HANDLEIDING
XJR1300
5WM-28199-D3
DECLARATION of CONFORMITY
We
Company: MORIC CO., LTD.
Address: 1450-6 Mori Mori-Machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 Japan
Hereby declare that the product:
Kind of equipment: IMMOBILIZER
Type-designation: 5SL-00
is in compliance with following norm(s) or documents:
R&TTE Directive(1999/5/EC)
EN300 330-2 v1.1.1(2001-6), EN60950(2000)
Two or Three-Wheel Motor Vehicles Directive(97/24/EC: Chapter 8, EMC)
Place of issue: Shizuoka, Japan |
|
|
Date of issue: 1 Aug. 2002 |
|
|
Revolution record |
|
|
No. |
Contents |
Date |
1 |
To change contact person and integrate type-designation. |
9 Jun. 2005 |
General manager of quality assurance div.
representative name and signature
MORIC CO., LTD.
1450-6 Mori-machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 JAPAN Telephone +81-538-85-0757 Facsimile +81-538-85-0456
URL:http://www.moric-jp.com
DAU26942
VERKLARING VAN CONFORMITEIT
Wij,
Bedrijf: MORIC CO., LTD.
Adres: 1450-6 Mori Mori-Machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 Japan
Verklaren hierbij dat het product:
Type apparaat: STARTBLOKKERING
Typeaanduiding: 5SL-00
in overeenstemming is met de volgende norm(en) of documenten:
R&TTE richtlijn(1999/5/EC)
EN300 330-2 v1.1.1(2001-6), EN60950(2000)
Richtlijn betreffende motorvoertuigen op twee of drie wielen(97/24/EC: Hoofdstuk 8, EMC)
Plaats van afgifte: Shizuoka, Japan |
|
|
Datum van afgifte: 1 augustus 2002 |
|
|
Overzicht van wijzigingen |
|
|
Nr. |
Inhoud |
Datum |
1 |
Om contactpersoon te wijzigen en typeaanduiding te integreren. |
9 juni 2005 |
Algemeen directeur afdeling kwaliteitsbeheer
Naam en handtekening vertegenwoordiger
MORIC CO., LTD.
1450-6 Mori-machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 JAPAN Telefoon +81-538-85-0757 Fax +81-538-85-0456
URL:http://www.moric-jp.com
DAU10100
Welkom in de wereld van Yamaha rijders!
Als eigenaar van de XJR1300 profiteert u van Yamaha’s ervaring en technische kennis in het ontwerpen en fabriceren van producten van topkwaliteit, waarmee Yamaha haar verdiende reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw XJR1300. Deze gebruikershandleiding geeft instructies over bediening, inspectie en onderhoud van de motorfiets, terwijl ook wordt beschreven hoe u uzelf en anderen persoonlijk letsel en schade kunt besparen.
Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw motorfiets in optimale conditie te houden. Als er tenslotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
DAU10151
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Het Safety Alert symbool betekent ATTENTIE! LET OP! HET GAAT OM UW VEILIGHEID!
|
|
|
|
Wanneer instructies vermeld in een WAARSCHUWING niet worden opgevolgd, kan dit leiden |
|
|
WAARSCHUWING |
|
tot ernstig of zelfs dodelijk letsel voor de motorrijder, omstanders of degene die de motor- |
||
|
|
|
|
fiets inspecteert of repareert. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
De aanduiding LET OP staat vermeld bij speciale voorzorgsmaatregelen die moeten worden |
|
|
LET OP: |
|
|
||
|
|
genomen om schade aan de motorfiets te voorkomen. |
|||
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
OPMERKING: |
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of |
||||
verhelderen. |
|||||
|
|
|
|
||
|
|
|
|
|
OPMERKING:
●Deze handleiding moet worden gezien als een permanent onderdeel van deze motorfiets en moet altijd bij de motorfiets blijven, ook als deze ooit wordt verkocht.
●Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn van kleine tegenstrijdigheden tussen uw motor en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen heeft over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
DWA10030
WAARSCHUWING
LEES DEZE HANDLEIDING AANDACHTIG HELEMAAL DOOR VOORDAT U DEZE MOTORFIETS GAAT GEBRUIKEN.
*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAU10200
XJR1300
HANDLEIDING
©2005 door Yamaha Motor Co., Ltd. 1e uitgave, juli 2005
Alle rechten voorbehouden.
Elke vorm van herdruk of onbevoegd gebruik
zonder schriftelijke toestemming van Yamaha Motor Co., Ltd.
is uitdrukkelijk verboden. Printed in Japan.
VEILIGHEIDSINFORMATIE .............. |
1-1 |
Opbergcompartiment ................... |
3-15 |
Reinigen van het |
|
|
|
Afstellen van de voorvork ............. |
3-15 |
luchtfilterelement ...................... |
6-11 |
BESCHRIJVING ................................ |
2-1 |
Afstellen van de |
|
Afstellen van de carburateurs ...... |
6-12 |
Aanzicht linkerzijde.......................... |
2-1 |
schokdemperunits ..................... |
3-16 |
Afstellen van het stationair |
|
Aanzicht rechterzijde ....................... |
2-2 |
Bagageriembevestiging ................ |
3-17 |
toerental ................................... |
6-13 |
Bedieningen en instrumenten.......... |
2-3 |
Zijstandaard ................................. |
3-18 |
Controleren van de vrije slag |
|
|
|
Startspersysteem ......................... |
3-18 |
gaskabel ................................... |
6-13 |
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN |
|
|
|
Klepspeling .................................. |
6-14 |
EN BEDIENINGEN ............................. |
3-1 |
CONTROLES VOOR HET |
|
Banden ........................................ |
6-14 |
Startblokkeersysteem ..................... |
3-1 |
STARTEN........................................... |
4-1 |
Gietwielen .................................... |
6-17 |
Contactslot/stuurslot ....................... |
3-2 |
Controlelijst voor gebruik ................ |
4-2 |
Koppelingshendel ........................ |
6-17 |
Controleen |
|
|
|
Remlichtschakelaar afstellen ....... |
6-17 |
waarschuwingslampjes ............... |
3-3 |
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ- |
|
Controleren van vooren |
|
Snelheidsmeter ............................... |
3-5 |
INFORMATIE ..................................... |
5-1 |
achterremblokken ..................... |
6-18 |
Toerenteller .................................... |
3-5 |
Starten van een koude motor ......... |
5-1 |
Niveaus van remen |
|
Zelfdiagnosesysteem ...................... |
3-5 |
Starten van een warme motor ........ |
5-2 |
koppelingsvloeistof |
|
Multifunctioneel display .................. |
3-6 |
Schakelen ...................................... |
5-3 |
controleren ............................... |
6-18 |
Antidiefstal-alarmsysteem (optie) ... |
3-7 |
Tips voor een zuinig |
|
Remen koppelingsvloeistof |
|
Stuurschakelaars ............................ |
3-7 |
brandstofverbruik ........................ |
5-3 |
verversen .................................. |
6-20 |
Koppelingshendel ........................... |
3-8 |
Inrijperiode ..................................... |
5-4 |
Spanning aandrijfketting .............. |
6-20 |
Schakelpedaal ................................ |
3-9 |
Parkeren ......................................... |
5-4 |
Reinigen en smeren van de |
|
Remhendel ..................................... |
3-9 |
|
|
aandrijfketting ........................... |
6-21 |
Rempedaal ................................... |
3-10 |
PERIODIEK ONDERHOUD EN |
|
Controleren en smeren van |
|
Tankdop ........................................ |
3-10 |
KLEINERE REPARATIES ................. |
6-1 |
kabels ....................................... |
6-22 |
Brandstof ...................................... |
3-11 |
Boordgereedschapsset .................. |
6-1 |
Controleren en smeren van |
|
Tankbeluchtingsslang ................... |
3-12 |
Periodiek smeeren |
|
gasgreep en gaskabel .............. |
6-22 |
Uitlaatkatalysator .......................... |
3-12 |
onderhoudsschema .................... |
6-2 |
Controleren en smeren van |
|
Brandstofkraan ............................. |
3-13 |
Panelen verwijderen en |
|
remen schakelpedalen ........... |
6-22 |
Chokehendel ................................ |
3-14 |
aanbrengen ................................. |
6-6 |
Controleren en smeren van |
|
Zadel ............................................. |
3-14 |
Controleren van de bougies ........... |
6-8 |
remen koppelingshendels ...... |
6-23 |
Helmbevestiging ........................... |
3-15 |
Motorolie en oliefilterelement ......... |
6-9 |
|
|
INHOUDSOPGAVE
Controleren en smeren van |
|
middenbok en zijstandaard ....... |
6-23 |
De achterbrugscharnierpunten |
|
smeren ...................................... |
6-24 |
Voorvork controleren .................... |
6-24 |
Controle van stuursysteem ........... |
6-25 |
Controleren van wiellagers ........... |
6-25 |
Accu ............................................. |
6-26 |
Zekeringen vervangen .................. |
6-27 |
Koplampgloeilamp vervangen ...... |
6-28 |
Gloeilamp in remlicht/achterlicht |
|
vervangen ................................. |
6-29 |
Gloeilamp in richtingaanwijzer |
|
vervangen ................................. |
6-30 |
Parkeerlichtgloeilamp |
|
vervangen ................................. |
6-30 |
Voorwiel ........................................ |
6-31 |
Achterwiel ..................................... |
6-32 |
Problemen oplossen ..................... |
6-33 |
Storingzoekschema ...................... |
6-34 |
VERZORGING EN STALLING VAN |
|
DE MOTORFIETS .............................. |
7-1 |
Verzorging ...................................... |
7-1 |
Stalling ............................................ |
7-3 |
SPECIFICATIES ................................ |
8-1 |
GEBRUIKERSINFORMATIE.............. |
9-1 |
Identificatienummers ...................... |
9-1 |
DAU10251
MOTORFIETSEN ZIJN TWEEWIELIGE
1
VOERTUIGEN. HUN VEILIG GEBRUIK EN WERKING ZIJN AFHANKELIJK VAN JUISTE RIJTECHNIEKEN EN VAN DE DESKUNDIGHEID VAN DE BESTUURDER. ELKE BESTUURDER MOET BEKEND ZIJN MET DE VOLGENDE VEREISTEN ALVORENS MET DEZE MOTOR TE GAAN RIJDEN.
HIJ OF ZIJ MOET:
●DOOR EEN COMPETENTE INFORMATIEBRON GRONDIG ZIJN INGELICHT OVER ALLE ASPECTEN VAN HET MOTORRIJDEN.
●ZICH HOUDEN AAN DE WAARSCHUWINGEN EN ONDERHOUDSEISEN VERMELD IN DE GEBRUIKERSHANDLEIDING.
●GRONDIG GETRAIND ZIJN IN VEILIGE EN CORRECTE RIJTECHNIEKEN.
●GEBRUIKMAKEN VAN PROFESSIONELE TECHNISCHE SERVICE, ZOALS AANGEGEVEN IN DE GEBRUIKERSHANDLEIDING EN/OF WANNEER DE MECHANISCHE CONDITIES DIT VEREISEN.
Veilig rijden
●Controleer de machine altijd voor u gaat rijden. Een zorgvuldige controle kan een ongeval helpen voorkomen.
●Deze motorfiets is gebouwd voor het vervoer van de bestuurder plus een passagier.
●Het niet opmerken en herkennen van motorfietsen door andere weggebruikers vormt de belangrijkste oorzaak van auto-/motorongevallen. Vaak worden ongevallen veroorzaakt doordat een autobestuurder de motor niet heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat blijkt het meest effectief om het risico op een dergelijk type ongeval te verminderen.
Dus:
•Draag een jack in felle kleuren.
•Wees extra voorzichtig bij het naderen en passeren van kruisingen, daar doen ongelukken met motorfietsen zich namelijk het meest voor.
•Ga daar rijden waar andere weggebruikers u kunnen zien. Ga niet rijden in de dode zichthoek van een andere weggebruiker.
●Bij veel ongevallen zijn onervaren bestuurders betrokken. Veelal zijn bestuurders die bij een ongeval betrokken waren zelfs niet in het bezit van een geldig motorrijbewijs.
•Zorg dat u bekwaam bent om te rijden en leen uw motorfiets alleen uit aan ervaren motorrijders.
•Weet wat u wel en niet aankunt. Door rekening te houden met uw beperkingen helpt u ongelukken voorkomen.
•We raden aan om het motorrijden te oefenen op plekken waar geen verkeer is, totdat u grondig bekend bent met de motor en zijn bediening.
●Ongelukken worden vaak veroorzaakt door een fout van de motorbestuurder. Veel bestuurders houden bij het ingaan van een bocht een TE HOGE RIJSNELHEID aan of rijden te lang rechtop (onvoldoende schuinliggen bij de bewuste rijsnelheid), zodat de bocht dan te wijd wordt genomen.
•Neem altijd de maximum snelheid in acht en rijd nooit sneller dan de wegcondities en het verkeer toestaan.
1-1
VEILIGHEIDSINFORMATIE
•Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg dat andere weggebruikers u kunnen zien.
●De zithouding van de bestuurder en de passagier is belangrijk voor een goede besturing.
•De bestuurder moet tijdens het rijden beide handen aan het stuur houden en beide voeten op de bestuurdersvoetsteunen, om zo de macht over het stuur te behouden.
•De passagier hoort steeds de bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig, met beide handen vast te houden en beide voeten op de passagiersvoetsteunen te houden.
•Neem nooit een passagier mee die niet in staat is om beide voeten stevig op de passagiersvoetsteunen te zetten.
●Rijd nooit onder invloed van alcohol of andere drugs.
●Deze motor is uitsluitend ontworpen voor gebruik op verharde wegen en is niet geschikt voor off-roadgebruik.
Beschermende kleding |
Technische wijzigingen |
|
|
||
Motorongelukken met dodelijke afloop be- |
Door het aanbrengen van technische wijzi- |
|
|||
treffen meestal hoofdletsel. Het dragen van |
gingen die niet door Yamaha zijn goedge- |
|
|||
een helm is de belangrijkste factor bij het |
keurd, |
of door originele onderdelen te |
1 |
||
voorkomen of reduceren van hoofdletsel. |
verwijderen, kan deze motor onveilig wor- |
|
|||
● Draag altijd een goedgekeurde helm. |
den in het gebruik en ernstig persoonlijk let- |
|
|||
● Draag ook een gezichtskap of een vei- |
sel |
veroorzaken. |
Door |
dergelijke |
|
ligheidsbril. De rijwind in uw niet-afge- |
wijzigingen kan het gebruik van uw motor |
|
|||
schermde ogen kan het zicht |
ook onwettig worden. |
|
|
|
|
verslechteren, zodat u gevaren te laat |
|
|
|
|
|
zou opmerken. |
Bagage en accessoires |
|
|
||
● Door een jack, stevige schoenen, een |
Het monteren van accessoires of het ver- |
|
|||
lange broek, handschoenen e.d. te |
voer van bagage kan een negatief effect |
|
|||
dragen verkleint u de kans op schaaf- |
hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag |
|
|||
wonden of ontvellingen. |
als hierdoor de gewichtsverdeling van de |
|
|||
● Draag nooit loszittende kleding, deze |
motor verandert. Wees uiterst voorzichtig |
|
|||
kan blijven haken aan bedienings- |
bij het monteren van accessoires of het be- |
|
|||
handgrepen of door de wielen worden |
laden van uw motor, om zo mogelijke onge- |
|
|||
gegrepen en zo een ongeval of letsel |
vallen te vermijden. Pas extra op wanneer u |
|
|||
veroorzaken. |
op een motor rijdt die beladen is of waaraan |
|
|||
● Raak nooit de motor of het uitlaatsys- |
accessoires zijn gemonteerd. Hier volgen |
|
|||
teem aan terwijl de motor draait. Deze |
enkele algemene richtlijnen bij het beladen |
|
|||
onderdelen worden zeer heet en kun- |
van de motor of het monteren van accessoi- |
|
|||
nen zo brandwonden veroorzaken. |
res: |
|
|
|
|
Draag altijd beschermende kleding die |
Beladen |
|
|
|
|
uw benen, enkels en voeten bedekt. |
Het totale gewicht van de bestuurder, pas- |
|
●De hierboven vermelde voorzorgssagier, accessoires en bagage mag de maatregelen gelden ook voor passamaximale gewichtslimiet niet overschrijden. giers.
Maximale belasting:
203 kg (448 lb)
1-2
VEILIGHEIDSINFORMATIE
|
Let op het volgende wanneer u tot deze ge- |
ze, installatie en gebruik van niet-Yamaha |
||||
|
wichtslimiet belaadt: |
|
accessoires. Wees zorgvuldig bij de keuze |
|||
|
● Het zwaartepunt van bagage en ac- |
en installatie van accessoires. |
|
|||
1 |
cessoires moet zo laag mogelijk liggen |
Volg bij de montage van accessoires de on- |
||||
|
en zo dicht mogelijk bij de motor. Zorg |
derstaande richtlijnen en die vermeld onder |
||||
|
dat het gewicht zo gelijkmatig mogelijk |
het kopje “Beladen”. |
|
|||
|
over beide zijden van de motor wordt |
● Monteer nooit accessoires en vervoer |
||||
|
verdeeld, om zo onbalans of instabili- |
nooit bagage als deze een nadelige in- |
||||
|
teit te beperken. |
|
vloed hebben op de prestaties van uw |
|||
|
● Als gewicht gaat schuiven |
kan zich |
motor. Inspecteer het accessoire zorg- |
|||
|
een |
plotselinge onbalans |
voordoen. |
vuldig alvorens het te gebruiken, om |
||
|
Controleer voordat u gaat rijden of ac- |
zeker te zijn dat het de grondspeling of |
||||
|
cessoires en bagage stevig aan de |
de hellinghoek op geen enkele manier |
||||
|
motor zijn bevestigd. Controleer de be- |
vermindert, de veerweg, de stuuruit- |
||||
|
vestigingspunten voor accessoires en |
slag of de bediening beperkt of lampen |
||||
|
bagage regelmatig. |
|
of reflectors afdekt. |
|
||
|
● Bevestig nooit omvangrijke of zware |
• Accessoires die aan of nabij het |
||||
|
goederen aan het stuur, de voorvork of |
stuur of de voorvork zijn gemon- |
||||
|
het |
voorwielspatbord. |
Dergelijke |
teerd zullen mogelijk instabiliteit ver- |
||
|
items, inclusief bagage als slaapzak- |
oorzaken |
door een |
foutieve |
||
|
ken, plunjezakken of tenten kunnen |
gewichtsverdeling of door aërody- |
||||
|
een instabiel weggedrag of een te tra- |
namische |
effecten. Accessoires |
|||
|
ge reactie op het stuur veroorzaken. |
aan het stuur of nabij de voorvork |
||||
|
Accessoires |
|
moeten zo licht mogelijk zijn en tot |
|||
|
Originele Yamaha accessoires werden spe- |
een minimum worden beperkt. |
||||
|
ciaal ontworpen voor montage aan deze |
• Omvangrijke accessoires |
kunnen |
|||
|
motor. Yamaha is niet in staat om alle ove- |
door hun aërodynamisch effect van |
||||
|
rige leverbare accessoires te testen. U bent |
invloed zijn op de rijstabiliteit van de |
||||
|
dus zelf verantwoordelijk voor de juiste keu- |
motor. De motor kan door rijwind |
||||
|
|
|
|
worden opgetild of bij zijwind insta- |
||
|
|
|
|
biel worden. Zulke accessoires kun- |
nen ook instabiliteit veroorzaken terwijl u grote voertuigen inhaalt of door deze wordt ingehaald.
•Sommige accessoires noodzaken de bestuurder om een andere dan de normale zitpositie in te nemen. Zo’n verkeerde zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuurder en kan een comfortabele bediening hinderen, zodat we dergelijke accessoires sterk afraden.
●Wees voorzichtig bij het aanbrengen van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de capaciteit van het elektrisch systeem van de motorfiets te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen waardoor de verlichting of de motor uitvalt.
Benzine en uitlaatgassen
●BENZINE IS ZEER GEMAKKELIJK ONTVLAMBAAR:
•Zet de motor altijd af als u benzine tankt.
•Pas op en mors tijdens het tanken geen benzine op de motor of op het uitlaatsysteem.
•Tank niet terwijl u rookt of in de nabijheid bent van open vuur.
1-3
VEILIGHEIDSINFORMATIE
●Start de motor nooit in een afgesloten ruimte en laat hem dan niet draaien. De uitlaatgassen zijn giftig en kunnen al heel snel bewusteloosheid of dodelijk letsel veroorzaken. Start de motor alleen in de open lucht of in een ruimte die voldoende ventilatie heeft.
●Zet de motor altijd uit voordat u de motorfiets onbeheerd achterlaat en neem de sleutel uit het contactslot. Let op het volgende als u de motor gaat parkeren:
•De motor en het uitlaatsysteem kunnen heet zijn, parkeer de motorfiets daarom op een plek waar voetgangers en kinderen hier geen last van hebben.
•Parkeer de motor niet op een helling of op een zachte ondergrond, om omvallen te voorkomen.
•Parkeer de motor niet nabij een brandend toestel (bijv. een petroleumkachel) of bij open vuur, hij zou zo vlam kunnen vatten.
●Als u de motor in een ander voertuig vervoert, zorg dan dat deze rechtop staat en de brandstofkraan op “ON” of “RES” (onderdruktype)/“OFF” (handmatig type) staat. Als de machine schuin staat, kan er benzine uit de carburateur of de brandstoftank stromen.
● Roep onmiddellijk medische hulp in als u benzine heeft ingeslikt, veel benzinedamp heeft ingeademd of benzine
in uw ogen is terechtgekomen. Morst u 1 benzine op uw huid of kleding, spoel
de bewuste plek dan direct met zeepwater en trek andere kleding aan.
1-4
DAU10410
Aanzicht linkerzijde
2
1. Reservoir koppelingsvloeistof (pagina 6-18) |
9. Olieaftapplug (pagina 6-9) |
2.Brandstofkraan (pagina 3-13)
3.Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-16)
4.Bagageriembevestiging (pagina 3-17)
5.Zadelslot/helmbevestiging (pagina 3-14/pagina 3-15)
6.Gasklepstelschroef (pagina 6-13)
7.Schakelpedaal (pagina 3-9)
8.Oliefilterelement (pagina 6-9)
2-1
BESCHRIJVING
DAU10420
Aanzicht rechterzijde
2
1.Remlicht/achterlicht (pagina 6-29)
2.Bagageriembevestiging (pagina 3-17)
3.Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-16)
4.Boordgereedschapsset (pagina 6-1)
5.Vloeistofreservoir achterrem (pagina 6-18)
6.Zekeringen (pagina 6-27)
7.Accu (pagina 6-26)
8.Luchtfilterelement (pagina 6-11)
9. Brandstoftank (pagina 3-10) 10.Vloeistofreservoir voorrem (pagina 6-18)
11.Stelbout voor veervoorspanning voorvork (pagina 3-15) 12.Koplamp (pagina 6-28)
13.Olievuldop (pagina 6-9) 14.Kijkglas olieniveau (pagina 6-9) 15.Rempedaal (pagina 3-10)
2-2
BESCHRIJVING
DAU10430
Bedieningen en instrumenten
2
1. |
Koppelingshendel (pagina 3-8) |
9. Gasgreep (pagina 6-13) |
2. |
Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-7) |
10.Contactslot/stuurslot (pagina 3-2) |
3.Chokehendel (pagina 3-14)
4.Snelheidsmeter (pagina 3-5)
5.Multifunctioneel display (pagina 3-6)
6.Toerenteller (pagina 3-5)
7.Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 3-7)
8.Remhendel (pagina 3-9)
2-3
DAU26890
Startblokkeersysteem
1.Codeersleutel (rood bovendeel)
2.Standaardsleutels (zwart bovendeel)
Dit voertuig is voorzien van een startblokkeersysteem waarmee diefstal kan worden bemoeilijkt door de codering van de standaardsleutels te wijzigen. Het systeem bestaat uit de volgende onderdelen:
●een codeersleutel (met een rood bovendeel)
●twee standaardsleutels (met een zwart bovendeel) die opnieuw kunnen worden gecodeerd
●een transponder (die is geïntegreerd in de codeersleutel)
●een startblokkeereenheid
●de ontstekingsmodule
●een controlelampje van het startblokkeersysteem (Zie pagina 3-3.)
De sleutel met het rode bovendeel wordt gebruikt om de twee standaardsleutels te coderen. Het wijzigen van de codes is een ingewikkelde procedure. Breng het voertuig daarom met alle drie sleutels naar een Yamaha dealer om deze opnieuw te laten coderen. Gebruik de sleutel met het rode bovendeel niet om met het voertuig te rijden. Deze sleutel dient uitsluitend te worden gebruikt voor het opnieuw coderen van de standaardsleutels. Gebruik altijd een standaardsleutel om met het voertuig te rijden.
DCA11820
LET OP:
●BEWAAR DE CODEERSLEUTEL ZORGVULDIG! NEEM ONMIDDELLIJK CONTACT OP MET UW DEALER ALS DE SLEUTEL VERLOREN RAAKT! Als de codeersleutel verloren raakt, is het niet meer mogelijk om de standaardsleutels opnieuw te coderen. De standaardsleutels kunnen nog steeds worden gebruikt om het voertuig te starten, maar wanneer de codeersleutel vereist is (bijvoorbeeld als er een nieuwe standaardsleutel wordt gemaakt of alle sleutels verloren zijn geraakt) moet het volledige startblokkeersysteem wor-
den vervangen. Het is daarom aan te bevelen een van de twee standaardsleutels te gebruiken en de codeersleutel te bewaren op een veilige plaats.
●Dompel de sleutels niet onder in water.
●Stel de sleutels niet bloot aan ex-
treem hoge temperaturen. |
|
3 |
|
|
● Houd de sleutels uit de buurt van |
|
|
||
|
|
|
||
magneten (inclusief, maar niet uit- |
|
|
|
|
sluitend, producten zoals luidspre- |
|
|
|
|
kers etc.). |
|
|
|
|
● Plaats geen zware voorwerpen op |
|
|
|
|
de sleutels. |
|
|
|
|
● Probeer niet de sleutels te slijpen of |
|
|
|
|
de vorm ervan te veranderen. |
|
|
|
|
● Probeer niet het kunststof boven- |
|
|
|
|
deel van de sleutels open te maken. |
|
|
|
|
● Bevestig niet meer dan één sleutel |
|
|
|
|
van hetzelfde startblokkersysteem |
|
|
|
|
aan een sleutelring. |
|
|
|
|
● Houd de standaardsleutels en sleu- |
|
|
|
|
tels van andere startblokkeersyste- |
|
|
|
|
men uit de buurt van de |
|
|
|
|
codeersleutel van dit voertuig. |
|
|
|
|
● Houd sleutels van andere startblok- |
|
|
|
|
keersystemen uit de buurt van het |
|
|
|
|
contactslot, deze kunnen signaal- |
|
|
|
|
storing veroorzaken. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
3-1
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU10471
Contactslot/stuurslot
3
Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend en wordt het stuur vergrendeld.
OPMERKING:
Gebruik de standaardsleutel (zwart bovendeel) voor het normale gebruik van het voertuig. Bewaar de codeersleutel (rood bovendeel) op een veilige plaats om verlies te voorkomen en gebruik de sleutel uitsluitend voor het opnieuw coderen van de standaardsleutels.
DAU33590
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien van stroom; de instrumentenverlichting, het achterlicht en het parkeerlicht gaan branden en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet worden uitgenomen.
OPMERKING:
De koplamp gaat automatisch branden als de motor wordt gestart en blijft aan totdat de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, zelfs als de motor afslaat.
DAU10660
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DAU10690
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1.Drukken.
2.Draaien.
1.Draai het stuur helemaal naar links of rechts.
2.Druk de sleutel in de “OFF”-stand in en draai hem dan naar de “LOCK”-stand. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
3.Neem de sleutel uit.
3-2
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Om het stuur te ontgrendelen
1.Drukken.
2.Draaien.
Druk de sleutel in en draai hem dan naar “OFF” terwijl de sleutel ingedrukt wordt gehouden.
DWA10060
WAARSCHUWING
Draai de contactsleutel nooit naar “OFF” of naar “LOCK” terwijl de machine rijdt; elektrische systemen worden dan afgeschakeld en mogelijk zult u zo de macht over het stuur verliezen of een ongeval veroorzaken. Zorg altijd dat de machine stilstaat voordat u de sleutel naar “OFF” of naar “LOCK” draait.
DAU33000
(Parkeren)
Het stuur is vergrendeld en het achterlicht en het parkeerlicht branden. De alarmverlichting en richtingaanwijzers kunnen worden ingeschakeld, maar alle andere elektrische systemen zijn uit. De sleutel kan worden uitgenomen.
Het stuur moet zijn vergrendeld om de sleutel naar “” te kunnen draaien.
DCA11020
LET OP:
Gebruik de parkeerstand niet gedurende langere tijd, anders kan de accu ontladen raken.
DAU11003
Controleen waarschuwingslampjes
3
1.Controlelampje linker richtingaanwijzers
“”
2.Vrijstandcontrolelampje “ ”
3.Waarschuwingslampje olieniveau “ ”
4.Controlelampje grootlicht “ ”
5.Controlelampje rechter richtingaanwijzers
“”
6.Controlelampje startblokkering
DAU11030
Controlelampjes richtingaanwijzers
“” en “
”
Het bijbehorende controlelampje knippert terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linkerof rechterstand is gedrukt.
3-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU11060
Vrijstandcontrolelampje “ ”
Dit controlelampje brandt terwijl de versnellingsbak in de vrijstand staat.
DAU11080
Controlelampje grootlicht “”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp is ingeschakeld voor grootlicht.
3
DAU11120
Waarschuwingslampje olieniveau “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als het motorolieniveau laag is.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien.
Als het waarschuwingslampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen.
OPMERKING:
Bij een voldoende hoog olieniveau kan het waarschuwingslampje soms toch knipperen bij rijden op een helling of bij plotseling afremmen of optrekken, er is dan echter geen sprake van een storing.
DAU27020
Controlelampje startblokkering “ ”
Het elektrisch circuit voor het controlelampje controleert u door de contactsleutel naar “ON” te draaien.
Als het controlelampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen.
Als de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, begint het controlelampje na 30 seconden te knipperen om aan te geven dat het startblokkeersysteem is ingeschakeld. Het controlelampje stopt na 24 uur met knipperen, maar het startblokkeersysteem blijft ingeschakeld.
OPMERKING:
Dit model is ook uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor het startblokkeersysteem. Als het startblokkeersysteem defect is dan zal het controlelampje in een bepaald patroon knipperen wanneer de contactsleutel naar “ON” wordt gedraaid. Vraag in dat geval een Yamaha dealer het zelfdiagnosesysteem te controleren. Als het controlelampje eerst vijfmaal langzaam knippert en dan herhaaldelijk tweemaal snel, betreft het mogelijk een signaalstoring. Als deze fout zich voordoet, probeer dan het volgende.
1.Start de motor met behulp van de codeersleutel.
OPMERKING:
Houd andere startblokkeersleutels uit de buurt van het contactslot en bewaar niet meer dan één startblokkeersleutel aan dezelfde sleutelring! Startblokkeersleutels kunnen signaalstoring veroorzaken, waardoor de motor mogelijk niet kan worden gestart.
2.Als de motor start, zet deze dan weer uit en probeer hem opnieuw te starten met de standaardsleutels.
3.Als de motor niet kan worden gestart met een of beide standaardsleutels, breng dan het voertuig, de codeersleutel en beide standaardsleutels naar een Yamaha dealer en laat de standaardsleutels opnieuw coderen.
3-4
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU11601
Snelheidsmeter
1. Snelheidsmeter
De snelheidsmeter toont de actuele rijsnelheid.
Wanneer de sleutel naar “ON” wordt gedraaid, slaat de naald van de snelheidsmeter eenmaal helemaal uit tot aan de hoogste snelheid en keert daarna weer terug naar nul om het elektrische circuit te testen.
DAU11872
Toerenteller
1.Toerenteller
2.Rode zone toerenteller
Met de elektrische toerenteller kan de motorrijder het motortoerental controleren en dit binnen het ideale bereik houden.
Als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid, slaat de naald van de toerenteller eenmaal helemaal uit tot aan het hoogste aantal toeren per minuut en keert daarna weer terug naar nul tpm om het elektrische circuit te testen.
DCA10031
LET OP:
Laat de motor niet draaien terwijl de toerenteller in de rode zone wijst.
Rode zone: 9500 tpm en hoger
DAU11991
Zelfdiagnosesysteem
Dit model is uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor de volgende elektrische circuits:
●gasklepsensor
●rijsnelheidssensor
Als een van deze circuits defect is, zal de toerenteller bij herhaling de volgende fout-
code weergeven: |
3 |
|
0 tpm |
Circuitspecifiek |
Het actuele |
|
nummer in tpm |
motortoerental |
||
gedurende |
|||
gedurende 2.5 |
gedurende 3 |
||
3 seconden |
|||
seconden (zie |
seconden |
||
|
|||
|
de tabel hierna.) |
|
Gebruik het schema hierna om het defecte elektrisch circuit te identificeren.
Specifiek nummer in tpm voor het defecte circuit
Gasklepsensor: 3000 tpm
Rijsnelheidssensor: 4000 tpm
Als de toerenteller een dergelijke foutcode weergeeft, noteer dan de circuitnummeraanduiding aangegeven in tpm en vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
3-5
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DCA10040
LET OP:
Wanneer de toerenteller een foutcode aangeeft, moet de machine zo spoedig mogelijk worden gecontroleerd om motorschade te voorkomen.
3
Multifunctioneel display
1.Klok
2.Brandstofniveaumeter
3.Kilometerteller/rittellers
4.“RESET”-toets
5.“SELECT”-toets
DAU33572 |
Kilometertelleren rittellermodus |
|
|
|
Door indrukken van de “SELECT”-toets wis- |
|
selt de weergave tussen de kilometerteller- |
|
modus “ODO” en de rittellermodi “TRIP 1” |
|
en “TRIP 2”, volgens onderstaande volgor- |
|
de: |
|
ODO → TRIP 1 → TRIP 2 → ODO |
|
Om de ritteller op nul terug te stellen, selec- |
|
teert u deze door op de toets “SELECT” te |
|
drukken en daarna de toets “RESET” min- |
|
stens 1 seconde lang ingedrukt te houden. |
|
De rittellers kunnen worden gebruikt om de |
|
afstand te schatten die met een volle brand- |
|
stoftank kan worden afgelegd. Deze infor- |
|
matie stelt u in staat de volgende tankstops |
|
te plannen. |
Het multifunctionele display toont de volgende voorzieningen:
●een kilometerteller (die de totale afgelegde afstand toont)
●twee rittellers (die de afgelegde afstand aangeven sinds de tellers het laatst werden teruggesteld op nul)
●een brandstofniveaumeter
●een klok
OPMERKING:
Vergeet niet de sleutel naar “ON” te draaien voordat u de toetsen “SELECT” en “RESET” gebruikt.
Brandstofniveaumeter
De brandstofniveaumeter geeft aan hoeveel brandstof in de tank aanwezig is. De displaysegmenten van de brandstofniveaumeter verdwijnen richting “E” (Empty) naarmate het brandstofniveau verder daalt. Wanneer er nog maar één segment naast “E” is overgebleven, moet zo snel mogelijk brandstof worden bijgevuld.
OPMERKING:
Deze brandstofniveaumeter is voorzien van een zelfdiagnosesysteem. Als het elektrisch circuit defect raakt, zullen de displayseg-
3-6
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
menten en symbool “” gaan knipperen. Vraag in dat geval een Yamaha dealer het elektrisch circuit te testen.
Klokweergave
De klok op tijd zetten:
1.Draai de sleutel naar “ON”.
2.Houd de toets “SELECT” en de toets “RESET” tegelijkertijd minstens twee seconden lang ingedrukt.
3.Als de uuraanduiding begint te knipperen, drukt u op de “RESET”-toets om de uren in te stellen.
4.Druk op de toets “SELECT” en de minutenaanduiding zal gaan knipperen.
5.Druk op de toets “RESET” om de minuten in te stellen.
6.Druk op de “SELECT”-toets en laat deze dan los om de klok te starten.
DAU12331
Antidiefstal-alarmsysteem (optie)
Dit model kan door een Yamaha dealer worden uitgerust met een optioneel antidief- stal-alarmsysteem. Neem contact op met een Yamaha dealer voor nadere informatie.
DAU12344
Stuurschakelaars
Links
3
1.Lichtsignaalschakelaar “PASS”
2.Dimlichtschakelaar “ /
”
3.Schakelaar alarmverlichting “ ”
4.Richtingaanwijzerschakelaar “/
”
5.Claxonschakelaar “ ”
Rechts
1.Noodstopschakelaar “ /
”
2.Startknop “”
3-7
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU12360
Lichtsignaalschakelaar “PASS”
Druk deze schakelaar in om de koplamp een lichtsignaal te laten afgeven.
DAU12400
Dimlichtschakelaar “/
”
Zet deze schakelaar op “” voor grootlicht en op “
” voor dimlicht.
3
DAU12460
Richtingaanwijzerschakelaar “/
”
Druk deze schakelaar naar “” om afslaan naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar “
” om afslaan naar links aan te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de middenstand. Om de richtingaanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in de middenstand.
DAU12500
Claxonschakelaar “ ”
Druk deze schakelaar in om een claxonsignaal te geven.
DAU12660
Noodstopschakelaar “ /
”
Zet deze schakelaar voor u de motor start op “ ”. Zet deze schakelaar op “
” om de motor direct uit te schakelen in een noodgeval, zoals wanneer de machine omslaat of als de gaskabel blijft hangen.
DAU12710
Startknop “”
Druk deze knop in om via de startmotor de motor rond te draaien.
DCA10050
LET OP:
Zie pagina 5-1 voor startinstructies voordat u de motor start.
DAU12733
Schakelaar alarmverlichting “ ”
Met de sleutel in de stand “ON” of “” kan deze schakelaar worden gebruikt voor het inschakelen van de alarmverlichting (gelijktijdig knipperen van alle richtingaanwijzers). De alarmverlichting wordt gebruikt in een noodgeval of om andere verkeersdeelnemers te waarschuwen als uw machine stilstaat in een mogelijk gevaarlijke verkeerssituatie.
DCA10061
LET OP:
Gebruik de alarmverlichting niet gedurende langere tijd als de motor niet draait omdat hierdoor de accu kan ontladen.
DAU12830
Koppelingshendel
1. Koppelingshendel
De koppelingshendel bevindt zich aan de linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de koppeling te ontkoppelen. Laat de hendel los om de koppeling te laten aangrijpen. Voor een soepele werking van de koppeling moet de hendel snel ingetrokken worden en langzaam worden losgelaten.
3-8
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU12870 |
DAU26822 |
Schakelpedaal |
Remhendel |
3
1.Stelwiel voor afstelpositie koppelingshendel
2.Pijlteken
1. Schakelpedaal |
1. Remhendel |
De koppelingshendel is voorzien van een
stelwiel voor het instellen van de stand van |
Het schakelpedaal bevindt zich aan de lin- |
|
kerzijde van de motor en wordt in combina- |
||
de koppelingshendel. Verstel de afstand |
||
tie met de koppelingshendel gebruikt bij het |
||
tussen de koppelingshendel en de stuur- |
||
schakelen van de versnellingen van de 5- |
||
greep door het stelwiel te verdraaien terwijl |
||
traps constant-mesh versnellingsbak op |
||
de hendel van het stuur vandaan wordt ge- |
||
deze motorfiets. |
||
houden. Controleer of het correcte instel- |
||
|
||
punt op het stelwiel tegenover het pijlteken |
|
|
op de koppelingshendel staat. |
|
|
De koppelingshendel is voorzien van een |
|
|
sperschakelaar die deel uitmaakt van het |
|
|
startspersysteem. (Zie pagina 3-18.) |
|
De remhendel bevindt zich aan de rechterstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de voorrem te bekrachtigen.
1.“ ”-merkteken
2.Stelwiel afstelpositie remhendel
3-9
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
De remhendel is voorzien van een stelwiel |
DAU12941 |
DAU13070 |
|
voor afstelpositie. Om de afstand tussen de |
Rempedaal |
Tankdop |
|
|
|
remhendel en de stuurgreep af te stellen, |
|
|
wordt het stelwiel gedraaid terwijl de hendel |
|
|
van het stuur vandaan wordt gehouden. |
|
|
Controleer of het correcte instelpunt op het |
|
|
stelwiel tegenover het “ ” merkteken op |
|
|
de remhendel staat. |
|
|
3
1. Rempedaal
Het rempedaal bevindt zich aan de rechterzijde van de motorfiets. Trap op het rempedaal om de achterrem te bekrachtigen.
1.Slotplaatje tankdop
2.Ontgrendelen.
Openen van de tankdop
Open het slotplaatje op de tankdop, steek de sleutel in het slot en draai hem dan een kwartslag rechtsom. Het slot wordt ontgrendeld en de tankdop kan worden verwijderd.
Sluiten van de tankdop
1.Druk de tankdop in positie met de sleutel in het slot.
2.Draai de sleutel linksom naar de oorspronkelijke positie, neem hem uit en sluit dan het slotplaatje.
3-10
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
OPMERKING:
De tankdop kan alleen worden gesloten met de sleutel in het slot. Bovendien kan de sleutel niet worden uitgenomen als de tankdop niet correct gesloten en vergrendeld is.
DWA11090
WAARSCHUWING
Controleer voor u gaat rijden of de tankdop correct is afgesloten.
DAU13220
Brandstof
1.Vulpijp brandstoftank
2.Brandstofniveau
Controleer of voldoende brandstof in de brandstoftank aanwezig is. Steek om te tanken het mondstuk van de pompslang in de vulopening van de brandstoftank en vul tot onderaan de vulpijp, zoals getoond in de afbeelding.
DWA10880
WAARSCHUWING
●Overvul de brandstoftank niet, anders zal benzine uitstromen zodra deze warm wordt en uitzet.
●Mors geen brandstof op een heet motorblok.
DCA10070
LET OP:
Veeg gemorste brandstof direct af met een schone, droge en zachte doek, de brandstof kan immers schade toebrengen aan de lak of aan kunststof onderdelen.
DAU13320 3
Voorgeschreven brandstof:
UITSLUITEND NORMALE LOODVRIJE BENZINE
Inhoud brandstoftank:
21.0 L (5.55 US gal) (4.62 Imp.gal)
Brandstofreserve:
4.5 L (1.19 US gal) (0.99 Imp.gal)
DCA11400
LET OP:
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Loodhoudende benzine veroorzaakt ernstige schade aan inwendige motoronderdelen als kleppen en zuigerveren en ook aan het uitlaatsysteem.
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het gebruik van normale loodvrije benzine met een octaangetal van RON 91 of hoger. Als de motor gaat detoneren (pingelen), gebruik dan benzine van een ander merk of
3-11
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
gebruik loodvrije superbenzine. Door loodvrije benzine te gebruiken gaan bougies langer mee en blijven de onderhoudskosten beperkt.
3
DAU13410 |
|
|
|
|
|
DAU13441 |
|
Tankbeluchtingsslang |
Uitlaatkatalysator |
||||||
|
Deze machine is uitgerust met uitlaatkataly- |
||||||
|
satoren. |
|
|
|
|||
|
|
|
|
|
|
DWA10860 |
|
|
WAARSCHUWING |
|
|
||||
|
Het uitlaatsysteem is heet nadat de mo- |
||||||
|
tor heeft gedraaid. Controleer of het uit- |
||||||
|
laatsysteem is |
afgekoeld alvorens |
|||||
|
onderhoudswerkzaamheden uit te voe- |
||||||
|
ren. |
|
|
|
|||
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
DCA10700 |
|
1. Tankbeluchtingsslang |
LET OP: |
|
|
|
|
|
|
2. Oorspronkelijke positie (verfmerkteken) |
|
|
|
|
|
|
|
De volgende |
voorzorgsmaatregelen |
||||||
Alvorens de motorfiets te gebruiken: |
|||||||
moeten worden genomen om brand of |
|||||||
● Controleer de aansluiting van de tank- |
andere schaderisico’s te voorkomen. |
||||||
beluchtingsslang. |
● Gebruik uitsluitend loodvrije benzi- |
||||||
● Controleer de tankbeluchtingsslang op |
ne. Bij gebruik van loodhoudende |
||||||
scheuren of beschadiging en vervang |
benzine zal onherstelbare schade |
||||||
indien nodig. |
worden toegebracht aan de uitlaat- |
||||||
● Controleer of het uiteinde van de tank- |
katalysator. |
|
|
|
|||
beluchtingsslang niet verstopt is en |
● Parkeer de machine nooit nabij |
||||||
reinig die indien nodig. |
brandgevaarlijke stoffen, zoals op |
||||||
|
gras of op ander materiaal dat ge- |
makkelijk vlamvat.
● Laat de motor niet te lang aaneen stationair draaien.
3-12
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU13570 |
RES |
PRI |
Brandstofkraan |
|
|
Via de brandstofkraan wordt de brandstof van de tank naar de carburateurs gevoerd en bovendien gefilterd.
De standen van de hendel van de brandstofkraan worden als volgt toegelicht en getoond in de afbeeldingen.
AAN |
3 |
|
|
|
|
1. Pijlteken op “ON”
Met de hendel van de brandstofkraan in deze stand stroomt brandstof naar de carburateurs terwijl de motor draait. Draai de hendel van de brandstofkraan naar deze stand om de motor te starten en te gaan rijden.
1. Pijlteken op “RES”
Dit is de reservestand. Met de hendel van de brandstofkraan in deze stand is de reservehoeveelheid brandstof beschikbaar. Draai de hendel van de brandstofkraan snel naar deze stand als u tijdens het rijden zonder brandstof komt te staan, anders kan de motor afslaan en moet de brandstoftoevoer opnieuw worden geactiveerd (zie onder “PRI”). Nadat de hendel van de brandstofkraan naar “RES” is gedraaid, moet zo snel mogelijk brandstof worden bijgetankt, vergeet daarna niet de hendel van de brandstofkraan weer terug naar “ON” te draaien!
1. Pijlteken op “PRI”
Dit is de stand voor het opnieuw activeren van de brandstoftoevoer. Met de hendel van de brandstofkraan in deze stand wordt de brandstoftoevoer naar de motor op druk gebracht. Draai de hendel van de brandstofkraan in deze stand nadat de motor zonder brandstof is komen te staan. De brandstof stroomt dan rechtstreeks naar de carburateurs, waardoor starten wordt vergemakkelijkt. Vergeet na starten van de motor niet de brandstofkraan weer naar “ON” te draaien (of naar “RES” als u nog niet heeft bijgetankt).
3-13