Appendix A - S pecificaties .............................................................................. 74
Appendix B - Problemen oplossen ................................................................. 76
Appendix C - Woordenlijst en navigatiedata.................................................. 77
Appendix D - Contactinformatie.....................................................................1 19
42
TRACKER 5600 Installatie- en Bedieningshandleiding
NAVMAN
Belangrijk
Het is uitsluitend de verantwoordelijkheid van de eigenaar om het instrument zodanig te gebruiken en
installeren dat geen ongelukken, persoonlijk letsel of materiële schade worden veroorzaakt. De gebruiker
van dit product is persoonlijk verantwoordelijk voor goed zeemanschap.
Global Positioning System: Het Global Positioning System (GPS) wordt beheert door het Amerikaanse
Ministerie van Defensie, welke uitsluitend verantwoordelijk is voor werking, nauwkeurigheid en onderhoud.
Het GPS-systeem kan gewijziged worden waardoor de nauwkeurigheid en het functioneren van alle
GPS installaties waar dan ook ter wereld, inclusief de TRACKER, beïnvloed zouden kunnen worden.
Hoewel de NAVMAN TRACKER een precisie navigatie-instrument is, kan onjuist gebruik of onjuist aflezen
onveilig zijn. Om het risico dat de TRACKER onjuist wordt afgelezen of gebruikt te verkleinen, moet de
gebruiker alle aspecten in deze Installatie- en Bedieningshandleiding doorlezen en begrijpen. We raden
verder aan dat de gebruiker alle handelingen oefent door gebruik te maken van de ingebouwde simulator,
alvorens de TRACKER op zee te gebruiken.
Electronische Kaart Cartridge: De electronische kaart die door de TRACKER wordt gebruikt is een
navigatiehulp en is ontworpen ter aanvulling, niet als vervanging, van het gebruik van officiële nationale
kaarten. Alleen officiële nationale kaarten voorzien van aanwijzingen aan zeelieden voldoen aan de eisen
die aan informatie voor veilige en voorzichtige navigatie gesteld worden. De informatie die door de
TRACKER gegeven wordt dient te allen tijde worden aangevuld door positiebepalingen met andere
navigatiebronnen zoals observaties, dieptepeilingen, radar en handkompas richtingspeilingen (bearings).
Indien twee bronnen tegenstrijdige informatie geven, dient deze tegenstrijdigheid te worden opgelost
alvorens verder te handelen.
Brandstofcomputer: Brandstofverbruik kan drastisch veranderen al naar gelang de lading van de boot
en de watercondities. De brandstofcomputer dient niet gebruikt te worden als enige informatiebron m.b.t.
de beschikbare brandstof aan boord en de electronische informatie dient aangevuld te worden met visuele
of ander controles van de brandstofvoorraad. Dit is noodzakelijk i.v.m. fouten die door degene die het
apparaat bedient gemaakt kunnen worden, zoals na te laten de gebruikte brandstof te resetten bij het
vullen van de tank, het lopen van de motor zonder dat de computer aan is of andere bedieningsfouten, die
zorgen voor onnauwkeurigheden. Verzekert u zich er altijd van dat er genoeg brandstof aan boord is voor
de voorgenomen trip en genoeg reserve voor onvoorziene omstandigheden.
NAVMAN NZ LIMITED WIJST ELKE AANSPRAKELIJKHEID AF VOOR GEBRUIK VAN DIT
PRODUCT WAARBIJ ONGELUKKEN OF SCHADE WORDEN VEROORZAAKT OF DIE IN
STRIJD ZIJN MET DE WET.
Bepalende taal: Deze bepaling, alle handleidingen, gebruiksaanwijzigen en andere informatie gerelateerd
aan het product (Documentatie), zouden kunnen worden vertaald, of zijn vertaald uit een andere taal
(Vertaling). Als er strijdigheden zijn tussen enige Vertaling van de Documentatie dan is de Engelst alige
versie van de Documentatie de officiële versie van de Documentatie.
Deze handleiding geeft de TRACKER weer ten tijde van druk. Navman NZ Limited behoudt zich het recht
voor om zonder voorafgaande mededeling veranderingen door te voeren.
TRACKER 5600 Installatie- en Bedieningshandleiding
43
1 Inleiding
TRACKER kaartplotters
NAVMAN’s TRACKER kaartplotters zijn compacte,
stevig gebouwde, goed geïntegreerde navigatieinstrumenten. Ze zijn ontworpen voor gebruiksgemak.
Complexe navigatiefuncties kunnen door een paar
drukken op de knoppen worden uitgevoerd, zodat
navigatie een stuk eenvoudiger wordt.
Deze handleiding gaat over de NAVMAN TRACKER
5600 chartplotter, welke een groot, goed leesbaar
kleurenbeeldscherm heeft en gebruik maakt van een
externe GPS-antenne.
De TRACKER heeft een ingebouwde wereldkaart
welke geschikt is voor routeplanning en algemeen
gebruik. Voor een gedetailleerde kaart van een
bepaalde regio gebruikt u een C-MAP™ kaart (een
elektronische kaart).
De TRACKER ontvangt informatie van het GPSsysteem en geeft de positie en de snelheid van de
boot weer.
De TRACKER kan naar een punt toe, of over een
route navigeren. Wanneer de boot naar een van deze
1-1 Onderhoud
Schoonmaak en onderhoud
Bij het schoonmaken van de TRACKER, en met name
het beeldscherm, dient enige voorzichtigheid in acht
te worden genomen. Gebruik een schone spons of
een zeem met zoet water en een mild afwasmiddel.
Gebruik nooit een droge doek: hiermee zou u
opgedroogde zoutkristallen over het scherm kunnen
wrijven en krassen veroorzaken. Vermijd enig
schuurmiddel, benzine of andere (chemische)
oplosmiddelen.
Druk de beschermkap over het beeldscherm als de
TRACKER uitgeschakeld is.
1-2 Plug-in cartridges
De TRACKER kan twee soorten plug-in cartridges
gebruiken:
C-MAP™ cartridges geven alle details die nodig
zijn voor het navigeren in een bepaald gebied.
Als een cartridge ingestoken is dan verschijnen
de extra details automatisch op het
kaartbeeldscherm van de TRACKER.
C-MAP™ gebruikerscartridges worden gebruikt
om informatie te bewaren. Elke gebruikerscartridge
vergroot het geheugen van de TRACKER en maakt
het gemakkelijk om data tussen TRACKERs
oonderling uit te wisselen (zie sectie 11).
punten toe navigeert, dan geeft de TRACKER
informatie weer die de roerganger kan volgen.
De TRACKER kan een automatische piloot aansturen
en kan diepte weergeven van een dieptemeter. Met
een optionele brandstofkit wordt de TRACKER een
geraffineerde EN gemakkelijk te gebruiken
brandstofcomputer. Navigatie-informatie kan worden
bewaard op een plug-in gebruikerscartridge, zodat
deze eenvoudigweg meegenomen kan worden naar
een andere NAVMAN kaartplotter .
De TRACKER maakt deel uit van de NAVMAN familie
voor bootinstrumenten voor het meten van snelheid,
diepte en wind en repeaters. Deze instrumenten
kunnen zodanig op elkaar worden aangesloten dat
ze een geïntegreerd datasysteem voor de boot
vormen (zie sectie 14).
Om maximaal profijt van uw TRACKER te hebben
raden we u aan deze handleiding voor installatie en
gebruik aandachtig door te lezen. Een woordenlijst
vindt u in Appendix C.
Plug-in cartridges
Wees voorzichtig met plug-in cartridges. Bewaar ze
in hun beschermhoesjes als ze niet in de TRACKER
ingeplugged zijn.
Een vieze of natte cartridge kan met een vochtige doek
en een mild afwasmiddel worden schoongemaakt.
Houdt de cartridgehouder te allen tijde op zijn plaats
in de beeldschermunit unit om te voorkomen dat het
cartridgecompartiment nat wordt van binnen.
N.B.: De oudere 5 Volt kaarten kunnen niet worden
gebruikt.
Bij het insteken of verwijderen van een cartridge is
het niet van belang of de TRACKER aan of uit staat.
44
TRACKER 5600 Installatie- en Bedieningshandleiding
NAVMAN
Verwisselen van een plug-in cartridge
Haal de cartridgehouder uit
de TRACKER
Haal de aanwezige cartridge
uit de houder. Doe deze
cartridge in een hoes.
Gouden contacten hieronder
312
cartridge
Houder
Druk de nieuwe cartridge in
de houder. Verzekert u zich
ervan dat de gouden
contactpuntjes zich aan de
buiten- en onderkant
bevinden. Bewaar de
cartridgehoes.
4
Druk de cartridgehouder
volledig in de TRACKER
Waarschuwing: De houder moet op zijn plaats in de TRACKER blijven, om
te voorkomen dat het cartridgecompartiment vochtig wordt.
1-3 Verwijderen en herplaatsen van het beeldscherm
Als het beeldscherm met een bevestigingsbeugel is
bevestigd, dan kan deze gemakkelijk verwijderd
worden voor veiligheid en bescherming.
Het beeldscherm verwijderen:
1 Schakel de TRACKER uit door
ingedrukt te
houden totdat het beeldscherm uit is.
2 Plaats de beschermkap over het beeldscherm.
3 Houd het beeldscherm in de ene hand. Draai
de knop van de bevestigingsbeugel los en
verwijder de unit van de beugel.
4 In de beeldschermunit zijn aan de achterkant
kabels gestoken.
Verwijder alle zwarte stekkers door de
sluitmoer een kwartslag naar links te draaien
en de stekker eruit te trekken.
Als er een goudkleurige stekker is, draai de
sluitmoer los door naar links te draaien en trek
de stekker eruit.
5 Druk de bijgeleverde stofhoesjes over de
zichtbare stekkeruiteindes om ze te beschermen.
6 Bewaar het beeldscherm op een veilige plaats,
zoals in de optionele NAVMAN draagt as.
Herplaatsen van het beeldscherm
1 Verwijder de stofhoesjes van de stekkers.
Steek de zwarte stekkers in hun contacten aan
de achterkant van het instrument:
Zorg dat de kleur aan het eind van de
stekker en het moertje om het contact
hetzelfde zijn.
Houd de stekker tegen het contact en draai
de stekker totdat deze in het contact glijdt.
Maak de stekker vast door de sluitmoer
naar het contact te drukken en het een
kwartslag naar rechts te draaien.
Er kan geen schade optreden doordat een
kabel per ongeluk in het verkeerde contact
gestoken wordt.
2 Als het instrument is voorzien van een gouden
stekker:
Steek deze dan in zijn contact aan de
achterkant van het instrument.
Schroef de sluitmoer met de hand vast
(naar rechts) - maar niet te vast.
3 Houd het beeldscherm op zijn plaats op de
bevestigingsbeugel, met de rubber ring tussen
de beugel en het beeldscherm geklemd.
4 Draai het apparaat zodat het beeldscherm
goed zichtbaar is en draai de knop met de
hand vast aan de bevestigingsbeugel.
Verwijder de beschermkap.
NAVMAN
TRACKER 5600 Installatie- en Bedieningshandleiding
45
2 Standaard bediening
T oetsenoverzicht
ESC Keert terug een eerder menu of scherm. Alle
wijzigingen worden genegeerd.
DISP Laat een menu zien van de belangrijkste TRACKER
schermen. Om naar een bepaald scherm te gaan
selecteert u van het menu (zie sectie 2-2).
, , , Cursortoetsen, om de cursor te bewegen of
een selectie te highlighten.
MENU laat een menu zien van de keuzemogelijkheden op
het huidige beeldscherm. Druk nogmaals op MENU
om het instellingsmenu (zie sectie 13) weer te geven.
ENT Begin een actie of accepteer een verandering.
Zoom in en geef een meer gedetailleerde weergave
van een kleiner gebied op de kaart.
Zoom uit en laat een groter gebied in minder detail zien.
Creëert nu een waypoint op de huidige positie van de
boot (zie sectie 9-2-1).
Man over boord (MOB, zie sectie 2-4).
TRACKER in- en uitschakelen (zie sectie 2-1);
verander de beeldscherminstelling (zie sectie 2-3).
Toet sen
In deze handleiding:
Betekent drukken, dat men voor minder dan een
seconde op een toets drukt;
Betekent houden dat men de toets ingedrukt houdt.
De interne pieptoon klinkt wanneer een toets ingedrukt wordt
(om deze pieptoon uit te schakelen, zie sectie 13-1).
Hoe u een item in een menu kiest
De TRACKER werkt door items te kiezen die op het
beeldscherm worden weergegeven.
1 Druk op
highlighten.
2 Druk op ENT of op
Een nummer of een woord wijzigen
Om een nummer of een woord op het beeldscherm te wijzigen:
1 Druk op
de letter dat/die gewijzigd moet worden te verplaatsen.
Druk op
veranderen.
2 Herhaal bovenstaande stap om andere nummers of
letters te wijzigen.
3 Druk op ENT om de verandering te accepteren.
of om naar een item te gaan dat u wilt
om het item te selecteren.
of om de highlight naar het nummer of
of om het nummer of de letter te
46
TRACKER 5600 Installatie- en Bedieningshandleiding
NAVMAN
2-1 In- en uitschakelen / auto power
Auto power
Als de TRACKER voor auto power is aangesloten
(zie sectie 15-3) dan betekent dit dat de TRACKER
automatisch wordt in- en uitgeschakeld met de
stroomvoorziening aan boord en dat het instrument
niet afzonderlijk kan worden in- of uitgeschakeld.
Handmatig inschakelen
Als de TRACKER niet voor auto power is aangesloten,
dan schakelt u het instrument in door op te drukken.
Opstarten
Nadat de TRACKER is ingeschakeld:
1 Laat het beeldscherm voor een paar seconden
een titelscherm zien, waarna het piept en een
navigatiewaarschuwing weergeeft.
2 Indien nodig draait u het beeldscherm zodat
3 Het satellietbeeldscherm wordt weergegeven.
4 De TRACKER kaart wordt weergegeven (zie
Handmatig uitschakelen
Als de TRACKER niet is aangesloten voor auto
power, schakel het instrument dan uit door
ingedrukt te houden totdat het beeldscherm uitgaat.
2-2 De belangrijkste beeldschermen
Nadat u de TRACKER heeft ingeschakeld, wordt het
satellietbeeldscherm weergegeven totdat de GPSontvanger een GPS signaal ontvangt en de Kaart weer
wordt gegeven. De Kaart is het beeldscherm dat u
normaalgesproken voor navigatie zult gebruiken.
Voor het gebruik van een van de andere belangrijkste
beeldschermen drukt u op DISP voor het beeldscherm(display) menu en kiest u het scherm dat u wilt gebruiken.
Om naar het kaartbeeldscherm terug te keren drukt
u op ESC.
het gemakkelijk te lezen is. (zie sectie 2-3).
Lees de waarschuwing en druk op ENT.
Wacht tot de GPS-ontvanger opgestart heeft
zodat de status verandert van ‘zoeken’ naar
‘GPS-ontvangst’ (zie sectie 7).
Of druk op ESC.
sectie 3).
Beeldschermmenu
Kaart
Brandstof
Data
Snelweg
Satelliet
Getijden
Waypoints
Routes
C-MAP™
gebruikers cartridge
Melding
Druk op DISP voor
beeldschermmenu
Om een beeldscherm te
kiezen:
i Druk op
gewenste beeldscherm
te highlighten
ii druk op ENT om naar dat
beeldscherm te gaan
NAVMAN
of om het
TRACKER 5600 Installatie- en Bedieningshandleiding
De belangrijkste beeldschermen Zie:
Kaart (navigatie)Sectie 3
Brandstof (brandstofcomputer)Sectie 4
Data (numerieke data)Sectie 5
Snelweg (pad van de boot)Sectie 6
Satelliet (GPS data)Sectie 7
Getijden (getijdenkaart) Sectie 8
WaypointsSectie 9
RoutesSectie 10
GebruikerscartridgeSectie 11
MeldingSectie 12
Druk op ESC om
naar het
kaartbeeldscherm
terug te keren
47
2-3 Achtergrondverlichting en beeldschermcontrast
1 Druk kort op voor een
beeldschermbedieningsoverzicht
2 Het beeldscherm en de toetsen zijn verlicht
d.m.v. 16 verlichtingsniveaus.
Om het verlichtingsniveau te veranderen drukt
u op
(donkerder) en (lichter)
3 Druk op ENT op een nieuwe waarde te accepteren.
2-4 Man over boord (MOB)
De MOB-functie bewaart de scheepspositie en
navigeert dan terug naar dit punt. Om dit te doen:
1 Drukt u op
De TRACKER piept 4 keer en bewaart de
scheepspositie als een waypoint, MOB
genaamd.
2 De TRACKER zal nu naar het kaartbeeldscherm
gaan, met het MOB waypoint in het midden van
de kaart.
De kaart zal inzoomen voor precieze navigatie.
Als de kaart de gewenste schaal niet kan laten
zien, dan zal de TRACKER op plotterinstelling
overgaan (een wit beeldscherm met dubbele
arcering en zonder kaartdetails, zie sectie 13-2).
3 Als de automatische piloot output is uitgeschakeld
(zie sectie 13-8) dan zal de TRACKER onmiddellijk
beginnen terug te navigeren naar het MOB waypoint.
Als de automatische piloot is ingeschakeld, dan
zal de TRACKER vragen of de automatische
piloot actief is. Kies:
Nee: De TRACKER zal dan onmiddellijk beginnen
.
terug te navigeren naar het MOB waypoint.
Ja: De TRACKER zal vragen of de boot terug
zal keren naar het MOB punt. Kies:
Ja: om onmiddellijk te beginnen terug te
navigeren naar het MOB waypoint.
Waarschuwing: Dit zou kunnen
resulteren in een plotselinge en
gevaarlijke draai.
Nee: om tijd te maken voor het uitschakelen
van de automatische piloot; gebruik
vervolgens Goto (ga naar) om naar het MOB
waypoint te navigeren (zie sectie 3-3)
Om MOB te annuleren of een ander MOB in te stellen.
1 Druk nogmaals op
2 Selecteer een optie van het menu.
Tip: Het MOB waypoint verdwijnt niet van de kaart
nadat de MOB geannuleerd is. Voor het verwijderen van
het MOB waypoint, zie sectie 9-2-5.
om het menu in beeld te krijgen.
2-5 Alarmen
Wanneer de TRACKER een alarmconditie
waarneemt, zal het een waarschuwingsboodschap
op het beeldscherm weergeven, het interne
piepsignaal zal klinken, en eventuele externe
toeters en lichten zullen aan gaan.
Druk op ESC om het alarm te stoppen. Het alarm
zal weer afgaan wanneer er opnieuw alarmcondities
optreden.
De TRACKER heeft vijf alarmen welke door de gebruiker
ingesteld dienen te worden: aankomstradius, anker, XTE,
gevaar en weinig brandstof (zie sectie 13-6).
Daarnaast bezit de TRACKER een standaard alarm
voor het verlies van GPS/DGPS signaal.
2-6 Simulatie-instelling
De simulatie-instelling biedt u de mogelijkheid om aan
wal aan de TRACKER te wennen. In de simulatiestand
wordt data van GPS-ontvanger en andere sensoren
genegeerd en de informatie wordt door de TRACKER
zelf aangemaakt om beweging van de boot te
simuleren. Afgezien daarvan functioneert de
TRACKER normaal in de simulatie-instelling.
48
Om te controleren of de TRACKER op de
Simulatiestand staat, drukt u op DISP en selecteert
u Satelliet. Als het instrument op de simulatiestand
staat dan staat er Simulatie in de linkerbovenhoek
van het scherm. Om de simulatiestand in en uit te
schakelen, zie sectie 13-10.
Waarschuwing: Gebruik de Simulatieinstelling nooit wanneer de TRACKER op het
water aan het navigeren is.
TRACKER 5600 Installatie- en Bedieningshandleiding
NAVMAN
2-7 Navigeren
De TRACKER kan op twee manieren navigeren; door
direct naar een punt te varen of door een route te
volgen.
Alvorens u start met navigeren voert u waypoints in
voor punten van belang (zie sectie 9-2-1).
Tip: Creëer een waypoint op uw beginpunt
om naar terug te navigeren.
Goto (ga naar): ga rechtstreeks naar
een punt
De TRACKER kan rechtstreeks naar een waypoint
of elk ander willekeurig punt navigeren:
1 Op het kaartbeeldscherm beweegt u de cursor
naar het bestemmingspunt om naar toe te
navigeren (zie sectie 3-1-1).
2 Begin met navigeren door de Goto functie van
het kaartmenu te gebruiken (zie sectie 3-3).
De kaart-, data- en snelwegschermen laten
navigatiedata zien. De kaart laat het volgende zien:
De positie van de boot .
Het bestemmingspunt, gemarkeerd met
een cirkel.
De geplotte koers naar de bestemming.
Twee CDI-lijnen, parallel aan de geplotte
koers van de boot (zie appendix C, CDI).
Als de tracker is aangesloten op een
automatische piloot, dan zal de TRACKER de
automatische piloot data zenden om de boot
naar de bestemming te sturen.
Als het XTE-alarm is ingeschakeld, dan zal
een alarm klinken als de boot te veel afwijkt
van de geplotte koers (om het XTE-alarm in te
stellen, zie sectie 13-6).
3 Als het aankomstradiusalarm is ingeschakeld
dan zal, als de boot binnen deze straal van de
bestemming komt, een alarm klinken om te
laten merken dat de boot zijn bestemming
heeft bereikt (om het aankomstradiusalarm in
te stellen, zie sectie 13-6).
4 Om de Goto functie te stoppen, zie sectie 3-3.
Een route volgen
Een route is een lijst van waypoints die de boot kan
volgen (zie sectie 10).
1 Om waypoints te creëren voordat u een route
uitzet, gebruikt u het waypoints beeldscherm
(zie sectie 9-2-1).
2 Om een route te creëren gaat u naar het kaart-
of routebeeldscherm (zie sectie 10-2-1).
3 Om de route te starten, zie sectie 10-3-1.
De kaart-, data- en snelwegschermen geven
navigatiedata weer. De kaart laat zien:
De positie van de boot .
Het waypoint aan het eind van de huidige
etappe, gemarkeerd met een cirkel.
De geplotte koers van de boot over de
etappe.
Twee CDI-lijnen, parallel aan de geplotte
koers van de boot (zie Appendix C, CDI).
Als de TRACKER is aangesloten op een
automatische piloot, dan zal de TRACKER de
automatische piloot data zenden om de boot
naar de bestemming te sturen.
Als het XTE-alarm is ingeschakeld, dan zal
een alarm klinken als de boot te veel afwijkt
van de geplotte koers (zie sectie 13-6).
Als het ‘aankomstradius-alarm’ is ingeschakeld,
dan zal, als de boot binnen deze radius van de
bestemming komt, een alarm klinken om te laten
merken dat de boot zijn bestemming heeft bereikt
(om dit alarm in te stellen, zie sectie 13-6).
4 De TRACKER stopt met navigeren naar een
waypoint aan het eind van de huidige etappe
en begint de volgende etappe van de route
wanneer:
a De boot minder dan 0,025 nm (nautische
mijlen) van het waypoint verwijderd is.
b Of wanneer de boot het waypoint passeert
c Of wanneer het waypoint wordt
overgeslagen (zie secite 10-3-2).
5 Als de boot het laatste waypoint heeft bereikt,
of om te zorgen dat de boot de route niet meer
volgt, annuleert u de route (zie sectie 10-3-3).
TRACKER 5600 Installation and Operation Manual
NAVMAN
49
3 Kaart
Het kaartbeeldscherm is het belangrijkste TRACKER beeldscherm. Het laat de kaart zien met de positie en
koers van de boot en navigatiedata.
3-1 Kaartbeeldscherm
Een typisch kaartbeeldscherm geeft het volgende weer:
Datascherm. Om de data in
of uit te schakelen of om de
weergegeven data te
veranderen, zie sectie 3-8-1.
De kaart. Om de types
informatie die worden
weergegeven te
veranderen, zie sectie 13-2.
De positie van de boot
(zie sectie 3-1-1)
Het traject van de boot
(zie sectie 3-5)
De koers van de boot en CDI
lijnen (zie appendix C, CDI)
De boot gaat naar een
waypoint FISH06 genaamd.
Afstand en richting van
cursor tot de boot
Kaart staat op cursorstand, druk op ESC om terug te keren
naar de ‘boot in het midden’-stand (zie sectie 3-1-1).
Kompasbeeldscherm (zie
sectie 3-1-4).
Om het kompas in of uit
te schakelen, zie sectie
3-8-1.
Typisch waypoint (zie
sectie 9).
De cursor (zie sectie 3-1-1).
Zee
Land
3-1-1 Kaartstanden
Het kaartbeeldscherm heeft twee verschillende
standen, een ‘boot in het midden’- en een cursorstand.
Deze standen worden hieronder verklaard.
‘Boot in het midden’-stand
Om naar de ´boot in het midden´-stand te gaan op
het kaartbeeldscherm, drukt u op ESC. De boot
bevindt zich in het midden van de kaart. Terwijl de
boot zich door het water beweegt zal de kaart
automatisch meebewegen zodat de boot in het
midden van de kaart blijft. De cursor (zie onderstaand)
is uitgeschakeld.
Cursorstand
De , , en toetsen worden de cursor toetsen
genoemd. Om te veranderen naar de cursorstand
op het kaartbeeldscherm dient u een van deze
cursortoetsen ingedrukt te houden. De cursor
verschijnt en beweegt zich van de boot af:
50
Druk op de toets die aangeeft in welke richting
de cursor zich zal bewegen, druk bijv. op
om de cursor naar beneden te bewegen.
Druk halverwege tussen twee cursortoetsen
om de cursor diagonaal te laten bewegen.
Houdt een cursortoets ingedrukt om de cursor
over het scherm voort te bewegen.
In de cursorstand:
Worden de afstand (+RNG) en richting (+BRG)
van de cursor tot de boot op het scherm
weergegeven in de linkerbenedenhoek.
De kaart beweegt niet terwijl de boot beweegt.
Als de cursor de rand van het beeldscherm
bereikt zal de kaart doorschuiven.
Als u bijv. ingedrukt houdt om de cursor naar
de rechterkant van het beeldscherm te bewegen,
dan zal de kaart naar de linkerkant doorschuiven.
TRACKER 5600 Installatie- en Bedieningshandleiding
NAVMAN
3-1-2 Lengtegraad en breedtegraad
(Longitude en latitude)
Lengtegraad en breedtegraad kunnen bovenaan de
kaart worden weergegeven. Normaalgesproken is
de weergegeven positie de positie van de boot en
de breedtegraad heeft een bootsignaaltje voor de
duidelijkheid:
36° 29.637' S
175° 09.165
Graden Minuten, tot 3 decimalen (een resolutie
van ongeveer 2 meter)
Als de cursor in de laatste 10 seconden bewogen is,
dan is de positie de cursors positie en het symbooltje
voor de breedtegraad geeft dit aan:
Breedtegraad (Latitude)
Lengtegraad (Longitude)
' E
+ 36° 29.684' S
175° 09.201
Waarschuwing: Als u de positie van de boot
afleest, verzekert u zich er dan van dat u niet de
cursorpositie afleest.
' E
3-1-3 Schaal van de kaart
Druk op om in te zoomen en om een kleiner deel
van de kaart meer gedetailleerd te zien. Druk op
om uit te zoomen en om een groter deel van de kaart
minder gedetailleerd te zien.
De schaal van de kaart kan weergegeven worden
(bijv. schaal = 8 nm, zie onderstaand). De schaal is
de verticale afstand over de kaartafstand die op dit
moment zichtbaar is. Als bijv . de schaal 8 nm is, dan
wordt momenteel een deel van de kaart van 8
nautische mijlen hoog weergegeven.
3-1-4 Het kompas
Een kompas kan bovenaan de kaart worden
weergegeven (zie sectie 3-1-8).
Wanneer de boot naar een punt navigeert dan geeft
het kompas de richting (bearing) van de boot (BRG)
in het midden weer en de koers van de boot over de
grond (COG). Hier is bijv. de BRG 4° en COG is 12°:
BRG (rood)
Anders geeft het kompas de COG van het schip in
het midden weer. De COG is hier bijv. 12°:
COG
COG
3-1-5 Kaartsymbolen
De kaart laat symbolen zien, zoals waypoints en
kaartsymbolen. Als de cursor boven een symbool
geplaatst wordt voor tenminste twee seconden, dan
verschijnt een data-venster in de linkerbenedenhoek
met informatie over het symbool.
NAVMAN
TRACKER 5600 Installatie- en Bedieningshandleiding
3-1-6 Kaartinformatie
Om opgeslagen data te zien over een bepaald punt
op de kaart (bijv. een kaartsymbool):
1 Beweegt u de cursor over dat punt op de kaart.
2 Drukt u op MENU en selecteert u Kaartinfo.
3 Een menu met objecten wordt weergegeven:
i Kies het object dat u wil zien.
ii Druk op ESC om naar het menu terug te
keren. U kunt nu andere objecten kiezen.
iii T ot slot drukt u op ESC om terug te keren
naar de kaart.
3-1-7 Nabijgelegen voorzieningen
Om nabijgelegen voorzieningen te vinden en te zien:
1 Om voorzieningen te zien in de nabijheid van
de positie van de boot drukt u op ESC om naar
de ‘boot in het midden’-stand te gaan. Om
voorzieningen ergens anders te zien beweegt
u de cursor naar dat punt op de kaart.
2 Druk nu op MENU en kies Zoek.
3 Kies het type voorziening dat u zoekt. Er zijn 3
types voorzieningen:
Havens
Een lijst met havens wordt weergegeven.
Druk op of Om andere havens weer
te geven. Kies de haven die u
weergegeven wilt zien.
Om naar een haven te zoeken:
i Drukt u op MENU en kiest u Zoek.
ii Geeft u een aantal of alle letters van de
havennaam in. Druk op ENT.
Havenvoorzieningen
i Kies het gezochte type voorziening.
ii Een lijst met plaatsnamen waar deze
voorziening beschikbaar is komt in beeld.
Kies de plaats die u weergegeven wilt zien.
Getijdenstations
Een lijst met getijdenstations wordt
weergegeven. Kies het station dat u wilt zien.
De kaart komt in beeld met het betreffende
getijdenstation omcirkeld. Om nu een
getijdenkaart (zie sectie 8) voor dit station te zien:
i Druk op MENU en selecteer Kaart info.
ii Selecteer Getij hoogte.
3-1-8 Veranderen van het
datascherm en het kompasscherm
Bovenaan het kaartbeeldscherm kunnen numerieke
data en een kompas worden weergegeven. Om deze
te veranderen:
1 Drukt u op MENU en kiest u Data titel
2 Om het databeeldscherm in of uit te schakelen:
i Kiest u Data.
ii Kiest u Aan of Uit.
3 Om de grootte van de nummers te selecteren:
i Kiest u Grootte.
ii Kies nu:
51
Klein: Weergave van drie velden per
lijn en maximaal vier lijnen.
Groot: Weergave van twee velden per
lijn en maximaal vier lijnen.
Groot: Geeft dezelfde hoeveelheid
informatie weer als medium maar
gebruikt een groter lettertype.
4 Om het datascherm te veranderen:
i Kiest u Data instelling.
ii Een dataveld wijzigen:
a Selecteer het veld met behulp van de
cursortoetsen.
3-2 Afstand- en richtingscalculator
De afstand- en richtingscalculator kan een route met
verschillende etappes plannen en de positie van elke
etappe laten zien, en ook de totale lengte van de koers.
De complete koers kan omgezet worden in een route.
Om gebruik te maken van de afstand- en richtings calculator:
1 Drukt u op ESC totdat het kaartbeeldscherm getoond
wordt. Druk nu op MENU en selecteer Afstand.
2 Beweeg de cursor naar het begin van de
eerste etappe. Het maakt niet uit of dit punt
een waypoint is of niet. Druk op ENT.
3 Om een etappe aan de koers toe te voegen
beweegt u de cursor naar het eindpunt van de
etappe. Het maakt niet uit of dit een waypoint is
of niet. Het scherm geeft de richting (bearing)
3-3 Goto (ga naar)
Goto is een eenvoudige manier om rechtstreeks naar
een punt te navigeren.
Om Goto te starten
1 Kiest u het punt waar u naar toe wilt:
Om naar een waypoint of een ander punt
op de kaart te gaan:
i Druk op ESC totdat het kaartbeeldscherm
wordt weergegeven.
ii Beweeg de cursor naar de bestemming
iii Druk op MENU en selecteer Ga naar.
Om vanaf het waypoints beeldscherm naar
een waypoint te gaan:
i Druk op DISP en selecteer Waypoints.
ii Druk op of om het
bestemmingswaypoint te highlighten.
iii Druk op MENU en kies Ga naar.
Waarschuwing: V erzekert u zich ervan dat uw
koers niet over land of door gevaarlijk water gaat.
b Druk op ENT voor een menu van de
data die in dat veld kunnen worden
weergegeven.
c Kies welke data u in het veld wilt weergeven;
kies Geen om het veld blank te laten.
iii Herhaal bovenstaande stappen indien u
andere datavelden wilt instellen. Druk op ESC.
Tip: Als u minder dan vier lijnen gebruikt zullen
de numerieke data minder kaartruimte innemen.
5 Om het kompasscherm aan of uit te schakelen:
i Kiest u Kompas.
ii Kiest u Aan of Uit.
6 Tot slot drukt u op ESC om naar het kaartbeeldscherm
terug te keren.
weer en de lengte van de etappe en ook de
totale lengte van de koers. Druk op ENT.
4 Om de laatste etappe van de route te verwijderen,
drukt u op MENU en selecteert u Verwijder.
5 Herhaal de bovenstaande twee stappen om de
hele koers in te voeren.
6 Om een nieuwe koers als een route te bewaren
drukt u op MENU en kiest u Bewaren. Zo bewaart
u ook nieuwe punten op de koers als waypoints,
met standaardnamen. Indien nodig kunt u later
veranderingen in de route aanbrengen (zie sectie
10-2-2) en nieuwe waypoints wijzigen (zie sectie
9-2-3).
7 Tot slot drukt u op ESC om naar het
kaartbeeldscherm terug te keren.
2 De TRACKER begint naar de bestemming te
navigeren (zie sectie 2-7). De kaart laat het
volgende zien:
Het punt van bestemming, gemarkeerd met
een cirkel.
De geplotte koers van de boot naar de
bestemming.
Twee CDI-lijnen, parallel aan de geplotte
koers van de boot (zie appendix C, CDI).
Om Goto te annuleren
1 Drukt u ESC totdat het kaartbeeldscherm wordt
weergegeven.
2 Drukt u op MENU en kiest u Annuleer Goto.
52
TRACKER 5600 Installatie- en Bedieningshandleiding
NAVMAN
Loading...
+ 28 hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.