpen. Voor een soepele werking van de koppeling moet de hendel snel ingetrokken worden en langzaam worden losgelaten.
De koppelingshendel is voorzien van een sperschakelaar die deel uitmaakt van het startspersysteem. (Zie pagina 3-16.)
Noodstopschakelaar “ /
”
Zet deze schakelaar voor u de motor start op “ ”. Zet deze schakelaar op “
” om de motor direct uit te schakelen in een noodgeval, zoals wanneer de machine omslaat of als de gaskabel blijft hangen.
3-6
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Schakelpedaal |
DAU12880 |
DAU12890 |
DAU12941 |
Remhendel |
|
Rempedaal |
3
1. Schakelpedaal
Het schakelpedaal bevindt zich aan de linkerzijde van de motor en wordt in combinatie met de koppelingshendel gebruikt bij het schakelen van de versnellingen van de 5- traps constant-mesh versnellingsbak op deze motorfiets.
OPMERKING:
Gebruik uw tenen of hiel om op te schakelen en gebruik uw tenen om terug te schakelen.
1. Remhendel
De remhendel bevindt zich aan de rechterstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de voorrem te bekrachtigen.
1. Rempedaal
Het rempedaal bevindt zich aan de rechterzijde van de motorfiets. Trap op het rempedaal om de achterrem te bekrachtigen.
3-7
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU13120 |
OPMERKING: |
|
DAU13210 |
Tankdop |
|
Brandstof |
|
|
3
1.Slotplaatje tankdop
2.“ ”-merkteken
3.Ontgrendelen.
4.Vergrendelen.
Verwijderen van de tankdop
Schuif het slotplaatje open, steek de sleutel in het slot en draai hem dan een kwartslag rechtsom. Het slot wordt ontgrendeld en de tankdop kan worden verwijderd.
Aanbrengen van de tankdop
1.Breng de tankdop aan in de vulopening van de brandstoftank, met de
sleutel in het slot en met het “ ”- merkteken naar voren toe.
2.Draai de sleutel linksom naar de oorspronkelijke positie, neem hem uit en sluit dan het slotplaatje.
De tankdop kan alleen worden aangebracht met de sleutel in het slot. Bovendien kan de sleutel niet worden uitgenomen als de tankdop niet correct aangebracht en vergrendeld is.
DWA10130
WAARSCHUWING
Controleer voor u gaat rijden of de tankdop correct is aangebracht.
1.Vulpijp brandstoftank
2.Brandstofniveau
Controleer of voldoende brandstof in de brandstoftank aanwezig is. Vul de brandstoftank tot onderaan de vulpijp zoals getoond.
DWA10880
WAARSCHUWING
●Overvul de brandstoftank niet, anders zal benzine uitstromen zodra deze warm wordt en uitzet.
●Mors geen brandstof op een heet motorblok.
3-8
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DCA10070
LET OP:
Veeg gemorste brandstof direct af met een schone, droge en zachte doek, de brandstof kan immers schade toebrengen aan de lak of aan kunststof onderdelen.
DAU13320
Voorgeschreven brandstof:
UITSLUITEND NORMALE LOODVRIJE BENZINE
Inhoud brandstoftank:
17.0 L (4.49 US gal) (3.74 Imp.gal)
Brandstofreserve:
4.5 L (1.19 US gal) (0.99 Imp.gal)
DCA11400
LET OP:
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Loodhoudende benzine veroorzaakt ernstige schade aan inwendige motoronderdelen als kleppen en zuigerveren en ook aan het uitlaatsysteem.
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het gebruik van normale loodvrije benzine met een octaangetal van RON 91 of hoger. Als de motor gaat detoneren (pingelen), gebruik dan benzine van een ander merk of
gebruik loodvrije superbenzine. Door loodvrije benzine te gebruiken gaan bougies langer mee en blijven de onderhoudskosten beperkt.
DAU13440
Uitlaatkatalysator
Deze machine heeft een uitlaatkatalysator die gemonteerd is in de uitlaatdemper.
DWA10860
WAARSCHUWING
Het uitlaatsysteem is heet nadat de motor heeft gedraaid. Controleer of het uit-
laatsysteem is afgekoeld alvorens 3 onderhoudswerkzaamheden uit te voe-
ren.
DCA10700
LET OP:
De volgende voorzorgsmaatregelen moeten worden genomen om brand of andere schaderisico’s te voorkomen.
●Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Bij gebruik van loodhoudende benzine zal onherstelbare schade worden toegebracht aan de uitlaatkatalysator.
●Parkeer de machine nooit nabij brandgevaarlijke stoffen, zoals op gras of op ander materiaal dat gemakkelijk vlamvat.
●Laat de motor niet te lang aaneen stationair draaien.
3-9
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU13550 AAN
Brandstofkraan
Via de brandstofkraan wordt de brandstof van de tank naar de carburateurs gevoerd en bovendien gefilterd.
De standen van de hendel van de brandstofkraan worden als volgt toegelicht en getoond in de afbeeldingen.
3 OFF
1. Puntig uiteinde op “OFF”
Met de hendel van de brandstofkraan in deze stand is de brandstoftoevoer afgesloten. Draai de hendel van de brandstofkraan altijd in deze stand als de motor uit staat.
1. Puntig uiteinde op “ON”
Met de hendel van de brandstofkraan in deze stand stroomt brandstof naar de carburateurs. Draai de hendel van de brandstofkraan naar deze stand om de motor te starten en te gaan rijden.
RES
Dit is de reservestand. Met de hendel van de brandstofkraan in deze stand is de reservehoeveelheid brandstof beschikbaar. Draai de hendel van de brandstofkraan naar deze stand wanneer u tijdens het rijden zonder brandstof komt te staan. Vul in zo’n geval zo snel mogelijk brandstof bij en vergeet daarna niet de hendel van de brandstofkraan weer terug naar “ON” te draaien!
1. Puntig uiteinde op “RES”
3-10
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU13610 |
DAU14201 |
Chokehendel “ |
|
” |
Zadels |
|
|||
|
|
|
Duozadel |
Verwijderen van het duozadel
Verwijder de moer en de onderlegring en trek dan het duozadel omhoog.
Aanhaalmoment:
Moer van het duozadel:
21 Nm (2.1 m·kgf, 15 ft·lbf)
3
1. Chokehendel “ ”
Voor het starten van een koude motor is een rijker lucht/brandstof mengsel nodig; via de choke wordt dit mengsel geleverd.
Beweeg de hendel in richting (a) om de choke aan te zetten.
Beweeg de hendel in richting (b) om de choke uit te zetten.
DCA10990
LET OP:
Gebruik de choke niet langer dan 3 minuten, anders zal de uitlaatpijp mogelijk door extreme hitte verkleuren. Bovendien treedt naverbranding op in de uitlaat als de choke te lang wordt gebruikt. Zet in zo’n geval de choke uit.
1.Moer
2.Ring
Aanbrengen van het duozadel
1.Steek het uitsteeksel aan de voorzijde van het duozadel in de zadelbevestiging zoals afgebeeld en plaats het zadel in de oorspronkelijke positie.
2.Breng de onderlegring en de moer aan en zet de moer vervolgens vast met het voorgeschreven aanhaalmoment.
1.Uitsteeksel
2.Zadelbevestiging
Bestuurderszadel
Verwijderen van het bestuurderszadel
1.Verwijder het duozadel.
2.Verwijder de bout en trek dan het bestuurderszadel omhoog.
3-11