Als eigenaar van de TDM900 profiteert u van Yamaha’s ervaring en technische kennis in het ontwerpen en fabriceren van producten van topkwaliteit, waarmee Yamaha haar verdiende reputatie van betrouwbaarheid heeft
verworven.
Neem de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u alle voordelen van uw TDM900 optimaal
kunt benutten. Deze gebruikershandleiding geeft instructies over bediening, inspectie en onderhoud van de
motorfiets, terwijl ook wordt beschreven hoe u uzelf en anderen persoonlijk letsel en schade kunt besparen.
De vele tips in deze handleiding helpen u bovendien om uw motorfiets in optimale conditie te houden. Als er tenslotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u vele veilige en plezierige ritten toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
DAU00005
Q
X@
<>
OPMERKING:
OPMERKING:
8 Deze handleiding moet worden gezien als een permanent onderdeel van deze motorfiets en moet altijd
bij de machine blijven, ook als deze ooit wordt verkocht.
8 Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze
reden kan soms sprake zijn van kleine tegenstrijdigheden tussen uw motor en de beschrijving ervan in
deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen heeft over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
Het Safety Alert symbool betekent ATTENTIE! LET OP! HET GAAT OM UW VEILIGHEID!
Wanneer instructies vermeld in een WAARSCHUWING niet worden opgevolgd, kan
dit leiden tot ernstig of zelfs dodelijk letsel voor de motorrijder of omstanders of
degene die de motorfiets inspecteert of repareert.
De aanduiding LET OP staat vermeld bij speciale voorzorgsmaatregelen die moeten
worden genomen om schade aan de motorfiets te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of verhelderen.
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DW000002
X@
LEES DEZE HANDLEIDING AANDACHTIG HELEMAAL DOOR VOORDAT U DEZE MOTORFIETS GAAT
GEBRUIKEN.
GEEF VOORRANG AAN VEILIGHEID ..............................................................1-1
1
DAU00021
Q
GEEF VOORRANG AAN VEILIGHEID
Veiligheidsinformatie
Motorfietsen zijn schitterende machines die de motorrijder een onovertroffen gevoel van vrijheid kunnen geven.
Er zijn echter wel bepaalde spelregels en beperkingen, waar u niet omheen kunt; ook de beste motorfiets kan
niet meer dan de natuurwetten toestaan.
1
Regelmatige verzorging en onderhoud is van groot belang om de waarde en de goede conditie van uw motor te
behouden. Dit geldt trouwens niet alleen voor de motorfiets, maar ook voor de motorrijder: om goed en veilig te
rijden moet u zelf ook in goede conditie zijn. Rijden onder invloed van medicijnen, drugs en alcohol is natuurlijk
uit den boze. Motorrijders horen altijd—meer nog dan autobestuurders—geestelijk en lichamelijk op hun best te
zijn. Ook de geringste hoeveelheid alcohol geeft ongemerkt een zekere overmoed, die bijzonder gevaarlijk kan
zijn.
Beschermende kleding is voor een motorrijder even belangrijk als veiligheidsgordels voor de bestuurder en inzittenden van een auto. Draag steeds een compleet motorpak (gemaakt van leer of slijtvast synthetisch materiaal
met beschermers), stevige laarzen, motorhandschoenen en een goed passende helm. Optimaal beschermende
kleding mag echter niet aanmoedigen tot zorgeloosheid. Vooral integraal omsluitende helmen en motorpakken
geven een gevoel van totale veiligheid en bescherming, maar toch zijn motorrijders altijd kwetsbaar in het verkeer. Ken uw eigen grenzen, rijd niet harder dan verstandig is en neem geen onnodige risico’s. Vooral bij nat
weer zit een ongeluk in een klein hoekje. Een verstandig motorrijder rijdt defensief en met voorspelbaar weggedrag. Ook al weet uzelf precies wat u doet, verrassing bij andere weggebruikers is gevaarlijk. Houd rekening met
de mogelijkheid dat andere weggebruikers fouten kunnen maken; veiligheid is samenwerking.
Via het contactslot/stuurslot worden het
ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend en wordt het stuur vergrendeld. De diverse standen worden
hierna beschreven.
AAN
Alle elektrische circuits worden voorzien
van stroom; de instrumentenverlichting,
het achterlicht en het parkeerlicht gaan
branden en de motor kan worden gestart.
De sleutel kan niet worden uitgenomen.
DAU00029
DAU04926
OPMERKING:
De koplamp gaat automatisch branden
als de motor wordt gestart en blijft aan
totdat de sleutel naar “OFF” wordt
gedraaid.
DAU00038
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
VergrendelenOntgrendelen
OFF (drukken)
LOCK
OFF
LOCK
(drukken)
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De
sleutel kan worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in
en draai hem dan naar de “LOCK”stand. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
Om het stuur te ontgrendelen
Druk de sleutel in en draai hem dan naar
“OFF” terwijl de sleutel ingedrukt wordt
gehouden.
DAU00040
3-1
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
ab
a. Drukken.
b. Draaien.
X@
Draai de contactsleutel nooit naar
“OFF” of naar “LOCK” terwijl de
motorfiets rijdt; elektrische systemen
worden dan afgeschakeld en mogelijk
zult u zo de macht over het stuur verliezen of een ongeval veroorzaken.
Zorg altijd dat de motorfiets stilstaat
voordat u de sleutel naar “OFF” of
naar “LOCK” draait.
DW000016
.
(Parkeren)
DAU01590
Het stuur is vergrendeld en het achterlicht
en het parkeerlicht branden, maar alle
overige elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
Het stuur moet zijn vergrendeld om de
sleutel naar “
.
” te kunnen draaien.
DCA00043
<>
Gebruik de parkeerverlichting niet
gedurende langere tijd, anders kan de
accu ontladen raken.
3-2
1. Waarschuwingssymbool “” voor
brandstofniveau
2. Controlelampje linker richtingaanwijzer
“4”
3. Controlelampje grootlicht “&”
4. Controlelampje “N” voor vrijstand
5. Waarschuwingslampje motorstoring “”
6. Controlelampje rechter richtingaanwijzer
“6”
7. Waarschuwingslampje “7” voor
olieniveau
DAU03034
Controlelampjes en
waarschuwingslampjes
Controlelampjes en waarschuwingslampjes
DAU04478
Waarschuwingssymbool “” voor
brandstofniveau
Waarschuwingssymbool voor brandstofniveau
Dit waarschuwingssymbool voor brandstofniveau gaat branden zodra het brandstofniveau daalt tot beneden ca. 3,5 L.
3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3
1. Waarschuwingssymbool “” voor
brandstofniveau
2. Controlelampje linker richtingaanwijzer
“4”
3. Controlelampje grootlicht “&”
4. Controlelampje “N” voor vrijstand
5. Waarschuwingslampje motorstoring “”
6. Controlelampje rechter richtingaanwijzer
“6”
7. Waarschuwingslampje “7” voor
olieniveau
Controlelampjes richtingaanwijzers
“4” en “6”
Controlelampjes richtingaanwijzers
Het bijbehorende controlelampje knippert
terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linker- of rechterstand is
gedrukt.
DAU04121
DAU00063
Controlelampje grootlicht “&”
Controlelampje grootlicht
Dit controlelampje gaat branden wanneer
het grootlicht van de koplamp is ingeschakeld.
DAU00061
Controlelampje “N” voor vrijstand
Controlelampje vrijstand
Dit controlelampje brandt wanneer de
versnellingsbak in de vrijstand staat.
DAU04585
Waarschuwingslampje motorstoring
“”
Waarschuwingslampje motorstoring
Dit waarschuwingslampje gaat branden of
knippert wanneer een elektrisch circuit
dat de motorwerking controleert defect is.
Vraag in dat geval een Yamaha-dealer
het zelfdiagnosesysteem te controleren.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Als het waarschuwingslampje niet een paar seconden lang
oplicht en dan dooft, vraag dan een
Yamaha-dealer om het elektrisch circuit
te testen.
DAU04877
Waarschuwingslampje “7” voor
olieniveau
Waarschuwingslampje olieniveau
Dit waarschuwingslampje gaat branden
als het motorolieniveau laag is.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien.
Als het waarschuwingslampje niet een
paar seconden lang oplicht en dan dooft,
vraag dan een Yamaha-dealer om het
elektrisch circuit te testen.
OPMERKING:
Bij een voldoende hoog olieniveau kan
het waarschuwingslampje soms toch
knipperen bij rijden op een helling of bij
plotseling afremmen of optrekken, er is
dan echter geen sprake van een storing.
3-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1. Snelheidsmeter
2. Kilometerteller/ritteller
3. “SELECT”- toets
4. “RESET”- toets
5. Brandstofniveaumeter
DAU04428
Snelheidsmeterunit
Snelheidsmeterunit
De snelheidsmeterunit is voorzien van het
volgende:
8 een digitale snelheidsmeter (die de
actuele rijsnelheid aangeeft)
8 een kilometerteller (die de totale
afgelegde afstand aangeeft)
8 twee rittellers (die de afgelegde
afstand aangeven sinds de tellers
het laatst werden teruggesteld op
nul)
8 een ritteller voor brandstofreserve
(die de afstand aangeeft die wordt
afgelegd op de brandstofreserve)
8 een brandstofmeter
8 een voorziening voor zelfdiagnose
OPMERKING:
Vergeet niet de sleutel naar “ON” te
draaien voordat u de toetsen “SELECT”
en “RESET” gebruikt.
Kilometerteller- en ritteller-mode
Door indrukken van de “SELECT”-toets
wisselt de weergave volgens onderstaande volgorde tussen kilometerteller-mode,
“ODO”- en ritteller-mode “TRIP 1” en
“TRIP 2”.
ODO → TRIP 1 → TRIP 2 → ODO
Als de indicator brandstofniveau knippert
(zie pagina 3-2), wisselt de kilometerteller
weergave automatisch naar brandstofreserve ritteller “TRIP F”-weergave en
wordt de afgelegde afstand vanaf dat
punt aangegeven. In dat geval wordt door
indrukken van de “SELECT”-toets gewisseld tussen de diverse weergaven van rittellers en kilometerteller, volgens onderstaande volgorde:
TRIP F
→ TRIP 1 → TRIP 2 → ODO →
TRIP F
Om de ritteller terug te stellen selecteert u
deze door de “SELECT”-toets in te drukken waarna u de “RESET”-toets indrukt.
Wanneer u de brandstofreserve ritteller
niet zelf met de hand op nul stelt, wordt
deze, zodra na het tanken 5 km is gereden, automatisch teruggesteld en verschijnt de “TRIP 1” ritteller weer.
3
3-4
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
OPMERKING:
Na een terugstelling van de brandstofreserve ritteller gaat de weergave terug
naar “TRIP 1”, zolang tenminste niet eerder een andere weergave-mode werd
geselecteerd; als dat wel zo is, gaat de
weergave automatisch terug naar de
voorgaande mode.
3
Brandstofniveaumeter
De brandstofniveaumeter geeft aan hoeveel brandstof in de tank aanwezig is. De
displaysegmenten van de brandstofniveaumeter verdwijnen richting “E”
(Empty) naarmate het brandstofniveau
verder daalt. Wanneer nog maar één segment overgebleven is, moet zo snel
mogelijk brandstof worden bijgevuld.
Zelfdiagnosesysteem
Dit model is uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor diverse elektrische circuits.
Als een van deze circuits uitvalt, toont het
kilometerteller/ritteller display een foutcode van 2 cijfers (bijv. 11, 12, 13).
Noteer zo’n foutcode als die op het kilometerteller/ritteller display staat aangegeven en vraag een Yamaha dealer de
motorfiets na te zien.
DCA00120
<>
Wanneer de kilometerteller/ritteller een
foutcode aangeeft, moet de motorfiets
zo spoedig mogelijk worden gecontroleerd om motorschade te voorkomen.
1. Toerenteller
2. Rode toerentellerzone
3. Klok
DAU04938
Toerentellerunit
Toerentellerunit
Met de elektrische toerenteller kan de
motorrijder het motortoerental controleren
en dit binnen het ideale bereik houden.
Wanneer de sleutel naar “ON” wordt
gedraaid, beweegt de wijzer van de toerenteller naar 9.500 tpm en weer terug
naar nul tpm om het elektrisch circuit te
testen.
3-5
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DC000003
<>
Laat de motor niet draaien terwijl de
toerenteller aanwijst in de rode zone.
Rode zone: 8.000 tpm en hoger
Deze toerenteller is tevens voorzien van
een klok.
De klok op tijd zetten:
1. Druk tegelijkertijd de “SELECT”- en
“RESET”-toetsen gedurende minstens twee seconden in.
2. Als de uuraanduiding begint te knipperen, druk dan op de “RESET”toets om de uren in te stellen.
3. Druk op de “SELECT”-toets om de
minuten in te stellen.
4. Zodra de minutenaanduiding begint
te knipperen, drukt u op de
“RESET”-toets om de minuten in te
stellen.
5. Druk op de “SELECT”-toets om de
klok aan te zetten.
OPMERKING:
8 Nadat de klok op tijd is gezet, moet
de “SELECT”-toets worden ingedrukt alvorens de sleutel naar “OFF”
te draaien, anders geeft de klok niet
de juiste tijd aan.
8 Als de sleutel naar “OFF” wordt
gedraaid, blijft de klokdisplay nog 48
uur aan en gaat dan uit, om zo te
voorkomen dat de accu ontladen
raakt.
1. Temperatuurmeter koelvloeistof
2. Rode zone temperatuurmeter koelvloeistof
DAU04939
Temperatuurmeter koelvloeistof
Temperatuurmeter koelvloeistof
Met de contactsleutel in de stand “ON”
geeft de temperatuurmeter koelvloeistof
de temperatuur van de koelvloeistof aan.
Wanneer de sleutel naar “ON” wordt
gedraaid, beweegt de wijzer van de temperatuurmeter koelvloeistof naar “H” en
weer terug naar “C” om het elektrisch circuit te testen. De koelvloeistoftemperatuur is afhankelijk van de weersomstandigheden en de motorbelasting. Als de
naald bij of in de rode zone staat, zet de
machine dan stil en laat de motor afkoelen. (Zie pagina 6-45 voor nadere instructies.)
3
3-6
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
<>
Laat de motor niet draaien terwijl deze
oververhit is.
3
DC000002
DAU00109
Antidiefstal-alarm (optie)
Antidiefstal-alarm
Deze motor kan door een Yamaha dealer
worden uitgerust met een optioneel antidiefstal-alarmsysteem. Neem contact op
met een Yamaha dealer voor nadere
informatie.
1. Lichtsignaalschakelaar “&”
2. Schakelaar “0” voor alarmverlichting
3. Dimlichtschakelaar “&/%”
4. Richtingaanwijzerschakelaar “4/6”
5. Claxonschakelaar “*”
DAU00118
Stuurschakelaars
Stuurschakelaars
DAU00119
Lichtsignaalschakelaar “&”
Lichtsignaalschakelaar
Druk deze schakelaar in om de koplamp
een lichtsignaal te laten afgeven.
DAU03888
Dimlichtschakelaar “&/%”
Dimlichtschakelaar
Zet deze schakelaar op “&” voor grootlicht en op “%” voor dimlicht.
3-7
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU03889
Richtingaanwijzerschakelaar “4/6”
Richtingaanwijzerschakelaar
Druk deze schakelaar naar “6” om
afslaan naar rechts aan te geven. Druk
deze schakelaar naar “4” om afslaan
naar links aan te geven. Na loslaten keert
de schakelaar terug naar de middenstand. Om de richtingaanwijzers uit te
schakelen wordt de schakelaar ingedrukt
nadat hij is teruggekeerd in de middenstand.
DAU00129
Claxonschakelaar “*”
Claxonschakelaar
Druk deze schakelaar in om een claxonsignaal te geven.
DAU03826
Schakelaar “0” voor alarmverlichting
Schakelaar voor alarmverlichting
Met de contactsleutel in de stand “ON” of
“
.” wordt deze schakelaar gebruikt voor
het inschakelen van de alarmverlichting
(gelijktijdig knipperen van alle richtingaanwijzers).
De alarmverlichting worden gebruikt in
een noodgeval of om andere verkeersdeelnemers te waarschuwen als uw
machine stilstaat in een mogelijk gevaarlijke verkeerssituatie.
DC000006
<>
Gebruik de alarmverlichting niet gedurende langere tijd, anders kan de accu
ontladen raken.
1. Noodstopschakelaar “#/$”
2. Startknop “,”
DAU03890
Noodstopschakelaar “#/$”
Noodstopschakelaar
Zet deze schakelaar op “#” alvorens de
motor te starten. Zet deze schakelaar op
“$” om in een noodgeval de motor direct
uit te schakelen, zoals wanneer de
machine omslaat of als de gaskabel blijft
hangen.
DAU00143
Startknop “,”
Startknop
Druk deze knop in om de motor door middel van de startmotor te starten.
DC000005
<>
Zie pagina 5-1 voor startinstructies
voordat u de motor start.
3
3-8
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3
1. Koppelingshendel
DAU00152
Koppelingshendel
Koppelingshendel
De koppelingshendel bevindt zich aan de
linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het
stuur toe om de koppeling te ontkoppelen. Laat de hendel los om de koppeling
te laten aangrijpen. Voor een soepele
werking van de koppeling moet de hendel
snel ingetrokken worden en langzaam
worden losgelaten.
De koppelingshendel is voorzien van een
sperschakelaar die deel uitmaakt van het
startspersysteem. (Zie pagina 3-19 voor
uitleg over het startspersysteem.)
1. Schakelpedaal
DAU00157
Schakelpedaal
Schakelpedaal
Het schakelpedaal bevindt zich aan de
linkerzijde van de motor en wordt in combinatie met de koppelingshendel gebruikt
bij het schakelen van de versnellingen
van de 6-traps constant-mesh versnellingsbak op deze motorfiets.
3-9
1. Remhendel
2. Stelwiel voor afstelpositie remhendel
3. Pijlteken
a. Afstand tussen remhendel en stuurgreep
DAU00161
Remhendel
Remhendel
De remhendel bevindt zich aan de rechterstuurgreep. Trek de hendel naar het
stuur toe om de voorrem te bekrachtigen.
De remhendel is voorzien van een stelwiel voor afstelpositie.
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1
a
Om de afstand tussen de remhendel en
de stuurgreep af te stellen, wordt het stelwiel gedraaid terwijl de hendel van het
stuur vandaan wordt gehouden.
Controleer of het correcte instelpunt op
het stelwiel tegenover het pijlteken staat
op de koppelingshendel.
3
1. Rempedaal
DAU00162
Rempedaal
Rempedaal
Het rempedaal bevindt zich aan de rechterzijde van de motorfiets. Trap op het
rempedaal om de achterrem te bekrachtigen.
1. Slotplaatje tankdopslot
a. Ontgrendelen.
DAU03232
Tankdop
Tankdop
Openen van de tankdop
Open het slotplaatje op de tankdop, steek
de sleutel in het slot en draai hem dan 1/8
slag rechtsom. Het slot wordt ontgrendeld
en de tankdop kan worden verwijderd.
Sluiten van de tankdop
1. Druk de tankdop in positie met de
sleutel in het slot.
3-10
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1
2
2. Draai de sleutel linksom naar de oorspronkelijke positie, neem hem uit
en sluit dan het slotplaatje.
OPMERKING:
De tankdop kan alleen worden gesloten
met de sleutel in het slot. Bovendien kan
de sleutel niet worden uitgenomen als de
3
tankdop niet correct gesloten en vergrendeld is.
X@
Controleer of de tankdop stevig is aangebracht alvorens te gaan rijden.
DWA00025
1. Vulpijp brandstoftank
2. Brandstofniveau
DAU03753
Brandstof
Brandstof
Controleer of voldoende brandstof in de
brandstoftank aanwezig is. Vul de brandstoftank tot onderaan de vulpijp zoals
getoond.
DW000130
X@
8 Overvul de brandstoftank niet,
anders zal benzine uitstromen
zodra deze warm wordt en uitzet.
8 Mors geen brandstof op een heet
motorblok.
DAU00185
<>
Veeg gemorste brandstof direct af met
een schone, droge en zachte doek, de
brandstof kan immers schade toebrengen aan de lak of aan kunststof onderdelen.
DAU04284
Voorgeschreven brandstof:
UITSLUITEND NORMALE
LOODVRIJE BENZINE
Inhoud brandstoftank:
Totale hoeveelheid:
20 L
Reservehoeveelheid:
3,5 L
3-11
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DCA00104
<>
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine.
Loodhoudende benzine veroorzaakt
ernstige schade aan inwendige motoronderdelen als kleppen en zuigerveren
en ook aan het uitlaatsysteem.
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het
gebruik van normale loodvrije benzine
met een octaangetal van RON 91 of
hoger. Als de motor gaat detoneren (pingelen), gebruik dan brandstof van een
ander merk of gebruik loodvrije superbenzine. Door loodvrije benzine te gebruiken
gaan bougies langer mee en blijven de
onderhoudskosten beperkt.
1. Tankbeluchtingsslang
DAU02955
Tankbeluchtingsslang
Tankbeluchtingsslang
Alvorens de motorfiets te gebruiken:
8 Controleer de aansluiting van de
tankbeluchtingsslang.
8 Controleer de tankbeluchtingsslang
op scheuren of beschadiging en vervang zo nodig.
8 Controleer of het uiteinde van de
tankbeluchtingsslang niet verstopt is
en reinig die zo nodig.
DAU04960
Uitlaatkatalysator
Uitlaatkatalysator
Deze motorfiets heeft een uitlaatkatalysator die gemonteerd is in de uitlaatdemper.
DW000128
X@
Het uitlaatsysteem is heet nadat de
motor heeft gedraaid. Controleer of het
uitlaatsysteem is afgekoeld alvorens
onderhoudswerkzaamheden uit te voeren.
3
3-12
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1
a
DC000114
<>
De volgende voorzorgsmaatregelen
moeten worden genomen om brand of
andere schaderisico’s te voorkomen.
8 Gebruik uitsluitend loodvrije ben-
zine. Bij gebruik van loodhouden-
3
de benzine zal onherstelbare
schade worden toegebracht aan
de uitlaatkatalysator.
8 Parkeer de motorfiets nooit nabij
brandgevaarlijke stoffen, zoals op
gras of op ander materiaal dat
gemakkelijk vlamvat.
8 Laat de motor niet te lang aaneen
stationair draaien.
1. Zadelslot
a. Ontgrendelen.
DAU02925
Zadel
Zadel
Verwijderen van het zadel
Steek de sleutel in het zadelslot, draai
hem dan linksom en neem het zadel los.
1. Uitsteeksel (×2)
2. Zadelbevestiging (×2)
Aanbrengen van het zadel
Steek de uitsteeksels aan de voorzijde
van het zadel in de zadelbevestiging,
druk het zadel aan de achterzijde omlaag
om te vergrendelen en neem dan de sleutel uit.
OPMERKING:
Controleer of het zadel stevig is vergrendeld alvorens te gaan rijden.
3-13
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1. U-slot (optie)
2. Riem
DAU04292
Opbergcompartiment
Opbergcompartiment
Dit opbergcompartiment is bedoeld voor
het opbergen van een origineel Yamaha
U-LOCK-slot. (Andere typen sloten passen mogelijk niet.) Bij het opbergen van
een U-slot in het opbergcompartiment,
moet dit stevig met de riemen worden
bevestigd. Als het U-slot niet in het
opbergcompartiment is opgeborgen,
maak dan de riemen vast om deze niet te
verliezen.
Als het instructieboekje of andere documentatie in het opbergcompartiment
wordt opgeborgen, omwikkel dit dan in
een plastic zak om nat worden te voorkomen. Zorg bij het wassen van de motorfiets dat geen water het opbergcompartiment kan binnendringen.
DAU04929
Afstellen van de voorvork
Voorvork, afstellen
Deze voorvork is voorzien van stelbouten
voor veervoorspanning en van stelschroeven voor veerdemping.
DW000035
X@
Geef beide vorkpoten steeds dezelfde
afstelling, anders kan slecht weggedrag en verminderde rijstabiliteit het
gevolg zijn.
3
3-14
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1
a
b
Stand afsteller
Minimum (zacht)8
Standaard7
Maximum (hard)1
2
3
1
7
6
5
4
3
2
1
8
3
1. Stelbout veervoorspanning
Veervoorspanning
Draai om de veervoorspanning te verhogen en zo de vering stugger te maken de
stelbout op beide vorkpoten in de richting
a. Draai om de veervoorspanning te verlagen en zo de vering zachter te maken
de stelbout op beide vorkpoten in de richting b.
1. Standaard instelling
2. Huidige instelling
3. Voorvorkplugbout
OPMERKING:
Breng de gewenste groef op het stelmechanisme in lijn met het bovenvlak van de
vorkplug.
3-15
1. Stelschroef veerdemping
Veerdemping
1. Draai de stelschroef op elke vork-
poot richting a tot de schroef bijna
een halve slag is gedraaid zonder te
klikken.
2. Blijf de stelschroef richting a draai-
en tot deze klikt. Dit is de minimum
afstelling.
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Stand afsteller
Minimum (zacht)1
Standaard2
Maximum (hard)4
Stand afsteller
Minimum (zacht)1
Standaard5
Maximum (hard)9
3. Voor meer veerdemping draait u de
stelschroef verder richting a. De
derde klik na de minimum instelling
vormt de maximum instelling. Als u
de stelschroef verder draait richting
a, draait deze nog een halve slag
en gaat dan weer terug naar de
minimum instelling.
OPMERKING:
Controleer of de stelschroef inderdaad
naar een van de vier instellingen is
gedraaid.
DAU04930
Afstellen van de
schokdemperunit
Schokdemperunit, afstellen
Deze schokdemperunit is uitgerust met
een stelring voor veervoorspanning en
met stelknoppen voor inveerdemping en
voor uitveerdemping.
DC000015
<>
Probeer nooit een stelmechanisme
voorbij de maximum- of minimuminstelwaarden te verdraaien.
3
1. Stelring veervoorspanning
2. Speciale sleutel
3. Positie-indicator
Veervoorspanning
Om de veervoorspanning te verhogen en
zo de vering stugger te maken, wordt de
stelring gedraaid in de richting a. Om de
veervoorspanning te verlagen en zo de
vering zachter te maken wordt de stelring
gedraaid in de richting b.
3-16
Loading...
+ 80 hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.