Yamaha XVS1100A (2005) User Manual [nl]

Yamaha XVS1100A (2005) User Manual

HANDLEIDING

XVS1100A

5YS-F8199-DR

DAU26941

DECLARATION of CONFORMITY

 

VERKLARING VAN CONFORMITEIT

 

 

 

We

Company: MORIC CO., LTD.

Address: 1450-6 Mori Mori-Machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 Japan

Hereby declare that the product:

Kind of equipment: IMMOBILIZER

Type-designation:

5SL-00, 5VS-00, 5VX-00, 3HT-00, 5UX-00, 5UX-10, 5KS-00 and 5KS-10

is in compliance with following norm(s) or documents:

R&TTE Directive(1999/5/EC)

EN300 330-2 v1.1.1(2001-6), EN60950(2000)

Two or Three-Wheel Motor Vehicles Directive(97/24/EC: Chapter 8, EMC)

Place of issue: Shizuoka, Japan

Date of issue: Aug. 1st 2002

Kazuji Kawai

representative name and signature

Wij,

Bedrijf: MORIC CO., LTD.

Adres: 1450-6 Mori Mori-Machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 Japan

Verklaren hierbij dat het product:

Type apparaat: STARTBLOKKERING

Typeaanduiding:

5SL-00, 5VS-00, 5VX-00, 3HT-00, 5UX-00, 5UX-10, 5KS-00 en 5KS-10

in overeenstemming is met de volgende norm(en) of documenten:

R&TTE richtlijn (1999/5/EC)

EN300 330-2 v1.1.1 (2001-6), EN60950 (2000)

Richtlijn betreffende motorvoertuigen op twee of drie wielen (97/24/EC: Hoofdstuk 8, EMC)

Plaats van afgifte: Shizuoka, Japan

Datum van afgifte: 1 augustus 2002

Kazuji Kawai

Naam en handtekening vertegenwoordiger

INLEIDING

DAU10100

Welkom in de wereld van Yamaha rijders!

Als eigenaar van de XVS1100A profiteert u van Yamaha’s ervaring en technische kennis in het ontwerpen en fabriceren van producten van topkwaliteit, waarmee Yamaha haar verdiende reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.

Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw XVS1100A. Deze gebruikershandleiding geeft instructies over bediening, inspectie en onderhoud van de motorfiets, terwijl ook wordt beschreven hoe u uzelf en anderen persoonlijk letsel en schade kunt besparen.

Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw motorfiets in optimale conditie te houden. Als er tenslotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.

Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!

BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING

DAU10150

Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:

Het Safety Alert symbool betekent ATTENTIE! LET OP! HET GAAT OM UW VEILIGHEID!

 

 

 

 

Wanneer instructies vermeld in een WAARSCHUWING niet worden opgevolgd, kan dit leiden

 

WAARSCHUWING

 

tot ernstig of zelfs dodelijk letsel voor de motorrijder of omstanders of degene die de motor-

 

 

 

 

fiets inspecteert of repareert.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De aanduiding LET OP staat vermeld bij speciale voorzorgsmaatregelen die moeten worden

 

LET OP:

 

 

 

 

genomen om schade aan de motorfiets te voorkomen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

OPMERKING:

De aanduiding NB staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of verhelde-

ren.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

OPMERKING:

Deze handleiding moet worden gezien als een permanent onderdeel van deze motorfiets en moet altijd bij de machine blijven, ook als deze ooit wordt verkocht.

Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn van kleine tegenstrijdigheden tussen uw motor en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen heeft over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.

DWA10030

WAARSCHUWING

LEES DEZE HANDLEIDING AANDACHTIG HELEMAAL DOOR VOORDAT U DEZE MOTORFIETS GAAT GEBRUIKEN.

BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING

DAU36390

XVS1100A

HANDLEIDING

©2005 door Yamaha Motor Co., Ltd. 1e uitgave, maart 2005

Alle rechten voorbehouden.

Elke vorm van herdruk of onbevoegd gebruik

zonder schriftelijke toestemming van Yamaha Motor Co., Ltd.

is uitdrukkelijk verboden. Gedrukt in Nederland.

INHOUDSOPGAVE

VEILIGHEIDSINFORMATIE ..............

1-1

BESCHRIJVING ................................

2-1

Aanzicht linkerzijde..........................

2-1

Aanzicht rechterzijde .......................

2-2

Bedieningen en instrumenten..........

2-3

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN

 

EN BEDIENINGEN .............................

3-1

Startblokkeersysteem .....................

3-1

Contactslot/stuurslot .......................

3-2

Controleen

 

waarschuwingslampjes ...............

3-3

Snelheidsmeterunit .........................

3-5

Stuurschakelaars ............................

3-5

Koppelingshendel ...........................

3-6

Schakelpedaal ................................

3-7

Remhendel .....................................

3-7

Rempedaal .....................................

3-7

Tankdop ..........................................

3-8

Brandstof ........................................

3-8

Uitlaatkatalysator ............................

3-9

Brandstofkraan .............................

3-10

Chokehendel ................................

3-11

Zadels ...........................................

3-11

Helmbevestiging ...........................

3-12

Opbergcompartiment ....................

3-13

Afstellen van de

 

schokdemperunit .......................

3-14

Bagageriembevestiging ................

3-15

Zijstandaard ..................................

3-16

Startspersysteem .........................

3-16

CONTROLES VOOR

 

HET STARTEN ..................................

4-1

Controlelijst voor gebruik ................

4-2

GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-

 

INFORMATIE .....................................

5-1

Starten van een koude motor .........

5-1

Starten van een warme motor ........

5-2

Schakelen ......................................

5-3

Tips voor een zuinig

 

brandstofverbruik ........................

5-3

Inrijperiode .....................................

5-4

Parkeren .........................................

5-4

PERIODIEK ONDERHOUD EN

 

KLEINERE REPARATIES .................

6-1

Boordgereedschapsset ..................

6-1

Periodiek smeeren

 

onderhoudsschema ....................

6-2

Het framepaneel verwijderen en

 

aanbrengen .................................

6-6

Controleren van de bougies ...........

6-6

Motorolie ........................................

6-8

Cardanolie ......................................

6-9

Reinigen van het

 

luchtfilterelement .......................

6-11

Afstellen van de carburateurs ......

6-12

Afstellen van het stationair

 

toerental ....................................

6-12

Speling van de gaskabel

 

afstellen ....................................

6-13

Afstellen van de klepspeling ........

6-13

Banden ........................................

6-13

Spaakwielen ................................

6-15

Vrije slag van koppelingshendel

 

afstellen ....................................

6-16

Vrije slag van remhendel

 

afstellen ....................................

6-16

Remlichtschakelaar afstellen .......

6-17

Controleren van vooren

 

achterremblokken .....................

6-18

Controleren van

 

remvloeistofniveau ...................

6-18

Verversen van remvloeistof .........

6-19

Controleren en smeren van

 

kabels .......................................

6-20

Controleren en smeren van

 

gasgreep en gaskabel ..............

6-20

Controleren en smeren van

 

remen schakelpedalen ...........

6-20

Controleren en smeren van

 

remen koppelingshendels ......

6-21

Controleren en smeren van

 

zijstandaard ..............................

6-21

Smeren van de

 

achterwielophanging ................

6-21

Voorvork controleren ...................

6-22

Controle van stuursysteem ..........

6-22

Controleren van wiellagers ..........

6-23

Accu .............................................

6-23

INHOUDSOPGAVE

Zekeringen vervangen ..................

6-24

Koplampgloeilamp vervangen ......

6-26

Een richtingaanwijzergloeilamp of

 

de gloeilamp in

 

remlicht/achterlicht

 

vervangen .................................

6-27

Parkeerlichtgloeilamp

 

vervangen .................................

6-28

Ondersteunen van de

 

motorfiets ..................................

6-28

Problemen oplossen .....................

6-29

Storingzoekschema ......................

6-30

VERZORGING EN STALLING VAN

 

DE MOTORFIETS ..............................

7-1

Verzorging ......................................

7-1

Stalling ............................................

7-3

SPECIFICATIES ................................

8-1

GEBRUIKERSINFORMATIE..............

9-1

Identificatienummers ......................

9-1

VEILIGHEIDSINFORMATIE

DAU10251

MOTORFIETSEN ZIJN TWEEWIELIGE

1

VOERTUIGEN. HUN VEILIG GEBRUIK EN WERKING ZIJN AFHANKELIJK VAN JUISTE RIJTECHNIEKEN EN VAN DE DESKUNDIGHEID VAN DE BESTUURDER. ELKE BESTUURDER MOET BEKEND ZIJN MET DE VOLGENDE VEREISTEN ALVORENS MET DEZE MOTOR TE GAAN RIJDEN.

HIJ OF ZIJ MOET:

DOOR EEN COMPETENTE INFORMATIEBRON GRONDIG ZIJN INGELICHT OVER ALLE ASPECTEN VAN HET MOTORRIJDEN.

ZICH HOUDEN AAN DE WAARSCHUWINGEN EN ONDERHOUDSEISEN VERMELD IN DE GEBRUIKERSHANDLEIDING.

GRONDIG GETRAIND ZIJN IN VEILIGE EN CORRECTE RIJTECHNIEKEN.

GEBRUIKMAKEN VAN PROFESSIONELE TECHNISCHE SERVICE, ZOALS AANGEGEVEN IN DE GEBRUIKERSHANDLEIDING EN/OF WANNEER DE MECHANISCHE CONDITIES DIT VEREISEN.

Veilig rijden

Controleer de machine altijd voor u gaat rijden. Een zorgvuldige controle kan een ongeval helpen voorkomen.

Deze motorfiets is gebouwd voor het vervoer van de bestuurder plus een passagier.

Het niet opmerken en herkennen van motorfietsen door andere weggebruikers vormt de belangrijkste oorzaak van auto/motorongevallen. Vaak worden ongevallen veroorzaakt doordat een autobestuurder de motor niet heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat blijkt het meest effectief om het risico op een dergelijk type ongeval te verminderen.

Dus:

Draag een jack in felle kleuren.

Wees extra voorzichtig bij het naderen en passeren van kruisingen, daar doen ongelukken met motorfietsen zich namelijk het meest voor.

Ga daar rijden waar andere weggebruikers u kunnen zien. Ga niet rijden in de dode zichthoek van een andere weggebruiker.

Bij veel ongevallen zijn onervaren bestuurders betrokken. Veelal zijn bestuurders die bij een ongeval betrokken waren zelfs niet in het bezit van een geldig motorrijbewijs.

Zorg dat u bekwaam bent om te rijden en leen uw motorfiets alleen uit aan ervaren motorrijders.

Weet wat u wel en niet aankunt. Door rekening te houden met uw beperkingen helpt u ongelukken voorkomen.

We raden aan om het motorrijden te oefenen op plekken waar geen verkeer is, totdat u grondig bekend bent met de motor en zijn bediening.

Ongelukken worden vaak veroorzaakt door een fout van de motorbestuurder. Veel bestuurders houden bij het ingaan van een bocht een TE HOGE RIJSNELHEID aan of rijden te lang rechtop (onvoldoende schuinleggen bij de bewuste rijsnelheid), zodat de bocht dan te wijd word genomen.

Neem altijd de maximum snelheid in acht en rijd nooit sneller dan de wegcondities en het verkeer toestaan.

1-1

VEILIGHEIDSINFORMATIE

Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg dat andere weggebruikers u kunnen zien.

De zithouding van de bestuurder en de passagier is belangrijk voor een goede besturing.

De bestuurder moet tijdens het rijden beide handen aan het stuur houden en beide voeten op de bestuurdersvoetsteunen, om zo de macht over het stuur te behouden.

De passagier hoort steeds de bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig, met beide handen vast te houden en beide voeten op de passagiersvoetsteunen te houden.

Neem nooit een passagier mee die niet in staat is om beide voeten stevig op de passagiersvoetsteunen te zetten.

Rijd nooit onder invloed van alcohol of andere drugs.

Deze motor is uitsluitend ontworpen voor gebruik op verharde wegen en is niet geschikt voor off-roadgebruik.

Beschermende kleding

Technische wijzigingen

 

 

Motorongelukken met dodelijke afloop be-

Door het aanbrengen van technische wijzi-

 

treffen meestal hoofdletsel. Het dragen van

gingen die niet door Yamaha zijn goedge-

 

een helm is de belangrijkste factor bij het

keurd,

of door originele onderdelen te

1

voorkomen of reduceren van hoofdletsel.

verwijderen, kan deze motor onveilig wor-

 

Draag altijd een goedgekeurde helm.

den in het gebruik en ernstig persoonlijk let-

 

Draag ook een gezichtskap of een vei-

sel

veroorzaken.

Door

dergelijke

 

ligheidsbril. De rijwind in uw niet-afge-

wijzigingen kan het gebruik van uw motor

 

schermde ogen kan het zicht

ook onwettig worden.

 

 

 

verslechteren, zodat u gevaren te laat

 

 

 

 

 

zou opmerken.

Bagage en accessoires

 

 

Door een jack, stevige schoenen, een

Het monteren van accessoires of het ver-

 

lange broek, handschoenen e.d. te

voer van bagage kan een negatief effect

 

dragen verkleint u de kans op schaaf-

hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag

 

wonden of ontvellingen.

als hierdoor de gewichtsverdeling van de

 

Draag nooit loszittende kleding, deze

motor verandert. Wees uiterst voorzichtig

 

kan blijven haken aan bedienings-

bij het monteren van accessoires of het be-

 

handgrepen of door de wielen worden

laden van uw motor, om zo mogelijke onge-

 

gegrepen en zo een ongeval of letsel

vallen te vermijden. Pas extra op wanneer u

 

veroorzaken.

op een motor rijdt die beladen is of waaraan

 

Raak nooit de motor of het uitlaatsys-

accessoires zijn gemonteerd. Hier volgen

 

teem aan terwijl de motor draait. Deze

enkele algemene richtlijnen bij het beladen

 

onderdelen worden zeer heet en kun-

van de motor of het monteren van accessoi-

 

nen zo brandwonden veroorzaken.

res:

 

 

 

 

Draag altijd beschermende kleding die

Beladen

 

 

 

uw benen, enkels en voeten bedekt.

Het totale gewicht van de bestuurder, pas-

 

De hierboven vermelde voorzorgssagier, accessoires en bagage mag de maatregelen gelden ook voor passamaximale gewichtslimiet niet overschrijden. giers.

Maximale belasting:

197 kg (434 lb)

1-2

VEILIGHEIDSINFORMATIE

 

Let op het volgende wanneer u tot deze ge-

ze, installatie en gebruik van niet-Yamaha

 

wichtslimiet belaadt:

 

accessoires. Wees zorgvuldig bij de keuze

 

Het zwaartepunt van bagage en ac-

en installatie van accessoires.

 

1

cessoires moet zo laag mogelijk liggen

Volg bij de montage van accessoires de on-

 

en zo dicht mogelijk bij de motor. Zorg

derstaande richtlijnen en die vermeld onder

 

dat het gewicht zo gelijkmatig mogelijk

het kopje “Beladen”.

 

 

over beide zijden van de motor wordt

Monteer nooit accessoires en vervoer

 

verdeeld, om zo onbalans of instabili-

nooit bagage als deze een nadelige in-

 

teit te beperken.

 

vloed hebben op de prestaties van uw

 

Als gewicht gaat schuiven

kan zich

motor. Inspecteer het accessoire zorg-

 

een

plotselinge onbalans

voordoen.

vuldig alvorens het te gebruiken, om

 

Controleer voordat u gaat rijden of ac-

zeker te zijn dat het de grondspeling of

 

cessoires en bagage stevig aan de

de hellinghoek op geen enkele manier

 

motor zijn bevestigd. Controleer de be-

vermindert, de veerweg, de stuuruit-

 

vestigingspunten voor accessoires en

slag of de bediening beperkt of lampen

 

bagage regelmatig.

 

of reflectors afdekt.

 

 

Bevestig nooit omvangrijke of zware

• Accessoires die aan of nabij het

 

goederen aan het stuur, de voorvork of

stuur of de voorvork zijn gemon-

 

het

voorwielspatbord.

Dergelijke

teerd zullen mogelijk instabiliteit ver-

 

items, inclusief bagage als slaapzak-

oorzaken

door een

foutieve

 

ken, plunjezakken of tenten kunnen

gewichtsverdeling of door aërody-

 

een instabiel weggedrag of een te tra-

namische

effecten. Accessoires

 

ge reactie op het stuur veroorzaken.

aan het stuur of nabij de voorvork

 

Accessoires

 

moeten zo licht mogelijk zijn en tot

 

Originele Yamaha accessoires werden spe-

een minimum worden beperkt.

 

ciaal ontworpen voor montage aan deze

• Omvangrijke accessoires

kunnen

 

motor. Yamaha is niet in staat om alle ove-

door hun aërodynamisch effect van

 

rige leverbare accessoires te testen. U bent

invloed zijn op de rijstabiliteit van de

 

dus zelf verantwoordelijk voor de juiste keu-

motor. De motor kan door rijwind

 

 

 

 

worden opgetild of bij zijwind insta-

 

 

 

 

biel worden. Zulke accessoires kun-

nen ook instabiliteit veroorzaken terwijl u grote voertuigen inhaalt of door deze wordt ingehaald.

Sommige accessoires noodzaken de bestuurder om een andere dan de normale zitpositie in te nemen. Zo’n verkeerde zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuurder en kan een comfortabele bediening hinderen, zodat we dergelijke accessoires sterk afraden.

Wees voorzichtig bij het aanbrengen van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de capaciteit van het elektrisch systeem van de motorfiets te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen waardoor de verlichting of de motor uitvalt.

Benzine en uitlaatgassen

BENZINE IS ZEER GEMAKKELIJK ONTVLAMBAAR:

Zet de motor altijd af als u benzine tankt.

Pas op en mors tijdens het tanken geen benzine op de motor of op het uitlaatsysteem.

Tank niet terwijl u rookt of in de nabijheid bent van open vuur.

1-3

VEILIGHEIDSINFORMATIE

Start de motor nooit in een afgesloten ruimte en laat hem dan niet draaien. De uitlaatgassen zijn giftig en kunnen al heel snel bewusteloosheid of dodelijk letsel veroorzaken. Start de motor alleen in de open lucht of in een ruimte die voldoende ventilatie heeft.

Zet de motor altijd uit voordat u de motorfiets onbeheerd achterlaat en neem de sleutel uit het contactslot. Let op het volgende als u de motor gaat parkeren:

De motor en het uitlaatsysteem kunnen heet zijn, parkeer de motorfiets daarom op een plek waar voetgangers en kinderen hier geen last van hebben.

Parkeer de motor niet op een helling of op een zachte ondergrond, om omvallen te voorkomen.

Parkeer de motor niet nabij een brandend toestel (bijv. een petroleumkachel) of bij open vuur, hij zou zo vlam kunnen vatten.

Als u de motor in een ander voertuig vervoert, zorg dan dat deze rechtop staat en de brandstofkraan op “ON” of “RES” (onderdruktype)/“OFF” (handmatig type) staat. Als de machine schuin staat, kan er benzine uit de carburateur of de brandstoftank stromen.

Roep onmiddellijk medische hulp in als u benzine heeft ingeslikt, veel benzinedamp heeft ingeademd of benzine

in uw ogen is terechtgekomen. Morst u 1 benzine op uw huid of kleding, spoel

de bewuste plek dan direct met zeepwater en trek andere kleding aan.

1-4

BESCHRIJVING

DAU32220

Aanzicht linkerzijde

2

1.Schakelpedaal (pagina 3-7)

2.Brandstofkraan (pagina 3-10)

3.Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-14)

4.Helmbevestiging (pagina 3-12)

5.Opbergcompartiment (pagina 3-13)

6.Boordgereedschapsset (pagina 6-1)

7.Zekeringenkastje (pagina 6-24)

8.Kijkglas olieniveau (pagina 6-8)

2-1

BESCHRIJVING

DAU32230

Aanzicht rechterzijde

2

1.Accu (pagina 6-23)

2.Hoofdzekering (pagina 6-24)

3.Contactslot/stuurslot (pagina 3-2)

4.Luchtfilterelement (pagina 6-11)

5.Rempedaal (pagina 3-7)

2-2

BESCHRIJVING

DAU10430

Bedieningen en instrumenten

2

1.Koppelingshendel (pagina 3-6)

2.Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-5)

3.Chokehendel (pagina 3-11)

4.Snelheidsmeterunit (pagina 3-5)

5.Tankdop (pagina 3-8)

6.Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 3-5)

7.Gasgreep (pagina 6-13)

8.Remhendel (pagina 3-7)

2-3

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DAU26890

Startblokkeersysteem

1.Codeersleutel (rood bovendeel)

2.Standaardsleutels (zwart bovendeel)

Dit voertuig is voorzien van een startblokkeersysteem waarmee diefstal kan worden bemoeilijkt door de codering van de standaardsleutels te wijzigen. Het systeem bestaat uit de volgende onderdelen:

een codeersleutel (met een rood bovendeel)

twee standaardsleutels (met een zwart bovendeel) die opnieuw kunnen worden gecodeerd

een transponder (die is geïntegreerd in de codeersleutel)

een startblokkeereenheid

de ontstekingsmodule

een controlelampje van het startblokkeersysteem (Zie pagina 3-3.)

De sleutel met het rode bovendeel wordt gebruikt om de twee standaardsleutels te coderen. Het wijzigen van de codes is een ingewikkelde procedure. Breng het voertuig daarom met alle drie sleutels naar een Yamaha dealer om deze opnieuw te laten coderen. Gebruik de sleutel met het rode bovendeel niet om met het voertuig te rijden. Deze sleutel dient uitsluitend te worden gebruikt voor het opnieuw coderen van de standaardsleutels. Gebruik altijd een standaardsleutel om met het voertuig te rijden.

DCA11820

LET OP:

BEWAAR DE CODEERSLEUTEL ZORGVULDIG! NEEM ONMIDDELLIJK CONTACT OP MET UW DEALER ALS DE SLEUTEL VERLOREN RAAKT! Als de codeersleutel verloren raakt, is het niet meer mogelijk om de standaardsleutels opnieuw te coderen. De standaardsleutels kunnen nog steeds worden gebruikt om het voertuig te starten, maar wanneer de codeersleutel vereist is (bijvoorbeeld als er een nieuwe standaardsleutel wordt gemaakt of alle sleutels verloren zijn geraakt) moet het volledige startblokkeersysteem wor-

den vervangen. Het is daarom aan te bevelen een van de twee standaardsleutels te gebruiken en de codeersleutel te bewaren op een veilige plaats.

Dompel de sleutels niet onder in water.

Stel de sleutels niet bloot aan ex-

treem hoge temperaturen.

 

3

 

Houd de sleutels uit de buurt van

 

 

 

 

 

magneten (inclusief, maar niet uit-

 

 

 

sluitend, producten zoals luidspre-

 

 

 

kers etc.).

 

 

 

Plaats geen zware voorwerpen op

 

 

 

de sleutels.

 

 

 

Probeer niet de sleutels te slijpen of

 

 

 

de vorm ervan te veranderen.

 

 

 

Probeer niet het kunststof boven-

 

 

 

deel van de sleutels open te maken.

 

 

 

Bevestig niet meer dan één sleutel

 

 

 

van hetzelfde startblokkersysteem

 

 

 

aan een sleutelring.

 

 

 

Houd de standaardsleutels en sleu-

 

 

 

tels van andere startblokkeersyste-

 

 

 

men uit de buurt van de

 

 

 

codeersleutel van dit voertuig.

 

 

 

Houd sleutels van andere startblok-

 

 

 

keersystemen uit de buurt van het

 

 

 

contactslot, deze kunnen signaal-

 

 

 

storing veroorzaken.

 

 

 

 

 

 

 

 

3-1

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DAU10471

Contactslot/stuurslot

3

Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend en wordt het stuur vergrendeld.

OPMERKING:

Gebruik de standaardsleutel (zwart bovendeel) voor het normale gebruik van het voertuig. Bewaar de codeersleutel (rood bovendeel) op een veilige plaats om verlies te voorkomen en gebruik de sleutel uitsluitend voor het opnieuw coderen van de standaardsleutels.

DAU10570

AAN

Alle elektrische circuits worden voorzien van stroom; de instrumentenverlichting, het achterlicht en het parkeerlicht gaan branden en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet worden uitgenomen.

OPMERKING:

De koplamp gaat automatisch branden als de motor wordt gestart en blijft aan totdat de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid.

DAU10660

OFF

Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.

DAU10680

LOCK

Het stuur is vergrendeld en alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.

Om het stuur te vergrendelen

1.Drukken.

2.Draaien.

1.Draai het stuur helemaal naar links.

2.Druk de sleutel in de “OFF”-stand in en draai hem dan naar de “LOCK”-stand. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.

3.Neem de sleutel uit.

3-2

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

Om het stuur te ontgrendelen

1.Drukken.

2.Draaien.

Druk de sleutel in en draai hem dan naar “OFF” terwijl de sleutel ingedrukt wordt gehouden.

DWA10060

WAARSCHUWING

Draai de contactsleutel nooit naar “OFF” of naar “LOCK” terwijl de machine rijdt; elektrische systemen worden dan afgeschakeld en mogelijk zult u zo de macht over het stuur verliezen of een ongeval veroorzaken. Zorg altijd dat de machine stilstaat voordat u de sleutel naar “OFF” of naar “LOCK” draait.

DAU10920

(Parkeren)

Het stuur is vergrendeld, het achterlicht en het parkeerlicht branden en de alarmverlichting kan worden ingeschakeld, maar alle overige elektrische systemen zijn uit. De sleutel kan worden uitgenomen.

Het stuur moet zijn vergrendeld om de sleutel naar “” te kunnen draaien.

DCA11020

LET OP:

Gebruik de parkeerstand niet gedurende langere tijd, anders kan de accu ontladen raken.

DAU11002

Controleen waarschuwingslampjes

3

1.Waarschuwingslampje olieniveau “

2.Vrijstandcontrolelampje “

3.Controlelampje richtingaanwijzers “

4.Waarschuwingslampje motorstoring “

5.Controlelampje startblokkering “

6.Controlelampje grootlicht “

DAU11020

Controlelampje richtingaanwijzers

Dit controlelampje knippert terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linker- of rechterstand is gedrukt.

DAU11060

Vrijstandcontrolelampje “

Dit controlelampje brandt terwijl de versnellingsbak in de vrijstand staat.

3-3

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DAU11080

Controlelampje grootlicht “

Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp is ingeschakeld voor grootlicht.

DAU11120

Waarschuwingslampje olieniveau “

Dit waarschuwingslampje gaat branden als het motorolieniveau laag is.

3Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien.

Als het waarschuwingslampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen.

OPMERKING:

Bij een voldoende hoog olieniveau kan het waarschuwingslampje soms toch knipperen bij rijden op een helling of bij plotseling afremmen of optrekken, er is dan echter geen sprake van een storing.

DAU11500

Waarschuwingslampje motorstoring

Dit waarschuwingslampje gaat branden of knippert wanneer een elektrisch circuit dat de motorwerking controleert defect is. Vraag in dat geval een Yamaha-dealer het zelfdiagnosesysteem te controleren.

Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien. Als het waarschuwingslampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha-dealer om het elektrisch circuit te testen.

DAU27020

Controlelampje startblokkering “

Het elektrisch circuit voor het controlelampje controleert u door de contactsleutel naar “ON” te draaien.

Als het controlelampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen.

Als de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, begint het controlelampje na 30 seconden te knipperen om aan te geven dat het startblokkeersysteem is ingeschakeld. Het controlelampje stopt na 24 uur met knipperen, maar het startblokkeersysteem blijft ingeschakeld.

OPMERKING:

Dit model is ook uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor het startblokkeersysteem. Als het startblokkeersysteem defect is dan zal het controlelampje in een bepaald patroon knipperen wanneer de contactsleutel naar “ON” wordt gedraaid. Vraag in dat

geval een Yamaha dealer het zelfdiagnosesysteem te controleren. Als het controlelampje eerst vijfmaal langzaam knippert en dan herhaaldelijk tweemaal snel, betreft het mogelijk een signaalstoring. Als deze fout zich voordoet, probeer dan het volgende.

1.Start de motor met behulp van de codeersleutel.

OPMERKING:

Houd andere startblokkeersleutels uit de buurt van het contactslot en bewaar niet meer dan één startblokkeersleutel aan dezelfde sleutelring! Startblokkeersleutels kunnen signaalstoring veroorzaken, waardoor de motor mogelijk niet kan worden gestart.

2.Als de motor start, zet deze dan weer uit en probeer hem opnieuw te starten met de standaardsleutels.

3.Als de motor niet kan worden gestart met een of beide standaardsleutels, breng dan het voertuig, de codeersleutel en beide standaardsleutels naar een Yamaha dealer en laat de standaardsleutels opnieuw coderen.

3-4

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DAU11731

die met een volle brandstoftank kan worden

DAU12343

 

Snelheidsmeterunit

afgelegd. Deze informatie stelt u in staat de

Stuurschakelaars

 

 

 

volgende tankstops te plannen.

Links

 

 

3

1.“TRIP”-toets

2.Kilometerteller/ritteller

De snelheidsmeterunit is voorzien van een digitale kilometerteller en een ritteller. De snelheidsmeter toont de actuele rijsnelheid. De kilometerteller toont de totale afgelegde afstand. De rittellers tonen de afstand afgelegd sinds de tellers het laatst werden teruggesteld op nul.

Door het indrukken van de “TRIP”-toets wisselt de weergave tussen kilometerteller “ODO” en ritteller “TRIP”.

Om de ritteller terug te stellen wordt deze geselecteerd door de “TRIP”-toets in te drukken, waarna de “TRIP”-toets opnieuw wordt ingedrukt en minstens 1 seconde ingedrukt wordt gehouden. De ritteller kan worden gebruikt om de afstand te schatten

OPMERKING:

Dit model is niet uitgerust met een toerenteller; er is echter wel een snelheidsbegrenzer ingebouwd die zorgt dat het motortoerental een waarde van ca. 6800 tpm en de rijsnelheid een waarde van ca. 175 km/h (110 mi/h) niet kan overschrijden.

3-5

1.Lichtsignaalschakelaar “

2.Dimlichtschakelaar “ /

3.Claxonschakelaar “

4.Richtingaanwijzerschakelaar “/

Rechts

1.Noodstopschakelaar “ /

2.Schakelaar alarmverlichting “

3.Startknop “

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DAU12350

Lichtsignaalschakelaar “

Druk deze schakelaar in om de koplamp een lichtsignaal te laten afgeven.

DAU12400

Dimlichtschakelaar “/

Zet deze schakelaar op “” voor grootlicht en op “” voor dimlicht.

3

DAU12460

Richtingaanwijzerschakelaar “/

Druk deze schakelaar naar “” om afslaan naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar “” om afslaan naar links aan te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de middenstand. Om de richtingaanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in de middenstand.

DAU12500

Claxonschakelaar “

Druk deze schakelaar in om een claxonsignaal te geven.

DAU12660

DAU12710

Startknop “

Druk deze knop in om via de startmotor de motor rond te draaien.

DCA10050

LET OP:

Zie pagina 5-1 voor startinstructies voordat u de motor start.

DAU12731

Schakelaar alarmverlichting “

Met de sleutel in de stand “ON” of “” kan deze schakelaar worden gebruikt voor het inschakelen van de alarmverlichting (gelijktijdig knipperen van alle richtingaanwijzers). De alarmverlichting wordt gebruikt in een noodgeval of om andere verkeersdeelnemers te waarschuwen als uw machine stilstaat in een mogelijk gevaarlijke verkeerssituatie.

DCA10060

LET OP:

Gebruik de alarmverlichting niet gedurende langere tijd, anders kan de accu ontladen raken.

DAU12820

Koppelingshendel

1. Koppelingshendel

De koppelingshendel bevindt zich aan de linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de koppeling te ontkoppelen. Laat de hendel los om de koppeling te laten aangrijpen. Voor een soepele werking van de koppeling moet de hendel snel ingetrokken worden en langzaam worden losgelaten.

De koppelingshendel is voorzien van een sperschakelaar die deel uitmaakt van het startspersysteem. (Zie pagina 3-16.)

Noodstopschakelaar “ /

Zet deze schakelaar voor u de motor start op “ ”. Zet deze schakelaar op “” om de motor direct uit te schakelen in een noodgeval, zoals wanneer de machine omslaat of als de gaskabel blijft hangen.

3-6

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

Schakelpedaal

DAU12880

DAU12890

DAU12941

Remhendel

 

Rempedaal

3

1. Schakelpedaal

Het schakelpedaal bevindt zich aan de linkerzijde van de motor en wordt in combinatie met de koppelingshendel gebruikt bij het schakelen van de versnellingen van de 5- traps constant-mesh versnellingsbak op deze motorfiets.

OPMERKING:

Gebruik uw tenen of hiel om op te schakelen en gebruik uw tenen om terug te schakelen.

1. Remhendel

De remhendel bevindt zich aan de rechterstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de voorrem te bekrachtigen.

1. Rempedaal

Het rempedaal bevindt zich aan de rechterzijde van de motorfiets. Trap op het rempedaal om de achterrem te bekrachtigen.

3-7

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DAU13120

OPMERKING:

 

DAU13210

Tankdop

 

Brandstof

 

3

1.Slotplaatje tankdop

2. ”-merkteken

3.Ontgrendelen.

4.Vergrendelen.

Verwijderen van de tankdop

Schuif het slotplaatje open, steek de sleutel in het slot en draai hem dan een kwartslag rechtsom. Het slot wordt ontgrendeld en de tankdop kan worden verwijderd.

Aanbrengen van de tankdop

1.Breng de tankdop aan in de vulopening van de brandstoftank, met de

sleutel in het slot en met het “ ”- merkteken naar voren toe.

2.Draai de sleutel linksom naar de oorspronkelijke positie, neem hem uit en sluit dan het slotplaatje.

De tankdop kan alleen worden aangebracht met de sleutel in het slot. Bovendien kan de sleutel niet worden uitgenomen als de tankdop niet correct aangebracht en vergrendeld is.

DWA10130

WAARSCHUWING

Controleer voor u gaat rijden of de tankdop correct is aangebracht.

1.Vulpijp brandstoftank

2.Brandstofniveau

Controleer of voldoende brandstof in de brandstoftank aanwezig is. Vul de brandstoftank tot onderaan de vulpijp zoals getoond.

DWA10880

WAARSCHUWING

Overvul de brandstoftank niet, anders zal benzine uitstromen zodra deze warm wordt en uitzet.

Mors geen brandstof op een heet motorblok.

3-8

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DCA10070

LET OP:

Veeg gemorste brandstof direct af met een schone, droge en zachte doek, de brandstof kan immers schade toebrengen aan de lak of aan kunststof onderdelen.

DAU13320

Voorgeschreven brandstof:

UITSLUITEND NORMALE LOODVRIJE BENZINE

Inhoud brandstoftank:

17.0 L (4.49 US gal) (3.74 Imp.gal)

Brandstofreserve:

4.5 L (1.19 US gal) (0.99 Imp.gal)

DCA11400

LET OP:

Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Loodhoudende benzine veroorzaakt ernstige schade aan inwendige motoronderdelen als kleppen en zuigerveren en ook aan het uitlaatsysteem.

Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het gebruik van normale loodvrije benzine met een octaangetal van RON 91 of hoger. Als de motor gaat detoneren (pingelen), gebruik dan benzine van een ander merk of

gebruik loodvrije superbenzine. Door loodvrije benzine te gebruiken gaan bougies langer mee en blijven de onderhoudskosten beperkt.

DAU13440

Uitlaatkatalysator

Deze machine heeft een uitlaatkatalysator die gemonteerd is in de uitlaatdemper.

DWA10860

WAARSCHUWING

Het uitlaatsysteem is heet nadat de motor heeft gedraaid. Controleer of het uit-

laatsysteem is afgekoeld alvorens 3 onderhoudswerkzaamheden uit te voe-

ren.

DCA10700

LET OP:

De volgende voorzorgsmaatregelen moeten worden genomen om brand of andere schaderisico’s te voorkomen.

Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Bij gebruik van loodhoudende benzine zal onherstelbare schade worden toegebracht aan de uitlaatkatalysator.

Parkeer de machine nooit nabij brandgevaarlijke stoffen, zoals op gras of op ander materiaal dat gemakkelijk vlamvat.

Laat de motor niet te lang aaneen stationair draaien.

3-9

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DAU13550 AAN

Brandstofkraan

Via de brandstofkraan wordt de brandstof van de tank naar de carburateurs gevoerd en bovendien gefilterd.

De standen van de hendel van de brandstofkraan worden als volgt toegelicht en getoond in de afbeeldingen.

3 OFF

1. Puntig uiteinde op “OFF”

Met de hendel van de brandstofkraan in deze stand is de brandstoftoevoer afgesloten. Draai de hendel van de brandstofkraan altijd in deze stand als de motor uit staat.

1. Puntig uiteinde op “ON”

Met de hendel van de brandstofkraan in deze stand stroomt brandstof naar de carburateurs. Draai de hendel van de brandstofkraan naar deze stand om de motor te starten en te gaan rijden.

RES

Dit is de reservestand. Met de hendel van de brandstofkraan in deze stand is de reservehoeveelheid brandstof beschikbaar. Draai de hendel van de brandstofkraan naar deze stand wanneer u tijdens het rijden zonder brandstof komt te staan. Vul in zo’n geval zo snel mogelijk brandstof bij en vergeet daarna niet de hendel van de brandstofkraan weer terug naar “ON” te draaien!

1. Puntig uiteinde op “RES”

3-10

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DAU13610

DAU14201

Chokehendel “

 

Zadels

 

 

 

 

Duozadel

Verwijderen van het duozadel

Verwijder de moer en de onderlegring en trek dan het duozadel omhoog.

Aanhaalmoment:

Moer van het duozadel:

21 Nm (2.1 m·kgf, 15 ft·lbf)

3

1. Chokehendel “

Voor het starten van een koude motor is een rijker lucht/brandstof mengsel nodig; via de choke wordt dit mengsel geleverd.

Beweeg de hendel in richting (a) om de choke aan te zetten.

Beweeg de hendel in richting (b) om de choke uit te zetten.

DCA10990

LET OP:

Gebruik de choke niet langer dan 3 minuten, anders zal de uitlaatpijp mogelijk door extreme hitte verkleuren. Bovendien treedt naverbranding op in de uitlaat als de choke te lang wordt gebruikt. Zet in zo’n geval de choke uit.

1.Moer

2.Ring

Aanbrengen van het duozadel

1.Steek het uitsteeksel aan de voorzijde van het duozadel in de zadelbevestiging zoals afgebeeld en plaats het zadel in de oorspronkelijke positie.

2.Breng de onderlegring en de moer aan en zet de moer vervolgens vast met het voorgeschreven aanhaalmoment.

1.Uitsteeksel

2.Zadelbevestiging

Bestuurderszadel

Verwijderen van het bestuurderszadel

1.Verwijder het duozadel.

2.Verwijder de bout en trek dan het bestuurderszadel omhoog.

3-11

Loading...
+ 57 hidden pages