Alle rechten voorbehouden. Volgens copyrightwetgeving mag deze handleiding niet in zijn geheel of gedeeltelijk worden gekopieerd zonder schriftelijke toestemming van Garmin. Garmin
behoudt zich het recht voor om haar producten te wijzigen of verbeteren en om wijzigingen aan te brengen in de inhoud van deze handleiding zonder de verplichting te dragen personen of
organisaties over dergelijke wijzigingen of verbeteringen te informeren. Ga naar www.garmin.com voor de nieuwste updates en aanvullende informatie over het gebruik van dit product.
Garmin®, het Garmin logo, ANT+®, Auto Lap®, AutoLocate®, BlueChart®, City Navigator®, GPSMAP®, inReach®, TracBack®, VIRB®, en Xero® zijn handelsmerken van Garmin Ltd. of haar
dochtermaatschappijen, geregistreerd in de Verenigde Staten en andere landen. chirp™, Connect IQ™, Garmin Connect™, Garmin Explore™, Garmin Express™ en tempe™ zijn handelsmerken van
Garmin Ltd. of haar dochtermaatschappijen. Deze handelsmerken mogen niet worden gebruikt zonder uitdrukkelijke toestemming van Garmin.
Android™ is een handelsmerk van Google Inc. Apple®, iPhone® en Mac® zijn handelsmerken van Apple Inc., geregistreerd in de Verenigde Staten en andere landen. Het woordmerk en de logo's
van BLUETOOTH® zijn eigendom van Bluetooth SIG, Inc. en voor het gebruik van deze merknaam door Garmin is een licentie verkregen. iOS® is een geregistreerd handelsmerk van Cisco
Systems, Inc. dat onder licentie door Apple Inc. wordt gebruikt. microSD® en het microSDHC logo zijn geregistreerde handelsmerken van SD-3C, LLC. NMEA® is een geregistreerd handelsmerk
van de National Marine Electronics Association. Wi‑Fi® is een geregistreerd handelsmerk van Wi-Fi Alliance Corporation. Windows® is een geregistreerd handelsmerk van Microsoft Corporation
in de Verenigde Staten en andere landen. Overige handelsmerken en merknamen zijn het eigendom van hun respectieve eigenaars.
Lees de gids Belangrijke veiligheids- en productinformatie in de
verpakking voor productwaarschuwingen en andere belangrijke
informatie.
Micro-USB-poort (onder beschermkapje)
Zaklamp
microSD kaartsleuf (onder beschermkap)
Bevestigingsclip
Overzicht van toestellen
GPSMAP 66s/stOverzicht van het GPSMAP 66s/st
toestel
GNSS-antenne
Aan-uitknop
Knoppen
Micro-USB-poort (onder beschermkapje)
microSD® kaartuitsparing (onder de batterijen)
Batterijvak
Bevestigingsclip
D-ring van de batterijklep
GPSMAP 66srOverzicht van het GPSMAP 66sr toestel
GNSS-antenne
Statuslampje
Aan-uitknop
Batterijgegevens
WAARSCHUWING
De temperatuurgrenzen van het toestel kunnen hoger/lager
liggen dan de temperatuurgrenzen van sommige batterijen.
Sommige alkalinebatterijen kunnen bij hoge temperaturen
barsten.
LET OP
Alkalinebatterijen verliezen een groot gedeelte van hun
capaciteit wanneer de temperatuur afneemt. Gebruik
lithiumbatterijen wanneer u het toestel bij temperaturen onder
nul gebruikt.
Levensduur van de batterijen maximaliseren
U kunt verschillende acties ondernemen om de levensduur van
de batterij te verlengen.
• Beperk de helderheid van de schermverlichting (De
schermverlichting aanpassen, pagina 2).
• Beperk de time-out van de schermverlichting
(Scherminstellingen, pagina 14).
• Verlaag de helderheid van de flitser of de flitsfrequentie (De
zaklamp gebruiken, pagina 12).
• Gebruik de batterijbesparingsmodus (De modus
Batterijbesparing inschakelen, pagina 1).
• Gebruik de expeditiemodus (Expeditiemodus inschakelen,
pagina 1).
• Schakel de draadloze connectiviteit uit (Wi‑Fi instellingen,
pagina 14).
• Schakel Bluetooth® technologie uit (Bluetooth instellingen,
pagina 14).
• Schakel extra satellietsystemen uit (GPS en andere
satellietsystemen, pagina 14).
De modus Batterijbesparing inschakelen
U kunt de modus Batterijbesparing gebruiken om de levensduur
van de batterij te verlengen.
Selecteer Stel in > Scherm > Batterijbesparing > Aan.
In de modus Batterijbesparing wordt het scherm uitgeschakeld
zodra de time-out van de schermverlichting is verstreken. U kunt
de aan-uitknop selecteren om het scherm in te schakelen.
Expeditiemodus inschakelen
U kunt de expeditiemodus gebruiken om de levensduur van de
batterij te verlengen. In de expeditiemodus wordt het scherm
uitgeschakeld, schakelt het toestel de modus voor laag
energieverbruik in en verzamelt het toestel minder GPSspoorpunten.
Selecteer Stel in > Expeditiemodus.
1
Selecteer een optie:
2
• Als u wilt dat het toestel u vraagt of u de expeditiemodus
wilt inschakelen wanneer u het toestel uitschakelt,
selecteert u Op verzoek.
• Als u de expeditiemodus na twee minuten inactiviteit
automatisch wilt inschakelen, selecteert u Automatisch.
• Als u de expeditiemodus noot wilt inschakelen, selecteert
u Nooit.
In de expeditiemodus knippert het groene lampje soms.
Knoppen
Inleiding1
Langdurige opslag
Verwijder de batterijen als u van plan bent het GPSMAP 66s/st
toestel enige maanden niet te gebruiken. Opgeslagen gegevens
gaan niet verloren wanneer u de batterijen verwijdert.
Batterijen plaatsen
Het GPSMAP 66s/st handheldtoestel werkt met twee AAbatterijen (niet meegeleverd). Gebruik NiMH- of lithiumbatterijen
voor het beste resultaat.
OPMERKING: De GPSMAP 66sr is niet compatibel met AAbatterijen.
Draai de D-ring tegen de klok in en trek deze omhoog om de
1
klep te verwijderen.
Plaats twee AA-batterijen met de contacten in de juiste
2
richting.
Plaats de batterijklep terug en draai de D-ring met de klok
3
mee.
Een NiMH-batterijpak plaatsen
Het GPSMAP 66s/st toestel werkt met een (optioneel) NiMHbatterijpak of met twee AA-batterijen (Batterijen plaatsen,
pagina 2).
OPMERKING: De GPSMAP 66sr is niet compatibel met de
NiMH-batterij.
Draai de D-ring tegen de klok in en trek deze omhoog om de
1
klep te verwijderen.
Bepaal de positie van het batterijpak .
2
U kunt de batterij opladen via een standaard stopcontact of een
USB-poort op uw computer.
Trek de beschermkap van de USB-poort omhoog .
1
Steek het kleine uiteinde van de USB-kabel in de USB-poort
2
van het toestel.
Steek het grote uiteinde van de USB-kabel in een netadapter
3
of een USB-poort van een computer.
Steek de netadapter zo nodig in een standaard stopcontact.
4
Als u het toestel op een voedingsbron aansluit, wordt het
toestel ingeschakeld.
Laad de batterij volledig op.
5
Het GPSMAP 66sr toestel opladen
LET OP
U voorkomt corrosie door de USB-poort, de beschermkap en de
omringende delen grondig af te drogen voordat u het toestel
oplaadt of aansluit op een computer.
OPMERKING: Opladen is alleen mogelijk binnen het
goedgekeurde temperatuurbereik (GPSMAP 66sr Specificaties,
pagina 18).
Trek het beschermkapje omhoog.
1
Sluit het smalle uiteinde van de voedingskabel aan op de
2
oplaadpoort van het toestel.
Sluit het andere uiteinde van de voedingskabel aan op de
Plaats het batterijpak met de polen in de juiste richting.
3
Druk het batterijpak voorzichtig op zijn plaats.
4
Plaats de batterijklep terug en draai de D-ring met de klok
5
mee.
Het batterijpak opladen
LET OP
U voorkomt corrosie door de USB-poort, de beschermkap en de
omringende delen grondig af te drogen voordat u het toestel
oplaadt of aansluit op een computer.
Gebruik het toestel niet om een batterij op te laden die niet is
geleverd door Garmin®. Pogingen om een batterij op te laden die
niet is geleverd door Garmin, kan schade toebrengen aan het
toestel en de garantie doen vervallen.
Voordat u de USB-kabel op uw toestel kunt aansluiten, moet u
mogelijk optionele bevestigingsaccessoires verwijderen.
OPMERKING: Opladen is alleen mogelijk binnen het
goedgekeurde temperatuurbereik (GPSMAP 66s/st
specificaties, pagina 18).
2Inleiding
3
compatibele wisselstroomadapter.
Sluit de wisselstroomadapter aan op een standaard
4
stopcontact.
Laad het toestel volledig op.
5
Het toestel inschakelen
Houd ingedrukt.
De schermverlichting inschakelen
Selecteer een willekeurige knop om de schermverlichting in
te schakelen.
De schermverlichting wordt automatisch ingeschakeld
wanneer er waarschuwingen en berichten worden
weergegeven.
De schermverlichting aanpassen
Selecteer om de statuspagina te openen.
1
Gebruik en om de helderheid van het scherm aan te
2
passen.
TIP: U kunt NV selecteren om de intensiteit van de
schermverlichting te verminderen voor compatibiliteit met een
nachtzichtbril.
Knoppen
FINDSelecteer om het zoekmenu te openen.
Houd vast om uw huidige locatie te markeren als man-overboord-waypoint (MOB) en de navigatie te activeren.
MARKSelecteer om uw huidige locatie als waypoint op te slaan.
QUITSelecteer om te annuleren of om terug te gaan naar het
ENTERSelecteer om opties te selecteren en berichten te beves-
MENUSelecteer om het optiemenu voor de momenteel geopende
PAGESelecteer om door de hoofdpagina's te bladeren.
Selecteer , , of om menuopties te selecteren en de
vorige menu of de vorige pagina.
Selecteer om door de hoofdpagina's te bladeren.
tigen.
Selecteer om de registratie van de huidige activiteit te
controleren (vanaf de pagina's Kaart, Kompas, Hoogtemeter
en Tripcomputer).
pagina weer te geven.
Selecteer tweemaal om het hoofdmenu te openen (vanuit
elke pagina).
kaartcursor te verplaatsen.
Selecteer om in te zoomen op de kaart.
Selecteer om uit te zoomen op de kaart.
De knoppen vergrendelen
U kunt de knoppen vergrendelen om te voorkomen dat iemand
per ongeluk de knoppen indrukt.
Selecteer > Vergrendel knoppen.
Satellietsignalen ontvangen
Het kan 30 tot 60 seconden duren voordat u satellietsignalen
ontvangt.
Ga naar buiten naar een open gebied.
1
Schakel het toestel in als dat nog niet is gebeurd.
2
Wacht terwijl het toestel satellieten zoekt.
3
Er knippert een terwijl het toestel uw locatie bepaalt.
in de statusbalk geeft de satellietsignaalsterkte weer.
Wanneer het toestel satellietsignalen ontvangt, begint het
automatisch met het opnemen van uw pad als een activiteit.
De hoofdpagina's gebruiken
De informatie die u nodig hebt om dit toestel te bedienen, vindt u
op de pagina's met het hoofdmenu, de kaart, het kompas, de
reiscomputer en de hoogtemeter.
Selecteer PAGE of QUIT om door de hoofdpagina's te
bladeren.
Het hoofdmenu openen
Het hoofdmenu geeft u toegang tot functies en
instellingsschermen voor waypoints, activiteiten, routes en meer
(Hulpmiddelen in het hoofdmenu, pagina 9, Het menu
Instellen, pagina 13).
Selecteer tweemaal MENU op een willekeurige pagina.
Kaart
geeft uw positie op de kaart aan. Terwijl u zich verplaatst,
beweegt om uw route aan te geven. Afhankelijk van uw
zoomniveau kunnen waypointnamen en -symbolen op de kaart
worden weergegeven. U kunt inzoomen op de kaart voor meer
details. Als u naar een bestemming navigeert, wordt de route
met een gekleurde lijn op de kaart gemarkeerd.
De oriëntatie van de kaart wijzigen
Selecteer op de kaart MENU.
1
Selecteer Kaartinstellingen > Oriëntatie.
2
Selecteer een optie:
3
• Selecteer Noord boven om het noorden boven aan de
pagina weer te geven.
• Selecteer Koers boven om uw huidige reisrichting boven
aan de pagina weer te geven.
• Selecteer Automodus voor een automotive perspectief
met de reisrichting bovenaan.
De afstand op de kaart meten
U kunt de afstand tussen meerdere locaties meten.
Verplaats op de kaart de cursor naar een locatie.
1
Selecteer MENU > Afstand meten.
2
Selecteer meer locaties op de kaart.
3
Instellingen kaartpagina
Selecteer op de kaart MENU.
Navigatie stoppen: Hiermee stopt u de navigatie van de
huidige route.
Kaartinstellingen: Hiermee kunt u extra kaartinstellingen
openen (Kaartinstellingen, pagina 3).
Afstand meten: Hiermee kunt u de afstand tussen meerdere
locaties meten (De afstand op de kaart meten, pagina 3).
Standaardinstellingen: Hiermee herstelt u de
fabrieksinstellingen van de kaart.
Kaartinstellingen
Selecteer op de kaart MENU en selecteer Kaartinstellingen.
Configureer kaarten: Hiermee kunt u de op het toestel geladen
kaarten in- of uitschakelen (Kaarten inschakelen,
pagina 4).
Oriëntatie: Hiermee stelt u in hoe de kaart wordt weergegeven
op de pagina (De oriëntatie van de kaart wijzigen, pagina 3).
Dashboard: Selecteert een dashboard voor weergave op de
kaart. Elk dashboard bevat andere informatie over de route of
de locatie.
Navigatieaanwijzingen: Hiermee stelt u in wanneer
navigatieaanwijzingen op de kaart worden weergegeven.
Geav.instell: Hiermee kunt u geavanceerde kaartinstellingen
openen (Geavanceerde kaartinstellingen, pagina 3).
Geavanceerde kaartinstellingen
Select op de kaart MENU, en selecteer Kaartinstellingen >
Geav.instell.
Automatisch zoomen: Hiermee wordt automatisch het juiste
zoomniveau geselecteerd voor optimaal gebruik van de
kaart. Als u Uit selecteert, moet u handmatig in- en
uitzoomen.
Detail: Hiermee stelt u in hoeveel details op de kaart worden
weergegeven. Door het weergeven van meer details is het
mogelijk dat de kaart langzamer opnieuw wordt getekend.
Arcering: Geeft reliëfdetails weer op de kaart (indien
beschikbaar) of schakelt arcering uit.
Voertuig: Hiermee kunt u het positiepictogram wijzigen,
waarmee uw positie op de kaart wordt aangegeven. Het
standaardpictogram is een klein blauw driekhoekje.
Zoomniveaus: Hiermee wordt het zoomniveau ingesteld voor
weergave van items op de kaart. Kaartitems worden niet
weergegeven wanneer het zoomniveau van de kaart hoger is
dan het geselecteerde niveau.
De hoofdpagina's gebruiken3
Tekstgrootte: Hiermee stelt u de tekstgrootte voor kaartitems
in.
Kaarten inschakelen
U kunt kaartproducten inschakelen die op het toestel zijn
geïnstalleerd.
Selecteer op de kaart MENU > Kaartinstellingen >
1
Configureer kaarten.
Selecteer de schakelaar om elke geïnstalleerde kaart in te
2
schakelen.
Kompas
Tijdens het navigeren wijst naar uw bestemming, ongeacht in
welke richting u zich verplaatst. Wanneer naar de bovenkant
van het elektronische kompas wijst, reist u recht naar uw
bestemming. Als in een andere richting wijst, moet u het
draaien totdat het naar de bovenkant van het kompas wijst.
Het kompas gebruiken
U kunt het kompas gebruiken om een actieve route te
navigeren.
Houd het toestel horizontaal.
1
Volg de naar uw bestemming.
2
Koerswijzer
De koerswijzer is vooral handig bij navigatie op het water of op
open plekken zonder grote obstakels. De koerswijzer kan u ook
helpen gevaren nabij de koers, zoals ondiepten of rotsen onder
water te vermijden.
Om de koerswijzer in te schakelen, selecteert u vanuit het
kompas MENU > Stel voorliggende koers in > Ga naar lijn/wijzer > Koers (krs.afw.indic.).
De koerswijzer geeft uw relatie aan tot de koerslijn die naar
uw bestemming leidt. De koersafwijkingsindicator (CDI) geeft
de afwijking (links of rechts) ten opzichte van de koers weer. De
schaal heeft betrekking op de afstand tussen de punten op
de koersafwijkingsindicator, die de afwijking ten opzichte van de
koers weergeeft.
Navigeren met Peil en ga
U kunt het toestel op een object in de verte richten, de richting
vergrendelen en vervolgens naar het object navigeren.
Selecteer Peil en ga.
1
Richt het toestel op een object.
2
Selecteer Zet richting vast > Stel koers in.
3
Navigeer met behulp van het kompas.
4
Kompasinstellingen
Selecteer op het kompas MENU.
Peil en ga: Hiermee kunt u het toestel op een object in de verte
richten en navigeren met het object als referentiepunt
(Navigeren met Peil en ga, pagina 4).
Navigatie stoppen: Hiermee stopt u de navigatie van de
huidige route.
Wijzig dashboard: Hiermee wijzigt u het thema en de informatie
die op het dashboard wordt weergegeven.
Stel schaal in: Hiermee stelt u de schaal in voor de afstand
tussen punten op de koersafwijkingsindicator.
Kalibreer kompas: Hiermee kunt het kompas kalibreren als uw
kompas onregelmatigheden vertoont, bijvoorbeeld nadat u
lange afstanden hebt afgelegd of na extreme
temperatuurschommelingen (Het kompas kalibreren,
pagina 4).
Stel voorliggende koers in: Hiermee kunt u de instellingen
voor de kompaskoers aanpassen (Koersinstellingen,
pagina 4).
Wijzig gegevensvelden: Hiermee past u de gegevensvelden
van het kompas aan.
Standaardinstellingen: Hiermee herstelt u de
fabrieksinstellingen van het kompas.
Het kompas kalibreren
Voordat u het elektronisch kompas kunt kalibreren, moet u
buiten zijn en uit de buurt van objecten die invloed hebben op
magnetische velden, zoals auto's, gebouwen of
elektriciteitskabels.
Het toestel is voorzien van een elektronisch kompas met drie
assen. Kalibreer het kompas nadat u lange afstanden hebt
afgelegd, als u de batterijen hebt vervangen of in geval van
temperatuurschommelingen.
Selecteer op de kompaspagina MENU.
1
Selecteer Kalibreer kompas > Start.
2
Volg de instructies op het scherm.
3
Koersinstellingen
Druk vanuit het kompas op MENU en selecteer Stel
voorliggende koers in.
Scherm: Hiermee selecteert u het type koersweergave van het
kompas.
Noordreferentie: Hiermee stelt u de noordreferentie van het
kompas in.
Ga naar lijn/wijzer: Hiermee stelt u het gedrag van de wijzer op
de kaart in. Peiling wijst in de richting van uw bestemming.
Koers toont uw relatie tot de koerslijn die naar de
bestemming leidt.
Kompas: Selecteer Auto om over te schakelen van een
elektronisch kompas naar een GPS-kompas als u zich
gedurende een bepaalde periode met grotere snelheid
verplaatst.
Kalibreer kompas: Hiermee kunt het kompas kalibreren als uw
kompas onregelmatigheden vertoont, bijvoorbeeld nadat u
lange afstanden hebt afgelegd of na extreme
temperatuurschommelingen (Het kompas kalibreren,
pagina 4).
Tripcomputer
De tripcomputer geeft uw huidige snelheid, de gemiddelde
snelheid, de tripteller en andere statistische gegevens weer. U
kunt de indeling van de tripcomputer, het dashboard en de
gegevensvelden aanpassen.
Tripcomputerinstellingen
Selecteer in de tripcomputer MENU.
Herstel: Hiermee stelt u alle tripcomputerwaarden op nul in. Als
u nauwkeurige reisinformatie wilt hebben, dient u de
tripgegevens te herstellen voordat u een reis begint.
Wijzig gegevensvelden: Hiermee past u de gegevensvelden
van de tripcomputer aan.
Wijzig dashboard: Hiermee wijzigt u het thema en de informatie
die op het dashboard wordt weergegeven.
OPMERKING: Uw aangepaste instellingen worden door het
dashboard onthouden. Uw instellingen gaan niet verloren als
u van profiel verandert (Profielen, pagina 16).
Voeg pagina toe: Hiermee voegt u een extra pagina met
aanpasbare gegevensvelden in.
4De hoofdpagina's gebruiken
TIP: U kunt de pijlknoppen gebruiken om door de
verschillende pagina's te bladeren.
Wis pagina: Hiermee verwijdert u een extra pagina met
aanpasbare gegevensvelden.
Meer gegevens: Voegt extra gegevensvelden toe aan de
tripcomputer.
Minder gegevens: Verwijdert gegevensvelden uit de
tripcomputer.
Standaardinstellingen: Hiermee herstelt u de
fabrieksinstellingen van de tripcomputer.
Hoogtemeter
De hoogtemeter toont standaard de hoogtegegevens van de
gereisde afstand. U kunt de hoogtemeterinstellingen aanpassen
(Hoogtemeterinstellingen, pagina 5). U kunt elk punt op het
profiel selecteren om de details over dat punt te bekijken.
Instellingen voor de hoogtemeter
Selecteer MENU op hoogtemeter.
Herstel: Hiermee herstelt u de gegevens van de hoogtemeter,
waaronder waypoint-, spoor- en reisgegevens.
Stel hoogtemeter in: Geeft toegang tot extra
hoogtemeterinstellingen (Hoogtemeterinstellingen,
pagina 5).
Pas zoombereik aan: Hiermee past u de zoombereiken aan die
worden weergegeven op de hoogtemeterpagina.
Wijzig gegevensvelden: Hiermee kunt u de gegevensvelden
van de hoogtemeter aanpassen.
Standaardinstellingen: Hiermee herstelt u de
fabrieksinstellingen van de hoogtemeter.
Hoogtemeterinstellingen
Selecteer vanuit de hoogtemeter MENU > Stel hoogtemeter in.
Automatische kalibratie: Met Eenmaal kan de hoogtemeter
automatisch één keer worden gekalibreerd wanneer u een
activiteit start.Met Continu kan de hoogtemeter tijdens de
gehele duur van uw activiteit worden gekalibreerd.
Barometermodus: Met Variabele hoogte kan de barometer
hoogteverschillen meten terwijl u onderweg bent. Vaste
hoogte gaat ervan uit dat het toestel stilstaat op een vaste
hoogte, zodat de barometerdruk alleen verandert door de
weersomstandigheden.
Luchtdruktrend: Hiermee stelt u in hoe het toestel
drukgegevens vastlegt. Altijd opslaan slaat alle
luchtdrukgegevens op. Dit kan handig zijn als u let op
weerfronten.
Type plot: Hiermee worden hoogteverschillen vastgelegd
gedurende een bepaalde tijd of over een bepaalde afstand,
of plaatselijke luchtdrukverschillen over een bepaalde
tijdsduur.
Kalibreer hoogtemeter: Hiermee kunt u handmatig de
barometrische hoogtemeter kalibreren (De barometrische
hoogtemeter kalibreren, pagina 5).
De barometrische hoogtemeter kalibreren
U kunt de barometrische hoogtemeter handmatig kalibreren als
de juiste hoogte of barometerdruk u bekend is.
Ga naar de locatie waarvan de hoogte of de barometerdruk u
1
bekend is.
Selecteer vanuit de hoogtemeter MENU.
2
Selecteer Stel hoogtemeter in > Kalibreer hoogtemeter.
3
Selecteer Methode om de meetwaarde te selecteren die u
4
wilt gebruiken voor kalibratie.
Voer de meetwaarde in.
5
Selecteer Kalibreer.
6
Navigatie
Navigeren naar een bestemming
Selecteer FIND.
1
Selecteer een categorie.
2
Selecteer een bestemming.
3
Selecteer Ga.
4
De route wordt als een magenta lijn op de kaart
weergegeven.
Navigeer met de kaart (Navigeren met de kaart, pagina 5)
5
of met het kompas (Navigeren met het kompas, pagina 5).
Navigeren met de kaart
Start de navigatie naar een bestemming (Navigeren naar een
1
bestemming, pagina 5).
Selecteer Kaart.
2
Uw locatie wordt op de kaart aangegeven met een blauwe
driehoek. Terwijl u zich verplaatst, verplaatst de blauwe
driehoek zich ook en geeft uw route aan.
Voer een van de volgende handelingen uit:
3
• Als u verschillende gebieden van de kaart wilt weergeven,
selecteert u , , of .
• Selecteer en om in en uit te zoomen op de kaart.
Navigeren met het kompas
Tijdens het navigeren naar een bestemming wijst naar uw
bestemming, ongeacht in welke richting u zich verplaatst.
Start de navigatie naar een bestemming (Navigeren naar een
1
bestemming, pagina 5).
Selecteer Kompas.
2
Blijf draaien tot naar de bovenkant van het kompas wijst en
3
volg die richting om naar uw bestemming te gaan.
Stoppen met navigeren
Selecteer FIND > Navigatie stoppen.
Via-punten
Via-punten zijn locaties die u vastlegt en in het toestel opslaat.
Met via-punten kunt u markeren waar u bent, waar u naartoe
gaat of waar u bent geweest. U kunt details over de locatie
toevoegen, zoals naam, hoogte en diepte.
U kunt een .gpx-bestand met via-punten toevoegen door het
bestand over te brengen naar de GPX-map (Bestanden
overbrengen naar uw computer, pagina 18).
Een waypoint maken
U kunt uw huidige locatie als waypoint opslaan.
Selecteer MARK.
1
Selecteer indien nodig een veld als u wijzigingen in het
2
waypoint wilt aanbrengen.
Selecteer Sla op.
3
Naar een waypoint navigeren
Selecteer FIND > Waypoints.
1
Selecteer een waypoint.
2
Selecteer Ga.
3
Uw route naar het waypoint wordt standaard weergegeven
als een rechte, gekleurde lijn op de kaart.
Een via-punt bewerken
Selecteer Waypoint-beheer.
1
Selecteer een via-punt.
2
Selecteer een item om te bewerken, bijvoorbeeld de naam.
3
Voer de nieuwe informatie in en selecteer OK.
4
Navigatie5
Loading...
+ 19 hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.