Hp PAVILION G6-1112SA, PAVILION G6-1103EA, PAVILION G6-1112EA, PAVILION G6-1159SA, PAVILION DV7-6101SA REFERENCE MANUAL [nl]

...
HP notebook
Referentiehandleiding
© Copyright 2011 Hewlett-Packard Development Company, L.P.
Bluetooth is een handelsmerk van de desbetreffende eigenaar en wordt door Hewlett-Packard Company onder licentie gebruikt. Intel is een handelsmerk van Intel Corporation in de Verenigde Staten en andere landen. Microsoft en Windows zijn in de Verenigde Staten gedeponeerde handelsmerken van Microsoft Corporation. Java is een handelsmerk in de Verenigde Staten van Sun Microsystems, Inc.
De informatie in deze documentatie kan zonder kennisgeving worden gewijzigd. De enige garanties voor HP producten en diensten staan vermeld in de expliciete garantievoorwaarden bij de betreffende producten en diensten. Aan de informatie in deze handleiding kunnen geen aanvullende rechten worden ontleend. HP aanvaardt geen aansprakelijkheid voor technische fouten, drukfouten of weglatingen in deze publicatie.
Eerste editie: mei 2011
Artikelnummer: 649596-331
Kennisgeving over het product
In deze referentiehandleiding worden de voorzieningen beschreven die op de meeste modellen beschikbaar zijn. Mogelijk zijn niet alle voorzieningen op uw computer beschikbaar.
Kennisgeving aangaande de veiligheid
WAARSCHUWING! U kunt het risico van letsel door verbranding of van oververhitting van de
computer beperken door de computer niet op uw schoot te nemen en de ventilatieopeningen van de computer niet te blokkeren. Gebruik de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat de luchtcirculatie niet wordt geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal (zoals een optionele printer naast de computer) of een voorwerp van zacht materiaal (zoals een kussen, een kleed of kleding). Zorg er ook voor dat de netvoedingsadapter tijdens het gebruik niet in contact kan komen met de huid of een voorwerp van zacht materiaal (zoals een kussen, een kleed of kleding). De computer en de netvoedingsadapter voldoen aan de temperatuurlimieten voor oppervlakken die voor de gebruiker toegankelijk zijn, zoals gedefinieerd door de International Standard for Safety of Information Technology Equipment (IEC 60950).
iii
iv Kennisgeving aangaande de veiligheid
Inhoudsopgave
1 Inleiding ........................................................................................................................................................... 1
Meer informatie zoeken over uw nieuwe computer .............................................................................. 1
2 Netwerk (alleen bepaalde modellen) ............................................................................................................. 2
Draadloze verbinding tot stand brengen .............................................................................................. 2
Statuspictogrammen voor draadloze communicatie en netwerk herkennen ....................... 2
Toetsenbordlampjes in- of uitschakelen .............................................................................. 3
HP Connection Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................ 3
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken ......................................................... 4
WLAN gebruiken .................................................................................................................................. 4
Verbinding maken met een bestaand WLAN ....................................................................... 4
Een nieuw draadloos netwerk installeren ............................................................................ 5
Draadloos netwerk beveiligen .............................................................................................. 5
Roamen naar een ander netwerk ........................................................................................ 6
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) ............................................................. 6
SIM-kaart plaatsen ............................................................................................................... 7
SIM-kaart verwijderen .......................................................................................................... 8
GPS gebruiken (alleen bepaalde modellen) ......................................................................................... 8
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken ............................................................ 8
Bluetooth en ICS (Internet Connection Sharing) ................................................................. 9
Verbinding maken met een bekabeld netwerk ..................................................................................... 9
Een modem gebruiken (alleen bepaalde modellen) ............................................................ 9
Modemkabel aansluiten ...................................................................................... 9
Modemkabeladapter voor specifieke landen/regio's aansluiten ........................ 10
Locatie-instelling selecteren .............................................................................. 11
Huidige locatieselectie weergeven ................................................... 11
Nieuwe locaties toevoegen tijdens het reizen .................................. 11
Verbinding maken met een lokaal netwerk (LAN) (alleen bepaalde modellen) ................. 12
3 Multimedia ..................................................................................................................................................... 14
Besturingselementen voor het afspelen van media gebruiken ........................................................... 14
v
Audio .................................................................................................................................................. 14
Geluidsvolume aanpassen ................................................................................................ 15
Audiofuncties op de computer controleren ........................................................................ 15
Webcam (alleen bepaalde modellen) ................................................................................................. 15
Video .................................................................................................................................................. 16
VGA ................................................................................................................................... 16
DisplayPort ........................................................................................................................ 16
HDMI .................................................................................................................................. 17
Audio configureren voor HDMI .......................................................................... 18
Intel Wireless Display (alleen bepaalde modellen) ............................................................ 18
CyberLink PowerDVD gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................................... 19
4 Energiebeheer ............................................................................................................................................... 20
Computer afsluiten ............................................................................................................................. 20
Opties voor energiebeheer instellen ................................................................................................... 21
Energiebesparende standen gebruiken ............................................................................. 21
Slaapstand activeren of beëindigen .................................................................. 21
Hibernationstand activeren of beëindigen ......................................................... 22
Energiemeter gebruiken .................................................................................................... 22
Energiebeheerschema's gebruiken ................................................................................... 22
Huidig energiebeheerschema weergeven ......................................................... 22
Ander energiebeheerschema selecteren .......................................................... 23
Energiebeheerschema's aanpassen ................................................................. 23
Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen slaapstand ........................................... 23
HP Power Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) ............................................................... 23
Accuvoeding gebruiken ...................................................................................................................... 25
Accugegevens vinden ........................................................................................................ 25
Accucontrole gebruiken ..................................................................................................... 25
Acculading weergeven ....................................................................................................... 26
Ontlaadtijd van de accu maximaliseren ............................................................................. 26
Omgaan met een lage acculading ..................................................................................... 26
Lage acculading herkennen .............................................................................. 26
Problemen met lage acculading verhelpen ....................................................... 27
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 27
Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu
beschikbaar is ................................................................................... 27
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 27
Lage acculading verhelpen wanneer de computer de
hibernationstand niet kan beëindigen ............................................... 27
vi
Accuvoeding besparen ...................................................................................................... 27
Accu opbergen ................................................................................................................... 28
Afvoeren van afgedankte accu's ........................................................................................ 28
Accu vervangen ................................................................................................................. 28
Externe netvoeding gebruiken ............................................................................................................ 28
Netvoedingsadapter testen ................................................................................................ 29
HP CoolSense gebruiken (alleen bepaalde modellen) ....................................................................... 30
5 Externe kaarten en apparaten ...................................................................................................................... 31
Digitale-mediaslotkaarten gebruiken (alleen bepaalde modellen) ...................................................... 31
Digitale kaart plaatsen ....................................................................................................... 31
Digitale kaart verwijderen .................................................................................................. 32
ExpressCards gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................................................ 32
ExpressCard configureren ................................................................................................. 32
ExpressCard plaatsen ....................................................................................................... 32
ExpressCard verwijderen ................................................................................................... 34
Smart Cards gebruiken (alleen bepaalde modellen) .......................................................................... 34
Smart Card plaatsen .......................................................................................................... 35
Smart Card verwijderen ..................................................................................................... 35
USB-apparaat gebruiken .................................................................................................................... 35
USB-apparaat aansluiten ................................................................................................... 36
USB-apparaat verwijderen ................................................................................................. 36
1394-apparaten gebruiken (alleen bepaalde modellen) ..................................................................... 36
1394-apparaat aansluiten .................................................................................................. 37
1394-apparaat verwijderen ................................................................................................ 37
eSATA-apparaat gebruiken (alleen bepaalde modellen) ................................................................... 37
eSATA-apparaat aansluiten ............................................................................................... 38
eSATA-apparaat verwijderen ............................................................................................. 38
Optionele externe apparaten gebruiken ............................................................................................. 38
Optionele externe schijfeenheden gebruiken .................................................................... 39
De uitbreidingspoort gebruiken (alleen bepaalde modellen) ............................................. 39
6 Schijfeenheden ............................................................................................................................................. 40
Schijfeenheden hanteren ................................................................................................................... 40
Externe vaste schijven gebruiken ....................................................................................................... 41
Prestaties van de vaste schijf verbeteren .......................................................................... 41
Schijfdefragmentatie gebruiken ......................................................................... 41
Schijfopruiming gebruiken ................................................................................. 41
HP ProtectSmart Hard Drive Protection gebruiken (alleen bepaalde modellen) ............... 42
Status van HP ProtectSmart vaststellen ........................................................... 42
Energiebeheer met een geparkeerde vaste schijf ............................................. 43
vii
HP ProtectSmart Hard Drive Protection gebruiken ........................................... 43
Optischeschijfeenheden gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................................ 43
Achterhalen welk type optischeschijfeenheid is geïnstalleerd ........................................... 43
Optische schijf plaatsen ..................................................................................................... 44
Met lade ............................................................................................................ 44
Met slot .............................................................................................................. 44
Optische schijf verwijderen ................................................................................................ 45
Met lade ............................................................................................................ 45
Als de lade normaal opengaat .......................................................... 45
Als de lade niet op de normale wijze opengaat ................................ 46
Met slot .............................................................................................................. 46
Optischeschijfeenheden delen ........................................................................................... 47
RAID gebruiken (alleen bepaalde modellen) ...................................................................................... 47
7 Beveiliging ..................................................................................................................................................... 48
Computer beschermen ....................................................................................................................... 48
Wachtwoorden gebruiken ................................................................................................................... 48
Wachtwoorden instellen in Windows ................................................................................. 49
Wachtwoorden instellen in Setup Utility (BIOS) ................................................................. 50
Beheerderswachtwoord beheren ...................................................................... 51
Beheerderswachtwoord invoeren ...................................................................... 51
Opstartwachtwoord beheren ............................................................................. 52
Opstartwachtwoord invoeren ............................................................................ 52
Antivirussoftware gebruiken ............................................................................................................... 52
Firewallsoftware gebruiken ................................................................................................................. 53
Essentiële beveiligingsupdates installeren ......................................................................................... 53
Optionele beveiligingskabel installeren .............................................................................................. 53
De vingerafdruklezer gebruiken (alleen bepaalde modellen) ............................................................. 54
Plaats van de vingerafdruklezer ........................................................................................ 54
8 Onderhoud ..................................................................................................................................................... 56
Uw computer schoonmaken ............................................................................................................... 56
Beeldscherm reinigen ........................................................................................................ 56
Touchpad en toetsenbord reinigen .................................................................................... 56
Programma's en stuurprogramma's bijwerken ................................................................................... 56
SoftPaq Download Manager gebruiken .............................................................................................. 57
9 Setupprogramma (BIOS) en Systeemdiagnose ......................................................................................... 58
Setup Utility (BIOS) gebruiken ........................................................................................................... 58
Setup Utility (BIOS) starten ................................................................................................ 58
viii
Taal van Setup Utility (BIOS) wijzigen ............................................................................... 58
Navigeren en selecteren in Setup Utility (BIOS) ................................................................ 59
Systeeminformatie weergeven .......................................................................................... 59
Fabrieksinstellingen van Setup Utility (BIOS) herstellen ................................................... 59
Setup Utility (BIOS) afsluiten ............................................................................................. 60
BIOS bijwerken .................................................................................................................. 60
BIOS-versie bepalen ......................................................................................... 60
BIOS-update downloaden ................................................................................. 61
Systeemdiagnose gebruiken .............................................................................................................. 62
Bijlage A Reizen met de computer ................................................................................................................. 63
Bijlage B Hulpmiddelen voor het oplossen van problemen ........................................................................ 65
Bijlage C Elektrostatische ontlading .............................................................................................................. 66
Index ................................................................................................................................................................... 67
ix
x

1 Inleiding

Deze handleiding bevat algemene informatie over HP en Compaq notebookcomputers, zoals verbinding maken met een draadloos netwerk, multimedia, energiebeheer, beveiliging enzovoort.
OPMERKING: Bepaalde voorzieningen die in deze handleiding worden beschreven, zijn mogelijk
niet beschikbaar op uw computer.

Meer informatie zoeken over uw nieuwe computer

De volgende gebruikershandleidingen en referentiematerialen worden afgedrukt, op de vaste schijf van de computer of op een optische schijf of SD-kaart meegeleverd bij uw computer:
Poster Snel aan de slag: met de instructies op de poster installeert u de computer en schakelt u
deze in. U vindt de poster in de doos van de computer.
OPMERKING: Op de poster staat waar de gebruikershandleidingen en het referentiemateriaal
zich bevinden.
Aan de slag: Bevat informatie over uw computer, waaronder productspecifieke voorzieningen,
back-up en herstel, onderhoud en specificaties.
Help en ondersteuning: Biedt informatie over het Windows®-besturingssysteem,
stuurprogramma's, hulpmiddelen voor probleemoplossing en technische ondersteuning. U kunt Help en ondersteuning openen door Start > Help en ondersteuning te selecteren. Ga naar
http://www.hp.com/support, selecteer uw land of regio en volg de instructies op het scherm voor
specifieke ondersteuning voor uw land of regio.
Handleiding voor veiligheid en comfort: In deze handleiding worden de juiste inrichting van de
werkplek en goede gewoonten met betrekking tot houding, gezondheid en manier van werken voor computergebruikers beschreven. De handleiding biedt tevens belangrijke informatie op het gebied van elektrische en mechanische veiligheid. Als u deze handleiding wilt openen, selecteert u Start > Help en ondersteuning > Gebruikershandleidingen. Deze handleiding is tevens beschikbaar op het web op
Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu: in deze brochure vindt u informatie over
voorschriften en veiligheid, en informatie over het afvoeren van accu's. Om toegang te krijgen tot dit document, selecteert u Start > Help en ondersteuning > Gebruikershandleidingen.
http://www.hp.com/ergo.
Meer informatie zoeken over uw nieuwe computer 1

2 Netwerk (alleen bepaalde modellen)

De computer ondersteunt twee soorten internettoegang:
Draadloos—Raadpleeg
Bekabeld—Raadpleeg
OPMERKING: U moet eerst een internetservice instellen voordat u verbinding met internet kunt
maken.
Draadloze verbinding tot stand brengen op pagina 2.
Verbinding maken met een bekabeld netwerk op pagina 9.

Draadloze verbinding tot stand brengen

Uw computer kan zijn voorzien van een of meer van de volgende apparaten voor draadloze communicatie:
WLAN-apparaat (wireless local area network)
HP module voor mobiel breedband (wireless wide area network (WWAN))
Bluetooth®-apparaat
Raadpleeg de informatie en koppelingen naar websites in Help en ondersteuning voor meer informatie over de technologie voor draadloze communicatie.

Statuspictogrammen voor draadloze communicatie en netwerk herkennen

Pictogram Naam Beschrijving
Draadloos (verbinding) Geeft aan dat een of meer apparaten voor draadloze communicatie zijn
Draadloos (geen verbinding) Geeft aan dat alle apparaten voor draadloze communicatie zijn
HP Connection Manager Hiermee opent u HP Connection Manager, waarmee u een WLAN-
Bekabeld netwerk (aangesloten)
2 Hoofdstuk 2 Netwerk (alleen bepaalde modellen)
ingeschakeld.
uitgeschakeld.
verbinding, een WWAN-verbinding (alleen bepaalde modellen) of een Bluetooth-verbinding tot stand kunt brengen en kunt beheren.
Geeft aan dat een of meer netwerkapparaten zijn verbonden met het netwerk.
Netwerk (gedeactiveerd/ losgekoppeld)
Geeft aan dat alle netwerkapparaten zijn gedeactiveerd in het Configuratiescherm van Windows.
Netwerk (aangesloten) Geeft aan dat een of meer netwerkapparaten zijn verbonden met een
Netwerk (losgekoppeld) Geeft aan dat netwerkapparaten niet zijn verbonden met een netwerk.
Netwerk (gedeactiveerd/ losgekoppeld)
netwerk.
Geeft aan dat er geen draadloze verbindingen beschikbaar zijn.

Toetsenbordlampjes in- of uitschakelen

U kunt apparaten voor draadloze communicatie in- en uitschakelen met de knop voor draadloze communicatie of met HP Connection Manager (alleen bepaalde modellen).
OPMERKING: De computer kan beschikken over een knop voor draadloze communicatie, over een
schakelaar voor draadloze communicatie of over een toets voor draadloze communicatie op het toetsenbord. In deze handleiding verwijst de term "knop voor draadloze communicatie" naar alle typen bedieningselementen voor draadloze communicatie. Raadpleeg de handleiding Aan de slag voor informatie over de locatie van de knop voor draadloze communicatie op de computer.
Ga als volgt te werk om apparaten voor draadloze communicatie uit te schakelen met HP Connection Manager:
Klik met de rechtermuisknop op het pictogram van HP Connection Manager in het systeemvak
aan de rechterkant van de taakbalk en klik vervolgens op de aan/uit-knop naast het apparaat dat u wilt uitschakelen.
– of –
Selecteer Start > Alle programma's > HP > HP Connection Manager en klik vervolgens op de aan/uit-knop naast het apparaat dat u wilt uitschakelen.

HP Connection Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen)

HP Connection Manager biedt een centrale locatie voor het beheren van uw apparaten voor draadloze communicatie, een interface voor het maken van verbinding met internet via HP mobiel breedband, en een interface voor het verzenden en ontvangen van sms-berichten. Met HP Connection Manager kunt u de volgende typen apparaten beheren:
Wireless local area network-apparaten (WLAN-apparaten)/Wi-Fi-apparaten
Wireless wide area network-apparaten (WWAN-apparaten)/apparaten voor HP mobiel
breedband
Bluetooth®-apparaten
HP Connection Manager biedt informatie en berichten over de verbindingsstatus en de energiestatus, en stelt u in staat om gegevens te bekijken over uw SIM-kaart en om sms-berichten te verzenden en
Draadloze verbinding tot stand brengen 3
te ontvangen. De statusinformatie en berichten worden weergegeven in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
Ga als volgt te werk om HP Connection Manager te starten:
Klik op het pictogram van HP Connection Manager op de taakbalk.
– of –
Selecteer Start > Alle programma's > HP > HP Connection Manager.
Raadpleeg voor meer informatie de Helpfunctie van HP Connection Manager.

Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken

Met het Netwerkcentrum kunt u een verbinding of netwerk tot stand brengen, verbinding maken met een netwerk, draadloze netwerken beheren en netwerkproblemen diagnosticeren en verhelpen.
Ga als volgt te werk om de voorzieningen van het besturingssysteem te gebruiken:
Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk en internet > Netwerkcentrum.
Selecteer Start > Help en ondersteuning voor meer informatie.

WLAN gebruiken

Met een draadloze verbinding wordt de computer verbonden met Wi-Fi-netwerken of WLAN's. Een WLAN bestaat uit andere computers en accessoires die met elkaar zijn verbonden met behulp van een draadloze router of een draadloos toegangspunt.

Verbinding maken met een bestaand WLAN

Ga als volgt te werk om verbinding te maken met een bestaand WLAN-netwerk:
1. Controleer of het WLAN-apparaat is ingeschakeld. (Raadpleeg
uitschakelen op pagina 3.)
2. Klik op het netwerkpictogram in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
3. Selecteer uw WLAN in de lijst.
4. Klik op Verbinding maken.
Als het netwerk een beveiligd WLAN is, wordt u gevraagd een netwerkbeveiligingscode in te voeren. Typ de code en klik vervolgens op OK om de verbinding te voltooien.
OPMERKING: Als er geen WLAN's worden weergegeven, betekent dit dat u zich buiten het
bereik van een draadloze router of toegangspunt bevindt.
OPMERKING: Als het gewenste WLAN-netwerk niet wordt weergegeven, klikt u op
Netwerkcentrum openen en vervolgens op Een nieuwe verbinding of een nieuw netwerk instellen. Er wordt een lijst met opties weergegeven. U kunt ervoor kiezen om handmatig te
zoeken naar een netwerk en hier verbinding mee te maken, of om een nieuwe netwerkverbinding te maken.
Toetsenbordlampjes in- of
Nadat de verbinding is gemaakt, beweegt u de muisaanwijzer over het netwerkstatuspictogram in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk om de naam en status van de verbinding te controleren.
4 Hoofdstuk 2 Netwerk (alleen bepaalde modellen)
OPMERKING: Het effectieve bereik (de reikwijdte van de draadloze signalen) varieert al
naargelang de WLAN-implementatie, het merk router en interferentie van andere elektronische apparatuur of vaste obstakels zoals wanden en vloeren.

Een nieuw draadloos netwerk installeren

Vereiste apparatuur:
Een breedbandmodem (DSL of kabel) (1) en een snelle internetservice van een ISP (Internet
Service Provider)
Een draadloze router (afzonderlijk aangeschaft) (2)
De draadloze computer (3)
OPMERKING: Bepaalde kabelmodems beschikken over een ingebouwde router. Neem contact op
met uw internetprovider om na te gaan of u een afzonderlijke router nodig hebt.
De volgende afbeelding toont een voorbeeld van een draadloze netwerkinstallatie die is aangesloten op internet.
OPMERKING: Zorg bij het tot stand brengen van een draadloze verbinding dat de computer en de
draadloze router zijn gesynchroniseerd. Om de computer en de draadloze router te synchroniseren, schakelt u de computer en de draadloze router uit en daarna weer in.
Naarmate het netwerk groeit, kunnen aanvullende draadloze en bekabelde computers op het netwerk worden aangesloten om toegang tot internet te verkrijgen.
Voor hulp bij het installeren van uw WLAN raadpleegt u de informatie die wordt verstrekt door de fabrikant van de router of door uw ISP.

Draadloos netwerk beveiligen

Schakel bij het instellen van een WLAN of het gebruiken van een bestaand WLAN altijd beveiligingsvoorzieningen in om uw netwerk te beschermen tegen ongeoorloofde toegang. WLAN's in openbare gelegenheden (hotspots), zoals cafés en luchthavens bieden mogelijk geen extra beveiliging. Als u bezorgd bent om de beveiliging van uw computer in een hotspot, beperkt u uw netwerkactiviteiten tot niet-vertrouwelijke e-mail en eenvoudig surfen op internet.
WLAN gebruiken 5
Draadloze radiosignalen hebben bereik tot buiten het netwerk, zodat andere WLAN-apparaten onbeveiligde signalen kunnen ontvangen. U kunt de volgende voorzorgsmaatregelen nemen om uw WLAN te beveiligen:
Firewall: een firewall is een barrière die gegevens en verzoeken om gegevens controleert die
naar uw netwerk worden gestuurd, en vervolgens alle verdachte items verwijdert. Er bestaan zowel softwarematige als hardwarematige firewalls. Sommige netwerken gebruiken een combinatie van beide typen.
Codering voor draadloze communicatie: de computer ondersteunt drie coderingsprotocollen:
Wi-Fi Protected Access (WPA)
Wi-Fi Protected Access II (WPA2)
Wired Equivalent Privacy (WEP)
OPMERKING: HP raadt aan om gebruik te maken van WPA2; van de drie ondersteunde
coderingsprotocollen is dit het meest geavanceerde. Het gebruik van WEP-codering wordt niet aanbevolen, omdat deze relatief gemakkelijk is te ontsleutelen.
Wi-Fi Protected Access (WPA) en Wi-Fi Protected Access II (WPA2) maken gebruik van
beveiligingsstandaarden om gegevens die via het netwerk worden verzonden, te versleutelen of te ontsleutelen. WPA en WPA2 genereren voor elk pakket dynamisch een nieuwe sleutel. Ze genereren bovendien een afzonderlijke set sleutels voor elk computernetwork. Ga als volgt te werk om dit te doen:
WPA maakt gebruik van de Advanced Encryption Standard (AES) en het Temporal Key
Integrity Protocol (TKIP).
WPA2 maakt gebruik van het Cipher Block Chaining Message Authentication Code
Protocol (CCMP); dit is een nieuw AES-protocol.
Wired Equivalent Privacy (WEP) maakt gebruik van een WEP-sleutel om gegevens te coderen
voordat ze worden verzonden. Zonder de juiste sleutel kunnen anderen geen gebruik maken van het draadloze netwerk.

Roamen naar een ander netwerk

Wanneer u uw computer binnen het bereik van een ander WLAN plaatst, probeert Windows verbinding te maken met dat netwerk. Als dit lukt, wordt automatisch een verbinding gemaakt tussen uw computer en het nieuwe netwerk. Als Windows het nieuwe netwerk niet herkent, volgt u dezelfde procedure als bij het tot stand brengen van een eerste verbinding met het WLAN.

HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen)

Met HP mobiel breedband kan de computer via een WWAN (Wireless Wide Area Network) verbinding maken met internet vanaf meer locaties en over grotere gebieden dan bij gebruik van een WLAN. Voor het gebruik van HP mobiel breedband hebt u een netwerkserviceprovider nodig. In de meeste gevallen is dit een aanbieder van mobiele telefonie.
Wanneer u HP mobiel breedband gebruikt met de diensten van een mobiele-netwerkexploitant, hebt u de mogelijkheid verbonden te blijven met internet, e-mail te verzenden of verbinding te maken het bedrijfsnetwerk wanneer u onderweg bent of zich buiten het bereik van Wi-Fi-hotspots bevindt.
6 Hoofdstuk 2 Netwerk (alleen bepaalde modellen)
OPMERKING: mogelijk heeft u het serienummer van de HP module voor mobiel breedband nodig
om de dienst voor mobiel breedband te activeren. Raadpleeg de handleiding Aan de slag voor de locatie van het label met het serienummer.
Sommige netwerkserviceproviders vereisen het gebruik van een SIM-kaart (SIM: Subscriber Identity Module). Een SIM-kaart bevat basisgegevens over u, zoals een pincode, en over het netwerk. Bepaalde computers beschikken over een vooraf geïnstalleerde SIM-kaart. Als de SIM-kaart niet vooraf is geïnstalleerd, wordt deze mogelijk meegeleverd met de informatie over HP mobiel breedband bij de computer of wordt deze mogelijk apart geleverd door de mobiele netwerkserviceprovider.
Raadpleeg informatie over het plaatsen en verwijderen van de SIM-kaart.
Voor informatie over HP mobiel breedband en het activeren van diensten van de mobiele netwerkserviceprovider die uw voorkeur heeft, raadpleegt u de informatie over HP mobiel breedband die is meegeleverd bij de computer. Ga naar de website van HP op
mobilebroadband en klik op de koppeling voor uw land of regio voor meer informatie (alleen VS).
SIM-kaart plaatsen op pagina 7 en SIM-kaart verwijderen op pagina 8 voor

SIM-kaart plaatsen

OPMERKING: Raadpleeg de handleiding Aan de slag als u wilt weten waar de sleuf voor de SIM-
kaart zich bevindt.
1. Sluit de computer af. Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand
staat, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
2. Sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Verwijder de accu.
6. Plaats de SIM-kaart voorzichtig in het SIM-slot en druk de SIM-kaart in het slot aan tot deze
stevig op zijn plaats zit.
http://www.hp.com/go/
VOORZICHTIG: Wanneer u een SIM-kaart installeert, moet u de kaart plaatsen in
overeenstemming met het pictogram naast het SIM-slot op de computer. Als een SIM-kaart op onjuiste wijze wordt geïnstalleerd, kunnen de SIM-kaart en de SIM-connector worden beschadigd.
Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een SIM-kaart om beschadiging van de connector zoveel mogelijk te voorkomen.
7. Plaats de accu terug.
OPMERKING: HP mobiel breedband wordt uitgeschakeld als de accu niet wordt
teruggeplaatst.
8. Sluit de externe voedingsbron en de randapparatuur weer aan.
9. Schakel de computer in.
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) 7

SIM-kaart verwijderen

OPMERKING: Raadpleeg de handleiding Aan de slag als u wilt weten waar de sleuf voor de SIM-
kaart zich bevindt.
1. Sluit de computer af. Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand
staat, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
2. Sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Verwijder de accu.
6. Druk op de SIM-kaart en verwijder deze vervolgens uit het slot.
7. Plaats de accu terug.
8. Sluit de externe voedingsbron en de randapparatuur weer aan.
9. Schakel de computer in.

GPS gebruiken (alleen bepaalde modellen)

Uw computer kan zijn voorzien van GPS (Global Positioning System). GPS-satellieten bieden informatie over de locatie, snelheid en richting aan systemen met GPS.
Raadpleeg voor meer informatie de Helpfunctie van HP GPS and Location.

Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken

Een Bluetooth-apparaat biedt draadloze communicatie binnen klein bereik, ter vervanging van fysieke kabelverbindingen waarmee elektronische apparaten, zoals de volgende, vroeger werden aangesloten:
Computers
Telefoons
Weergaveapparaten (camera's en printers)
Audioapparaten
Muis
Bluetooth-apparaten bieden peer-to-peer mogelijkheden waarmee u een persoonlijk netwerk (PAN) van Bluetooth-apparaten kunt samenstellen. Voor meer informatie over de configuratie en het gebruik van Bluetooth-apparaten raadpleegt u de Help bij de Bluetooth-software.
8 Hoofdstuk 2 Netwerk (alleen bepaalde modellen)

Bluetooth en ICS (Internet Connection Sharing)

HP raadt af om één computer met Bluetooth in te stellen als een host en deze vervolgens te gebruiken als een gateway waarlangs andere computers verbinding met internet kunnen maken. Wanneer twee of meer computers met behulp van Bluetooth met elkaar zijn verbonden, en ICS (Internet Connection Sharing) op een van de computers is ingeschakeld, kunnen de andere computers geen verbinding met internet maken via het Bluetooth-netwerk.
De kracht van Bluetooth ligt in het synchroniseren van informatieoverdrachten tussen uw computer en draadloze apparaten, waaronder mobiele telefoons, printers, camera's en PDA's. Het feit dat twee of meer computers niet consistent met elkaar kunnen worden verbonden om internet te gebruiken via Bluetooth, is een beperking van Bluetooth en het Windows-besturingssysteem.

Verbinding maken met een bekabeld netwerk

Een modem gebruiken (alleen bepaalde modellen)

Een modem moet zijn aangesloten op een analoge telefoonlijn via een 6-pins RJ-11-modemkabel (niet meegeleverd). In sommige landen/regio's is bovendien een specifieke modemkabeladapter vereist. Connectoren voor digitale PBX-systemen lijken mogelijk op analoge telefoonconnectoren maar zijn niet compatibel met het modem.
WAARSCHUWING! Sluit geen modem- of telefoonkabel aan op een RJ-45-netwerkconnector, om
het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur te beperken.
Als de modemkabel een ruisonderdrukkingscircuit (1) bevat, waarmee storing van de ontvangst van tv- en radiosignalen wordt voorkomen, sluit u de kabel aan op de computer met het uiteinde waar zich het ruisonderdrukkingscircuit bevindt (2).
Modemkabel aansluiten
1. Steek de modemkabel in de modemconnector (1) van de computer.
Verbinding maken met een bekabeld netwerk 9
2. Steek de modemkabel in de RJ-11-telefoonaansluiting in de muur (2).
Modemkabeladapter voor specifieke landen/regio's aansluiten
Telefoonconnectoren verschillen per land/regio. Als u het modem en de modemkabel wilt gebruiken buiten het land of de regio waarin u de computer heeft aangeschaft, moet u een modemkabeladapter aanschaffen voor specifieke landen/regio's.
Volg deze stappen om het modem aan te sluiten op een analoge telefoonlijn die geen RJ-11 telefoonconnector heeft:
1. Steek de modemkabel in de modemconnector (1) van de computer.
2. Steek de modemkabel in de modemkabelconnector (2).
3. Steek de modemkabeladapter (3) in de telefoonaansluiting in de muur.
10 Hoofdstuk 2 Netwerk (alleen bepaalde modellen)
Locatie-instelling selecteren
Huidige locatieselectie weergeven
Ga als volgt te werk om de huidige locatie weer te geven:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm.
2. Klik op Klok, taal en regio.
3. Klik op Landinstellingen.
4. Klik op het tabblad Locatie om uw locatie weer te geven.
Nieuwe locaties toevoegen tijdens het reizen
Een locatie-instelling voor het land of de regio waarin u de computer hebt aangeschaft, is op een nieuwe computer de enige beschikbare locatie-instelling voor het modem. Als u naar verschillende landen/regio's reist, stelt u het interne modem in op een locatie-instelling die voldoet aan de gebruiksnormen van het land of de regio waarin u de modem gebruikt.
Wanneer u nieuwe locatie-instellingen toevoegt, worden deze opgeslagen door de computer zodat u op elk moment kunt schakelen tussen de instellingen. U kunt meerdere locatie-instellingen toevoegen voor elk land en elke regio.
VOORZICHTIG: Wis de huidige land-/regio-instellingen voor het modem niet, om zoveel mogelijk te
voorkomen dat u de instellingen voor uw eigen land/regio verliest. Voeg een nieuwe configuratie toe voor elke locatie waar u het modem gebruikt. Op die manier kunt u het modem in andere landen/ regio's gebruiken, terwijl de configuratie voor uw eigen land/regio behouden blijft.
VOORZICHTIG: Selecteer het land of de regio waarin de computer zich bevindt, om zoveel
mogelijk te voorkomen dat u het modem configureert op een manier die in strijd is met de lokale wet­en regelgeving voor telecommunicatie. Mogelijk functioneert het modem niet correct als het verkeerde land of de verkeerde regio is geselecteerd.
Ga als volgt te werk om een nieuwe locatie toe te voegen:
1. Selecteer Start > Apparaten en printers.
2. Klik vervolgens met de rechtermuisknop op het apparaat dat uw computer weergeeft en klik op
Modeminstellingen.
OPMERKING: U moet een initieel (actueel) locatie-netnummer instellen voordat u het tabblad
Kiesregels kunt zien. Als u nog niet eerder een locatie hebt ingesteld, wordt u gevraagd om de locatie op te geven wanneer u op Modeminstellingen klikt.
3. Klik vervolgens op het tabblad Kiesregels.
4. Klik op Nieuw. Het venster Nieuwe locatie wordt geopend.
5. In het vak Locatienaam typt u een naam (zoals thuis of werk) voor de nieuwe locatie-instelling.
6. Selecteer een land of regio in de lijst Land/regio. (Als u een land of regio selecteert waarvoor het
modem geen ondersteuning biedt, wordt bij Land/regio VS of UK weergegeven.)
7. Voer het netnummer, een telecombedrijfcode (indien nodig) en het nummer om een externe lijn
te openen in (indien nodig).
8. Klik naast Kiezen met op Toon of Pulse.
Verbinding maken met een bekabeld netwerk 11
9. Klik op OK om uw nieuwe locatie-instelling op te slaan.
10. Ga als volgt te werk:
Klik op OK om uw nieuwe locatie-instelling als de huidige locatie op te slaan.
Om een andere locatie te selecteren als huidige locatie, selecteert u de gewenste locatie in
de lijst Locatie en klikt u op OK.
OPMERKING: U kunt de voorgaande procedure gebruiken om locatie-instellingen toe te
voegen voor locaties binnen uw eigen land/regio en in andere landen/regio's. U kunt bijvoorbeeld een instelling 'Werk' toevoegen met kiesregels voor het bereiken van een externe lijn.

Verbinding maken met een lokaal netwerk (LAN) (alleen bepaalde modellen)

Als u verbinding wilt maken met een lokaal netwerk (LAN), hebt u een 8-pins RJ-45-netwerkkabel nodig (niet meegeleverd). Als de netwerkkabel een ruisonderdrukkingscircuit (1) bevat, waarmee storing van de ontvangst van tv- en radiosignalen wordt voorkomen, sluit u de kabel aan op de computer met het uiteinde waar zich het ruisonderdrukkingscircuit bevindt (2).
Ga als volgt te werk om de netwerkkabel aan te sluiten:
1. Sluit de netwerkkabel aan op de netwerkconnector van de computer (1).
2. Sluit het andere uiteinde van de netwerkkabel aan op een netwerkaansluiting in de wand (2) of
op een router.
12 Hoofdstuk 2 Netwerk (alleen bepaalde modellen)
WAARSCHUWING! Sluit geen modemkabel of telefoonkabel aan op een RJ-45-netwerkconnector
om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur te beperken.
Verbinding maken met een bekabeld netwerk 13
3Multimedia
De computer beschikt mogelijk over het volgende:
Eén of twee geïntegreerde luidsprekers
Eén of twee geïntegreerde microfoons
Geïntegreerde webcam
Vooraf geïnstalleerde multimediasoftware
Multimediaknoppen of -toetsen

Besturingselementen voor het afspelen van media gebruiken

Audio

Afhankelijk van uw computermodel beschikt u mogelijk over de volgende bedieningselementen voor het afspelen van media waarmee u een mediabestand kunt afspelen, pauzeren, vooruit spoelen of terugspoelen:
Media, knoppen
Mediasneltoetsen (specifieke toetsen die in combinatie met de fn-toets worden ingedrukt)
Actietoetsen voor media
Raadpleeg de handleiding Aan de slag voor meer informatie over de bedieningselementen voor het afspelen van media van uw computer.
Uw computer beschikt over diverse mogelijkheden met betrekking tot audio:
muziek afspelen;
geluid opnemen;
muziek downloaden van internet;
multimediapresentaties maken;
beeld en geluid overbrengen met expresberichtenprogramma's;
14 Hoofdstuk 3 Multimedia
Loading...
+ 56 hidden pages