Welkom in de wereld van Yamaha rijders!
Als eigenaar van een XVS1100/XVS1100A profiteert u van Yamaha’s ruime ervaring
en nieuwste technologie op het gebied van het ontwerp en de vervaardiging van
hoge kwaliteitsproducten waarmee Yamaha haar reputatie als betrouwbare fabrikant
heeft verworven.
Neem de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u alle voordelen
van uw XVS1100/XVS1100A optimaal kunt benutten. Deze handleiding voor de
eigenaar geeft niet alleen instructies ten aanzien van bediening, inspectie en onderhoud van uw motorfiets, maar geeft ook aan hoe uz elf en anderen het best te vrijwaren van letsel en schade.
De vele tips in deze handleiding helpen u bovendien om uw motorfiets in optimale
conditie te houden. Als u verder nog vragen heeft, aarzel dan niet om contact op te
nemen met uw Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u vele veilige en plezierige ritten toe. En vergeet niet, v e iligheid voor alles!
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidin gen:
Het Safety Alert symbool betekent ATTENTIE! LET OP! HET GAAT OM UW VEILIGHEID!
DAU00005
WAARSCHUWING
LET OP:
OPMERKING:
Wanneer instructies vermeld in een WAARSCHUWING niet worden opgevolgd, kan
dit leiden tot ernstig of zelfs dodelijk letsel
voor de motorrijder of omstanders of de-
gene die de motorfiets inspecteert of repareert.
De aanduiding LET OP staat vermeld bij speciale voorzorgsmaatregelen die moeten
worden genomen om schade aan de motorfiets te voorkomen.
De aanduiding NB staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of
verhelderen.
OPMERKING :
@
Deze handleiding moet worden gezien als een permanent onderdeel van deze motorfiets en moet al-
●
tijd bij de machine blijven, ook als deze ooit wordt verkocht.
Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om
●
deze reden kan soms sprake zijn van kleine tegenstrijdigheden tussen uw motor en de beschrijving
ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde
van publicatie. Als u vragen heeft over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha
dealer.
@
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DW000002
WAARSCHUWING
@
LEES DEZE HANDLEIDING AANDACHTIG HELEMAAL DOOR VOORDAT U DEZE MOTORFIETS
GAAT GEBRUIKEN.
Motorfietsen zijn fascinerende machines die bij de berijder een gevoel van kracht en vrijheid wakker
kunnen roepen. Toch is het gebruik ervan aan zekere grenzen gebonden die u beslist moet
aanvaarden; ook de beste motorfiets is onderhevig aan natuurkundige wetten.
1
Regelmatige verzorging en onderhoud zijn van groot belang om de waarde en de goede conditie van
uw motor te handhaven. Dit geldt trouwens niet alleen voor de motorfiets, maar ook voor de berijder:
goede prestaties zijn alleen mogelijk bij een goede conditie. Rijden onder invloed van medicijnen,
drugs en alcohol is natuurlijk uit den boze. Motorrijders dienen altijd—meer dan autobestuurders—
geestelijk en lichamelijk op hun best te zijn. Onder invloed van al zeer geringe hoeveelheden alcohol
ontstaat een neiging om te grote risico’s te nemen.
Beschermende kleding is voor een motorrijder van even groot belang als in een auto de
veiligheidsgordels voor bestuurders en inzittenden. Draag steeds een compleet motorpak
(vervaardigd uit leder of slijtvaste synthetische materialen met beschermers), stevige laarzen,
motorhandschoenen en een goed passende helm. Het dragen van optimaal beschermende kleding
mag echter geen aanmoediging zijn voor zorgeloos gedrag. Volledig omsluitende helmen en
motorpakken geven een gevoel van totale veiligheid en bescherming, maar motorrijders zullen toch
altijd kwetsbaar zijn in het verkeer. Motorrijders die het aan kritische zelfbeheersing ontbreekt, zullen
gemakkelijk te snel rijden en risico’s nemen. Bij natte weersomstandigheden is dit des te gevaarlijker.
Een goede motorrijder rijdt veilig, voorspelbaar en defensief—hij vermijdt elk risico, ook wanneer die
door andere weggebruikers worden veroorzaakt.
Met behulp van het contactslot/stuurslot
kunnen de ontsteking en de verlichtingsystemen worden bediend en kan het stuursysteem worden vergrendeld. De diverse
standen worden hierna beschreven.
DAU00036
ON
Alle elektrische systemen komen onder
stroom en de motor kan worden gestart. De
sleutel kan niet worden uitgenomen.
DAU00038
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische
systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan
worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1. Draai het stuur volledig naar links.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in
en draai de sleutel naar de
“LOCK”-stand. Houd de sleutel hierbij
ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
Om het stuur te ontgrendelen
Druk de sleutel in en draai dan naar “OFF”
terwijl de sleutel ingedrukt wordt gehouden.
DAU00040
DAU00027
1. Drukken
2. Slag
DW000016
@
Draai de contactsleutel nooit naar “OFF”
of naar “LOCK” terwijl de motorfiets
rijdt; elektrische systemen worden dan
afgeschakeld en mogelijk zult u zo de
macht over het stuur verliezen of een
ongeval veroorzaken. Zorg dat de motorfiets stilstaat voordat u de sleutel
naar “OFF” of naar “LOCK” draait.
@
3-1
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN SCHAKELAARS
OPMERKING:
(Parkeren)
DAU01590
Het stuur is vergrendeld en het achterlicht
en het parkeerlicht branden, maar alle overige elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
Het stuur moet zijn vergrendeld om de sleutel naar “” te kunnen draaien.
DCA00043
LET OP:
@
Gebruik de parkeerstand niet gedurende
langere tijd, anders kan de accu ontladen raken.
@
1. Waarschuwingslampje “” voor olieniveau
2. Controlelampje “” voor vrijstand
3. Controlelampje “” richtingaanwijzers
4. Waarschuwingslampje motorstoring “”
5. Controlelampje grootlicht “”
DAU00056
Controlelampjes
DAU03201
Waarschuwingslampje “” voor olieniveau
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
het motorolieniveau laag is.
Het elektrisch circuit van het waarschuwingslampje kan via de volgende procedure worden getest.
1. Zet de noodstopschakelaar in “” en
draai de sleutel naar “ON”.
2. Schakel de versnellingsbak in de vrijstand of trek de koppelingshendel
aan.
3. Druk op de startknop. Als het waarschuwingslampje niet gaat branden
terwijl de startknop wordt ingedrukt,
vraag dan een Yamaha dealer het
elektrisch circuit te testen.
@
Bij een voldoende hoog olieniveau kan het
waarschuwingslampje soms toch knipperen bij rijden op een helling of bij plotseling
afremmen of optrekken, er is dan echter
geen sprake van een storing.
@
DAU00061
Controlelampje “” voor vrijstand
Dit controlelampje brandt terwijl de versnellingsbak in de vrijstand staat.
Controlelampje “” richtingaanwij-
DAU00057
zers
Dit controlelampje knippert terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linker- of rechterstand is gedrukt.
3
3-2
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN SCHAKELAARS
OPMERKING:
Waarschuwingslampje motorstoring
“”
Dit waarschuwingslampje gaat branden of
knippert wanneer een elektrisch circuit dat
de motorwerking controleert defect is.
Vraag in dat geval de Yamaha dealer het
zelfdiagnosesysteem te controleren.
Het elektrisch circuit van het waarschu-
3
wingslampje kan via de volgende procedure worden getest.
1. Zet de noodstopschakelaar in “”.
2. Draai de sleutel naar “ON”. Als het
waarschuwingslampje niet gaat branden, vraag dan een Yamaha dealer
het elektrisch circuit te testen.
Controlelampje grootlicht “”
Dit controlelampje gaat branden wanneer
het grootlicht van de koplamp is ingeschakeld.
DAU03192
DAU00063
1. “TRIP”-toets
2. Kilometerteller/ritteller
DAU03193
Snelheidsmeterunit
De snelheidsmeterunit is voorzien van een
digitale kilometerteller en een ritteller. De
snelheidsmeter toont de actuele rijsnelheid.
De kilometerteller toont de totale afgelegde
afstand. De rittellers tonen de afstand afgelegd sinds de tellers het laatst werden teruggesteld op nul.
Door indrukken van de “TRIP“-toets wisselt
de weergave tussen kilometerteller-mode,
“ODO“- en ritteller-mode “TRIP”.
Om de ritteller terug te stellen wordt deze
geselecteerd door de “TRIP“-toets in te
drukken, waarna de “TRIP“-toets opnieuw
wordt ingedrukt en minstens 1 seconde ingedrukt wordt gehouden. De ritteller kan
worden gebruikt om de afstand te schatten
die met een volle brandstoftank kan worden
afgelegd. Deze informatie stelt u in staat de
volgende tankstops te plannen.
@
Deze motorfiets is niet uitgerust met een
toerenteller; er is echter wel een toerentalbegrenzer ingebouwd die zorgt dat het
motortoerental een waarde van ca.
6.800 r/min, en de rijsnelheid een waarde
van ca. 175 km/u niet kan overschrijden.
@
3-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN SCHAKELAARS
DAU00109
Antidiefstal-alarm (optie)
Deze motor kan door een Yamaha dealer
worden uitgerust met een optioneel antidiefstal-alarmsysteem. Neem contact op
met een Yamaha dealer voor nadere informatie.
Dimlichtschakelaar
DAU00121
Zet deze schakelaar op “” voor grootlicht en op “” voor dimlicht.
DAU00129
Claxonschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om een claxonsignaal te geven.
3
1. Richtingaanwijzerschakelaar
2. Lichtsignaalschakelaar “”
3. Dimlichtschakelaar
4. Claxonschakelaar “”
DAU00118
Stuurschakelaars
DAU00127
Richtingaanwijzerschakelaar
Druk deze schakelaar naar “” om afslaan naar rechts aan te geven. Druk deze
schakelaar naar “” om afslaan naar
links aan te geven. Na loslaten keert de
schakelaar terug naar de middenstand. Om
de richtingaanwijzers uit te schakelen wordt
de schakelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in de middenstand.
DAU00119
Lichtsignaalschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om de koplamp
een lichtsignaal te laten afgeven.
3-4
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN SCHAKELAARS
3
1. Noodstopschakelaar
2. Lichtschakelaar
3. Startknop “”
Noodstopschakelaar
Zet deze schakelaar op “” om in een
noodgeval de motor direct uit te schakelen,
zoals wanneer de machine omslaat of als
de gaskabel blijft hangen.
Lichtschakelaar
Zet deze schakelaar in de stand “”
om de parkeerlichten, het achterlicht en de
instrumentenverlichting in te schakelen. Zet
de schakelaar in de stand “” om ook de
koplamp in te schakelen.
DAU00138
DAU00134
Startknop “”
DAU00143
Druk deze knop in om de motor door middel
van de startmotor te starten.
DC000005
LET OP:
@
Zie pagina 5-1 voor startinstructies
voordat u de motor start.
@
1. Koppelingshendel
DAU00152
Koppelingshendel
De koppelingshendel bevindt zich aan de
linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het
stuur toe om de koppeling te ontkoppelen.
Laat de hendel los om de koppeling aan te
laten grijpen. Voor een soepele werking
van de koppeling moet de hendel snel aangetrokken worden en langzaam worden
losgelaten.
De koppelingshendel is voorzien van een
sperschakelaar die deel uitmaakt van het
startspersysteem. (Zie pagina 3-19 voor uitleg over het startspersysteem.)
3-5
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN SCHAKELAARS
XVS1100
1. Schakelpedaal
DAU00157
Schakelpedaal (XVS1100)
Het schakelpedaal bevindt zich aan de linkerzijde van de motor en wordt in combinatie met de koppelingshendel gebruikt bij het
schakelen van de versnellingen van de
5-traps constantmeshbak op deze motorfiets.
XVS1100A
1. Schakelpedaal
DAU01215
Schakelpedaal (XVS1100A)
Het schakelpedaal bevindt zich aan de linkerzijde van de motor en wordt in combinatie met de koppelingshendel gebruikt bij het
schakelen van de versnellingen van de
5-traps constantmeshbak op deze motorfiets.
OPMERKING:
@
Gebruik uw tenen of hiel om op te schakelen en gebruik uw tenen om terug te schakelen.
@
3
1. Remhendel
DAU00158
Remhendel
De remhendel bevindt zich aan de rechterstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur
toe om de voorrem te bekrachtigen.
3-6
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN SCHAKELAARS
XVS1100
3
1. Rempedaal
Rempedaal
Het rempedaal bevindt zich aan de rechterzijde van de motorfiets. Trap op het rempedaal om de achterrem te bekrachtigen.
XVS1100A
1. Rempedaal
DAU00162
3-7
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN SCHAKELAARS
WAARSCHUWING
1. Slotplaatje
2. “”-merkteken
a. Ontgrendelen
b. Slot
DAU02917
Brandstoftankdop
Verwijderen van de tankdop
Schuif het slotplaatje open, steek de sleutel
in het slot en draai dan een kwartslag
rechtsom. Het slot wordt ontgrendeld en de
tankdop kan worden verwijderd.
Aanbrengen van de tankdop
1. Breng de tankdop aan in de vulopening van de brandstoftank, met de
sleutel in het slot en met het
“”-merkteken naar voren toe.
2. Draai de sleutel linksom naar de oorspronkelijke positie, neem hem uit en
sluit dan het slotplaatje.
OPMERKING:
@
De tankdop kan alleen worden aangebracht
met de sleutel in het slot. Bovendien kan de
sleutel niet worden uitgenomen als de
tankdop niet correct aangebracht en vergrendeld is.
@
WAARSCHUWING
@
DW000024
Controleer of de tankdop correct is aangebracht alvorens te gaan rijden.
@
1. Vulpijp
2. Brandstofniveau
DAU01183
Brandstof
Controleer of voldoende brandstof in de
brandstoftank aanwezig is. Vul de brandstoftank tot onderaan de vulpijp, zoals getoond in de afbeelding.
@
●
Overvul de brandstoftank niet, anders zal benzine uitstromen als
deze warm wordt en uitzet.
●
Mors geen brandstof op een heet
motorblok.
@
DW000130
3
3-8
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN SCHAKELAARS
normale stand
LET OP:
@
Veeg gemorste brandstof direct af met
een schone, droge en zachte doek, de
brandstof kan immers schade toebrengen aan de lak of aan kunststof onderdelen.
@
3
Aanbevolen brandstof:
Normale loodvrije brandstof met een
octaangetal (RON) van minstens
91 Inhoud brandstoftank:
Totale hoeveelheid:
17 L
Reservehoeveelheid:
4,5 L
OPMERKING:
@
Als de motor gaat detoneren (pingelen), gebruik dan brandstof van een ander merk of
met een hoger octaangetal.
@
DAU00185
DAU00191
gesloten stand
1. Punt wijst naar “OFF”
DAU02969
Brandstofkraan
Via de brandstofkraan wordt de brandstof
van de tank naar de carburateurs gevoerd
en bovendien gefilterd.
De standen van de hendel van de brandstofkraan worden als volgt toegelicht en getoond in de afbeeldingen.
OFF
Met de hendel van de brandstofkraan in
deze stand is de brandstoftoevoer afgesloten. Draai de hendel van de brandstofkraan
altijd in deze stand als de motor uit staat.
1. Punt wijst naar “ON”
ON
Met de hendel van de brandstofkraan in
deze stand stroomt brandstof naar de carburateurs. Draai de hendel van de brandstofkraan naar deze stand om de motor te
starten en te gaan rijden.
3-9
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN SCHAKELAARS
LET OP:
reserve-stand
1. Punt wijst naar “RES”
RES
Dit is de reservestand. Met de hendel van
de brandstofkraan in deze stand is de reservehoeveelheid brandstof beschikbaar.
Draai de hendel van de brandstofkraan
naar deze stand wanneer u tijdens het rijden zonder brandstof komt te staan. Vul in
zo’n geval zo snel mogelijk brandstof bij en
vergeet daarna niet de hendel van de
brandstofkraan weer terug naar “ON” te
draaien!
1. Chokehendel “”
DAU02973
Chokehendel “”
Voor het starten van een koude motor is
een rijker lucht/brandstof mengsel nodig;
via de startcarburateur (choke) wordt dit
mengsel geleverd.
Beweeg de hendel in de richting a om de
startcarburateur (choke) aan te zetten.
Beweeg de hendel in de richting b om de
startcarburateur (choke) uit te zetten.
DCA00038
@
Gebruik de startcarburateur (choke) niet
langer dan 3 minuten, anders zal de uitlaatpijp mogelijk door extreme hitte verkleuren. Bovendien treedt naverbranding
op in de uitlaat als de choke te lang wordt
gebruikt. Zet in zo’n geval de s tartcarburateur (choke) uit.
@
3
3-10
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN SCHAKELAARS
XVS1100
XVS1100
3
1. Moer
Zadels (XVS1100)
Duozadel
Verwijderen van het duozadel
Verwijder de moer en trek dan het duozadel
omhoog.
DAU01710
XVS1100
1. Uitsteeksel
2. Zadelbevestiging
Aanbrengen van het duozadel
Steek het uitsteeksel aan de voorzijde van
het duozadel in de zadelbevestiging zoals
afgebeeld, plaats het zadel in de oorspronkelijke positie en breng dan de moer aan.
1. Bout (× 2)
2. Steun
Rijderzadel
Verwijderen van het rijderzadel
1. Verwijder het duozadel.
2. Verwijder de bouten en de steun en
trek dan het motorrijderzadel omhoog.
3-11
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN SCHAKELAARS
XVS1100A
XVS1100
1. Uitsteeksel (× 2)
2. Zadelbevestiging (× 2)
Aanbrengen van het rijderzadel
1. Steek de uitsteeksels aan de voorzijde
2. Breng de losgehaalde steun en de
3. Breng het duozadel aan.
OPMERKING:
@
Controleer of de zadels stevig zijn vergrendeld alvorens te gaan rijden.
@
van het motorrijderzadel in de zadelbevestiging zoals afgebeeld en plaats
dan het zadel in de oorspronkelijke positie.
bouten aan.
XVS1100A
1. Bout
DAU03202
Zadels (XVS1100A)
Duozadel
Verwijderen van het duozadel
Verwijder de bout en trek dan het duozadel
omhoog.
3
1. Uitsteeksel
2. Zadelbevestiging
Aanbrengen van het duozadel
Steek het uitsteeksel aan de voorzijde van
het duozadel in de zadelbevestiging zoals
getoond, plaats het zadel in de oorspronkelijke positie en breng dan de bout aan.
3-12
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN SCHAKELAARS
WAARSCHUWING
XVS1100A
3
1. Bout
Motorrijderzadel
Verwijderen van het motorrijderzadel
1. Verwijder het duozadel.
2. Verwijder de bout en trek dan het rijderzadel omhoog.
XVS1100A
1. Uitsteeksel (× 2)
2. Zadelbevestiging (× 2)
Aanbrengen van het motorrijderzadel
1. Steek de uitsteeksels aan de voorzijde
van het rijderzadel in de zadelbevestigingen zoals getoond, plaats het zadel
in de oorspronkelijke positie en breng
dan de bout aan.
2. Breng het duozadel aan.
OPMERKING:
@
Controleer of de zadels stevig zijn vergrendeld alvorens te gaan rijden.
@
1. Helmbevestiging
DAU00260
Helmbevestiging
Steek de sleutel in het slot en draai deze
dan zoals getoond om de helmbevestiging
te openen.
Vergrendel de helmbevestiging door deze
in de oorspronkelijke positie te plaatsen en
dan de sleutel uit te nemen.
@
Rijd nooit met een helm bevestigd aan
de helmbevestiging, de helm kan zo
voorwerpen raken waardoor de machine
mogelijk onbestuurbaar wordt en een
ongeval niet uitgesloten is.
@
DW000030
3-13
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN SCHAKELAARS
3
1. Deksel van het opbergcompartiment
2. Slot
DAU01869
Opbergcompartiment
Het opbergcompartiment bevindt zich aan
de linkerzijde van de motorfiets.
1. Slotplaatje1. Deksel van het opbergcompartiment
Om het opbergcompartiment te openen
1. Schuif het slotplaatje open, steek de
sleutel in het slot en draai hem dan
rechtsom.
3-14
2. Trek de kap van het opbergcompartiment naar buiten zoals afgebeeld.
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN SCHAKELAARS
DAU03194
Afstellen van de
schokdemperunit
De schokdemperunit bevindt zich onder het
motorrijderzadel en is uitgerust met een
stelring voor veervoorspanning.
LET OP:
@
3
Probeer nooit een stelmechanisme
voorbij de maximum- of minimuminstel-
1. Deksel van het opbergcompartiment1. Drukclip (× 3)
Om het opbergcompartiment te sluiten
1. Plaats de kap van het opbergcompartiment in de oorspronkelijke positie,
zoals afgebeeld.
2. Draai de sleutel linksom, neem de
sleutel uit en sluit dan het slotplaatje.
waarden te verdraaien.
@
Stel de veervoorspanning als volgt af.
1. Verwijder het motorrijderzadel. (Zie
pagina 3-11 [XVS1100] of 3-13
[XVS1100A] voor instructies over verwijderen en aanbrengen van het motorrijderzadel.)
DC000015
2. Verwijder elke drukclip uit de bevestigingssteun voor de ont stekingsmodule door ze op het midden in te drukken
en dan los te trekken.
3-15
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN SCHAKELAARS
XVS1100A
XVS1100
3
1. Bevestigingssteun1. Drukclip (× 3)
3. Trek de bevestigingssteun met de ontstekingsmodule naar rechts toe uit.
2. Spatbord
4. Verwijder het spatbord door elke drukclip te verwijderen.
3-16
1. Drukclip (× 2)
2. Spatbord
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN SCHAKELAARS
WAARSCHUWING
3
1. Stelring voor veervoorspanning
2. Positie-indicator
3. Speciale sleutel
5. Om de veervoorspanning te verhogen
en zo de vering stugger te maken,
wordt de stelring gedraaid richting a.
Om de veervoorspanning te verlagen
voor een zachtere vering wordt de
stelring gedraaid in de richting b.
OPMERKING:
@
Zet de gewenste inkeping in de stel-
●
ring tegenover de positie-indicator op
de schokdemper.
Verricht de afstelling met de speciale
●
sleutel in de gereedschapsset bij de
machine.
@
Na het verwijderen Voor het installeren
CI-01D
Stand
afsteller
OPMERKING:
@
Om een drukclip aan te brengen wordt de
pen teruggedrukt zodat deze uit de kop van
de drukclip steekt; breng dan de clip op zijn
plaats en druk de uitstekende pen naar binnen tot deze gelijk ligt met de kop van de
clip.
@
Minimum
(zacht)
1234567
Standaard
Maximum (stug)
6. Breng het spatbord en de bevestigingssteun voor de ontstekingsmodule aan door de snelschroeven te
monteren.
7. Breng het motorrijderzadel aan.
DAU00315
@
Deze schokdemper is gevuld met stikstofgas onder hoge druk. Lees en begrijp de volgende informatie alvorens de
schokdemper te gebruiken. De fabrikant
kan niet aansprakelijk worden gesteld
voor schade aan eigendommen of voor
persoonlijk letsel als dit voortvloeit uit
verkeerd gebruik.
●
Probeer de gascilinder niet te openen en blijf er verder vanaf.
●
Stel de schokdemper niet bloot aan
open vuur of aan andere hittebronnen, anders kan deze door de oplopende druk exploderen.
●
Vervorm of beschadig de gascilinder op geen enkele wijze, de dempende werking zal dan
achteruitgaan.
●
Laat onderhoud aan de schokdemper altijd uitvoeren door een
Yamaha dealer.
@
3-17
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN SCHAKELAARS
WAARSCHUWING
1. Bagageriembevestiging (× 2)
DAU01172
Bagageriembevestigingen
Aan elke passagiersvoetsteun is een bagageriembevestigingbevestigd.
DAU00330
Zijstandaard
De zijstandaard bevindt zich aan de linkerzijde van het frame. Trek of druk de zijstandaard met uw voet omhoog of omlaag
terwijl u de motorfiets verticaal houdt.
OPMERKING:
@
De ingebouwde sperschakelaar voor de zijstandaard maakt deel uit van het startspersysteem, dat in bepaalde situaties de
werking van het ontstekingssysteem blokkeert. (Zie hierna voor een nadere uitleg
over het startspersysteem.)
@
DW000044
@
Met de motorfiets mag nooit worden gereden terwijl de zijstandaard omlaag
staat of niet behoorlijk kan worden opgetrokken (of niet omhoog blijft), anders
kan de zijstandaard de grond raken en
zo de motorrijder afleiden, waardoor de
machine mogelijk onbestuurbaar wordt.
Het Yamaha startspersysteem is ontworpen om de motorrijder te helpen bij
zijn verantwoordelijkheid de zijstandaard op te trekken alvorens weg te rijden. Controleer dit systeem daarom
regelmatig zoals hierna beschreven en
laat repareren door een Yamaha dealer
als de werking niet naar behoren is.
@
3
3-18
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN SCHAKELAARS
Startspersysteem
Het startspersysteem (waarvan de
sperschakelaar voor de zijstandaard, de
sperschakelaar voor de koppelingshendel
en de vrijstandschakelaar deel uitmaken)
heeft de volgende functies.
Het verhindert starten wanneer de
●
3
versnellingsbak in een versnelling geschakeld is en de zijstandaard is opgetrokken, terwijl de koppelingshendel
niet is aangetrokken.
Het verhindert starten wanneer de
●
versnellingsbak in een versnelling geschakeld is en de koppelingshendel is
aangetrokken, terwijl de zijstandaard
nog omlaag staat.
Het schakelt een draaiende motor af
●
zodra de zijstandaard omlaag beweegt.
DAU00331
Controleer de werking van het startspersysteem regelmatig, hanteer daarbij de volgende werkwijze.
DW000045
WAARSCHUWING
@
Als zich een storing voordoet, vraag dan
alvorens te gaan rijden een Yamaha
dealer het systeem te controleren.
@
3-19
CD-01D
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN SCHAKELAARS
Terwijl de motor uit staat:
1. Klap de zijstandaard omlaag.
2. Zorg dat de motorstopschakelaar op “” staat.
3. Draai de contactsleutel naar “ON”.
4. Zet de versnelling in z’n vrij.
5. Druk op de startschakelaar.
Start de motor?
JANEE
Terwijl de motor nog loopt:
6. Klap de zijstandaard omhoog.
7. Trek de koppelingshendel in.
8. Schakel naar de eerste versnelling.
9. Klap de zijstandaard omlaag.
Slaat de motor af?
JANEE
Nadat de motor is afgeslagen:
10. Klap de zijstandaard omhoog.
11. Trek de koppelingshendel in.
12. Druk op de startschakelaar.
Start de motor?
JANEE
Alles is in orde.
U kunt met de motorfiets gaan rijden.
OPMERKING:
Deze controle werkt het best wanneer de motor
al is opgewarmd.
Er kan iets mis zijn met de vrijloopschakelaar.
Rijd niet met de motorfiets
gecontroleerd door een Yamaha dealer.
Er kan iets mis zijn met de
zijstandaardschakelaar.
Rijd niet met de motorfiets
gecontroleerd door een Yamaha dealer.
Er kan iets mis zijn met de
koppelingsschakelaar.
Rijd niet met de motorfiets
gecontroleerd door een Yamaha dealer.
totdat deze is
totdat deze is
totdat deze is
3
3-20
CONTROLES VOOR HET STARTEN
Controlelijst voor gebruik ........................ ........................................... 4 -1
4
4-
CONTROLES VOOR HET STARTEN
De eigenaar is verantwoordelijk voor de conditie van de machine. Vitale onderdel en kunnen bij blo otstelling aan w eer en wind vr ij snel en
onverwachts achteruitgaan, ook als de machine niet wordt gebruikt. Eventuele schade, vloeistoflekkage of het wegvallen van de bandspanning kan ernstige gevolgen hebben. Het is daarom van belan g om voorafgaand aan elke rit een visuele inspectie uit te voe ren en bovendien de volgende punten te controleren.
CONTROLELIJST VOOR GEBRUIK
ONDERDEELKONTROLEPUNTENBLZ.
• Controleer de remwerking, de speling van de remhendel, het niveau van de
Voorrem
4
Achterrem
Koppeling
Gasgreep en
behuizing
Motorolie
Olie voor de
eindoverbrenging
Wielen en banden
Bedieningskabels
Rempedaal- en scha-
kelpedaalas
Werking van rem- en
koppelingshendel
remvloeistof en eventuele lekkage.
• Indien noodzakelijk, bijvullen met DOT 4 remvloeistof.
• Controleer de werking, de stand en het vloeistofniveau en controleer de machine op vloeistoflekkage.
• Indien noodzakelijk, bijvullen met DOT 4 remvloeistof.
• Controleer op soepele werking en vrije slag.
• Indien noodzakelijk afstellen.
• Controleer op soepele werking.
• Smeren indien nodig.
• Controleer oliepeil.
• Indien nodig, olie bijvullen.
• Kijk of er sprake kan zijn van lekkage.6-9–6-10
• Controleer de bandenspanning, de slijtage en eventuele beschadi gingen.
• Indien nodig, de spaken spannen.
• Controleer op soepele werking.
• Smeren indien nodig.
• Controleer op soepele werking.
• Indien nodig, smeren.
• Controleer op soepele werking.
• Indien nodig, smeren.
6-17–6-22
6-19–6-22
6-17
6-13, 6-22
6-7–6-9
6-13–6-16
6-22
6-23
6-23
DAU01114
DAU00340
4-1
CONTROLES VOOR HET STARTEN
ONDERDEELKONTROLEPUNTENBLZ.
Werking van de
zijstandaard
Bevestigingsdelen van
frame
Benzine
Lichten, indikator-
lampjes en schakelaars
OPMERKING:
Deze kontrole vóór het rijden dient u ie dere kee r uit te voeren, voordat u wegrijdt. Deze inspektie kan grondig, doch in vrij korte tijd uitgevoerd worden. De korte tijd die u hieraan besteedt, weegt ruimschoots op tegen de extra veiligheid die dit oplevert.
WAARSCHUWING
Als één van de onderdelen van de bovenstaande lijst niet juist funktioneert, laat dit dan kontroleren en repareren door uw
Yamaha dealer.
• Controleer op soepele werking.
• Vastdraaien indien nodig.
• Controleer of alle moeren, bouten en schroeven stevig vastzitten.
• Indien nodig, aantrekken.
• Controleer benzinepeil.
• Indien nodig, benzine tanken.
• Controleer op juiste werking.—
6-24
—
3-8–3-9
4
4-2
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
Starten van een koude motor ............................................................ 5-1
Starten van een warme motor ........................................................... 5-3
Zorg dat u volkomen vertrouwd
bent met alle bedieningsfuncties en
hun werking voordat u gaat rijden.
Informeer bij een Yamaha dealer als
u de werking van een schakelaar of
functie niet volkomen begrijpt.
●
Start de motor nooit in een afgesloten ruimte en laat deze hierin ook
niet lange tijd aaneen draaien. Uitlaatgassen zijn giftig en het inademen ervan kan al binnen korte tijd
5
leiden tot bewusteloosheid en dodelijk letsel. Controleer altijd of er
voldoende ventilatie is.
●
Controleer of de zijstandaard is ingetrokken alvorens weg te rijden.
Als de zijstandaard niet behoorlijk
is ingetrokken kan deze de grond
Starten van een koude motor
Het startspersysteem staat starten alleen
toe als aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
De versnellingsbak staat in de vrij-
●
stand.
De versnellingsbak staat in een ver-
●
snelling geschakeld terwijl de koppelingshendel is aangetrokken en de
zijstandaard is ingetrokken.
WAARSCHUWING
@
●
Controleer alvorens de motor te starten de werking van het startspersysteem en hanteer daarbij de werkwijze
beschreven op pagina 3-20.
●
Ga nooit rijden terwijl de zijstandaard omlaag staat.
@
raken en zo de motorrijder afleiden,
waardoor de machine mogelijk onbestuurbaar wordt.
@
DAU01714*
DW000054
1. Draai de kraanhendel in “ON”.
2. Draai de contactsleutel naar “ON” en
controleer of de noodstopschakelaar
op “” is gezet.
3. Schakel de versnellingsbak in de vrijstand.
@
Als de versnellingsbak in de vrijstand staat,
moet het vrijstandcontrolelampje branden;
zo niet, vraag dan een Yamaha dealer het
elektrisch circuit te testen.
@
5-1
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
LET OP:
OPMERKING:
4. Zet de startcarburateur (choke) aan
en draai de gasgreep helemaal dicht.
(Zie pagina 3-10 voor de bediening
van de startcarburateur (choke).
5. Start de motor door de startknop in te
drukken.
OPMERKING :
@
Als de motor niet wil starten, laat dan de
startknop los, wacht een paar seconden en
probeer het dan opnieuw. Elke startpoging
moet zo kort mogelijk duren om het accuvermogen te handhaven. Laat de motor bij
elke startpoging niet langer dan 10 seconden ronddraaien op de startmotor.
@
DCA00023
LET OP:
@
Als de contactsleutel naar “ON” wordt
gedraaid moet het waarschuwingslampje voor olieniveau enkele seconden
branden en dan doven. Als het olieniveaulampje knippert of aan blijft na starten, zet de motor dan direct af en
controleer het olieniveau en let op eventuele olielekkage. Vul zo nodig motorolie
bij en controleer het olieniveaulampje
dan opnieuw. Vraag een Yamaha dealer
het elektrisch circuit te controleren als
het waarschuwingslampje niet gaat
branden als de contactsleutel naar “ON”
wordt gedraaid of als het lampje niet
dooft terwijl gestart wordt met voldoende motorolie.
@
6. Druk na het starten van de motor de
chokehendel (choke) tot halverwege
terug.
DCA00045
@
Trek nooit snel op terwijl de motor nog
koud is, dit verkort de levensduur van de
motor!
@
7. Zet de startcarburateur (choke) uit zodra de motor warm is.
@
De motor is warm wanneer deze normaal
reageert op de gasbediening terwijl de
startcarburateur (choke) uit is gezet.
@
5
5-2
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
XVS1100A
Starten van een warme motor
Volg dezelfde procedure als bij starten van
een koude motor, alleen is het gebruik van
de startcarburateur (choke) niet nodig als
de motor warm is.
5
DAU01258
XVS1100
DAU00423
Schakelen van versnellingen
Door de versnellingen te schakelen kunt u
het beschikbare motorvermogen doseren
bij het wegrijden, optrekken, tegen een helling oprijden etc.
De schakelstanden worden getoond in de
afbeelding.
OPMERKING :
@
Om de versnellingsbak in de vrijstand te
schakelen wordt het schakelpedaal enkele
malen ingetrapt totdat het einde van de slag
bereikt is, waarna het pedaal iets wordt opgetrokken.
@
5-3
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
LET OP:
@
●
Rijd niet lange tijd met afgezette
motor, ook niet met de versnellingsbak in de vrijstand, en sleep de
motorfiets niet over lange afstanden. De versnellingsbak wordt alleen afdoende gesmeerd terwijl de
motor draait. Door onvoldoende
smering kan de versnellingsbak
worden beschadigd.
●
Gebruik altijd de koppeling om de
versnellingsbak te schakelen om zo
schade aan de motor, de versnellingsbak en de aandrijving te voorkomen; door hun constructie zijn
deze niet bestand tegen de schokken die optreden bij belast schakelen.
@
DC000048
DAU02941
Aanbevolen schakelpunten
(alleen voor Zwitserland)
De aanbevolen schakelpunten tijdens accelereren staan vermeld in de tabel hierna.
CF-01D
→
1-ste
2-de
3-de
4-de
OPMERKING:
@
2-de
→
3-de
→
4-de
→
5-de
Wanneer ineens twee versnellingen tegelijk
wordt teruggeschakeld, moet in gelijke
mate snelheid worden geminderd (bijvoorbeeld minderen tot 35 km/u bij terugschakelen van de 4e naar de 2e versnelling).
@
Aanbevolen snelheid
(km/u)
23
36
50
60
DAU00424
Tips voor een zuinig
brandstofverbruik
Het brandstofverbruik is vooral afhankelijk
van uw rijstijl. Probeer de volgende tips om
het brandstofverbruik te verlagen:
Laat de motor goed warmdraaien.
●
Zet de startcarburateur (choke) zo
●
snel mogelijk uit.
Schakel snel en soepel door en ver-
●
mijd hoge toerentallen terwijl u accelereert.
Laat de motor niet razen terwijl u te-
●
rugschakelt en voorkom dat de motor
onbelast met een hoog toerental
draait.
Laat de motor niet langdurig stationair
●
draaien maar zet hem af (bijvoorbeeld
in files, bij stoplichten of bij spoorwegovergangen).
5
5-4
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
WAARSCHUWING
Inrijden van de motor
De periode tussen 0 en 1.600 km is de belangrijkste periode in de levensduur van uw
motor. Daarom dient u de volgende informatie zorgvuldig te lezen.
Omdat de motor splinternieuw is dient u
deze tijdens de eerste 1.600 km niet overmatig te belasten. De verschillende onderdelen van de motor slijten en polijsten
zichzelf totdat de juiste bedrijfsspelingen
zijn bereikt. Vermijd tijdens deze periode
langdurige volgasbediening en andere manoeuvres die tot oververhitting van de mo-
5
tor kunnen leiden.
DAU01128
0–1.000 km
DAU01171*
Vermijd langdurige bediening met de gasklep tot meer dan 1/3 geopend.
1.000–1.600 km
Vermijd langdurige bediening met de gasklep tot meer dan 1/2 geopend.
DC000056*
LET OP:
@
Nadat de eerste 1.000 km zijn afgelegd,
moet de motorolie en de cardanolie worden ververst en het oliefilterelement
worden vervangen.
@
1.600 km en meer
De machine kan nu verder normaal worden
gebruikt.
DC000049
LET OP:
@
Ingeval van storingen tijdens de inrijperiode van de motor dient u de machine
onmiddellijk te laten nakijken door een
Yamaha dealer.
@
DAU00457
Parkeren
Zet om te parkeren de motor af, neem de
sleutel uit het contactslot en draai dan de
benzinekraan naar “OFF”.
@
●
Aangezien de motor en het uitlaatsysteem zeer heet kunnen worden,
dient u op een plek te parkeren
waar voetgangers of kinderen niet
snel in aanraking kunnen komen
met deze onderdelen.
●
Parkeer niet op hellingen of op een
zacht oppervlak. De motor zou hierop kunnen omvallen.
Veiligheid is een verplichting van de eigenaar. Door periodiek inspecties, afstellingen en smeerbeurten uit te laten voeren,
zorgt u ervoor dat uw voertuig zo veilig en
efficiënt mogelijk blijft. Op de volgende pagina’s wordt de belangrijkste informatie met
betrekking tot inspecties, afstellingen en
smeerbeurten gegeven.
De intervalperioden in het periodieke onderhoud- en smeerschema dient u slechts
als algemene richtlijn voor normale rijomstandigheden te beschouwen. Het is echter
mogelijk dat de INTERVALPERIODEN
VOOR ONDERHOUD MOETEN WORDEN VERKORT AFHANKELIJK VAN HET
WEER, HET TERREIN, DE GEOGRAFI-
6
SCHE LOCATIE EN INDIVIDUEEL GEBRUIK.
WAARSCHUWING
@
Vraag een Yamaha dealer het onderhoudswerk uit te voeren als u hiermee
niet echt vertrouwd bent.
@
DAU00464
DW000060
1. Boordgereedschapsset
DAU01129
Boordgereedschapsset
De boordgereedschapsset is te vinden in
het opbergcompartiment. (Zie pagina 3-14
voor de werkwijze bij het openen van het
opbergcompartiment.)
De onderhoudsinformatie in deze handleiding en het gereedschap in de boordgereedschapsset zijn bedoeld om u te helpen
bij het uitvoeren van preventief onderhoud
en kleine reparaties. Het gebruik van extra
gereedschap zoals een momentsleutel kan
echter nodig zijn om bepaalde onderhoudswerkzaamheden correct uit te voeren.
@
Indien u niet over het gereedschap beschikt
dat voor sommige werkzaamheden vereist
is, laat de betreffende werkzaamheden dan
door een Yamaha dealer uitvoeren.
@
@
DW000063
Wijzigingen die niet door Yamaha zijn
goedgekeurd kunnen leiden tot een
slechtere en onveilige werking van de
machine. Raadpleeg een Yamaha dealer
voordat u zelf wijzingen aanbrengt.
• Werking en vloeistofpeil controleren en zonodig lekkage opsporen.
(Zie OPMERKING op blz. 6-4.)
• Corrigeren naar vereist.
• Remvoeringen vervangen indien nodig.
• Werking en vloeistofpeil controleren en zonodig lekkage opsporen.
(Zie OPMERKING op blz. 6-4.)
• Corrigeren naar vereist.
• Remvoeringen vervangen indien nodig.
• Controleren op balans, uitloop, spakenspanning en schade.
• Spaken spannen en herbalanceren, vervangen indien nodig.
• Controleren op barsten of andere schade.
• Vervangen indien nodig.
• Controleren op profieldiepte en schade.
• Vervangen indien nodig.
• Bandenspanning controleren.
• Corrigeren indien nodig.
Periodiek onderhoud- en smeerschema
Eerste-
maal
1.000 km
6.000 km 12.000 km
√√
√√√
√√√
DAU00473
IedereIedere
√√
√
√
Jaarlijkse
controle
√
6
√
√√
√
6-2
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Nr.ONDERDEELKONTROLE EN ONDERHOUDSWERKZAAMHEDEN
12*Wiellagers
13
*
14
*
15
*
16Zijstandaard
17
6
*
18
*
19
*
20
*
21Motorolie
22
*
23
Zwaaiarm
Stuurlagers
Bevestigingspunten aan
het frame
Zijstandaardschakelaar
Voorvork
Achterschokbreker
Carburateurs
Motorolie-filterelement• Vervangen.√√
Olie voor de
eindoverbrenging
• Controleren op loszitten of schade.
• Vervangen indien nodig.
• Scharnierpunt controleren op speling.
• Corrigeren indien nodig.
• Smeren met molybdeen-disulfidevet om de 24.000 km of
24 maanden (welk het eerst bereikt wordt).
• Controleren op speling en soepele stuurbeweging.
• Corrigeren naar vereist.
• Smeren met vet op lithiumzeepbasis om de 24.000 km of
24 maanden (welk het eerst bereikt wordt).
• Controleren of alle bouten, moeren en schroeven stevig vast zitten.
• Aandraaien indien nodig.
• Controleren.
• Smeren en rapareren indien nodig.
• Controleren.
• Vervangen indien nodig.
• Controleren op juiste werking en op olielekkage.
• Corrigeren naar vereist.
• Controleren op juiste werking en op olielekkage.
• Gehele schokbrekerset vervangen indien nodig.
• Controleren op stationair-toerental, synchronisatie en werking
starter.
• Bijstellen indien nodig.
• Controleren op oliepeil en olielekkage.
• Corrigeren indien nodig.
• Verversen. (Voor aftappen eerst motor laten warmdraaien.)
• Controleren op oliepeil en olielekkage.
• Olie verversen na de eerste 1.000 km en daarna om de 24.000 km
of 24 maanden (welk het eerst bereikt wordt).
Eerste-
maal
1.000 km
√√√
√√√
√√√
√√√
√√√
IedereIedere
6.000 km 12.000 km
√
√
√√
√√
√
√
Jaarlijkse
controle
6-3
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Nr.ONDERDEELKONTROLE EN ONDERHOUDSWERKZAAMHEDEN
Bewegende delen en
24
kabels
Luchtinlaatsysteem
25
*
Elektrische onderdelen
26
*
* Aangezien voor deze onderdelen speciaal gereedschap, speciale informatie en speciale vaardigheden vereist zijn, dient u het onderhoud te laten uitvoe-
ren door een Yamaha dealer.
• Smeren indien nodig.√√
• Luchtafsluitklep en membraanklep controleren op schade.
• Indien nodig het complete luchtinlaatsysteem vervangen.
• Werking controleren.
• Corrigeren indien nodig.
• Koplampbundel bijstellen indien nodig.
Eerste-
maal
1.000 km
√√√
IedereIedere
6.000 km 12.000 km
√
Jaarlijkse
controle
DAU03206
OPMERKING:
De jaarlijkse controles horen eenmaal per jaar te worden uitgevoerd, behalve wanneer in plaats daarvan een 6.00 0 km of 12.000 km
●
onderhoudsbeurt wordt verricht.
Het luchtfilter dient vaker te worden gecontroleerd wanneer u in een extreem vochtige of stoffige omgeving rijdt.
●
Hydraulisch remsysteem
●
• Controleer regelmatig het remvloeistofniveau en vul dit zonodig bij.
• U dient iedere twee jaar de interne onderdelen van de hoofdremcilinder en remklauw te vervangen en de remvloeistof te verversen.
• De remslangen dienen iedere vier jaar te worden vervangen, of wanneer deze zijn gescheurd of beschad igd.
6
6-4
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1. Paneel A1. Bout
Stroomlijnpaneel verwijderen en
aanbrengen
Bij het uitvoeren van sommige onderhoudswerkzaamheden beschreven in dit
6
hoofdstuk moet het hierboven afgebeelde
stroomlijnpaneel worden verwijderd. Neem
deze paragraaf door telkens wanneer het
stroomlijnpaneel moet worden verwijderd of
aangebracht.
DAU01777
Paneel A
Verwijderen van het paneel
Verwijder de bout en trek het paneel dan
los zoals getoond.
DAU00491
Aanbrengen van het paneel
Plaats het paneel in de oorspronkelijke positie en breng dan de bout aan.
6-5
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
OPMERKING:
1. Bougiekap1. Bougiesleutel
DAU01673
Controleren van de bougies
De bougies zijn belangrijke onderdelen van
de motor die gemakkelijk kunnen worden
gecontroleerd. Omdat door verhitting en
neerslag bougies altijd langzaam eroderen,
moeten de bougies worden verwijderd en
gecontroleerd volgens de tijden genoemd
in het periodieke smeer- en onderhoudsschema. De conditie van de bougies
kan daarnaast veel duidelijk maken over de
conditie van de motor.
3. Verwijder de bougie zoals weergegeven met behulp van de bougiesleutel
uit de boordgereedschapsset.
Controleren van de bougies
1. Kijk of op elke bougie de porseleinen
isolator rond de centrale elektrode
licht tot gemiddeld bruin verkleurd is
(de ideale kleur als normaal met de
machine wordt gereden).
2. Controleer of alle bougies in de motor
dezelfde kleur hebben.
@
Wanneer een bougie een geheel andere
kleur vertoont, is het mogelijk dat de motor
defect is. Probeer dergelijke problemen niet
zelf vast te stellen. Laat in plaats daarvan
uw motorfiets nakijken door een Yamaha
dealer.
@
3. Controleer bij elke bougie of de elektroden zijn afgesleten en let op overmatige koolaanslag of andere
neerslag. Vervang als dat nodig is.
Voorgeschreven bougie:
BPR7ES (NGK) of
W22EPR-U (DENSO)
6
Verwijderen van de bougie
1. Trek de betreffende bougiekap
(rechtsachter of linksvoor) los zoals
getoond.
2. Verwijder de bougiedop.
6-6
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Aanhaalmoment:
Bougie:
20 Nm (2,0 m·kg)
OPMERKING:
@
Indien u voor het aanbrengen van de bougie niet over een momentsleutel beschikt,
kunt u een correcte schatting van het gewenste aanhaalmoment maken door 1/4–
a. Elektrodenafstand
Verwijderen van de bougie
1. Meet de elektrodenafstand met een
draadvoelmaat. Stel de afstand indien
nodig af op de vastgestelde dikte.
6
Elektrodenafstand:
0,7–0,8 mm
2. Reinig het oppervlak van de bougiepakking en het pasvlak en verwijder
eventueel vuil uit de schroefdraad van
de bougie.
3. Breng de bougie aan met behulp van
de bougiesleutel en haal de bougie
aan met het correcte aanhaalmoment.
1/2 draai verder te draaien nadat de bougie
met de hand is aangedraaid. De bougie
dient echter zo snel mogelijk met het juiste
aanhaalmoment te worden aangedraaid.
@
4. Breng de bougiedop aan.
5. Plaats de bougiekap in de oorspronkelijke positie.
1. Kijkglas olieniveau
2. Merkstreep maximumniveau
3. Merkstreep minimumniveau
DAU01712
Motorolie en oliefilterelement
Voor iedere rit moet het motorolieniveau
worden gecontroleerd. Verder moet de olie
worden ververst en het oliefilterelement
worden vervangen volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en
onderhoudsschema.
Controleren van het motorolieniveau.
1. Plaats de motorfiets op een horizontale ondergrond en houd hem verticaal.
6-7
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
OPMERKING:
@
Zorg dat de motorfiets rechtop staat wanneer u het olieniveau controleert. Wanneer
de motorfiets iets naar de zijkant overhelt
kan dit leiden tot een foutieve aflezing van
het olieniveau.
@
2. Start de motor, laat een paar minuten
warmdraaien en zet hem dan uit.
3. Wacht een paar minuten om de olie tot
rust te laten komen en controleer dan
het olieniveau via het kijkglas linksonder in het carter.
OPMERKING:
@
Het motorolieniveau moet tussen de merkstrepen voor minimum en maximum niveau
staan.
@
4. Als de motorolie beneden de merkstreep voor minimumniveau staat, vul
dan voldoende olie van de aanbevolen soort bij tot het correcte niveau.
1. Vuldop motorolie1. Aftapplug motorolie
Om de motorolie te verversen zonder
het oliefilterelement te vervangen
1. Start de motor, laat een paar minuten
4. Breng de olieaftapplug aan en zet
deze dan vast met het voorgeschreven aanhaalmoment.
warmdraaien en zet hem dan uit.
2. Schuif een opvangbak onder de motor
om de gebruikte olie op te vangen.
3. Verwijder de olievuldop en de aftap-
Aanhaalmoment:
Aftapplug motorolie:
43 Nm (4,3 m·kg)
plug om de olie uit het carter te laten
stromen.
5. Vul bij met de voorgeschreven hoeveelheid van de aanbevolen motorolie
en breng dan de olievuldop aan en zet
vast.
6
6-8
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
WAARSCHUWING
6
Aanbevolen motorolie:
Zie pagina 8-1.
Oliehoeveelheid:
Zonder vervanging van
oliefilterelement:
3,0 L
Met vervanging van oliefilterelement:
3,1 L
Totale hoeveelheid (droge motor):
3,6 L
LET OP:
@
●
Om het slippen van de koppeling te
voorkomen (de motorolie dient immers ook voor smering van de koppeling) mogen geen chemische
additieven aan de olie worden toegevoegd of olies worden gebruikt
met een hogere grade-aanduiding
dan “CD”. Gebruik ook geen olies
met een “ENERGY CONSERVING II”
of hogere aanduiding.
●
Zorg dat er geen verontreinigingen
in het carter terecht komen.
@
DC000072
6. Start de motor, laat een paar minuten
stationair draaien en controleer daarbij
op olielekkage. Zet de motor direct af
als er sprake is van olielekkage en
zoek de oorzaak.
OPMERKING:
@
Nadat de motor is gestart moet het waarschuwingslampje olieniveau uitgaan als het
olieniveau correct is.
@
LET OP:
@
DC000067
Zet de motor direct af als het waarschuwingslampje olieniveau knippert of blijft
branden en laat de machine controleren
door een Yamaha dealer.
@
7. Zet de motor af en controleer dan het
olieniveau en corrigeer zo nodig.
OPMERKING:
@
Vraag een Yamaha dealer het oliefilterelement te vervangen zodra dat nodig is.
@
DAU02943
Cardanolie
Het cardanhuis dient vóór iedere rit op olielekkage te worden gecontroleerd. Laat de
motorfiets controleren en repareren door
een Yamaha dealer als er lekkage wordt
aangetroffen. erder als volgt het niveau van
de cardanolie en ververs de olie volgens de
intervalperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
@
●
Zorg ervoor dat geen verontreinigingen het cardanhuis kunnen binnendringen.
●
Zorg ervoor dat geen olie op de
banden of wielen komt.
@
DW000066
6-9
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
OPMERKING:
1. Aftapplug cardanolie
2. Vulplug cardanolie
3. Juiste olieniveau
Controleren van het olieniveau in het
cardanhuis.
1. Plaats de motorfiets op een horizontale ondergrond en houd hem verticaal.
OPMERKING:
@
Het olieniveau in het cardanhuis moet
●
worden gecontroleerd terwijl de motor
koud is.
Zorg dat de motorfiets rechtop staat bij
●
het controleren van het motorolieniveau. Wanneer de motorfiets iets naar
de zijkant overhelt kan dit leiden tot
een foutieve aflezing van het olieniveau.
@
2. Verwijder de olievulplug en controleer
het olieniveau in het cardanhuis.
OPMERKING:
@
Het olieniveau moet bij de rand van de vulopening staan.
@
3. Als de olie onder de rand van de vulopening staat, vul dan genoeg olie van
de aanbevolen soort bij tot het correcte niveau.
Verversen van de cardanolie
1. Plaats een bakje onder het cardanhuis
om de gebruikte olie op te vangen.
2. Verwijder de olie-vulplug en -aftapplug
om de olie uit het cardanhuis af te tappen.
3. Breng de olie-aftapplug van het cardanhuis aan en haal deze aan met het
vermelde koppel.
Aanhaalmoment:
Olie-aftapplug van het cardanhuis:
23 Nm (2,3 m·kg)
4. Vul de aanbevolen cardanolie bij tot
aan de rand van de vulopening.
Aanbevolen cardanolie:
SAE 80-cardanolie (API GL4)
of SAE 80W-90 multigrade cardanolie
Oliehoeveelheid:
0,2 L
@
GL4 is een kwaliteitsaanduiding. Cardanolie met de aanduiding GL5 of GL6 kunnen
ook worden gebruikt.
@
5. Breng de olievulplug aan en zet vast
met het voorgeschreven aanhaalmoment.
Aanhaalmoment:
Olievulplug van het cardanhuis:
23 Nm (2,3 m·kg)
6. Controleer het cardanhuis op olielekkage. Zoek ingeval van lekkage naar
de oorzaak.
6
6-10
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
LET OP:
1. Luchtfilterdeksel
2. Schroef (× 3)
Reinigen van het
luchtfilterelement
Het luchtfilterelement moet als volgt worden
6
gereinigd volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema. Reinig het luchtfilterelement
vaker als u in zeer stoffige of vochtige gebieden rijdt.
1. Verwijder het luchtfilterdeksel door de
schroeven te verwijderen.
2. Trek het luchtfilterelement los.
DAU03195
3. Geef een paar tikjes tegen het luchtfilterelement om het meeste stof en vuil
te verwijderen en blaas dan het nog
achtergebleven vuil weg met perslucht
zoals getoond. Vervang het luchtfilterelement als dit beschadigd is.
6-11
1. Luchtfilterelement
2. Uitsteeksel
3. Nokje
4. Steek het luchtfilterelement in het
luchtfilterhuis zoals in de afbeelding.
DC000082
@
●
Controleer of het luchtfilterelement
correct in het luchtfilterhuis is geplaatst.
●
Laat de motor nooit draaien zonder
dat het luchtfilterelement aanwezig
is, dat kan leiden tot overmatige
slijtage bij de zuiger(s) en/of de cilinder(s).
@
5. Monteer het luchtfilterdeksel door de
schroeven aan te brengen.
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
OPMERKING:
DAU00630
Afstellen van de carburateurs
De carburateurs vormen een belangrijk onderdeel van de motor en moeten zeer precies worden afgesteld. Daarom dienen de
meeste carburateurafstellingen aan een
Yamaha dealer te worden overgelaten die
over de benodigde vakkundige kennis en
ervaring beschikt. De afstelling die in het
volgende hoofdstuk wordt beschreven,
wordt echter als een onderdeel van het routineonderhoud beschouwd en kan als zodanig door de eigenaar worden uitgevoerd.
LET OP:
@
De carburateurs zijn afgesteld en uitgebreid getest in de fabriek van Yamaha.
Als deze afstellingen worden gewijzigd
zonder dat voldoende technische kennis
aanwezig is, kan de werking van de motor verminderen of wordt de motor beschadigd.
@
DC000095
DAU01168
Afstellen van het stationair
toerental
Het stationair toerental moet als volgt worden gecontroleerd en eventueel afgesteld
volgens de intervalperioden vermeld in het
periodieke smeer- en onderhoudsschema.
OPMERKING:
@
Een diagnosetoerenteller is nodig om deze
afstelling uit te voeren.
@
1. Bevestig de toerenteller aan de bougiekabel.
2. Start de motor en laat gedurende enkele minuten warmdraaien op 1.000–
2.000 tpm, terwijl het toerental nu en
dan wordt verhoogd tot 4.000–5.000
tpm.
OPMERKING:
@
De motor is voldoende warm als deze snel
reageert op de gasbediening.
@
1. Gasklepstelschroef
3. Controleer het stationair toerental en
stel dit zo nodig volgens de specificatie
af door de gasklepstelschroef te verdraaien. Draai de schroef richting
a
om het stationair toerental te verhogen. Draai de schroef richting b om
het stationair toerental te verlagen.
Afstellen van het stationair toerental
950–1.050 tpm
@
Als het voorgeschreven stationair toerental
niet haalbaar is volgens de hierboven beschreven werkwijze, vraag dan een
Yamaha dealer de afstelling uit te voeren.
@
6
6-12
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
WAARSCHUWING
a. Vrije slag van de gaskabel
Afstellen van de vrije slag van de
gaskabel
De vrije slag van de gaskabel dient 4–6 mm
te bedragen bij de gasgreep. Controleer de
6
gaskabelvrije slag regelmatig en laat zo nodig afstellen door een Yamaha dealer.
DAU00635
DAU00637
Afstellen van de klepspeling
De klepspeling kan in gebruik gaan afwijken, waardoor de lucht/brandstof-verhouding kan veranderen en/of het motorgeluid
toeneemt. Om dit te voorkomen moet de
klepspeling door een Yamaha dealer worden afgesteld volgens de intervalperioden
vermeld in het periodiek smering- en onderhoudsschema.
DAU00647
Banden
Let bij de voorgeschreven banden op het
volgende, voor de beste prestaties en een
langdurig en veilig gebruik van uw motorfiets.
Bandspanning
De bandspanning moet voor elke rit worden
gecontroleerd en eventueel worden bijgesteld.
@
●
De bandspanning dient te worden
gecontroleerd en afgesteld op koude banden (wanneer de temperatuur van de banden gelijk is aan de
omgevingstemperatuur).
●
De bandspanning moet worden afgesteld afhankelijk van de rijsnelheid en het totale gewicht van
rijder, passagier, lading en accessoires dat voor dit model is vastgesteld.
@
DW000082
6-13
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
XVS1100
CE-01D
Belasting*VoorAchter
Belasting tot 90 kg*
90 kg–
Maximale belasting*
CE-07D
Maximale belasting*
* Totaal gewicht van bestuurder, passagier, bagage
en accessoires
Bandenspanning
(gemeten aan koude banden)
200 kPa
2,00 kg/cm
2,00 bar
225 kPa
2,25 kg/cm
2,25 bar
201 kg (behalve voor D, A, SF)
200 kg (alleen voor D, A, SF)
2
2
225 kPa
2,25 kg/cm
2,25 bar
250 kPa
2,50 kg/cm
2,50 bar
2
2
XVS1100A
CE-01D
Belasting*VoorAchter
Belasting tot 90 kg*
90 kg–
Maximale belasting*
CE-07D
Maximale belasting*200 kg
* Totaal gewicht van bestuurder, passagier, bagage
en accessoires
Bandenspanning
(gemeten aan koude banden)
225 kPa
2,25 kg/cm
2,25 bar
225 kPa
2,25 kg/cm
2,25 bar
2
2
225 kPa
2,25 kg/cm
2,25 bar
250 kPa
2,50 kg/cm
2,50 bar
2
2
DWA00012
WAARSCHUWING
@
Aangezien de belasting van grote invloed is op het manoeuvreren, het remmen, de prestatie en veiligheidskenmerken van uw motorfiets dient u de
volgende voorzorgsmaatregelen te treffen.
●
DE MOTORFIETS NOOIT OVERBELASTEN! Het gebruik van een overbelaste motorfiets kan leiden tot
beschadiging van de banden, besturingsproblemen of ernstig letsel. Zorg dat het totale gewicht van
de motorrijder, de passagier, de bagage en de gemonteerde accessoires nooit het voorgeschreven
maximumlaadgewicht voor de machine overschrijdt.
●
Vervoer geen los verpakte items die
tijdens de rit kunnen gaan schuiven.
●
Bevestig de zwaarste items op veilige wijze dicht bij het midden van de
motorfiets en verdeel het gewicht
over beide zijden.
●
Pas de luchtdruk in de wielophanging en de bandspanning aan op
het te vervoeren gewicht.
●
Controleer vóór iedere rit de conditie en spanning van de banden.
@
6
6-14
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
WAARSCHUWING
1. Bandwang
a. Bandprofieldiepte
Bandeninspectie
Voor elke rit moeten de banden worden gecontroleerd. Als de bandprofieldiepte op het
midden van de band de beschreven limiet
6
heeft bereikt, indien de band spijkers of
stukjes glas bevat of wanneer de wang van
de band scheurtjes vertoont, dient u de
band onmiddellijk door een Yamaha dealer
te laten vervangen.
CE-08D
Minimale profieldiepte
(voor en achter)
OPMERKING:
@
1,6 mm
De slijtagelimiet voor bandprofieldiepte is
voor diverse landen verschillend. Neem altijd de lokale voorschriften in acht.
@
WAARSCHUWING
@
●
Laat zwaar versleten banden door
een Yamaha dealer vervangen.
Naast het feit dat het rijden van een
motor met zwaar versleten banden
verboden is, vermindert het tevens
de stabiliteit, hetgeen tot besturingsproblemen kan leiden.
●
De vervanging van onderdelen van
wielen en remmen, inclusief banden, dient te worden overgelaten
aan een Yamaha dealer, die over de
nodige vakkundige kennis en ervaring beschikt.
@
DW000079
Bandeninformatie
De banden aan deze motorfiets zijn voorzien van binnenbanden.
DW000078
@
●
De banden op de voor- en achterwielen horen van dezelfde makelij
en hetzelfde ontwerp te zijn, anders
is het weggedrag van de motor mogelijk niet normaal.
●
Na uitgebreide testen zijn alleen de
hieronder vermelde banden voor
dit model goedgekeurd door
Yamaha Motor Co., Ltd.
Laat zwaar versleten banden door
een Yamaha dealer vervangen.
Naast het feit dat het rijden van een
motor met zwaar versleten banden
verboden is, vermindert het tevens
de stabiliteit, hetgeen tot besturingsproblemen kan leiden.
●
De vervanging van onderdelen van
wielen en remmen, inclusief banden, dient te worden overgelaten
aan een Yamaha dealer, die over de
nodige vakkundige kennis en ervaring beschikt.
●
Het is sterk af te raden een lekke
binnenband te plakken. Als het niet
anders kan moet de band zeer zorgvuldig worden geplakt en dan zo
snel mogelijk worden vervangen
door een nieuwe band van goede
kwaliteit.
@
DAU00681
DAU00685
Spaakwielen
Let bij de voorgeschreven wielen op het
volgende voor een optimale prestatie, levensduur en veilige werking van uw motorfiets.
Voor elke rit moeten de velgranden
●
worden gecontroleerd op scheurtjes,
verbuiging of kromheid en de spaken
op losheid. Laat ingeval van schade
het wiel door een Yamaha dealer vervangen. Probeer het wiel nooit zelf te
repareren, hoe klein de reparatie ook
is. Vervang een wiel dat vervormd is of
haarscheurtjes vertoont.
Na het vervangen van een wiel of
●
band dient het wiel te worden uitgebalanceerd. Een niet uitgebalanceerd
wiel kan leiden tot slechte prestaties,
een slechte wegligging en een verkorte levensduur van de banden.
Rijd niet te snel na het verwisselen
●
van een band. Het bandoppervlak
dient namelijk eerst te worden ingereden voordat het zijn optimale eigenschappen verkrijgt.
6
6-16
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
OPMERKING:
@
Als de voorgeschreven vrije slag niet kan
worden gehaald op de hierboven beschreven wijze, vraag dan een Yamaha dealer
het inwendig koppelingsmechanisme te
controleren.
@
1. Borgmoer
2. Stelbout
c. Vrije slag van de koppelingshendel
Afstellen van de vrije slag van de
koppelingshendel
6
De vrije slag van de koppelingshendel dient
5–10 mm te bedragen, zoals weergegeven.
Controleer de vrije slag van de koppelingshendel regelmatig en stel zo nodig als
volgt af.
1. Draai de borgmoer bij de koppelingshendel los.
2. Draai de stelbout richting a voor meer
vrije slag van de koppelingshendel.
Draai de stelbout richting b voor minder vrije slag van de koppelingshendel.
3. Draai de borgmoer aan.
DAU00692
a. Vrije slag van de remhendel
DAU00696
Afstellen van de vrije slag van de
remhendel
De vrije slag van de remhendel dient 5–8 mm
te bedragen, zoals weergegeven. Controleer
de vrije slag van de remhendel regelmatig en
stel deze indien nodig als volgt af.
6-17
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1. Borgmoer
2. Stelbout vrije slag remhendel
1. Draai de borgmoer bij de remhendel
los.
2. Draai de stelbout richting a voor meer
vrije slag van de remhendel. Draai de
stelbout richting b voor minder vrije
slag van de remhendel.
3. Draai de borgmoer aan.
WAARSCHUWING
@
●
Na het afstellen van de vrije slag
van de remhendel moet de vrije
slag worden gecontroleerd om zeker te zijn dat de rem naar behoren
werkt.
●
Een zacht of sponzig gevoel in de
remhendel kan wijzen op de aanwezigheid van lucht in het hydraulisch
systeem. Bij aanwezigheid van
lucht in het hydraulisch systeem
dient u het systeem vóór gebruik
van de motorfiets door een Yamaha
dealer te laten ontluchten. Lucht in
het hydraulisch systeem leidt tot
verminderde remprestaties hetgeen besturingsproblemen en ongelukken tot gevolg kan hebben.
@
DW000099
6
6-18
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
XVS1100
a. Afstand tussen rempedaal en bovenzijde va n
de voetsteun
Afstellen van de stand van het
rempedaal
De bovenzijde van het rempedaal moet ca.
6
82 mm (XVS1100) of 98,5 mm (XVS1100A)
boven de bovenzijde van de voetsteun
staan, zoals in de afbeelding. Controleer de
stand van het rempedaal regelmatig en laat
zo nodig afstellen door een Yamaha dealer.
DAU01746*
XVS1100A
a. Afstand tussen rempedaal en bovenzijde van
de voetsteun
DW000109
W AARSCHUWING
@
Als het rempedaal zacht of sponzig aanvoelt, wijst dat erop dat er lucht in het
hydraulisch systeem zit. Bij aanwezigheid van lucht in het hydraulisch systeem dient u het systeem vóór gebruik
van de motorfiets door een Yamaha
dealer te laten ontluchten. Lucht in het
hydraulisch systeem leidt tot verminderde remprestaties hetgeen besturingsproblemen en ongelukken tot gevolg
kan hebben.
@
1. Remlichtschakelaar
2. Stelmoer
DAU00713
Afstellen van de
remlichtschakelaar achterrem
De remlichtschakelaar, die wordt geactiveerd door het rempedaal, is correct afgesteld wanneer het remlicht gaat branden
vlak voordat de remwerking intreedt. Stel zo
nodig de remlichtschakelaar als volgt af.
Draai de stelmoer terwijl de remlichtschakelaar op zijn plaats wordt gehouden. Draai
de stelmoer richting a om het remlicht eerder te laten branden. Draai de stelmoer
richting b om het remlicht later te laten
branden.
De voor- en achterremblokken moeten worden gecontroleerd op slijtage volgens de intervalperioden voorgeschreven in het
periodieke smeer- en onderhoudsschema.
Elk remblok heeft een eigen slijtage-indicatorgroef, zodat het remblok kan worden gecontroleerd zonder de rem te hoeven
demonteren. Let op de slijtage-indicatorgroeven om de remblokslijtage te controleren. Wanneer een remblok zover is
afgesleten dat de slijtage-indicatorgroef vrijwel is verdwenen, vraag dan een Yamaha
dealer de remblokken als set te vervangen.
6
6-20
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Voor
1. Hoofdremcilinder
2. Merkstreep minimumniveau
Controleren van
remvloeistofniveau
Bij een tekort aan remvloeistof kan lucht het
6
remsysteem binnendringen, waarna de
remwerking mogelijk minder effectief is.
Controleer alvorens te gaan rijden of de
remvloeistof boven de merkstreep voor minimumniveau staat en vul zo nodig bij. Een
laag remvloeistofniveau wijst mogelijk op
verregaande remblokslijtage en/of lekkage
in het remsysteem. Als het remvloeistofniveau laag is, controleer dan de remblokken
op slijtage en het remsysteem op lekkage.
DAU03196
Achter
1. Remvloeistofreservoir
2. Merkstreep minimumniveau
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen:
Bij het controleren van het remvloei-
●
stofniveau moet het bovenvlak van de
hoofdremcilinder of het remvloeistofreservoir horizontaal staan.
Gebruik uitsluitend de voorgeschre-
●
ven kwaliteit remvloeistof, anders kunnen de rubber afdichtingen
verslechteren en zo lekkage en slechte remwerking teweegbrengen.
Aanbevolen remvloeistof: DOT 4
Vul bij met hetzelfde type remvloeistof.
●
Bij vermengen van verschillende typen remvloeistof kunnen schadelijke
chemische reacties optreden en kan
de remwerking verslechteren.
Pas op en zorg dat tijdens bijvullen
●
geen water de hoofdremcilinder kan
binnendringen. Water zal het kookpunt van de remvloeistof aanzienlijk
verlagen zodat dampbelvorming kan
optreden.
Remvloeistof kan gelakte of kunststof
●
onderdelen aantasten. Veeg gemorste remvloeistof steeds direct af.
Naarmate de remblokken afslijten, zal
●
het remvloeistofniveau geleidelijk verder dalen. Vraag echter wel een
Yamaha dealer om een inspectie als
het remvloeistofniveau plotseling sterk
is gedaald.
6-21
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
OPMERKING:
DAU00742
Verversen van de remvloeistof
Laat de remvloeistof op de aangegeven
tijdstippen in het periodieke onderhoud- en
smeerschema door een Yamaha dealer
verversen. Laat bovendien de olie-afdichtingen van de hoofdremcilinders, de remklauwen en de remslangen vervangen
volgens de intervalperioden of wanneer ze
lekken of zijn beschadigd.
Olie-afdichtingen: Vervang elke twee
●
jaar.
Remslangen: Vervang elke vier jaar.
●
DAU02962
Controleren en smeren van de
kabels
De werking van alle bedieningskabels
evenals de toestand van de kabels dienen
vóór iedere rit te worden gecontroleerd. De
kabels en de uiteinden van de kabels dienen indien nodig te worden gesmeerd.
Vraag een Yamaha dealer een kabel te
controleren of te vervangen wanneer deze
is beschadigd of niet soepel beweegt.
Aanbevolen smeermiddel:
Motorolie
DW000112
WAARSCHUWING
@
Beschadiging van de buitenkabel kan
leiden tot een verslechterde bediening
van de kabels en het roesten van de binnenkabel. Vervang een beschadigde kabel zo snel mogelijk om onveilige
condities te voorkomen.
@
DAU03197
Controleren en smeren van
gasgreep en gaskabel
De bediening van de gasgreep en de conditie van de gaskabel moet voorafgaand aan
elke rit worden gecontroleerd, en de kabel
moet zo nodig worden gesmeerd of vervangen.
@
Omdat de gasgreep moet worden verwijderd om bij het uiteinde van de gaskabel te
kunnen komen, is het beter de gasgreep en
de gaskabel steeds tegelijkertijd te smeren.
@
1. Verwijder de gasgreep door de
schroeven te verwijderen.
2. Maak de gaskabel los, houd deze omhoog en breng dan enkele druppels
olie aan op het kabeluiteinde, zodanig
dat de olie in de buitenkabel kan druipen.
3. Sluit de gaskabel aan en vet dan het
gaskabelhuis in aan de binnenzijde.
6
6-22
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
4. Vet de metaal-op-metaal contactvlakken van de gasgreep in en monteer
dan de gasgreep door de schroeven
aan te brengen.
Aanbevolen smeermiddel:
Gaskabel:
Motorolie
Gaskabelhuis en gasgreep:
Lithiumvet (universeel vet)
DAU03199
Controleren en smeren van remen schakelpedalen
De werking van het rem- en het schakelpe-
6
daal moet voorafgaand aan elke rit worden
gecontroleerd en de pedaalscharnierpunten moeten zo nodig worden gesmeerd.
Controleren en smeren van
rem- en koppelingshendels
De werking van de rem- en de koppelingshendel moet voorafgaand aan elke rit
worden gecontroleerd en de hendelscharnierpunten moeten zo nodig worden gesmeerd.
Lithiumvet (universeel vet)
DAU03164
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
LET OP:
DAU02939
Controleren van de voorvork
De conditie en de werking van de voorvork
dienen als volgt te worden gecontroleerd op
de aangegeven tijdstippen in het periodieke
onderhoud- en smeerschema.
DAU03165
Controleren en smeren van
zijstandaard
De werking van de zijstandaard moet voorafgaand aan elke rit worden gecontroleerd
en het scharnierpunt en de metaal-op-metaal contactvlakken moeten zo nodig worden gesmeerd.
WAARSCHUWING
@
Als de zijstandaard niet soepel omhoog
en omlaag beweegt, vraag dan een
Yamaha dealer deze te controleren of te
repareren.
@
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet (universeel vet)
DW000113
Controleren van de conditie
DW000115
WAARSCHUWING
@
Ondersteun de motorfiets op veilige wijze zodat de motor niet kan omvallen.
@
Controleer de binnenste buizen op krassen,
beschadigingen en overmatige olielekkage.
6-24
Controleren van de werking
1. Plaats de motorfiets op een horizontale ondergrond en houd hem verticaal.
2. Bekrachtig de voorrem en druk het
stuur een paar keer stevig naar beneden om te controleren of de voorvork
soepel in- en uitveert.
DC000098
@
Indien u beschadigingen aantreft of
wanneer de voorvork niet soepel functioneert, dient u deze door een Yamaha
dealer te laten nakijken of repareren.
@
6
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Controle van stuursysteem
Losse of versleten balhoofdlagers kunnen
gevaarlijk zijn. De werking van het stuur
moet als volgt worden gecontroleerd vol-
6
gens de intervalperioden voorgeschreven
in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
1. Plaats een standaard onder de motor
zodat het voorwiel los is van de grond.
W AARSCHUWING
@
Ondersteun de motorfiets op veilige wijze zodat de motor niet kan omvallen.
@
DAU00794
DW000115
2. Houd de voorvorkpoten beet bij het
ondereinde en probeer ze naar voren
en achteren te bewegen. Als speling
kan worden gevoeld, vraag dan een
Yamaha dealer het stuursysteem te
testen.
DAU01144
Controleren van wiellagers
De voor- en achterwiellagers moeten worden gecontroleerd volgens de intervalperioden voorgeschreven in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema. Als de wielnaaf speling vertoont of het wiel niet soepel
draait, vraag dan een Yamaha dealer de
wiellagers te controleren.
6-25
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAU00800
Accu
Deze motorfiets is uitgerust met een permanent-dichte accu (onderhoudsvrij type)
waarvoor geen onderhoud vereist is. De
elektrolyt hoeft niet te worden gecontroleerd en er hoeft geen gedistilleerd water te
worden bijgevuld.
LET OP:
@
Probeer nooit de zegels van de accucellen te verwijderen. Hierdoor wordt de
accu namelijk blijvend beschadigen.
@
DC000101
WAARSCHUWING
@
●
Elektrolyt is giftig en gevaarlijk. Het
bevat zwavelzuur dat ernstige
brandwonden kan veroorzaken.
Vermijd contact met de huid, ogen
of kleding en bescherm uw ogen altijd bij werkzaamheden nabij accu’s. Voer als volgt EERSTE HULP
uit als er lichamelijk contact is geweest met elektrolyt.
• UITWENDIG: Spoel met rijkelijk
veel water.
• INWENDIG: Drink grote hoeveelheden water of melk en roep direct de hulp van een arts is.
• OGEN: Spoel gedurende 15 minuten met water en roep direct
medische hulp in.
●
Accu’s produceren explosief waterstofgas. Houd daarom vonken,
open vuur, sigaretten e.d. uit de
buurt van de accu en zorg voor voldoende ventilatie bij acculaden in
een afgesloten ruimte.
DW000116
●
HOUD DEZE EN ANDERE ACCU’S
BUITEN BEREIK VAN KINDEREN.
@
6
6-26
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
2. Als de accu langer dan twee maanden
wordt weggeborgen, moet deze minstens eenmaal per maand worden gecontroleerd; laad de accu dan steeds
volledig bij als dat nodig is.
3. Laad de accu volledig bij alvorens te
installeren.
4. Controleer na installatie of de accukabels correct zijn aangesloten op de ac-
1. Positieve accuklem
2. Negatieve accuklem
Om de accu te lad e n
Vraag zo snel mogelijk een Yamaha dealer
de accu te laden als deze ontladen lijkt te
zijn. Vergeet niet dat de accu sneller ontla-
6
den raakt als de machine is uitgerust met
optionele elektrische accessoires.
Om de accu op te bergen
1. Verwijder de accu als de motorfiets
niet langer dan een maand wordt gebruikt, laad volledig bij en zet dan weg
op een koele en droge plek.
cupolen.
LET OP:
@
●
Zorg dat de accu altijd geladen
blijft. Door een accu in ontladen
toestand weg te bergen kan permanente accuschade ontstaan.
●
Om een permanent-dichte accu
(onderhoudsvrij type) te laden, is
een speciale acculader (met constante laadspanning) vereist. Bij
gebruik van een conventionele acculader raakt de accu beschadigd.
Wanneer u niet beschikt over een
speciale acculader voor permanent-dichte accu’s (onderhoudsvrij
type), vraag dan een Yamaha dealer
uw accu op te laden.
@
DC000102
1. Drukclip (× 3)
DAU01711
Zekeringen vervangen
De hoofdzekeringhouder bevindt zich onder het rijderzadel. Handel als volgt om bij
de hoofdzekeringhouder te komen.
1. Verwijder het motorrijderzadel. (Zie
pagina 3-11 [XVS1100] of 3-13
[XVS1100A] voor instructies over verwijderen en aanbrengen van het motorrijderzadel.)
2. Verwijder beide getoonde drukclips
door met een schroevendraaier op het
midden te drukken en dan de drukclip
los te trekken.
6-27
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
LET OP:
1. Bevestigingssteun
2. Reservezekering
3. Hoofdzekering
3. Trek de bevestigingssteun met de ontstekingsmodule naar rechts toe uit.
OPMERKING:
@
Om een drukclip te bevestigen wordt de
pen terug gedrukt zodat deze uitsteekt uit
de kop van de drukclip; daarna wordt de
drukclip ingebracht en de uitstekende pen
ingedrukt tot deze gelijk ligt met de kop van
de clip.
@
1. Zekeringenkastje
2. Zekering kilometerteller
3. Zekering ontstekingssysteem
4. Zekering koplamp
5. Zekering carburateurverwarming
6. Reservezekering (× 3)
7. Zekering signaleringssysteem
Het zekeringenkastje met de zekeringen
voor afzonderlijke circuits bevindt zich in
het opbergcompartiment. (Zie pagina 3-14.
voor de werkwijze bij verwijderen en aanbrengen van het deksel van het opbergcompartiment.)
Vervang een zekering als volgt als deze is
doorgebrand.
1. Draai de contactsleutel naar “OFF” en
schakel het betreffende elektrische
circuit uit.
2. Verwijder de doorgebrande zekering
en breng een nieuwe zekering aan
met de aangegeven stroomsterkte.
Voorgeschreven zekeringen:
Hoofdzekering:30 A
Zekering kilometerteller:5 A
Zekering ontstekingssysteem: 10 A
Zekering koplamp:15 A
Zekering
carburateurverwarming:15 A
Zekering signaleringssysteem:10 A
DC000103
@
Gerbuik geen zekering met een sterkere
stroomsterkte dan aanbevolen om omvangrijke schade aan het elektrisch systeem en de kans op brand te
voorkomen.
@
3. Draai de contactsleutel in “ON” en
schakel het betreffende elektrische
circuit in om te zien of de apparatuur
werkt.
6
6-28
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Na het verwijderen Voor het installeren
1. Schroef (× 2)1. Houder van koplampgloeilamp
4. Als de zekering direct opnieuw doorbrandt, vraag dan een Yamaha dealer
het elektrisch systeem te testen.
6
Koplampgloeilamp vervangen
De koplamp op deze motorfiets heeft een
halogeen gloeilamp. Vervang de koplampgloeilamp als volgt als deze is doorgebrand.
1. Verwijder de koplampunit door de
schroeven los te halen.
2. Maak de koplampstekker los en verwijder dan de koplampunit en de gloeilampkap.
DAU03003
3. Verwijder de gloeilamphouder door
deze linksom te draaien en neem dan
de defecte gloeilamp los.
6-29
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DC000105
LET OP:
@
Voorkom aanraking van het glazen gedeelte van de kopgloeilamp zodat geen
olie op de lamp komt. Hierdoor zouden
de doorzichtigheid van het glas, de lichtsterkte van de gloeilamp en de levensduur van de lamp kunnen worden
aangetast. Wrijf eventuele verontreini-
1. Raak het lampglas niet aan1. Schroef (× 2)
DW000119
WAARSCHUWING
@
De gloeilampen van koplampen worden
zeer heet. Houd daarom brandbare producten uit de buurt van een koplampgloeilamp en raak het lampglas niet aan
zolang dit niet is afgekoeld.
@
4. Breng een nieuwe gloeilamp op zijn
plaats en zet deze dan vast met de
gloeilamphouder.
gingen en vingerafdrukken op het gloeilampglas weg met een doekje gedrenkt
in alcohol of thinner.
@
5. Breng de gloeilampkap aan en sluit
dan de stekker aan.
6. Monteer de koplampunit door de
schroeven aan te brengen.
7. Vraag zo nodig een Yamaha dealer de
koplamplichtbundel af te stellen.
Vervangen van gloeilampen voor
richtingaanwijzer of
remlicht/achterlicht
1. Verwijder de lamplens door de
schroeven te verwijderen.
2. Verwijder de defecte gloeilamp door
deze in te drukken en linksom te
draaien.
DAU00855
6
6-30
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
XVS1100
1. Schroef (× 2)
3. Breng een nieuwe gloeilamp aan in de
fitting, druk de lamp aan en draai
rechtsom tot hij stuit.
4. Breng de lamplens aan door de
6
schroeven te verwijderen.
XVS1100A
1. Schroef (× 3)
DC000108
LET OP:
@
Voorkom te ver aandraaien van de
schroeven zodat de lens niet breekt.
@
DAU01008
Storingzoeken
Yamaha motorfietsen ondergaan een grondige inspectie voordat ze vanaf de fabriek
op transport gaan, maar tijdens gebruik
kunnen toch storingen optreden. Problemen in de brandstof-, compressie- of ontstekingssystemen kunnen bijvoorbeeld de
oorzaak zijn van slecht starten of een afname in motorvermogen.
In het volgende storingzoekschema is een
snelle en gemakkelijke werkwijze weergegeven om deze vitale systemen zelf te kunnen controleren. Ga met uw motorfiets
echter wel naar een Yamaha dealer als reparaties nodig zijn, hier zijn vakkundige
monteurs aanwezig die beschikken over
het benodigde gereedschap en de ervaring
en vakkennis om het nodige onderhoud
aan de machine correct te verrichten.
Gebruik uitsluitend originele Yamaha vervangingsonderdelen. Niet-originele onderdelen lijken misschien op Yamaha
onderdelen maar zijn toch vaak van mindere kwaliteit en hebben een kortere levensduur, zodat dan later mogelijk toch dure
reparaties nodig zijn.
6-31
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAU01297
Storingzoekschema
WAARSCHUWING
@
Uit de buurt blijven van open vuur en niet roken bij het controleren of repareren van het brandstofsysteem.
@
DW000125
1. Benzine
Controleer het brandstofpeil
in de benzinetank.
2. Compressie
Laat de motor ronddraaien
met de startmotor.
3. Ontsteking
Verwijder de bougies en
controleer de elektroden.
4. Accu
Laat de motor ronddraaien
met de startmotor.
Voldoende benzine.
Te weinig benzine.
Er is compressie.
Er is geen compressie.
Nat
Droog
De motor draait snel rond.
De motor draait
langzaam rond.
Veeg de bougies schoon met een droge doek en stel
de elektrodenafstand bij of vervang de bougies.
Verzoek een Yamaha dealer om inspectie.
Controleer de compressie.
Benzine bijvullen.De motor start niet: Controleer de compressie.
Controleer de ontsteking.
Verzoek een Yamaha dealer om inspectie.
Draai de gasgreep half open en
start de motor.
De motor start niet:
Controleer de accu.
De accu is in orde.
Controleer de accuklemmen en laad
indien nodig de accu op.
De motor start niet:
Verzoek een Yamaha
dealer om inspectie.
De open constructie van een motorfiets
maakt de fraaie techniek beter zichtbaar,
maar de machine is hierdoor ook meer
kwetsbaar. Er kan sprake zijn van roestvorming en corrosie, ook al zijn hoogwaardige
componenten gebruikt. Een roestige uitlaatpijp valt bij een auto niet zo op, bij een
motorfiets is dit echter nadelig voor de algehele aanblik. Regelmatige en correcte verzorging is niet alleen vereist volgens de
garantiebepalingen, maar verzekert ook
een fraai uiterlijk van de machine, verlengt
de levensduur en verbetert de prestaties.
7
Alvorens te reinigen
1. Dek de openingen aan de uitlaatdempers af met een plastic zak.
2. Controleer of alle doppen en afdekpluggen, ook de bougiedoppen, en
alle elektrische stekkers en aansluitingen stevig zijn bevestigd.
3. Verwijder hardnekkige vervuiling, zoals verbrande olie op het carter, met
een ontvetter en een borstel, maar gebruik dergelijke producten nooit op afdichtingen, pakkingen en wielassen.
Spoel vuil en ontvetter altijd af met water.
Reinigen
@
●
Vermijd het gebruik van sterke, bijtende wielreinigingsmiddelen,
vooral bij spaakwielen. Als dergelijke producten worden gebruikt om
hardnekkig vuil los te maken, laat
het reinigingsmiddel dan niet langer inwerken dan is vermeld in de
gebruiksinstructies. Spoel ook de
directe omgeving schoon met water, laat direct drogen en breng dan
een corrosiewerende spray aan.
●
Bij verkeerd reinigen kunnen de
kuipruit, de kuip, framepanelen en
andere kunststof delen worden beschadigd. Gebruik alleen een zachte, schone doek of een spons met
zachte zeep en water om kunststof
delen te reinigen.
DCA00010
7-1
VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
OPMERKING:
●
Gebruik geen bijtende chemische
reinigingsmiddelen op kunststof
delen. Vermijd het gebruik van doeken of sponzen die in contact zijn
geweest met bijtende of schurende
reinigingsmiddelen, oplosmiddelen
of thinner, brandstof (benzine),
roestverwijderingsmiddelen of corrosieremmers, remvloeistof, antivries of elektrolyt.
●
Gebruik geen hogedrukreinigers of
stoomreinigers, omdat dan op de
volgende plaatsen water kan doordringen en zo schade kan ontstaan:
afdichtingen (van wiel- en swingarmlagers, voorvork en remmen), elektrische componenten (kabelstekkers,
messtekkers, instrumenten, schakelaars en verlichting), beluchtings- en
ontluchtingsslangen.
●
Bij motorfietsen met een kuipruit:
Gebruik geen bijtende reinigingsmiddelen of harde sponzen, deze
veroorzaken dofheid en laten krasjes achter. Sommige reinigingsmiddelen voor kunststof laten
eveneens krasjes achter op de
kuipruit. Test het product op een
klein, niet-zichtbaar gedeelte van
de kuipruit om zeker te zijn dat
geen sporen achterblijven op de
kuipruit. Als de kuipruit bekrast
raakt, breng dan na wassen een
hoogwaardige polish voor gebruik
op kunststof aan.
@
Na normaal gebruik
Verwijder vuil met warm water, zachte zeep
en een zachte, schone spons en spoel dan
grondig met schoon water. Gebruik een
tandenborstel op moeilijk bereikbare plekken. Hardnekkig vastzittend vuil en insektenresten laten gemakkelijker los als de
bewuste plek alvorens te reinigen een paar
minuten met een vochtige doek wordt bedekt.
Na rijden in regen, aan de kust of op bepekelde wegen
Zeelucht en wegenzout waarmee wegen ’s
winters worden bestrooid hebben in combinatie met water een zeer corrosieve werking; handel daarom als volgt na een rit in
een regenbui, nabij de kust of op bepekelde
wegen.
@
’s Winters gestrooid wegenzout kan nog tot
in de lente aanwezig blijven.
@
7
7-2
VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
WAARSCHUWING
LET OP:
1. Reinig de motorfiets met koud water
en zachte zeep nadat de machine is
afgekoeld.
LET OP:
@
Gebruik geen heet water, dit versterkt de
corrosieve werking van het zout.
@
2. Laat de motorfiets drogen en breng
dan met een spuitbus een corrosiewerend middel aan op alle metalen delen, ook op verchroomde en
vernikkelde componenten, om zo corrosie te voorkomen.
7
DCA00012
Na reinigen
1. Droog de motorfiets met een zeemleren lap of een vochtabsorberende
doek.
2. Gebruik een chroompolish om verchroomde, aluminium en roestvrijstalen delen te doen glanzen, ook het
uitlaatsysteem. (Zelfs thermische verkleuringen op roestvrijstalen uitlaatsystemen kunnen door oppoetsen
worden verwijderd.)
3. Het is aan te bevelen om met een
spuitbus een corrosiewerend middel
aan te brengen op alle metalen delen,
ook op verchroomde en vernikkelde
componenten, om zo corrosie te voorkomen.
4. Gebruik een reinigingsspray als universeel schoonmaakmiddel om eventueel nog achtergebleven vuil te
verwijderen.
5. Werk kleine lakbeschadigingen bij veroorzaakt door steenslag e.d.
6. Zet alle gelakte oppervlakken in de
was.
7. Laat de motorfiets volledig drogen alvorens te stallen of af te dekken.
@
●
Controleer of er geen olie of was
aanwezig is op de wielen of de remmen.
●
Reinig de remschijven en remvoeringen zo nodig met een normale
remschijfreiniger of aceton en
spoel de banden schoon met lauw
water en een zachte zeep. Test de
remwerking en het weggedrag van
de motorfiets voordat u besluit harder te gaan rijd en.
@
@
●
Breng een geringe hoeveelheid
oliespray en was aan en verwijder
overtollige hoeveelheden.
●
Breng oliespray of was nooit aan
op rubber of kunststof delen, behandel deze met een daartoe geschikt verzorgingsmiddel.
●
Vermijd het gebruik van schurende
poetsmiddelen, deze tasten de lak
aan.
@
DWA00031
DCA00013
7-3
VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
OPMERKING:
@
Vraag een Yamaha dealer om advies over
de te gebruiken producten.
@
Stalling
Korte termijn
Stal uw motorfiets steeds op een koele en
droge plek en bescherm zo nodig tegen stof
met een luchtdoorlatende stallinghoes.
LET OP:
@
●
Als de motorfiets wordt gestald in
een slecht geventileerde ruimte of
in vochtige toestand wordt afgedekt met een hoes of een dekzeil,
zal water en vocht kunnen binnendringen en roestvorming veroorzaken.
●
Voorkom corrosie door de machine
niet te stallen in een vochtige kelder, een stal (i.v.m. de aanwezigheid van ammoniakdamp) en in een
opslagruimte voor sterke chemicaliën.
@
DCA00014
Lange termijn
Alvorens uw motorfiets gedurende meerdere maanden aaneen te stallen:
1. Volg alle instructies op in de paragraaf
“Verzorging” in dit hoofdstuk.
2. Leeg de vlotterkamers in de carburateur door de aftappluggen los te
draaien; u voorkomt zo dat neerslag
uit de brandstof achterblijft. Giet de afgetapte brandstof terug in de brandstoftank.
3. Bij motorfietsen met een brandstofkraan die een “OFF” stand heeft:
Draai de kraanhendel in “OFF”.
4. Vul de brandstoftank en voeg een stabilisatoradditief (indien verkrijgbaar)
toe om roestvorming in de tank en
achteruitgang van de brandstof te
voorkomen.
5. Voer de volgende stappen uit om de
cilinders, de zuigerveren etc. te beschermen tegen corrosie.
a. Verwijder de bougiedoppen en de
bougies.
b. Giet een theelepel motorolie in elk
bougiegat.
7
7-4
VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
c. Breng de bougiedoppen aan op de
bougies en leg dan de bougies zodanig op de cilinderkop dat de elektroden
aan massa liggen. (Dit voorkomt vonken tijdens de volgende stap.)
d. Laat de motor een paar keer rond-
draaien op de startmotor. (De cilinderwanden worden zo geolied.)
e. Haal de bougiedoppen los van de
bougies en breng dan de bougies en
de bougiedoppen weer aan.
WAARSCHUWING
@
Om schade of letsel door vonkvorming
te voorkomen, moeten de bougie-elektroden aan massa liggen terwijl de motor wordt rondgedraaid.
@
6. Smeer alle bedieningskabels en
7
scharnierpunten van alle hendels en
pedalen en van de zijstandaard/middenbok.
7. Controleer de bandspanning en corrigeer deze zo nodig en breng dan de
motorfiets omhoog zodat beide wielen
los van de grond zijn. Een andere mogelijkheid is de wielen elke maand iets
te draaien, zodat de banden niet op
één gedeelte sterker achteruitgaan.
DWA00003
8. Dek de uitlaatdemperopeningen af
met een plastic zak om te voorkomen
dat vocht kan binnendringen.
9. Verwijder de accu en laad deze volledig bij. Berg de accu op een koele en
droge plek op en laad hem eens per
maand bij. Berg de accu niet op een
extreem koude of warme plek op (kouder dan 0 °C of warmer dan 30 °C).
Zie pagina 6-27 voor meer informatie
over het opbergen van de accu.
OPMERKING:
@
Verricht eventueel noodzakelijke reparaties
alvorens de motorfiets te stallen.
Grootste lengte2.405 mm
Grootste breedte895 mm
Grootste hoogte1.095 mm
Zadelhoogte690 mm
Wielbasis1.640 mm
Grondspeling145 mm
Minimale draaicirkel3.200 mm
XVS1100A
Grootste lengte2.465 mm
Grootste breedte945 mm
Grootste hoogte1.095 mm
Zadelhoogte710 mm
8
Wielbasis1.645 mm
Grondspeling145 mm
Minimale draaicirkel3.300 mm
Basisgewicht (met olie en volle
benzinetank)
XVS1100
XVS1100A
274 kg (behalve voor D, A, SF)
275 kg (alleen voor D, A, SF)
288 kg
Motor
Type motorLuchtgekoelde, SOHC
Cilinder-opstelling2 cilinders in V-vorm
Verplaatsing1.063 cm
Aanbevolen klasse motorolieAPI service SE, SF, SG type of
hoger
DAU01038
50 ˚C
8-1
SPECIFICATIES
LET OP:
Gebruik uitsluitend een motorolie die geen anti-frictie middelen bevat. Een motorolie bedoeld voor personenauto’s (vaak
voorzien van het opschrift “ENERGY CONSERVING II”) bevat
anti-frictie toevoegingen die slippen van de koppeling en/of
de startmotorkoppeling kunnen veroorzaken, met een kortere
levensduur van de componenten en slechte motorprestaties
tot gevolg.
Aantal
Zonder vervanging van
oliefilterelement
Met vervanging van oliefilterelement3,1 L
Totale hoeveelheid
(droge motor)
Olie voor de eindoverbrenging
TypeSAE 80 API GL-4 Hypoïde
Aantal0,2 L
LuchtfilterDroogtype element
Benzine
TypeGewone loodvrije benzine
Inhoud brandstoftank17 L
Hoeveelheid reservebrandstof4,5 L
3,0 L
3,6 L
versnellingsbak-olie
Carburateur
BandenmerkMIKUNI
Model × aantalBSR37 × 2
Bougies
Bandenmerk/modelNGK / BPR7ES of
DENSO / W22EPR-U
Elektrodenafstand0,7–0,8 mm
Type koppelingVloeistof, meervoudige platen
Overbrenging
Noteer het sleutelidentificatienummer, het
voertuigidentificatienummer en de modelstickerinformatie in onderstaande ruimtes. Deze nummers dient u te gebruiken
wanneer u reserveonderdelen bij een
Yamaha dealer bestelt of wanneer uw vo ertuig is gestolen.
DAU01039
1. SLEUTELIDENTIFICATIE NUMMER:
CA-02D
2. VOERTUIGIDENTIFICATIE
NUMMER:
CA-02D
3. MODELINFORMATIESTICKER:
CA-01D
9
1. Nummer voor sleutelidentificatie1. Voertuigidentificatienummer
DAU01041
Nummer voor sleutelidentificatie
Het sleutelnummer is ingeslagen op het
sleutelplaatje. Noteer dit nummer in het
daartoe bestemde vakje en gebruik dit als
Voertuigidentificatienummer
Het identificatienummer van de sleutel is ingeslagen op de balhoofdbuis. Noteer dit
nummer in het daartoe bestemde vakje.
referentie bij het bestellen van een nieuwe
sleutel.
@
Het voertuigidentificatienummer is bedoeld
voor identificatie van uw motorfiets en kan
worden gebruikt om uw motor aan te mel-
den bij het instituut voor kentekenregistratie
in uw land.
@
9-1
DAU01043
1. Modelinformatiesticker
DAU01804*
Modelinformatiesticker
De modelinformatiesticker is onder het rijderzadel bevestigd aan het frame. (Zie pagina 3-11 [XVS1100] of 3-13 [XVS1100A]
voor instructies over verwijderen en aanbrengen van het motorrijderzadel.) Noteer
de informatie op deze sticker in het daartoe
bestemde vakje. Deze informatie is nodig
om reserve-onderdelen te bestellen bij een
Yamaha dealer.
GEBRUIKERSINFORMATIE
9
9-2
10-
INDEX
A
Aanbevolen schak el punten......................5-4
Aanzicht l inkerzijde ( XVS1100)................2-1
Aanzicht l inkerzijde ( XVS1100A)..............2-3
Aanzicht r e chterzijde ( X V S 1 1 00) .............2-2
Aanzicht r e chterzijde ( X V S 1 1 00A)...........2-4