Hyundai I40 2017 Owner's Manual [nl]

GEBRUIKSHANDLEIDING
Bediening Onderhoud Technische gegevens
De specificaties en de beschrijvingen in deze handleiding waren correct ten tijde van druk. Hyundai streeft echter naar een voortdurende verbetering van zijn producten en behoudt zich het recht voor op elk moment, zonder voorafgaande kennisgeving, wijzigingen in de specificatie en uitrusting aan te brengen.
Dit instructieboekje is van toepassing op alle uitvoeringen van dit model en bevat beschrijvingen van en uitleg over opties en de standaarduitrusting. Het kan derhalve voorkomen dat sommige van de behandelde onderwerpen niet van toepassing zijn op uw wagen.
OPMERKING: WIJZIGINGEN AAN UW HYUNDAI
Het uitvoeren van wijzigingen kan het verlies van garantie tot gevolg hebben.
Het is niet toegestaan uw Hyundai op welke manier dan ook te wijzigen. Wijzigingen kunnen een zeer nadelige invloed hebben op de veiligheid, betrouwbaarheid en de prestaties van uw Hyundai. Het wijzigen van componenten of het monteren van extra componenten hetgeen schade tot gevolg heeft, vallen niet onder de garantie van de wagen.
WAARSCHUWING M.B.T. STEREO GELUIDSINSTALLATIES
Uw wagen is voorzien van elektronische componenten en in sommige gevallen van een elektronische benzine-inspuiting. Een onvakkundig gemonteerde stereo radio kan een zeer nadelige invloed op dergelijke elektronische systemen uitoefenen. Daarom adviseren wij u de inbouwinstructies van de fabrikant van het radiotoestel strikt op te volgen of de montage van een radio aan uw Hyundai dealer over te laten.
F2
WAARSCHUWINGEN
In deze handleiding zult u de uitdrukkingen WAARSCHUWING, OPMERKING en AANWIJZING tegenkomen. Hiermee wordt het volgende bedoeld.
WAARSCHUWING
Hiermee wordt gewaarschuwd voor zaken die letsel kunnen veroorzaken als de waarschuwing wordt genegeerd. U wordt geadviseerd wat wel en niet te doen, om het risico op letsel voor u en anderen te voorkomen of te verminderen.
OPMERKING
Hiermee wordt gewaarschuwd voor iets dat schade kan berokkenen aan uw wagen of de uitrusting van uw wagen. U wordt geadviseerd wat wel en niet te doen, om het risico op schade aan uw wagen en de uitrusting te voorkomen of te verminderen.
AANWIJZING
Hierbij wordt nuttige informatie verstrekt.
F3
EEN WOORD VOORAF
Wij zijn blij dat u voor een Hyundai heeft gekozen. Welkom bij het groeiende aantal van prijsbewuste automobilisten die tot de aanschaf van een Hyundai hebben besloten. Elke Hyundai is gebouwd met behulp van vooruitstrevende technieken en hoogwaardige materialen.
Deze handleiding dient ervoor om u volledig vertrouwd te maken met de bediening en het onderhoud van uw wagen. Wij verzoeken u deze handleiding goed te lezen. De gegeven informatie zal er toe bijdragen dat u over uw nieuwe wagen ten volle tevreden zult zijn.
De fabrikant raadt u ook aan om het onderhoud aan uw auto te laten uitvoeren door een officiële Hyundai-dealer.
HYUNDAI MOTOR COMPANY
N.B.: Eventuele toekomstige eigenaars moeten ook kunnen beschikken over de informatie in deze handleiding. Wij verzoeken u
dan ook om bij eventuele verkoop van uw wagen deze handleiding aan de nieuwe eigenaar te overhandigen. Dank u.
OPMERKING
Er kan ernstige schade ontstaan aan de motor en de transaxle als brandstoffen en smeermiddelen van slechte kwaliteit worden gebruikt, die niet aan de Hyundai specificaties voldoen. Gebruik altijd brandstoffen en smeermiddelen van hoge kwaliteit die voldoen aan de specificaties die op bladzijde 8-6 in het hoofdstuk Technische gegevens van de gebruikshandleiding zijn vermeld.
Copyright 2017 Hyundai Motor Company. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar worden gemaakt, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Hyundai Motor Company.
F4
Introductie
1
INHOUDSOPGAVE
Uw auto in één oogopslag
Veiligheidsysteem van uw auto
Kenmerken van uw auto
Rijden met uw auto
Wat te doen in een noodgeval
Onderhoud
Specificaties & Consumenteninformatie
Index
2
3
4
5
6
7
8
I
Introductie
1
Gebruik van dit instructieboekje / 1-2 Vereiste brandstof / 1-2 Inrijprocedure / 1-6 Retourneren van gebruikte auto's (Europa) / 1-6
Introductie
GEBRUIK VAN DIT INSTRUCTIEBOEKJE VEREISTE BRANDSTOF
Wij willen u helpen om het meeste rijplezier van uw auto te krijgen. Het instructieboekje kan daar op vele manieren toe bijdragen. Wij raden u ten zeerste aan het complete instructieboekje door te lezen. Om de kans op letsel te beperken, moet u met name de gedeeltes met WAARSCHUWING en OPMERKING door het gehele instructieboekje lezen.
De afbeeldingen vormen een waardevolle aanvulling op de tekst. In uw instructieboekje vindt u informatie over de kenmerken, over belangrijke veiligheidsaspecten en over het rijden onder diverse omstandigheden.
De algemene indeling van het instructieboekje vindt u in de INHOUDSOPGAVE. De index geeft een alfabetisch overzicht van alle informatie in uw instructieboekje. Gebruik deze wanneer u op zoek bent naar een specifiek onderwerp.
Hoofdstukken: Dit instructieboekje heeft acht hoofdstukken en een index. Elk hoofdstuk begint met een korte inhoudsopgave, zodat u direct kunt zien of het gewenste hoofdstuk de gewenste informatie bevat.
U vindt verschillende WAARSCHU WINGEN, OPMERKINGEN en AANWIJZINGEN in dit instructieboekje. Deze dienen ter vergroting van uw persoonlijke veiligheid. Lees ALLE procedures en aanbevelingen in deze WAARSCHUWINGEN, OPMERKINGEN en AANWIJZINGEN nauwkeurig door en neem ze in acht.
WAARSCHUWING
Een WAARSCHUWING wijst u erop bijzonder voorzichtig te zijn ter voorkoming van schade en ernstig letsel.
OPMERKING
Informatie waar VOORZICHTIG bij staat, dient ervoor om te voorkomen dat u een fout maakt waardoor uw auto beschadigd zou kunnen raken.
AANWIJZING
OPMERKING geeft aan dat er interessante of nuttige informatie wordt gegeven.
-
Benzinemotor
Loodvrij
Voor optimale prestaties raden we u aan loodvrije benzine te tanken met een octaangetal van RON (Research Octane Number) 95/AKI (Anti Klop Index) van 91 of hoger. (Gebruik geen brandstoffen die methanol bevatten.)
U kan gebruik maken van ongelode benzine met een octaangetal (RON) 91~94 / AKI 87~90, maar hierdoor kunnen de prestaties van de auto iets minder worden.
Bij gebruik van LOODVRIJE BENZINE zijn de prestaties maximaal en de uitlaatgassen het schoonst en wordt vervuiling van de bougies tegengegaan.
21
Introductie
OPMERKING
GEBRUIK NOOIT LOODHOUDENDE BENZINE. Loodhoudende benzine is schadelijk voor de katalysator en de lambdasensor van het motor regelsysteem en zal de emissie- regeling nadelig beïnvloeden.
oeg nooit brandstofadditieven
V producten toe aan het brand stofsysteem. (We adviseren u contact op te nemen met een officiële HYUND
AI-dealer.)
WAARSCHUWING
• Probeer de tank niet verder te vullen nadat het vulpistool automatisch is afgeslagen.
• Controleer altijd of de tankdop goed vastgedraaid is, om morsen van brandstof in geval van een aanrijding te voorkomen.
Loodhoudende benzine (indien van toepassing)
In sommige landen moet er lood- houdende benzine worden gebruikt. Neem contact op met een officiële
-
HYUNDAI-dealer om te informeren of uw auto geschikt is voor het gebruik van loodhoudende benzine.
Het vereiste octaangetal voor
-
loodhoudende benzine is gelijk aan dat voor loodvrije benzine.
Benzine die alcohol en methanol bevat
In sommige landen is naast benzine ook gasohol verkrijgbaar. Dit is een mengsel van benzine en ethanol of methanol.
Gebruik dit mengsel niet met meer dan 10% ethanol en gebruik geen benzine of mengsel dat methanol bevat. Deze brandstoffen kunnen rijproblemen en schade aan het brandstofsysteem, motorregelsysteem en emissieregelsysteem veroorzaken.
Gebruik gasohol niet langer wanneer er rijproblemen optreden.
Schade aan de auto of rijproblemen vallen mogelijk niet onder de fabrieksgarantie wanneer ze veroorzaakt worden door het gebruik van:
1. Benzinemengsels met meer dan 10% ethanol.
2. Benzine of gasohol die methanol bevat.
3. Loodhoudende benzine.
OPMERKING
Gebruik nooit benzinemengsels die methanol bevatten. Gebruik gasoholproducten niet langer wanneer er rijproblemen optreden.
13
Introductie
Andere brandstoffen
Het gebruik van brandstoffen als:
- brandstof die silicium (Si) bevat
- brandstof die MMT (mangaan, Mn) bevat
- brandstof die ferroceen (Fe) bevat
- brandstoffen met andere metaalachtige toevoegingen
kan voertuig- en motorschade veroorzaken of leiden tot verstopping, overslaan, afslaan van de motor, oververhitting van de katalysator, abnormale corrosie, kortere levensduur, enz.
Mogelijk gaat het controlelampje motormanagement (MIL) branden
AANWIJZING
Schade aan het brandstofsysteem of problemen met betrekking tot de prestaties van de auto veroorzaakt door het gebruik van deze brandstoffen worden niet door de garantie gedekt.
Gebruik van MTBE
Geadviseerd wordt geen brandstof in uw auto te gebruiken die meer dan 15,0 volumeprocent MBTE (Methyl Tertiair Butyl Ether) (zuurstofmassa 2,7%) bevat.
Brandstof die meer dan 15,0 volume procent MBTE (zuurstofmassa 2,7%) bevat kan de prestaties van de auto in negatieve zin beïnvloeden en damp vorming of slecht aanslaan veroorzaken.
OPMERKING
Schade aan het brandstofsysteem van uw auto of het verhelpen van problemen met betrekking tot de prestaties van de auto worden niet door de garantie gedekt indien ze veroorzaakt worden door brandstof die methanol bevat of brandstof die meer dan 15,0% volumeprocent MTBE (Methyl Tertiair Butyl Ether) (zuurstofmassa 2,7%) bevat.
Gebruik geen methanol
Uw auto is niet geschikt voor het gebruik van methanol (methylalcohol). Dit type brandstof heeft een negatieve invloed op de prestaties van uw auto en kan schade aan het brandstofsysteem, motorregelsysteem en emissieregelsysteem veroorzaken.
Benzines die het milieu minder belasten
HYUNDAI raadt u aan loodvrije benzine te tanken met een octaangetal van RON (Research Octane Number) 95/AKI (Anti Klop Index) van 91 of hoger (Europa).
-
Klanten die niet de beschikking hebben over kwalitatief hoogwaardige brandstoffen met de juiste additieven
-
wordt geadviseerd elke 15.000 km (Europa) een fles additieven toe te voegen aan de brandstoftank als er problemen zijn met het starten of soepel ronddraaien van de motor. Bij uw officiële HYUNDAI-dealer zijn additieven verkrijgbaar met de daarbij behorende gebruiksinstructies. Gebruik geen andere additieven.
Rijden in het buitenland
Als u van plan bent om met uw auto naar het buitenland te gaan:
• Zorg ervoor dat uw auto voldoet aan
de in dat land geldende wettelijke voorschriften met betrekking tot registratie en verzekering.
• Informeer of de juiste brandstof
verkrijgbaar is.
41
Introductie
Dieselmotor
Dieselbrandstof
Gebruik voor de dieselmotor alleen bij het benzinestation verkrijgbare diesel brandstof die aan de EN 590-norm of vergelijkbaar voldoet. (EN staat voor “European Norm”).
Gebruik geen dieselbrandstof die bestemd is voor de scheepvaart, lichte stookoliën of niet-goedgekeurde brand stoftoevoegingen, aangezien dit de slijtage zal bespoedigen en de motor en het brandstofsysteem kan beschadigen. Het gebruik van niet-goedgekeurde brandstoffen en/of brandstoftoevoegin gen heeft een beperking van de garantie tot gevolg.
Het cetaangetal van de dieselbrandstof voor uw auto moet hoger zijn dan 51. Als er twee soorten diesel leverbaar zijn, moet afhankelijk van de temperatuur worden gekozen voor zomer- of winterdiesel.
• Boven -5°C ... Zomerkwaliteit diesel brandstof
• Onder -5°C ... Winterkwaliteit diesel- brandstof
Zorg ervoor dat de brandstoftank niet leeg raakt. Als de motor door brandstoftekort afslaat, moeten de brandstofcircuits volledig worden
-
ontlucht voordat de motor weer kan worden gestart.
OPMERKING
Zorg ervoor dat er geen benzine of water in de brandstoftank
-
terechtkomt. Als dat wel het geval is moet de brandstoftank worden afgetapt en moet het brandstof­systeem worden ontlucht om schade aan de brandstofpomp en
-
de motor te voorkomen.
OPMERKING -
Dieselbrandstof (indien voorzien van een roetfilter (DPF))
Het is raadzaam de aanbevolen diesel voor dieselauto's uitgerust
-
met een DPF-systeem te gebruiken. Het gebruik van diesel met een hoog zwavelgehalte (meer dan 50 ppm zwavel) en niet­gespecificeerde toevoegingen kan ertoe leiden dat het DPF-systeem beschadigd raakt en er witte rook wordt uitgestoten.
Biodiesel
Indien uw auto aan de EN 14214-norm of vergelijkbaar voldoet, mag bij het benzinestation verkrijgbare dieselmeng sels met niet meer dan 7% biodiesel, algemeen bekend als “B7-diesel” worden gebruikt. (EN staat voor “European Norm”). Het gebruik van biobrandstoffen van meer dan 7% gemaakt uit koolzaad methylester (RME), vetzuur methylester (FAME), plantaardige methylester (VME), enz. of een diesel/biodiesel mengsel zal de slijtage bespoedigen en kan de motor of het brandstofsysteem beschadigen. Reparatie of vervanging van versleten of beschadigde onderdelen als gevolg van het gebruik van niet-goedgekeurde brandstoffen valt niet onder de fabrieksgarantie.
OPMERKING
• Gebruik nooit brandstof, ongeacht of diesel, B7-biodiesel of anderszins, dat niet aan de meest recente specificaties voldoet.
• Gebruik nooit brandstoftoe voegingen en dergelijke die niet door de fabrikant zijn aanbevolen of goedgekeurd.
-
-
-
15
Introductie
INRIJPROCEDURE
U hoeft de auto niet gedurende een bepaalde periode in te rijden. U kunt echter door het opvolgen van een paar eenvoudige aanwijzingen gedurende de eerste 1.000 km de prestaties, het brandstofverbruik en de levensduur van uw auto in positieve zin beïnvloeden.
• Voer het toerental van de motor niet te hoog op.
• Houd tijdens het rijden het motortoerental tussen de 2.000 - 4.000 omw/min.
• Rijd niet gedurende langere tijd met een constante snelheid. Om de motor goed in te rijden, moet het motortoerental worden gevarieerd.
• Vermijd plotseling afremmen, behalve in noodgevallen, om de onderdelen van het remsysteem de gelegenheid te geven op elkaar in te lopen.
• Trek gedurende de eerste 2.000 km met uw auto geen aanhanger.
RETOURNEREN VAN GEBRUIKTE AUTO'S (EUROPA)
Hyundai stimuleert een milieuvriendelijke afvoer voor auto's die aan het eind van hun levenscyclus zijn gekomen en biedt aan uw auto in te nemen volgens de richtlijnen van de Europese Unie (EU) voor voertuigen die aan het einde van hun levenscyclus gekomen zijn.
Gedetailleerde informatie vindt u op de homepage van de Nederlandse HYUNDAI-importeur.
61
Uw auto in één oogopslag
Overzicht exterieur (Stationwagon) / 2-2 Overzicht exterieur (Sedan) / 2-3 Overzicht exterieur (Stationwagon) / 2-4 Overzicht exterieur (Sedan) / 2-5 Dashboard, overzicht / 2-6 Interieur, overzicht / 2-8 Motorruimte / 2-9
2
Uw auto in één oogopslag
OVERZICHT EXTERIEUR (STATIONWAGON)
Voorzijde
1. Afneembaar sleepoog voor.................6-34
2. Motorkap.............................................4-51
3. Ruitenwisser voor .............................4-139
4. Koplamp............................................4-129
5. Mistlamp voor ...................................4-135
6. Band en wiel.......................................7-32
7. Buitenspiegel ......................................4-66
8. Portiervergrendeling ...........................4-23
De werkelijke vorm kan verschillen van de afbeelding.
22
OVF014001
OVERZICHT EXTERIEUR (SEDAN)
Voorzijde
Uw auto in één oogopslag
1. Afneembaar sleepoog voor.................6-34
2. Motorkap.............................................4-51
3. Ruitenwisser voor .............................4-139
4. Koplamp............................................4-129
5. Mistlamp voor ...................................4-135
6. Band en wiel.......................................7-32
7. Buitenspiegel ......................................4-66
8. Portiervergrendeling ...........................4-23
De werkelijke vorm kan verschillen van de afbeelding.
OVF014002
23
Uw auto in één oogopslag
OVERZICHT EXTERIEUR (STATIONWAGON)
Achter
9. Portiervergrendeling ...........................4-23
10. Kinderslot achterportierslot...............4-28
11. Tankdopklep ......................................4-53
12. Dakantenne ....................................4-196
13. Derde remlicht ..................................7-79
14. Achterruitverwarming ......................4-147
15. Achterruitenwisser ..........................4-139
16. Achterlichtunit ...................................7-72
17. Achteruitrijcamera...........................4-125
18. Knop handgreep achterklep .............4-29
19. Parkeerhulpsysteem .......................4-109
20. Sleepoog achter................................6-34
De werkelijke vorm kan verschillen van de afbeelding.
42
OVF014003
OVERZICHT EXTERIEUR (SEDAN)
Achter
Uw auto in één oogopslag
9. Portieren.............................................4-23
10. Tankdopklep......................................4-53
11. Achterlichtunit...................................7-75
12. Antenne ..........................................4-196
13. Derde remlicht..................................7-79
14. Achterruitverwarming......................4-147
15. Achteruitrijcamera* .........................4-125
16. Bagageruimte ...................................4-40
17. Parkeerhulpsysteem*......................4-109
* : indien van toepassing
De werkelijke vorm kan verschillen van de afbeelding.
OVF014004
25
Uw auto in één oogopslag
DASHBOARD, OVERZICHT
De werkelijke vorm kan verschillen van de afbeelding.
62
OVF023002
Uw auto in één oogopslag
1. Stoelverwarming/Stoel met luchtventilatie ....................3-12/3-13
2. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel voorpassagier ........3-24
3. Controlelampje voorpassagiersairbag AAN/UIT ....................3-50
4. Bestuurdersairbag..................................................................3-54
5. Knie-airbag bestuurder ..........................................................3-54
6. Voorpassagiersairbag ............................................................3-54
7. Schakelaar centrale vergrendeling ........................................4-24
8. Toets elektrisch bedienbare achterklep openen ............4-32/4-40
9. Claxon ....................................................................................4-64
10. Instrumentenpaneel..............................................................4-69
11. Toets LCD-display ................................................................4-76
12. Toets TRIP ............................................................................4-76
13. Toets parkeerhulp ..............................................................4-109
14. Toets Smart Parking Assist-systeem..................................4-119
15. Alarmknipperlichten............................................................4-126
16. Verwarmings- en ventilatiesysteem..........................4-148/4-159
17. Opbergvak middenconsole ................................................4-177
18. Dashboardkastje ................................................................4-177
19. Bekerhouder/Asbak..................................................4-182/4-181
20. 12V-aansluiting/Aansteker........................................4-184/4-181
21. Audiobediening op het stuurwiel ........................................4-197
22. AUX, USB en iPod..............................................................4-185
23. Audio-/AVN-systeem ..4-196/4-198/Afzonderlijk instructieboekje
24. Bedieningsorganen Bluetooth-telefoon ..............................4-199
25. Contactslot of startknop ..................................................5-5/5-9
26. Schakelaar elektronische parkeerrem (EPB) ......................5-48
27. Toets Auto Hold ....................................................................5-54
28. Toets voertuigstabiliteitsregeling (ESC) ................................5-58
29. Cruise control-schakelaar/
Schakelaar snelheidsbegrenzer ..................................5-67/5-72
30. Knop rijstand / Flex-stuurwiel ..............................................5-43
27
Uw auto in één oogopslag
INTERIEUR, OVERZICHT
1. Stoel ........................................................3-2
2. Portiergreep binnenzijde ......................4-24
3. Schakelaar ruitbediening ......................4-46
4. Blokkeerschakelaar ruitbediening ..........4-49
5. Hendel motorkapontgrendeling ............4-51
6. Bestuurdersstoel met geheugen............4-60
7. Stuurwiel ..............................................4-62
8. Hendel in hoogte en lengte verstelbare
stuurkolom ............................................4-63
9. Verwarmd stuurwiel................................4-63
10. Buitenspiegelbediening........................4-68
11. Inklapbare buitenspiegel......................4-68
12. Lichtschakelaar ................................4-128
13. Ruitenwisser/-sproeier ......................4-139
14. Koplampverstelling ............................4-137
15. Bedieningssysteem
dashboardverlichting............................4-70
16. Toets Idle Stop & Go-systeem (ISG)
OFF......................................................5-16
17. Versnellingspook handgeschakelde
transmissie/Selectiehendel automatische
transmissie ..................................5-21/5-25
18. Zekeringkast ........................................7-46
De werkelijke vorm kan verschillen van de afbeelding.
82
OVF021001
MOTORRUIMTE
Benzine (1,6L)
Benzine (2,0L)
Uw auto in één oogopslag
1.
Peilstok motorolie
Vuldop motorolie
2.
Expansievat koelvloeistof
3.
Radiateurdop
4.
5. Rem-/koppelingsvloeistofreservoir...7-19
Sproeierreservoir
6.
Luchtfilter
7.
Pluspool accu
8.
Minpool accu
9.
Zekeringkast
10.
.............................7-13
..............................7-13
.................7-17
...................................7-18
..............................7-20
.........................................7-21
...................................7-28
....................................7-28
..................................7-46
De uiteindelijke motorruimte kan afwijken van de afbeelding.
OVF076002/OVF076001
29
Uw auto in één oogopslag
Diesel (1,7L)
1.
Peilstok motorolie
Vuldop motorolie
2.
Expansievat koelvloeistof
3.
Radiateurdop
4.
5. Rem-/koppelingsvloeistofreservoir...7-19
Sproeierreservoir
6.
7. Brandstoffllter...................................7-20
Luchtfilter
8.
Pluspool accu
9.
Minpool accu
10.
Zekeringkast
11.
.............................7-14
..............................7-14
.................7-17
...................................7-18
..............................7-20
.........................................7-21
...................................7-28
..................................7-28
..................................7-46
De uiteindelijke motorruimte kan afwijken van de afbeelding.
210
OVF076003L
Stoelen / 3-2 Veiligheidsgordels / 3-22 Kinderzitjes / 3-35 Aanvullend veiligheidssysteem / 3-46
Veiligheidssysteem van uw auto
3
Veiligheidssysteem van uw auto
STOELEN
Voorstoel
(1) Voorwaartse/achterwaartse richting (2) Rugleuningverstelling (3) Zittinghoogte* (4) Lendesteun (5) Stoelverwarming*
/Stoelverwarming met luchtventilatie*
(6) Hoofdsteun
Achterstoelen
(7) Neerklappen rugleuning (8) Hoofdsteun (9) Armsteun (10) Stoelverwarming*
* :
indien van toepassing
OVF031001
23
Veiligheidssysteem van uw auto
WAARSCHUWING
- Losliggende voorwerpen
Losliggende voorwerpen in de voetenruimte van de bestuurder kunnen de werking van de pedalen nadelig beïnvloeden en mogelijk een ongeval veroorzaken. Plaats niets onder de voorstoelen.
WAARSCHUWING
- Opklappen van de rugleuning
Zorg ervoor, indien u de rugleuning weer rechtop zet, dat u deze vasthoudt en rustig omhoog klapt. Als u de rugleuning niet vasthoudt tijdens het omhoog klappen, kan de rugleuning terugschieten waardoor u letsel kunt oplopen.
WAARSCHUWING
- Verantwoordelijkheid van de bestuurder voorpassagier
Rijden met de rugleuning van een stoel neergeklapt, kan bij een aanrijding leiden tot ernstig letsel. Als de rugleuning neergeklapt is, kan de persoon op de desbetreffende stoel bij een aanrijding onder de gordel doorglijden, waardoor de onder buik zwaar belast kan worden. Hier
door kan ernstig letsel ontstaan. De bestuurder moet de passagier erop wijzen tijdens het rijden de rugleuning altijd zo rechtop mogelijk te houden.
WAARSCHUWING
Gebruik geen zitkussen waardoor de wrijving tussen de stoel en de passagier verminderd wordt. De passagier kan bij een aanrijding of een noodstop onder de gordel doorglijden. Omdat de veiligheidsgordel niet normaal kan werken, kan ernstig letsel ontstaan.
-
33
Veiligheidssysteem van uw auto
WAARSCHUWING
- Bestuurdersstoel
• Probeer de stoel nooit tijdens het rijden te verstellen. Hierdoor kunt u de controle verliezen waardoor een ongeluk met ernstig letsel of schade het gevolg kan zijn.
• Zorg ervoor dat de rugleuning altijd in de normale positie kan staan. Als de rugleuning vanwege hinderlijk geplaatste voorwerpen of andere oorzaken niet goed vergrendeld kan worden, kan dit bij een noodstop of aanrijding ernstig letsel tot gevolg hebben.
• Zet voor het wegrijden de rugleuning altijd rechtop en plaats de heupgordel strak en zo laag mogelijk over de heupen. In deze positie bent u in geval van een aanrijding het beste beschermd.
• Ga zo ver van het stuurwiel af zitten als mogelijk is zonder dat dit ten koste gaat van het bedieningscomfort om onnodig en wellicht ernstig letsel door de airbag te voorkomen. Geadviseerd wordt een minimale afstand van 250 mm tussen uw bovenlichaam en het stuurwiel.
WAARSCHUWING
- Rugleuning achterbank
• De rugleuning achter moet goed vergrendeld zijn. Als dat niet het geval is, kunnen passagiers en objecten in geval van afremmen of een aanrijding plotseling naar voren schieten, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
• Bagage en andere lading moet plat in de bagageruimte worden gelegd. Als de objecten groot of zwaar zijn, of moeten worden gestapeld, moeten ze worden vastgezet. Objecten in de bagageruimte mogen nooit hoger worden gestapeld dan de rugleuning. Het niet opvolgen van deze waarschuwingen kan leiden tot ernstig letsel in geval van afremmen of een aanrijding.
(Vervolg)
(Vervolg)
• In de bagageruimte mogen geen passagiers vervoerd worden en tijdens het rijden mogen er geen passagiers zitten of liggen op een neergeklapte rugleuning. Alle passagiers moeten zitten en de aanwezige veiligheidsgordels dragen.
• Controleer na het terugklappen van de rugleuning of deze goed vergrendeld is door te proberen hem naar voren en naar achteren te bewegen.
43
Veiligheidssysteem van uw auto
WAARSCHUWING
Controleer na het afstellen van de stoel altijd of deze goed is vergrendeld, door te proberen deze naar voren of achteren te schuiven zonder de ontgrendelhendel te gebruiken. Als de bestuurdersstoel plotseling in beweging komt, kunt u de controle over de auto verliezen.
WAARSCHUWING
• Let goed op dat er tijdens het verstellen van de stoel geen handen of voorwerpen in het mechanisme bekneld raken.
• Leg geen aansteker op de vloer of de stoel. Wanneer u de stoel verstelt, kan er gas uit de aansteker ontsnappen waardoor brand kan ontstaan.
• Als er inzittenden aanwezig zijn op de achterstoelen, wees dan voorzichtig bij het afstellen van de voorstoelen.
• Wees uiterst voorzichtig bij het oppakken van kleine voorwerpen die onder de stoelen liggen of zich tussen de stoel en de middenconsole bevinden. Uw handen kunnen klem komen te zitten in het stoelmechanisme of u kunt letsel aan uw handen oplopen door scherpe randen aan de stoel.
OVF031002
Voorstoel
Handmatige verstelling
Voorwaartse/achterwaartse richting
Verstel de stoel als volgt naar voren of naar achteren:
1. Houd de hendel voor de langsverstelling aan de voorzijde van de stoel omhooggetrokken.
2. Schuif de stoel in de gewenste positie.
3. Laat de hendel los en controleer of de stoel vergrendeld is.
Stel de stoel af voordat u gaat rijden en controleer of de stoel goed vergrendeld is door te proberen deze handmatig naar voren of achteren te schuiven. Als de stoel beweegt, dan is hij niet goed vergrendeld.
35
Veiligheidssysteem van uw auto
OVF031003 OVF031004 OVF033077
Rugleuning afstellen
Stel de rugleuning als volgt af:
1. Leun iets naar voren en trek de hendel van de rugleuning aan de zijkant van de stoel naar boven.
2. Leun vervolgens voorzichtig achterover en verstel de rugleuning in de gewenste positie.
3. Laat de hendel los en zorg ervoor dat de rugleuning vergrendeld is. (De hendel MOET zijn oorspronkelijke positie weer innemen om de rugleuning te vergrendelen.)
Afstellen van de zittinghoogte (indien van toepassing)
Duw de hendel aan de zijkant van de zitting omhoog of omlaag om de hoogte van de zitting te veranderen.
• Duw de hendel een aantal maal omlaag om de zitting lager af te stellen.
• Trek de hendel een aantal maal omhoog om de zitting hoger af te stellen.
Lendensteun (indien van toepassing)
De lendensteun kan worden versteld met de schakelaar aan de zijkant van de stoel.
1.Druk op de voorzijde van de schakelaar voor meer steun en op de achterzijde voor minder steun.
2.Laat de knop los zodra de gewenste stand is bereikt.
63
Veiligheidssysteem van uw auto
Automatisch afstellen (indien van toepassing)
De voorstoel kan worden afgesteld met de bedieningsschakelaar aan de buitenzijde van de zitting. Stel voor het rijden de stoel af in de juiste stand zodat het stuurwiel, de pedalen en de schakelaars op het dashboard gemakkelijk bediend kunnen worden.
WAARSCHUWING
De elektrisch verstelbare stoelen kunnen bediend worden met het contact in stand LOCK.
Laat kinderen daarom nooit alleen achter in de auto.
OPMERKING
• Elektrisch verstelbare stoelen worden aangedreven door elektromotoren. Laat de schakelaar los als de stoel juist afgesteld is. Anders kunnen de elektrische onderdelen beschadigd raken.
• Het verstellen van de stoelen kost behoorlijk veel stroom. Beperk daarom het verstellen van de stoelen tot een minimum zolang de motor niet loopt.
• Bedien niet meerdere schakelaars tegelijkertijd. Anders kunnen de elektromotoren of andere elektrische onderdelen beschadigd raken.
• Wijzig de bekleding van de stoel niet. Anders kan de stoelverwarming of -ventilatie beschadigd raken.
OVF031005
Voorwaartse/achterwaartse richting
1.Druk de knop naar voren of naar achteren om de stoel in de gewenste stand te zetten.
2.Laat de knop los zodra de zitting in de gewenste stand staat.
37
Veiligheidssysteem van uw auto
OVF031006 OVF031007 OVF031008
Rugleuning
1.Druk de knop naar voren of naar achteren om de rugleuning in de gewenste stand te zetten.
2.Laat de knop los zodra de zitting in de gewenste stand staat.
Afstellen van de zittinghoogte (indien van toepassing)
1.Druk het voorste deel van de knop naar boven of naar beneden om de voorzijde van de zitting omhoog of omlaag te verstellen. Beweeg het achterste deel van de knop naar boven of naar beneden om de achterzijde van de zitting omhoog of omlaag te verstellen.
2.Laat de knop los zodra de zitting in de gewenste stand staat.
Lendensteun (indien van toepassing)
De lendensteun kan worden versteld met de schakelaar aan de zijkant van de stoel.
1.Druk op de voorzijde van de schakelaar voor meer steun en op de achterzijde voor minder steun.
2.Laat de knop los zodra de gewenste stand is bereikt.
83
OPA039052
Hoofdsteun
De stoelen van de bestuurder en voorpassagier zijn voor extra veiligheid en comfort voorzien van een hoofdsteun.
De hoofdsteun biedt niet alleen comfort, maar helpt tevens bij de bescherming van hoofd en nek van de inzittenden bij een aanrijding.
WAARSCHUWING
• Voor een optimale bescherming in geval van een aanrijding moet de hoofdsteun zo afgesteld zijn dat het midden van de hoofdsteun zich op dezelfde hoogte bevindt als het zwaartepunt van het hoofd van de inzittende. Over het algemeen bevindt het zwaartepunt van het hoofd zich op dezelfde hoogte als de bovenzijde van de ogen. Zorg dat de hoofdsteun zich zo dicht mogelijk bij uw hoofd bevindt. Gebruik daarom geen kussen waardoor het lichaam verder van de rugleuning af komt.
• Gebruik de auto niet als de hoofdsteunen zijn verwijderd omdat dan in geval van een aanrijding ernstig letsel kan ontstaan. Een goed afgestelde hoofdsteun biedt een zo optimaal mogelijke bescherming tegen nekletsel.
• Verstel de hoofdsteun van de bestuurder niet als de auto rijdt.
Veiligheidssysteem van uw auto
OVF031009
Verstellen in voorwaartse/achterwaartse richting
De hoofdsteun kan in vier standen naar voren worden gedrukt. Druk de hoofdsteun vanuit de voorste positie nogmaals naar voren om de hoofdsteun naar achteren te plaatsen. Zorg ervoor dat de hoofdsteun hoofd en nek goed ondersteunt.
39
Veiligheidssysteem van uw auto
OVF031010
Afstellen van de hoogte
Hoger: trek de hoofdsteun omhoog om hem in de gewenste positie (1) te zetten. Lager: druk de ontgrendelknop (2) in en laat de hoofdsteun in de gewenste positie (3) zakken.
OPMERKING
Type A
OVF034078
Type B
OYFH034205
Wanneer u de rugleuning naar voren klapt terwijl de hoofdsteun en zitting niet zijn ingeklapt, raakt de hoofdsteun mogelijk de zonneklep of andere onderdelen van de auto.
OVF034080
Verwijderen
Verwijderen van de hoofdsteun :
1.Zet de rugleuning (2) rechtop met de rugleuningverstelling (1).
2.Trek de hoofdsteun zo ver mogelijk omhoog.
3.Druk de ontgrendelknop hoofdsteun (3) in terwijl u de hoofdsteun naar boven (4) trekt.
103
WAARSCHUWING
Laat iemand tijdens het rijden NOOIT zitten in een stoel waarvan de hoofdsteun verwijderd is.
Veiligheidssysteem van uw auto
Type A
WAARSCHUWING
Controleer of de hoofdsteunen goed vergrendeld zijn nadat ze opnieuw geplaatst zijn en of ze goed zijn afgesteld.
Type B
OVF034079
OVF034081
Plaatsen
Plaatsen van de hoofdsteun :
1.top de pennen van de hoofdsteun (2) in de gaten terwijl u de ontgrendelknop (1) indrukt.
2.Zet de rugleuning (4) rechtop met de rugleuningchakelaar (3).
3.Stel de hoofdsteun vervolgens af op de gewenste hoogte.
311
Veiligheidssysteem van uw auto
HNF2041-1
Actieve hoofdsteun
De actieve hoofdsteun is ontworpen om naar voren en boven te bewegen bij een aanrijding van achteren. Dit voorkomt dat het hoofd van de bestuurder of voorpassagier naar achteren beweegt waardoor nekletsel kan ontstaan.
WAARSCHUWING
Een ruimte kan tussen de zit en de hoofdsteun ontspanknop ontstaan tijdens het zitten of wanneer u de zit naar voor of naar achter beweegt. Wees voorzichtig om niet uw vingers of zo in te klemmen.
Type A
OVF031013
Type B
OVF031014
Stoelverwarming (indien van toepassing)
Met de stoelverwarming kunnen de voorstoelen bij lage buitentemperaturen verwarmd worden.
De stoelverwarming kan worden ingeschakeld door op de schakelaar te drukken voor de bestuurdersstoel of de stoel van de voorpassagier als het contact in stand ON staat.
Laat de schakelaars in stand UIT staan als de stoelverwarming niet gebruikt hoeft te worden.
• Telkens als u op de schakelaar drukt, verandert de temperatuurinstelling voor de stoel als volgt:
UITHOOG( )MIDDEN( )LAAG( )
• De standaardinstelling voor de stoelverwarming is UIT als het contact in stand ON wordt gezet.
123
AANWIJZING
Als de schakelaars voor de stoelver­warming in stand AAN staan, schakelt de stoelverwarming automatisch aan of uit, afhankelijk van de temperatuur van de stoel.
OPMERKING
• Gebruik voor het reinigen van de stoelen geen organisch oplos middel, zoals thinner, alcohol of wasbenzine stoelverwarming en de stoel zelf beschadigd worden.
• Plaats geen isolerende materialen zoals dekens, kussens of hoezen op de stoel wanneer de stoelverwarming is ingeschakeld. Dit kan leiden tot oververhitting.
• Plaats geen zware of scherpe voorwerpen op stoelen die zijn voorzien van stoelverwarming. Hierdoor kunnen de onderdelen van de stoelverwarming bescha digd raken.
Wijzig de bekleding van de stoel
• niet. Anders kan de stoelverwarming of -ventilatie beschadigd raken.
. Hierdoor kan de
-
-
WAARSCHUWING
- Verbranding door de stoelverwarming
Wees extra voorzichtig bij het gebruik van de stoelverwarming, vanwege het gevaar voor oververhitting en de kans op brandwonden. De inzittenden moeten in staat zijn om te voelen wanneer de stoel te warm wordt en moeten de stoelverwarming kunnen uitschakelen. De stoelverwarming kan zelfs bij lage temperaturen brandwonden veroorzaken, vooral als de functie gedurende langere tijd wordt gebruikt. Met name de volgende categorieën personen dienen erg voorzichtig te zijn:
1. Kinderen, ouderen, gehandi capten en ziekenhuispatiënten
Personen met een gevoelige huid
2.
3. Vermoeide personen
4. Dronken personen
5. Personen die onder invloed zijn van medicijnen die het reactievermogen verminderen of slaap opwekken
Veiligheidssysteem van uw auto
Stoel met luchtventilatie (indien van toepassing)
De luchtventilatie koelt de voorstoelen bij warm weer door lucht te blazen door kleine ventilatie-openingen in het oppervlak van de zittingen en rugleuningen. De ventilatie kan worden
-
ingeschakeld door op het achterste deel van de schakelaar te drukken voor de bestuurdersstoel of de voorpassagiersstoel terwijl de motor draait. Laat de schakelaars in de stand UIT staan als het niet nodig is de stoelventilatie te gebruiken.
OVF031015
313
Veiligheidssysteem van uw auto
• Iedere keer als u de schakelaar indrukt, verandert de luchtstroom als volgt:
UITHOOG( )MIDDEN( )LAAG( )
• Als de stoelventilatie ingeschakeld is, zal de stoel na ongeveer 5 minuten koeler worden.
• De standaardinstelling voor de stoelventilatie is UIT als het contact in stand ON wordt gezet.
OVF031016
Opbergvak in rugleuning
In de rugleuning van beide voorstoelen bevindt zich een opbergvak.
WAARSCHUWING
- Opbergvakken rugleuning
Plaats geen zware of scherpe voorwerpen in de opbergvakken. Bij een ongeval kunnen ze uit de opbergvakken geslingerd worden en inzittenden verwonden.
Stationwagon
OVF031068
Achterstoelen
Rugleuningverstelling
Stel de rugleuning als volgt af:
1.Trek de hendel van de rugleuningverstelling omhoog.
2.Houd de hendel omhooggetrokken en verstel de rugleuning in de gewenste positie.
3.Laat de hendel los en zorg dat de rugleuning in die positie vergrendeld is. (De hendel MOET zijn oorspronkelijke positie weer innemen om de rugleuning te vergrendelen.)
143
Veiligheidssysteem van uw auto
OPA039053
Hoofdsteun
De zitplaatsen achterin zijn voor extra veiligheid en comfort van de inzittenden voorzien van hoofdsteunen.
De hoofdsteun biedt niet alleen comfort, maar helpt tevens bij de bescherming van hoofd en nek van de inzittenden bij een aanrijding.
WAARSCHUWING
• Voor een optimale bescherming in geval van een aanrijding moet de hoofdsteun zo afgesteld zijn dat het midden van de hoofdsteun zich op dezelfde hoogte bevindt als het zwaartepunt van het hoofd van de inzittende. Over het algemeen bevindt het zwaartepunt van het hoofd zich op dezelfde hoogte als de bovenzijde van de ogen.
Zorg dat de hoofdsteun zich zo dicht mogelijk bij uw hoofd bevindt. Het gebruik van een kussen waardoor het lichaam verder van de rugleuning af komt wordt afgeraden.
• Gebruik de auto niet als de hoofdsteunen zijn verwijderd omdat dan in geval van een aanrijding ernstig letsel kan ontstaan. Een goed afgestelde hoofdsteun biedt een zo optimaal mogelijke bescherming tegen ernstig nekletsel.
OPMERKING
Wanneer er geen inzittenden aanwezig zijn op de achterstoelen, zet dan de hoofdsteunen in de laagste stand. De hoofdsteunen van de achterstoelen kunnen het zicht naar achteren belemmeren.
315
Veiligheidssysteem van uw auto
Afstellen van de hoogte
Hoger: trek de hoofdsteun omhoog om hem in de gewenste positie (1) te zetten. Lager: druk de ontgrendelknop (2) in en laat de hoofdsteun in de gewenste positie (3) zakken.
163
OVF031018OVF031017
Verwijderen en installeren
Trek de hoofdsteun zo ver mogelijk omhoog en druk vervolgens de ontgrendelknop (1) in om de hoofdsteun te verwijderen (2).
Stop, om de hoofdsteun terug te plaatsen, de pennen van de hoofdsteun (3) in de gaten terwijl u de ontgrendelknop (1) indrukt. Stel de hoofdsteun vervolgens af op de gewenste hoogte.
WAARSCHUWING
Zorg dat de hoofdsteun wordt vergrendeld nadat deze is versteld, zodat de inzittenden optimaal beschermd zijn.
OVF031019
Armsteun
Om de armsteun te gebruiken, trekt u hem uit de rugleuning naar voren.
Veiligheidssysteem van uw auto
OVF031020
Stoelverwarming (indien van toepassing)
Dankzij de stoelverwarming kunnen de achterstoelen bij lage buitentempera­turen verwarmd worden. Druk, met het contact in de stand AAN, op een van de schakelaars om de stoelverwarming achter in te schakelen.
Laat de schakelaars in stand UIT staan als de stoelverwarming niet gebruikt hoeft te worden.
• Telkens als u op de schakelaar drukt, verandert de temperatuurinstelling voor de stoel als volgt:
UIT HOOG( ) → LAAG( )
• De standaardinstelling voor de stoelverwarming is UIT als het contact in stand AAN wordt gezet.
AANWIJZING
Als de schakelaars voor de stoelver­warming in stand AAN staan, schakelt de stoelverwarming automatisch aan of uit, afhankelijk van de temperatuur van de stoel.
OPMERKING
• Gebruik voor het reinigen van de stoelen geen organisch oplos middel, zoals thinner, alcohol of wasbenzine stoelverwarming en de stoel zelf beschadigd worden.
• Plaats geen isolerende materialen zoals dekens, kussens of hoezen op de stoel wanneer de stoelverwarming is ingeschakeld. Dit kan leiden tot oververhitting.
• Plaats geen zware of scherpe voorwerpen op stoelen die zijn voorzien van stoelverwarming. Hierdoor kunnen de onderdelen van de stoelverwarming bescha digd raken.
Wijzig de bekleding van de stoel
• niet. Anders kan de stoelverwarming of -ventilatie beschadigd raken.
. Hierdoor kan de
-
-
317
Veiligheidssysteem van uw auto
WAARSCHUWING
- Verbranding door de stoelverwarming
Wees extra voorzichtig bij het gebruik van de stoelverwarming, vanwege het gevaar voor oververhitting en de kans op brandwonden. De inzittenden moeten in staat zijn om te voelen wanneer de stoel te warm wordt en moeten de stoelverwarming kunnen uitschakelen. De stoelverwarming kan zelfs bij lage temperaturen brandwonden veroorzaken, vooral als de functie gedurende langere tijd wordt gebruikt. Met name de volgende categorieën personen dienen erg voorzichtig te zijn:
1. Kinderen, ouderen, gehandi capten en ziekenhuispatiënten
Personen met een gevoelige huid
2.
3. Vermoeide personen
4. Dronken personen
5. Personen die onder invloed zijn van medicijnen die het reactievermogen verminderen of slaap opwekken
Neerklapbare achterbank
De rugleuning achter kan worden opgeklapt om het vervoer van langere voorwerpen mogelijk te maken of de bagageruimte te vergroten.
WAARSCHUWING
Het doel van de opklapbare rugleuning is het vervoer van langere voorwerpen mogelijk te maken waarvoor anders geen ruimte is.
Laat nooit iemand op een neergeklapte rugleuning zitten als de auto rijdt omdat dat geen veilige positie is en omdat dan de veiligheidsgordels niet gebruikt kunnen worden. Hierdoor kan bij een aanrijding of een noodstop ernstig letsel ontstaan. Voorwerpen
­die op de neergeklapte rugleuning
vervoerd worden mogen niet boven de bovenzijde van de voorstoelen uitsteken. Als dat wel het geval is kan de lading bij een noodstop naar voren schuiven en letsel of schade veroorzaken.
OVF031023
Neerklappen van de rugleuning achter:
1.Controleer, om beschadiging van de gordel te voorkomen, of de gordel achter in de geleider zit.
183
Voor
Veiligheidssysteem van uw auto
2.Steek de gesp van de veiligheids­gordel achter in de opening tussen de rugleuning en de zitting en plaats de gordel in de geleider om beschadiging te voorkomen.
3.Zet de rugleuning zoveel mogelijk rechtop en schuif indien nodig de voorste stoel naar voren.
4.Zet de hoofdsteunen achter in de laagste positie.
Achter - Stationwagon
OVF031021
OVF031067
5.Type A
Trek aan de hendel voor het neerklappen van de rugleuning en klap de rugleuning naar voren.
Type B (stationwagon, neerklappen met afstandsbediening)
Trek aan de hendel voor het neerklappen van de rugleuning, vervolgens wordt de rugleuning neergeklapt.
OVF031022OVF031031
6.Til de rugleuning op en beweeg deze naar achteren om de achterstoel te kunnen gebruiken. Druk de rugleuning stevig naar achteren totdat deze vastklikt. Zorg ervoor dat de rugleuning vergrendeld is.
7.Plaats de veiligheidsgordel weer in de juiste positie.
319
Veiligheidssysteem van uw auto
OPMERKING - Type B
Druk de rugleuning niet met veel kracht terug om hem te vergrendelen. Anders kan hij ontgrendeld raken en terugschieten.
WAARSCHUWING- Type B
Klap de achterstoelen niet neer als er mensen of huisdieren op de stoelen zitten of als er bagage op staat.
Anders kunnen de inzittenden of huisdieren letsel oplopen of kan de bagage beschadigd raken.
WAARSCHUWING
Bij het terugzetten van de achterbank in zijn oorspronkelijke positie nadat de bank is neergeklapt:
Let erop dat het materiaal van de gordel of de gesp niet beschadigd worden. Zorg ervoor dat de gordel of gesp niet klem komen te zitten. Controleer of de rugleuning goed vergrendeld is door tegen de bovenzijde van de rugleuning te drukken. Anders kan bij een aanrijding of noodstop de rugleuning naar voren klappen, waardoor de bagage in het passagierscompartiment terecht kan komen en de inzittenden ernstig letsel zouden kunnen oplopen.
WAARSCHUWING
- Opklappen van de rugleuning
Zorg ervoor, indien u de rugleuning weer rechtop zet, dat u deze vasthoudt en rustig omhoog klapt. Als u de rugleuning niet vasthoudt tijdens het omhoog klappen, kan de rugleuning terugschieten waardoor u letsel kan oplopen.
203
Veiligheidssysteem van uw auto
OPMERKING - Voorkom
beschadiging van de veiligheidsgordels achter
Plaats de gordelsluiting in de uitsparing tussen de zitting en de rugleuning wanneer u de rugleuning voorover klapt of wanneer u bagage op de zitting plaatst. Hierdoor wordt voorkomen dat de gordelsluiting door de rugleuning of de bagage beschadigd raakt.
OPMERKING
- Veiligheidsgordels achter
Vergeet niet bij het omhoog klappen van de rugleuning de schoudergordels in de juiste positie te plaatsen. Door de veiligheids gordel door de geleider te leiden
ordt voorkomen dat ze achter of
w onder de achterbank bekneld raken.
WAARSCHUWING
- Bagage
Bagage moet altijd worden vastgezet om te voorkomen dat het bij een aanrijding door de auto wordt geslingerd, waardoor de inzittenden letsel kunnen oplopen. Wees extra voorzichtig met het plaatsen van voorwerpen op de achterstoelen, omdat ze inzittenden voorin kunnen raken bij een frontale aanrijding.
-
WAARSCHUWING
- Bagage
Zet de motor uit, zet de selectiehendel in stand P (parkeren) (automatische transmissie/Double clutch­transmissie) of schakel de eerste versnelling of de achteruit in (handgeschakelde transmissie), en trek de parkeerrem stevig aan alvorens bagage in of uit te laden. Het niet opvolgen van deze stappen kan ertoe leiden dat de auto zich onbedoeld in beweging zet als de selectiehendel per ongeluk in een andere stand gezet wordt.
321
Veiligheidssysteem van uw auto
VEILIGHEIDSGORDELS
Veiligheidsgordels
WAARSCHUWING
• Voor een optimale bescherming moeten de veiligheidsgordels tijdens het rijden altijd gedragen worden.
• De veiligheidsgordels zijn het meest effectief als de rugleuningen rechtop staan.
• Kinderen tot en met 12 jaar moeten altijd plaatsnemen op de achterbank en de gordel op de juiste manier dragen. Laat kinderen nooit op de passagiersstoel meerijden. Als een kind van 12 jaar of ouder op de voorpassagiersstoel vervoerd moet worden, moet hij of zij de veiligheidsgordel op de juiste manier dragen en moet de stoel zover mogelijk naar achteren worden gezet.
(Vervolg)
(Vervolg)
• Draag nooit de schoudergordel onder de arm door of achter uw rug. Het niet op de juiste manier gebruiken van de schoudergordel kan bij een aanrijding resulteren in ernstig letsel. De schoudergordel moet over het midden van uw schouder worden gedragen, over uw sleutelbeen.
• Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels niet gedraaid zitten. Als de gordel gedraaid is, werkt hij minder effectief. Bij een aanrijding kan een gedraaide veiligheidsgordel zelfs snijwonden veroorzaken. Zorg er daarom voor dat de gordel niet verdraaid zit.
• Let erop dat het materiaal van de gordel niet beschadigd wordt. Laat een beschadigde veilig heidsgordel vervangen.
Zet breekbare voorwerpen nooit
• vast met een veiligheidsgordel. Bij krachtig remmen of een aanrijding kunnen ze beschadigd raken door de veiligheidsgordel.
WAARSCHUWING
Veiligheidsgordels zijn ontworpen om aan te liggen tegen de botstructuur in het lichaam en moeten daarom zo laag mogelijk over het bekken of het bekken, de borst en de schouder, afhankelijk van het type gordel, gedragen worden; het dragen van het heupgedeelte over de onderbuik moet voorkomen worden.
De veiligheidsgordel moet zo strak mogelijk tegen het lichaam aan gedragen worden, voor zover het comfort het toelaat, om een maximale bescherming te kunnen bieden.
Een loshangende veiligheidsgordel biedt veel minder bescherming.
Voorkomen moet worden dat de gordel in aanraking komt met
­polijstmiddelen, olie en chemicaliën, in het bijzonder accuzuur.
(Vervolg)
223
Veiligheidssysteem van uw auto
(Vervolg) De veiligheidsgordels kunnen op
een veilige manier gereinigd worden met een milde zeepoplossing. De veiligheids gordel moet worden vervangen als hij gerafeld, verontreinigd of beschadigd is.
De veiligheidsgordel moet ook worden vervangen als hij gedragen is tijdens een zware aanrijding, ook al is de gordel niet zichtbaar beschadigd. Bij het dragen mag de gordel niet gedraaid zitten. Elke veiligheidsgordel mag maar door één persoon gedragen worden; het is gevaarlijk een kind op schoot te vervoeren met de gordel om beide personen heen.
WAARSCHUWING
• Er mogen geen wijzigingen aan de gordel worden aangebracht of
-
hulpmiddelen worden gebruikt die voorkomen dat het gordelmechanisme de gordel strak tegen het lichaam aan kan trekken of die het verstellen van de gordel onmogelijk maken.
• Zorg er bij het vastmaken van de veiligheidsgordel voor dat u de gordel niet in de gordelsluiting van een andere stoel steekt. Dit is erg gevaarlijk omdat u mogelijk niet volledig door de veiligheids gordel wordt beschermd.
Maak de veiligheidsgordel tijdens
• het rijden niet (herhaaldelijk) los en vast. Hierdoor kunt u de controle over de auto verliezen waardoor een ongeluk met ernstig letsel of schade het gevolg kan zijn.
(Vervolg)
• Zorg er bij het vastmaken van de veiligheidsgordel voor dat de gordel niet over harde of breekbare voorwerpen ligt.
• Controleer of er geen voorwerpen in de gordelsluiting aanwezig zijn. Anders kan de veiligheidsgordel niet goed vastgemaakt worden.
-
(Vervolg)
323
Veiligheidssysteem van uw auto
Type A
Type B
OVF033024
OVF031025
Waarschuwingssysteem voor de veiligheidsgordels
(1) Waarschuwingslampje veiligheids-
gordel bestuurdersstoel
(2) Waarschuwingslampje veiligheids
gordel voorpassagier
Als herinnering voor bestuurders en passagiers gaat als volgt het waarschuwingslampje van de veiligheidsgordels knipperen of branden en klinkt de waarschuwingszoemer:
• Telkens als het contact in stand ON wordt gezet of de motor wordt gestart, gaat het waarschuwingslampje van de veiligheidsgordels branden, ongeacht of de gordels zijn vastgemaakt.
• Als u de veiligheidsgordel vervolgens nog niet vastmaakt en u gaat sneller rijden dan 20 km/h, zal de waarschuwingszoemer gedurende ongeveer 100 seconden klinken en gaat het waarschuwingslampje van de desbetreffende veiligheidsgordel knipperen.
• Het waarschuwingslampje van de veiligheidsgordels gaat branden als de gordel wordt losgemaakt nadat het contact in stand ON is gezet.
• Als u de veiligheidsgordel hebt vastmaakt en u gaat sneller rijden dan 20 km/h en dan de veiligheidsgordel losmaakt, zal de waarschuwingszoemer gedurende
-
ongeveer 100 seconden klinken en gaat het waarschuwingslampje van de desbetreffende veiligheidsgordel knipperen.
AANWIJZING
• Het waarschuwingslampje voor de gordel voor de voorpassagier bevindt zich in de middenconsole.
• Ook als er geen passagier op de stoel zit, zal het waarschuwingslampje gedurende 6 seconden knipperen of branden.
• De waarschuwing voor de gordel van de voorpassagier kan in werking treden als bagage op de voor­passagiersstoel wordt geplaatst.
243
Veiligheidssysteem van uw auto
Voorstoel
OLM039026
Driepuntsgordel
Hoogteverstelling
U kunt de hoogte van het bovenste bevestigingspunt in vier standen afstellen voor maximaal comfort en een maximale veiligheid.
De veiligheidsgordel mag niet te dicht langs de nek lopen. Anders wordt u niet optimaal beschermd. Het schouder­gedeelte van de gordel moet zodanig zijn aangepast dat het over de borst en het midden van de schouder loopt, en nooit over de nek.
Verhoog of verlaag het bovenste bevestigingspunt van de veiligheids­gordel tot de juiste hoogte.
Trek het bovenste bevestigingspunt (1) omhoog om het hoger af te stellen. Druk het bovenste bevestigingspunt omlaag (3) en houd daarbij de knop (2) ingedrukt om het bovenste bevestigingspunt lager af te stellen.
Laat de knop los om het bovenste bevestigingspunt in de ingestelde positie te blokkeren. Probeer het bovenste bevestigingspunt omhoog of omlaag te schuiven om te controleren of het geblokkeerd is.
WAARSCHUWING
• Controleer of het bovenste bevestigingspunt op de juiste hoogte geblokkeerd is. Laat het schoudergedeelte van de gordel nooit langs uw nek of over u gezicht lopen. Een onjuist gedragen veiligheidsgordel kan bij een aanrijding leiden tot ernstig letsel.
• Als u de veiligheidsgordels na een aanrijding niet laat vervangen, kan het gebeuren dat ze u bij een eventuele volgende aanrijding niet goed beschermen, waardoor ernstig letsel kan ontstaan. Laat de veiligheids gordels van uw auto na een aanrijding zo snel mog vervangen.
elijk
-
325
Veiligheidssysteem van uw auto
1
2
Middelste achter
1
Vastmaken van uw gordel:
Trek de gordel uit de blokkeerautomaat en plaats de metalen gesp (1) in de gordelsluiting (2). Wanneer de gesp in de gordelsluiting vergrendelt, is een klik hoorbaar.
2
B180A01NF
OVF031028
De veiligheidsgordel kan zich alleen automatisch tot de juiste lengte oprollen als u eerst handmatig het heupgedeelte van de gordel strak over uw heupen trekt. Als u zich langzaam voorover beweegt, rolt de gordel af en heeft u een maximale bewegingsruimte. Bij een noodstop of een aanrijding echter zal de gordel geblokkeerd worden. Daarnaast zal de gordel blokkeren wanneer u te snel naar voren buigt.
OPMERKING
Gebruik voor het bevestigen van de middelste veiligheidsgordel achter de gordelsluiting met de aanduiding CENTER.
AANWIJZING
Als het u niet lukt om de veiligheids­gordel uit de blokkeerautomaat te trekken, trek dan krachtig aan de gordel en laat deze vervolgens los. U kunt dan de gordel gemakkelijk uittrekken.
263
WAARSCHUWING
Middelste achter
Veiligheidssysteem van uw auto
B200A01NF
WAARSCHUWING
U moet het heupgedeelte van de veiligheidsgordel zo laag mogelijk over uw heupen dragen en niet over uw middel. Als u de gordel te hoog over uw middel draagt, neemt de kans op letsel bij een aanrijding toe. Draag de gordel niet onder of over uw beide armen. De gordel moet over de ene arm en onder de andere arm door lopen, zoals aangegeven in de afbeelding.
Draag nooit de schoudergordel onder de arm door die zich het dichtst bij het portier bevindt.
OVF031066
Steek de gesp (1) altijd in de gordelsluiting (A).
Zorg ervoor dat de gordel niet verdraaid zit.
A
Middelste achter
A
B210A01NF
OVF031029
Losmaken van de gordel:
De gordel kan worden losgemaakt door op de ontgrendelknop (A) van de gordelsluiting te drukken. Als de gordel losgemaakt is, moet hij automatisch oprollen.
Controleer als dat niet gebeurt of de gordel niet gedraaid is en probeer het opnieuw.
327
Veiligheidssysteem van uw auto
OED030300
Gordelspanner veiligheidsgordel
De veiligheidsgordels van de bestuurder en voorpassagier zijn uitgerust met gordelspanners. Het doel van de gordelspanner is ervoor te zorgen dat de veiligheidsgordel strak tegen het lichaam van de inzittende ligt bij bepaalde frontale aanrijdingen. De gordelspanners kunnen worden geactiveerd als een frontale aanrijding ernstig genoeg is.
Wanneer plotseling wordt afgeremd of wanneer de inzittende te snel voorover probeert te buigen, wordt de gordel door de blokkeerautomaat vergrendeld. Bij bepaalde frontale aanrijdingen zal de gordelspanner echter geactiveerd worden en zal deze de gordel strakker om het lichaam van de inzittende trekken.
Als de gordelspanner wordt geactiveerd en het systeem registreert dat de spankracht van één of beide veiligheidsgordels te groot wordt, zorgt een spankrachtbegrenzer ervoor dat de gordel iets wordt gevierd.
WAARSCHUWING
Zorg, in verband met uw eigen veiligheid, dat de gordelband niet los of verdraaid zit en neem altijd de juiste zithouding aan.
8KMB3311
Het gordelspannersysteem bestaat hoofdzakelijk uit de volgende onderdelen. De plaats hiervan wordt in de afbeelding aangegeven:
1. Waarschuwingslampje AIRBAG
2. Blokkeerautomaat met gordelspanner
3. Airbagmodule
283
WAARSCHUWING
Voor een optimale werking van de gordelspanner:
1. De veiligheidsgordel moet goed werken en goed afgesteld zijn. Lees a.u.b. de informatie en de voorzorgsmaatregelen met betrekking tot de veiligheids systemen - inclusief veiligheids­gordels en airbags - in uw auto in
e handleiding zorgvuldig door
dez en volg de aanwijzingen op.
2. Zorg ervoor dat u en uw
passagiers de veiligheidsgordels te allen tijde op de juiste manier dragen.
AANWIJZING
• Wanneer de gordelspanners geactiveerd worden, kan een luide knal hoorbaar zijn en kan er fijn stof, dat doet denken aan rook, zichtbaar worden in het passagierscomparti­ment. Dat zijn normale verschijnselen en het stof is niet schadelijk.
-
• De fijne stof is normaal gesproken onschadelijk, maar kan bij personen met een gevoelige huid irritatie veroorzaken. Tevens dient langdurig inademen van de stof vermeden te worden. Was de aan het stof blootgestelde huid zorgvuldig na een ongeval waarbij de gordelspanners zijn geactiveerd.
• Omdat de sensor die de airbag activeert in verbinding staat met de gordelspanner, zal het waarschuwingslampje AIRBAG in het dashboard gedurende ongeveer 6 seconden gaan branden nadat het contact in stand ON wordt gezet. Daarna zou het lampje uit moeten gaan.
Veiligheidssysteem van uw auto
OPMERKING
Als de gordelspanner niet goed werkt, zal dit waarschuwingslampje gaan branden, ook al is er geen defect aan het airbagsysteem. Als het waarschuwingslampje AIRBAG niet gaat branden als het contact in stand ON wordt gezet, als het niet dooft nadat het gedurende ongeveer 6 seconden heeft gebrand, of als het gaat branden tijdens het rijden, we adviseren u het systeem te laten controleren door een officiële HYUNDAI-dealer.
329
Veiligheidssysteem van uw auto
WAARSCHUWING
• Gordelspanners zijn ontworpen voor eenmalig gebruik. Nadat een gordelspanner is geactiveerd, moet deze worden vervangen. Alle veiligheidsgordels die tijdens een aanrijding zijn gebruikt, moeten compleet vervangen worden.
• Het mechanisme van de gordelspanners wordt tijdens het activeren heet. Raak de onderdelen van het gordel spannersysteem niet aan nadat
e geactiveerd zijn.
z
• Probeer nooit zelf de gordel spanners te controleren of te ver
vangen. We adviseren u het systeem te laten controleren door een officiële HYUNDAI-dealer.
• Sla niet op de onderdelen van het gordelspannersysteem.
• Probeer nooit, op wat voor manier dan ook, onderhoud of reparaties uit te voeren aan het gordelsysteem.
(Vervolg)
(Vervolg)
• Een onjuiste behandeling van de onderdelen van het gordel spannersysteem en het niet opv
olgen van de waarschuwin
gen kunnen leiden tot een
volledige werking of het
on onverhoeds activeren van de gordelspanner en tot ernstig letsel.
• Draag te allen tijde de veilig heidsgordel wanneer u in een
-
-
auto rijdt of meerijdt. Als de auto of de veiligheidsgordel
• met gordelspanner moet worden afgevoerd, adviseren we u contact op te nemen met een officiële HYUNDAI-dealer.
OPMERKING
Het gordelsysteem kan beschadigd
-
raken door de carrosserie aan de voorzijde van de auto. Daarom
-
adviseren we u het systeem te laten repareren door een officiële HYUNDAI-dealer.
-
303
Veiligheidssysteem van uw auto
Voorzorgsmaatregelen met betrekking tot de veiligheidsgordels
WAARSCHUWING
Alle inzittenden moeten te allen tijde hun veiligheidsgordel dragen. Veiligheidsgordels en kinderzitjes beperken de kans op letsel in geval van een aanrijding of een noodstop. Als de veiligheidsgordel niet gedragen wordt, kunnen de inzittenden te dicht bij een zich vullende airbag komen, delen in het interieur van de auto raken of uit de auto geslingerd worden. Juist gedragen veiligheidsgordels reduceren deze gevaren in aanzienlijke mate.
Volg altijd de voorzorgsmaat regelen met betrekking tot veiligheidsgor veiligheid voor de inzittenden in dit instructieboekje zorgvuldig op.
dels, airbags en de
Baby's en kleine kinderen
Houd u bij het vervoer van baby's en kleine kinderen aan de wettelijke voorschriften. Baby- en kinderzitjes moeten op de juiste manier op de achterbank worden geplaatst en gemonteerd. Raadpleeg voor meer informatie over baby- en kinderzitjes "Kinderzitjes" in dit hoofdstuk.
-
WAARSCHUWING
Elke inzittende in uw auto moet gebruik maken van de juiste beschermende systemen, inclusief baby's en kleine kinderen. Houd nooit een kind op uw schoot of in uw armen in een rijdende auto. Door de grote krachten die bij een aanrijding optreden zal het kind uit uw armen en door het interieur geslingerd worden. Gebruik altijd een kinderzitje dat geschikt is voor de lengte en het gewicht van het kind dat er in vervoerd moet worden.
331
Veiligheidssysteem van uw auto
AANWIJZING
Kleine kinderen zijn bij een aanrijding het best beschermd als ze goed vastgezet op de achterbank vervoerd worden in een wettelijk goedgekeurd kinderzitje. Controleer voor de aanschaf van een kinderzitje of het voorzien is van een label waarop staat dat het desbetreffende zitje wettelijk goedgekeurd is. Het kinderzitje moet geschikt zijn voor de lengte en het gewicht van het kind dat er in vervoerd moet worden. Ook deze informatie moet op het label van het kinderzitje vermeld staan. Raadpleeg "Kinderzitjes" in dit hoofdstuk.
Grotere kinderen
Kinderen die te groot zijn voor een kinderzitje moeten plaatsnemen op de achterbank en gebruik maken van de aanwezige driepuntsgordels. Het heupgedeelte van de gordel moet zo strak en laag mogelijk gedragen worden. Controleer regelmatig of de gordel goed aanligt. Door de bewegingen van het kind kan de gordel niet meer in de juiste positie komen te liggen. Bij een aanrijding zitten kinderen het veiligst op de achterbank als ze op de juiste manier gebruik maken van de veiligheidsgordels. Als een groter kind (ouder dan 12) op de voorstoel vervoerd moet worden, moet het kind de driepuntsgordel op de juiste manier dragen en moet de stoel zo ver mogelijk naar achteren worden geplaatst. Kinderen tot en met 12 jaar moeten altijd plaatsnemen op de achterbank en de gordel op de juiste manier dragen. Kinderen tot en met 12 jaar moeten altijd plaatsnemen op de achterbank en de gordel op de juiste manier dragen. Vervoer NOOIT een kind jonger dan 13 jaar op de voorstoel. Gebruik NOOIT een kinderzitje waarbij het kind met het gezicht naar achteren gericht op de voorstoel zit.
Probeer het kind verder naar het midden plaats te laten nemen wanneer het schoudergedeelte over de hals of het gezicht van het kind loopt. Maak gebruik van een kinderzitje wanneer de schoudergordel hun gezicht of hals nog steeds raakt.
WAARSCHUWING
- Schoudergordels en kleine kinderen
• Laat een schoudergordel nooit het gezicht of de hals van een kind raken tijdens het rijden.
• Als de veiligheidsgordels niet op de juiste manier worden gedragen en afgesteld zijn, kan een kind ernstig letsel oplopen.
323
Veiligheidssysteem van uw auto
Zwangere vrouwen
Ook zwangere vrouwen wordt geadviseerd de veiligheidsgordel te dragen om de kans op letsel bij een aanrijding te beperken. Draag het heupgedeelte van de gordel zo laag en strak mogelijk over de heupen, niet over het middel. Neem voor meer informatie contact op met een arts.
WAARSCHUWING
- Zwangere vrouwen
Zwangere vrouwen mogen het heupgedeelte van de veiligheids gordel nooit over of boven de onderb
uik dragen.
-
Gehandicapten
Ook gehandicapten die in de auto vervoerd worden, moeten gebruik maken van de veiligheidsgordel. Neem indien nodig voor meer informatie contact op met een arts.
Een persoon per veiligheidsgordel
Een enkele gordel mag nooit gedragen worden door twee personen (ook niet door een volwassene en een kind). Als dat wel gedaan wordt, kan dat bij een aanrijding resulteren in ernstig letsel.
Zet de rugleuning niet horizontaal
Om de kans op letsel bij een aanrijding te beperken en de veiligheidsgordels zo effectief mogelijk te gebruiken, moeten alle inzittenden rechtop zitten en moeten de rugleuningen tijdens het rijden zo rechtop mogelijk staan. Als een inzittende op de achterbank ligt of als de rugleuning van de voorstoel te ver horizontaal staat, kan de gordel onvoldoende bescherming bieden.
WAARSCHUWING
Als de rugleuning te ver horizontaal staat, neemt de kans op letsel bij een aanrijding of een noodstop aanzienlijk toe. De bescherming die de veiligheidssystemen (veiligheidsgordels en airbags) bieden, neemt aanzienlijk af als de rugleuning te ver horizontaal staat. De veiligheidsgordel moet strak over uw heupen en borst lopen voor een maximale effectiviteit. Hoe verder de rugleuning naar achteren staat, hoe groter de kans is dat de inzittende bij een aanrijding onder het heupgedeelte van de gordel door schiet of dat de nek in aanraking komt met het schoudergedeelte van de gordel. Bestuurder en passagiers moeten altijd goed in hun stoel zitten, de gordel op de juiste manier dragen en de rugleuning zo ver mogelijk rechtop zetten.
333
Veiligheidssysteem van uw auto
Verzorging van de veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels mogen niet gedemonteerd of gemodificeerd worden. Verder moet er op worden gelet dat de gordels en de onderdelen daarvan niet beschadigd worden door de scharnieren van de stoelen, de portieren of anderszins.
WAARSCHUWING
Beschadig de veiligheidsgordel en de gesp niet als u de neergeklapte rugleuning van de achterbank weer in zijn oorspronkelijke positie zet. Zorg ervoor dat de gordel of gesp niet klem komen te zitten tussen de achterbank. Een beschadigde gordel of gesp is minder sterk en kan bij een aanrijding of noodstop dienst weigeren, waardoor ernstig letsel kan ontstaan. Laat een veiligheidsgordel onmiddellijk vervangen als het materiaal van de gordel of de gesp is beschadigd.
Periodieke controle
Geadviseerd wordt de veiligheidsgordels periodiek op slijtage en beschadiging te controleren. Beschadigde onderdelen dienen zo spoedig mogelijk vervangen te worden.
Houd de gordels schoon en droog
De veiligheidsgordels moeten schoon en droog gehouden worden. Als ze vuil geworden zijn, kunnen ze worden gereinigd met een milde zeepoplossing en warm water. Bleekmiddelen, kleurstoffen, sterke oplosmiddelen of reinigingsmiddelen met schurende bestanddelen mogen niet worden gebruikt omdat ze het gordelmateriaal kunnen beschadigen of verzwakken.
Wanneer moeten de veiligheidsgordels
vervangen worden
De veiligheidsgordels moeten in hun geheel worden vervangen als de auto bij een aanrijding betrokken is. Dat is ook het geval als de veiligheidsgordels niet zichtbaar beschadigd zijn. We adviseren u contact op te nemen met een officiële HYUNDAI-dealer.
343
KINDERZITJES (INDIEN VAN TOEPASSING)
Om de kans op letsel bij een ongeval, hard remmen of plotselinge manoeuvre te minimaliseren, kunnen kinderen het beste op de achterbank zitten en dienen ze altijd goed beschermd te zijn. Volgens ongevallenstatistieken zijn kinderen veiliger in een kinderzitje op de achterbank dan in een kinderzitje op de voorstoel. Grotere kinderen die niet in een kinderzitje zitten, dienen een van de in de auto aanwezige veiligheidsgordels te gebruiken.
Houd u bij het vervoer van baby's en kleine kinderen aan de wettelijke voorschriften. Baby- en kinderzitjes moeten op de juiste manier op de achterbank worden geplaatst en gemonteerd. Let er bij de aanschaf van een baby- of kinderzitje op of het desbetreffende zitje wettelijk goedgekeurd is.
Kinderzitjes zijn zodanig ontworpen dat ze met het heupgedeelte van een driepuntsgordel of de bevestigingspunten voor de bovenste band en/of de ISOFIX-bevestigingen aan de zitplaats bevestigd kunnen worden.
Zonder adequate bescherming kunnen kinderen ernstig letsel oplopen bij een ongeval. Kleine kinderen en baby's moeten in een kinderzitje geplaatst worden. Voordat u een bepaald kinderzitje koopt, moet u eerst controleren of het in uw auto past en of het de juiste maat heeft voor uw kind. Volg bij het plaatsen van het kinderzitje altijd de gebruiksaanwijzing van de fabrikant.
WAARSCHUWING
• Een kinderzitje dient op de achterbank geplaatst te worden. Plaats een kinderzitje nooit op de passagiersstoel. Mocht er zich een ongeval voordoen waarbij de airbag voorpassagier opgeblazen wordt, dan kan de airbag een kind in een kinderzitje ernstig letsel toebrengen. Gebruik een kinderzitje daarom alleen op de achterbank van uw auto.
(Vervolg)
Veiligheidssysteem van uw auto
(Vervolg)
• Aangezien een veiligheidsgordel of kinderzitje zeer warm kunnen worden in een gesloten voertuig dat in de zon heeft gestaan, dient u altijd de bekleding en gordelsluitingen te controleren voordat u uw kind in de auto zet, ook al is de buitentemperatuur niet hoog. Controleer de bekleding van het zitje en de gordelsluitingen voordat u het kind in het zitje zet.
• Plaats het baby-/kinderzitje in de bagageruimte of maak het vast met een veiligheidsgordel als het niet gebruikt wordt, zodat het niet naar voren geworpen wordt bij hard remmen of een ongeval.
• Kinderen kunnen ernstig letsel oplopen als een airbag geactiveerd wordt. Kinderen moeten altijd, ook als ze te groot zijn voor een kinderzitje, vervoerd worden op de achterbank.
335
Veiligheidssysteem van uw auto
WAARSCHUWING
Om de kans op ernstig letsel te beperken:
• Kinderen van elke leeftijd zijn veiliger als ze op de achterbank vervoerd worden. Een kind dat op de voorpassagiersstoel vervoerd wordt, kan ernstig letsel oplopen door een airbag die wordt geactiveerd.
• Volg altijd de montage-instructies en de aanwijzingen voor het gebruik van de fabrikant van het kinderzitje.
• Controleer altijd of het kinderzitje goed in uw auto gemonteerd is en of uw kind goed vastzit in het kinderzitje.
• Houd nooit een kind op uw schoot of in uw armen in een rijdende auto. Door de grote krachten die bij een aanrijding optreden zal het kind uit uw armen en door het interieur geslingerd worden.
• Gebruik nooit één gordel voor uzelf en een kind. Bij een aanrijding kan een kind ernstig inwendig letsel oplopen omdat het kind zich tussen u en de gordel bevindt.
(Vervolg)
(Vervolg)
• Laat een kind nooit zonder toezicht achter in de auto - ook niet voor even. De temperatuur in de auto kan heel snel hoog oplopen, waardoor kinderen in de auto door de hitte bevangen kunnen worden. Ook zeer jonge kinderen kunnen per ongeluk de auto in beweging zetten, bekneld raken tussen de portierruiten of zichzelf of anderen insluiten in de auto.
• Laat nooit twee kinderen, of twee willekeurige andere personen, gebruik maken van een en dezelfde veiligheidsgordel.
• Kinderen zitten zelden stil en op de juiste manier in een zitje. Let er op dat de schoudergordel bij het kind nooit onder de arm door of achter de rug loopt. Zet een kind altijd in de juiste positie op de achterbank en zet het kind goed vast.
• Laat een kind tijdens het rijden nooit knielen of staan op de zitting van een stoel of op de vloer. Bij een aanrijding of een noodstop kan het kind met grote kracht door het interieur van de auto geslingerd worden, waardoor het ernstig letsel kan oplopen.
(Vervolg)
(Vervolg)
• Laat een kind tijdens het rijden nooit knielen of staan op de zitting van een stoel of op de vloer. Bij een aanrijding of een noodstop kan het kind met grote kracht door het interieur van de auto geslingerd worden, waardoor het ernstig letsel kan oplopen.
• Gebruik nooit een kinderzitje dat over de rugleuning van een stoel "vasthaakt"; een dergelijk zitje biedt mogelijk geen adequate bescherming bij een ongeval.
• De veiligheidsgordels kunnen erg heet worden, vooral als de auto in de volle zon heeft gestaan. Controleer altijd of de gordelsluiting niet te heet is voordat u het kind vastzet.
• Na een aanrijding adviseren we u het systeem te laten controleren door een officiële HYUNDAI­dealer.
• Als er niet genoeg ruimte is om het kinderzitje achter de bestuurdersstoel te plaatsen, plaats dan het zitje op de zitplaats rechts achter.
363
Veiligheidssysteem van uw auto
Kinderzitjes waarin het kind met het gezicht naar achteren wordt vervoerd
CRS09 Kinderzitjes waarin het kind met het gezicht naar voren wordt vervoerd
OVF031032
Gebruiken van een kinderzitje
Voor kleine kinderen en baby's is het gebruik van een kinderzitje wettelijk voorgeschreven. Dit kinderzitje moet de juiste maat hebben voor het kind en dient volgens de gebruiksaanwijzing van de fabrikant te worden geplaatst.
Wij adviseren u het kinderzitje uit veiligheidsoverwegingen op de zitplaatsen achter te gebruiken.
WAARSCHUWING
Plaats nooit een kinderzitje waarbij het kind met het gezicht naar achteren gericht zit op de stoel van de voorpassagier. Wanneer de geactiveerde airbag het zitje met een grote kracht raakt, kan het kind ernstig letsel oplopen.
WAARSCHUWING
- Plaatsen van het kinderzitje
• Een kind kan bij een aanrijding ernstig letsel oplopen als het kinderzitje niet goed gemonteerd is of als het kind niet goed vastgezet is in het kinderzitje. Lees voor u het kinderzitje installeert eerst de handleiding van de fabrikant.
• Als de veiligheidsgordel niet functioneert zoals in dit deel beschreven staat, adviseren we u het systeem te laten controleren door een officiële HYUNDAI­dealer.
• Wanneer u de aanwijzingen in dit instructieboekje en de instructies bij het kinderzitje niet opvolgt, neemt de kans op en de ernst van letsel bij een aanrijding toe.
• Wanneer de hoofdsteun een juiste plaatsing van het kinderzitje (zoals beschreven in de handleiding van het zitje) hindert, verstel of verwijder dan de hoofdsteun van de desbetreffende stoel.
337
Veiligheidssysteem van uw auto
Bevestigen van een kinderzitje met een driepuntsgordel
Volg voor het installeren van een kinderzitje op de buitenste of middelste zitplaats van de achterbank de volgende stappen:
1. Plaats het baby- of kinderzitje op de achterbank en laat de veiligheids­gordel om of door het zitje lopen, afhankelijk van de instructies van de fabrikant van het zitje. Zorg ervoor dat de gordel niet verdraaid zit.
2. Zet de gesp vast in de gordelsluiting. Controleer of een klikkend geluid hoorbaar is.
Plaats de ontgrendelknop zo dat deze in geval van nood gemakkelijk bereikbaar is.
OEN036104OEN036101E2MS103005
3. Maak de gordel vast en zorg ervoor dat de gordel overal goed aansluit. Controleer na het installeren of het kinderzitje goed vastzit door het in alle richtingen te bewegen.
Als de gordel strakker moet, beweeg dan meer band richting de blokkeerautomaat. Wanneer u de gordel losmaakt zodat die ingetrokken wordt, gaat de blokkeerautomaat automatisch terug naar de stand waarin hij normaal blokkeert in een noodsituatie.
383
Veiligheidssysteem van uw auto
Geschiktheid kinderzitje voor gebruik van de veiligheidsgorde - Europa
Gebruik een veiligheidssysteem voor kinderen dat officieel is goedgekeurd en dat voor uw kinderen geschikt is. Raadpleeg de volgende tabel bij het gebruik van kinderstoelen.
Leeftijd
0 : Tot 10 kg (0 ~ 9 maanden)
0+ : Tot 13 kg (0 ~ 2 jaar)
I : 9 kg tot 18 kg (9 maanden ~ 4 jaar)
II & III : 15 kg tot 36 kg (4 ~ 12 jaar)
Voorpassagier Buitenste achter Middelste achter
UUX
UUX
UUX
UUX
Zitplaats
U : Geschikt voor de categorie "universele" zitjes, goedgekeurd voor gebruik in deze
gewichtsklasse
WAARSCHUWING
Geadviseerd wordt een kinderzitje altijd op de achterbank te plaatsen, ook al is de airbag voorpassagier UIT geschakeld met de AAN/UIT­schakelaar. Om de veiligheid voor uw kind te garanderen, moet de airbag voorpassagier worden uitgeschakeld wanneer u omdat het niet anders kan een kinderzitje op de voorstoel monteert.
339
Veiligheidssysteem van uw auto
Stationwagon
OVF031037
Sedan
OVF031075
Monteren van een kinderzitje met behulp van een systeem met bevestigingsbanden (indien van toepassing)
De haakhouders voor het kinderzitje bevinden zich op de vloer achter de achterbank (stationwagon) of op de hoedenplank (sedan).
OVF031034
1. Voer de band van het kinderzitje over de rugleuning.
Voer bij voertuigen met verstelbare hoofdsteun de band onder de hoofdsteun en tussen de stijlen van de hoofdsteun door. Voer in andere gevallen de band over de bovenkant van de hoofdsteun.
2. Bevestig de band van het kinderzitje aan het bevestigingspunt en trek de band strak om het zitje vast te zetten.
WAARSCHUWING
Een kind kan bij een aanrijding ernstig letsel oplopen als het kinderzitje niet goed gemonteerd is of als het kind niet goed vastgezet is in het kinderzitje. Volg altijd de aanwijzingen van de fabrikant voor de montage en het gebruik van het zitje.
WAARSCHUWING
- Bevestigingsband
Monteer niet meer dan één kinderzitje aan de bevestigings punten. Het extra gewicht kan ertoe leiden dat de be of -banden afbreken, wat ernstig letsel kan veroorzaken.
vestigingspunten
-
403
Veiligheidssysteem van uw auto
WAARSCHUWING
- Controle van een kinderzitje
Controleer of het kinderzitje goed vastzit door te proberen het in verschillende richtingen te duwen en te trekken. Een niet goed gemonteerd kinderzitje kan kantelen, verdraaien, overhellen of losraken, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
WAARSCHUWING
- Bevestigingspunten voor een kinderzitje
• De bevestigingspunten zijn alleen berekend op de belasting die er op wordt uitgeoefend door een juist gemonteerd kinderzitje. Ze mogen in geen geval worden gebruikt voor de bevestiging van veiligheidsgordels voor vol wassenen of voor de bevestiging
an andere componenten in de
v auto.
• De band biedt misschien onvoldoende bescherming als hij aan een ander dan het speciaal hiervoor bedoelde bevestigings punt is gemonteerd.
Monteren van een kinderzitje met behulp van een ISOFIX-systeem en
een systeem met bevestigingsbanden
(indien van toepassing)
ISOFIX is een gestandaardiseerde methode voor het monteren van kinderzitjes die een einde maakt aan het vastmaken van kinderzitjes met de standaard veiligheidsgordel. Hierdoor is een veel veiligere en meer betrouwbare
-
bevestiging mogelijk en verloopt bovendien het installeren een stuk eenvoudiger en sneller.
Een ISOFIX-kinderzitje mag alleen worden gebruikt als het specifiek is goedgekeurd voor uw auto of universeel is goedgekeurd volgens de eisen die
-
gesteld zijn in de Europese norm ECE-R
44.
ISOFIX: International Standards Origanisation FIX
Aanduiding positie
ISOFIX-bevestiging
ISOFIX-bevestiging
OLM039035 OVF031035
Aan de onderzijde van de rugleuningen achter zijn ISOfix-labels aangebracht. Deze symbolen geven de bevestigings­punten voor baby- of kinderzitjes aan, indien aanwezig.
341
Veiligheidssysteem van uw auto
OVF031036
Beide buitenste zitplaatsen achter zijn uitgerust met ISOFIX­bevestigingspunten en een bijbehorende bevestiging voor de bovenste band op de vloer achter de achterbank (stationwagon) of op de hoedenplank (sedan).
De ISOFIX-bevestigingspunten bevinden zich tussen de zitting en de rugleuning en zijn aangegeven met het ISOFIX­icoon.
Bij de montage moeten de CRS ISOFIX­bevestigingen bevestigd worden aan de ISOFIX-bevestigingen in de auto (luister of er een KLIK hoorbaar is, controleer de eventueel aanwezige indicator op de CRS-bevestiging en voer een extra controle uit door aan het zitje te trekken).
CRS-bevestigingen met een universele goedkeuring volgens ECE-R 44 moeten tevens aan de bovenzijde worden vastgezet met een band die aan de andere kant wordt vastgezet op het bijbehorende bevestigingspunt achter de achterbank (stationwagon) of op de hoedenplank (sedan).
Volg bij het installeren en gebruiken van een kinderzitje de installatiehandleiding die bij het ISOFIX-zitje wordt geleverd.
WAARSCHUWING
• Als een kinderzitje op de achterbank is geplaatst met behulp van de ISOFIX­bevestigingen, moeten alle ongebruikte gordels op de achterbank worden vastgemaakt in de gordelsluitingen en moet de gordel op de plaats van het kinderzitje achter het zitje worden vastgemaakt om ervoor te zorgen dat de gordel buiten bereik van het kind blijft. Bij losse gespen of gordelsluitingen kan het kind in het kinderzitje verstrikt raken en ernstig letsel oplopen.
• Plaats geen voorwerpen rond de onderste bevestigingspunten. Controleer ook of de veiligheidsgordel niet wordt gehinderd door de onderste bevestigingspunten.
423
Veiligheidssysteem van uw auto
Vastzetten van het kinderzitje:
1. Om het kinderzitje vast te zetten in het ISOFIX-bevestigingspunt dient u de vergrendeling van het kinderzitje in het ISOFIX-bevestigingspunt vast te klikken. Controleer of een klikkend geluid hoorbaar is.
OPMERKING
Zorg dat het materiaal van de veiligheidsgordel achter tijdens het plaatsen niet beschadigd wordt of bekneld raakt tussen de ISOfix­bevestigingen.
2. Plaats de haak van de band in de haakhouder van het kinderzitje en trek de band strak om het zitje vast te zetten. (Zie de vorige bladzijde.)
WAARSCHUWING
• Installeer geen kinderzitje in het midden van de achterbank met behulp van de ISOFIX­bevestigingen. De ISOFIX­bevestigingen zijn alleen bedoeld voor de buitenste zitplaatsen links en rechts op de achterbank. Misbruik de ISOFIX­bevestigingen niet door te proberen een kinderzitje in het midden van de achterbank te monteren.
Bij een ongeval zijn de ISOFIX­bevestigingen voor een kinderzitje dan mogelijk niet sterk genoeg om het kinderzitje op zijn plaats te houden in het midden van de achterbank. De bevestigingen kunnen dan afbreken en ernstig letsel veroorzaken.
(Vervolg)
(Vervolg)
• Monteer niet meer dan één kinderzitje aan een van de onderste bevestigingspunten. Het extra gewicht kan ertoe leiden dat de bevestigingspunten of -banden afbreken, wat ernstig letsel kan veroorzaken.
• Bevestig het ISOFIX-kinderzitje of het voor ISOFIX geschikte kinderzitje alleen aan de daarvoor bestemde bevestigingspunten, zoals aangegeven in de afbeelding.
• Volg altijd de instructies voor installatie en gebruik van de fabrikant van het kinderzitje.
343
Veiligheidssysteem van uw auto
Geschikte ISOFIX-bevestigingspunten voor een kinderzitje - Europa
BevestigingAfmetingenGewichtsgroep
Reiswieg
0: tot 10 kg
0+: tot 13 kg
I: 9 tot 18 kg
IUF = Geschikt voor ISOfix-bevestiging van naar voren gerichte,
universele voor deze gewichtsgroep goedgekeurde kinderzitjes.
IL = Geschikt voor speciale ISOFIX-veiligheidssystemen voor baby's
en kinderen die volgens ECE R44 zijn goedgekeurd voor dit model.
X = ISOFIX bevestiging niet geschikt voor kinderzitje in deze
gewichtsgroep en/of deze grootteklasse.
* Zowel ISO/R2 als ISO/R3 kan alleen op de voorste positie van de
passagiersstoel geplaatst worden.
* Afmetingen en bevestigingspunten ISOfix-baby- of kinderzitje
A - ISO/F3: Volledig baby-/kinderzitje waarbij het kind met het
gezicht naar voren gericht zit (hoogte 720 mm)
F ISO/L1 - X X -
G ISO/L2 - X X -
E ISO/R1 - IL IL -
E ISO/R1 - IL IL -
D ISO/R2 - IL IL -
C ISO/R3 - IL IL -
D ISO/R2 - IL IL -
C ISO/R3 - IL IL -
B ISO/F2 - IUF IUF -
B1 ISO/F2X - IUF IUF -
A ISO/F3 - IUF IUF -
443
Voorpassagier
B - ISO/F2: Babyzitje waarbij het kind met het gezicht naar voren
B1 - ISO/F2X: Babyzitje (versie 2) waarbij het kind met het gezicht
C - ISO/R3: Volledig baby-/kinderzitje waarbij het kind met het
D - ISO/R2: Babyzitje waarbij het kind met het gezicht naar
E - ISO/R1: Kinderzitje waarbij het kind met het gezicht naar
F - ISO/L1: Reiswieg waarbij het kind met het gezicht naar links
G - ISO/L2: Reiswieg waarbij het kind met het gezicht naar rechts
ISOFIX-posities in auto
Buitenste achter
(Bestuurderszijde)
gericht zit (hoogte 650 mm)
naar voren gericht zit (hoogte 650 mm)
gezicht naar achteren gericht zit (hoogte 720 mm)
achteren gericht zit
achteren gericht zit
gericht ligt
gericht ligt
Buitenste achter
(Passagierszijde)
Middelste achter
Aanbevolen kinderzitjes - Europa
Veiligheidssysteem van uw auto
Gewichtsgroep Naam Fabrikant Type bevestiging
Met het gezicht naar achteren gericht met
specifiek ISOFIX-platform, type “G”
Met het gezicht naar achteren gericht met
ISOFIX-adapter
Met het gezicht naar achteren gericht met
ISOFIX-bevestigingspunt +
bovenste bevestigingsband
Groep 0-1
(0-18kg)
Groep 1
(9-18kg)
BIMBO G0/1 S FAIR
Baby Safe Plus II Britax Römer
Duo Plus Britax Römer
CRS-fabrikantinformatie
FAIR http://www.fairbimbofix.com Britax Römer http://www.britax.com
ECE-R44
goedkeuringsnr.
E4 03443416 (Stoel)
E4 04443718 (Platform)
E1 04301146
E1 04301133
345
Veiligheidssysteem van uw auto
AANVULLEND VEILIGHEIDSSYSTEEM (INDIEN VAN TOEPASSING)
(1) Airbag bestuurder (2) Airbag voorpassagier* (3) Zijairbag* (4) Curtain airbag* (5) Knie-airbag bestuurder* (6) ON/OFF-schakelaar airbag
voorpassagier*
* : indien van toepassing
* Het aantal daadwerkelijke airbags kan afwijken van de afbeelding.
463
OVF033069/OYN039026
Veiligheidssysteem van uw auto
WAARSCHUWING
• Zelfs in auto’s uitgerust met airbags, dienen u en uw passagiers te allen tijde de aanwezige veiligheidsgordels te dragen om de kans op letsel of de ernst daarvan bij een aanrijding of bij het over de kop slaan van de auto te beperken.
• Het aanvullend veiligheidssysteem en de gordelspanners bevatten explosieve chemicaliën.
Wanneer een auto wordt afgevoerd zonder dat het aanvullend veiligheidssysteem en de gordelspanners zijn verwijderd, kan brand ontstaan. We adviseren u contact op te nemen met een officiële Hyundai­dealer voordat een auto wordt afgevoerd.
• Houd de onderdelen van het aanvullend veiligheidssysteem en de bedrading uit de buurt van water en andere vloeistoffen. Als de onderdelen van het aanvullend veiligheidssysteem niet meer werken door blootstelling aan water of andere vloeistoffen, kan brand of ernstig letsel ontstaan.
Werking van airbagsysteem
• De airbags kunnen alleen worden geactiveerd als het contact in stand ON of START staat.
• De airbags worden bij zwaardere aanrijdingen van voren of opzij (indien zijairbags en/of curtain airbags aanwezig zijn) onmiddellijk geactiveerd om de inzittenden te beschermen tegen letsel.
• Er is geen bepaalde snelheid waarbij de airbags worden geactiveerd.
Of de airbags worden geactiveerd, hangt voornamelijk af van de kracht en de richting van de aanrijding. Deze twee factoren bepalen of de sensoren een elektronisch activeringssignaal uitzenden.
• Of de airbags al dan niet opgeblazen worden, is afhankelijk van een aantal factoren, zoals de rijsnelheid, de hoek van de aanrijding, de massa en de stijfheid van de bij de aanrijding betrokken auto's of objecten. Ook andere factoren kunnen een rol spelen.
• De airbags vóór worden direct volledig opgeblazen, waarna ze meteen weer leeglopen.
Het is vrijwel onmogelijk om tijdens een ongeval waar te nemen dat de airbags opgeblazen worden. Het is aannemelijker dat u de leeggelopen airbags na de aanrijding uit het stuurwiel of het dashboard ziet hangen.
• Om bij een zware aanrijding bescherming te bieden, moeten de airbags snel opgeblazen worden. De snelheid waarmee de airbag opgeblazen wordt is het gevolg van de extreem korte tijd waarbinnen een aanrijding plaatsvindt en de noodzaak om de airbag tussen de inzittende en de delen van de auto te krijgen voordat de inzittende in contact komt met delen van de auto. De snelheid waarmee de airbags worden opgeblazen, beperkt de kans op ernstig letsel bij een zware aanrijding en vormt daarom een belangrijk deel van het ontwerp van de airbags.
Het opblazen van een airbag kan echter ook letsel zoals schaafwonden, blauwe plekken en botbreuken, en soms nog ernstiger letsel veroorzaken omdat de snelheid waarmee de airbags worden opgeblazen wordt tot gevolg heeft dat de airbags met veel kracht uitzetten.
347
Veiligheidssysteem van uw auto
• Er zijn zelfs omstandigheden waaronder het contact met de airbag in het stuurwiel tot ernstig letsel kan leiden, vooral wanneer de inzittende te dicht op het stuurwiel zit.
WAARSCHUWING
• Om ernstig letsel te voorkomen, moet de bestuurder altijd zo ver mogelijk van het stuurwiel afzitten (ten minste 250 mm). De voorpassagier moet de stoel altijd zo ver mogelijk naar achteren schuiven en helemaal achterin de stoel gaan zitten.
• De airbags worden bij een aanrijding onmiddellijk geactiveerd en door de grote kracht waarmee dit gebeurt, kunnen de passagiers ernstig gewond raken als ze te dicht bij de airbag zitten.
• Het activeren van de airbags kan letsel veroorzaken zoals schaafwonden, verwondingen als gevolg van gebroken brillen en brandwonden die het gevolg zijn van de explosieve lading van de airbags.
Geluid en rookontwikkeling
Bij het opblazen van de airbags is een hard geluid hoorbaar en komt rook en poeder vrij. Dit is normaal en wordt veroorzaakt doordat het ontstekings­mechanisme van de airbag geactiveerd wordt. Nadat de airbags opgeblazen
zijn, kunt u een poosje last hebben bij het ademhalen doordat uw borstkas in contact is geweest met zowel de veiligheidsgordel als de airbag en doordat u de rook en het poeder hebt ingeademd. Wij adviseren u met klem zo snel mogelijk na een aanrijding de portieren en/of de ruiten te openen wanneer dit mogelijk is, om te voorkomen dat u te lang in aanraking blijft met de rook.
Hoewel de rook en het poeder niet giftig zijn, kunnen deze wel huidirritaties veroorzaken in de buurt van ogen, neus en hals. Was in dat geval de desbetreffende plek schoon en spoel deze met koud water na. Raadpleeg een dokter als de symptomen aanhouden.
WAARSCHUWING
Als de airbags geactiveerd zijn, zijn de bij het airbagsysteem behorende onderdelen in het stuurwiel en/of instrumentenpaneel en/of de dakrails boven de voor- en achterportieren zeer heet. Raak de onderdelen van het airbagsysteem niet aan direct nadat een airbag opgeblazen is, om letsel te voorkomen.
483
Veiligheidssysteem van uw auto
Type A
Type B
OYDESA2042
OLM034310
Installeer geen kinderzitje op de voorpassagiersstoel
Gebruik nooit een kinderzitje waarbij het kind met het gezicht naar achteren gericht op de voorstoel zit. Als de airbag wordt opgeblazen, oefent deze op een dergelijk geplaatst kinderzitje een grote kracht uit, waardoor het kind ernstig letsel kan oplopen.
Gebruik op de voorstoel ook geen kinderzitje waarbij het kind met het gezicht naar voren is gericht. Als de airbag voorpassagier wordt geactiveerd, zou dit ernstig letsel bij het kind kunnen veroorzaken.
Als uw auto is voorzien van een ON/OFF-schakelaar voor de airbag voorpassagier, kan de airbag van de voorpassagier indien nodig worden in- of uitgeschakeld.
Zie voor meer informatie pagina 3-50.
WAARSCHUWING
• Plaats NOOIT een kinderzitje dat tegen de rijrichting in moet worden geplaatst op een stoel waar een INGESCHAKELDE AIRBAG voor zit, anders kan het kind ERNSTIG LETSEL oplopen.
• Gebruik nooit een kinderzitje op de voorstoel. Als de airbag voorpassagier wordt geactiveerd, zou dit ernstig letsel kunnen veroorzaken.
• Als het kinderzitje op één van de buitenste zitplaatsen achter wordt geplaatst bij uitvoeringen met zijairbags, zorg er dan voor dat het kinderzitje zo ver mogelijk weg van het portier wordt geplaatst en zet het goed vast.
Door het activeren van de zijairbag of curtain airbag zou deze ernstig letsel kunnen veroorzaken.
349
Veiligheidssysteem van uw auto
W7-147
Waarschuwings- en controlelampje airbag
Waarschuwingslampje AIRBAG
Het doel van het waarschuwingslampje AIRBAG in het dashboard is om u te waarschuwen voor een mogelijke storing in de airbag - het aanvullend veiligheidssysteem (SRS).
Als het contact in stand ON wordt gezet, moet het lampje gedurende ongeveer 6 seconden gaan knipperen en daarna uitgaan.
Laat het systeem controleren wanneer:
• Het lampje niet kort gaat branden als het contact in stand ON wordt gezet.
• Het lampje na ongeveer 6 seconden niet uitgaat maar blijft branden.
• Het lampje gaat branden tijdens het rijden.
• Het lampje gaat knipperen wanneer het contact in stand ON staat.
Type A
Type B
OVF031038
OVF031039
Controlelampje voorpassagiersairbag AAN (indien van toepassing)
Het controlelampje airbag voorpassagier AAN brandt gedurende ongeveer 4 s nadat het contact in stand ON is gezet.
Het controlelampje airbag voorpassagier AAN zal tevens branden wanneer de AAN/UIT-schakelaar voor de airbag in de stand AAN wordt gezet, maar gaat uit na ongeveer 60 s.
503
Veiligheidssysteem van uw auto
Type A
Type B
OVF031040
OVF031041
Controlelampje airbag voorpassagier UIT (indien van toepassing)
Het controlelampje airbag voorpassagier UIT brandt gedurende ongeveer 4 s nadat het contact in stand ON is gezet.
Het controlelampje airbag voorpassagier UIT zal ook gaan branden als de AAN/UIT-schakelaar voor de airbag in de stand UIT staat en zal uitgaan als de AAN/UIT-schakelaar in de stand AAN wordt gezet.
OPMERKING
Als een defect optreedt in de AAN/UIT-schakelaar voor de airbag, gaat het controlelampje airbag voorpassagier UIT niet branden (Het controlelampje airbag voor passagier AAN gaat branden en gaat weer uit na ong zal de airbag voor de voorpassagier geactiveerd worden bij een frontale aanrijding, ook al staat de AAN/UIT­schakelaar voor de airbag in de stand UIT.
Als dit gebeurt, adviseren we u de AAN/UIT-schakelaar voor de voorpassagiersairbag en het airbagsysteem te laten controleren door een officiële HYUNDAI-dealer.
eveer 60 s) en
-
OVF031042
Onderdelen aanvullend veiligheidssysteem en functies
De onderdelen van het aanvullend veiligheidssysteem zijn:
1. Airbag bestuurder
2. Airbag voorpassagier*
3. Zijairbags*
4. Curtain airbags*
5. Blokkeerautomaten met gordelspanners
6. Waarschuwingslampje AIRBAG
7. Airbagmodule (SRSCM)
8. Airbagsensoren vóór*
9. Zijairbagsensoren*
351
Veiligheidssysteem van uw auto
10. Knie-airbagmodule bestuurder*
11. Controlelampje airbag voorpassagier ON/OFF*
12. ON/OFF-schakelaar airbag voorpassagier*
*: indien van toepassing
Als het contact in stand ON staat controleert de SRSCM constant alle componenten van het systeem om te bepalen of een frontale aanrijding, een aanrijding schuin van voren of een aanrijding van opzij zwaar genoeg is om de airbags of de gordelspanners te activeren.
Het waarschuwingslampje air bag op het dashboard brandt na het in stand ON zetten van het contact gedurende 6 seconden en moet vervolgens uit gaan.
WAARSCHUWING
Als een van de volgende condities zich voordoen, kan dat duiden op een storing in het airbagsysteem. We adviseren u het systeem te laten controleren door een officiële HYUNDAI-dealer.
• Het lampje gaat niet kort branden als het contact in stand ON wordt gezet.
• Het lampje gaat niet na ongeveer 6 seconden uit, maar blijft branden.
• Het lampje gaat branden tijdens het rijden.
• Het lampje gaat knipperen wanneer het contact in stand ON staat.
Airbag bestuurder (1)
OHM039102N
De airbagmodules voor bevinden zich in het stuurwielkussen, in het dashboardpaneel voor de voorpassagier boven het dashboardkastje en/of in het kniebeschermingspaneel aan bestuurderszijde. Als de SRSCM oordeelt dat de kracht waaraan de voorzijde van de auto wordt blootgesteld een bepaalde drempelwaarde overschrijdt, activeert hij automatisch de airbags vóór.
523
Veiligheidssysteem van uw auto
Airbag bestuurder (2) Airbag bestuurder (3)
OHM039103N
Als de airbags geactiveerd worden, scheuren de afdekkappen op vooraf bepaalde plaatsen open als gevolg van de zich vullende airbags. Als deze openingen groter worden, kunnen de airbags geheel gevuld worden.
Een geheel gevulde airbag vertraagt in combinatie met een juist gedragen veiligheidsgordel de voorwaartse beweging van de bestuurder of de voorpassagier en beperkt zo de kans op hoofdletsel en letsel aan het bovenlichaam.
Nadat de airbag geheel gevuld is, begint hij direct weer leeg te lopen, waaroor de bestuurder weer zicht op de weg krijgt en hij de auto weer kan besturen of anderszins kan bedienen.
OHM039104N
Airbag voorpassagier
B240B05L
WAARSCHUWING
• Plaats geen accessoires (beker houder, cassettehouder) of stic
kers enz. op het paneel boven het dashboardkastje in auto's met een airbag voorpassagier. Dergelijke voorwerpen kunnen gevaarlijke projectielen worden en letsel veroorzaken wanneer de airbag voorpassagier geactiveerd wordt.
• Plaats een eventuele lucht verfrisser ook niet in de buurt van het instrumentenpaneel of op het dashboar
Dit kan een gevaarlijk projectiel worden en letsel veroorzaken wanneer de airbag voorpassagier geactiveerd wordt.
d.
-
-
353
Veiligheidssysteem van uw auto
WAARSCHUWING
• Als de airbag geactiveerd wordt, is er een luide knal hoorbaar en komt er fijn stof vrij in de auto. Dit is normaal en niet gevaarlijk ­het fijne poeder wordt gebruikt bij het vouwen van de airbags. Het stof dat vrijkomt bij het activeren van de airbag kan huid- of oogirritatie veroorzaken en astmatische klachten bij daarvoor gevoelige personen verergeren. Was de aan het stof blootgestelde huid na een ongeval waarbij de airbags zijn geactiveerd altijd zorgvuldig met koud water en een milde zeepoplossing.
(Vervolg)
(Vervolg)
• Het aanvullend veiligheidssys teem werkt allen als het contact in stand ON staat.
Als het waarschuwingslampje air bag niet gaat branden of als het ook blijft branden als er na het in stand ON zetten van het contact 6 seconden verstreken zijn of de motor gestart is, of als het gaat branden tijdens het rijden, werkt het aanvullend Veiligheidssysteem niet goed. Als dit gebeurt adviseren we u het systeem te laten controleren door een officiële HYUNDAI-dealer.
• Zet voor het vervangen van een zekering of het losnemen van een accukabel het contact eerst in stand LOCK en verwijder de contactsleutel. Vervang of verwijder een zekering die aan het airbagsysteem gerelateerd is nooit als het contact in stand ON staat. Het niet opvolgen van deze waarschuwing zal ertoe leiden dat het waarschuwingslampje air bag zal gaan branden.
Airbag bestuurder
-
OVF031049
Knie-airbag bestuurder
OVF031051
Airbag bestuurder en voorpassagier (indien van toepassing)
Uw auto is uitgerust met een aanvullend veiligheidssysteem (SRS) en driepunts­gordels voor zowel de bestuurder als de voorpassagier.
543
Veiligheidssysteem van uw auto
Dat de auto is uitgerust met dit systeem blijkt uit de aanwezigheid van de letters AIR BAG in reliëf op het stuurwielkussen en/of het kniebeschermingspaneel aan bestuurderszijde en op het dashboardpaneel voor de voorpassagier boven het dashboardkastje.
Het aanvullend veiligheidssysteem bestaat uit airbags die zich bevinden in het stuurwiel, in het kniebeschermingspaneel aan bestuurderszijde onder de stuurkolom en het dashboardpaneel voor de voorpassagier boven het dashboardkastje.
Airbag voorpassagier
OVF031050
Het doel van de airbag is om de bestuurder en/of de voorpassagier een aanvullende bescherming te bieden naast de bescherming die geboden wordt door de veiligheidsgordel.
WAARSCHUWING
Maak altijd gebruik van de veiligheidsgordels en, indien van toepassing, van kinderzitjes ­iedere keer, bij iedere reis en voor iedereen! De airbags worden met aanzienlijke kracht in een zeer korte tijdsspanne gevuld. De veiligheidsgordel houden de inzittenden in de juiste positie, zodat ze optimaal kunnen profiteren van de airbags. Ook in een auto met airbags kunnen de inzittenden ernstig letsel oplopen tijdens het activeren van de airbag als de inzittenden de gordels niet of niet op de juiste wijze dragen. Volg altijd de voorzorgsmaatregelen met betrekking tot veiligheidsgordels, airbags en de veiligheid voor de inzittenden in dit instructieboekje zorgvuldig op.
Om de kans op letsel te beperken en optimaal te profiteren van het aanvullend veiligheidssysteem:
• Vervoer een kind nooit op de voorstoel in een kinderzitje of op een zitkussen.
(Vervolg)
355
Veiligheidssysteem van uw auto
(Vervolg)
• Vervoer kinderen altijd op de achterbank met de veiligheids gordels om. Dat is de veiligste plaats v leeftijden.
• De airbags vóór en de zijairbags kunnen letsel veroorzaken als de inzittenden voor niet in de juiste positie zitten.
• Zet uw stoel zo ver mogelijk naar achteren, waarbij u er wel op moet letten dat u alle bedieningsorganen nog goed kunt bereiken.
• Ga niet te dicht op de airbag zitten, dat geldt ook voor uw voorpassagier, en leun niet onnodig naar voren. Als u of uw voorpassagier te dicht op de airbag zit, kan er door het activeren van de airbag ernstig letsel ontstaan.
• Leun ook niet tegen het portier of de middenconsole - zit altijd zo rechtop mogelijk.
oor kinderen van alle
(Vervolg)
(Vervolg)
• Er mogen geen voorwerpen
-
(zoals een beschermhoes, een houder voor een mobiele telefoon, een bekerhouder, een luchtverfrisser of stickers) op of in de buurt van de airbagmodules op het stuurwiel, op het dashboard, op de voorruit of op het dashboardpaneel boven het dashboardkastje worden geplaatst. Dergelijke voorwerpen kunnen letsel veroorzaken als de airbags bij een aanrijding geactiveerd worden.
• Bevestig geen voorwerpen aan de voorruit of aan de binnenspiegel.
• Stel de onderdelen van het airbagsysteem niet bloot aan schokken en neem de bedrading van het airbagsysteem ook niet los. Als u dat wel doet kunt u letsel oplopen omdat de airbags onverwacht geactiveerd kunnen worden of juist niet geactiveerd worden wanneer dat wel nodig is.
(Vervolg)
(Vervolg)
• Als het waarschuwingslampje van het airbagsysteem tijdens het rijden gaat branden, we adviseren u het systeem te laten controleren door een officiële HYUNDAI-dealer.
• Airbags kunnen slechts één keer gebruikt worden - we adviseren u het systeem te laten vervangen door een officiële HYUNDAI­dealer.
• Het aanvullend veiligheidssys teem is zodanig ontworpen dat de airbags vóór alleen geactiveerd worden als de kracht van de aanrijding een bepaalde drempel overschrijdt en de aanrijding plaatsvindt onder een hoek die kleiner is dan 30° ten opzichte van de lengteas van de auto. Verder kunnen de airbags maar één keer gevuld worden. Draag te allen tijde de veiligheidsgordel.
(Vervolg)
-
563
Veiligheidssysteem van uw auto
(Vervolg)
• De airbags vóór zijn niet ontworpen om geactiveerd te worden bij een aanrijding van opzij, van achteren of bij het over de kop slaan van de auto. Verder zullen de airbags vóór niet worden geactiveerd als de kracht van de aanrijding de drempel waarde niet overschrijdt.
Een kinderzitje dient op de
• achterbank geplaatst te worden. Het kind kan ernstig letsel oplopen als de airbag bij een aanrijding wordt geactiveerd.
• Kinderen tot en met 12 jaar moeten altijd plaatsnemen op de achterbank en de gordel op de juiste manier dragen. Laat kinderen nooit op de passagiersstoel meerijden. Als een kind van 12 jaar of ouder op de voorpassagiersstoel vervoerd moet worden, moet hij of zij de veiligheidsgordel op de juiste manier dragen en moet de stoel zover mogelijk naar achteren worden gezet.
(Vervolg)
(Vervolg)
• Voor een maximale bescherming bij alle soorten aanrijdingen moeten alle inzittenden, inclusief de bestuurder, hun veiligheids gordel dragen, ongeacht het feit of er voor hun positie een airbag aanwezig is. Ga tijdens het rijden
-
niet dichter bij de airbag zitten dan nodig is en leun ook niet onnodig voorover.
• Een onjuiste zithouding of zitpositie kan bij een aanrijding ernstig letsel veroorzaken. Alle inzittenden moeten rechtop zitten, met de rugleuning zo rechtop mogelijk, midden op de zitting en met de veiligheidsgordel om, de benen comfortabel gestrekt en de voeten op de vloer, totdat de auto geparkeerd is en de contactsleutel verwijderd is.
(Vervolg)
(Vervolg)
• Het airbagsysteem vult de airbags uitermate snel om in geval van een aanrijding een
-
maximale bescherming te kunnen bieden. Als een inzittende niet in de juiste positie zit omdat hij of zij de veiligheidsgordel niet draagt, kan de airbag teveel kracht op de inzittende uitoefenen, waardoor deze ernstig letsel zou kunnen oplopen.
357
Veiligheidssysteem van uw auto
OVF031044
ON/OFF-schakelaar airbag voorpassagier (indien van toepassing)
De airbag voorpassagier kan worden gedeactiveerd met behulp van de ON/OFF-schakelaar voor het geval er een kinderzitje op de voorpassagiersstoel wordt gemonteerd of voor het geval de voorstoel niet gebruikt wordt.
Om de veiligheid voor uw kind te garanderen, moet de airbag voorpassagier worden uitgeschakeld wanneer u een naar achteren gericht kinderzitje op de voorstoel monteert.
Type A
Type B
OVF031045
OVF031046
In- en uitschakelen van de airbag voorpassagier:
Steek om de airbag voorpassagier uit te schakelen de hoofdsleutel in de ON/OFF-schakelaar voor de airbag en zet deze in de stand OFF.
Het controlelampje airbag voorpassagier UIT ( ) zal gaan branden en blijven branden totdat de airbag weer wordt ingeschakeld.
Steek om de airbag voorpassagier in te schakelen de hoofdsleutel in de ON/OFF-schakelaar voor de airbag en zet deze in de stand ON. Het controlelampje airbag voorpassagier UIT gaat uit en het controlelampje airbag voorpassagier AAN ( ) gaat gedurende ongeveer 60 s branden.
WAARSCHUWING
Bij sommige modellen kan de ON/OFF-schakelaar van de voor passagiersairbag worden bediend met een ver
gelijkbaar klein en stevig voorwerp. Controleer altijd de stand van de ON/OFF­schakelaar van de airbag voor passagier en het controlelampje
g voorpassagier AAN/UIT.
airba
-
-
583
AANWIJZING
• Als de ON/OFF schakelaar voor de airbag voorpassagier in stand ON staat, kan de airbag worden geactiveerd en mag er op de voorpassagiersstoel geen baby- of kinderzitje worden geplaatst.
• Als de ON/OFF schakelaar voor de airbag voorpassagier in stand OFF staat, is de airbag uitgeschakeld.
OPMERKING
• Als de ON/OFF-schakelaar van de airbag voorpassagier niet goed werkt, zal het waarschuwings lampje AIRBAG instrumentenpaneel gaan branden.
Het controlelampje airbag voor passagier OFF gaan branden (Het controle lampje airbag voorpassagier ON gaat branden en gaat weer uit na
eveer 60 s). In dit geval
ong activeert de airbagmodule de airbag voor de voorpassagier, waardoor deze geactiveerd zal worden bij een frontale aanrijding, ook al staat de ON/OFF­schakelaar voor de airbag in de stand OFF.
We adviseren u het systeem te laten controleren door een officiële HYUNDAI-dealer.
()
()
zal echter niet
op het
(Vervolg)
Veiligheidssysteem van uw auto
(Vervolg)
• Laat de ON/OFF-schakelaar voor de airbag, het gordelspanner
-
-
-
systeem en het airbagsysteem zo spoedig mog door een officiële HYUNDAI­dealer als het waarschuwings lampje AIRBAG knippert of niet gaat branden als het contact in stand ON w branden tijdens het rijden.
elijk controleren
ordt gezet of gaat
-
-
359
Veiligheidssysteem van uw auto
WAARSCHUWING
• De bestuurder is verant woordelijk voor de juiste stand
an de ON/OFF-schakelaar van
v de airbag voorpassagier.
• Schakel de airbag voorpassagier alleen maar uit als het contact in stand OFF staat omdat er anders een defect kan ontstaan in de airbagmodule. Verder kan het hierdoor voorkomen dat de airbag bestuurder en/of de voorpassa gier en/of de zijairbag en curtain
g niet of niet op de juiste
airba manier worden geactiveerd in geval van een aanrijding.
• Plaats nooit een naar achteren gericht kinderzitje op de passagiersstoel, tenzij de airbag voorpassagier is uitgeschakeld. Het kind kan ernstig letsel oplopen als de airbag bij een aanrijding wordt geactiveerd.
(Vervolg)
(Vervolg)
• Ook al is uw auto voorzien van
-
een ON/OFF-schakelaar voor de airbag voorpassagier, monteer geen kinderzitje op de passagiersstoel. Een kinderzitje dient op de achterbank geplaatst te worden. Kinderen die te groot zijn voor een kinderzitje moeten plaatsnemen op de achterbank en gebruik maken van de aanwezige driepuntsgordels. Bij
-
een aanrijding zitten kinderen het veiligst op de achterbank als ze op de juiste manier gebruik maken van de veiligheidsgordels.
• Zodra het niet meer nodig is een kind te vervoeren op de voorpassagiersstoel, moet de airbag voorpassagier weer worden ingeschakeld.
Voor
Achter
OVF031047
OVF031048
OVF033071
Zijairbag (indien van toepassing)
603
Beide voorstoelen en de buitenste zitplaatsen achter van uw auto zijn uitgerust met een zijairbag. Het doel van de airbag is om de bestuurder en/of de voorpassagier een aanvullende bescherming te bieden naast de bescherming geboden door de veilig­heidsgordel.
De zijairbags zijn ontworpen om alleen tijdens bepaalde aanrijdingen van opzij geactiveerd te worden, afhankelijk van de ernst, de hoek, de snelheid en de plaats van de aanrijding. De zijairbags zijn niet ontworpen om bij alle aanrijdingen van opzij opgeblazen te worden.
WAARSCHUWING
Laat passagiers niet met het hoofd of andere delen van het lichaam tegen het portier leunen, steek de armen niet uit het raam en plaats geen voorwerpen tussen de passagier en de portieren als de auto is uitgerust met zijairbags en/of curtain airbags.
Veiligheidssysteem van uw auto
WAARSCHUWING
• De zijairbag vormt een aanvulling op de gordelsystemen voor de bestuurder en de voorpassagier en geen vervanging voor deze systemen. Draag daarom tijdens het rijden altijd een veiligheids gordel. De airbags worden alleen
eactiveerd bij een aanrijding van
g opzij die krachtig genoeg is om letsel bij de inzittenden te veroorzaken.
• Voor de beste bescherming van de zijairbags en om letsel te voorkomen, dienen de bestuurder en de voorpassagier rechtop te zitten en de veiligheidsgordel op de juiste manier vast te maken. De bestuurder moet zijn handen in de tien voor twee stand op het stuurwiel plaatsen. De passagier moet zijn handen op de schoot houden.
• Gebruik geen stoelhoezen.
(Vervolg)
-
361
Veiligheidssysteem van uw auto
(Vervolg)
• Alleen auto's uitgerust met een rolsensor.
• Plaats geen accessoires op of in de buurt van de zijairbag.
• Plaats geen voorwerpen op de airbag of tussen de airbag en uzelf. Bevestig ook geen voorwerpen rond de gedeelten waar de geactiveerde airbags uit komen, zoals het portier, de zijruit en de voor- en achterstijl.
• Plaats geen voorwerpen tussen het zijairbaglabel en de zitting. Deze kunnen letsel veroorzaken als de airbags bij een aanrijding geactiveerd worden.
• Plaats geen voorwerpen (paraplu, tas, enz.) tussen het voorportier en de voorstoel. Dergelijke voorwerpen kunnen gevaarlijke projectielen worden en letsel veroorzaken wanneer de zijairbag geactiveerd wordt.
(Vervolg)
(Vervolg)
• Sla niet op de zijairbagsensor wanneer het contact in stand ON staat. Hierdoor kan de airbag onverwacht geactiveerd worden, waardoor persoonlijk letsel kan ontstaan.
• Als de stoel of de stoelbekleding beschadigd zijn, adviseren u het systeem te laten repareren door een officiële HYUNDAI-dealer. Vertel daarbij dat uw auto is uitgerust met zijairbags.
OVF031070
OVF033072
Curtain airbag (indien van toepassing)
De curtain airbags bevinden zich langs de rand van het dak boven de voor- en achterportieren. Ze zijn ontworpen om bij bepaalde aanrijdingen van opzij de hoofden van de voorste inzittenden en de passagiers op de buitenste zitplaatsen achter te beschermen.
623
Veiligheidssysteem van uw auto
De curtain airbags zijn ontworpen om alleen tijdens bepaalde aanrijdingen van opzij geactiveerd te worden, afhankelijk van de ernst van de aanrijding, de hoek, de snelheid en de plaats van impact. De zijairbags zijn niet ontworpen om opgeblazen te worden bij alle aanrijdingen van opzij, frontale aanrijdingen, aanrijdingen van achteren en in de meeste situaties waarbij de auto over de kop slaat.
WAARSCHUWING
• De zijairbags en curtain airbags bieden een optimale bescherming als de inzittenden zo ver mogelijk rechtop zitten en hun gordel op de juiste manier dragen. Vooral voor kinderen is het belangrijk dat ze in een geschikt kinderzitje op de achterbank plaatsnemen.
• Als kinderen plaatsnemen op een van de buitenste zitplaatsen achterin, moeten ze in een geschikt kinderzitje plaatsnemen. Plaats het kinderzitje zo ver mogelijk weg van het portier en zet het goed vast.
• Plaats geen voorwerpen op de airbag. Bevestig ook geen voorwerpen rond de gedeelten waar de geactiveerde airbags uit komen, zoals het portier, de zijruit, de voor- en achterstijl en de dakzijrail.
• Hang hier alleen kleding aan, en zeker geen harde of breekbare voorwerpen. Anders kan bij een ongeval de auto beschadigd raken of kan persoonlijk letsel ontstaan.
(Vervolg)
(Vervolg)
• Laat passagiers niet met het hoofd of andere delen van het lichaam tegen het portier leunen, steek de armen niet uit het raam en plaats geen voorwerpen tussen de passagier en de portieren als de auto is uitgerust met zijairbags en/of curtain airbags.
• Probeer nooit de onderdelen van de zijairbags en curtain airbags te openen of te repareren. We adviseren u het systeem te laten repareren door een officiële HYUNDAI-dealer.
Het niet in acht nemen van deze voorzorgsmaatregelen kan ertoe leiden dat de inzittenden bij een aanrijding letsel oplopen.
363
Veiligheidssysteem van uw auto
Waarom werd de airbag bij een aanrijding niet opgeblazen? (Voorwaarden voor wel of niet activeren van de airbags)
Er zijn veel soorten ongevallen waarbij de airbag geen aanvullende bescherming biedt.
Voorbeelden hiervoor zijn aanrijdingen van achter, tweede en volgende stoten bij een kettingbotsing en aanrijdingen bij lage snelheid.
1
2
OVF035084K/OVF031057/OVF035058/OVF032059/OVF031060
3 4
Airbagsensoren
(1) Airbagmodule (2) Airbagsensor vóór
(3) Zijairbagsensor (voor)* (4) Zijairbagsensor (achter)* * : indien van toepassing
643
Veiligheidssysteem van uw auto
WAARSCHUWING
• Let op dat u niet tegen plaatsen aanstoot waar de airbags of airbagsensoren zijn ingebouwd.
Anders kan de airbag onverwacht geactiveerd worden waardoor ernstig persoonlijk letsel op kan treden.
• Als de inbouwpositie van de airbagsensoren wordt gewijzigd, kan dit ertoe leiden dat de airbags worden geactiveerd in situaties waarin dit niet nodig is, of dat de airbags niet worden geactiveerd in situaties waar het wel nodig is.
Voer daarom geen reparaties uit aan of in de buurt van de airbagsensoren. We adviseren u het systeem te laten repareren door een officiële HYUNDAI­dealer.
(Vervolg)
(Vervolg)
• Er kunnen problemen ontstaan als de hoek waaronder de sensoren zijn ingebouwd wordt gewijzigd als gevolg van vervorming van de carrosserie delen waar de airbagsensoren zijn ing de carrosserie, de B-stijl en de C­stijl. We adviseren u het systeem te laten repareren door een officiële HYUNDAI-dealer.
• Uw auto is ontworpen om de botsenergie zoveel mogelijk te absorberen en in bepaalde gevallen de airbag(s) te activeren. Het monteren van niet-originele bumpers of accessoires op de bumper kan een nadelige invloed hebben op de bescherming bij een aanrijding.
ebouwd: de voorbumper,
-
OED036096
Voorwaarden voor activeren airbags
Airbags vóór
De airbags vóór worden geactiveerd bij frontale aanrijdingen, waarbij rekening wordt gehouden met de botskracht, de rijsnelheid of hoek waaronder de aanrijding plaatsvindt.
365
Veiligheidssysteem van uw auto
OVF035061
OVF033073
Zijairbags en curtain airbags (indien van toepassing)
De airbags opzij (zijairbags en/of curtain airbags) worden geactiveerd bij een aanrijding van opzij, waarbij rekening wordt gehouden met de kracht van de botsing, de botshoek en de zijdelingse snelheid.
Ofschoon de airbags vóór (voor bestuurder en voorpassagier) ontworpen zijn voor frontale aanrijdingen, kunnen ze ook bij andere aanrijdingen, waarbij een bepaalde vertraging in de lengterichting optreedt, worden geactiveerd. Ofschoon de airbags opzij (zijairbags en curtain airbags) ontworpen zijn voor zijdelingse aanrijdingen, kunnen ze ook bij andere aanrijdingen, waarbij een bepaalde vertraging in de dwarsrichting optreedt, worden geactiveerd.
De airbags kunnen ook worden geactiveerd als de auto zware stoten ondervindt bij het rijden op zeer slechte wegen. Rijd daarom voorzichtig op slechte wegen.
OED036099
Voorwaarden voor niet-activeren van de airbags
• Bij bepaalde aanrijdingen met lage snelheden worden de airbags niet geactiveerd. De reden daarvan is dat de airbags in die omstandigheden niet meer bescherming kunnen bieden dan de veiligheidsgordels al doen.
663
• De airbags zijn niet ontworpen om te worden geactiveerd bij aanrijdingen van achter, omdat de inzittenden dan door de botskracht naar achteren worden gedrukt. In dergelijke gevallen biedt het activeren van de airbags geen extra voordelen.
• De airbags vóór worden bij zijdelingse aanrijdingen soms niet geactiveerd. De inzittenden bewegen altijd in de richting van de aanrijding, waardoor het activeren van de airbags vóór overbodig kan zijn.
• Als de auto is uitgerust met zijairbags en curtain airbags kunnen de airbags wel worden geactiveerd, afhankelijk van de botskracht, rijsnelheid en botshoek.
Veiligheidssysteem van uw auto
OED036102OVF035061OED036100
• Bij een aanrijding op een helling of onder een hoek kan de kracht van de aanrijding de inzittenden in een bepaalde richting verplaatsen, waar de airbags geen extra bescherming zouden bieden, een reden waarom de sensoren de airbags daarom ook niet activeren.
367
Veiligheidssysteem van uw auto
OED036103 OED036104 OVF035063
• Net voor een aanrijding remmen bestuurders vaak sterk af. Door zo sterk af te remmen, zakt de voorzijde van de auto in, waardoor deze gemakkelijker onder een voertuig met een grotere grondspeling zou kunnen schieten. De airbags worden in dergelijke situaties soms niet geactiveerd omdat de deceleratie die door de sensoren gemeten wordt, lager is dan de deceleratie die zou worden gemeten als de auto niet onder de voorligger zou schuiven.
• Als de auto over de kop gaat, bieden de airbags vóór niet de juiste bescherming. Ze worden dan ook niet geactiveerd.
Als de auto is uitgerust met zij- en curtain airbags, worden deze mogelijk geactiveerd wanneer de auto over de kop slaat als gevolg van een aanrijding van opzij.
• De airbags worden soms niet geactiveerd bij een aanrijding tegen een boom of paal, waarbij de botskracht zich concentreert op een klein gedeelte van de auto, buiten het bereik van de sensoren.
683
Veiligheidssysteem van uw auto
Onderhoud aan aanvullend veiligheidssysteem
Het aanvullend veiligheidssysteem is nagenoeg onderhoudsvrij en bevat geen onderdelen waaraan u zelf veilig onderhoud kunt plegen. Als het waarschuwingslampje air bag niet gaat branden of constant brandt, we adviseren u het systeem te laten controleren door een officiële HYUNDAI­dealer.
Alle werkzaamheden aan het aanvullend veiligheidssysteem, zoals het verwijderen, het plaatsen of het repareren ervan, of werkzaamheden aan het stuurwiel moeten uitgevoerd worden door een officiële HYUNDAI-dealer. Een onjuiste behandeling van het airbagsysteem kan leiden tot ernstig persoonlijk letsel.
WAARSCHUWING
• Modificaties aan onderdelen van het aanvullend veiligheidssys teem of de bedrading, inclusief het aanbreng op afdekkappen of modificaties aan de carrosseriestructuur kunnen ertoe leiden dat het systeem niet goed werkt, waardoor letsel kan ontstaan.
• Reinig de afdekkappen van de airbags alleen met een zachte, droge doek of met een doek die bevochtigd is met schoon water. Oplos- en reinigingsmiddelen kunnen het materiaal van de afdekkappen aantasten en de werking van het systeem in negatieve zin beïnvloeden.
en van stickers, enz.
(Vervolg)
(Vervolg)
• Er mogen geen objecten op of in
-
de buurt van de airbags in het stuurwiel, op het instrumenten paneel of op het dashboard­paneel boven het dashboard­kastje worden geplaatst omdat
gelijke voorwerpen letsel
der kunnen veroorzaken als de airbags bij een aanrijding geactiveerd worden.
• Als de airbags geactiveerd zijn, adviseren we u het systeem te laten vervangen door een officiële HYUNDAI-dealer.
• Stel de onderdelen van het airbagsysteem niet bloot aan schokken en neem de bedrading van het airbagsysteem ook niet los. Als u dat wel doet kunt u letsel oplopen omdat de airbags onverwacht geactiveerd kunnen worden of juist niet geactiveerd worden wanneer dat wel nodig is.
-
(Vervolg)
369
Veiligheidssysteem van uw auto
(Vervolg)
• Als onderdelen van het airbagsysteem moeten worden afgevoerd of als de auto in zijn geheel moet worden afgevoerd, moeten bepaalde voorzorgs maatregelen met betrekking tot de veiligheid in ac genomen. Een officiële HYUNDAI­dealer kent deze voorzorgsmaat regelen en kan u de benodigde
ormatie verstrekken. Het niet
inf opvolgen van deze voorzorgs maatregelen en procedures
groot de kans op persoonlijk
ver letsel.
• Als uw auto in te diep water terechtgekomen is, waardoor de vloerbedekking doorweekt is of er water op de bodemplaats staat, probeer dan niet uw auto te starten; we adviseren u contact op te nemen met een officiële HYUNDAI-dealer.
ht worden
Aanvullende voorzorgsmaatregelen met betrekking tot de veiligheid
Vervoer nooit mensen in de bagageruimte of op een neergeklapte rugleuning. Laat
-
-
-
iedereen rechtop zitten, met zijn rug tegen de rugleuning van de stoel, de veiligheidsgordel om en de voeten op de vloer.
De inzittenden moeten tijdens het
rijden niet uit hun stoel komen of van plaats wisselen. Een inzittende
die zijn veiligheidsgordel niet draagt kan tijdens een aanrijding of een noodstop door de auto geslingerd worden, tegen andere inzittenden aan, of zelfs uit de auto geslingerd worden.
Elke veiligheidsgordel is bestemd voor één persoon. Als er meerdere personen van dezelfde veiligheids­gordel gebruik maken, kunnen ze bij een aanrijding ernstig letsel oplopen.
Maak geen gebruik van accessoires
die aan de veiligheidsgordels bevestigd moeten worden.
Accessoires die claimen het comfort voor de inzittenden te verbeteren of die de gordel anders geleiden, kunnen de beschermende werking van de veiligheidsgordel in negatieve zin beïnvloeden en de kans op letsel bij een aanrijding vergroten.
De inzittenden moeten geen harde
of scherpe voorwerpen plaatsen tussen henzelf en de airbags. Het
dragen van harde of scherpe voorwerpen rond uw middel of het in uw mond houden van dergelijke voorwerpen kan ernstig letsel veroorzaken als een airbag geactiveerd wordt.
Blijf op veilige afstand van de afdekkappen van de airbags. Laat iedereen rechtop zitten, met zijn rug tegen de rugleuning van de stoel, de veiligheidsgordel om en de voeten op de vloer. Als inzittenden zich te dicht bij een airbag bevinden, kunnen ze letsel oplopen als de airbags geactiveerd worden.
703
Veiligheidssysteem van uw auto
Bevestig geen voorwerpen aan of in de buurt van de afdekkappen van de airbags. Voorwerpen die bevestigd zijn
aan of in de buurt van de afdekkappen van de airbags vóór of de zijairbags kunnen een juiste werking van de airbags in negatieve zin beïnvloeden.
Modificeer de voorstoelen niet. Modificatie van de voorstoelen kan de werking van de sensoren van het aanvullend veiligheidssysteem of van de zijairbags in negatieve zin beïnvloeden.
Plaats niets onder de voorstoelen. Het plaatsen van voorwerpen onder de voorstoelen kan de werking van de sensoren van het aanvullend veiligheidssysteem of van de bedrading in negatieve zin beïnvloeden.
Laat nooit het heupgedeelte van uw
gordel om een kind heen lopen dat op uw schoot zit. Het kind zou ernstig
letsel kunnen oplopen in geval van een aanrijding. Baby's en kinderen moeten op de juiste manier in geschikte kinderzitjes of gordels op de achterbank vervoerd worden.
WAARSCHUWING
• Als de inzittenden niet in de juiste positie zitten, kunnen ze te dicht bij een zich vullende airbag komen, delen in het interieur van de auto raken of uit de auto geslingerd worden.
• Zit altijd zoveel mogelijk rechtop, met de rugleuning rechtop, midden op de zitting en met uw veiligheidsgordel om, uw benen op een comfortabele manier gestrekt en uw voeten op de vloer.
Monteren van accessoires of modificaties aan uw met een airbag uitgeruste auto
Als u modificaties aan het chassis, de bumper, de voorzijde, het plaatwerk opzij of de rijhoogte aanbrengt of laat aanbrengen, kan dat invloed hebben op de werking van het airbagsysteem van uw auto.
371
Veiligheidssysteem van uw auto
Type A
OVF031064
Type B
OVF031065
Waarschuwingslabel airbags (indien van toepassing)
Het waarschuwingslabel van de airbags is bedoeld om de bestuurder en passagiers te waarschuwen voor de mogelijke gevaren van het airbag­systeem.
Deze verplichte waarschuwingen hebben met name betrekking op het risico voor kinderen. HYUNDAI wil hierbij ook graag wijzen op de risico's voor volwassenen. Deze risico's zijn beschreven op de voorafgaande bladzijden.
372
Sleutels / 4-3 Portiervergrendeling met afstandsbediening
(Stationwagon) / 4-6
Portiervergrendeling met afstandsbediening
(Sedan) / 4-10 Smart key (Stationwagon) / 4-14 Smart key (Sedan) / 4-17 Antidiefstalsysteem / 4-20
Kenmerken van uw auto
Sloten / 4-23 Achterklep (Stationwagon) / 4-29 Smart tailgate (intelligente achterklep) / 4-36 Achterklep (Sedan) / 4-40 Handenvrije achterklep / 4-42 Ruiten / 4-46 Motorkap / 4-51 Tankdopklep / 4-53 Panoramadak / 4-56 Geheugen bestuurdersstoel / 4-60 Stuurwiel / 4-62 Spiegels / 4-65 Instrumentenpaneel / 4-69 Parkeerhulp / 4-109 Smart parking assist-systeem (SPAS) / 4-114
4
Achteruitrijcamera / 4-125
Alarmknipperlichten / 4-126
Verlichting / 4-127
Ruitenwissers en ruitensproeiers / 4-139
Interieurverlichting / 4-144
Welcome-systeem / 4-146
Ontwaseming / 4-147
Handbediend verwarmings- en
ventilatiesysteem / 4-148
4
Kenmerken van uw auto
Automatisch verwarmings- en
ventilatiesysteem / 4-159
Voorruit ontdooien en ontwasemen / 4-173
Opbergvak / 4-177
Overige voorzieningen / 4-181
Exterieur / 4-194
Audiosysteem / 4-196
SLEUTELS
Noteer het sleutelnummer
Het sleutelnummer is ingeslagen in het plaatje met de sleutelcode aan uw set sleutels.
Als u uw sleutels verloren bent, adviseren we u contact op te nemen met een officiële HYUNDAI-dealer. Verwijder het plaatje met de sleutelcode en bewaar dit op een veilige plaats. Noteer daarnaast het nummer en bewaar dit op een veilige plaats buiten de auto.
Sleutelfuncties
• Wordt gebruikt om de motor te starten.
• Wordt gebruikt om de portieren te vergrendelen en ontgrendelen.
• Wordt gebruikt om het dashboardkastje te vergrendelen en ontgrendelen.
WAARSCHUWING
Gebruik uitsluitend een originele HYUNDAI-contactsleutel in uw auto. Als er een imitatiesleutel wordt gebruikt, kan het gebeuren dat het contactslot na het aanslaan van de motor niet van stand START naar stand ON terugkeert. Hierdoor blijft de startmotor continu draaien en kan er schade ontstaan aan de startmotor. Tevens kan er brand ontstaan als gevolg van over verhitting in de bedrading.
-
Kenmerken van uw auto
WAARSCHUWING
- Contactsleutel (Smart Key)
Kinderen alleen in de auto achterlaten met de contactsleutel (Smart Key) in de auto is gevaarlijk, zelfs wanneer de sleutel niet in het contact steekt of wanneer de startknop niet in stand ACC of ON staat.
Kinderen doen graag volwassenen na en zouden de sleutel in het contact kunnen steken of op de startknop kunnen drukken.
Met de contactsleutel (Smart Key) is het mogelijk voor kinderen om de elektrisch bedienbare ruiten te openen of andere bedieningsorganen in werking te stellen. Het is zelfs mogelijk dat ze de auto in beweging weten te zetten. Dit kan ernstig lichamelijk letsel tot gevolg hebben.
Laat kinderen nooit zonder toezicht achter met de sleutels in de auto terwijl de motor draait.
43
Kenmerken van uw auto
Startblokkeersysteem
Uw auto kan uitgerust zijn met een elektronisch startblokkeersysteem om de kans op ongeoorloofd gebruik te verminderen.
Het startblokkeersysteem bestaat uit een kleine transponder in de sleutel en elektronische systemen in de auto.
Auto's zonder Smart Key-systeem
Wanneer u het contact in stand ON zet, controleert het startblokkeersysteem of de sleutel geregistreerd is of niet. Als de sleutel geregistreerd is, zal het controlelampje van de startblokkering gedurende ongeveer 30 seconden branden om aan te geven dat u de motor kunt starten. Als de sleutel niet geregistreerd is, kan de motor niet worden gestart.
Uitschakelen van het startblokkeersysteem
Zet het contact in stand ON.
Activeren van het startblokkeersysteem
Zet het contact in de stand OFF. Het startblokkeersysteem wordt
automatisch geactiveerd.
Auto's met Smart Key-systeem
Wanneer u de startknop in stand ON zet, controleert het startblokkeersysteem of de sleutel geregistreerd is of niet. Als de sleutel geregistreerd is, zal het controlelampje van de startblokkering gedurende ongeveer 30 seconden branden om aan te geven dat u de motor kunt starten. Als de sleutel niet geregistreerd is, kan de motor niet worden gestart.
Uitschakelen van het startblokkeersysteem
Zet de startknop in de stand ON.
Activeren van het startblokkeersysteem
Zet de startknop in de stand OFF. Het startblokkeersysteem wordt automatisch geactiveerd.
44
Kenmerken van uw auto
WAARSCHUWING
Bewaar geen reservesleutels in uw auto, om diefstal van uw auto te voorkomen. Uw wachtwoord van de startblokkering is uniek en strikt persoonlijk. Bewaar het nummer niet ergens in uw auto.
AANWIJZING
Houd bij het starten van de motor andere sleutels met transponder uit de buurt. Anders start de motor mogelijk niet of kan hij vlak na het aanslaan weer afslaan. Bewaar de sleutels die u bij uw auto krijgt gescheiden van elkaar om problemen te voorkomen.
OPMERKING
Houd geen metalen voorwerpen in de buurt van de sleutel of het contactslot.
Deze metalen voorwerpen kunnen het signaal van de transponder storen, waardoor de motor niet kan worden gestart.
AANWIJZING
Raadpleeg een officiële HYUNDAI­dealer als u extra sleutels nodig hebt of als u uw sleutels verliest.
OPMERKING
De transponder in uw contact­sleutel is een belangrijk onderdeel
an het startblokkeersysteem. Hij is
v ontworpen voor jarenlang pro bleemloos gebruik. Let op voor
ocht, statische elektriciteit en een
v ruwe behandeling. Hierdoor kan de startblokkering defect raken.
OPMERKING
Breng geen wijzigingen aan in het startblokkeersysteem. Hierdoor kan het systeem defect raken. We adviseren u het systeem te laten repareren door een officiële HYUNDAI-dealer.
Storingen veroorzaakt door onjuiste afstelling of eigenhandige modificaties van het startblokkeer systeem vallen niet onder de fabrieksgarantie
.
-
-
45
Kenmerken van uw auto
PORTIERVERGRENDELING MET AFSTANDSBEDIENING (STATIONWAGON) (INDIEN VAN TOEPASSING)
Type A
Type B
Werking centrale portiervergrendeling met afstandsbediening
OVF043001
OVF043379
Type A
• Druk de ontgrendelknop in om de sleutel open te klappen. De sleutel klapt dan automatisch open.
• Houd om de sleutel in te klappen de ontgrendelknop ingedrukt en klap de sleutel handmatig in.
OPMERKING
Klap de sleutel niet in zonder de ontgrendelknop ingedrukt te houden. Hierdoor kan de sleutel beschadigd raken.
Type B
• Houd om de mechanische sleutel te verwijderen de ontgrendelknop ingedrukt en neem de mechanische sleutel uit.
• Druk om de mechanische sleutel te plaatsen de sleutel in de opening totdat u een klikkend geluid hoort.
Type A
OVF043003
Type B
OVF043375
Vergrendelen (1)
1.Sluit alle portieren, de motorkap en de achterklep.
2.Druk op de vergrendeltoets.
3.De alarmknipperlichten knipperen eenmaal om aan te geven dat alle portieren vergrendeld zijn.
(De motorkap en achterklep dienen gesloten te zijn.)
64
Kenmerken van uw auto
AANWIJZING
Het portier zal niet vergrendelen als een van de portieren geopend is.
Ontgrendelen (2)
1.Druk op de ontgrendeltoets.
2.De alarmknipperlichten knipperen tweemaal om aan te geven dat alle portieren ontgrendeld zijn.
AANWIJZING
Na het ontgrendelen van alle portieren worden ze automatisch vergrendeld als niet binnen 30 seconden een van de portieren geopend wordt.
Ontgrendelen achterklep (3)
Niet-elektrisch bedienbare achterklep.
1.Druk gedurende meer dan 1 seconde op de ontgrendelknop voor de achterklep.
2.De alarmknipperlichten knipperen tweemaal om aan te geven dat de achterklep ontgrendeld is.
AANWIJZING
• Na het ontgrendelen van de achterklep zal hij automatisch weer vergrendelen als hij niet binnen 30 seconden geopend wordt.
• Als de achterklep eenmaal geopend en gesloten wordt, zal hij automatisch vergrendeld worden.
Elektrisch bedienbare achterklep
1.Druk gedurende meer dan 1 seconde op de ontgrendelknop voor de achterklep.
2.De alarmknipperlichten knipperen en de zoemer klinkt tweemaal om aan te geven dat de achterklep ontgrendeld en geopend wordt.
AANWIJZING
• Als de achterklep eenmaal geopend en gesloten wordt, zal hij automatisch vergrendeld worden.
47
Loading...