De specificaties en de beschrijvingen in deze handleiding waren correct ten
tijde van druk. Hyundai streeft echter naar een voortdurende verbetering
van zijn producten en behoudt zich het recht voor op elk moment, zonder
voorafgaande kennisgeving, wijzigingen in de specificatie en uitrusting aan
te brengen.
Dit instructieboekje is van toepassing op alle uitvoeringen van dit model en
bevat beschrijvingen van en uitleg over opties en de standaarduitrusting.
Het kan derhalve voorkomen dat sommige van de behandelde onderwerpen
niet van toepassing zijn op uw wagen.
OPMERKING: WIJZIGINGEN AAN UW HYUNDAI
Het uitvoeren van wijzigingen kan het verlies van garantie tot gevolg hebben.
Het is niet toegestaan uw Hyundai op welke manier dan ook te wijzigen. Wijzigingen kunnen een zeer
nadelige invloed hebben op de veiligheid, betrouwbaarheid en de prestaties van uw Hyundai. Het
wijzigen van componenten of het monteren van extra componenten hetgeen schade tot gevolg heeft,
vallen niet onder de garantie van de wagen.
WAARSCHUWING M.B.T. STEREO GELUIDSINSTALLATIES
Uw wagen is voorzien van elektronische componenten en in sommige gevallen van een elektronische
benzine-inspuiting. Een onvakkundig gemonteerde stereo radio kan een zeer nadelige invloed op
dergelijke elektronische systemen uitoefenen. Daarom adviseren wij u de inbouwinstructies van de
fabrikant van het radiotoestel strikt op te volgen of de montage van een radio aan uw Hyundai dealer
over te laten.
F2
✽
WAARSCHUWINGEN
In deze handleiding zult u de uitdrukkingen WAARSCHUWING, OPMERKING en AANWIJZING
tegenkomen. Hiermee wordt het volgende bedoeld.
WAARSCHUWING
Hiermee wordt gewaarschuwd voor zaken die letsel kunnen veroorzaken als de
waarschuwing wordt genegeerd. U wordt geadviseerd wat wel en niet te doen, om het risico
op letsel voor u en anderen te voorkomen of te verminderen.
OPMERKING
Hiermee wordt gewaarschuwd voor iets dat schade kan berokkenen aan uw wagen of de
uitrusting van uw wagen. U wordt geadviseerd wat wel en niet te doen, om het risico op
schade aan uw wagen en de uitrusting te voorkomen of te verminderen.
AANWIJZING
Hierbij wordt nuttige informatie verstrekt.
F3
EEN WOORD VOORAF
Wij zijn blij dat u voor een Hyundai heeft gekozen. Welkom bij het groeiende aantal van prijsbewuste automobilisten die tot de
aanschaf van een Hyundai hebben besloten. Elke Hyundai is gebouwd met behulp van vooruitstrevende technieken en
hoogwaardige materialen.
Deze handleiding dient ervoor om u volledig vertrouwd te maken met de bediening en het onderhoud van uw wagen. Wij verzoeken
u deze handleiding goed te lezen. De gegeven informatie zal er toe bijdragen dat u over uw nieuwe wagen ten volle tevreden zult zijn.
De fabrikant raadt u ook aan om het onderhoud aan uw auto te laten uitvoeren door een officiële Hyundai-dealer.
HYUNDAI MOTOR COMPANY
N.B.: Eventuele toekomstige eigenaars moeten ook kunnen beschikken over de informatie in deze handleiding. Wij verzoeken u
dan ook om bij eventuele verkoop van uw wagen deze handleiding aan de nieuwe eigenaar te overhandigen. Dank u.
OPMERKING
Er kan ernstige schade ontstaan aan de motor en de transaxle als brandstoffen en smeermiddelen van slechte kwaliteit
worden gebruikt, die niet aan de Hyundai specificaties voldoen. Gebruik altijd brandstoffen en smeermiddelen van
hoge kwaliteit die voldoen aan de specificaties die op bladzijde 8-6 in het hoofdstuk Technische gegevens van de
gebruikshandleiding zijn vermeld.
Copyright 2017 Hyundai Motor Company. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd,
opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar worden gemaakt, zonder voorafgaande schriftelijke
toestemming van de Hyundai Motor Company.
F4
Introductie
1
INHOUDSOPGAVE
Uw auto in één oogopslag
Veiligheidsysteem van uw auto
Kenmerken van uw auto
Rijden met uw auto
Wat te doen in een noodgeval
Onderhoud
Specificaties & Consumenteninformatie
Index
2
3
4
5
6
7
8
I
Introductie
1
Gebruik van dit instructieboekje / 1-2
Vereiste brandstof / 1-2
Inrijprocedure / 1-6
Retourneren van gebruikte auto's (Europa) / 1-6
Introductie
✽
GEBRUIK VAN DIT INSTRUCTIEBOEKJEVEREISTE BRANDSTOF
Wij willen u helpen om het meeste
rijplezier van uw auto te krijgen. Het
instructieboekje kan daar op vele
manieren toe bijdragen. Wij raden u ten
zeerste aan het complete
instructieboekje door te lezen. Om de
kans op letsel te beperken, moet u met
name de gedeeltes met
WAARSCHUWING en OPMERKING
door het gehele instructieboekje lezen.
De afbeeldingen vormen een
waardevolle aanvulling op de tekst. In uw
instructieboekje vindt u informatie over
de kenmerken, over belangrijke
veiligheidsaspecten en over het rijden
onder diverse omstandigheden.
De algemene indeling van het
instructieboekje vindt u in de
INHOUDSOPGAVE. De index geeft een
alfabetisch overzicht van alle informatie
in uw instructieboekje. Gebruik deze
wanneer u op zoek bent naar een
specifiek onderwerp.
Hoofdstukken: Dit instructieboekje heeft
acht hoofdstukken en een index. Elk
hoofdstuk begint met een korte
inhoudsopgave, zodat u direct kunt zien
of het gewenste hoofdstuk de gewenste
informatie bevat.
U vindt verschillende WAARSCHU
WINGEN, OPMERKINGEN en
AANWIJZINGEN in dit instructieboekje.
Deze dienen ter vergroting van uw
persoonlijke veiligheid. Lees ALLE
procedures en aanbevelingen in deze
WAARSCHUWINGEN, OPMERKINGEN
en AANWIJZINGEN nauwkeurig door en
neem ze in acht.
WAARSCHUWING
Een WAARSCHUWING wijst u erop
bijzonder voorzichtig te zijn ter
voorkoming van schade en ernstig
letsel.
OPMERKING
Informatie waar VOORZICHTIG bij
staat, dient ervoor om te voorkomen
dat u een fout maakt waardoor uw
auto beschadigd zou kunnen raken.
AANWIJZING
OPMERKING geeft aan dat er
interessante of nuttige informatie wordt
gegeven.
-
Benzinemotor
Loodvrij
Voor optimale prestaties raden we u aan
loodvrije benzine te tanken met een
octaangetal van RON (Research Octane
Number) 95/AKI (Anti Klop Index) van 91
of hoger. (Gebruik geen brandstoffen die
methanol bevatten.)
U kan gebruik maken van ongelode
benzine met een octaangetal (RON)
91~94 / AKI 87~90, maar hierdoor
kunnen de prestaties van de auto iets
minder worden.
Bij gebruik van LOODVRIJE BENZINE
zijn de prestaties maximaal en de
uitlaatgassen het schoonst en wordt
vervuiling van de bougies tegengegaan.
21
Introductie
OPMERKING
GEBRUIK NOOIT LOODHOUDENDE
BENZINE. Loodhoudende benzine
is schadelijk voor de katalysator en
de lambdasensor van het motor
regelsysteem en zal de emissie-
regeling nadelig beïnvloeden.
oeg nooit brandstofadditieven
V
producten toe aan het brand
stofsysteem. (We adviseren u
contact op te nemen met een
officiële HYUND
AI-dealer.)
WAARSCHUWING
• Probeer de tank niet verder te
vullen nadat het vulpistool
automatisch is afgeslagen.
• Controleer altijd of de tankdop
goed vastgedraaid is, om morsen
van brandstof in geval van een
aanrijding te voorkomen.
Loodhoudende benzine
(indien van toepassing)
In sommige landen moet er lood-
houdende benzine worden gebruikt.
Neem contact op met een officiële
-
HYUNDAI-dealer om te informeren of uw
auto geschikt is voor het gebruik van
loodhoudende benzine.
Het vereiste octaangetal voor
-
loodhoudende benzine is gelijk aan dat
voor loodvrije benzine.
Benzine die alcohol en methanol
bevat
In sommige landen is naast benzine ook
gasohol verkrijgbaar. Dit is een mengsel
van benzine en ethanol of methanol.
Gebruik dit mengsel niet met meer dan
10% ethanol en gebruik geen benzine of
mengsel dat methanol bevat. Deze
brandstoffen kunnen rijproblemen en
schade aan het brandstofsysteem,
motorregelsysteem en
emissieregelsysteem veroorzaken.
Gebruik gasohol niet langer wanneer er
rijproblemen optreden.
Schade aan de auto of rijproblemen
vallen mogelijk niet onder de
fabrieksgarantie wanneer ze veroorzaakt
worden door het gebruik van:
1. Benzinemengsels met meer dan 10%
ethanol.
2. Benzine of gasohol die methanol
bevat.
3. Loodhoudende benzine.
OPMERKING
Gebruik nooit benzinemengsels die
methanol bevatten.Gebruik
gasoholproducten niet langer
wanneer er rijproblemen optreden.
13
Introductie
✽
Andere brandstoffen
Het gebruik van brandstoffen als:
- brandstof die silicium (Si) bevat
- brandstof die MMT (mangaan, Mn) bevat
- brandstof die ferroceen (Fe) bevat
- brandstoffen met andere metaalachtige
toevoegingen
kan voertuig- en motorschade
veroorzaken of leiden tot verstopping,
overslaan, afslaan van de motor,
oververhitting van de katalysator,
abnormale corrosie, kortere levensduur,
enz.
Mogelijk gaat het controlelampje
motormanagement (MIL) branden
AANWIJZING
Schade aan het brandstofsysteem of
problemen met betrekking tot de
prestaties van de auto veroorzaakt door
het gebruik van deze brandstoffen
worden niet door de garantie gedekt.
Gebruik van MTBE
Geadviseerd wordt geen brandstof in uw
auto te gebruiken die meer dan 15,0
volumeprocent MBTE (Methyl Tertiair
Butyl Ether) (zuurstofmassa 2,7%) bevat.
Brandstof die meer dan 15,0 volume
procent MBTE (zuurstofmassa 2,7%)
bevat kan de prestaties van de auto in
negatieve zin beïnvloeden en damp
vorming of slecht aanslaan veroorzaken.
OPMERKING
Schade aan het brandstofsysteem
van uw auto of het verhelpen van
problemen met betrekking tot de
prestaties van de auto worden niet
door de garantie gedekt indien ze
veroorzaakt worden door brandstof
die methanol bevat of brandstof die
meer dan 15,0% volumeprocent
MTBE (Methyl Tertiair Butyl Ether)
(zuurstofmassa 2,7%) bevat.
Gebruik geen methanol
Uw auto is niet geschikt voor het gebruik
van methanol (methylalcohol). Dit type
brandstof heeft een negatieve invloed op
de prestaties van uw auto en kan schade
aan het brandstofsysteem,
motorregelsysteem en
emissieregelsysteem veroorzaken.
Benzines die het milieu minder
belasten
HYUNDAI raadt u aan loodvrije benzine
te tanken met een octaangetal van RON
(Research Octane Number) 95/AKI (Anti
Klop Index) van 91 of hoger (Europa).
-
Klanten die niet de beschikking hebben
over kwalitatief hoogwaardige
brandstoffen met de juiste additieven
-
wordt geadviseerd elke 15.000 km
(Europa) een fles additieven toe te
voegen aan de brandstoftank als er
problemen zijn met het starten of soepel
ronddraaien van de motor. Bij uw officiële
HYUNDAI-dealer zijn additieven
verkrijgbaar met de daarbij behorende
gebruiksinstructies. Gebruik geen
andere additieven.
Rijden in het buitenland
Als u van plan bent om met uw auto naar
het buitenland te gaan:
• Zorg ervoor dat uw auto voldoet aan
de in dat land geldende wettelijke
voorschriften met betrekking tot
registratie en verzekering.
• Informeer of de juiste brandstof
verkrijgbaar is.
41
Introductie
Dieselmotor
Dieselbrandstof
Gebruik voor de dieselmotor alleen bij
het benzinestation verkrijgbare diesel
brandstof die aan de EN 590-norm of
vergelijkbaar voldoet. (EN staat voor
“European Norm”).
Gebruik geen dieselbrandstof die
bestemd is voor de scheepvaart, lichte
stookoliën of niet-goedgekeurde brand
stoftoevoegingen, aangezien dit de
slijtage zal bespoedigen en de motor en
het brandstofsysteem kan beschadigen.
Het gebruik van niet-goedgekeurde
brandstoffen en/of brandstoftoevoegin
gen heeft een beperking van de garantie
tot gevolg.
Het cetaangetal van de dieselbrandstof
voor uw auto moet hoger zijn dan 51. Als
er twee soorten diesel leverbaar zijn,
moet afhankelijk van de temperatuur
worden gekozen voor zomer- of
winterdiesel.
• Boven -5°C ... Zomerkwaliteit diesel
brandstof
• Onder -5°C ... Winterkwaliteit diesel-
brandstof
Zorg ervoor dat de brandstoftank niet
leeg raakt. Als de motor door
brandstoftekort afslaat, moeten de
brandstofcircuits volledig worden
-
ontlucht voordat de motor weer kan
worden gestart.
OPMERKING
Zorg ervoor dat er geen benzine of
water in de brandstoftank
-
terechtkomt. Als dat wel het geval is
moet de brandstoftank worden
afgetapt en moet het brandstofsysteem worden ontlucht om
schade aan de brandstofpomp en
-
de motor te voorkomen.
OPMERKING -
Dieselbrandstof
(indien voorzien van een
roetfilter (DPF))
Het is raadzaam de aanbevolen
diesel voor dieselauto's uitgerust
-
met een DPF-systeem te gebruiken.
Het gebruik van diesel met een
hoog zwavelgehalte (meer dan 50
ppm zwavel) en nietgespecificeerde toevoegingen kan
ertoe leiden dat het DPF-systeem
beschadigd raakt en er witte rook
wordt uitgestoten.
Biodiesel
Indien uw auto aan de EN 14214-norm of
vergelijkbaar voldoet, mag bij het
benzinestation verkrijgbare dieselmeng
sels met niet meer dan 7% biodiesel,
algemeen bekend als “B7-diesel” worden
gebruikt. (EN staat voor “European
Norm”). Het gebruik van biobrandstoffen
van meer dan 7% gemaakt uit koolzaad
methylester (RME), vetzuur methylester
(FAME), plantaardige methylester
(VME), enz. of een diesel/biodiesel
mengsel zal de slijtage bespoedigen en
kan de motor of het brandstofsysteem
beschadigen. Reparatie of vervanging
van versleten of beschadigde
onderdelen als gevolg van het gebruik
van niet-goedgekeurde brandstoffen valt
niet onder de fabrieksgarantie.
OPMERKING
• Gebruik nooit brandstof,
ongeacht of diesel, B7-biodiesel
of anderszins, dat niet aan de
meest recente specificaties
voldoet.
• Gebruik nooit brandstoftoe
voegingen en dergelijke die niet
door de fabrikant zijn aanbevolen
of goedgekeurd.
-
-
-
15
Introductie
INRIJPROCEDURE
U hoeft de auto niet gedurende een
bepaalde periode in te rijden. U kunt
echter door het opvolgen van een paar
eenvoudige aanwijzingen gedurende de
eerste 1.000 km de prestaties, het
brandstofverbruik en de levensduur van
uw auto in positieve zin beïnvloeden.
• Voer het toerental van de motor niet te
hoog op.
• Houd tijdens het rijden het
motortoerental tussen de 2.000 - 4.000
omw/min.
• Rijd niet gedurende langere tijd met
een constante snelheid. Om de motor
goed in te rijden, moet het
motortoerental worden gevarieerd.
• Vermijd plotseling afremmen, behalve
in noodgevallen, om de onderdelen
van het remsysteem de gelegenheid te
geven op elkaar in te lopen.
• Trek gedurende de eerste 2.000 km
met uw auto geen aanhanger.
RETOURNEREN VAN
GEBRUIKTE AUTO'S
(EUROPA)
Hyundai stimuleert een milieuvriendelijke
afvoer voor auto's die aan het eind van
hun levenscyclus zijn gekomen en biedt
aan uw auto in te nemen volgens de
richtlijnen van de Europese Unie (EU)
voor voertuigen die aan het einde van
hun levenscyclus gekomen zijn.
Gedetailleerde informatie vindt u op de
homepage van de Nederlandse
HYUNDAI-importeur.
Losliggende voorwerpen in de
voetenruimte van de bestuurder
kunnen de werking van de pedalen
nadelig beïnvloeden en mogelijk
een ongeval veroorzaken. Plaats
niets onder de voorstoelen.
WAARSCHUWING
- Opklappen van de
rugleuning
Zorg ervoor, indien u de rugleuning
weer rechtop zet, dat u deze
vasthoudt en rustig omhoog klapt.
Als u de rugleuning niet vasthoudt
tijdens het omhoog klappen, kan de
rugleuning terugschieten waardoor
u letsel kunt oplopen.
WAARSCHUWING
- Verantwoordelijkheid
van de bestuurder
voorpassagier
Rijden met de rugleuning van een
stoel neergeklapt, kan bij een
aanrijding leiden tot ernstig letsel.
Als de rugleuning neergeklapt is,
kan de persoon op de
desbetreffende stoel bij een
aanrijding onder de gordel
doorglijden, waardoor de onder
buik zwaar belast kan worden.
Hier
door kan ernstig letsel
ontstaan. De bestuurder moet de
passagier erop wijzen tijdens het
rijden de rugleuning altijd zo
rechtop mogelijk te houden.
WAARSCHUWING
Gebruik geen zitkussen waardoor
de wrijving tussen de stoel en de
passagier verminderd wordt. De
passagier kan bij een aanrijding of
een noodstop onder de gordel
doorglijden. Omdat de
veiligheidsgordel niet normaal kan
werken, kan ernstig letsel ontstaan.
-
33
Veiligheidssysteem van uw auto
WAARSCHUWING
- Bestuurdersstoel
• Probeer de stoel nooit tijdens het
rijden te verstellen. Hierdoor kunt
u de controle verliezen waardoor
een ongeluk met ernstig letsel of
schade het gevolg kan zijn.
• Zorg ervoor dat de rugleuning
altijd in de normale positie kan
staan. Als de rugleuning vanwege
hinderlijk geplaatste voorwerpen
of andere oorzaken niet goed
vergrendeld kan worden, kan dit
bij een noodstop of aanrijding
ernstig letsel tot gevolg hebben.
• Zet voor het wegrijden de
rugleuning altijd rechtop en
plaats de heupgordel strak en zo
laag mogelijk over de heupen. In
deze positie bent u in geval van
een aanrijding het beste
beschermd.
• Ga zo ver van het stuurwiel af
zitten als mogelijk is zonder dat
dit ten koste gaat van het
bedieningscomfort om onnodig
en wellicht ernstig letsel door de
airbag te voorkomen.
Geadviseerd wordt een minimale
afstand van 250 mm tussen uw
bovenlichaam en het stuurwiel.
WAARSCHUWING
- Rugleuning achterbank
• De rugleuning achter moet goed
vergrendeld zijn. Als dat niet het
geval is, kunnen passagiers en
objecten in geval van afremmen
of een aanrijding plotseling naar
voren schieten, waardoor ernstig
letsel kan ontstaan.
• Bagage en andere lading moet
plat in de bagageruimte worden
gelegd. Als de objecten groot of
zwaar zijn, of moeten worden
gestapeld, moeten ze worden
vastgezet. Objecten in de
bagageruimte mogen nooit hoger
worden gestapeld dan de
rugleuning. Het niet opvolgen
van deze waarschuwingen kan
leiden tot ernstig letsel in geval
van afremmen of een aanrijding.
(Vervolg)
(Vervolg)
• In de bagageruimte mogen geen
passagiers vervoerd worden en
tijdens het rijden mogen er geen
passagiers zitten of liggen op een
neergeklapte rugleuning.Alle
passagiers moeten zitten en de
aanwezige veiligheidsgordels
dragen.
• Controleer na het terugklappen
van de rugleuning of deze goed
vergrendeld is door te proberen
hem naar voren en naar achteren
te bewegen.
43
Veiligheidssysteem van uw auto
WAARSCHUWING
Controleer na het afstellen van de
stoel altijd of deze goed is
vergrendeld, door te proberen deze
naar voren of achteren te schuiven
zonder de ontgrendelhendel te
gebruiken. Als de bestuurdersstoel
plotseling in beweging komt, kunt u
de controle over de auto verliezen.
WAARSCHUWING
• Let goed op dat er tijdens het
verstellen van de stoel geen
handen of voorwerpen in het
mechanisme bekneld raken.
• Leg geen aansteker op de vloer
of de stoel. Wanneer u de stoel
verstelt, kan er gas uit de
aansteker ontsnappen waardoor
brand kan ontstaan.
• Als er inzittenden aanwezig zijn
op de achterstoelen, wees dan
voorzichtig bij het afstellen van
de voorstoelen.
• Wees uiterst voorzichtig bij het
oppakken van kleine voorwerpen
die onder de stoelen liggen of
zich tussen de stoel en de
middenconsole bevinden. Uw
handen kunnen klem komen te
zitten in het stoelmechanisme of
u kunt letsel aan uw handen
oplopen door scherpe randen
aan de stoel.
OVF031002
Voorstoel
Handmatige verstelling
Voorwaartse/achterwaartse richting
Verstel de stoel als volgt naar voren of
naar achteren:
1. Houd de hendel voor de
langsverstelling aan de voorzijde van
de stoel omhooggetrokken.
2. Schuif de stoel in de gewenste positie.
3. Laat de hendel los en controleer of de
stoel vergrendeld is.
Stel de stoel af voordat u gaat rijden en
controleer of de stoel goed vergrendeld
is door te proberen deze handmatig naar
voren of achteren te schuiven. Als de
stoel beweegt, dan is hij niet goed
vergrendeld.
35
Veiligheidssysteem van uw auto
OVF031003OVF031004OVF033077
Rugleuning afstellen
Stel de rugleuning als volgt af:
1. Leun iets naar voren en trek de hendel
van de rugleuning aan de zijkant van
de stoel naar boven.
2. Leun vervolgens voorzichtig
achterover en verstel de rugleuning in
de gewenste positie.
3. Laat de hendel los en zorg ervoor dat
de rugleuning vergrendeld is. (De
hendel MOET zijn oorspronkelijke
positie weer innemen om de
rugleuning te vergrendelen.)
Afstellen van de zittinghoogte
(indien van toepassing)
Duw de hendel aan de zijkant van de
zitting omhoog of omlaag om de hoogte
van de zitting te veranderen.
• Duw de hendel een aantal maal
omlaag om de zitting lager af te stellen.
• Trek de hendel een aantal maal
omhoog om de zitting hoger af te
stellen.
Lendensteun (indien van toepassing)
De lendensteun kan worden versteld met
de schakelaar aan de zijkant van de
stoel.
1.Druk op de voorzijde van de
schakelaar voor meer steun en op de
achterzijde voor minder steun.
2.Laat de knop los zodra de gewenste
stand is bereikt.
63
Veiligheidssysteem van uw auto
Automatisch afstellen
(indien van toepassing)
De voorstoel kan worden afgesteld met
de bedieningsschakelaar aan de
buitenzijde van de zitting. Stel voor het
rijden de stoel af in de juiste stand zodat
het stuurwiel, de pedalen en de
schakelaars op het dashboard
gemakkelijk bediend kunnen worden.
WAARSCHUWING
De elektrisch verstelbare stoelen
kunnen bediend worden met het
contact in stand LOCK.
Laat kinderen daarom nooit alleen
achter in de auto.
OPMERKING
• Elektrisch verstelbare stoelen
worden aangedreven door
elektromotoren. Laat de
schakelaar los als de stoel juist
afgesteld is. Anders kunnen de
elektrische onderdelen
beschadigd raken.
• Het verstellen van de stoelen kost
behoorlijk veel stroom. Beperk
daarom het verstellen van de
stoelen tot een minimum zolang
de motor niet loopt.
• Bedien niet meerdere
schakelaars tegelijkertijd. Anders
kunnen de elektromotoren of
andere elektrische onderdelen
beschadigd raken.
• Wijzig de bekleding van de stoel
niet. Anders kan de
stoelverwarming of -ventilatie
beschadigd raken.
OVF031005
Voorwaartse/achterwaartse richting
1.Druk de knop naar voren of naar
achteren om de stoel in de gewenste
stand te zetten.
2.Laat de knop los zodra de zitting in de
gewenste stand staat.
37
Veiligheidssysteem van uw auto
OVF031006OVF031007OVF031008
Rugleuning
1.Druk de knop naar voren of naar
achteren om de rugleuning in de
gewenste stand te zetten.
2.Laat de knop los zodra de zitting in de
gewenste stand staat.
Afstellen van de zittinghoogte
(indien van toepassing)
1.Druk het voorste deel van de knop
naar boven of naar beneden om de
voorzijde van de zitting omhoog of
omlaag te verstellen. Beweeg het
achterste deel van de knop naar boven
of naar beneden om de achterzijde van
de zitting omhoog of omlaag te
verstellen.
2.Laat de knop los zodra de zitting in de
gewenste stand staat.
Lendensteun (indien van toepassing)
De lendensteun kan worden versteld met
de schakelaar aan de zijkant van de
stoel.
1.Druk op de voorzijde van de
schakelaar voor meer steun en op de
achterzijde voor minder steun.
2.Laat de knop los zodra de gewenste
stand is bereikt.
83
OPA039052
Hoofdsteun
De stoelen van de bestuurder en
voorpassagier zijn voor extra veiligheid
en comfort voorzien van een hoofdsteun.
De hoofdsteun biedt niet alleen comfort,
maar helpt tevens bij de bescherming
van hoofd en nek van de inzittenden bij
een aanrijding.
WAARSCHUWING
• Voor een optimale bescherming
in geval van een aanrijding moet
de hoofdsteun zo afgesteld zijn
dat het midden van de
hoofdsteun zich op dezelfde
hoogte bevindt als het
zwaartepunt van het hoofd van
de inzittende. Over het algemeen
bevindt het zwaartepunt van het
hoofd zich op dezelfde hoogte als
de bovenzijde van de ogen. Zorg
dat de hoofdsteun zich zo dicht
mogelijk bij uw hoofd bevindt.
Gebruik daarom geen kussen
waardoor het lichaam verder van
de rugleuning af komt.
• Gebruik de auto niet als de
hoofdsteunen zijn verwijderd
omdat dan in geval van een
aanrijding ernstig letsel kan
ontstaan. Een goed afgestelde
hoofdsteun biedt een zo optimaal
mogelijke bescherming tegen
nekletsel.
• Verstel de hoofdsteun van de
bestuurder niet als de auto rijdt.
Veiligheidssysteem van uw auto
OVF031009
Verstellen in voorwaartse/achterwaartse
richting
De hoofdsteun kan in vier standen naar
voren worden gedrukt.Druk de
hoofdsteun vanuit de voorste positie
nogmaals naar voren om de hoofdsteun
naar achteren te plaatsen. Zorg ervoor
dat de hoofdsteun hoofd en nek goed
ondersteunt.
39
Veiligheidssysteem van uw auto
OVF031010
Afstellen van de hoogte
Hoger: trek de hoofdsteun omhoog om
hem in de gewenste positie (1) te zetten.
Lager: druk de ontgrendelknop (2) in en
laat de hoofdsteun in de gewenste
positie (3) zakken.
OPMERKING
■ Type A
OVF034078
■ Type B
OYFH034205
Wanneer u de rugleuning naar
voren klapt terwijl de hoofdsteun en
zitting niet zijn ingeklapt, raakt de
hoofdsteun mogelijk de zonneklep
of andere onderdelen van de auto.
OVF034080
Verwijderen
Verwijderen van de hoofdsteun :
1.Zet de rugleuning (2) rechtop met de
rugleuningverstelling (1).
2.Trek de hoofdsteun zo ver mogelijk
omhoog.
3.Druk de ontgrendelknop hoofdsteun
(3) in terwijl u de hoofdsteun naar
boven (4) trekt.
103
WAARSCHUWING
Laat iemand tijdens het rijden
NOOIT zitten in een stoel waarvan
de hoofdsteun verwijderd is.
Veiligheidssysteem van uw auto
■ Type A
WAARSCHUWING
Controleer of de hoofdsteunen
goed vergrendeld zijn nadat ze
opnieuw geplaatst zijn en of ze
goed zijn afgesteld.
■ Type B
OVF034079
OVF034081
Plaatsen
Plaatsen van de hoofdsteun :
1.top de pennen van de hoofdsteun (2)
in de gaten terwijl u de ontgrendelknop
(1) indrukt.
2.Zet de rugleuning (4) rechtop met de
rugleuningchakelaar (3).
3.Stel de hoofdsteun vervolgens af op de
gewenste hoogte.
311
Veiligheidssysteem van uw auto
HNF2041-1
Actieve hoofdsteun
De actieve hoofdsteun is ontworpen om
naar voren en boven te bewegen bij een
aanrijding van achteren. Dit voorkomt dat
het hoofd van de bestuurder of
voorpassagier naar achteren beweegt
waardoor nekletsel kan ontstaan.
WAARSCHUWING
Een ruimte kan tussen de zit en de
hoofdsteun ontspanknop ontstaan
tijdens het zitten of wanneer u de
zit naar voor of naar achter
beweegt. Wees voorzichtig om niet
uw vingers of zo in te klemmen.
■ Type A
OVF031013
■ Type B
OVF031014
Stoelverwarming
(indien van toepassing)
Met de stoelverwarming kunnen de
voorstoelen bij lage buitentemperaturen
verwarmd worden.
De stoelverwarming kan worden
ingeschakeld door op de schakelaar te
drukken voor de bestuurdersstoel of de
stoel van de voorpassagier als het
contact in stand ON staat.
Laat de schakelaars in stand UIT staan
als de stoelverwarming niet gebruikt
hoeft te worden.
• Telkens als u op de schakelaar drukt,
verandert de temperatuurinstelling
voor de stoel als volgt:
UIT→HOOG()→MIDDEN()→LAAG()
→
• De standaardinstelling voor de
stoelverwarming is UIT als het contact
in stand ON wordt gezet.
123
✽
AANWIJZING
Als de schakelaars voor de stoelverwarming in stand AAN staan, schakelt
de stoelverwarming automatisch aan of
uit, afhankelijk van de temperatuur van
de stoel.
OPMERKING
• Gebruik voor het reinigen van de
stoelen geen organisch oplos
middel, zoals thinner, alcohol of
wasbenzine
stoelverwarming en de stoel zelf
beschadigd worden.
• Plaats geen isolerende
materialen zoals dekens, kussens
of hoezen op de stoel wanneer de
stoelverwarming is ingeschakeld.
Dit kan leiden tot oververhitting.
• Plaats geen zware of scherpe
voorwerpen op stoelen die zijn
voorzien van stoelverwarming.
Hierdoor kunnen de onderdelen
van de stoelverwarming bescha
digd raken.
Wijzig de bekleding van de stoel
•
niet. Anders kan de
stoelverwarming of -ventilatie
beschadigd raken.
. Hierdoor kan de
-
-
WAARSCHUWING
- Verbranding door de
stoelverwarming
Wees extra voorzichtig bij het
gebruik van de stoelverwarming,
vanwege het gevaar voor
oververhitting en de kans op
brandwonden.De inzittenden
moeten in staat zijn om te voelen
wanneer de stoel te warm wordt en
moeten de stoelverwarming
kunnen uitschakelen. De
stoelverwarming kan zelfs bij lage
temperaturen brandwonden
veroorzaken, vooral als de functie
gedurende langere tijd wordt
gebruikt. Met name de volgende
categorieën personen dienen erg
voorzichtig te zijn:
1. Kinderen,ouderen, gehandi
capten en ziekenhuispatiënten
Personen met een gevoelige huid
2.
3. Vermoeide personen
4. Dronken personen
5. Personen die onder invloed zijn
van medicijnen die het
reactievermogen verminderen of
slaap opwekken
Veiligheidssysteem van uw auto
Stoel met luchtventilatie
(indien van toepassing)
De luchtventilatie koelt de voorstoelen bij
warm weer door lucht te blazen door
kleine ventilatie-openingen in het
oppervlak van de zittingen en
rugleuningen. De ventilatie kan worden
-
ingeschakeld door op het achterste deel
van de schakelaar te drukken voor de
bestuurdersstoel of de
voorpassagiersstoel terwijl de motor
draait. Laat de schakelaars in de stand
UIT staan als het niet nodig is de
stoelventilatie te gebruiken.
OVF031015
313
Veiligheidssysteem van uw auto
• Iedere keer als u de schakelaar
indrukt, verandert de luchtstroom als
volgt:
UIT→HOOG()→MIDDEN()→LAAG()
→
• Als de stoelventilatie ingeschakeld is,
zal de stoel na ongeveer 5 minuten
koeler worden.
• De standaardinstelling voor de
stoelventilatie is UIT als het contact in
stand ON wordt gezet.
OVF031016
Opbergvak in rugleuning
In de rugleuning van beide voorstoelen
bevindt zich een opbergvak.
WAARSCHUWING
- Opbergvakken rugleuning
Plaats geen zware of scherpe
voorwerpen in de opbergvakken.
Bij een ongeval kunnen ze uit de
opbergvakken geslingerd worden
en inzittenden verwonden.
■ Stationwagon
OVF031068
Achterstoelen
Rugleuningverstelling
Stel de rugleuning als volgt af:
1.Trek de hendel van de
rugleuningverstelling omhoog.
2.Houd de hendel omhooggetrokken en
verstel de rugleuning in de gewenste
positie.
3.Laat de hendel los en zorg dat de
rugleuning in die positie vergrendeld is.
(De hendel MOET zijn oorspronkelijke
positie weer innemen om de
rugleuning te vergrendelen.)
143
Veiligheidssysteem van uw auto
OPA039053
Hoofdsteun
De zitplaatsen achterin zijn voor extra
veiligheid en comfort van de inzittenden
voorzien van hoofdsteunen.
De hoofdsteun biedt niet alleen comfort,
maar helpt tevens bij de bescherming
van hoofd en nek van de inzittenden bij
een aanrijding.
WAARSCHUWING
• Voor een optimale bescherming
in geval van een aanrijding moet
de hoofdsteun zo afgesteld zijn
dat het midden van de
hoofdsteun zich op dezelfde
hoogte bevindt als het
zwaartepunt van het hoofd van
de inzittende. Over het algemeen
bevindt het zwaartepunt van het
hoofd zich op dezelfde hoogte als
de bovenzijde van de ogen.
Zorg dat de hoofdsteun zich zo
dicht mogelijk bij uw hoofd
bevindt. Het gebruik van een
kussen waardoor het lichaam
verder van de rugleuning af komt
wordt afgeraden.
• Gebruik de auto niet als de
hoofdsteunen zijn verwijderd
omdat dan in geval van een
aanrijding ernstig letsel kan
ontstaan. Een goed afgestelde
hoofdsteun biedt een zo optimaal
mogelijke bescherming tegen
ernstig nekletsel.
OPMERKING
Wanneer er geen inzittenden
aanwezig zijn op de achterstoelen,
zet dan de hoofdsteunen in de
laagste stand. De hoofdsteunen van
de achterstoelen kunnen het zicht
naar achteren belemmeren.
315
Veiligheidssysteem van uw auto
Afstellen van de hoogte
Hoger: trek de hoofdsteun omhoog om
hem in de gewenste positie (1) te zetten.
Lager: druk de ontgrendelknop (2) in en
laat de hoofdsteun in de gewenste
positie (3) zakken.
163
OVF031018OVF031017
Verwijderen en installeren
Trek de hoofdsteun zo ver mogelijk
omhoog en druk vervolgens de
ontgrendelknop (1) in om de hoofdsteun
te verwijderen (2).
Stop, om de hoofdsteun terug te
plaatsen, de pennen van de hoofdsteun
(3) in de gaten terwijl u de
ontgrendelknop (1) indrukt. Stel de
hoofdsteun vervolgens af op de
gewenste hoogte.
WAARSCHUWING
Zorg dat de hoofdsteun wordt
vergrendeld nadat deze is versteld,
zodat de inzittenden optimaal
beschermd zijn.
OVF031019
Armsteun
Om de armsteun te gebruiken, trekt u
hem uit de rugleuning naar voren.
Veiligheidssysteem van uw auto
✽
OVF031020
Stoelverwarming
(indien van toepassing)
Dankzij de stoelverwarming kunnen de
achterstoelen bij lage buitentemperaturen verwarmd worden. Druk, met het
contact in de stand AAN, op een van de
schakelaars om de stoelverwarming
achter in te schakelen.
Laat de schakelaars in stand UIT staan
als de stoelverwarming niet gebruikt
hoeft te worden.
• Telkens als u op de schakelaar drukt,
verandert de temperatuurinstelling
voor de stoel als volgt:
UIT → HOOG() → LAAG()
→
• De standaardinstelling voor de
stoelverwarming is UIT als het contact
in stand AAN wordt gezet.
AANWIJZING
Als de schakelaars voor de stoelverwarming in stand AAN staan, schakelt
de stoelverwarming automatisch aan of
uit, afhankelijk van de temperatuur van
de stoel.
OPMERKING
• Gebruik voor het reinigen van de
stoelen geen organisch oplos
middel, zoals thinner, alcohol of
wasbenzine
stoelverwarming en de stoel zelf
beschadigd worden.
• Plaats geen isolerende
materialen zoals dekens, kussens
of hoezen op de stoel wanneer de
stoelverwarming is ingeschakeld.
Dit kan leiden tot oververhitting.
• Plaats geen zware of scherpe
voorwerpen op stoelen die zijn
voorzien van stoelverwarming.
Hierdoor kunnen de onderdelen
van de stoelverwarming bescha
digd raken.
Wijzig de bekleding van de stoel
•
niet. Anders kan de
stoelverwarming of -ventilatie
beschadigd raken.
. Hierdoor kan de
-
-
317
Veiligheidssysteem van uw auto
WAARSCHUWING
- Verbranding door de
stoelverwarming
Wees extra voorzichtig bij het
gebruik van de stoelverwarming,
vanwege het gevaar voor
oververhitting en de kans op
brandwonden.De inzittenden
moeten in staat zijn om te voelen
wanneer de stoel te warm wordt en
moeten de stoelverwarming
kunnen uitschakelen. De
stoelverwarming kan zelfs bij lage
temperaturen brandwonden
veroorzaken, vooral als de functie
gedurende langere tijd wordt
gebruikt. Met name de volgende
categorieën personen dienen erg
voorzichtig te zijn:
1. Kinderen,ouderen, gehandi
capten en ziekenhuispatiënten
Personen met een gevoelige huid
2.
3. Vermoeide personen
4. Dronken personen
5. Personen die onder invloed zijn
van medicijnen die het
reactievermogen verminderen of
slaap opwekken
Neerklapbare achterbank
De rugleuning achter kan worden
opgeklapt om het vervoer van langere
voorwerpen mogelijk te maken of de
bagageruimte te vergroten.
WAARSCHUWING
Het doel van de opklapbare
rugleuning is het vervoer van
langere voorwerpen mogelijk te
maken waarvoor anders geen
ruimte is.
Laat nooit iemand op een
neergeklapte rugleuning zitten als
de auto rijdt omdat dat geen veilige
positie is en omdat dan de
veiligheidsgordels niet gebruikt
kunnen worden. Hierdoor kan bij
een aanrijding of een noodstop
ernstig letsel ontstaan. Voorwerpen
die op de neergeklapte rugleuning
vervoerd worden mogen niet boven
de bovenzijde van de voorstoelen
uitsteken. Als dat wel het geval is
kan de lading bij een noodstop naar
voren schuiven en letsel of schade
veroorzaken.
OVF031023
Neerklappen van de rugleuning achter:
1.Controleer, om beschadiging van de
gordel te voorkomen, of de gordel
achter in de geleider zit.
183
■ Voor
Veiligheidssysteem van uw auto
2.Steek de gesp van de veiligheidsgordel achter in de opening tussen de
rugleuning en de zitting en plaats de
gordel in de geleider om beschadiging
te voorkomen.
3.Zet de rugleuning zoveel mogelijk
rechtop en schuif indien nodig de
voorste stoel naar voren.
4.Zet de hoofdsteunen achter in de
laagste positie.
■ Achter - Stationwagon
OVF031021
OVF031067
5.Type A
Trek aan de hendel voor het neerklappen
van de rugleuning en klap de rugleuning
naar voren.
Type B (stationwagon, neerklappen
met afstandsbediening)
Trek aan de hendel voor het neerklappen
van de rugleuning, vervolgens wordt de
rugleuning neergeklapt.
OVF031022OVF031031
6.Til de rugleuning op en beweeg deze
naar achteren om de achterstoel te
kunnen gebruiken. Druk de rugleuning
stevig naar achteren totdat deze
vastklikt. Zorg ervoor dat de rugleuning
vergrendeld is.
7.Plaats de veiligheidsgordel weer in de
juiste positie.
319
Veiligheidssysteem van uw auto
OPMERKING - Type B
Druk de rugleuning niet met veel
kracht terug om hem te
vergrendelen. Anders kan hij
ontgrendeld raken en
terugschieten.
WAARSCHUWING- Type B
Klap de achterstoelen niet neer
als er mensen of huisdieren op
de stoelen zitten of als er
bagage op staat.
Anders kunnen de inzittenden
of huisdieren letsel oplopen of
kan de bagage beschadigd
raken.
WAARSCHUWING
Bij het terugzetten van de
achterbank in zijn oorspronkelijke
positie nadat de bank is
neergeklapt:
Let erop dat het materiaal van de
gordel of de gesp niet beschadigd
worden. Zorg ervoor dat de gordel
of gesp niet klem komen te zitten.
Controleer of de rugleuning goed
vergrendeld is door tegen de
bovenzijde van de rugleuning te
drukken. Anders kan bij een
aanrijding of noodstop de
rugleuning naar voren klappen,
waardoor de bagage in het
passagierscompartiment terecht
kan komen en de inzittenden
ernstig letsel zouden kunnen
oplopen.
WAARSCHUWING
- Opklappen van de
rugleuning
Zorg ervoor, indien u de rugleuning
weer rechtop zet, dat u deze
vasthoudt en rustig omhoog klapt.
Als u de rugleuning niet vasthoudt
tijdens het omhoog klappen, kan de
rugleuning terugschieten waardoor
u letsel kan oplopen.
203
Veiligheidssysteem van uw auto
OPMERKING - Voorkom
beschadiging van de
veiligheidsgordels achter
Plaats de gordelsluiting in de
uitsparing tussen de zitting en de
rugleuning wanneer u de
rugleuning voorover klapt of
wanneer u bagage op de zitting
plaatst. Hierdoor wordt voorkomen
dat de gordelsluiting door de
rugleuning of de bagage
beschadigd raakt.
OPMERKING
- Veiligheidsgordels achter
Vergeet niet bij het omhoog
klappen van de rugleuning de
schoudergordels in de juiste positie
te plaatsen. Door de veiligheids
gordel door de geleider te leiden
ordt voorkomen dat ze achter of
w
onder de achterbank bekneld raken.
WAARSCHUWING
- Bagage
Bagage moet altijd worden
vastgezet om te voorkomen dat het
bij een aanrijding door de auto
wordt geslingerd, waardoor de
inzittenden letsel kunnen oplopen.
Wees extra voorzichtig met het
plaatsen van voorwerpen op de
achterstoelen, omdat ze inzittenden
voorin kunnen raken bij een
frontale aanrijding.
-
WAARSCHUWING
- Bagage
Zet de motor uit, zet de
selectiehendel in stand P
(parkeren) (automatische
transmissie/Double clutchtransmissie) of schakel de eerste
versnelling of de achteruit in
(handgeschakelde transmissie), en
trek de parkeerrem stevig aan
alvorens bagage in of uit te laden.
Het niet opvolgen van deze stappen
kan ertoe leiden dat de auto zich
onbedoeld in beweging zet als de
selectiehendel per ongeluk in een
andere stand gezet wordt.
321
Veiligheidssysteem van uw auto
VEILIGHEIDSGORDELS
Veiligheidsgordels
WAARSCHUWING
• Voor een optimale bescherming
moeten de veiligheidsgordels
tijdens het rijden altijd gedragen
worden.
• De veiligheidsgordels zijn het
meest effectief als de
rugleuningen rechtop staan.
• Kinderen tot en met 12 jaar
moeten altijd plaatsnemen op de
achterbank en de gordel op de
juiste manier dragen.Laat
kinderen nooit op de
passagiersstoel meerijden.Als
een kind van 12 jaar of ouder op
de voorpassagiersstoel vervoerd
moet worden, moet hij of zij de
veiligheidsgordel op de juiste
manier dragen en moet de stoel
zover mogelijk naar achteren
worden gezet.
(Vervolg)
(Vervolg)
• Draag nooit de schoudergordel
onder de arm door of achter uw
rug. Het niet op de juiste manier
gebruiken van de schoudergordel
kan bij een aanrijding resulteren
in ernstig letsel.De
schoudergordel moet over het
midden van uw schouder worden
gedragen, over uw sleutelbeen.
• Zorg ervoor dat de
veiligheidsgordels niet gedraaid
zitten. Als de gordel gedraaid is,
werkt hij minder effectief. Bij een
aanrijding kan een gedraaide
veiligheidsgordel zelfs
snijwonden veroorzaken. Zorg er
daarom voor dat de gordel niet
verdraaid zit.
• Let erop dat het materiaal van de
gordel niet beschadigd wordt.
Laat een beschadigde veilig
heidsgordel vervangen.
Zet breekbare voorwerpen nooit
•
vast met een veiligheidsgordel.
Bij krachtig remmen of een
aanrijding kunnen ze beschadigd
raken door de veiligheidsgordel.
WAARSCHUWING
Veiligheidsgordels zijn ontworpen
om aan te liggen tegen de
botstructuur in het lichaam en
moeten daarom zo laag mogelijk
over het bekken of het bekken, de
borst en de schouder, afhankelijk
van het type gordel, gedragen
worden; het dragen van het
heupgedeelte over de onderbuik
moet voorkomen worden.
De veiligheidsgordel moet zo strak
mogelijk tegen het lichaam aan
gedragen worden, voor zover het
comfort het toelaat, om een
maximale bescherming te kunnen
bieden.
Een loshangende veiligheidsgordel
biedt veel minder bescherming.
Voorkomen moet worden dat de
gordel in aanraking komt met
polijstmiddelen, olie en
chemicaliën, in het bijzonder
accuzuur.
(Vervolg)
223
Veiligheidssysteem van uw auto
(Vervolg)
De veiligheidsgordels kunnen op
een veilige manier gereinigd
worden met een milde
zeepoplossing. De veiligheids
gordel moet worden vervangen als
hij gerafeld, verontreinigd of
beschadigd is.
De veiligheidsgordel moet ook
worden vervangen als hij gedragen
is tijdens een zware aanrijding, ook
al is de gordel niet zichtbaar
beschadigd. Bij het dragen mag de
gordel niet gedraaid zitten. Elke
veiligheidsgordel mag maar door
één persoon gedragen worden; het
is gevaarlijk een kind op schoot te
vervoeren met de gordel om beide
personen heen.
WAARSCHUWING
• Er mogen geen wijzigingen aan
de gordel worden aangebracht of
-
hulpmiddelen worden gebruikt
die voorkomen dat het
gordelmechanisme de gordel
strak tegen het lichaam aan kan
trekken of die het verstellen van
de gordel onmogelijk maken.
• Zorg er bij het vastmaken van de
veiligheidsgordel voor dat u de
gordel niet in de gordelsluiting
van een andere stoel steekt. Dit is
erg gevaarlijk omdat u mogelijk
niet volledig door de veiligheids
gordel wordt beschermd.
Maak de veiligheidsgordel tijdens
•
het rijden niet (herhaaldelijk) los
en vast. Hierdoor kunt u de
controle over de auto verliezen
waardoor een ongeluk met
ernstig letsel of schade het
gevolg kan zijn.
(Vervolg)
• Zorg er bij het vastmaken van de
veiligheidsgordel voor dat de
gordel niet over harde of
breekbare voorwerpen ligt.
• Controleer of er geen voorwerpen
in de gordelsluiting aanwezig
zijn. Anders kan de
veiligheidsgordel niet goed
vastgemaakt worden.
-
(Vervolg)
323
Veiligheidssysteem van uw auto
✽
■ Type A
■ Type B
OVF033024
OVF031025
Waarschuwingssysteem voor de
veiligheidsgordels
(1) Waarschuwingslampje veiligheids-
gordel bestuurdersstoel
(2) Waarschuwingslampje veiligheids
gordel voorpassagier
Als herinnering voor bestuurders en
passagiers gaat als volgt het
waarschuwingslampje van de
veiligheidsgordels knipperen of branden
en klinkt de waarschuwingszoemer:
• Telkens als het contact in stand ON
wordt gezet of de motor wordt gestart,
gaat het waarschuwingslampje van de
veiligheidsgordels branden, ongeacht
of de gordels zijn vastgemaakt.
• Als u de veiligheidsgordel vervolgens
nog niet vastmaakt en u gaat sneller
rijden dan 20 km/h, zal de
waarschuwingszoemer gedurende
ongeveer 100 seconden klinken en
gaat het waarschuwingslampje van de
desbetreffende veiligheidsgordel
knipperen.
• Het waarschuwingslampje van de
veiligheidsgordels gaat branden als de
gordel wordt losgemaakt nadat het
contact in stand ON is gezet.
• Als u de veiligheidsgordel hebt
vastmaakt en u gaat sneller rijden dan
20 km/h en dan de veiligheidsgordel
losmaakt, zal de
waarschuwingszoemer gedurende
-
ongeveer 100 seconden klinken en
gaat het waarschuwingslampje van de
desbetreffende veiligheidsgordel
knipperen.
AANWIJZING
• Het waarschuwingslampje voor de
gordel voor de voorpassagier bevindt
zich in de middenconsole.
• Ook als er geen passagier op de stoel
zit, zal het waarschuwingslampje
gedurende 6 seconden knipperen of
branden.
• De waarschuwing voor de gordel van
de voorpassagier kan in werking
treden als bagage op de voorpassagiersstoel wordt geplaatst.
243
Veiligheidssysteem van uw auto
■ Voorstoel
OLM039026
Driepuntsgordel
Hoogteverstelling
U kunt de hoogte van het bovenste
bevestigingspunt in vier standen
afstellen voor maximaal comfort en een
maximale veiligheid.
De veiligheidsgordel mag niet te dicht
langs de nek lopen. Anders wordt u niet
optimaal beschermd. Het schoudergedeelte van de gordel moet zodanig zijn
aangepast dat het over de borst en het
midden van de schouder loopt, en nooit
over de nek.
Verhoog of verlaag het bovenste
bevestigingspunt van de veiligheidsgordel tot de juiste hoogte.
Trek het bovenste bevestigingspunt (1)
omhoog om het hoger af te stellen. Druk
het bovenste bevestigingspunt omlaag
(3) en houd daarbij de knop (2) ingedrukt
om het bovenste bevestigingspunt lager
af te stellen.
Laat de knop los om het bovenste
bevestigingspunt in de ingestelde positie
te blokkeren. Probeer het bovenste
bevestigingspunt omhoog of omlaag te
schuiven om te controleren of het
geblokkeerd is.
WAARSCHUWING
• Controleer of het bovenste
bevestigingspunt op de juiste
hoogte geblokkeerd is. Laat het
schoudergedeelte van de gordel
nooit langs uw nek of over u
gezicht lopen.Een onjuist
gedragen veiligheidsgordel kan
bij een aanrijding leiden tot
ernstig letsel.
• Als u de veiligheidsgordels na
een aanrijding niet laat
vervangen, kan het gebeuren dat
ze u bij een eventuele volgende
aanrijding niet goed beschermen,
waardoor ernstig letsel kan
ontstaan. Laat de veiligheids
gordels van uw auto na een
aanrijding zo snel mog
vervangen.
elijk
-
325
Veiligheidssysteem van uw auto
✽
1
2
■ Middelste achter
1
Vastmaken van uw gordel:
Trek de gordel uit de blokkeerautomaat
en plaats de metalen gesp (1) in de
gordelsluiting (2). Wanneer de gesp in de
gordelsluiting vergrendelt, is een klik
hoorbaar.
2
B180A01NF
OVF031028
De veiligheidsgordel kan zich alleen
automatisch tot de juiste lengte oprollen
als u eerst handmatig het heupgedeelte
van de gordel strak over uw heupen trekt.
Als u zich langzaam voorover beweegt,
rolt de gordel af en heeft u een maximale
bewegingsruimte. Bij een noodstop of
een aanrijding echter zal de gordel
geblokkeerd worden. Daarnaast zal de
gordel blokkeren wanneer u te snel naar
voren buigt.
OPMERKING
Gebruik voor het bevestigen van de
middelste veiligheidsgordel achter
de gordelsluiting met de
aanduiding CENTER.
AANWIJZING
Als het u niet lukt om de veiligheidsgordel uit de blokkeerautomaat te
trekken, trek dan krachtig aan de gordel
en laat deze vervolgens los. U kunt dan
de gordel gemakkelijk uittrekken.
263
WAARSCHUWING
■ Middelste achter
Veiligheidssysteem van uw auto
B200A01NF
WAARSCHUWING
U moet het heupgedeelte van de
veiligheidsgordel zo laag mogelijk
over uw heupen dragen en niet over
uw middel. Als u de gordel te hoog
over uw middel draagt, neemt de
kans op letsel bij een aanrijding
toe. Draag de gordel niet onder of
over uw beide armen. De gordel
moet over de ene arm en onder de
andere arm door lopen, zoals
aangegeven in de afbeelding.
Draag nooit de schoudergordel
onder de arm door die zich het
dichtst bij het portier bevindt.
OVF031066
Steek de gesp (1) altijd in de
gordelsluiting (A).
Zorg ervoor dat de gordel niet
verdraaid zit.
A
■ Middelste achter
A
B210A01NF
OVF031029
Losmaken van de gordel:
De gordel kan worden losgemaakt door
op de ontgrendelknop (A) van de
gordelsluiting te drukken. Als de gordel
losgemaakt is, moet hij automatisch
oprollen.
Controleer als dat niet gebeurt of de
gordel niet gedraaid is en probeer het
opnieuw.
327
Veiligheidssysteem van uw auto
OED030300
Gordelspanner veiligheidsgordel
De veiligheidsgordels van de bestuurder
en voorpassagier zijn uitgerust met
gordelspanners. Het doel van de
gordelspanner is ervoor te zorgen dat de
veiligheidsgordel strak tegen het lichaam
van de inzittende ligt bij bepaalde
frontale aanrijdingen. De gordelspanners
kunnen worden geactiveerd als een
frontale aanrijding ernstig genoeg is.
Wanneer plotseling wordt afgeremd of
wanneer de inzittende te snel voorover
probeert te buigen, wordt de gordel door
de blokkeerautomaat vergrendeld. Bij
bepaalde frontale aanrijdingen zal de
gordelspanner echter geactiveerd
worden en zal deze de gordel strakker
om het lichaam van de inzittende
trekken.
Als de gordelspanner wordt geactiveerd
en het systeem registreert dat de
spankracht van één of beide
veiligheidsgordels te groot wordt, zorgt
een spankrachtbegrenzer ervoor dat de
gordel iets wordt gevierd.
WAARSCHUWING
Zorg, in verband met uw eigen
veiligheid, dat de gordelband niet
los of verdraaid zit en neem altijd
de juiste zithouding aan.
8KMB3311
Het gordelspannersysteem bestaat
hoofdzakelijk uit de volgende
onderdelen. De plaats hiervan wordt in
de afbeelding aangegeven:
1. Waarschuwingslampje AIRBAG
2. Blokkeerautomaat met gordelspanner
3. Airbagmodule
283
✽
WAARSCHUWING
Voor een optimale werking van de
gordelspanner:
1. De veiligheidsgordel moet goed
werken en goed afgesteld zijn.
Lees a.u.b. de informatie en de
voorzorgsmaatregelen met
betrekking tot de veiligheids
systemen - inclusief veiligheidsgordels en airbags - in uw auto in
e handleiding zorgvuldig door
dez
en volg de aanwijzingen op.
2. Zorg ervoor dat u en uw
passagiers de veiligheidsgordels
te allen tijde op de juiste manier
dragen.
AANWIJZING
• Wanneer de gordelspanners
geactiveerd worden, kan een luide
knal hoorbaar zijn en kan er fijn stof,
dat doet denken aan rook, zichtbaar
worden in het passagierscompartiment. Dat zijn normale verschijnselen
en het stof is niet schadelijk.
-
• De fijne stof is normaal gesproken
onschadelijk, maar kan bij personen
met een gevoelige huid irritatie
veroorzaken. Tevens dient langdurig
inademen van de stof vermeden te
worden. Was de aan het stof
blootgestelde huid zorgvuldig na een
ongeval waarbij de gordelspanners
zijn geactiveerd.
• Omdat de sensor die de airbag
activeert in verbinding staat met de
gordelspanner, zal het
waarschuwingslampje AIRBAG in
het dashboard gedurende ongeveer 6
seconden gaan branden nadat het
contact in stand ON wordt gezet.
Daarna zou het lampje uit moeten
gaan.
Veiligheidssysteem van uw auto
OPMERKING
Als de gordelspanner niet goed
werkt, zal dit waarschuwingslampje
gaan branden, ook al is er geen
defect aan het airbagsysteem. Als
het waarschuwingslampje AIRBAG
niet gaat branden als het contact in
stand ON wordt gezet, als het niet
dooft nadat het gedurende
ongeveer 6 seconden heeft
gebrand, of als het gaat branden
tijdens het rijden, we adviseren u
het systeem te laten controleren
door een officiële HYUNDAI-dealer.
329
Veiligheidssysteem van uw auto
WAARSCHUWING
• Gordelspanners zijn ontworpen
voor eenmalig gebruik. Nadat een
gordelspanner is geactiveerd,
moet deze worden vervangen.
Alle veiligheidsgordels die
tijdens een aanrijding zijn
gebruikt, moeten compleet
vervangen worden.
• Het mechanisme van de
gordelspanners wordt tijdens het
activeren heet. Raak de
onderdelen van het gordel
spannersysteem niet aan nadat
e geactiveerd zijn.
z
• Probeer nooit zelf de gordel
spanners te controleren of te
ver
vangen. We adviseren u het
systeem te laten controleren door
een officiële HYUNDAI-dealer.
• Sla niet op de onderdelen van het
gordelspannersysteem.
• Probeer nooit, op wat voor
manier dan ook, onderhoud of
reparaties uit te voeren aan het
gordelsysteem.
(Vervolg)
(Vervolg)
• Een onjuiste behandeling van de
onderdelen van het gordel
spannersysteem en het niet
opv
olgen van de waarschuwin
gen kunnen leiden tot een
volledige werking of het
on
onverhoeds activeren van de
gordelspanner en tot ernstig
letsel.
• Draag te allen tijde de veilig
heidsgordel wanneer u in een
-
-
auto rijdt of meerijdt.
Als de auto of de veiligheidsgordel
•
met gordelspanner moet worden
afgevoerd, adviseren we u contact
op te nemen met een officiële
HYUNDAI-dealer.
OPMERKING
Het gordelsysteem kan beschadigd
-
raken door de carrosserie aan de
voorzijde van de auto. Daarom
-
adviseren we u het systeem te laten
repareren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
-
303
Veiligheidssysteem van uw auto
Voorzorgsmaatregelen met
betrekking tot de
veiligheidsgordels
WAARSCHUWING
Alle inzittenden moeten te allen
tijde hun veiligheidsgordel dragen.
Veiligheidsgordels en kinderzitjes
beperken de kans op letsel in geval
van een aanrijding of een
noodstop. Als de veiligheidsgordel
niet gedragen wordt, kunnen de
inzittenden te dicht bij een zich
vullende airbag komen, delen in het
interieur van de auto raken of uit de
auto geslingerd worden.Juist
gedragen veiligheidsgordels
reduceren deze gevaren in
aanzienlijke mate.
Volg altijd de voorzorgsmaat
regelen met betrekking tot
veiligheidsgor
veiligheid voor de inzittenden in dit
instructieboekje zorgvuldig op.
dels, airbags en de
Baby's en kleine kinderen
Houd u bij het vervoer van baby's en
kleine kinderen aan de wettelijke
voorschriften. Baby- en kinderzitjes
moeten op de juiste manier op de
achterbank worden geplaatst en
gemonteerd. Raadpleeg voor meer
informatie over baby- en kinderzitjes
"Kinderzitjes" in dit hoofdstuk.
-
WAARSCHUWING
Elke inzittende in uw auto moet
gebruik maken van de juiste
beschermende systemen, inclusief
baby's en kleine kinderen. Houd
nooit een kind op uw schoot of in
uw armen in een rijdende auto.
Door de grote krachten die bij een
aanrijding optreden zal het kind uit
uw armen en door het interieur
geslingerd worden. Gebruik altijd
een kinderzitje dat geschikt is voor
de lengte en het gewicht van het
kind dat er in vervoerd moet
worden.
331
✽
Veiligheidssysteem van uw auto
AANWIJZING
Kleine kinderen zijn bij een aanrijding
het best beschermd als ze goed vastgezet
op de achterbank vervoerd worden in
een wettelijk goedgekeurd kinderzitje.
Controleer voor de aanschaf van een
kinderzitje of het voorzien is van een
label waarop staat dat het
desbetreffende zitje wettelijk
goedgekeurd is. Het kinderzitje moet
geschikt zijn voor de lengte en het
gewicht van het kind dat er in vervoerd
moet worden. Ook deze informatie moet
op het label van het kinderzitje vermeld
staan. Raadpleeg "Kinderzitjes" in dit
hoofdstuk.
Grotere kinderen
Kinderen die te groot zijn voor een
kinderzitje moeten plaatsnemen op de
achterbank en gebruik maken van de
aanwezige driepuntsgordels. Het
heupgedeelte van de gordel moet zo
strak en laag mogelijk gedragen worden.
Controleer regelmatig of de gordel goed
aanligt. Door de bewegingen van het kind
kan de gordel niet meer in de juiste
positie komen te liggen. Bij een
aanrijding zitten kinderen het veiligst op
de achterbank als ze op de juiste manier
gebruik maken van de
veiligheidsgordels. Als een groter kind
(ouder dan 12) op de voorstoel vervoerd
moet worden, moet het kind de
driepuntsgordel op de juiste manier
dragen en moet de stoel zo ver mogelijk
naar achteren worden geplaatst.
Kinderen tot en met 12 jaar moeten altijd
plaatsnemen op de achterbank en de
gordel op de juiste manier dragen.
Kinderen tot en met 12 jaar moeten altijd
plaatsnemen op de achterbank en de
gordel op de juiste manier dragen.
Vervoer NOOIT een kind jonger dan 13
jaar op de voorstoel. Gebruik NOOIT een
kinderzitje waarbij het kind met het
gezicht naar achteren gericht op de
voorstoel zit.
Probeer het kind verder naar het midden
plaats te laten nemen wanneer het
schoudergedeelte over de hals of het
gezicht van het kind loopt. Maak gebruik
van een kinderzitje wanneer de
schoudergordel hun gezicht of hals nog
steeds raakt.
WAARSCHUWING
- Schoudergordels en kleine
kinderen
• Laat een schoudergordel nooit
het gezicht of de hals van een
kind raken tijdens het rijden.
• Als de veiligheidsgordels niet op
de juiste manier worden
gedragen en afgesteld zijn, kan
een kind ernstig letsel oplopen.
323
Veiligheidssysteem van uw auto
Zwangere vrouwen
Ook zwangere vrouwen wordt
geadviseerd de veiligheidsgordel te
dragen om de kans op letsel bij een
aanrijding te beperken. Draag het
heupgedeelte van de gordel zo laag en
strak mogelijk over de heupen, niet over
het middel. Neem voor meer informatie
contact op met een arts.
WAARSCHUWING
- Zwangere vrouwen
Zwangere vrouwen mogen het
heupgedeelte van de veiligheids
gordel nooit over of boven de
onderb
uik dragen.
-
Gehandicapten
Ook gehandicapten die in de auto
vervoerd worden, moeten gebruik maken
van de veiligheidsgordel. Neem indien
nodig voor meer informatie contact op
met een arts.
Een persoon per veiligheidsgordel
Een enkele gordel mag nooit gedragen
worden door twee personen (ook niet
door een volwassene en een kind). Als
dat wel gedaan wordt, kan dat bij een
aanrijding resulteren in ernstig letsel.
Zet de rugleuning niet horizontaal
Om de kans op letsel bij een aanrijding te
beperken en de veiligheidsgordels zo
effectief mogelijk te gebruiken, moeten
alle inzittenden rechtop zitten en moeten
de rugleuningen tijdens het rijden zo
rechtop mogelijk staan. Als een
inzittende op de achterbank ligt of als de
rugleuning van de voorstoel te ver
horizontaal staat, kan de gordel
onvoldoende bescherming bieden.
WAARSCHUWING
Als de rugleuning te ver horizontaal
staat, neemt de kans op letsel bij
een aanrijding of een noodstop
aanzienlijk toe.De bescherming
die de veiligheidssystemen
(veiligheidsgordels en airbags)
bieden, neemt aanzienlijk af als de
rugleuning te ver horizontaal staat.
De veiligheidsgordel moet strak
over uw heupen en borst lopen
voor een maximale effectiviteit.
Hoe verder de rugleuning naar
achteren staat, hoe groter de kans
is dat de inzittende bij een
aanrijding onder het heupgedeelte
van de gordel door schiet of dat de
nek in aanraking komt met het
schoudergedeelte van de gordel.
Bestuurder en passagiers moeten
altijd goed in hun stoel zitten, de
gordel op de juiste manier dragen
en de rugleuning zo ver mogelijk
rechtop zetten.
333
Veiligheidssysteem van uw auto
Verzorging van de
veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels mogen niet
gedemonteerd of gemodificeerd worden.
Verder moet er op worden gelet dat de
gordels en de onderdelen daarvan niet
beschadigd worden door de scharnieren
van de stoelen, de portieren of
anderszins.
WAARSCHUWING
Beschadig de veiligheidsgordel en
de gesp niet als u de neergeklapte
rugleuning van de achterbank weer
in zijn oorspronkelijke positie zet.
Zorg ervoor dat de gordel of gesp
niet klem komen te zitten tussen de
achterbank.Een beschadigde
gordel of gesp is minder sterk en
kan bij een aanrijding of noodstop
dienst weigeren, waardoor ernstig
letsel kan ontstaan. Laat een
veiligheidsgordel onmiddellijk
vervangen als het materiaal van de
gordel of de gesp is beschadigd.
Periodieke controle
Geadviseerd wordt de veiligheidsgordels
periodiek op slijtage en beschadiging te
controleren. Beschadigde onderdelen
dienen zo spoedig mogelijk vervangen te
worden.
Houd de gordels schoon en droog
De veiligheidsgordels moeten schoon en
droog gehouden worden. Als ze vuil
geworden zijn, kunnen ze worden
gereinigd met een milde zeepoplossing
en warm water.Bleekmiddelen,
kleurstoffen, sterke oplosmiddelen of
reinigingsmiddelen met schurende
bestanddelen mogen niet worden
gebruikt omdat ze het gordelmateriaal
kunnen beschadigen of verzwakken.
Wanneer moeten de veiligheidsgordels
vervangen worden
De veiligheidsgordels moeten in hun
geheel worden vervangen als de auto bij
een aanrijding betrokken is. Dat is ook
het geval als de veiligheidsgordels niet
zichtbaar beschadigd zijn. We adviseren
u contact op te nemen met een officiële
HYUNDAI-dealer.
343
KINDERZITJES (INDIEN VAN TOEPASSING)
Om de kans op letsel bij een ongeval,
hard remmen of plotselinge manoeuvre
te minimaliseren, kunnen kinderen het
beste op de achterbank zitten en dienen
ze altijd goed beschermd te zijn. Volgens
ongevallenstatistieken zijn kinderen
veiliger in een kinderzitje op de
achterbank dan in een kinderzitje op de
voorstoel. Grotere kinderen die niet in
een kinderzitje zitten, dienen een van de
in de auto aanwezige veiligheidsgordels
te gebruiken.
Houd u bij het vervoer van baby's en
kleine kinderen aan de wettelijke
voorschriften. Baby- en kinderzitjes
moeten op de juiste manier op de
achterbank worden geplaatst en
gemonteerd. Let er bij de aanschaf van
een baby- of kinderzitje op of het
desbetreffende zitje wettelijk
goedgekeurd is.
Kinderzitjes zijn zodanig ontworpen dat
ze met het heupgedeelte van een
driepuntsgordel of de
bevestigingspunten voor de bovenste
band en/of de ISOFIX-bevestigingen aan
de zitplaats bevestigd kunnen worden.
Zonder adequate bescherming kunnen
kinderen ernstig letsel oplopen bij een
ongeval. Kleine kinderen en baby's
moeten in een kinderzitje geplaatst
worden. Voordat u een bepaald
kinderzitje koopt, moet u eerst
controleren of het in uw auto past en of
het de juiste maat heeft voor uw kind.
Volg bij het plaatsen van het kinderzitje
altijd de gebruiksaanwijzing van de
fabrikant.
WAARSCHUWING
• Een kinderzitje dient op de
achterbank geplaatst te worden.
Plaats een kinderzitje nooit op de
passagiersstoel. Mocht er zich
een ongeval voordoen waarbij de
airbag voorpassagier opgeblazen
wordt, dan kan de airbag een kind
in een kinderzitje ernstig letsel
toebrengen. Gebruik een
kinderzitje daarom alleen op de
achterbank van uw auto.
(Vervolg)
Veiligheidssysteem van uw auto
(Vervolg)
• Aangezien een veiligheidsgordel
of kinderzitje zeer warm kunnen
worden in een gesloten voertuig
dat in de zon heeft gestaan, dient
u altijd de bekleding en
gordelsluitingen te controleren
voordat u uw kind in de auto zet,
ook al is de buitentemperatuur
niet hoog. Controleer de
bekleding van het zitje en de
gordelsluitingen voordat u het
kind in het zitje zet.
• Plaats het baby-/kinderzitje in de
bagageruimte of maak het vast
met een veiligheidsgordel als het
niet gebruikt wordt, zodat het niet
naar voren geworpen wordt bij
hard remmen of een ongeval.
• Kinderen kunnen ernstig letsel
oplopen als een airbag
geactiveerd wordt.Kinderen
moeten altijd, ook als ze te groot
zijn voor een kinderzitje, vervoerd
worden op de achterbank.
335
Veiligheidssysteem van uw auto
WAARSCHUWING
Om de kans op ernstig letsel te
beperken:
• Kinderen van elke leeftijd zijn
veiliger als ze op de achterbank
vervoerd worden. Een kind dat
op de voorpassagiersstoel
vervoerd wordt, kan ernstig letsel
oplopen door een airbag die
wordt geactiveerd.
• Volg altijd de montage-instructies
en de aanwijzingen voor het
gebruik van de fabrikant van het
kinderzitje.
• Controleer altijd of het kinderzitje
goed in uw auto gemonteerd is
en of uw kind goed vastzit in het
kinderzitje.
• Houd nooit een kind op uw schoot
of in uw armen in een rijdende
auto. Door de grote krachten die
bij een aanrijding optreden zal het
kind uit uw armen en door het
interieur geslingerd worden.
• Gebruik nooit één gordel voor uzelf
en een kind. Bij een aanrijding kan
een kind ernstig inwendig letsel
oplopen omdat het kind zich
tussen u en de gordel bevindt.
(Vervolg)
(Vervolg)
• Laat een kind nooit zonder toezicht
achter in de auto - ook niet voor
even. De temperatuur in de auto
kan heel snel hoog oplopen,
waardoor kinderen in de auto
door de hitte bevangen kunnen
worden. Ook zeer jonge kinderen
kunnen per ongeluk de auto in
beweging zetten, bekneld raken
tussen de portierruiten of zichzelf
of anderen insluiten in de auto.
• Laat nooit twee kinderen, of twee
willekeurige andere personen,
gebruik maken van een en
dezelfde veiligheidsgordel.
• Kinderen zitten zelden stil en op
de juiste manier in een zitje. Let
er op dat de schoudergordel bij
het kind nooit onder de arm door
of achter de rug loopt. Zet een
kind altijd in de juiste positie op
de achterbank en zet het kind
goed vast.
• Laat een kind tijdens het rijden
nooit knielen of staan op de
zitting van een stoel of op de
vloer. Bij een aanrijding of een
noodstop kan het kind met grote
kracht door het interieur van de
auto geslingerd worden, waardoor
het ernstig letsel kan oplopen.
(Vervolg)
(Vervolg)
• Laat een kind tijdens het rijden
nooit knielen of staan op de
zitting van een stoel of op de
vloer. Bij een aanrijding of een
noodstop kan het kind met grote
kracht door het interieur van de
auto geslingerd worden,
waardoor het ernstig letsel kan
oplopen.
• Gebruik nooit een kinderzitje dat
over de rugleuning van een stoel
"vasthaakt"; een dergelijk zitje
biedt mogelijk geen adequate
bescherming bij een ongeval.
• De veiligheidsgordels kunnen erg
heet worden, vooral als de auto in
de volle zon heeft gestaan.
Controleer altijd of de
gordelsluiting niet te heet is
voordat u het kind vastzet.
• Na een aanrijding adviseren we u
het systeem te laten controleren
door een officiële HYUNDAIdealer.
• Als er niet genoeg ruimte is om
het kinderzitje achter de
bestuurdersstoel te plaatsen,
plaats dan het zitje op de
zitplaats rechts achter.
363
Veiligheidssysteem van uw auto
Kinderzitjes waarin het kind met het gezicht naar
achteren wordt vervoerd
CRS09
Kinderzitjes waarin het kind met het gezicht naar
voren wordt vervoerd
OVF031032
Gebruiken van een kinderzitje
Voor kleine kinderen en baby's is het
gebruik van een kinderzitje wettelijk
voorgeschreven. Dit kinderzitje moet de
juiste maat hebben voor het kind en dient
volgens de gebruiksaanwijzing van de
fabrikant te worden geplaatst.
Wij adviseren u het kinderzitje uit
veiligheidsoverwegingen op de
zitplaatsen achter te gebruiken.
WAARSCHUWING
Plaats nooit een kinderzitje waarbij
het kind met het gezicht naar
achteren gericht zit op de stoel van
de voorpassagier. Wanneer de
geactiveerde airbag het zitje met
een grote kracht raakt, kan het kind
ernstig letsel oplopen.
WAARSCHUWING
- Plaatsen van het
kinderzitje
• Een kind kan bij een aanrijding
ernstig letsel oplopen als het
kinderzitje niet goed gemonteerd
is of als het kind niet goed
vastgezet is in het kinderzitje.
Lees voor u het kinderzitje
installeert eerst de handleiding
van de fabrikant.
• Als de veiligheidsgordel niet
functioneert zoals in dit deel
beschreven staat, adviseren we u
het systeem te laten controleren
door een officiële HYUNDAIdealer.
• Wanneer u de aanwijzingen in dit
instructieboekje en de instructies
bij het kinderzitje niet opvolgt,
neemt de kans op en de ernst van
letsel bij een aanrijding toe.
• Wanneer de hoofdsteun een
juiste plaatsing van het
kinderzitje (zoals beschreven in
de handleiding van het zitje)
hindert, verstel of verwijder dan
de hoofdsteun van de
desbetreffende stoel.
337
Veiligheidssysteem van uw auto
Bevestigen van een kinderzitje met
een driepuntsgordel
Volg voor het installeren van een
kinderzitje op de buitenste of middelste
zitplaats van de achterbank de volgende
stappen:
1. Plaats het baby- of kinderzitje op de
achterbank en laat de veiligheidsgordel om of door het zitje lopen,
afhankelijk van de instructies van de
fabrikant van het zitje. Zorg ervoor dat
de gordel niet verdraaid zit.
2. Zet de gesp vast in de gordelsluiting.
Controleer of een klikkend geluid
hoorbaar is.
Plaats de ontgrendelknop zo dat deze in
geval van nood gemakkelijk bereikbaar
is.
OEN036104OEN036101E2MS103005
3. Maak de gordel vast en zorg ervoor
dat de gordel overal goed aansluit.
Controleer na het installeren of het
kinderzitje goed vastzit door het in alle
richtingen te bewegen.
Als de gordel strakker moet, beweeg dan
meer band richting de blokkeerautomaat.
Wanneer u de gordel losmaakt zodat die
ingetrokken wordt, gaat de
blokkeerautomaat automatisch terug
naar de stand waarin hij normaal
blokkeert in een noodsituatie.
383
Veiligheidssysteem van uw auto
Geschiktheid kinderzitje voor gebruik van de veiligheidsgorde - Europa
Gebruik een veiligheidssysteem voor kinderen dat officieel is goedgekeurd en dat
voor uw kinderen geschikt is. Raadpleeg de volgende tabel bij het gebruik van
kinderstoelen.
Leeftijd
0 : Tot 10 kg
(0 ~ 9 maanden)
0+ : Tot 13 kg
(0 ~ 2 jaar)
I : 9 kg tot 18 kg
(9 maanden ~ 4 jaar)
II & III : 15 kg tot 36 kg
(4 ~ 12 jaar)
VoorpassagierBuitenste achterMiddelste achter
UUX
UUX
UUX
UUX
Zitplaats
U : Geschikt voor de categorie "universele" zitjes, goedgekeurd voor gebruik in deze
gewichtsklasse
WAARSCHUWING
Geadviseerd wordt een kinderzitje
altijd op de achterbank te plaatsen,
ook al is de airbag voorpassagier
UIT geschakeld met de AAN/UITschakelaar. Om de veiligheid voor
uw kind te garanderen, moet de
airbag voorpassagier worden
uitgeschakeld wanneer u omdat het
niet anders kan een kinderzitje op
de voorstoel monteert.
339
Veiligheidssysteem van uw auto
■ Stationwagon
OVF031037
■ Sedan
OVF031075
Monteren van een kinderzitje met
behulp van een systeem met
bevestigingsbanden
(indien van toepassing)
De haakhouders voor het kinderzitje
bevinden zich op de vloer achter de
achterbank (stationwagon) of op de
hoedenplank (sedan).
OVF031034
1. Voer de band van het kinderzitje over
de rugleuning.
Voer bij voertuigen met verstelbare
hoofdsteun de band onder de
hoofdsteun en tussen de stijlen van de
hoofdsteun door. Voer in andere
gevallen de band over de bovenkant
van de hoofdsteun.
2. Bevestig de band van het kinderzitje
aan het bevestigingspunt en trek de
band strak om het zitje vast te zetten.
WAARSCHUWING
Een kind kan bij een aanrijding
ernstig letsel oplopen als het
kinderzitje niet goed gemonteerd is
of als het kind niet goed vastgezet
is in het kinderzitje. Volg altijd de
aanwijzingen van de fabrikant voor
de montage en het gebruik van het
zitje.
WAARSCHUWING
- Bevestigingsband
Monteer niet meer dan één
kinderzitje aan de bevestigings
punten. Het extra gewicht kan ertoe
leiden dat de be
of -banden afbreken, wat ernstig
letsel kan veroorzaken.
vestigingspunten
-
403
Veiligheidssysteem van uw auto
WAARSCHUWING
- Controle van een
kinderzitje
Controleer of het kinderzitje goed
vastzit door te proberen het in
verschillende richtingen te duwen en
te trekken. Een niet goed gemonteerd
kinderzitje kan kantelen, verdraaien,
overhellen of losraken, waardoor
ernstig letsel kan ontstaan.
WAARSCHUWING
- Bevestigingspunten voor
een kinderzitje
• De bevestigingspunten zijn
alleen berekend op de belasting
die er op wordt uitgeoefend door
een juist gemonteerd kinderzitje.
Ze mogen in geen geval worden
gebruikt voor de bevestiging van
veiligheidsgordels voor vol
wassenen of voor de bevestiging
an andere componenten in de
v
auto.
• De band biedt misschien
onvoldoende bescherming als hij
aan een ander dan het speciaal
hiervoor bedoelde bevestigings
punt is gemonteerd.
Monteren van een kinderzitje met
behulp van een ISOFIX-systeem en
een systeem met bevestigingsbanden
(indien van toepassing)
ISOFIX is een gestandaardiseerde
methode voor het monteren van
kinderzitjes die een einde maakt aan het
vastmaken van kinderzitjes met de
standaard veiligheidsgordel. Hierdoor is
een veel veiligere en meer betrouwbare
-
bevestiging mogelijk en verloopt
bovendien het installeren een stuk
eenvoudiger en sneller.
Een ISOFIX-kinderzitje mag alleen
worden gebruikt als het specifiek is
goedgekeurd voor uw auto of universeel
is goedgekeurd volgens de eisen die
-
gesteld zijn in de Europese norm ECE-R
44.
❈ ISOFIX: International Standards Origanisation FIX
Aanduiding positie
ISOFIX-bevestiging
ISOFIX-bevestiging
OLM039035OVF031035
Aan de onderzijde van de rugleuningen
achter zijn ISOfix-labels aangebracht.
Deze symbolen geven de bevestigingspunten voor baby- of kinderzitjes aan,
indien aanwezig.
341
Veiligheidssysteem van uw auto
OVF031036
Beide buitenste zitplaatsen achter zijn
uitgerust met ISOFIXbevestigingspunten en een bijbehorende
bevestiging voor de bovenste band op de
vloer achter de achterbank
(stationwagon) of op de hoedenplank
(sedan).
De ISOFIX-bevestigingspunten bevinden
zich tussen de zitting en de rugleuning
en zijn aangegeven met het ISOFIXicoon.
Bij de montage moeten de CRS ISOFIXbevestigingen bevestigd worden aan de
ISOFIX-bevestigingen in de auto (luister
of er een KLIK hoorbaar is, controleer de
eventueel aanwezige indicator op de
CRS-bevestiging en voer een extra
controle uit door aan het zitje te trekken).
CRS-bevestigingen met een universele
goedkeuring volgens ECE-R 44 moeten
tevens aan de bovenzijde worden
vastgezet met een band die aan de
andere kant wordt vastgezet op het
bijbehorende bevestigingspunt achter de
achterbank (stationwagon) of op de
hoedenplank (sedan).
Volg bij het installeren en gebruiken van
een kinderzitje de installatiehandleiding
die bij het ISOFIX-zitje wordt geleverd.
WAARSCHUWING
• Als een kinderzitje op de
achterbank is geplaatst met
behulp van de ISOFIXbevestigingen, moeten alle
ongebruikte gordels op de
achterbank worden vastgemaakt
in de gordelsluitingen en moet de
gordel op de plaats van het
kinderzitje achter het zitje worden
vastgemaakt om ervoor te zorgen
dat de gordel buiten bereik van
het kind blijft. Bij losse gespen of
gordelsluitingen kan het kind in
het kinderzitje verstrikt raken en
ernstig letsel oplopen.
• Plaats geen voorwerpen rond de
onderste bevestigingspunten.
Controleer ook of de
veiligheidsgordel niet wordt
gehinderd door de onderste
bevestigingspunten.
423
Veiligheidssysteem van uw auto
Vastzetten van het kinderzitje:
1. Om het kinderzitje vast te zetten in het
ISOFIX-bevestigingspunt dient u de
vergrendeling van het kinderzitje in het
ISOFIX-bevestigingspunt vast te
klikken. Controleer of een klikkend
geluid hoorbaar is.
OPMERKING
Zorg dat het materiaal van de
veiligheidsgordel achter tijdens het
plaatsen niet beschadigd wordt of
bekneld raakt tussen de ISOfixbevestigingen.
2. Plaats de haak van de band in de
haakhouder van het kinderzitje en trek
de band strak om het zitje vast te
zetten. (Zie de vorige bladzijde.)
WAARSCHUWING
• Installeer geen kinderzitje in het
midden van de achterbank met
behulp van de ISOFIXbevestigingen.De ISOFIXbevestigingen zijn alleen bedoeld
voor de buitenste zitplaatsen
links en rechts op de achterbank.
Misbruik de ISOFIXbevestigingen niet door te
proberen een kinderzitje in het
midden van de achterbank te
monteren.
Bij een ongeval zijn de ISOFIXbevestigingen voor een
kinderzitje dan mogelijk niet
sterk genoeg om het kinderzitje
op zijn plaats te houden in het
midden van de achterbank. De
bevestigingen kunnen dan
afbreken en ernstig letsel
veroorzaken.
(Vervolg)
(Vervolg)
• Monteer niet meer dan één
kinderzitje aan een van de
onderste bevestigingspunten.
Het extra gewicht kan ertoe
leiden dat de bevestigingspunten
of -banden afbreken, wat ernstig
letsel kan veroorzaken.
• Bevestig het ISOFIX-kinderzitje of
het voor ISOFIX geschikte
kinderzitje alleen aan de daarvoor
bestemde bevestigingspunten,
zoals aangegeven in de
afbeelding.
• Volg altijd de instructies voor
installatie en gebruik van de
fabrikant van het kinderzitje.
343
Veiligheidssysteem van uw auto
Geschikte ISOFIX-bevestigingspunten voor een kinderzitje - Europa
BevestigingAfmetingenGewichtsgroep
Reiswieg
0: tot 10 kg
0+: tot 13 kg
I: 9 tot 18 kg
IUF = Geschikt voor ISOfix-bevestiging van naar voren gerichte,
universele voor deze gewichtsgroep goedgekeurde kinderzitjes.
IL = Geschikt voor speciale ISOFIX-veiligheidssystemen voor baby's
en kinderen die volgens ECE R44 zijn goedgekeurd voor dit
model.
X = ISOFIX bevestiging niet geschikt voor kinderzitje in deze
gewichtsgroep en/of deze grootteklasse.
* Zowel ISO/R2 als ISO/R3 kan alleen op de voorste positie van de
passagiersstoel geplaatst worden.
* Afmetingen en bevestigingspunten ISOfix-baby- of kinderzitje
A - ISO/F3: Volledig baby-/kinderzitje waarbij het kind met het
gezicht naar voren gericht zit (hoogte 720 mm)
FISO/L1- XX-
GISO/L2- XX-
EISO/R1- ILIL -
EISO/R1- ILIL -
DISO/R2- ILIL -
CISO/R3- ILIL -
DISO/R2- ILIL -
CISO/R3- ILIL -
BISO/F2- IUFIUF -
B1ISO/F2X- IUFIUF -
AISO/F3- IUFIUF -
443
Voorpassagier
B - ISO/F2: Babyzitje waarbij het kind met het gezicht naar voren
B1 - ISO/F2X: Babyzitje (versie 2) waarbij het kind met het gezicht
C - ISO/R3: Volledig baby-/kinderzitje waarbij het kind met het
D - ISO/R2: Babyzitje waarbij het kind met het gezicht naar
E - ISO/R1: Kinderzitje waarbij het kind met het gezicht naar
F - ISO/L1: Reiswieg waarbij het kind met het gezicht naar links
G - ISO/L2: Reiswieg waarbij het kind met het gezicht naar rechts
* Het aantal daadwerkelijke airbags kan afwijken van de afbeelding.
463
OVF033069/OYN039026
Veiligheidssysteem van uw auto
WAARSCHUWING
• Zelfs in auto’s uitgerust met
airbags, dienen u en uw
passagiers te allen tijde de
aanwezige veiligheidsgordels te
dragen om de kans op letsel of de
ernst daarvan bij een aanrijding
of bij het over de kop slaan van
de auto te beperken.
• Het aanvullend
veiligheidssysteem en de
gordelspanners bevatten
explosieve chemicaliën.
Wanneer een auto wordt
afgevoerd zonder dat het
aanvullend veiligheidssysteem
en de gordelspanners zijn
verwijderd, kan brand ontstaan.
We adviseren u contact op te
nemen met een officiële Hyundaidealer voordat een auto wordt
afgevoerd.
• Houd de onderdelen van het
aanvullend veiligheidssysteem
en de bedrading uit de buurt van
water en andere vloeistoffen. Als
de onderdelen van het aanvullend
veiligheidssysteem niet meer
werken door blootstelling aan
water of andere vloeistoffen, kan
brand of ernstig letsel ontstaan.
Werking van airbagsysteem
• De airbags kunnen alleen worden
geactiveerd als het contact in stand
ON of START staat.
• De airbags worden bij zwaardere
aanrijdingen van voren of opzij (indien
zijairbags en/of curtain airbags
aanwezig zijn) onmiddellijk
geactiveerd om de inzittenden te
beschermen tegen letsel.
• Er is geen bepaalde snelheid waarbij
de airbags worden geactiveerd.
Of de airbags worden geactiveerd,
hangt voornamelijk af van de kracht en
de richting van de aanrijding. Deze
twee factoren bepalen of de sensoren
een elektronisch activeringssignaal
uitzenden.
• Of de airbags al dan niet opgeblazen
worden, is afhankelijk van een aantal
factoren, zoals de rijsnelheid, de hoek
van de aanrijding, de massa en de
stijfheid van de bij de aanrijding
betrokken auto's of objecten. Ook
andere factoren kunnen een rol
spelen.
• De airbags vóór worden direct volledig
opgeblazen, waarna ze meteen weer
leeglopen.
Het is vrijwel onmogelijk om tijdens
een ongeval waar te nemen dat de
airbags opgeblazen worden. Het is
aannemelijker dat u de leeggelopen
airbags na de aanrijding uit het
stuurwiel of het dashboard ziet
hangen.
• Om bij een zware aanrijding
bescherming te bieden, moeten de
airbags snel opgeblazen worden. De
snelheid waarmee de airbag
opgeblazen wordt is het gevolg van de
extreem korte tijd waarbinnen een
aanrijding plaatsvindt en de noodzaak
om de airbag tussen de inzittende en
de delen van de auto te krijgen voordat
de inzittende in contact komt met delen
van de auto. De snelheid waarmee de
airbags worden opgeblazen, beperkt
de kans op ernstig letsel bij een zware
aanrijding en vormt daarom een
belangrijk deel van het ontwerp van de
airbags.
Het opblazen van een airbag kan
echter ook letsel zoals schaafwonden,
blauwe plekken en botbreuken, en
soms nog ernstiger letsel veroorzaken
omdat de snelheid waarmee de
airbags worden opgeblazen wordt tot
gevolg heeft dat de airbags met veel
kracht uitzetten.
347
Veiligheidssysteem van uw auto
• Er zijn zelfs omstandigheden
waaronder het contact met de
airbag in het stuurwiel tot ernstig
letsel kan leiden, vooral wanneer de
inzittende te dicht op het stuurwiel
zit.
WAARSCHUWING
• Om ernstig letsel te voorkomen,
moet de bestuurder altijd zo ver
mogelijk van het stuurwiel
afzitten (ten minste 250 mm). De
voorpassagier moet de stoel
altijd zo ver mogelijk naar
achteren schuiven en helemaal
achterin de stoel gaan zitten.
• De airbags worden bij een
aanrijding onmiddellijk
geactiveerd en door de grote
kracht waarmee dit gebeurt,
kunnen de passagiers ernstig
gewond raken als ze te dicht bij
de airbag zitten.
• Het activeren van de airbags kan
letsel veroorzaken zoals
schaafwonden, verwondingen als
gevolg van gebroken brillen en
brandwonden die het gevolg zijn
van de explosieve lading van de
airbags.
Geluid en rookontwikkeling
Bij het opblazen van de airbags is een
hard geluid hoorbaar en komt rook en
poeder vrij. Dit is normaal en wordt
veroorzaakt doordat het ontstekingsmechanisme van de airbag geactiveerd
wordt. Nadat de airbags opgeblazen
zijn, kunt u een poosje last hebben bij
het ademhalen doordat uw borstkas in
contact is geweest met zowel de
veiligheidsgordel als de airbag en
doordat u de rook en het poeder hebt
ingeademd. Wij adviseren u met klem
zo snel mogelijk na een aanrijding de
portieren en/of de ruiten te openen
wanneer dit mogelijk is, om te
voorkomen dat u te lang in aanraking
blijft met de rook.
Hoewel de rook en het poeder niet giftig
zijn, kunnen deze wel huidirritaties
veroorzaken in de buurt van ogen, neus
en hals. Was in dat geval de
desbetreffende plek schoon en spoel
deze met koud water na. Raadpleeg een
dokter als de symptomen aanhouden.
WAARSCHUWING
Als de airbags geactiveerd zijn, zijn
de bij het airbagsysteem
behorende onderdelen in het
stuurwiel en/of instrumentenpaneel
en/of de dakrails boven de voor- en
achterportieren zeer heet. Raak de
onderdelen van het airbagsysteem
niet aan direct nadat een airbag
opgeblazen is, om letsel te
voorkomen.
483
Veiligheidssysteem van uw auto
■ Type A
■ Type B
OYDESA2042
OLM034310
Installeer geen kinderzitje op de
voorpassagiersstoel
Gebruik nooit een kinderzitje waarbij het
kind met het gezicht naar achteren
gericht op de voorstoel zit. Als de airbag
wordt opgeblazen, oefent deze op een
dergelijk geplaatst kinderzitje een grote
kracht uit, waardoor het kind ernstig
letsel kan oplopen.
Gebruik op de voorstoel ook geen
kinderzitje waarbij het kind met het
gezicht naar voren is gericht. Als de
airbag voorpassagier wordt geactiveerd,
zou dit ernstig letsel bij het kind kunnen
veroorzaken.
Als uw auto is voorzien van een
ON/OFF-schakelaar voor de airbag
voorpassagier, kan de airbag van de
voorpassagier indien nodig worden in- of
uitgeschakeld.
Zie voor meer informatie pagina 3-50.
WAARSCHUWING
• Plaats NOOIT een kinderzitje dat
tegen de rijrichting in moet
worden geplaatst op een stoel
waar een INGESCHAKELDE
AIRBAG voor zit, anders kan het
kind ERNSTIG LETSEL oplopen.
• Gebruik nooit een kinderzitje op
de voorstoel. Als de airbag
voorpassagier wordt geactiveerd,
zou dit ernstig letsel kunnen
veroorzaken.
• Als het kinderzitje op één van de
buitenste zitplaatsen achter
wordt geplaatst bij uitvoeringen
met zijairbags, zorg er dan voor
dat het kinderzitje zo ver mogelijk
weg van het portier wordt
geplaatst en zet het goed vast.
Door het activeren van de
zijairbag of curtain airbag zou
deze ernstig letsel kunnen
veroorzaken.
349
Veiligheidssysteem van uw auto
W7-147
Waarschuwings- en
controlelampje airbag
Waarschuwingslampje AIRBAG
Het doel van het waarschuwingslampje
AIRBAG in het dashboard is om u te
waarschuwen voor een mogelijke storing
in de airbag - het aanvullend
veiligheidssysteem (SRS).
Als het contact in stand ON wordt gezet,
moet het lampje gedurende ongeveer 6
seconden gaan knipperen en daarna
uitgaan.
Laat het systeem controleren wanneer:
• Het lampje niet kort gaat branden als
het contact in stand ON wordt gezet.
• Het lampje na ongeveer 6 seconden
niet uitgaat maar blijft branden.
• Het lampje gaat branden tijdens het
rijden.
• Het lampje gaat knipperen wanneer
het contact in stand ON staat.
■ Type A
■ Type B
OVF031038
OVF031039
Controlelampje
voorpassagiersairbag AAN
(indien van toepassing)
Het controlelampje airbag voorpassagier
AAN brandt gedurende ongeveer 4 s
nadat het contact in stand ON is gezet.
Het controlelampje airbag voorpassagier
AAN zal tevens branden wanneer de
AAN/UIT-schakelaar voor de airbag in de
stand AAN wordt gezet, maar gaat uit na
ongeveer 60 s.
503
Veiligheidssysteem van uw auto
■ Type A
■ Type B
OVF031040
OVF031041
Controlelampje airbag
voorpassagier UIT
(indien van toepassing)
Het controlelampje airbag voorpassagier
UIT brandt gedurende ongeveer 4 s
nadat het contact in stand ON is gezet.
Het controlelampje airbag voorpassagier
UIT zal ook gaan branden als de
AAN/UIT-schakelaar voor de airbag in de
stand UIT staat en zal uitgaan als de
AAN/UIT-schakelaar in de stand AAN
wordt gezet.
OPMERKING
Als een defect optreedt in de
AAN/UIT-schakelaar voor de airbag,
gaat het controlelampje airbag
voorpassagier UIT niet branden
(Het controlelampje airbag voor
passagier AAN gaat branden en
gaat weer uit na ong
zal de airbag voor de voorpassagier
geactiveerd worden bij een frontale
aanrijding, ook al staat de AAN/UITschakelaar voor de airbag in de
stand UIT.
Als dit gebeurt, adviseren we u de
AAN/UIT-schakelaar voor de
voorpassagiersairbag en het
airbagsysteem te laten controleren
door een officiële HYUNDAI-dealer.
eveer 60 s) en
-
OVF031042
Onderdelen aanvullend
veiligheidssysteem en functies
De onderdelen van het aanvullend
veiligheidssysteem zijn:
1. Airbag bestuurder
2. Airbag voorpassagier*
3. Zijairbags*
4. Curtain airbags*
5. Blokkeerautomaten met
gordelspanners
6. Waarschuwingslampje AIRBAG
7. Airbagmodule (SRSCM)
8. Airbagsensoren vóór*
9. Zijairbagsensoren*
351
Veiligheidssysteem van uw auto
10. Knie-airbagmodule bestuurder*
11. Controlelampje airbag voorpassagier
ON/OFF*
12. ON/OFF-schakelaar airbag
voorpassagier*
*: indien van toepassing
Als het contact in stand ON staat
controleert de SRSCM constant alle
componenten van het systeem om te
bepalen of een frontale aanrijding, een
aanrijding schuin van voren of een
aanrijding van opzij zwaar genoeg is om
de airbags of de gordelspanners te
activeren.
Het waarschuwingslampje air bag op het
dashboard brandt na het in stand ON
zetten van het contact gedurende 6
seconden en moet vervolgens uit gaan.
WAARSCHUWING
Als een van de volgende condities
zich voordoen, kan dat duiden op
een storing in het airbagsysteem.
We adviseren u het systeem te
laten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
• Het lampje gaat niet kort branden
als het contact in stand ON wordt
gezet.
• Het lampje gaat niet na ongeveer 6
seconden uit, maar blijft branden.
• Het lampje gaat branden tijdens het
rijden.
• Het lampje gaat knipperen wanneer
het contact in stand ON staat.
Airbag bestuurder (1)
OHM039102N
De airbagmodules voor bevinden zich in
het stuurwielkussen, in het
dashboardpaneel voor de voorpassagier
boven het dashboardkastje en/of in het
kniebeschermingspaneel aan
bestuurderszijde.Als de SRSCM
oordeelt dat de kracht waaraan de
voorzijde van de auto wordt blootgesteld
een bepaalde drempelwaarde
overschrijdt, activeert hij automatisch de
airbags vóór.
523
Veiligheidssysteem van uw auto
Airbag bestuurder (2)Airbag bestuurder (3)
OHM039103N
Als de airbags geactiveerd worden,
scheuren de afdekkappen op vooraf
bepaalde plaatsen open als gevolg van
de zich vullende airbags. Als deze
openingen groter worden, kunnen de
airbags geheel gevuld worden.
Een geheel gevulde airbag vertraagt in
combinatie met een juist gedragen
veiligheidsgordel de voorwaartse
beweging van de bestuurder of de
voorpassagier en beperkt zo de kans op
hoofdletsel en letsel aan het
bovenlichaam.
Nadat de airbag geheel gevuld is, begint
hij direct weer leeg te lopen, waaroor de
bestuurder weer zicht op de weg krijgt en
hij de auto weer kan besturen of
anderszins kan bedienen.
OHM039104N
Airbag voorpassagier
B240B05L
WAARSCHUWING
• Plaats geen accessoires (beker
houder,cassettehouder) of
stic
kers enz. op het paneel boven
het dashboardkastje in auto's
met een airbag voorpassagier.
Dergelijke voorwerpen kunnen
gevaarlijke projectielen worden
en letsel veroorzaken wanneer de
airbag voorpassagier geactiveerd
wordt.
• Plaats een eventuele lucht
verfrisser ook niet in de buurt van
het instrumentenpaneel of op het
dashboar
Dit kan een gevaarlijk projectiel
worden en letsel veroorzaken
wanneer de airbag voorpassagier
geactiveerd wordt.
d.
-
-
353
Veiligheidssysteem van uw auto
WAARSCHUWING
• Als de airbag geactiveerd wordt,
is er een luide knal hoorbaar en
komt er fijn stof vrij in de auto.
Dit is normaal en niet gevaarlijk het fijne poeder wordt gebruikt bij
het vouwen van de airbags. Het
stof dat vrijkomt bij het activeren
van de airbag kan huid- of
oogirritatie veroorzaken en
astmatische klachten bij
daarvoor gevoelige personen
verergeren. Was de aan het stof
blootgestelde huid na een
ongeval waarbij de airbags zijn
geactiveerd altijd zorgvuldig met
koud water en een milde
zeepoplossing.
(Vervolg)
(Vervolg)
• Het aanvullend veiligheidssys
teem werkt allen als het contact
in stand ON staat.
Als het
waarschuwingslampje air bag
niet gaat branden of als het ook
blijft branden als er na het in
stand ON zetten van het contact 6
seconden verstreken zijn of de
motor gestart is, of als het gaat
branden tijdens het rijden, werkt
het aanvullend Veiligheidssysteem
niet goed. Als dit gebeurt
adviseren we u het systeem te
laten controleren door een
officiële HYUNDAI-dealer.
• Zet voor het vervangen van een
zekering of het losnemen van een
accukabel het contact eerst in
stand LOCK en verwijder de
contactsleutel.Vervang of
verwijder een zekering die aan
het airbagsysteem gerelateerd is
nooit als het contact in stand ON
staat. Het niet opvolgen van deze
waarschuwing zal ertoe leiden
dat het waarschuwingslampje air
bag zal gaan branden.
■ Airbag bestuurder
-
OVF031049
■ Knie-airbag bestuurder
OVF031051
Airbag bestuurder en
voorpassagier
(indien van toepassing)
Uw auto is uitgerust met een aanvullend
veiligheidssysteem (SRS) en driepuntsgordels voor zowel de bestuurder als de
voorpassagier.
543
Veiligheidssysteem van uw auto
Dat de auto is uitgerust met dit systeem
blijkt uit de aanwezigheid van de letters
AIR BAG in reliëf op het stuurwielkussen
en/of het kniebeschermingspaneel aan
bestuurderszijde en op het
dashboardpaneel voor de voorpassagier
boven het dashboardkastje.
Het aanvullend veiligheidssysteem
bestaat uit airbags die zich bevinden in
het stuurwiel, in het
kniebeschermingspaneel aan
bestuurderszijde onder de stuurkolom en
het dashboardpaneel voor de
voorpassagier boven het
dashboardkastje.
■ Airbag voorpassagier
OVF031050
Het doel van de airbag is om de
bestuurder en/of de voorpassagier een
aanvullende bescherming te bieden
naast de bescherming die geboden
wordt door de veiligheidsgordel.
WAARSCHUWING
Maak altijd gebruik van de
veiligheidsgordels en, indien van
toepassing, van kinderzitjes iedere keer, bij iedere reis en voor
iedereen! De airbags worden met
aanzienlijke kracht in een zeer
korte tijdsspanne gevuld.De
veiligheidsgordel houden de
inzittenden in de juiste positie,
zodat ze optimaal kunnen
profiteren van de airbags. Ook in
een auto met airbags kunnen de
inzittenden ernstig letsel oplopen
tijdens het activeren van de airbag
als de inzittenden de gordels niet of
niet op de juiste wijze dragen. Volg
altijd de voorzorgsmaatregelen met
betrekking tot veiligheidsgordels,
airbags en de veiligheid voor de
inzittenden in dit instructieboekje
zorgvuldig op.
Om de kans op letsel te beperken
en optimaal te profiteren van het
aanvullend veiligheidssysteem:
• Vervoer een kind nooit op de
voorstoel in een kinderzitje of op
een zitkussen.
(Vervolg)
355
Veiligheidssysteem van uw auto
(Vervolg)
• Vervoer kinderen altijd op de
achterbank met de veiligheids
gordels om. Dat is de veiligste
plaats v
leeftijden.
• De airbags vóór en de zijairbags
kunnen letsel veroorzaken als de
inzittenden voor niet in de juiste
positie zitten.
• Zet uw stoel zo ver mogelijk naar
achteren, waarbij u er wel op
moet letten dat u alle
bedieningsorganen nog goed
kunt bereiken.
• Ga niet te dicht op de airbag
zitten, dat geldt ook voor uw
voorpassagier, en leun niet
onnodig naar voren. Als u of uw
voorpassagier te dicht op de
airbag zit, kan er door het
activeren van de airbag ernstig
letsel ontstaan.
• Leun ook niet tegen het portier of
de middenconsole - zit altijd zo
rechtop mogelijk.
oor kinderen van alle
(Vervolg)
(Vervolg)
• Er mogen geen voorwerpen
-
(zoals een beschermhoes, een
houder voor een mobiele
telefoon, een bekerhouder, een
luchtverfrisser of stickers) op of
in de buurt van de airbagmodules
op het stuurwiel, op het
dashboard, op de voorruit of op
het dashboardpaneel boven het
dashboardkastje worden
geplaatst. Dergelijke voorwerpen
kunnen letsel veroorzaken als de
airbags bij een aanrijding
geactiveerd worden.
• Bevestig geen voorwerpen aan
de voorruit of aan de
binnenspiegel.
• Stel de onderdelen van het
airbagsysteem niet bloot aan
schokken en neem de bedrading
van het airbagsysteem ook niet
los. Als u dat wel doet kunt u
letsel oplopen omdat de airbags
onverwacht geactiveerd kunnen
worden of juist niet geactiveerd
worden wanneer dat wel nodig is.
(Vervolg)
(Vervolg)
• Als het waarschuwingslampje
van het airbagsysteem tijdens het
rijden gaat branden, we
adviseren u het systeem te laten
controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
• Airbags kunnen slechts één keer
gebruikt worden - we adviseren u
het systeem te laten vervangen
door een officiële HYUNDAIdealer.
• Het aanvullend veiligheidssys
teem is zodanig ontworpen dat
de airbags vóór alleen
geactiveerd worden als de kracht
van de aanrijding een bepaalde
drempel overschrijdt en de
aanrijding plaatsvindt onder een
hoek die kleiner is dan 30° ten
opzichte van de lengteas van de
auto. Verder kunnen de airbags
maar één keer gevuld worden.
Draag te allen tijde de
veiligheidsgordel.
(Vervolg)
-
563
Veiligheidssysteem van uw auto
(Vervolg)
• De airbags vóór zijn niet
ontworpen om geactiveerd te
worden bij een aanrijding van
opzij, van achteren of bij het over
de kop slaan van de auto. Verder
zullen de airbags vóór niet
worden geactiveerd als de kracht
van de aanrijding de drempel
waarde niet overschrijdt.
Een kinderzitje dient op de
•
achterbank geplaatst te worden.
Het kind kan ernstig letsel
oplopen als de airbag bij een
aanrijding wordt geactiveerd.
• Kinderen tot en met 12 jaar
moeten altijd plaatsnemen op de
achterbank en de gordel op de
juiste manier dragen. Laat
kinderen nooit op de
passagiersstoel meerijden.Als
een kind van 12 jaar of ouder op
de voorpassagiersstoel vervoerd
moet worden, moet hij of zij de
veiligheidsgordel op de juiste
manier dragen en moet de stoel
zover mogelijk naar achteren
worden gezet.
(Vervolg)
(Vervolg)
• Voor een maximale bescherming
bij alle soorten aanrijdingen
moeten alle inzittenden, inclusief
de bestuurder, hun veiligheids
gordel dragen, ongeacht het feit
of er voor hun positie een airbag
aanwezig is. Ga tijdens het rijden
-
niet dichter bij de airbag zitten
dan nodig is en leun ook niet
onnodig voorover.
• Een onjuiste zithouding of
zitpositie kan bij een aanrijding
ernstig letsel veroorzaken. Alle
inzittenden moeten rechtop
zitten, met de rugleuning zo
rechtop mogelijk, midden op de
zitting en met de
veiligheidsgordel om, de benen
comfortabel gestrekt en de
voeten op de vloer, totdat de auto
geparkeerd is en de
contactsleutel verwijderd is.
(Vervolg)
(Vervolg)
• Het airbagsysteem vult de
airbags uitermate snel om in
geval van een aanrijding een
-
maximale bescherming te
kunnen bieden. Als een
inzittende niet in de juiste positie
zit omdat hij of zij de
veiligheidsgordel niet draagt, kan
de airbag teveel kracht op de
inzittende uitoefenen, waardoor
deze ernstig letsel zou kunnen
oplopen.
357
Veiligheidssysteem van uw auto
OVF031044
ON/OFF-schakelaar airbag
voorpassagier
(indien van toepassing)
De airbag voorpassagier kan worden
gedeactiveerd met behulp van de
ON/OFF-schakelaar voor het geval er
een kinderzitje op de voorpassagiersstoel
wordt gemonteerd of voor het geval de
voorstoel niet gebruikt wordt.
Om de veiligheid voor uw kind te
garanderen, moet de airbag voorpassagier
worden uitgeschakeld wanneer u een naar
achteren gericht kinderzitje op de voorstoel
monteert.
■ Type A
■ Type B
OVF031045
OVF031046
In- en uitschakelen van de airbag
voorpassagier:
Steek om de airbag voorpassagier uit te
schakelen de hoofdsleutel in de
ON/OFF-schakelaar voor de airbag en
zet deze in de stand OFF.
Het controlelampje airbag voorpassagier
UIT () zal gaan branden en blijven
branden totdat de airbag weer wordt
ingeschakeld.
Steek om de airbag voorpassagier in te
schakelen de hoofdsleutel in de
ON/OFF-schakelaar voor de airbag en
zet deze in de stand ON. Het
controlelampje airbag voorpassagier UIT
gaat uit en het controlelampje airbag
voorpassagier AAN () gaat gedurende
ongeveer 60 s branden.
WAARSCHUWING
Bij sommige modellen kan de
ON/OFF-schakelaar van de voor
passagiersairbag worden bediend
met een ver
gelijkbaar klein en
stevig voorwerp. Controleer altijd
de stand van de ON/OFFschakelaar van de airbag voor
passagier en het controlelampje
g voorpassagier AAN/UIT.
airba
-
-
583
✽
AANWIJZING
• Als de ON/OFF schakelaar voor de
airbag voorpassagier in stand ON
staat, kan de airbag worden
geactiveerd en mag er op de
voorpassagiersstoel geen baby- of
kinderzitje worden geplaatst.
• Als de ON/OFF schakelaar voor de
airbag voorpassagier in stand OFF
staat, is de airbag uitgeschakeld.
OPMERKING
• Als de ON/OFF-schakelaar van de
airbag voorpassagier niet goed
werkt, zal het waarschuwings
lampje AIRBAG
instrumentenpaneel gaan branden.
Het controlelampje airbag voor
passagier OFF
gaan branden (Het controle
lampje airbag voorpassagier ON
gaat branden en gaat weer uit na
eveer 60 s). In dit geval
ong
activeert de airbagmodule de
airbag voor de voorpassagier,
waardoor deze geactiveerd zal
worden bij een frontale aanrijding,
ook al staat de ON/OFFschakelaar voor de airbag in de
stand OFF.
We adviseren u het systeem te
laten controleren door een
officiële HYUNDAI-dealer.
()
()
zal echter niet
op het
(Vervolg)
Veiligheidssysteem van uw auto
(Vervolg)
• Laat de ON/OFF-schakelaar voor
de airbag, het gordelspanner
-
-
-
systeem en het airbagsysteem zo
spoedig mog
door een officiële HYUNDAIdealer als het waarschuwings
lampje AIRBAG knippert of niet
gaat branden als het contact in
stand ON w
branden tijdens het rijden.
elijk controleren
ordt gezet of gaat
-
-
359
Veiligheidssysteem van uw auto
WAARSCHUWING
• De bestuurder is verant
woordelijk voor de juiste stand
an de ON/OFF-schakelaar van
v
de airbag voorpassagier.
• Schakel de airbag voorpassagier
alleen maar uit als het contact in
stand OFF staat omdat er anders
een defect kan ontstaan in de
airbagmodule.
Verder kan het hierdoor
voorkomen dat de airbag
bestuurder en/of de voorpassa
gier en/of de zijairbag en curtain
g niet of niet op de juiste
airba
manier worden geactiveerd in
geval van een aanrijding.
• Plaats nooit een naar achteren
gericht kinderzitje op de
passagiersstoel, tenzij de airbag
voorpassagier is uitgeschakeld.
Het kind kan ernstig letsel
oplopen als de airbag bij een
aanrijding wordt geactiveerd.
(Vervolg)
(Vervolg)
• Ook al is uw auto voorzien van
-
een ON/OFF-schakelaar voor de
airbag voorpassagier, monteer
geen kinderzitje op de
passagiersstoel. Een kinderzitje
dient op de achterbank geplaatst
te worden. Kinderen die te groot
zijn voor een kinderzitje moeten
plaatsnemen op de achterbank
en gebruik maken van de
aanwezige driepuntsgordels. Bij
-
een aanrijding zitten kinderen het
veiligst op de achterbank als ze
op de juiste manier gebruik
maken van de veiligheidsgordels.
• Zodra het niet meer nodig is een
kind te vervoeren op de
voorpassagiersstoel, moet de
airbag voorpassagier weer
worden ingeschakeld.
■ Voor
■ Achter
OVF031047
OVF031048
OVF033071
Zijairbag (indien van toepassing)
603
Beide voorstoelen en de buitenste
zitplaatsen achter van uw auto zijn
uitgerust met een zijairbag. Het doel van
de airbag is om de bestuurder en/of de
voorpassagier een aanvullende
bescherming te bieden naast de
bescherming geboden door de veiligheidsgordel.
De zijairbags zijn ontworpen om alleen
tijdens bepaalde aanrijdingen van opzij
geactiveerd te worden, afhankelijk van
de ernst, de hoek, de snelheid en de
plaats van de aanrijding. De zijairbags
zijn niet ontworpen om bij alle
aanrijdingen van opzij opgeblazen te
worden.
WAARSCHUWING
Laat passagiers niet met het hoofd
of andere delen van het lichaam
tegen het portier leunen, steek de
armen niet uit het raam en plaats
geen voorwerpen tussen de
passagier en de portieren als de
auto is uitgerust met zijairbags
en/of curtain airbags.
Veiligheidssysteem van uw auto
WAARSCHUWING
• De zijairbag vormt een aanvulling
op de gordelsystemen voor de
bestuurder en de voorpassagier
en geen vervanging voor deze
systemen. Draag daarom tijdens
het rijden altijd een veiligheids
gordel. De airbags worden alleen
eactiveerd bij een aanrijding van
g
opzij die krachtig genoeg is om
letsel bij de inzittenden te
veroorzaken.
• Voor de beste bescherming van
de zijairbags en om letsel te
voorkomen,dienen de
bestuurder en de voorpassagier
rechtop te zitten en de
veiligheidsgordel op de juiste
manier vast te maken. De
bestuurder moet zijn handen in
de tien voor twee stand op het
stuurwiel plaatsen. De passagier
moet zijn handen op de schoot
houden.
• Gebruik geen stoelhoezen.
(Vervolg)
-
361
Veiligheidssysteem van uw auto
(Vervolg)
• Alleen auto's uitgerust met een
rolsensor.
• Plaats geen accessoires op of in
de buurt van de zijairbag.
• Plaats geen voorwerpen op de
airbag of tussen de airbag en
uzelf. Bevestig ook geen
voorwerpen rond de gedeelten
waar de geactiveerde airbags uit
komen, zoals het portier, de zijruit
en de voor- en achterstijl.
• Plaats geen voorwerpen tussen
het zijairbaglabel en de zitting.
Deze kunnen letsel veroorzaken
als de airbags bij een aanrijding
geactiveerd worden.
• Plaats geen voorwerpen (paraplu,
tas, enz.) tussen het voorportier
en de voorstoel. Dergelijke
voorwerpen kunnen gevaarlijke
projectielen worden en letsel
veroorzaken wanneer de zijairbag
geactiveerd wordt.
(Vervolg)
(Vervolg)
• Sla niet op de zijairbagsensor
wanneer het contact in stand ON
staat. Hierdoor kan de airbag
onverwacht geactiveerd worden,
waardoor persoonlijk letsel kan
ontstaan.
• Als de stoel of de stoelbekleding
beschadigd zijn, adviseren u het
systeem te laten repareren door
een officiële HYUNDAI-dealer.
Vertel daarbij dat uw auto is
uitgerust met zijairbags.
OVF031070
OVF033072
Curtain airbag
(indien van toepassing)
De curtain airbags bevinden zich langs
de rand van het dak boven de voor- en
achterportieren. Ze zijn ontworpen om bij
bepaalde aanrijdingen van opzij de
hoofden van de voorste inzittenden en de
passagiers op de buitenste zitplaatsen
achter te beschermen.
623
Veiligheidssysteem van uw auto
De curtain airbags zijn ontworpen om
alleen tijdens bepaalde aanrijdingen van
opzij geactiveerd te worden, afhankelijk
van de ernst van de aanrijding, de hoek,
de snelheid en de plaats van impact. De
zijairbags zijn niet ontworpen om
opgeblazen te worden bij alle
aanrijdingen van opzij, frontale
aanrijdingen, aanrijdingen van achteren
en in de meeste situaties waarbij de auto
over de kop slaat.
WAARSCHUWING
• De zijairbags en curtain airbags
bieden een optimale
bescherming als de inzittenden
zo ver mogelijk rechtop zitten en
hun gordel op de juiste manier
dragen. Vooral voor kinderen is
het belangrijk dat ze in een
geschikt kinderzitje op de
achterbank plaatsnemen.
• Als kinderen plaatsnemen op een
van de buitenste zitplaatsen
achterin, moeten ze in een
geschikt kinderzitje plaatsnemen.
Plaats het kinderzitje zo ver
mogelijk weg van het portier en
zet het goed vast.
• Plaats geen voorwerpen op de
airbag. Bevestig ook geen
voorwerpen rond de gedeelten
waar de geactiveerde airbags uit
komen, zoals het portier, de
zijruit, de voor- en achterstijl en
de dakzijrail.
• Hang hier alleen kleding aan, en
zeker geen harde of breekbare
voorwerpen. Anders kan bij een
ongeval de auto beschadigd
raken of kan persoonlijk letsel
ontstaan.
(Vervolg)
(Vervolg)
• Laat passagiers niet met het
hoofd of andere delen van het
lichaam tegen het portier leunen,
steek de armen niet uit het raam
en plaats geen voorwerpen
tussen de passagier en de
portieren als de auto is uitgerust
met zijairbags en/of curtain
airbags.
• Probeer nooit de onderdelen van
de zijairbags en curtain airbags
te openen of te repareren. We
adviseren u het systeem te laten
repareren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
Het niet in acht nemen van deze
voorzorgsmaatregelen kan ertoe
leiden dat de inzittenden bij een
aanrijding letsel oplopen.
363
Veiligheidssysteem van uw auto
Waarom werd de airbag bij een
aanrijding niet opgeblazen?
(Voorwaarden voor wel of niet
activeren van de airbags)
Er zijn veel soorten ongevallen
waarbij de airbag geen aanvullende
bescherming biedt.
Voorbeelden hiervoor zijn
aanrijdingen van achter, tweede en
volgende stoten bij een
kettingbotsing en aanrijdingen bij
lage snelheid.
• Let op dat u niet tegen plaatsen
aanstoot waar de airbags of
airbagsensoren zijn ingebouwd.
Anders kan de airbag onverwacht
geactiveerd worden waardoor
ernstig persoonlijk letsel op kan
treden.
• Als de inbouwpositie van de
airbagsensoren wordt gewijzigd,
kan dit ertoe leiden dat de
airbags worden geactiveerd in
situaties waarin dit niet nodig is,
of dat de airbags niet worden
geactiveerd in situaties waar het
wel nodig is.
Voer daarom geen reparaties uit
aan of in de buurt van de
airbagsensoren. We adviseren u
het systeem te laten repareren
door een officiële HYUNDAIdealer.
(Vervolg)
(Vervolg)
• Er kunnen problemen ontstaan
als de hoek waaronder de
sensoren zijn ingebouwd wordt
gewijzigd als gevolg van
vervorming van de carrosserie
delen waar de airbagsensoren
zijn ing
de carrosserie, de B-stijl en de Cstijl. We adviseren u het systeem
te laten repareren door een
officiële HYUNDAI-dealer.
• Uw auto is ontworpen om de
botsenergie zoveel mogelijk te
absorberen en in bepaalde
gevallen de airbag(s) te activeren.
Het monteren van niet-originele
bumpers of accessoires op de
bumper kan een nadelige invloed
hebben op de bescherming bij
een aanrijding.
ebouwd: de voorbumper,
-
OED036096
Voorwaarden voor activeren airbags
Airbags vóór
De airbags vóór worden geactiveerd bij
frontale aanrijdingen, waarbij rekening
wordt gehouden met de botskracht, de
rijsnelheid of hoek waaronder de
aanrijding plaatsvindt.
365
Veiligheidssysteem van uw auto
OVF035061
OVF033073
Zijairbags en curtain airbags
(indien van toepassing)
De airbags opzij (zijairbags en/of curtain
airbags) worden geactiveerd bij een
aanrijding van opzij, waarbij rekening
wordt gehouden met de kracht van de
botsing, de botshoek en de zijdelingse
snelheid.
Ofschoon de airbags vóór (voor
bestuurder en voorpassagier) ontworpen
zijn voor frontale aanrijdingen, kunnen ze
ook bij andere aanrijdingen, waarbij een
bepaalde vertraging in de lengterichting
optreedt, worden geactiveerd. Ofschoon
de airbags opzij (zijairbags en curtain
airbags) ontworpen zijn voor zijdelingse
aanrijdingen, kunnen ze ook bij andere
aanrijdingen, waarbij een bepaalde
vertraging in de dwarsrichting optreedt,
worden geactiveerd.
De airbags kunnen ook worden
geactiveerd als de auto zware stoten
ondervindt bij het rijden op zeer slechte
wegen. Rijd daarom voorzichtig op
slechte wegen.
OED036099
Voorwaarden voor niet-activeren van
de airbags
• Bij bepaalde aanrijdingen met lage
snelheden worden de airbags niet
geactiveerd. De reden daarvan is dat
de airbags in die omstandigheden niet
meer bescherming kunnen bieden dan
de veiligheidsgordels al doen.
663
• De airbags zijn niet ontworpen om te
worden geactiveerd bij aanrijdingen
van achter, omdat de inzittenden dan
door de botskracht naar achteren
worden gedrukt. In dergelijke gevallen
biedt het activeren van de airbags
geen extra voordelen.
• De airbags vóór worden bij zijdelingse
aanrijdingen soms niet geactiveerd. De
inzittenden bewegen altijd in de
richting van de aanrijding, waardoor
het activeren van de airbags vóór
overbodig kan zijn.
• Als de auto is uitgerust met zijairbags
en curtain airbags kunnen de airbags
wel worden geactiveerd, afhankelijk
van de botskracht, rijsnelheid en
botshoek.
Veiligheidssysteem van uw auto
OED036102OVF035061OED036100
• Bij een aanrijding op een helling of
onder een hoek kan de kracht van de
aanrijding de inzittenden in een
bepaalde richting verplaatsen, waar de
airbags geen extra bescherming
zouden bieden, een reden waarom de
sensoren de airbags daarom ook niet
activeren.
367
Veiligheidssysteem van uw auto
OED036103OED036104OVF035063
• Net voor een aanrijding remmen
bestuurders vaak sterk af. Door zo
sterk af te remmen, zakt de voorzijde
van de auto in, waardoor deze
gemakkelijker onder een voertuig met
een grotere grondspeling zou kunnen
schieten. De airbags worden in
dergelijke situaties soms niet
geactiveerd omdat de deceleratie die
door de sensoren gemeten wordt,
lager is dan de deceleratie die zou
worden gemeten als de auto niet onder
de voorligger zou schuiven.
• Als de auto over de kop gaat, bieden
de airbags vóór niet de juiste
bescherming. Ze worden dan ook niet
geactiveerd.
Als de auto is uitgerust met zij- en
curtain airbags, worden deze mogelijk
geactiveerd wanneer de auto over de
kop slaat als gevolg van een aanrijding
van opzij.
• De airbags worden soms niet
geactiveerd bij een aanrijding tegen
een boom of paal, waarbij de
botskracht zich concentreert op een
klein gedeelte van de auto, buiten het
bereik van de sensoren.
683
Veiligheidssysteem van uw auto
Onderhoud aan aanvullend
veiligheidssysteem
Het aanvullend veiligheidssysteem is
nagenoeg onderhoudsvrij en bevat geen
onderdelen waaraan u zelf veilig
onderhoud kunt plegen. Als het
waarschuwingslampje air bag niet gaat
branden of constant brandt, we
adviseren u het systeem te laten
controleren door een officiële HYUNDAIdealer.
Alle werkzaamheden aan het aanvullend
veiligheidssysteem, zoals het
verwijderen, het plaatsen of het
repareren ervan, of werkzaamheden aan
het stuurwiel moeten uitgevoerd worden
door een officiële HYUNDAI-dealer. Een
onjuiste behandeling van het
airbagsysteem kan leiden tot ernstig
persoonlijk letsel.
WAARSCHUWING
• Modificaties aan onderdelen van
het aanvullend veiligheidssys
teem of de bedrading, inclusief
het aanbreng
op afdekkappen of modificaties
aan de carrosseriestructuur
kunnen ertoe leiden dat het
systeem niet goed werkt,
waardoor letsel kan ontstaan.
• Reinig de afdekkappen van de
airbags alleen met een zachte,
droge doek of met een doek die
bevochtigd is met schoon water.
Oplos- en reinigingsmiddelen
kunnen het materiaal van de
afdekkappen aantasten en de
werking van het systeem in
negatieve zin beïnvloeden.
en van stickers, enz.
(Vervolg)
(Vervolg)
• Er mogen geen objecten op of in
-
de buurt van de airbags in het
stuurwiel, op het instrumenten
paneel of op het dashboardpaneel boven het dashboardkastje worden geplaatst omdat
gelijke voorwerpen letsel
der
kunnen veroorzaken als de
airbags bij een aanrijding
geactiveerd worden.
• Als de airbags geactiveerd zijn,
adviseren we u het systeem te
laten vervangen door een
officiële HYUNDAI-dealer.
• Stel de onderdelen van het
airbagsysteem niet bloot aan
schokken en neem de bedrading
van het airbagsysteem ook niet
los. Als u dat wel doet kunt u
letsel oplopen omdat de airbags
onverwacht geactiveerd kunnen
worden of juist niet geactiveerd
worden wanneer dat wel nodig is.
-
(Vervolg)
369
Veiligheidssysteem van uw auto
(Vervolg)
• Als onderdelen van het
airbagsysteem moeten worden
afgevoerd of als de auto in zijn
geheel moet worden afgevoerd,
moeten bepaalde voorzorgs
maatregelen met betrekking tot
de veiligheid in ac
genomen. Een officiële HYUNDAIdealer kent deze voorzorgsmaat
regelen en kan u de benodigde
ormatie verstrekken. Het niet
inf
opvolgen van deze voorzorgs
maatregelen en procedures
groot de kans op persoonlijk
ver
letsel.
• Als uw auto in te diep water
terechtgekomen is, waardoor de
vloerbedekking doorweekt is of
er water op de bodemplaats
staat, probeer dan niet uw auto te
starten; we adviseren u contact
op te nemen met een officiële
HYUNDAI-dealer.
ht worden
Aanvullende voorzorgsmaatregelen
met betrekking tot de veiligheid
• Vervoer nooit mensen in de
bagageruimte of op een
neergeklapte rugleuning. Laat
-
-
-
iedereen rechtop zitten, met zijn rug
tegen de rugleuning van de stoel, de
veiligheidsgordel om en de voeten op
de vloer.
• De inzittenden moeten tijdens het
rijden niet uit hun stoel komen of
van plaats wisselen. Een inzittende
die zijn veiligheidsgordel niet draagt
kan tijdens een aanrijding of een
noodstop door de auto geslingerd
worden, tegen andere inzittenden aan,
of zelfs uit de auto geslingerd worden.
• Elke veiligheidsgordel is bestemdvoor één persoon. Als er meerdere
personen van dezelfde veiligheidsgordel gebruik maken, kunnen ze bij
een aanrijding ernstig letsel oplopen.
• Maak geen gebruik van accessoires
die aan de veiligheidsgordels
bevestigd moeten worden.
Accessoires die claimen het comfort
voor de inzittenden te verbeteren of die
de gordel anders geleiden, kunnen de
beschermende werking van de
veiligheidsgordel in negatieve zin
beïnvloeden en de kans op letsel bij
een aanrijding vergroten.
• De inzittenden moeten geen harde
of scherpe voorwerpen plaatsen
tussen henzelf en de airbags. Het
dragen van harde of scherpe
voorwerpen rond uw middel of het in
uw mond houden van dergelijke
voorwerpen kan ernstig letsel
veroorzaken als een airbag
geactiveerd wordt.
• Blijf op veilige afstand van deafdekkappen van de airbags. Laat
iedereen rechtop zitten, met zijn rug
tegen de rugleuning van de stoel, de
veiligheidsgordel om en de voeten op
de vloer. Als inzittenden zich te dicht
bij een airbag bevinden, kunnen ze
letsel oplopen als de airbags
geactiveerd worden.
703
Veiligheidssysteem van uw auto
• Bevestig geen voorwerpen aan of in
de buurt van de afdekkappen van de
airbags. Voorwerpen die bevestigd zijn
aan of in de buurt van de afdekkappen
van de airbags vóór of de zijairbags
kunnen een juiste werking van de
airbags in negatieve zin beïnvloeden.
• Modificeer de voorstoelen niet.
Modificatie van de voorstoelen kan de
werking van de sensoren van het
aanvullend veiligheidssysteem of van
de zijairbags in negatieve zin
beïnvloeden.
• Plaats niets onder de voorstoelen.
Het plaatsen van voorwerpen onder de
voorstoelen kan de werking van de
sensoren van het aanvullend
veiligheidssysteem of van de
bedrading in negatieve zin
beïnvloeden.
• Laat nooit het heupgedeelte van uw
gordel om een kind heen lopen dat
op uw schoot zit. Het kind zou ernstig
letsel kunnen oplopen in geval van een
aanrijding. Baby's en kinderen moeten
op de juiste manier in geschikte
kinderzitjes of gordels op de
achterbank vervoerd worden.
WAARSCHUWING
• Als de inzittenden niet in de juiste
positie zitten, kunnen ze te dicht
bij een zich vullende airbag
komen, delen in het interieur van
de auto raken of uit de auto
geslingerd worden.
• Zit altijd zoveel mogelijk rechtop,
met de rugleuning rechtop,
midden op de zitting en met uw
veiligheidsgordel om, uw benen
op een comfortabele manier
gestrekt en uw voeten op de
vloer.
Monteren van accessoires of
modificaties aan uw met een
airbag uitgeruste auto
Als u modificaties aan het chassis, de
bumper, de voorzijde, het plaatwerk opzij
of de rijhoogte aanbrengt of laat
aanbrengen, kan dat invloed hebben op
de werking van het airbagsysteem van
uw auto.
371
Veiligheidssysteem van uw auto
■ Type A
OVF031064
■ Type B
OVF031065
Waarschuwingslabel airbags
(indien van toepassing)
Het waarschuwingslabel van de airbags
is bedoeld om de bestuurder en
passagiers te waarschuwen voor de
mogelijke gevaren van het airbagsysteem.
Deze verplichte waarschuwingen
hebben met name betrekking op het
risico voor kinderen. HYUNDAI wil hierbij
ook graag wijzen op de risico's voor
volwassenen.Deze risico's zijn
beschreven op de voorafgaande
bladzijden.
372
Sleutels / 4-3
Portiervergrendeling met afstandsbediening
Het sleutelnummer is
ingeslagen in het
plaatje met de
sleutelcode aan uw set
sleutels.
Als u uw sleutels verloren bent,
adviseren we u contact op te nemen met
een officiële HYUNDAI-dealer. Verwijder
het plaatje met de sleutelcode en bewaar
dit op een veilige plaats. Noteer
daarnaast het nummer en bewaar dit op
een veilige plaats buiten de auto.
Sleutelfuncties
• Wordt gebruikt om de motor te starten.
• Wordt gebruikt om de portieren te
vergrendelen en ontgrendelen.
• Wordt gebruikt om het dashboardkastje
te vergrendelen en ontgrendelen.
WAARSCHUWING
Gebruik uitsluitend een originele
HYUNDAI-contactsleutel in uw
auto. Als er een imitatiesleutel
wordt gebruikt, kan het gebeuren
dat het contactslot na het aanslaan
van de motor niet van stand START
naar stand ON terugkeert. Hierdoor
blijft de startmotor continu draaien
en kan er schade ontstaan aan de
startmotor. Tevens kan er brand
ontstaan als gevolg van over
verhitting in de bedrading.
-
Kenmerken van uw auto
WAARSCHUWING
- Contactsleutel
(Smart Key)
Kinderen alleen in de auto
achterlaten met de contactsleutel
(Smart Key) in de auto is gevaarlijk,
zelfs wanneer de sleutel niet in het
contact steekt of wanneer de
startknop niet in stand ACC of ON
staat.
Kinderen doen graag volwassenen
na en zouden de sleutel in het
contact kunnen steken of op de
startknop kunnen drukken.
Met de contactsleutel (Smart Key)
is het mogelijk voor kinderen om de
elektrisch bedienbare ruiten te
openen of andere
bedieningsorganen in werking te
stellen. Het is zelfs mogelijk dat ze
de auto in beweging weten te
zetten. Dit kan ernstig lichamelijk
letsel tot gevolg hebben.
Laat kinderen nooit zonder toezicht
achter met de sleutels in de auto
terwijl de motor draait.
43
Kenmerken van uw auto
Startblokkeersysteem
Uw auto kan uitgerust zijn met een
elektronisch startblokkeersysteem om de
kans op ongeoorloofd gebruik te
verminderen.
Het startblokkeersysteem bestaat uit een
kleine transponder in de sleutel en
elektronische systemen in de auto.
Auto's zonder Smart Key-systeem
Wanneer u het contact in stand ON zet,
controleert het startblokkeersysteem of
de sleutel geregistreerd is of niet. Als de
sleutel geregistreerd is, zal het
controlelampje van de startblokkering
gedurende ongeveer 30 seconden
branden om aan te geven dat u de motor
kunt starten. Als de sleutel niet
geregistreerd is, kan de motor niet
worden gestart.
Uitschakelen van het
startblokkeersysteem
Zet het contact in stand ON.
Activeren van het startblokkeersysteem
Zet het contact in de stand OFF.
Het startblokkeersysteem wordt
automatisch geactiveerd.
Auto's met Smart Key-systeem
Wanneer u de startknop in stand ON zet,
controleert het startblokkeersysteem of
de sleutel geregistreerd is of niet. Als de
sleutel geregistreerd is, zal het
controlelampje van de startblokkering
gedurende ongeveer 30 seconden
branden om aan te geven dat u de motor
kunt starten. Als de sleutel niet
geregistreerd is, kan de motor niet
worden gestart.
Uitschakelen van het
startblokkeersysteem
Zet de startknop in de stand ON.
Activeren van het startblokkeersysteem
Zet de startknop in de stand OFF. Het
startblokkeersysteem wordt automatisch
geactiveerd.
44
Kenmerken van uw auto
✽
✽
WAARSCHUWING
Bewaar geen reservesleutels in uw
auto, om diefstal van uw auto te
voorkomen. Uw wachtwoord van de
startblokkering is uniek en strikt
persoonlijk. Bewaar het nummer
niet ergens in uw auto.
AANWIJZING
Houd bij het starten van de motor
andere sleutels met transponder uit de
buurt. Anders start de motor mogelijk
niet of kan hij vlak na het aanslaan weer
afslaan. Bewaar de sleutels die u bij uw
auto krijgt gescheiden van elkaar om
problemen te voorkomen.
OPMERKING
Houd geen metalen voorwerpen in
de buurt van de sleutel of het
contactslot.
Deze metalen voorwerpen kunnen
het signaal van de transponder
storen, waardoor de motor niet kan
worden gestart.
AANWIJZING
Raadpleeg een officiële HYUNDAIdealer als u extra sleutels nodig hebt of
als u uw sleutels verliest.
OPMERKING
De transponder in uw contactsleutel is een belangrijk onderdeel
an het startblokkeersysteem. Hij is
v
ontworpen voor jarenlang pro
bleemloos gebruik. Let op voor
ocht, statische elektriciteit en een
v
ruwe behandeling. Hierdoor kan de
startblokkering defect raken.
OPMERKING
Breng geen wijzigingen aan in het
startblokkeersysteem. Hierdoor kan
het systeem defect raken. We
adviseren u het systeem te laten
repareren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
Storingen veroorzaakt door
onjuiste afstelling of eigenhandige
modificaties van het startblokkeer
systeem vallen niet onder de
fabrieksgarantie
.
-
-
45
Kenmerken van uw auto
PORTIERVERGRENDELING MET AFSTANDSBEDIENING (STATIONWAGON) (INDIEN VAN TOEPASSING)
■ Type A
■ Type B
Werking centrale
portiervergrendeling met
afstandsbediening
OVF043001
OVF043379
Type A
• Druk de ontgrendelknop in om de
sleutel open te klappen. De sleutel
klapt dan automatisch open.
• Houd om de sleutel in te klappen de
ontgrendelknop ingedrukt en klap de
sleutel handmatig in.
OPMERKING
Klap de sleutel niet in zonder de
ontgrendelknop ingedrukt te
houden. Hierdoor kan de sleutel
beschadigd raken.
Type B
• Houd om de mechanische sleutel te
verwijderen de ontgrendelknop
ingedrukt en neem de mechanische
sleutel uit.
• Druk om de mechanische sleutel te
plaatsen de sleutel in de opening
totdat u een klikkend geluid hoort.
■ Type A
OVF043003
■ Type B
OVF043375
Vergrendelen (1)
1.Sluit alle portieren, de motorkap en de
achterklep.
2.Druk op de vergrendeltoets.
3.De alarmknipperlichten knipperen
eenmaal om aan te geven dat alle
portieren vergrendeld zijn.
(De motorkap en achterklep dienen
gesloten te zijn.)
64
Kenmerken van uw auto
✽
✽
✽
✽
AANWIJZING
Het portier zal niet vergrendelen als een
van de portieren geopend is.
Ontgrendelen (2)
1.Druk op de ontgrendeltoets.
2.De alarmknipperlichten knipperen
tweemaal om aan te geven dat alle
portieren ontgrendeld zijn.
AANWIJZING
Na het ontgrendelen van alle portieren
worden ze automatisch vergrendeld als
niet binnen 30 seconden een van de
portieren geopend wordt.
Ontgrendelen achterklep (3)
Niet-elektrisch bedienbare achterklep.
1.Druk gedurende meer dan 1 seconde
op de ontgrendelknop voor de
achterklep.
2.De alarmknipperlichten knipperen
tweemaal om aan te geven dat de
achterklep ontgrendeld is.
AANWIJZING
• Na het ontgrendelen van de
achterklep zal hij automatisch weer
vergrendelen als hij niet binnen 30
seconden geopend wordt.
• Als de achterklep eenmaal geopend en
gesloten wordt, zal hij automatisch
vergrendeld worden.
Elektrisch bedienbare achterklep
1.Druk gedurende meer dan 1 seconde
op de ontgrendelknop voor de
achterklep.
2.De alarmknipperlichten knipperen en
de zoemer klinkt tweemaal om aan te
geven dat de achterklep ontgrendeld
en geopend wordt.
AANWIJZING
• Als de achterklep eenmaal geopend en
gesloten wordt, zal hij automatisch
vergrendeld worden.
47
Loading...
+ hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.