We
Company: MORIC CO., LTD.
Address: 1450-6 Mori Mori-Machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 Japan
Hereby declare that the product:
Kind of equipment: IMMOBILIZER
Type-designation: 5SL-00
is in compliance with following norm(s) or documents:
R&TTE Directive(1999/5/EC)
EN300 330-2 v1.1.1(2001-6), EN60950(2000)
Two or Three-Wheel Motor Vehicles Directive(97/24/EC: Chapter 8, EMC)
Place of issue: Shizuoka, Japan
Date of issue: 1 Aug. 2002
Revolution record
No.ContentsDate
To change contact person and integrate type-designation. 9 Jun. 2005
1
General manager of quality assurance div.
representative name and signature
VERKLARING VAN CONFORMITEIT
Wij,
Bedrijf: MORIC CO., LTD.
Adres: 1450-6 Mori Mori-Machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 Japan
Verklaren hierbij dat het product:
Type apparaat: STARTBLOKKERING
Typeaanduiding: 5SL-00
in overeenstemming is met de volgende norm(en) of documenten:
R&TTE richtlijn(1999/5/EC)
EN300 330-2 v1.1.1(2001-6), EN60950(2000)
Richtlijn betreffende motorvoertuigen op twee of drie wielen(97/24/EC: Hoofdstuk 8, EMC)
Plaats van afgifte: Shizuoka, Japan
Datum van afgifte: 1 augustus 2002
Overzicht van wijzigingen
Nr.InhoudDatum
Om contactpersoon te wijzigen en typeaanduiding te integreren.
1
Algemeen directeur afdeling kwaliteitsbeheer
Naam en handtekening vertegenwoordiger
9 juni 2005
MORIC CO., LTD.
1450-6 Mori-machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 JAPAN Telephone +81-538-85-0757 Facsimile +81-538-85-0456
URL:http://www.moric-jp.com
MORIC CO., LTD.
1450-6 Mori-machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 JAPAN Telefoon +81-538-85-0757 Fax +81-538-85-0456
URL:http://www.moric-jp.com
Page 3
INLEIDING
DAU10100
Welkom in de wereld van Yamaha rijders!
Als eigenaar van de XJR1300 profiteert u van Yamaha’s ervaring en technische kennis in het ontwerpen en fabriceren van producten van
topkwaliteit, waarmee Yamaha haar verdiende reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw XJR1300. Deze
gebruikershandleiding geeft instructies over bediening, inspectie en onderhoud van de motorfiets, terwijl ook wordt beschreven hoe u uzelf
en anderen persoonlijk letsel en schade kunt besparen.
Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw motorfiets in optimale conditie te houden. Als er tenslotte toch nog vragen zijn, aarzel
dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
Page 4
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Het Safety Alert symbool betekent ATTENTIE! LET OP! HET GAAT OM UW VEILIGHEID!
Wanneer instructies vermeld in een WAARSCHUWING niet worden opgevolgd, kan dit leiden
WAARSCHUWING
tot ernstig of zelfs dodelijk letsel voor de motorrijder, omstanders of degene die de motorfiets inspecteert of repareert.
DAU10151
LET OP:
OPMERKING:
De aanduiding LET OP staat vermeld bij speciale voorzorgsmaatregelen die moeten worden
genomen om schade aan de motorfiets te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of
verhelderen.
OPMERKING:
● Deze handleiding moet worden gezien als een permanent onderdeel van deze motorfiets en moet altijd bij de motorfiets blijven, ook
als deze ooit wordt verkocht.
● Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn
van kleine tegenstrijdigheden tussen uw motor en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest
recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen heeft over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha
dealer.
DWA10030
WAARSCHUWING
LEES DEZE HANDLEIDING AANDACHTIG HELEMAAL DOOR VOORDAT U DEZE MOTORFIETS GAAT GEBRUIKEN.
*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
MOTORFIETSEN ZIJN TWEEWIELIGE
VOERTUIGEN. HUN VEILIG GEBRUIK EN
1
WERKING ZIJN AFHANKELIJK VAN JUISTE RIJTECHNIEKEN EN VAN DE DESKUNDIGHEID VAN DE BESTUURDER.
ELKE BESTUURDER MOET BEKEND
ZIJN MET DE VOLGENDE VEREISTEN
ALVORENS MET DEZE MOTOR TE
GAAN RIJDEN.
HIJ OF ZIJ MOET:
● DOOR EEN COMPETENTE INFOR-
MATIEBRON GRONDIG ZIJN INGE-
LICHT OVER ALLE ASPECTEN VAN
HET MOTORRIJDEN.
● ZICH HOUDEN AAN DE WAAR-
SCHUWINGEN EN ONDERHOUD-
SEISEN VERMELD IN DE
GEBRUIKERSHANDLEIDING.
● GRONDIG GETRAIND ZIJN IN VEILI-
GE EN CORRECTE RIJTECHNIE-
KEN.
● GEBRUIKMAKEN VAN PROFESSIO-
NELE TECHNISCHE SERVICE, ZO-
ALS AANGEGEVEN IN DE
GEBRUIKERSHANDLEIDING EN/OF
WANNEER DE MECHANISCHE
CONDITIES DIT VEREISEN.
DAU10251
Veilig rijden
● Controleer de machine altijd voor u
gaat rijden. Een zorgvuldige controle
kan een ongeval helpen voorkomen.
● Deze motorfiets is gebouwd voor het
vervoer van de bestuurder plus een
passagier.
● Het niet opmerken en herkennen van
motorfietsen door andere weggebruikers vormt de belangrijkste oorzaak
van auto-/motorongevallen. Vaak worden ongevallen veroorzaakt doordat
een autobestuurder de motor niet
heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat
blijkt het meest effectief om het risico
op een dergelijk type ongeval te verminderen.
Dus:
• Draag een jack in felle kleuren.
• Wees extra voorzichtig bij het nade-
ren en passeren van kruisingen,
daar doen ongelukken met motorfietsen zich namelijk het meest
voor.
• Ga daar rijden waar andere weggebruikers u kunnen zien. Ga niet rijden in de dode zichthoek van een
andere weggebruiker.
● Bij veel ongevallen zijn onervaren be-
stuurders betrokken. Veelal zijn bestuurders die bij een ongeval
betrokken waren zelfs niet in het bezit
van een geldig motorrijbewijs.
• Zorg dat u bekwaam bent om te rijden en leen uw motorfiets alleen uit
aan ervaren motorrijders.
• Weet wat u wel en niet aankunt.
Door rekening te houden met uw
beperkingen helpt u ongelukken
voorkomen.
• We raden aan om het motorrijden te
oefenen op plekken waar geen verkeer is, totdat u grondig bekend
bent met de motor en zijn bediening.
● Ongelukken worden vaak veroorzaakt
door een fout van de motorbestuurder.
Veel bestuurders houden bij het ingaan van een bocht een TE HOGE
RIJSNELHEID aan of rijden te lang
rechtop (onvoldoende schuinliggen bij
de bewuste rijsnelheid), zodat de
bocht dan te wijd wordt genomen.
• Neem altijd de maximum snelheid in
acht en rijd nooit sneller dan de
wegcondities en het verkeer toestaan.
1-1
Page 9
VEILIGHEIDSINFORMATIE
• Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg
dat andere weggebruikers u kunnen
zien.
● De zithouding van de bestuurder en de
passagier is belangrijk voor een goede
besturing.
• De bestuurder moet tijdens het rijden beide handen aan het stuur
houden en beide voeten op de bestuurdersvoetsteunen, om zo de
macht over het stuur te behouden.
• De passagier hoort steeds de bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig, met beide
handen vast te houden en beide
voeten op de passagiersvoetsteunen te houden.
• Neem nooit een passagier mee die
niet in staat is om beide voeten stevig op de passagiersvoetsteunen te
zetten.
● Rijd nooit onder invloed van alcohol of
andere drugs.
● Deze motor is uitsluitend ontworpen
voor gebruik op verharde wegen en is
niet geschikt voor off-roadgebruik.
Beschermende kleding
Motorongelukken met dodelijke afloop betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen van
een helm is de belangrijkste factor bij het
voorkomen of reduceren van hoofdletsel.
● Draag altijd een goedgekeurde helm.
● Draag ook een gezichtskap of een vei-
ligheidsbril. De rijwind in uw niet-afgeschermde ogen kan het zicht
verslechteren, zodat u gevaren te laat
zou opmerken.
● Door een jack, stevige schoenen, een
lange broek, handschoenen e.d. te
dragen verkleint u de kans op schaafwonden of ontvellingen.
● Draag nooit loszittende kleding, deze
kan blijven haken aan bedieningshandgrepen of door de wielen worden
gegrepen en zo een ongeval of letsel
veroorzaken.
● Raak nooit de motor of het uitlaatsys-
teem aan terwijl de motor draait. Deze
onderdelen worden zeer heet en kunnen zo brandwonden veroorzaken.
Draag altijd beschermende kleding die
uw benen, enkels en voeten bedekt.
● De hierboven vermelde voorzorgs-
maatregelen gelden ook voor passagiers.
Technische wijzigingen
Door het aanbrengen van technische wijzigingen die niet door Yamaha zijn goedgekeurd, of door originele onderdelen te
verwijderen, kan deze motor onveilig worden in het gebruik en ernstig persoonlijk letsel veroorzaken. Door dergelijke
wijzigingen kan het gebruik van uw motor
ook onwettig worden.
Bagage en accessoires
Het monteren van accessoires of het vervoer van bagage kan een negatief effect
hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag
als hierdoor de gewichtsverdeling van de
motor verandert. Wees uiterst voorzichtig
bij het monteren van accessoires of het beladen van uw motor, om zo mogelijke ongevallen te vermijden. Pas extra op wanneer u
op een motor rijdt die beladen is of waaraan
accessoires zijn gemonteerd. Hier volgen
enkele algemene richtlijnen bij het beladen
van de motor of het monteren van accessoires:
Beladen
Het totale gewicht van de bestuurder, passagier, accessoires en bagage mag de
maximale gewichtslimiet niet overschrijden.
Maximale belasting:
203 kg (448 lb)
1
1-2
Page 10
VEILIGHEIDSINFORMATIE
Let op het volgende wanneer u tot deze gewichtslimiet belaadt:
● Het zwaartepunt van bagage en ac-
1
cessoires moet zo laag mogelijk liggen
en zo dicht mogelijk bij de motor. Zorg
dat het gewicht zo gelijkmatig mogelijk
over beide zijden van de motor wordt
verdeeld, om zo onbalans of instabiliteit te beperken.
● Als gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen.
Controleer voordat u gaat rijden of accessoires en bagage stevig aan de
motor zijn bevestigd. Controleer de bevestigingspunten voor accessoires en
bagage regelmatig.
● Bevestig nooit omvangrijke of zware
goederen aan het stuur, de voorvork of
het voorwielspatbord. Dergelijke
items, inclusief bagage als slaapzakken, plunjezakken of tenten kunnen
een instabiel weggedrag of een te tra-
ge reactie op het stuur veroorzaken.
Accessoires
Originele Yamaha accessoires werden speciaal ontworpen voor montage aan deze
motor. Yamaha is niet in staat om alle overige leverbare accessoires te testen. U bent
dus zelf verantwoordelijk voor de juiste keu-
ze, installatie en gebruik van niet-Yamaha
accessoires. Wees zorgvuldig bij de keuze
en installatie van accessoires.
Volg bij de montage van accessoires de onderstaande richtlijnen en die vermeld onder
het kopje “Beladen”.
● Monteer nooit accessoires en vervoer
nooit bagage als deze een nadelige invloed hebben op de prestaties van uw
motor. Inspecteer het accessoire zorgvuldig alvorens het te gebruiken, om
zeker te zijn dat het de grondspeling of
de hellinghoek op geen enkele manier
vermindert, de veerweg, de stuuruitslag of de bediening beperkt of lampen
of reflectors afdekt.
• Accessoires die aan of nabij het
stuur of de voorvork zijn gemonteerd zullen mogelijk instabiliteit veroorzaken door een foutieve
gewichtsverdeling of door aërodynamische effecten. Accessoires
aan het stuur of nabij de voorvork
moeten zo licht mogelijk zijn en tot
een minimum worden beperkt.
• Omvangrijke accessoires kunnen
door hun aërodynamisch effect van
invloed zijn op de rijstabiliteit van de
motor. De motor kan door rijwind
worden opgetild of bij zijwind instabiel worden. Zulke accessoires kun-
nen ook instabiliteit veroorzaken
terwijl u grote voertuigen inhaalt of
door deze wordt ingehaald.
• Sommige accessoires noodzaken
de bestuurder om een andere dan
de normale zitpositie in te nemen.
Zo’n verkeerde zitpositie beperkt de
bewegingsvrijheid van de bestuurder en kan een comfortabele bediening hinderen, zodat we dergelijke
accessoires sterk afraden.
● Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de capaciteit van
het elektrisch systeem van de motorfiets te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen
waardoor de verlichting of de motor
uitvalt.
Benzine en uitlaatgassen
● BENZINE IS ZEER GEMAKKELIJK
ONTVLAMBAAR:
• Zet de motor altijd af als u benzine
tankt.
• Pas op en mors tijdens het tanken
geen benzine op de motor of op het
uitlaatsysteem.
• Tank niet terwijl u rookt of in de nabijheid bent van open vuur.
1-3
Page 11
VEILIGHEIDSINFORMATIE
● Start de motor nooit in een afgesloten
ruimte en laat hem dan niet draaien.
De uitlaatgassen zijn giftig en kunnen
al heel snel bewusteloosheid of dodelijk letsel veroorzaken. Start de motor
alleen in de open lucht of in een ruimte
die voldoende ventilatie heeft.
● Zet de motor altijd uit voordat u de mo-
torfiets onbeheerd achterlaat en neem
de sleutel uit het contactslot. Let op het
volgende als u de motor gaat parkeren:
• De motor en het uitlaatsysteem kunnen heet zijn, parkeer de motorfiets
daarom op een plek waar voetgangers en kinderen hier geen last van
hebben.
• Parkeer de motor niet op een helling
of op een zachte ondergrond, om
omvallen te voorkomen.
• Parkeer de motor niet nabij een
brandend toestel (bijv. een petroleumkachel) of bij open vuur, hij zou
zo vlam kunnen vatten.
● Als u de motor in een ander voertuig
vervoert, zorg dan dat deze rechtop
staat en de brandstofkraan op “ON” of
“RES” (onderdruktype)/“OFF” (handmatig type) staat. Als de machine
schuin staat, kan er benzine uit de carburateur of de brandstoftank stromen.
● Roep onmiddellijk medische hulp in
als u benzine heeft ingeslikt, veel benzinedamp heeft ingeademd of benzine
in uw ogen is terechtgekomen. Morst u
benzine op uw huid of kleding, spoel
de bewuste plek dan direct met zeepwater en trek andere kleding aan.
1
1-4
Page 12
BESCHRIJVING
Aanzicht linkerzijde
2
DAU10410
1. Reservoir koppelingsvloeistof (pagina 6-18)
2. Brandstofkraan (pagina 3-13)
3. Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-16)
3. Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-16)
4. Boordgereedschapsset (pagina 6-1)
5. Vloeistofreservoir achterrem (pagina 6-18)
6. Zekeringen (pagina 6-27)
7. Accu (pagina 6-26)
8. Luchtfilterelement (pagina 6-11)
9. Brandstoftank (pagina 3-10)
10.Vloeistofreservoir voorrem (pagina 6-18)
11.Stelbout voor veervoorspanning voorvork (pagina 3-15)
12.Koplamp (pagina 6-28)
13.Olievuldop (pagina 6-9)
14.Kijkglas olieniveau (pagina 6-9)
15.Rempedaal (pagina 3-10)
2-2
Page 14
BESCHRIJVING
Bedieningen en instrumenten
2
DAU10430
1. Koppelingshendel (pagina 3-8)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-7)
3. Chokehendel (pagina 3-14)
4. Snelheidsmeter (pagina 3-5)
5. Multifunctioneel display (pagina 3-6)
6. Toerenteller (pagina 3-5)
7. Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 3-7)
8. Remhendel (pagina 3-9)
9. Gasgreep (pagina 6-13)
10.Contactslot/stuurslot (pagina 3-2)
2-3
Page 15
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU26890
Startblokkeersysteem
1. Codeersleutel (rood bovendeel)
2. Standaardsleutels (zwart bovendeel)
Dit voertuig is voorzien van een startblokkeersysteem waarmee diefstal kan worden
bemoeilijkt door de codering van de standaardsleutels te wijzigen. Het systeem bestaat uit de volgende onderdelen:
● een codeersleutel (met een rood bo-
vendeel)
● twee standaardsleutels (met een zwart
bovendeel) die opnieuw kunnen worden gecodeerd
● een transponder (die is geïntegreerd in
de codeersleutel)
● een startblokkeereenheid
● de ontstekingsmodule
● een controlelampje van het startblok-
keersysteem (Zie pagina 3-3.)
De sleutel met het rode bovendeel wordt
gebruikt om de twee standaardsleutels te
coderen. Het wijzigen van de codes is een
ingewikkelde procedure. Breng het voertuig
daarom met alle drie sleutels naar een
Yamaha dealer om deze opnieuw te laten
coderen. Gebruik de sleutel met het rode
bovendeel niet om met het voertuig te rijden. Deze sleutel dient uitsluitend te worden gebruikt voor het opnieuw coderen van
de standaardsleutels. Gebruik altijd een
standaardsleutel om met het voertuig te rijden.
DCA11820
LET OP:
● BEWAAR DE CODEERSLEUTEL
ZORGVULDIG! NEEM ONMIDDELLIJK CONTACT OP MET UW
DEALER ALS DE SLEUTEL VERLOREN RAAKT! Als de codeersleutel
verloren raakt, is het niet meer mogelijk om de standaardsleutels opnieuw te coderen. De
standaardsleutels kunnen nog
steeds worden gebruikt om het
voertuig te starten, maar wanneer
de codeersleutel vereist is (bijvoorbeeld als er een nieuwe standaardsleutel wordt gemaakt of alle sleutels
verloren zijn geraakt) moet het volledige startblokkeersysteem wor-
den vervangen. Het is daarom aan
te bevelen een van de twee standaardsleutels te gebruiken en de
codeersleutel te bewaren op een
veilige plaats.
● Dompel de sleutels niet onder in
water.
● Stel de sleutels niet bloot aan ex-
treem hoge temperaturen.
● Houd de sleutels uit de buurt van
magneten (inclusief, maar niet uitsluitend, producten zoals luidsprekers etc.).
● Plaats geen zware voorwerpen op
de sleutels.
● Probeer niet de sleutels te slijpen of
de vorm ervan te veranderen.
● Probeer niet het kunststof boven-
deel van de sleutels open te maken.
● Bevestig niet meer dan één sleutel
van hetzelfde startblokkersysteem
aan een sleutelring.
● Houd de standaardsleutels en sleu-
tels van andere startblokkeersystemen uit de buurt van de
codeersleutel van dit voertuig.
● Houd sleutels van andere startblok-
keersystemen uit de buurt van het
contactslot, deze kunnen signaalstoring veroorzaken.
3
3-1
Page 16
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Contactslot/stuurslot
3
Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend en wordt het stuur
vergrendeld.
OPMERKING:
Gebruik de standaardsleutel (zwart bovendeel) voor het normale gebruik van het
voertuig. Bewaar de codeersleutel (rood bovendeel) op een veilige plaats om verlies te
voorkomen en gebruik de sleutel uitsluitend
voor het opnieuw coderen van de standaardsleutels.
DAU10471
ON
DAU33590
Alle elektrische circuits worden voorzien
van stroom; de instrumentenverlichting, het
achterlicht en het parkeerlicht gaan branden en de motor kan worden gestart. De
sleutel kan niet worden uitgenomen.
OPMERKING:
De koplamp gaat automatisch branden als
de motor wordt gestart en blijft aan totdat de
sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, zelfs als
de motor afslaat.
DAU10660
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DAU10690
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische
systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan
worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1. Drukken.
2. Draaien.
1. Draai het stuur helemaal naar links of
rechts.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in en
draai hem dan naar de “LOCK”-stand.
Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
3-2
Page 17
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Om het stuur te ontgrendelen
1. Drukken.
2. Draaien.
Druk de sleutel in en draai hem dan naar
“OFF” terwijl de sleutel ingedrukt wordt gehouden.
DWA10060
WAARSCHUWING
Draai de contactsleutel nooit naar “OFF”
of naar “LOCK” terwijl de machine rijdt;
elektrische systemen worden dan afgeschakeld en mogelijk zult u zo de macht
over het stuur verliezen of een ongeval
veroorzaken. Zorg altijd dat de machine
stilstaat voordat u de sleutel naar “OFF”
of naar “LOCK” draait.
(Parkeren)
DAU33000
Het stuur is vergrendeld en het achterlicht
en het parkeerlicht branden. De alarmverlichting en richtingaanwijzers kunnen worden ingeschakeld, maar alle andere
elektrische systemen zijn uit. De sleutel kan
worden uitgenomen.
Het stuur moet zijn vergrendeld om de sleutel naar “” te kunnen draaien.
DCA11020
LET OP:
Gebruik de parkeerstand niet gedurende
langere tijd, anders kan de accu ontladen raken.
DAU11003
Controle- en
waarschuwingslampjes
3
1. Controlelampje linker richtingaanwijzers
“”
2. Vrijstandcontrolelampje “”
3. Waarschuwingslampje olieniveau “”
4. Controlelampje grootlicht “”
5. Controlelampje rechter richtingaanwijzers
“”
6. Controlelampje startblokkering
DAU11030
Controlelampjes richtingaanwijzers
“” en “”
Het bijbehorende controlelampje knippert
terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linker- of rechterstand is gedrukt.
3-3
Page 18
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Vrijstandcontrolelampje “”
Dit controlelampje brandt terwijl de versnellingsbak in de vrijstand staat.
Controlelampje grootlicht “”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp
is ingeschakeld voor grootlicht.
3
Waarschuwingslampje olieniveau “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
het motorolieniveau laag is.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien.
Als het waarschuwingslampje niet een paar
seconden lang oplicht en dan dooft, vraag
dan een Yamaha dealer om het elektrisch
circuit te testen.
OPMERKING:
Bij een voldoende hoog olieniveau kan het
waarschuwingslampje soms toch knipperen
bij rijden op een helling of bij plotseling afremmen of optrekken, er is dan echter geen
sprake van een storing.
DAU11060
DAU11080
DAU11120
Controlelampje startblokkering “”
DAU27020
Het elektrisch circuit voor het controlelampje controleert u door de contactsleutel naar
“ON” te draaien.
Als het controlelampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan
een Yamaha dealer om het elektrisch circuit
te testen.
Als de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid,
begint het controlelampje na 30 seconden
te knipperen om aan te geven dat het startblokkeersysteem is ingeschakeld. Het controlelampje stopt na 24 uur met knipperen,
maar het startblokkeersysteem blijft ingeschakeld.
OPMERKING:
Dit model is ook uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor het startblokkeersysteem. Als het startblokkeersysteem defect
is dan zal het controlelampje in een bepaald
patroon knipperen wanneer de contactsleutel naar “ON” wordt gedraaid. Vraag in dat
geval een Yamaha dealer het zelfdiagnosesysteem te controleren. Als het controlelampje eerst vijfmaal langzaam knippert en
dan herhaaldelijk tweemaal snel, betreft het
mogelijk een signaalstoring. Als deze fout
zich voordoet, probeer dan het volgende.
OPMERKING:
Houd andere startblokkeersleutels uit de
buurt van het contactslot en bewaar niet
meer dan één startblokkeersleutel aan de-
zelfde sleutelring! Startblokkeersleutels
kunnen signaalstoring veroorzaken, waardoor de motor mogelijk niet kan worden gestart.
2. Als de motor start, zet deze dan weer
uit en probeer hem opnieuw te starten
met de standaardsleutels.
3. Als de motor niet kan worden gestart
met een of beide standaardsleutels,
breng dan het voertuig, de codeersleutel en beide standaardsleutels naar
een Yamaha dealer en laat de standaardsleutels opnieuw coderen.
1. Start de motor met behulp van de codeersleutel.
3-4
Page 19
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU11601
Snelheidsmeter
1. Snelheidsmeter1. Toerenteller
De snelheidsmeter toont de actuele rijsnelheid.
Wanneer de sleutel naar “ON” wordt gedraaid, slaat de naald van de snelheidsmeter eenmaal helemaal uit tot aan de hoogste
snelheid en keert daarna weer terug naar
nul om het elektrische circuit te testen.
Toerenteller
2. Rode zone toerenteller
Met de elektrische toerenteller kan de motorrijder het motortoerental controleren en
dit binnen het ideale bereik houden.
Als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid,
slaat de naald van de toerenteller eenmaal
helemaal uit tot aan het hoogste aantal toeren per minuut en keert daarna weer terug
naar nul tpm om het elektrische circuit te
testen.
LET OP:
Laat de motor niet draaien terwijl de toerenteller in de rode zone wijst.
Rode zone: 9500 tpm en hoger
DAU11872
DCA10031
DAU11991
Zelfdiagnosesysteem
Dit model is uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor de volgende elektrische circuits:
● gasklepsensor
● rijsnelheidssensor
Als een van deze circuits defect is, zal de
toerenteller bij herhaling de volgende foutcode weergeven:
0 tpm
gedurende
3 seconden
Circuitspecifiek
nummer in tpm
gedurende 2.5
seconden (zie
de tabel hierna.)
Gebruik het schema hierna om het defecte
elektrisch circuit te identificeren.
Specifiek nummer in tpm voor het
defecte circuit
Gasklepsensor:
3000 tpm
Rijsnelheidssensor:
4000 tpm
Als de toerenteller een dergelijke foutcode
weergeeft, noteer dan de circuitnummeraanduiding aangegeven in tpm en vraag
een Yamaha dealer de machine te controleren.
Het actuele
motortoerental
gedurende 3
seconden
3
3-5
Page 20
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
LET OP:
Wanneer de toerenteller een foutcode
aangeeft, moet de machine zo spoedig
mogelijk worden gecontroleerd om motorschade te voorkomen.
3
DCA10040
DAU33572
Multifunctioneel display
1. Klok
2. Brandstofniveaumeter
3. Kilometerteller/rittellers
4. “RESET”-toets
5. “SELECT”-toets
Het multifunctionele display toont de volgende voorzieningen:
● een kilometerteller (die de totale afge-
legde afstand toont)
● twee rittellers (die de afgelegde af-
stand aangeven sinds de tellers het
laatst werden teruggesteld op nul)
● een brandstofniveaumeter
● een klok
OPMERKING:
Vergeet niet de sleutel naar “ON” te draaien
voordat u de toetsen “SELECT” en “RES-
ET” gebruikt.
Kilometerteller- en rittellermodus
Door indrukken van de “SELECT”-toets wisselt de weergave tussen de kilometertellermodus “ODO” en de rittellermodi “TRIP 1”
en “TRIP 2”, volgens onderstaande volgorde:
ODO → TRIP 1 → TRIP 2 → ODO
Om de ritteller op nul terug te stellen, selecteert u deze door op de toets “SELECT” te
drukken en daarna de toets “RESET” minstens 1 seconde lang ingedrukt te houden.
De rittellers kunnen worden gebruikt om de
afstand te schatten die met een volle brandstoftank kan worden afgelegd. Deze informatie stelt u in staat de volgende tankstops
te plannen.
Brandstofniveaumeter
De brandstofniveaumeter geeft aan hoeveel brandstof in de tank aanwezig is. De
displaysegmenten van de brandstofniveaumeter verdwijnen richting “E” (Empty) naar-
mate het brandstofniveau verder daalt.
Wanneer er nog maar één segment naast
“E” is overgebleven, moet zo snel mogelijk
brandstof worden bijgevuld.
OPMERKING:
Deze brandstofniveaumeter is voorzien van
een zelfdiagnosesysteem. Als het elektrisch
circuit defect raakt, zullen de displayseg-
3-6
Page 21
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
menten en symbool “” gaan knipperen.
Vraag in dat geval een Yamaha dealer het
elektrisch circuit te testen.
Klokweergave
De klok op tijd zetten:
1. Draai de sleutel naar “ON”.
2. Houd de toets “SELECT” en de toets“RESET” tegelijkertijd minstens twee
seconden lang ingedrukt.
3. Als de uuraanduiding begint te knipperen, drukt u op de “RESET”-toets om
de uren in te stellen.
4. Druk op de toets “SELECT” en de minutenaanduiding zal gaan knipperen.
5. Druk op de toets “RESET” om de minuten in te stellen.
6. Druk op de “SELECT”-toets en laat
deze dan los om de klok te starten.
DAU12331
Antidiefstal-alarmsysteem
(optie)
Dit model kan door een Yamaha dealer
worden uitgerust met een optioneel antidiefstal-alarmsysteem. Neem contact op met
een Yamaha dealer voor nadere informatie.
DAU12344
Stuurschakelaars
Links
3
1. Lichtsignaalschakelaar “PASS”
2. Dimlichtschakelaar “/”
3. Schakelaar alarmverlichting “”
4. Richtingaanwijzerschakelaar “/”
5. Claxonschakelaar “”
Rechts
3-7
1. Noodstopschakelaar “/”
2. Startknop “”
Page 22
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Lichtsignaalschakelaar “PASS”
Druk deze schakelaar in om de koplamp
een lichtsignaal te laten afgeven.
Dimlichtschakelaar “/”
Zet deze schakelaar op “” voor grootlicht
en op “” voor dimlicht.
3
Richtingaanwijzerschakelaar “/”
Druk deze schakelaar naar “” om afslaan
naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar “” om afslaan naar links aan
te geven. Na loslaten keert de schakelaar
terug naar de middenstand. Om de richtingaanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in
de middenstand.
Claxonschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om een claxonsignaal te geven.
Noodstopschakelaar “/”
Zet deze schakelaar voor u de motor start
op “”. Zet deze schakelaar op “” om
de motor direct uit te schakelen in een
noodgeval, zoals wanneer de machine omslaat of als de gaskabel blijft hangen.
DAU12360
DAU12400
DAU12460
DAU12500
DAU12660
Startknop “”
DAU12710
Druk deze knop in om via de startmotor de
motor rond te draaien.
DCA10050
LET OP:
Zie pagina 5-1 voor startinstructies voordat u de motor start.
DAU12733
Schakelaar alarmverlichting “”
Met de sleutel in de stand “ON” of “” kan
deze schakelaar worden gebruikt voor het
inschakelen van de alarmverlichting (gelijktijdig knipperen van alle richtingaanwijzers).
De alarmverlichting wordt gebruikt in een
noodgeval of om andere verkeersdeelnemers te waarschuwen als uw machine stilstaat in een mogelijk gevaarlijke
verkeerssituatie.
DCA10061
LET OP:
Gebruik de alarmverlichting niet gedurende langere tijd als de motor niet
draait omdat hierdoor de accu kan ontladen.
DAU12830
Koppelingshendel
1. Koppelingshendel
De koppelingshendel bevindt zich aan de
linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het
stuur toe om de koppeling te ontkoppelen.
Laat de hendel los om de koppeling te laten
aangrijpen. Voor een soepele werking van
de koppeling moet de hendel snel ingetrokken worden en langzaam worden losgelaten.
3-8
Page 23
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1. Stelwiel voor afstelpositie koppelingshendel
2. Pijlteken
De koppelingshendel is voorzien van een
stelwiel voor het instellen van de stand van
de koppelingshendel. Verstel de afstand
tussen de koppelingshendel en de stuurgreep door het stelwiel te verdraaien terwijl
de hendel van het stuur vandaan wordt gehouden. Controleer of het correcte instelpunt op het stelwiel tegenover het pijlteken
op de koppelingshendel staat.
De koppelingshendel is voorzien van een
sperschakelaar die deel uitmaakt van het
startspersysteem. (Zie pagina 3-18.)
DAU12870
Schakelpedaal
1. Schakelpedaal1. Remhendel
Het schakelpedaal bevindt zich aan de linkerzijde van de motor en wordt in combinatie met de koppelingshendel gebruikt bij het
Remhendel
De remhendel bevindt zich aan de rechterstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur
toe om de voorrem te bekrachtigen.
schakelen van de versnellingen van de 5traps constant-mesh versnellingsbak op
deze motorfiets.
DAU26822
3
3-9
1. “”-merkteken
2. Stelwiel afstelpositie remhendel
Page 24
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
De remhendel is voorzien van een stelwiel
voor afstelpositie. Om de afstand tussen de
remhendel en de stuurgreep af te stellen,
wordt het stelwiel gedraaid terwijl de hendel
van het stuur vandaan wordt gehouden.
Controleer of het correcte instelpunt op het
stelwiel tegenover het “” merkteken op
de remhendel staat.
3
DAU12941
Rempedaal
1. Rempedaal1. Slotplaatje tankdop
Het rempedaal bevindt zich aan de rechterzijde van de motorfiets. Trap op het rempedaal om de achterrem te bekrachtigen.
Tankdop
2. Ontgrendelen.
Openen van de tankdop
Open het slotplaatje op de tankdop, steek
de sleutel in het slot en draai hem dan een
kwartslag rechtsom. Het slot wordt ontgrendeld en de tankdop kan worden verwijderd.
Sluiten van de tankdop
1. Druk de tankdop in positie met de sleutel in het slot.
2. Draai de sleutel linksom naar de oorspronkelijke positie, neem hem uit en
sluit dan het slotplaatje.
DAU13070
3-10
Page 25
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
OPMERKING:
De tankdop kan alleen worden gesloten met
de sleutel in het slot. Bovendien kan de
sleutel niet worden uitgenomen als de
tankdop niet correct gesloten en vergrendeld is.
DWA11090
WAARSCHUWING
Controleer voor u gaat rijden of de
tankdop correct is afgesloten.
DAU13220
Brandstof
1. Vulpijp brandstoftank
2. Brandstofniveau
Controleer of voldoende brandstof in de
brandstoftank aanwezig is. Steek om te tanken het mondstuk van de pompslang in de
vulopening van de brandstoftank en vul tot
onderaan de vulpijp, zoals getoond in de afbeelding.
DWA10880
WAARSCHUWING
● Overvul de brandstoftank niet, an-
ders zal benzine uitstromen zodra
deze warm wordt en uitzet.
● Mors geen brandstof op een heet
motorblok.
DCA10070
LET OP:
Veeg gemorste brandstof direct af met
een schone, droge en zachte doek, de
brandstof kan immers schade toebrengen aan de lak of aan kunststof onderdelen.
DAU13320
Voorgeschreven brandstof:
UITSLUITEND NORMALE LOODVRIJE BENZINE
Inhoud brandstoftank:
21.0 L (5.55 US gal) (4.62 Imp.gal)
Brandstofreserve:
4.5 L (1.19 US gal) (0.99 Imp.gal)
DCA11400
LET OP:
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine.
Loodhoudende benzine veroorzaakt ernstige schade aan inwendige motoronderdelen als kleppen en zuigerveren en
ook aan het uitlaatsysteem.
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het
gebruik van normale loodvrije benzine met
een octaangetal van RON 91 of hoger. Als
de motor gaat detoneren (pingelen), gebruik dan benzine van een ander merk of
3
3-11
Page 26
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
gebruik loodvrije superbenzine. Door loodvrije benzine te gebruiken gaan bougies
langer mee en blijven de onderhoudskosten
beperkt.
3
DAU13410
Tankbeluchtingsslang
1. Tankbeluchtingsslang
2. Oorspronkelijke positie (verfmerkteken)
Alvorens de motorfiets te gebruiken:
● Controleer de aansluiting van de tank-
beluchtingsslang.
● Controleer de tankbeluchtingsslang op
scheuren of beschadiging en vervang
indien nodig.
● Controleer of het uiteinde van de tank-
beluchtingsslang niet verstopt is en
reinig die indien nodig.
DAU13441
Uitlaatkatalysator
Deze machine is uitgerust met uitlaatkatalysatoren.
DWA10860
WAARSCHUWING
Het uitlaatsysteem is heet nadat de motor heeft gedraaid. Controleer of het uitlaatsysteem is afgekoeld alvorens
onderhoudswerkzaamheden uit te voeren.
DCA10700
LET OP:
De volgende voorzorgsmaatregelen
moeten worden genomen om brand of
andere schaderisico’s te voorkomen.
● Gebruik uitsluitend loodvrije benzi-
ne. Bij gebruik van loodhoudende
benzine zal onherstelbare schade
worden toegebracht aan de uitlaatkatalysator.
● Parkeer de machine nooit nabij
brandgevaarlijke stoffen, zoals op
gras of op ander materiaal dat gemakkelijk vlamvat.
● Laat de motor niet te lang aaneen
stationair draaien.
3-12
Page 27
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU13570
Brandstofkraan
Via de brandstofkraan wordt de brandstof
van de tank naar de carburateurs gevoerd
en bovendien gefilterd.
De standen van de hendel van de brandstofkraan worden als volgt toegelicht en getoond in de afbeeldingen.
AAN
1. Pijlteken op “ON”
Met de hendel van de brandstofkraan in
deze stand stroomt brandstof naar de carburateurs terwijl de motor draait. Draai de
hendel van de brandstofkraan naar deze
stand om de motor te starten en te gaan rijden.
RES
1. Pijlteken op “RES”1. Pijlteken op “PRI”
Dit is de reservestand. Met de hendel van
de brandstofkraan in deze stand is de reservehoeveelheid brandstof beschikbaar.
Draai de hendel van de brandstofkraan snel
naar deze stand als u tijdens het rijden zonder brandstof komt te staan, anders kan de
motor afslaan en moet de brandstoftoevoer
opnieuw worden geactiveerd (zie onder
“PRI”). Nadat de hendel van de brandstofkraan naar “RES” is gedraaid, moet zo snel
mogelijk brandstof worden bijgetankt, vergeet daarna niet de hendel van de brandstofkraan weer terug naar “ON” te draaien!
PRI
Dit is de stand voor het opnieuw activeren
van de brandstoftoevoer. Met de hendel
van de brandstofkraan in deze stand wordt
de brandstoftoevoer naar de motor op druk
gebracht. Draai de hendel van de brandstofkraan in deze stand nadat de motor zonder brandstof is komen te staan. De
brandstof stroomt dan rechtstreeks naar de
carburateurs, waardoor starten wordt vergemakkelijkt. Vergeet na starten van de
motor niet de brandstofkraan weer naar
“ON” te draaien (of naar “RES” als u nog
niet heeft bijgetankt).
3
3-13
Page 28
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Chokehendel “”
3
1. Chokehendel “”
Voor het starten van een koude motor is
een rijker lucht/brandstof mengsel nodig;
via de choke wordt dit mengsel geleverd.
Beweeg de hendel in richting (a) om de choke aan te zetten.
Beweeg de hendel in richting (b) om de choke uit te zetten.
DAU13590
DAU13900
Zadel
Verwijderen van het zadel
1. Steek de sleutel in het zadelslot en
draai hem dan zoals afgebeeld.
1. Ontgrendelen.
2. Trek het zadel los.
Aanbrengen van het zadel
1. Steek het uitsteeksel aan de voorzijde
van het zadel in de zadelbevestiging,
zoals getoond in de afbeelding.
1. Uitsteeksel
2. Zadelbevestiging
2. Druk het zadel aan de achterzijde omlaag om te vergrendelen.
3. Neem de sleutel uit.
OPMERKING:
Controleer of het zadel stevig is vergrendeld
alvorens te gaan rijden.
3-14
Page 29
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU14350
Helmbevestiging
1. Ontgrendelen.1. Stang u-slot (optie)
Steek de sleutel in het zadelslot en draai
deze dan zoals getoond om de helmbevestiging te openen.
Vergrendel de helmbevestiging door de
sleutel in de oorspronkelijke positie te
draaien en deze dan uit te nemen.
DWA10160
WAARSCHUWING
Rijd nooit met een helm bevestigd aan
de helmbevestiging, de helm kan zo
voorwerpen raken waardoor de machine
mogelijk onbestuurbaar wordt en een
ongeval niet uitgesloten is.
Opbergcompartiment
2. Riem
3. Yamaha U-slot (optie)
Dit opbergcompartiment is bedoeld voor het
opbergen van een origineel Yamaha U-slot.
(Andere typen sloten passen mogelijk niet.)
Bij het opbergen van een U-slot in het opbergcompartiment moet dit stevig met de
riemen worden bevestigd. Als het U-slot
niet in het opbergcompartiment is opgeborgen, maak dan de riemen vast om deze niet
te verliezen.
Als de gebruikershandleiding of andere documentatie in het opbergcompartiment
wordt opgeborgen, doe ze dan in een plastic zak om nat worden te voorkomen. Zorg
bij het wassen van de motorfiets dat geen
water het opbergcompartiment kan binnendringen.
3-15
DAU14411
DAU14720
Afstellen van de voorvork
Deze voorvork is voorzien van stelbouten
om de veervoorspanning in te stellen.
DWA10180
WAARSCHUWING
Geef beide vorkpoten steeds dezelfde
afstelling, anders kan slecht weggedrag
en verminderde rijstabiliteit het gevolg
zijn.
Stel de veervoorspanning als volgt af.
1. Stelbout veervoorspanning
Draai om de veervoorspanning te verhogen
en zo de vering stugger te maken de stelbout op beide vorkpoten in de richting (a).
Draai om de veervoorspanning te verlagen
en zo de vering zachter te maken de stelbout op beide vorkpoten in de richting (b).
3
Page 30
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
OPMERKING:
Breng de gewenste groef op het stelmechanisme in lijn met het bovenvlak van de vorkplug.
3
1. Huidige instelling
2. Vorkplug
Afstelling veervoorspanning:
Minimum (zacht):
7
Standaard:
5
Maximum (hard):
1
DAU14901
Afstellen van de
schokdemperunits
Elke schokdemperunit is uitgerust met een
stelring voor veervoorspanning.
DCA10100
LET OP:
Probeer nooit een stelmechanisme voorbij de maximum- of minimuminstelwaarden te verdraaien.
DWA10210
WAARSCHUWING
Geef beide vorkpoten steeds dezelfde
afstelling, anders kan slecht weggedrag
en verminderde rijstabiliteit het gevolg
zijn.
Stel de veervoorspanning als volgt af, gebruik de speciale sleutels in de boordgereedschapsset.
Blokkeer om de veervoorspanning te verhogen en zo de vering stugger te maken de
bovenste ring en draai dan de onderste ring
(de stelring) op beide schokdemperunits in
de richting (a) zoals afgebeeld.
1. Bovenste ring
2. Onderste ring (stelring veervoorspanning)
Blokkeer om de veervoorspanning te verlagen en zo de vering zachter te maken de
bovenste ring en draai dan de onderste ring
(de stelring) op beide schokdemperunits in
de richting (b) zoals afgebeeld.
3-16
1. Bovenste ring
2. Onderste ring (stelring veervoorspanning)
Page 31
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Instelling:
Minimum (zacht)/standaard
Gemiddeld
Maximum (hard)
DWA10230
WAARSCHUWING
Deze schokdempers zijn gevuld met
stikstofgas onder hoge druk. Lees en begrijp de volgende informatie alvorens de
schokdempers te gebruiken. De fabrikant kan niet aansprakelijk worden gesteld voor schade aan eigendommen of
voor persoonlijk letsel als dit voortvloeit
uit verkeerd gebruik.
● Probeer de gascilinders niet te ope-
nen en blijf er verder vanaf.
● Stel de schokdempers niet bloot
aan open vuur of aan andere hittebronnen, anders kunnen ze door de
oplopende druk exploderen.
● Vervorm of beschadig de gascilin-
ders op geen enkele manier, de
dempende werking zal dan achteruitgaan.
● Laat onderhoud aan de schokdem-
pers altijd uitvoeren door een
Yamaha dealer.
DAU15230
Bagageriembevestiging
3
1. Bagageriembevestiging
Er zijn vier bagageriembevestigingspunten
aangebracht, twee hiervan kunnen worden
gedraaid om ze gemakkelijker toegankelijk
te maken.
3-17
Page 32
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Zijstandaard
De zijstandaard bevindt zich aan de linkerzijde van het frame. Trek of druk de zijstandaard met uw voet omhoog of omlaag
terwijl u de machine rechtop houdt.
OPMERKING:
De ingebouwde sperschakelaar voor de zijstandaard maakt deel uit van het startsper-
3
systeem, dat in bepaalde situaties de
werking van het ontstekingssysteem blokkeert. (Zie hierna voor een nadere uitleg
over het startspersysteem.)
WAARSCHUWING
Met de machine mag nooit worden gereden terwijl de zijstandaard omlaag staat
of niet behoorlijk kan worden opgetrokken (of niet omhoog blijft), anders kan de
zijstandaard de grond raken en zo de bestuurder afleiden, waardoor de machine
mogelijk onbestuurbaar wordt. Het
Yamaha startspersysteem is ontworpen
om de bestuurder te helpen bij zijn verantwoordelijkheid de zijstandaard op te
trekken alvorens weg te rijden. Controleer dit systeem daarom regelmatig zoals hierna beschreven en laat het
repareren door een Yamaha dealer als
de werking niet naar behoren is.
DAU15301
DWA10240
DAU15321
Startspersysteem
Het startspersysteem (waarvan de
sperschakelaar voor de zijstandaard, de
sperschakelaar voor de koppelingshendel
en de vrijstandschakelaar deel uitmaken)
heeft de volgende functies.
● Het verhindert starten wanneer de ver-
snellingsbak in een versnelling geschakeld is en de zijstandaard is
opgeklapt, terwijl de koppelingshendel
niet is ingetrokken.
● Het verhindert starten wanneer de ver-
snellingsbak in een versnelling geschakeld is en de koppelingshendel is
ingetrokken, terwijl de zijstandaard
nog omlaag staat.
● Het schakelt een draaiende motor uit
wanneer de versnellingsbak in een
versnelling staat en de zijstandaard
omlaag wordt bewogen.
Controleer de werking van het startspersysteem regelmatig, ga daarbij als volgt te
werk.
DWA10260
WAARSCHUWING
● Bij deze inspectie moet de machine
op de middenbok worden gezet.
● Als zich een storing voordoet,
vraag dan alvorens te gaan rijden
een Yamaha dealer het systeem te
controleren.
3-18
Page 33
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Met de motor uit:
1. Beweeg de zijstandaard omlaag.
2. Controleer of de noodstopschakelaar aanstaat.
3. Draai de sleutel naar aan.
4. Schakel de versnellingsbak in de vrijstand.
5. Druk op de startknop.
Start de motor?
JANEE
Met de motor nog aan:
6. Beweeg de zijstandaard omhoog.
7. Knijp de koppelingshendel in en houd deze vast.
8. Schakel de versnellingsbak in een versnellingsstand.
9. Beweeg de zijstandaard omlaag.
Slaat de motor af?
JANEE
Als de motor is afgeslagen:
10. Beweeg de zijstandaard omhoog.
11. Knijp de koppelingshendel in en houd deze vast.
12. Druk op de startknop.
Start de motor?
JANEE
Het systeem is in orde. De motorfiets mag worden gebruikt.
OPMERKING:
Deze controle is vooral betrouwbaar als hij
wordt uitgevoerd met een warme motor.
De vrijstandschakelaar is mogelijk defect.
De motorfiets mag niet worden gebruikt
voordat deze is nagekeken door een Yamaha
dealer.
De sperschakelaar van de zijstandaard is
mogelijk defect.
De motorfiets mag niet worden gebruikt
voordat deze is nagekeken door een Yamaha
dealer.
De sperschakelaar van de koppelingshendel is
mogelijk defect.
De motorfiets mag niet worden gebruikt
voordat deze is nagekeken door een Yamaha
dealer.
3
3-19
Page 34
CONTROLES VOOR HET STARTEN
De eigenaar is verantwoordelijk voor de conditie van zijn voertuig. Vitale onderdelen kunnen bijvoorbeeld bij blootstelling aan weer en wind
vrij snel en onverwachts achteruitgaan, ook als de machine niet wordt gebruikt. Eventuele schade, vloeistoflekkage of het wegvallen van
de bandspanning kan ernstige gevolgen hebben. Het is daarom van belang om voorafgaand aan elke rit een visuele inspectie uit te voeren
en bovendien de volgende punten te controleren.
OPMERKING:
Voordat de machine wordt gebruikt moet telkens een korte algemene controle worden uitgevoerd. Zo’n inspectie neemt maar weinig tijd
in beslag en de hiermee gegarandeerde veiligheid is die tijd alleszins waard.
4
WAARSCHUWING
Als een onderdeel uit de Controlelijst voor gebruik niet naar behoren werkt, laat het dan controleren en repareren alvorens de
machine te gebruiken.
DAU15591
DWA11150
4-1
Page 35
Controlelijst voor gebruik
ITEMCONTROLESPAGINA
Brandstof
Motorolie
Voorrem
Achterrem
Koppeling
• Controleer het brandstofniveau in de brandstoftank.
• Vul indien nodig brandstof bij.
• Controleer de brandstofleiding op lekkage.
• Controleer het olieniveau in de motor.
• Vul indien nodig het aanbevolen type olie bij tot aan het voorgeschreven niveau.
• Controleer de machine op olielekkage.
• Controleer de werking.
• Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha dealer het hy-
• Controleer de remblokken op slijtage.
• Vervang indien nodig.
• Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
• Vul indien nodig het aanbevolen type remvloeistof bij tot aan het voorgeschreven
• Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.
• Controleer de werking.
• Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha dealer het hy-
• Controleer de remblokken op slijtage.
• Vervang indien nodig.
• Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
• Vul indien nodig het aanbevolen type remvloeistof bij tot aan het voorgeschreven
• Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.
• Controleer de werking.
• Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha dealer het hy-
• Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
• Vul indien nodig het aanbevolen type vloeistof bij tot aan het voorgeschreven ni-
• Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.
draulisch systeem te ontluchten.
niveau.
draulisch systeem te ontluchten.
niveau.
draulisch systeem te ontluchten.
veau.
CONTROLES VOOR HET STARTEN
DAU15603
3-11
6-9
4
6-18, 6-18
6-18, 6-18
6-17, 6-18
4-2
Page 36
CONTROLES VOOR HET STARTEN
ITEMCONTROLESPAGINA
• Controleer of de werking soepel is.
Gasgreep
Bedieningskabels
Aandrijfketting
4
Wielen en banden
Rem- en schakelpedalen
Rem- en koppelingshendels
Middenbok, zijstandaard
Framebevestigingen
Instrumenten, verlichting,
signaleringssysteem en
schakelaars
Sperschakelaar voor de zijstandaard
• Controleer de vrije slag van de kabel.
• Vraag indien nodig de Yamaha dealer om de vrije slag van de kabel af te stellen,
en de kabel en het kabelhuis te smeren.
• Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig.
• Controleer of de ketting correct is aangespannen.
• Stel indien nodig bij.
• Controleer de conditie van de ketting.
• Smeer indien nodig.
• Controleer op schade.
• Controleer de conditie van de band en de profieldiepte.
• Controleer de bandspanning.
• Corrigeer indien nodig.
• Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig de pedaalscharnierpunten.
• Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig de hendelscharnierpunten.
• Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig de scharnierpunten.
• Controleer of alle moeren, bouten en schroeven stevig zijn vastgezet.
• Zet indien nodig vast.
• Controleer de werking.
• Corrigeer indien nodig.
• Controleer de werking van het startspersysteem.
• Als het systeem defect is, vraag dan een Yamaha dealer de machine na te kijken.
6-13, 6-22
6-22
6-20, 6-21
6-14, 6-17
6-22
6-23
6-23
—
—
3-18
4-3
Page 37
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
DAU15950
DWA10270
WAARSCHUWING
● Zorg dat u volkomen vertrouwd
bent met alle bedieningsfuncties en
hun werking voordat u gaat rijden.
Informeer bij een Yamaha dealer als
u de werking van een schakelaar of
functie niet volkomen begrijpt.
● Start de motor nooit in een afgeslo-
ten ruimte en laat deze hierin ook
niet lange tijd aaneen draaien. Uitlaatgassen zijn giftig en het inademen ervan kan al binnen korte tijd
leiden tot bewusteloosheid en dodelijk letsel. Controleer altijd of er
voldoende ventilatie is.
● Controleer of de zijstandaard is in-
getrokken alvorens weg te rijden.
Als de zijstandaard niet behoorlijk
is ingetrokken, kan deze de grond
raken en zo de motorrijder afleiden,
waardoor u de macht over het stuur
verliest.
DAU36600
Starten van een koude motor
Door het startspersysteem is starten alleen
mogelijk als aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
● De versnellingsbak staat in de vrij-
stand.
● De versnellingsbak staat in een ver-
snelling geschakeld terwijl de koppelingshendel is ingetrokken en de
zijstandaard is opgeklapt.
DWA10290
WAARSCHUWING
● Controleer voor het starten van de
motor de werking van het startspersysteem en volg daarbij de werkwijze beschreven op pagina 3-18.
● Ga nooit rijden terwijl de zijstan-
daard omlaag staat.
1. Draai de hendel van de brandstofkraan naar “ON”.
2. Draai de contactsleutel naar “ON” en
controleer of de noodstopschakelaar
op “” is gezet.
3. Schakel de versnellingsbak in de vrijstand.
5-1
OPMERKING:
Als de versnellingsbak in de vrijstand staat,
moet het vrijstandcontrolelampje branden;
zo niet, vraag dan een Yamaha dealer het
elektrisch circuit te testen.
4. Zet de choke aan en draai de gasgreep helemaal dicht. (Zie pagina
3-14.)
5. Start de motor door de startknop in te
drukken.
OPMERKING:
Als de motor niet wil starten, laat dan de
startknop los, wacht een paar seconden en
probeer het dan opnieuw. Iedere startpoging moet zo kort mogelijk duren om de
accu te sparen. Laat de startmotor nooit langer dan 10 seconden aaneen draaien.
DCA15050
LET OP:
● Als de contactsleutel naar “ON”
wordt gedraaid moet het waarschuwingslampje olieniveau enkele seconden branden en dan doven. Als
het waarschuwingslampje olieniveau knippert of aan blijft na het
starten, zet de motor dan direct af,
controleer het olieniveau en let op
eventuele olielekkage. Vul indien
nodig motorolie bij en controleer
5
Page 38
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
het waarschuwingslampje dan opnieuw. Vraag een Yamaha dealer
het elektrisch circuit te controleren
als het waarschuwingslampje niet
gaat branden als de contactsleutel
naar “ON” wordt gedraaid of als het
lampje niet dooft terwijl gestart
wordt met voldoende motorolie.
● Als de contactsleutel naar “ON”
wordt gedraaid moet het controlelampje startblokkering enkele seconden branden en dan doven. Als
het controlelampje niet gaat bran-
5
den en weer dooft als de contactsleutel naar “ON” wordt gedraaid,
vraag dan een Yamaha dealer het
elektrisch circuit te controleren.
6. Zet na het starten van de motor de
starter (choke) tot halverwege terug.
LET OP:
Trek nooit snel op terwijl de motor nog
koud is, dit verkort de levensduur van de
motor!
7. Zet de choke uit zodra de motor warm
is.
DCA11040
OPMERKING:
De motor is warm wanneer hij normaal reageert op de gasbediening terwijl de choke
uit is gezet.
DAU16640
Starten van een warme motor
Volg dezelfde procedure als bij starten van
een koude motor, alleen is het gebruik van
de choke niet nodig als de motor warm is.
5-2
Page 39
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
DAU16671
Schakelen
1. Schakelpedaal
2. Vrijstand
Door de versnellingen te schakelen kunt u
het beschikbare motorvermogen doseren
bij het wegrijden, optrekken, tegen een helling oprijden etc.
De schakelstanden worden getoond in de
afbeelding.
OPMERKING:
Om de versnellingsbak in de vrijstand te
schakelen wordt het schakelpedaal enkele
malen ingetrapt totdat het einde van de slag
bereikt is, waarna het pedaal iets wordt opgetrokken.
DCA10260
LET OP:
● Rijd niet lange tijd met afgezette
motor, ook niet met de versnellingsbak in de vrijstand, en sleep de motorfiets niet over lange afstanden.
De versnellingsbak wordt alleen afdoende gesmeerd terwijl de motor
draait. Door onvoldoende smering
kan de versnellingsbak worden beschadigd.
● Gebruik altijd de koppeling om de
versnellingsbak te schakelen om zo
schade aan de motor, de versnellingsbak en de aandrijving te voorkomen; door hun constructie zijn
deze niet bestand tegen de schokken die optreden bij belast schakelen.
DAU16800
Tips voor een zuinig
brandstofverbruik
Het brandstofverbruik is vooral afhankelijk
van uw rijstijl. Hierna volgen enkele tips om
het brandstofverbruik te verlagen:
● Zet de choke zo snel mogelijk uit.
● Schakel snel en soepel door en ver-
mijd hoge toerentallen terwijl u accelereert.
● Geef geen gas tijdens het terugscha-
kelen en voorkom dat de motor onbelast met een hoog toerental draait.
● Laat de motor niet langdurig stationair
draaien maar zet hem af (bijvoorbeeld
in files, bij stoplichten of bij spoorwegovergangen).
5
5-3
Page 40
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
Inrijperiode
De belangrijkste periode in de levensduur
van het motorblok is de tijd tussen 0 en
1600 km (1000 mi). Lees daarom de volgende informatie aandachtig door.
Omdat het motorblok gloednieuw is, mag dit
de eerste 1600 km (1000 mi) niet te zwaar
worden belast. De verschillende onderdelen van de motor slijten op elkaar in totdat
de juiste bedrijfsspelingen zijn bereikt. Rijd
tijdens deze periode nooit langdurig volgas
en vermijd ook andere manoeuvres die tot
oververhitting van de motor kunnen leiden.
5
0–1000 km (0–600 mi)
Laat de motor niet langdurig meer dan 4800
tpm draaien.
1000–1600 km (600–1000 mi)
Laat de motor niet langdurig meer dan 5700
tpm draaien.
LET OP:
Na de eerste 1000 km (600 mi) moet de
motorolie worden ververst en de oliefilterpatroon of het oliefilterelement worden vervangen.
DAU16841
DAU17091
DCA10301
1600 km (1000 mi) en verder
De machine kan nu normaal worden gebruikt.
DCA10310
LET OP:
● Voer het toerental niet zover op dat
de toerenteller in de rode zone wijst.
● Als tijdens de inrijperiode motor-
schade optreedt, vraag dan direct
een Yamaha dealer de machine te
controleren.
DAU17212
Parkeren
Zet om te parkeren de motor af en neem
dan de sleutel uit het contactslot.
DWA10310
WAARSCHUWING
● De motor en het uitlaatsysteem
kunnen zeer heet worden, parkeer
dus op een plek waar voetgangers
of kinderen niet gemakkelijk met
deze onderdelen in aanraking kunnen komen.
● Parkeer niet op een helling of op
een zachte ondergrond, de machine
zou dan kunnen omvallen.
DCA10380
LET OP:
Parkeer nooit op een plek waar sprake is
van brandgevaar, zoals op droog gras of
nabij ander ontvlambaar materiaal.
5-4
Page 41
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAU17240
De eigenaar is verplicht de optimale veiligheid te waarborgen. Door periodiek inspecties, afstellingen en smeerbeurten uit te
laten voeren, zorgt u ervoor dat uw machine
in zo veilig en efficiënt mogelijke conditie
blijft. Op de volgende pagina’s wordt de belangrijkste informatie met betrekking tot inspecties, afstellingen en smeerbeurten
gegeven.
De intervalperioden vermeld in het periodiek smeer- en onderhoudsschema moeten
worden beschouwd als een algemene richtlijn onder normale rijcondities Het is echter
mogelijk dat de INTERVALPERIODEN
VOOR ONDERHOUD MOETEN WORDEN
VERKORT AFHANKELIJK VAN HET
WEER, HET TERREIN, DE GEOGRAFISCHE LOCATIE EN INDIVIDUEEL GEBRUIK.
DWA10320
WAARSCHUWING
Vraag een Yamaha dealer het onderhoudswerk uit te voeren als u hiermee
niet echt vertrouwd bent.
DAU17380
Boordgereedschapsset
1. Boordgereedschapsset
De boordgereedschapsset is te vinden onder het rijderzadel. (Zie pagina 3-14.)
De onderhoudsinformatie in deze handleiding en het gereedschap in de boordgereedschapsset zijn bedoeld om u te
ondersteunen bij het uitvoeren van preventief onderhoud en kleinere reparaties. Het
gebruik van extra gereedschap zoals een
momentsleutel kan echter nodig zijn om bepaalde onderhoudswerkzaamheden correct uit te voeren.
OPMERKING:
Laat een Yamaha dealer onderhoud verrichten als u niet beschikt over het gereedschap of de ervaring die voor bepaalde
werkzaamheden vereist zijn.
DWA10350
WAARSCHUWING
Door modificaties die niet door Yamaha
zijn goedgekeurd kan het motorvermogen achteruitgaan of de machine te onveilig worden om nog te gebruiken
Raadpleeg een Yamaha dealer voordat u
zelf wijzigingen aanbrengt.
6
6-1
Page 42
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAU17705
Periodiek smeer- en onderhoudsschema
OPMERKING:
● De jaarlijkse controles horen eenmaal per jaar te worden uitgevoerd, behalve wanneer in plaats daarvan een onder-
houdsbeurt op kilometerbasis wordt verricht.
● Herhaal de onderhoudsintervallen vanaf 50000 km, beginnend vanaf 10000 km.
● Werkzaamheden gemarkeerd met een asterisk horen te worden uitgevoerd door een Yamaha dealer, omdat hiertoe speciaal gereed-
schap, technische gegevens en vakmanschap vereist zijn.
KILOMETERSTAND (× 1000 km)JAAR-
NR.ITEMCONTROLE OF ONDERHOUDSBEURT
1 * Brandstofleiding
2 * Brandstoffilter• Controleer de conditie.√√
6
3Bougies
4 * Ve ntielen
5Luchtfilterelement
6 * Koppeling
7 * Voorrem
• Controleer de brandstof- en onderdrukslangen op scheurtjes of beschadigingen.
• Controleer de conditie.
• Reinigen en elektrodenafstand afstellen.
• Vervangen.√√
• Controleer de klepspeling.
• Afstellen.
• Reinigen.√√
• Vervangen.√√
• Controleer de werking en het vloeistofniveau en contro-
leer de machine op vloeistoflekkage.
• Controleer de werking en het vloeistofniveau en controleer de machine op vloeistoflekkage.
• Vervang de remblokken.Wanneer de slijtagelimiet is bereikt
6-2
1 10203040
√√√√ √
√√
Elke 20000 km
√√√√√
√√√√√ √
LIJKSE
CON-
TROLE
Page 43
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
KILOMETERSTAND (× 1000 km)JAAR-
NR.ITEMCONTROLE OF ONDERHOUDSBEURT
• Controleer de werking en het vloeistofniveau en contro-
8 * Achterrem
9 * Remslangen
10 * Wielen• Controleer de speling en controleer op beschadigingen.√√√√
11 * Banden
12 * Wiellagers• Controleer op speling of beschadigingen.√√√√
13 * Achterbrug
14Aandrijfketting
15 * Balhoofdlagers
16 * Framebevestigingen
Zijstandaard, midden-
17
bok
18 * Zijstandaardschakelaar • Controleer de werking.√√√√√ √
leer de machine op vloeistoflekkage.
• Vervang de remblokken.Wanneer de slijtagelimiet is bereikt
• Controleer op scheurtjes en beschadigingen.√√√√ √
• Vervangen.Elke 4 jaar
• Controleer op slijtage en beschadigingen.
• Vervang indien nodig.
• Controleer de bandspanning.
• Corrigeer indien nodig.
• Controleer op een correcte werking en overmatige spe-
ling.
• Smeren met lithiumvet.Elke 50000 km
• Controleer de spanning, uitlijning en conditie van de aan-
drijfketting.
• Stel de ketting af en smeer deze grondig met een speciale
smering voor o-ringkettingen.
• Controleer de lagers op speling en oppervlakteruwheid.√√√√√
• Smeren met lithiumvet.Elke 20000 km
• Controleer of alle moeren, bouten en schroeven stevig zijn
vastgezet.
• Controleer de werking.
• Smeren.
1 10203040
√√√√√ √
√√√√ √
√√√√
Elke 1000 km en na elke wasbeurt of rit in de regen
√√√√ √
√√√√ √
LIJKSE
CON-
TROLE
6
6-3
Page 44
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
KILOMETERSTAND (× 1000 km)JAAR-
NR.ITEMCONTROLE OF ONDERHOUDSBEURT
19 * Voor vor k• Controleer op een correcte werking en olielekkage.√√√√
20 * Schokdemperunits• Controleer op een correcte werking en olielekkage.√√√√
21 * Carburateurs
22Motorolie
23Oliefilterelement• Vervangen.√√√
Voor- en achterrem-
24 *
schakelaar
Bewegende delen en
25
6
kabels
Gaskabelhuis en gas-
26 *
kabel
Uitlaatdemper en uit-
27 *
laatpijp
Lampen, richtingaan-
28 *
wijzers en schakelaars
• Controleer de werking van de choke.
• Stel het stationair toerental en de synchronisatie af.
• Verversen.
• Controleer het olieniveau en controleer de machine op
olielekkage.
• Controleer de werking.√√√√√ √
• Smeren.√√√√ √
• Controleer de werking en speling.
• Stel indien nodig de speling af.
• Smeer het gaskabelhuis en de gaskabel.
• Controleer of de schroefklem goed vastzit.√√√√√
• Controleer de werking.
• Stel de koplamplichtbundel af.
1 10203040
√√√√√ √
√√√√√ √
√√√√ √
√√√√√ √
LIJKSE
CON-
TROLE
DAU17670
OPMERKING:
● Het luchtfilter dient vaker te worden gecontroleerd wanneer u in een extreem vochtige of stoffige omgeving rijdt.
● Onderhoud aan hydraulisch rem- en koppelingssysteem
• Controleer regelmatig het rem- en koppelingsvloeistofniveau en vul indien nodig bij.
6-4
Page 45
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
• Vervang de inwendige onderdelen van de hoofdremcilinders en remklauwen en van de koppelingshoofdcilinder en -werkcilinder
na elke twee jaar en ververs dan ook de rem- en de koppelingsvloeistof.
• Vervang de rem- en koppelingsslangen na elke vier jaar of als ze zijn gescheurd of beschadigd.
6
6-5
Page 46
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Panelen verwijderen en
aanbrengen
Bij het uitvoeren van sommige onderhoudswerkzaamheden die in dit hoofdstuk
worden beschreven, moeten de afgebeelde
panelen worden verwijderd. Neem deze paragraaf telkens door om een paneel te verwijderen of aan te brengen.
6
1. Paneel A
DAU18771
1. Paneel B
2. Paneel C
DAU33550
Paneel A
Verwijderen van het paneel
1. Verwijder het zadel. (Zie pagina 3-14.)
2. Verwijder de bout en trek het paneel
los zoals getoond.
Aanbrengen van het paneel
1. Plaats het paneel in de oorspronkelijke
positie en breng dan de bout aan.
2. Breng het zadel aan.
DCA12830
LET OP:
Het afgebeelde gedeelte is geen opbergcompartiment. Het hier opbergen van
spullen kan de luchtinlaat blokkeren,
waardoor de werking van de motor achteruitgaat of de motor beschadigd raakt.
1. Bout
6-6
Page 47
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Aanbrengen van het paneel
1. Plaats het paneel in de oorspronkelijke
positie en breng dan de bout aan.
Paneel B
DAU33020
Verwijderen van het paneel
1. Verwijder het zadel. (Zie pagina 3-14.)
2. Verwijder de bout en trek het paneel
los zoals getoond.
1. Bout
2. Breng het zadel aan.
DAU19193
Paneel C
Verwijderen van het paneel
Verwijder de bouten en haal het paneel los.
6-7
1. Bout
Aanbrengen van het paneel
Plaats het paneel in de oorspronkelijke positie en breng dan de bouten aan.
6
Page 48
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Controleren van de bougies
De bougies zijn belangrijke onderdelen van
de motor die gemakkelijk kunnen worden
gecontroleerd. Omdat door verhitting en
neerslag bougies altijd langzaam slijten,
moeten de bougies worden verwijderd en
gecontroleerd volgens de tijden genoemd in
het periodieke smeer- en onderhoudsschema. De conditie van de bougies kan daarnaast veel duidelijk maken over de conditie
van de motor.
Een bougie verwijderen
1. Verwijder de bougiedop.
6
1. Bougiedop
2. Verwijder de bougie zoals weergegeven met behulp van de bougiesleutel
uit de boordgereedschapsset.
DAU19543
1. Bougiesleutel
Controleren van de bougies
1. Kijk of op elke bougie de porseleinen
isolator rond de centrale elektrode licht
tot gemiddeld bruin verkleurd is (de
ideale kleur als normaal met de machine wordt gereden).
2. Controleer of alle bougies in de motor
dezelfde kleur hebben.
OPMERKING:
Wanneer een bougie een heel andere kleur
vertoont, is de motor mogelijk defect. Probeer dergelijke problemen niet zelf vast te
stellen. Laat in plaats daarvan uw motorfiets
nakijken door een Yamaha dealer.
3. Controleer bij elke bougie of de elektroden zijn afgesleten en let op overmatige koolaanslag of andere
neerslag. Vervang indien nodig.
6-8
Voorgeschreven bougie:
NGK/DPR8EA-9
Een bougie aanbrengen
1. Meet de elektrodenafstand met een
draadvoelmaat. Stel de afstand indien
nodig af volgens de specificatie.
1. Elektrodenafstand
Elektrodenafstand:
0.8–0.9 mm (0.031–0.035 in)
2. Reinig het oppervlak van de bougiepakking en het pasvlak en verwijder
eventueel vuil uit de schroefdraad van
de bougie.
3. Breng de bougie aan met behulp van
de bougiesleutel en zet vast met het
correcte aanhaalmoment.
Page 49
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Aanhaalmoment:
Bougie:
17.5 Nm (1.75 m·kgf, 12.7 ft·lbf)
OPMERKING:
Als geen momentsleutel beschikbaar is,
wordt de bougie correct vastgezet door
handvast te zetten en dan nog 1/4–1/2 slag
verder te draaien. De bougie moet echter zo
snel mogelijk naar het juiste aanhaalmoment worden aangedraaid.
4. Installeer de bougiedop.
DAU19692
Motorolie en oliefilterelement
Vóór iedere rit moet het motorolieniveau
worden gecontroleerd. Verder moet de olie
worden ververst en het oliefilterelement
worden vervangen volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en
onderhoudsschema.
Om het motorolieniveau te controleren
1. Zet de machine op de middenbok.
OPMERKING:
Zorg dat de machine rechtop staat bij het
controleren van het motorolieniveau. Wanneer de machine iets schuin staat, kan het
niveau al foutief worden afgelezen.
2. Start de motor, laat hem een paar minuten warmdraaien en zet hem dan
uit.
3. Wacht een paar minuten tot de olie tot
rust is gekomen en controleer dan het
olieniveau via het kijkglas rechtsonder
in het carter.
OPMERKING:
Het motorolieniveau moet tussen de merkstrepen voor minimum- en maximumniveau
staan.
1. Olievuldop
2. Kijkglas olieniveau
3. Merkstreep maximumniveau
4. Merkstreep minimumniveau
4. Als de motorolie beneden de merkstreep voor minimumniveau staat, vul
dan voldoende olie, van de aanbevolen soort, bij tot het correcte niveau.
Om de motorolie te verversen (met of
zonder vervanging oliefilterelement)
1. Start de motor, laat hem een paar minuten warmdraaien en zet hem dan
uit.
2. Zet een oliecarter onder de motor om
de gebruikte olie op te vangen.
3. Verwijder de olievuldop en de aftapplug om de olie uit het carter te laten
stromen.
6
6-9
Page 50
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
O
1. Olieaftapplug1. Aftapschroef oliefilterelement
2. Bout
PMERKING:
Sla de stappen 4–10 over als het oliefilterelement niet wordt vervangen.
4. Verwijder het paneel C. (Zie pagina
6
6-6.)
5. Verwijder de aftapschroef van het oliefilterelement om de olie uit het oliefilterelement te laten stromen.
6. Haal het oliefilterdeksel los door de
bout te verwijderen.
3. Oliefilterdeksel
7. Verwijder en vervang het oliefilterelement en de o-ringen.
8. Monteer het oliefilterdeksel door het
uitsteeksel aan het deksel in lijn te
brengen met de sleuf in het carter;
breng dan de bout aan en zet vast met
het voorgeschreven aanhaalmoment.
1. Uitsteeksel
2. Sleuf
Aanhaalmoment:
Bevestigingsbout oliefilterdeksel:
15 Nm (1.5 m·kgf, 11 ft·lbf)
OPMERKING:
Zorg dat de o-ringen correct aanliggen.
1. Oliefilterelement
2. O-ring
6-10
9. Breng de aftapschroef van het oliefilterelement aan en zet hem vast met het
voorgeschreven aanhaalmoment.
Page 51
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Aanhaalmoment:
Aftapschroef oliefilterelement:
7.0 Nm (0.7 m·kgf, 5 ft·lbf)
10. Monteer het paneel.
11. Breng de olieaftapplug aan en zet
deze dan vast met het voorgeschreven aanhaalmoment.
Aanhaalmoment:
Olieaftapplug:
43 Nm (4.3 m·kgf, 31 ft·lbf)
12. Vul bij met de voorgeschreven hoeveelheid van de aanbevolen motorolie,
monteer dan de olievuldop en zet deze
vast.
Aanbevolen motorolie:
Zie pagina 8-1.
Oliehoeveelheid:
Zonder vervanging van oliefilterelement:
3.00 L (3.17 US qt) (2.64 Imp.qt)
Met vervanging van oliefilterelement:
3.35 L (3.54 US qt) (2.95 Imp.qt)
DCA11620
LET OP:
● Om het slippen van de koppeling te
voorkomen (de motorolie smeert
immers ook de koppeling) mogen
geen chemische additieven worden
toegevoegd. Gebruik geen olieën
met een “CD” dieselspecificatie of
olieën met een hogere kwaliteit dan
gespecificeerd. Gebruik ook geen
oliën met een “ENERGY CONSERVING II” of hogere aanduiding.
● Zorg dat er geen verontreinigingen
in het carter terecht komen.
13. Start de motor, laat hem een paar minuten stationair draaien en controleer
daarbij op olielekkage. Als er sprake is
van olielekkage, zet de motor dan direct af en zoek de oorzaak.
OPMERKING:
Nadat de motor is gestart moet het waarschuwingslampje olieniveau uitgaan, als
het olieniveau correct is.
DCA10400
LET OP:
Zet de motor direct af als het waarschuwingslampje olieniveau knippert of blijft
branden en laat de machine controleren
door een Yamaha dealer.
14. Zet de motor af, controleer dan het
olieniveau en corrigeer indien nodig.
DAU20610
Reinigen van het
luchtfilterelement
Het luchtfilterelement moet worden gereinigd volgens de intervalperioden vermeld in
het periodieke smeer- en onderhoudsschema. Reinig het luchtfilterelement vaker als u
in zeer stoffige of vochtige gebieden rijdt.
1. Verwijder het zadel. (Zie pagina 3-14.)
2. Verwijder het paneel A. (Zie pagina
6-6.)
3. Verwijder het luchtfilterdeksel door de
schroeven te verwijderen.
6
1. Luchtfilterdeksel
2. Schroef
4. Trek het luchtfilterelement los.
6-11
Page 52
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1. Luchtfilterelement
5. Geef een paar tikjes tegen het luchtfilterelement om het meeste stof en vuil
te verwijderen en blaas dan het nog
achtergebleven vuil weg met perslucht
6
zoals afgebeeld. Vervang het luchtfilterelement als dit beschadigd is.
DCA10480
LET OP:
● Controleer of het luchtfilterelement
correct in het luchtfilterhuis is geplaatst.
● Laat de motor nooit draaien zonder
dat het luchtfilterelement aanwezig
is, dat kan leiden tot overmatige slijtage bij de zuiger(s) en/of de cilinder(s).
7. Monteer het luchtfilterdeksel door de
schroeven aan te brengen.
8. Breng het paneel en het zadel aan.
DAU21290
Afstellen van de carburateurs
De carburateurs vormen een belangrijk onderdeel van de motor en moeten zeer precies worden afgesteld. Laat daarom de
meeste carburateurafstellingen over aan
een Yamaha dealer die over de benodigde
vakkennis en ervaring beschikt. De afstelling die in het volgende hoofdstuk is beschreven, wordt echter als onderdeel van
het routineonderhoud beschouwd en kan
wel door de eigenaar worden uitgevoerd.
DCA10560
LET OP:
De carburateurs werden op de Yamaha
fabriek ingesteld en uitgebreid getest.
Als deze afstellingen worden gewijzigd
zonder dat voldoende technische kennis
aanwezig is, kan de werking van de motor achteruitgaan of wordt de motor beschadigd.
6. Steek het luchtfilterelement in het
luchtfilterhuis.
6-12
Page 53
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAU21320
Afstellen van het stationair
toerental
Het stationair toerental moet als volgt worden gecontroleerd en eventueel afgesteld
volgens de intervalperioden vermeld in het
periodieke smeer- en onderhoudsschema.
De motor moet warm zijn om deze afstelling
te verrichten.
OPMERKING:
De motor is voldoende warm als deze snel
reageert op de gasbediening.
Controleer het stationair toerental en stel dit
indien nodig volgens de specificatie af door
de gasklepstelschroef te verdraaien. Draai
de schroef in de richting (a) om het stationair toerental te verhogen. Draai de schroef
in de richting (b) om het stationair toerental
te verlagen.
Stationair motortoerental:
950–1150 tpm
OPMERKING:
Als het voorgeschreven stationair toerental
niet haalbaar is volgens de hierboven beschreven werkwijze, vraag dan een
Yamaha dealer de afstelling uit te voeren.
DAU21381
Controleren van de vrije slag
gaskabel
1. Vrije slag gaskabel
De vrije slag van de gaskabel dient 3.0–5.0
mm (0.12–0.20 in) te bedragen bij de gasgreep. Controleer de vrije slag van de gaskabel regelmatig en laat de vrije slag indien
nodig afstellen door een Yamaha dealer.
6
1. Gasklepstelschroef
6-13
Page 54
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Klepspeling
De klepspeling kan tijdens gebruik gaan afwijken, waardoor de lucht/brandstof-verhouding kan veranderen en/of het
motorgeluid toeneemt. Om dit te voorkomen moet de klepspeling door een Yamaha
dealer worden afgesteld volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
6
DAU21401
DAU21771
Banden
Let ten aanzien van de voorgeschreven
banden op het volgende voor een optimale
prestatie, levensduur en veilige werking van
uw motorfiets.
Bandspanning
De bandspanning moet voor elke rit worden
gecontroleerd en indien nodig worden bijgesteld.
DWA10500
WAARSCHUWING
● De bandspanning moet worden ge-
controleerd en afgesteld terwijl de
banden koud zijn (wanneer de temperatuur van de banden gelijk is
aan de omgevingstemperatuur).
● De bandspanning moet worden
aangepast aan de rijsnelheid en het
totale gewicht van rijder, passagier,
bagage en accessoires dat voor dit
model is vastgesteld.
6-14
Bandspanning (gemeten op koude
banden):
0–90 kg (0–198 lb):
Voor:
250 kPa (36 psi) (2.50 kgf/cm²)
Achter:
250 kPa (36 psi) (2.50 kgf/cm²)
90–203 kg (198–448 lb):
Voor:
250 kPa (36 psi) (2.50 kgf/cm²)
Achter:
290 kPa (42 psi) (2.90 kgf/cm²)
Rijden met hoge snelheid:
Voor:
250 kPa (36 psi) (2.50 kgf/cm²)
Achter:
290 kPa (42 psi) (2.90 kgf/cm²)
Maximale belasting*:
203 kg (448 lb)
* Totaal gewicht van motorrijder, pas-
sagier, bagage en accessoires
DWA11020
WAARSCHUWING
De aanwezigheid van bagage heeft grote
invloed op het weggedrag, de rem- en rijeigenschappen en de veiligheid van uw
motor. Neem daarom de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
● DE MOTORFIETS NOOIT OVERBE-
LADEN! Rijden met een overbeladen motorfiets kan leiden tot
beschadiging van de banden, con-
Page 55
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
troleverlies of ernstig letsel. Zorg
dat het totale gewicht van de motorrijder, de passagier, de bagage en
de gemonteerde accessoires nooit
het voorgeschreven maximumlaadgewicht voor de machine overschrijdt.
● Vervoer geen los verpakte spullen
die tijdens de rit kunnen gaan
schuiven.
● Bevestig de zwaarste spullen op
veilige wijze dicht bij het midden
van de motorfiets en verdeel het gewicht over beide zijden.
● Pas de luchtdruk in de wielophan-
ging en de bandspanning aan op
het te vervoeren gewicht.
● Controleer vóór iedere rit de condi-
tie en spanning van de banden.
Inspectie van banden
1. Wang van band
2. Bandprofieldiepte
Voor elke rit moeten de banden worden gecontroleerd. Als de bandprofieldiepte op het
midden van de band de vermelde limiet
heeft bereikt, de band spijkers of stukjes
glas bevat of wanneer de wang van de band
scheurtjes vertoont, moet de band onmiddellijk door een Yamaha dealer worden vervangen.
Minimale bandprofieldiepte (voor en
achter):
1.6 mm (0.06 in)
DWA10470
WAARSCHUWING
● Laat sterk versleten banden door
een Yamaha dealer vervangen. Rijden op een machine met versleten
banden is niet alleen verboden,
maar dit heeft ook een averechts effect op de rijstabiliteit, waardoor u
de macht over het stuur zou kunnen
verliezen.
● De vervanging van onderdelen van
wielen en remmen, inclusief banden, dient te worden overgelaten
aan een Yamaha dealer, die over de
nodige vakkundige kennis en ervaring beschikt.
6
OPMERKING:
De slijtagelimiet voor bandprofieldiepte is
voor diverse landen verschillend. Neem altijd de lokale voorschriften in acht.
6-15
Page 56
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Bandeninformatie
1. Bandventiel
2. Bandventielbuis
3. Bandventieldop met afdichting
Deze motorfiets is uitgerust met gietwielen
en tubeless banden met bandventielen.
6
WAARSCHUWING
● De banden op de voor- en achter-
wielen dienen van hetzelfde merk
en dezelfde constructie te zijn, anders is het weggedrag van de motor
mogelijk niet normaal.
● Na uitgebreide tests zijn alleen de
hieronder vermelde banden voor dit
model goedgekeurd door Yamaha
Motor Co., Ltd.
● Controleer altijd of de ventieldopjes
stevig zijn bevestigd om zo luchtlekkage te voorkomen.
DWA10480
● Gebruik uitsluitend de hierna ver-
melde bandventielen en luchtventielbuisjes om bij hoge rijsnelheden
een te lage bandspanning te voorkomen.
Voorband:
Maat:
120/70 ZR17M/C (58W)
Fabrikant/model:
DUNLOP/D252FJ
Achterband:
Maat:
180/55 ZR17M/C (73W)
Fabrikant/model:
DUNLOP/D252J
VOOR en ACHTER:
Bandventiel:
TR412
Luchtventielbuis:
#9100 (origineel)
DWA10600
WAARSCHUWING
Deze motorfiets is uitgerust met speciale
banden die geschikt voor zeer hoge rijsnelheden. Let op het volgende om deze
banden zo effectief mogelijk te kunnen
gebruiken.
● Gebruik bij vervanging uitsluitend
het voorgeschreven type banden.
Bij andere banden is het risico op
een klapband bij zeer hoge rijsnelheden niet denkbeeldig.
● Gloednieuwe banden bieden op
sommige typen wegdek relatief weinig grip totdat ze zijn “ingereden”.
Het is dan ook verstandig de eerste
100 km (60 mi) nadat een nieuwe
band is aangebracht rustig te blijven rijden en pas daarna de rijsnelheid te verhogen.
● Voordat met hoge snelheid wordt
gereden moeten de banden zijn opgewarmd.
● Pas de bandspanning steeds aan
volgens de rijomstandigheden.
6-16
Page 57
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAU21960
Gietwielen
Let ten aanzien van de voorgeschreven
wielen op het volgende voor een optimale
prestatie, levensduur en veilige werking van
uw motorfiets.
● Controleer de velgen voor iedere rit op
scheurtjes, verbuiging of kromtrekken.
Laat ingeval van schade het wiel door
een Yamaha dealer vervangen. Probeer het wiel nooit zelf te repareren,
hoe klein de reparatie ook is. Vervang
een wiel dat vervormd is of haarscheurtjes vertoont.
● Na het vervangen van een wiel of band
moet het wiel worden uitgebalanceerd.
Een niet uitgebalanceerd wiel zal mogelijk slecht functioneren, of kan een
slechte wegligging en een verkorte levensduur van de banden tot gevolg
hebben.
● Rijd niet te snel direct na het verwisse-
len van een band. Het bandoppervlak
dient eerst te zijn ingereden voordat
het zijn optimale eigenschappen verkrijgt.
DAU22072
Koppelingshendel
Omdat dit model is uitgerust met een hydraulische koppelingsbediening, hoeft de
vrije slag van de koppelingshendel niet te
worden afgesteld. Wel moeten voor elke rit
het niveau van de koppelingsvloeistof en
het hydraulisch systeem op lekkage worden
gecontroleerd. Misschien zit er lucht in het
koppelingssysteem als de koppelingshendel te veel vrije slag heeft en schakelen
moeizaam gaat, of als de koppeling slipt en
de machine slecht accelereert. Als er lucht
in het hydraulisch systeem zit, moet het systeem door een Yamaha dealer worden ontlucht voordat de motorfiets wordt gebruikt.
DAU22291
Remlichtschakelaar afstellen
1. Remlichtschakelaar
2. Stelmoer remlichtschakelaar
De remlichtschakelaar, die wordt geactiveerd door het rempedaal, is correct afgesteld wanneer het remlicht gaat branden
vlak voordat de remwerking intreedt. Stel indien nodig de remlichtschakelaar als volgt
af.
1. Verwijder het paneel A. (Zie pagina
6-6.)
2. Terwijl de stelmoer wordt gedraaid,
moet de remlichtschakelaar op zijn
plaats worden gehouden. Draai de
stelmoer in de richting (a) om het remlicht eerder te laten branden. Draai de
stelmoer in de richting (b) om het remlicht later te laten branden.
3. Monteer het paneel.
6
6-17
Page 58
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Controleren van voor- en
achterremblokken
Voorrem
1. Slijtage-indicatorgroef remblok
Achterrem
6
DAU22321
ven in het periodieke smeer- en onderhoudsschema. Elk remblok heeft een eigen
slijtage-indicatorgroef, zodat het remblok
kan worden gecontroleerd zonder de rem te
hoeven demonteren. Let op de slijtage-indicatorgroeven om de remblokslijtage te controleren. Wanneer een remblok zover is
afgesleten dat de slijtage-indicatorgroef vrijwel is verdwenen, vraag dan een Yamaha
dealer de remblokken als set te vervangen.
DAU22680
Niveaus van rem- en
koppelingsvloeistof controleren
Voorrem
1. Merkstreep minimumniveau
Achterrem
1. Slijtage-indicatorgroef remblok
De remblokken in de voor- en achterrem
moeten worden gecontroleerd op slijtage
volgens de intervalperioden voorgeschre-
1. Merkstreep minimumniveau
6-18
Page 59
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Koppeling
1. Merkstreep minimumniveau
Bij een tekort aan remvloeistof kan lucht de
rem- of koppelingsystemen binnendringen,
waarna deze mogelijk minder effectief zullen werken.
Controleer alvorens te gaan rijden of de
remvloeistof boven de merkstreep voor minimumniveau staat en vul indien nodig bij.
Een laag remvloeistofniveau wijst mogelijk
op verregaande remblokslijtage en/of lekkage in het remsysteem. Als het remvloeistofniveau laag is, controleer dan de
remblokken op slijtage en het remsysteem
op lekkage.
OPMERKING:
Het remvloeistofreservoir voor de achterrem bevindt zich achter paneel A. (Zie pagina 6-6.)
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen
in acht:
● Bij het controleren van het vloeistofni-
veau moet het bovenvlak van het remof koppelingvloeistofreservoir horizontaal staan.
● Gebruik uitsluitend de voorgeschreven
kwaliteit remvloeistof, anders kunnen
de rubber afdichtingen verslechteren
en zo lekkage en slechte werking van
rem of koppeling teweegbrengen.
Voorgeschreven rem- en koppelingsvloeistof:
DOT 4 remvloeistof
● Vul bij met hetzelfde type remvloeistof.
Bij vermengen van verschillende typen
remvloeistof kunnen schadelijke chemische reacties optreden en kan de
werking van rem of koppeling verslechteren.
● Als het vloeistofniveau te ver daalt,
raakt het vloeistofmembraan vervormd
door de toenemende onderdruk.
Breng het membraan terug in de oorspronkelijke vorm alvorens aan te
brengen in het reservoir voor rem- of
koppelingsvloeistof.
● Pas op en zorg dat tijdens bijvullen
geen water het reservoir voor rem- of
koppelingsvloeistof kan binnendrin-
6-19
gen. Water zal het kookpunt van de
remvloeistof aanzienlijk verlagen zodat dampbelvorming kan optreden.
● Remvloeistof kan gelakte of kunststof
onderdelen aantasten. Veeg gemorste
remvloeistof steeds direct af.
● Naarmate de remblokken afslijten, zal
het remvloeistofniveau geleidelijk verder dalen. Vraag echter wel een
Yamaha dealer om een inspectie als
het remvloeistofniveau plotseling sterk
is gedaald.
6
Page 60
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Rem- en koppelingsvloeistof
verversen
Vraag een Yamaha dealer de remvloeistof
en de koppelingsvloeistof te verversen volgens de intervalperioden voorgeschreven
onder OPMERKING bij het periodieke
smeer- en onderhoudsschema. Laat bovendien de oliekeerringen van de hoofdremcilinder en de koppelingshoofdcilinder,
de remklauwen en de rem- en koppelingsslangen vervangen volgens de hierna vermelde intervalperioden of wanneer ze
lekken of zijn beschadigd.
● Oliekeerringen: Vervang elke twee
jaar.
● Rem- en koppelingsslangen: Vervang
6
elke vier jaar.
DAU22750
DAU22760
Spanning aandrijfketting
De spanning van de aandrijfketting moet
voorafgaand aan elke rit worden gecontroleerd en indien nodig worden bijgesteld.
DAU22791
Aandrijfketting controleren op spanning
1. Zet de motorfiets op de middenbok.
2. Schakel de versnellingsbak in de vrijstand.
3. Draai het achterwiel enkele malen
rond en zoek de stand waarin de ketting het meest strak staat.
4. Meet de spanning van de aandrijfketting zoals getoond.
1. Spanning aandrijfketting
5. Stel de spanning van de ketting als
volgt bij als deze niet correct is.
DAU22940
Doorbuiging aandrijfketting bijstellen
1. Draai de wielasmoer los en draai dan
de borgmoeren los aan beide zijden
van de achterbrug.
2. Draai om de aandrijfketting strakker te
stellen de stelbout aan beide uiteinden
van de achterbrug in de richting (a).
Stel de ketting losser door de stelbout
aan beide uiteinden van de achterbrug
in de richting (b) te draaien en dan het
achterwiel naar voren te drukken.
OPMERKING:
Gebruik voor een goede wieluitlijning de uitlijnmerktekens aan beide zijden van de achterbrug, om zeker te zijn dat beide
stelmoeren dezelfde positie hebben.
Spanning aandrijfketting:
20.0–30.0 mm (0.79–1.18 in)
6-20
Page 61
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1. Borgmoer
2. Stelbout spanning aandrijfketting
3. Wielasmoer
4. Uitlijnmerktekens
DCA10570
LET OP:
Een slecht gespannen aandrijfketting
overbelast de motor en andere vitale delen van de motorfiets, waardoor de ketting kan slippen of breken. Om dit te
voorkomen moet de spanning van de
aandrijfketting binnen het voorgeschreven bereik blijven.
3. Draai de borgmoeren vast en zet dan
de wielasmoer vast met het voorgeschreven aanhaalmoment.
Aanhaalmoment:
Wielasmoer:
150 Nm (15.0 m·kgf, 110 ft·lbf)
DAU23022
Reinigen en smeren van de
aandrijfketting
De aandrijfketting moet worden gereinigd
en gesmeerd volgens de intervalperioden
zoals voorgeschreven in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema, anders zal
de ketting snel slijten, met name in vochtige
of stoffige gebieden. Onderhoud de ketting
als volgt.
DCA10581
LET OP:
De aandrijfketting moet worden gesmeerd nadat de motorfiets is gewassen
of ermee in de regen is gereden.
1. Reinig de aandrijfketting met petroleum en een zacht borsteltje.
DCA11120
LET OP:
Om beschadiging van de o-ringen te
voorkomen, mag de aandrijfketting niet
worden gereinigd met een stoomreiniger
of hogedrukreiniger of met niet-geschikte ontvetters.
2. Wrijf de aandrijfketting droog.
3. Smeer de aandrijfketting grondig met
speciale smering voor o-ring kettingen.
DCA11110
LET OP:
Gebruik geen motorolie of andere
smeermidelen voor de aandrijfketting,
deze bevatten mogelijk toevoegingen
die de o-ringen kunnen beschadigen.
6
6-21
Page 62
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Controleren en smeren van
kabels
De werking van alle bedieningskabels en de
conditie van alle kabels moet voorafgaand
aan elke rit worden gecontroleerd en de kabel en kabeleinden moeten indien nodig
worden gesmeerd. Vraag een Yamaha
dealer een kabel te controleren of te vervangen wanneer deze is beschadigd of niet
soepel beweegt.
Aanbevolen smeermiddel:
Motorolie
6
WAARSCHUWING
Bij schade aan de buitenkabel kan de
goede werking van de kabel worden belemmerd en kan de binnenkabel gaan
roesten. Vervang een beschadigde kabel
zo snel mogelijk om onveilige condities
te voorkomen.
DAU23100
DWA10720
DAU23111
Controleren en smeren van
gasgreep en gaskabel
De werking van de gasgreep hoort voorafgaand aan elke rit te worden gecontroleerd.
Smeer ook de gaskabel volgens de intervaltijden gespecificeerd in het periodiek onderhoudsschema.
DAU23131
Controleren en smeren van remen schakelpedalen
De werking van het rem- en het schakelpedaal moet voorafgaand aan elke rit worden
gecontroleerd en de pedaalscharnierpunten moeten indien nodig worden gesmeerd.
6-22
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet (universeel vet)
Page 63
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAU23140
Controleren en smeren van remen koppelingshendels
Remhendel
Koppelingshendel
De werking van de rem- en de koppelingshendel moet voorafgaand aan elke rit
worden gecontroleerd en de hendelscharnierpunten moeten indien nodig worden gesmeerd.
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet (universeel vet)
DAU23211
Controleren en smeren van
middenbok en zijstandaard
6
De werking van de middenbok en de zijstandaard moet voorafgaand aan elke rit
worden gecontroleerd en de scharnierpunten en de metaal-op-metaal contactvlakken
moeten indien nodig worden gesmeerd.
6-23
Page 64
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
WAARSCHUWING
Als de middenbok of de zijstandaard niet
soepel omhoog en omlaag beweegt,
vraag dan een Yamaha dealer deze te
controleren of te repareren.
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet (universeel vet)
6
DWA10740
DAUM1650
De achterbrugscharnierpunten
smeren
Het achterbrugscharnierpunt moet worden
gesmeerd volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet
DAU23271
Voorvork controleren
De conditie en de werking van de voorvork
moeten als volgt worden gecontroleerd volgens de intervalperioden voorgeschreven in
het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
Om de conditie te controleren
DWA10750
WAARSCHUWING
Zorg dat de motorfiets veilig wordt ondersteund, zodat hij niet kan omvallen.
Controleer de binnenste vorkbuizen op
krassen, beschadigingen en overmatige
olielekkage.
Om de werking te controleren
1. Zet de machine op een vlakke ondergrond en houd deze rechtop.
2. Bekrachtig de voorrem en druk het
stuur een paar keer stevig naar beneden om te controleren of de voorvork
soepel in- en uitveert.
6-24
Page 65
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DCA10590
LET OP:
Als schade wordt gevonden of de voorvork niet soepel beweegt, vraag dan een
Yamaha dealer te repareren of te controleren.
DAU23280
Controle van stuursysteem
Losse of versleten balhoofdlagers kunnen
gevaarlijk zijn. De werking van het stuur
moet als volgt worden gecontroleerd volgens de intervalperioden voorgeschreven in
het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
1. Plaats een standaard onder de motor
zodat het voorwiel los is van de grond.
DWA10750
WAARSCHUWING
Zorg dat de motorfiets veilig wordt ondersteund, zodat hij niet kan omvallen.
2. Houd de voorvorkpoten beet bij het ondereinde en probeer ze naar voren en
achteren te bewegen. Als speling kan
worden gevoeld, vraag dan een
Yamaha dealer het stuursysteem te
testen.
DAU23290
Controleren van wiellagers
De voor- en achterwiellagers moeten worden gecontroleerd volgens de intervalperioden voorgeschreven in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema. Als de wielnaaf speling vertoont of het wiel niet soepel
draait, vraag dan een Yamaha dealer de
wiellagers te controleren.
6
6-25
Page 66
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Accu
1. Negatieve accupool
2. Positieve accupool
Dit model is uitgerust met een permanentdichte accu (onderhoudsvrij type) waarvoor
6
geen onderhoud vereist is. De elektrolyt
hoeft niet te worden gecontroleerd en er
hoeft geen gedistilleerd water te worden bijgevuld.
WAARSCHUWING
● Elektrolyt is giftig en gevaarlijk om-
dat het zwavelzuur bevat, een stof
die ernstige brandwonden veroorzaakt. Vermijd contact met de huid,
ogen of kleding en bescherm uw
ogen altijd bij werkzaamheden nabij
DAU33650
DWA10760
accu’s. Voer als volgt EERSTE
HULP uit als er lichamelijk contact
is geweest met elektrolyt.
• UITWENDIG: Spoel overvloedig
met water.
• INWENDIG: Drink grote hoeveelheden water of melk en roep direct de hulp in van een arts.
• OGEN: Spoel gedurende 15 minuten met water en roep direct
medische hulp in.
● Accu’s produceren het explosieve
waterstofgas. Houd daarom vonken, open vuur, sigaretten e.d. uit
de buurt van de accu en zorg voor
voldoende ventilatie bij acculaden
in een afgesloten ruimte.
● HOUD DEZE EN ALLE ACCU’S BUI-
TEN BEREIK VAN KINDEREN.
Om de accu op te laden
Vraag zo snel mogelijk een Yamaha dealer
de accu te laden als deze ontladen lijkt te
zijn. Vergeet niet dat de accu sneller ontladen raakt als de machine is uitgerust met
optionele elektrische accessoires.
Om de accu op te bergen
1. Verwijder de accu als het voertuig langer dan een maand niet wordt gebruikt, laad hem volledig bij en zet dan
weg op een koele en droge plek.
2. Als de accu langer dan twee maanden
wordt weggeborgen, moet deze minstens eenmaal per maand worden gecontroleerd; laad de accu dan indien
nodig steeds volledig bij.
3. Laad de accu volledig bij alvorens te
installeren.
4. Controleer na installatie of de accukabels correct zijn aangesloten op de accupolen.
DCA10630
LET OP:
● Zorg dat de accu altijd geladen
blijft. Door een accu in ontladen toestand weg te bergen kan permanente accuschade ontstaan.
● Om een permanent-dichte accu (on-
derhoudsvrij type) te laden, is een
speciale acculader (met constante
laadspanning) vereist. Bij gebruik
van een conventionele acculader
raakt de accu beschadigd. Wanneer
u niet beschikt over een speciale
acculader voor permanent-dichte
6-26
Page 67
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
accu’s (onderhoudsvrij type), vraag
dan een Yamaha dealer uw accu op
te laden.
DAU33581
Zekeringen vervangen
Het zekeringenkastje met de zekeringen
voor afzonderlijke circuits bevindt zich onder het zadel. (Zie pagina 3-14.)
1. Backup-zekering (voor kilometerteller, klok
en startblokkeersysteem)
2. Zekering ontstekingssysteem
3. Koplampzekering
4. Zekering signaleringssysteem
5. Hoofdzekering
6. Reservezekering
De zekering voor het parkeerlicht bevindt
zich achter paneel B. (Zie pagina 6-6.)
1. Zekering parkeerlichten
Vervang een zekering als volgt als deze is
doorgebrand.
1. Draai de contactsleutel naar “OFF” en
schakel het betreffende elektrische circuit uit.
2. Verwijder de doorgebrande zekering
en breng een nieuwe zekering met de
voorgeschreven ampèrewaarde aan.
6
6-27
Page 68
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Voorgeschreven zekeringen:
Hoofdzekering:
40.0 A
Koplampzekering:
15.0 A
Zekering signaleringssysteem:
10.0 A
Zekering ontstekingssysteem:
15.0 A
Backup-zekering:
10.0 A
Zekering parkeerlichtcircuit:
10.0 A
LET OP:
Gebruik geen zekering met een hoger
6
ampèrage dan is voorgeschreven, om
ernstige schade aan het elektrisch systeem en mogelijk brandgevaar te vermijden.
3. Draai de contactsleutel naar “ON” en
schakel het betreffende elektrische circuit in om te zien of de apparatuur
werkt.
4. Als de zekering direct opnieuw doorbrandt, vraag dan een Yamaha dealer
het elektrisch systeem te controleren.
DCA10640
DAU23792
Koplampgloeilamp vervangen
De koplamp op dit model heeft een halogeen gloeilamp. Vervang de koplampgloeilamp als volgt als deze is doorgebrand.
1. Verwijder de koplampunit door de
schroeven los te halen.
1. Koplampstekker
2. Gloeilampkap
3. Haak de gloeilamphouder los en verwijder dan de defecte gloeilamp.
1. Schroef
2. Maak de koplampstekker los en verwijder dan de gloeilampkap.
1. Gloeilamphouder
6-28
Page 69
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DWA10790
WAARSCHUWING
Koplampgloeilampen worden zeer heet.
Houd daarom brandbare producten uit
de buurt van een koplampgloeilamp en
raak het lampglas niet aan zolang dit niet
is afgekoeld.
4. Breng een nieuwe koplampgloeilamp
aan en zet deze dan vast met de gloeilamphouder.
DCA10660
LET OP:
Raak het glas van de koplampgloeilamp
niet aan zodat dit vetvrij blijft, anders kan
de doorzichtigheid van het glas, de lichtintensiteit en de levensduur nadelig
worden beïnvloed. Wrijf eventuele verontreinigingen en vingerafdrukken op
het gloeilampglas weg met een doekje
gedrenkt in alcohol of thinner.
1. Raak het glas van de gloeilamp niet aan.
5. Breng de gloeilampkap aan en sluit
dan de koplampstekker aan.
6. Monteer de koplampunit door de
schroeven aan te brengen.
7. Vraag indien nodig een Yamaha
dealer de koplamplichtbundel af te
stellen.
DAU24170
Gloeilamp in remlicht/achterlicht
vervangen
1. Verwijder het zadel. (Zie pagina 3-14.)
2. Verwijder de lampfitting (samen met
de gloeilamp) door deze linksom te
draaien.
6
1. Gloeilampfitting remlicht/achterlicht
3. Verwijder de defecte gloeilamp door
deze in te drukken en linksom te
draaien.
4. Breng een nieuwe gloeilamp aan in de
fitting, druk de lamp aan en draai
rechtsom tot hij stuit.
5. Breng de lampfitting aan (samen met
de gloeilamp) door deze rechtsom te
draaien.
6. Breng het zadel aan.
6-29
Page 70
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Gloeilamp in richtingaanwijzer
vervangen
1. Verwijder de lamplens van de richtingaanwijzer door de schroeven te verwijderen.
1. Schroef
6
2. Verwijder de defecte gloeilamp door
deze in te drukken en linksom te
draaien.
DAU24202
1. Gloeilamp richtingaanwijzer
3. Breng een nieuwe gloeilamp aan in de
fitting, druk de lamp aan en draai
rechtsom tot hij stuit.
4. Monteer de lamplens door de schroef
aan te brengen.
DCA11190
LET OP:
Zet de schroef niet overdreven strak
vast, anders kan de lamplens breken.
DAU33541
Parkeerlichtgloeilamp vervangen
Vervang een parkeerlichtgloeilamp als volgt
als deze is doorgebrand.
1. Verwijder de koplampunit door de
schroeven los te halen.
1. Schroef
2. Verwijder de lampfitting (samen met
de gloeilamp) door deze naar buiten te
trekken.
6-30
Page 71
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1. Fitting parkeerlichtgloeilamp
3. Verwijder de defecte gloeilamp door
deze in te drukken en linksom te
draaien.
4. Breng een nieuwe gloeilamp aan in de
fitting, druk de lamp aan en draai
rechtsom tot hij stuit.
5. Breng de lampfitting aan (samen met
de gloeilamp) door deze vast te drukken.
6. Monteer de koplampunit door de
schroeven aan te brengen.
DAU24360
Voorwiel
DAU38890
Verwijderen van het voorwiel
DWA10820
WAARSCHUWING
● Het is aan te bevelen om onderhoud
aan het wiel uit te laten voeren door
een Yamaha dealer.
● Zorg dat de motorfiets veilig wordt
ondersteund, zodat hij niet kan omvallen.
1. Zet de motorfiets op de middenbok.
2. Draai de klembout van de voorwielas
los en draai dan de wielas en de remklauwbouten los.
1. Wielas
2. Klembout voorwielas
3. Verwijder aan beide zijden de remslanghouders door de bouten los te
halen.
4. Verwijder aan beide zijden de remklauwen door de bouten los te halen.
1. Remklauwbout
2. Remslanghouder
3. Remklauw
4. Bout
DCA11050
LET OP:
Bekrachtig de rem niet terwijl de remklauwen zijn losgehaald, anders komen
de remblokken tegen elkaar.
5. Trek de wielas uit en verwijder dan het
wiel.
6
6-31
Page 72
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Aanbrengen van het voorwiel
1. Breng het wiel omhoog tussen de
vorkpoten.
2. Steek de wielas naar binnen.
3. Monteer de remklauwen door de bouten aan te brengen.
OPMERKING:
Kijk of er voldoende afstand tussen de remblokken is voordat de remklauwen over de
remschijven worden gemonteerd.
4. Monteer de remslanghouders door de
bouten aan te brengen.
5. Haal de machine van de middenbok,
zodat het voorwiel op de grond rust.
6. Zet de wielas, de voorwielasklembout
6
en de remklauwbouten vast met de
voorgeschreven aanhaalmomenten.
Aanhaalmomenten:
Wielas:
72 Nm (7.2 m·kgf, 52 ft·lbf)
Klembout voorwielas:
20 Nm (2.0 m·kgf, 14 ft·lbf)
Remklauwbout:
40 Nm (4.0 m·kgf, 29 ft·lbf)
7. Duw het stuur enkele malen stevig op
en neer om te controleren of de voorvork correct werkt.
DAU33660
DAU25080
Achterwiel
DAU25161
Verwijderen van het achterwiel
DWA10820
WAARSCHUWING
● Het is aan te bevelen om onderhoud
aan het wiel uit te laten voeren door
een Yamaha dealer.
● Zorg dat de motorfiets veilig wordt
ondersteund, zodat hij niet kan omvallen.
1. Draai de wielasmoer en de remklauwbouten los.
1. Wielasmoer
2. Haal de remankerstang los van de
remklauwsteun door de moer en de
bout te verwijderen.
1. Remklauwbout
2. Remankerstang
3. Moer
4. Remklauwsteun
5. Remklauw
6. Bout
3. Zet de motorfiets op de middenbok.
4. Verwijder de wielasmoer en de remklauw door de bouten los te halen.
DCA11300
LET OP:
Bekrachtig de rem niet terwijl de remklauw is losgehaald, anders worden de
remblokken tegen elkaar vastgeklemd.
5. Draai de borgmoeren los en draai dan
de stelbout voor kettingspanning aan
beide uiteinden van de achterbrug volledig in de richting (a).
6-32
Page 73
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
O
1. Wielas
2. Stelbout spanning aandrijfketting
3. Borgmoer
6. Druk het wiel naar voren en haal dan
de aandrijfketting van het achtertandwiel.
OPMERKING:
De aandrijfketting hoeft niet te worden gedemonteerd om het achterwiel te verwijderen en aan te brengen.
7. Ondersteun het wiel en de remklauwsteun en trek dan de wielas uit.
8. Verwijder de remklauwsteun en het
wiel.
DAU25841
Aanbrengen van het achterwiel
1. Plaats het wiel en de remklauwsteun in
de oorspronkelijke positie.
2. Steek de wielas vanaf de rechterzijde
in via de remklauwsteun en het wiel en
breng dan de wielasmoer aan.
3. Breng de aandrijfketting aan over het
achtertandwiel en stel dan de aandrijfketting strak. (Zie pagina 6-20.)
4. Koppel de remankerstang aan de remklauwsteun door de bout en de moer
aan te brengen.
5. Monteer de remklauw door de bouten
aan te brengen.
PMERKING:
Kijk of er voldoende afstand tussen de remblokken is voordat de remklauw over de
remschijf wordt gemonteerd.
6. Haal de motorfiets van de middenbok
zodat het achterwiel op de grond rust.
7. Zet de wielasmoer, de remklauwbouten en de moer voor de remankerstang vast met het voorgeschreven
aanhaalmoment.
Aanhaalmomenten:
Wielasmoer:
150 Nm (15.0 m·kgf, 110 ft·lbf)
Remklauwbout:
40 Nm (4.0 m·kgf, 29 ft·lbf)
Bevestigingsmoer remankerstang:
23 Nm (2.3 m·kgf, 17 ft·lbf)
DAU25850
Problemen oplossen
Yamaha motorfietsen ondergaan een grondige inspectie voordat ze vanaf de fabriek
op transport gaan, maar tijdens gebruik
kunnen toch storingen optreden. Problemen in de brandstof-, compressie- of ontstekingssystemen kunnen bijvoorbeeld de
oorzaak zijn van slecht starten of een afname in motorvermogen.
In het volgende storingzoekschema is een
snelle en gemakkelijke werkwijze weergegeven om deze vitale systemen zelf te kunnen controleren. Ga met uw motorfiets
echter wel naar een Yamaha dealer als reparaties nodig zijn, hier zijn vakkundige
monteurs aanwezig die beschikken over het
benodigde gereedschap en de ervaring en
vakkennis om het nodige onderhoud aan de
machine correct te verrichten.
Gebruik uitsluitend originele Yamaha vervangingsonderdelen. Niet-originele onderdelen lijken misschien op Yamaha
onderdelen maar zijn toch vaak van mindere kwaliteit en hebben een kortere levensduur, zodat dan later mogelijk toch dure
reparaties nodig zijn.
6
6-33
Page 74
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Storingzoekschema
WAARSCHUWING
Houd open vuur uit de buurt en rook niet terwijl het brandstofsysteem wordt getest of hieraan wordt gewerkt.
DAU25891
DWA10840
1. Brandstof
Controleer het
brandstofniveau in de
brandstoftank.
Er is voldoende brandstof aanwezig.
Er is geen brandstof aanwezig.
Controleer de compressie.
Vul brandstof bij.
De motor start niet.
Controleer de compressie.
2. Compressie
Bedien de elektrische
6
startknop.
3. Ontsteking
Verwijder de bougies en
controleer de elektroden.
Er is compressie.
Er is geen compressie.
Nat
Droog
Schoonvegen met een droge doek. Stel de
elektrodenafstand van de bougies af of vervang de bougies.
Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
Controleer de ontsteking.
Vraag een Yamaha dealer de
machine te controleren.
Draai de gasgreep tot halverwege open
en bedien de elektrische startknop.
De motor start niet. Controleer de accu.
4. Accu
Bedien de elektrische
De motor draait snel rond.
startknop.
De motor draait langzaam rond.
De accu is in orde.
Controleer de aansluitingen van de
accukabels en laad de accu indien nodig.
6-34
De motor start niet. Vraag een
Yamaha dealer de machine te
controleren.
Page 75
VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
DAU26040
Verzorging
De open constructie van een motorfiets
maakt de fraaie techniek beter zichtbaar,
maar de machine is hierdoor ook meer
kwetsbaar. Er kan sprake zijn van roestvorming en corrosie, ook al zijn hoogwaardige
componenten gebruikt. Een roestige uitlaatpijp valt bij een auto niet zo op, bij een motorfiets is dit echter nadelig voor de algehele
aanblik. Regelmatige en correcte verzorging is niet alleen vereist volgens de garantiebepalingen, maar verzekert ook een fraai
uiterlijk van de machine, verlengt de levensduur en verbetert de prestaties.
Alvorens te reinigen
1. Dek de uitlaatdemperopeningen af
met plastic zakken nadat de motor is
afgekoeld.
2. Controleer of alle doppen en afdekpluggen, ook de bougiedoppen, en
alle elektrische stekkers en aansluitingen stevig zijn bevestigd.
3. Verwijder hardnekkige vervuiling, zoals verbrande olie op het carter, met
een ontvetter en een borstel, maar gebruik dergelijke producten nooit op afdichtingen, pakkingen, tandwielen, de
aandrijfketting en de wielassen. Spoel
vuil en ontvetter altijd af met water.
Reinigen
DCA10770
LET OP:
● Vermijd het gebruik van sterke en
bijtende wielreinigingsmiddelen,
vooral bij spaakwielen. Als dergelijke producten toch worden gebruikt
om hardnekkig vuil los te maken,
laat het reinigingsmiddel dan niet
langer inwerken dan is vermeld in
de gebruiksinstructies. Spoel het
betreffende gebied grondig schoon
met water, laat direct drogen en
breng daarna een corrosiewerende
spray aan.
● Bij verkeerd reinigen kunnen de
kuipruit, de stroomlijnpanelen, framepanelen en andere kunststof delen worden beschadigd. Gebruik
alleen een zachte, schone doek of
een spons met zachte zeep en water
om kunststof delen te reinigen.
● Gebruik geen bijtende chemische
reinigingsmiddelen op kunststof
delen. Vermijd het gebruik van doeken of sponzen die in contact zijn
geweest met bijtende of schurende
reinigingsmiddelen, oplosmiddelen
of thinner, brandstof (benzine),
roestverwijderingsmiddelen of corrosieremmers, remvloeistof, antivries of elektrolyt.
● Gebruik geen hogedrukreinigers of
stoomreinigers, omdat dan op de
volgende plaatsen water kan doordringen en zo schade kan ontstaan:
afdichtingen (van wiel- en achterbruglagers, voorvork en remmen),
elektrische componenten (kabelstekkers, messtekkers, instrumenten, schakelaars en verlichting),
beluchtings- en ontluchtingsslangen.
● Bij motorfietsen met een kuipruit:
gebruik geen bijtende reinigingsmiddelen of harde sponzen, deze
veroorzaken dofheid en laten krasjes achter. Sommige reinigingsmiddelen voor kunststof laten
eveneens krasjes achter op de
kuipruit. Test het product op een
klein, niet-zichtbaar gedeelte van de
kuipruit om zeker te zijn dat geen
sporen achterblijven op de kuipruit.
Als de kuipruit krasjes vertoont,
breng dan na wassen een hoogwaardige polish voor gebruik op
kunststof aan.
7
7-1
Page 76
VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
Na normaal gebruik
Verwijder vuil met warm water, zachte zeep
en een zachte, schone spons en spoel dan
grondig met schoon water. Gebruik een tandenborstel of een flessenborstel op moeilijk
bereikbare plekken. Hardnekkig vastzittend
vuil en insectenresten laten gemakkelijker
los als de bewuste plek alvorens te reinigen
een paar minuten met een vochtige doek
wordt bedekt.
Na rijden in regen, aan de kust of op bepekelde wegen
Zeelucht en wegenzout waarmee wegen ’s
winters worden bestrooid hebben in combinatie met water een zeer corrosieve werking; handel daarom als volgt na een rit in
een regenbui, nabij de kust of op bepekelde
wegen.
7
OPMERKING:
’s Winters gestrooid wegenzout kan nog tot
in de lente aanwezig blijven.
1. Reinig de motorfiets met koud water
en zachte zeep nadat de machine is
afgekoeld.
LET OP:
Gebruik geen heet water, dit versterkt de
corrosieve werking van het zout.
DCA10790
2. Laat de motorfiets drogen en breng
dan met een spuitbus een corrosiewerend middel aan op alle metalen delen,
ook op verchroomde en vernikkelde
componenten, om zo corrosie te voorkomen.
Na reiniging
1. Droog de motorfiets met een zeemleren lap of een vochtabsorberende
doek.
2. Laat de aandrijfketting direct drogen
en smeer hem om roestvorming te
voorkomen.
3. Gebruik een chroompolish om verchroomde, aluminium en roestvrijstalen delen te doen glanzen, ook het
uitlaatsysteem. (Zelfs thermische verkleuringen op roestvrijstalen uitlaatsystemen kunnen door oppoetsen
worden verwijderd.)
4. Het is aan te bevelen om met een
spuitbus een corrosiewerend middel
aan te brengen op alle metalen delen,
ook op verchroomde en vernikkelde
componenten, om zo corrosie te voorkomen.
5. Gebruik oliespray als universeel
schoonmaakmiddel om eventueel nog
achtergebleven vuil te verwijderen.
6. Werk kleine lakbeschadigingen bij veroorzaakt door steenslag e.d.
7. Zet alle gelakte oppervlakken in de
was.
8. Laat de motorfiets volledig drogen alvorens te stallen of af te dekken.
DWA10930
WAARSCHUWING
● Controleer of er geen olie of was op
de wielen of de remmen zit. Reinig
de remschijven en remvoeringen
indien nodig met een normale remschijfreiniger of aceton en spoel de
banden schoon met lauw water en
een mild reinigingsmiddel.
● Test voor u de motorfiets in gebruik
neemt eerst de remwerking en het
weggedrag in bochten.
DCA10800
LET OP:
● Breng een geringe hoeveelheid
oliespray en was aan en verwijder
overtollige hoeveelheden.
● Breng oliespray of was nooit aan op
rubber of kunststof delen, behandel
deze met een daartoe bestemd verzorgingsmiddel.
● Vermijd het gebruik van schurende
poetsmiddelen, deze tasten de lak
aan.
7-2
Page 77
VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
OPMERKING:
Vraag een Yamaha dealer om advies over
de te gebruiken producten.
DAU26211
Stalling
Korte termijn
Stal uw motorfiets steeds op een koele en
droge plek en bescherm indien nodig tegen
stof met een luchtdoorlatende stallinghoes.
DCA10810
LET OP:
● Als de motorfiets wordt gestald in
een slecht geventileerde ruimte of
in vochtige toestand wordt afgedekt
met een hoes of een dekzeil, zal water en vocht kunnen binnendringen
en roestvorming veroorzaken.
● Voorkom corrosie door de machine
niet te stallen in een vochtige kelder, een stal (i.v.m. de aanwezigheid van ammoniakdamp) en in een
opslagruimte voor sterke chemicaliën.
Lange termijn
Alvorens uw motorfiets gedurende meerdere maanden aaneen te stallen:
1. Volg alle instructies op in de paragraaf
“Verzorging” in dit hoofdstuk.
2. Draai de hendel van de brandstofkraan naar “ON”.
3. Leeg de vlotterkamers in de carburateur door de aftappluggen los te
draaien; u voorkomt zo dat neerslag uit
de brandstof achterblijft. Giet de afgetapte brandstof terug in de brandstoftank.
4. Vul de brandstoftank en voeg een stabilisatoradditief (indien verkrijgbaar)
toe om roestvorming in de tank en achteruitgang van de brandstof te voorkomen.
5. Voer de volgende stappen uit om de
cilinders, de zuigerveren etc. te beschermen tegen corrosie.
a. Verwijder de bougiedoppen en de
bougies.
b. Giet een theelepel motorolie in elk
bougiegat.
c. Breng de bougiedoppen aan op de
bougies en leg dan de bougies zodanig op de cilinderkop dat de
elektroden aan massa liggen. (Dit
voorkomt vonken tijdens de volgende stap.)
d. Laat de motor een paar keer rond-
draaien op de startmotor. (De cilinderwanden worden zo geolied.)
e. Haal de bougiedoppen los van de
bougies en breng dan de bougies
en de bougiedoppen weer aan.
7
7-3
Page 78
VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
WAARSCHUWING
Om schade of letsel door vonkvorming
te voorkomen, moeten de bougie-elektroden aan massa liggen terwijl de motor
wordt rondgedraaid.
6. Smeer alle bedieningskabels en
scharnierpunten van alle hendels en
pedalen en van de zijstandaard/middenbok.
7. Controleer de bandspanning en corrigeer deze indien nodig en breng dan
de motorfiets omhoog, zodat beide
wielen los van de grond zijn. Een andere mogelijkheid is de wielen elke
maand iets te draaien, zodat de banden niet op één gedeelte sterker achteruitgaan.
8. Dek de uitlaatdemperopeningen af
7
met een plastic zak om te voorkomen
dat vocht kan binnendringen.
9. Verwijder de accu en laad deze volledig bij. Berg de accu op een koele en
droge plek op en laad hem eens per
maand bij. Berg de accu niet op een
zeer warme of koude plek op [minder
dan 0 °C (30 °F) of meer dan 30 °C (90
°F)]. Zie pagina 6-26 voor meer informatie over het opbergen van de accu.
DWA10950
OPMERKING:
Voer eventueel benodigde reparaties uit
voordat u uw motorfiets stalt.
7-4
Page 79
SPECIFICATIES
Afmetingen:
Totale lengte:
2175 mm (85.6 in)
Totale breedte:
775 mm (30.5 in)
Totale hoogte:
1115 mm (43.9 in)
Zadelhoogte:
790 mm (31.1 in)
Wielbasis:
1510 mm (59.4 in)
Grondspeling:
120 mm (4.72 in)
Kleinste draaicirkel:
2800 mm (110.2 in)
Gewicht:
Incl. olie en brandstof:
247.0 kg (545 lb)
Motor:
Type motor:
Luchtgekoeld, 4-takt, DOHC
Cilinderopstelling:
4-cilinder, parallel vooroverhellend
Slagvolume:
1251.0 cm³ (76.34 cu.in)
Boring × slag:
79.0 × 63.8 mm (3.11 × 2.51 in)
Compressieverhouding:
9.70 :1
Startsysteem:
Elektrische startmotor
Smeersysteem:
Wet sump
Motorolie:
Type:
SAE10W30 of SAE10W40 of SAE15W40
of SAE20W40 of SAE20W50
-20 -10 0
Aanbevolen kwaliteit motorolie:
API service type SE, SF, SG of hoger
Hoeveelheid motorolie:
Zonder vervanging van oliefilterelement:
3.00 L (3.17 US qt) (2.64 Imp.qt)
Met vervanging van oliefilterelement:
3.35 L (3.54 US qt) (2.95 Imp.qt)
20 30
10
SAE 10W-30
SAE 10W-40
SAE 15W-40
SAE 20W-40
SAE 20W-50
40
Luchtfilter:
Luchtfilterelement:
Droog element
Brandstof:
Aanbevolen brandstof:
Uitsluitend normale loodvrije benzine
Inhoud brandstoftank:
21.0 L (5.55 US gal) (4.62 Imp.gal)
Hoeveelheid reservebrandstof:
4.5 L (1.19 US gal) (0.99 Imp.gal)
50 ˚C
Carburateur:
Fabrikant:
MIKUNI
Model × aantal:
BSR37 x 4
Bougie(s):
Fabrikant/model:
NGK/DPR8EA-9
Elektrodenafstand:
0.8–0.9 mm (0.031–0.035 in)
Koppeling:
Type koppeling:
Nat, meervoudige plaat
Versnellingsbak:
Primair reductiesysteem:
Recht tandwiel
Primaire reductieverhouding:
98/56 (1.750)
Secundair reductiesysteem:
Kettingaandrijving
Secundaire reductieverhouding:
39/18 (2.167)
Type versnellingbak:
Constant mesh, 5 versnellingen
Bediening:
Bediening met linkervoet
Overbrengingsverhoudingen:
1e:
40/14 (2.857)
2e:
36/18 (2.000)
3e:
33/21 (1.571)
8
8-1
Page 80
SPECIFICATIES
4e:
31/24 (1.292)
5e:
29/26 (1.115)
Chassis:
Type frame:
Dubbel wiegframe
Spoorhoek:
25.50 graad
Naspoor:
100.0 mm (3.94 in)
Voorband:
Type:
Tubeless
Maat:
120/70 ZR17M/C (58W)
Fabrikant/model:
DUNLOP/D252FJ
Achterband:
Type:
Tubeless
Maat:
180/55 ZR17M/C (73W)
8
Fabrikant/model:
DUNLOP/D252J
Belading:
Maximale belasting:
203 kg (448 lb)
(Totaal gewicht van bestuurder, passagier,
bagage en accessoires)
Bandenspanning (gemeten aan koude
banden):
Gewichtsverdeling:
0–90 kg (0–198 lb)
Voor:
250 kPa (36 psi) (2.50 kgf/cm²)
Achter:
250 kPa (36 psi) (2.50 kgf/cm²)
Gewichtsverdeling:
90–203 kg (198–448 lb)
Voor:
250 kPa (36 psi) (2.50 kgf/cm²)
Achter:
290 kPa (42 psi) (2.90 kgf/cm²)
Rijden met hoge snelheid:
Voor:
250 kPa (36 psi) (2.50 kgf/cm²)
Achter:
290 kPa (42 psi) (2.90 kgf/cm²)
Voorwiel:
Type wiel:
Gietwiel
Velgmaat:
17M/C x MT3.50
Achterwiel:
Type wiel:
Gietwiel
Velgmaat:
17M/C x MT5.50
Voorrem:
Type:
Dubbele schijfrem
Bediening:
Bediening met rechterhand
Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4
Achterrem:
Type:
Enkele schijfrem
Bediening:
Bediening met rechtervoet
Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4
Voorwielophanging:
Type:
Telescoopvork
Veer/schokdempertype:
Schroefveer/oliedemper
Veerweg:
130.0 mm (5.12 in)
Achterwielophanging:
Type:
Achterbrug
Veer/schokdempertype:
Schroefveer/gas-oliedemper
Veerweg:
120.0 mm (4.72 in)
Elektrische installatie:
Ontstekingssysteem:
Transistorontsteking (digitaal)
Laadsysteem:
Wisselstroomdynamo
Accu:
Model:
GT14B-4
Voltage, capaciteit:
12 V, 12.0 Ah
Koplamp:
Type gloeilamp:
Halogeenlamp
8-2
Page 81
SPECIFICATIES
Gloeilampen voltage, wattage × aantal:
Koplamp:
12 V, 60 W/55.0 W × 1
Achterlicht/remlicht unit:
12 V, 5.0 W/21.0 W × 2
Voorste richtingaanwijzer:
12 V, 21.0 W × 2
Achterste richtingaanwijzer:
12 V, 21.0 W × 2
Parkeerlicht:
12 V, 4.0 W × 1
Instrumentenverlichting:
LED
Controlelampje vrijstand:
12 V, 1.7 W × 1
Controlelampje grootlicht:
12 V, 1.7 W × 1
Waarschuwingslampje olieniveau:
12 V, 1.7 W × 1
Controlelampje richtingaanwijzers:
12 V, 1.7 W × 2
Controlelampje startblokkering:
LED
Zekeringen:
Hoofdzekering:
40.0 A
Koplampzekering:
15.0 A
Zekering signaleringssysteem:
10.0 A
Zekering ontstekingssysteem:
15.0 A
Zekering parkeerlichtcircuit:
10.0 A
Backup-zekering:
10.0 A
8
8-3
Page 82
GEBRUIKERSINFORMATIE
Identificatienummers
Noteer het sleutelnummer, het voertuigidentificatienummer en de modelinformatiesticker in onderstaande ruimtes. Deze
nummers heeft u nodig om reserveonderdelen bij een Yamaha dealer te bestellen of
wanneer uw machine is gestolen.
SLEUTELIDENTIFICATIE NUMMER:
VOERTUIGIDENTIFICATIE NUMMER:
MODELINFORMATIESTICKER:
9
DAU26351
Sleutelnummer
DAU26381
1. Sleutelnummer
2. Codeersleutel (rood bovendeel)
3. Standaardsleutels (zwart bovendeel)
Het sleutelnummer is ingeslagen op het
sleutelplaatje. Noteer dit nummer in het
daartoe bestemde vakje en gebruik dit als
referentie bij het bestellen van een nieuwe
sleutel.
Voertuigidentificatienummer
DAU26400
1. Voertuigidentificatienummer
Het voertuigidentificatienummer is ingeslagen op de balhoofdbuis. Noteer dit nummer
in het daartoe bestemde vakje.
OPMERKING:
Het voertuigidentificatienummer is bedoeld
voor identificatie van uw motorfiets en kan
worden gebruikt om uw motor in uw land
aan te melden voor kentekenregistratie.
9-1
Page 83
GEBRUIKERSINFORMATIE
Modelinformatiesticker
DAU26480
1. Modelinformatiesticker
De modelinformatiesticker is onder het zadel bevestigd aan het frame. (Zie pagina
3-14.) Noteer de informatie op deze sticker
in het daartoe bestemde vakje. Deze informatie is nodig om reserve-onderdelen te
bestellen bij een Yamaha dealer.