Yamaha XJR1300 (2006) User Manual [nl]

Page 1
HANDLEIDING
XJR1300
5WM-28199-D3
Page 2
DAU26942
DECLARATION of CONFORMITY
We Company: MORIC CO., LTD. Address: 1450-6 Mori Mori-Machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 Japan
Hereby declare that the product:
Kind of equipment: IMMOBILIZER
Type-designation: 5SL-00
is in compliance with following norm(s) or documents:
R&TTE Directive(1999/5/EC) EN300 330-2 v1.1.1(2001-6), EN60950(2000) Two or Three-Wheel Motor Vehicles Directive(97/24/EC: Chapter 8, EMC)
Place of issue: Shizuoka, Japan
Date of issue: 1 Aug. 2002
Revolution record No. Contents Date
To change contact person and integrate type-designation. 9 Jun. 2005
1
General manager of quality assurance div.
representative name and signature
VERKLARING VAN CONFORMITEIT
Wij, Bedrijf: MORIC CO., LTD. Adres: 1450-6 Mori Mori-Machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 Japan
Verklaren hierbij dat het product:
Type apparaat: STARTBLOKKERING
Typeaanduiding: 5SL-00
in overeenstemming is met de volgende norm(en) of documenten:
R&TTE richtlijn(1999/5/EC) EN300 330-2 v1.1.1(2001-6), EN60950(2000) Richtlijn betreffende motorvoertuigen op twee of drie wielen(97/24/EC: Hoofdstuk 8, EMC)
Plaats van afgifte: Shizuoka, Japan
Datum van afgifte: 1 augustus 2002
Overzicht van wijzigingen Nr. Inhoud Datum
Om contactpersoon te wijzigen en typeaanduiding te integreren.
1
Algemeen directeur afdeling kwaliteitsbeheer
Naam en handtekening vertegenwoordiger
9 juni 2005
MORIC CO., LTD.
1450-6 Mori-machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 JAPAN Telephone +81-538-85-0757 Facsimile +81-538-85-0456
URL:http://www.moric-jp.com
MORIC CO., LTD.
1450-6 Mori-machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 JAPAN Telefoon +81-538-85-0757 Fax +81-538-85-0456
URL:http://www.moric-jp.com
Page 3

INLEIDING

DAU10100
Welkom in de wereld van Yamaha rijders! Als eigenaar van de XJR1300 profiteert u van Yamaha’s ervaring en technische kennis in het ontwerpen en fabriceren van producten van topkwaliteit, waarmee Yamaha haar verdiende reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven. Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw XJR1300. Deze gebruikershandleiding geeft instructies over bediening, inspectie en onderhoud van de motorfiets, terwijl ook wordt beschreven hoe u uzelf en anderen persoonlijk letsel en schade kunt besparen. Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw motorfiets in optimale conditie te houden. Als er tenslotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer. Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
Page 4

BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING

Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Het Safety Alert symbool betekent ATTENTIE! LET OP! HET GAAT OM UW VEILIGHEID!
Wanneer instructies vermeld in een WAARSCHUWING niet worden opgevolgd, kan dit leiden
WAARSCHUWING
tot ernstig of zelfs dodelijk letsel voor de motorrijder, omstanders of degene die de motor­fiets inspecteert of repareert.
DAU10151
LET OP:
OPMERKING:
De aanduiding LET OP staat vermeld bij speciale voorzorgsmaatregelen die moeten worden genomen om schade aan de motorfiets te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of verhelderen.
OPMERKING:
Deze handleiding moet worden gezien als een permanent onderdeel van deze motorfiets en moet altijd bij de motorfiets blijven, ook
als deze ooit wordt verkocht.
Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn
van kleine tegenstrijdigheden tussen uw motor en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen heeft over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
DWA10030
WAARSCHUWING
LEES DEZE HANDLEIDING AANDACHTIG HELEMAAL DOOR VOORDAT U DEZE MOTORFIETS GAAT GEBRUIKEN.
*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
Page 5
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAU10200
XJR1300
©2005 door Yamaha Motor Co., Ltd.
Elke vorm van herdruk of onbevoegd ge-
zonder schriftelijke toestemming van
HANDLEIDING
1e uitgave, juli 2005
Alle rechten voorbehouden.
bruik
Yamaha Motor Co., Ltd.
is uitdrukkelijk verboden.
Printed in Japan.
Page 6

INHOUDSOPGAVE

VEILIGHEIDSINFORMATIE ..............1-1
BESCHRIJVING ................................2-1
Aanzicht linkerzijde..........................2-1
Aanzicht rechterzijde .......................2-2
Bedieningen en instrumenten..........2-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN
EN BEDIENINGEN.............................3-1
Startblokkeersysteem .....................3-1
Contactslot/stuurslot .......................3-2
Controle- en
waarschuwingslampjes ...............3-3
Snelheidsmeter ...............................3-5
Toerenteller ....................................3-5
Zelfdiagnosesysteem ......................3-5
Multifunctioneel display ..................3-6
Antidiefstal-alarmsysteem (optie) ...3-7
Stuurschakelaars ............................3-7
Koppelingshendel ...........................3-8
Schakelpedaal ................................3-9
Remhendel .....................................3-9
Rempedaal ...................................3-10
Tankdop ........................................3-10
Brandstof ......................................3-11
Tankbeluchtingsslang ...................3-12
Uitlaatkatalysator ..........................3-12
Brandstofkraan .............................3-13
Chokehendel ................................3-14
Zadel .............................................3-14
Helmbevestiging ...........................3-15
Opbergcompartiment ................... 3-15
Afstellen van de voorvork .............3-15
Afstellen van de
schokdemperunits ..................... 3-16
Bagageriembevestiging ................ 3-17
Zijstandaard .................................3-18
Startspersysteem ......................... 3-18
CONTROLES VOOR HET
STARTEN........................................... 4-1
Controlelijst voor gebruik ................ 4-2
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-
INFORMATIE .....................................5-1
Starten van een koude motor ......... 5-1
Starten van een warme motor ........ 5-2
Schakelen ......................................5-3
Tips voor een zuinig
brandstofverbruik ........................5-3
Inrijperiode .....................................5-4
Parkeren .........................................5-4
PERIODIEK ONDERHOUD EN
KLEINERE REPARATIES ................. 6-1
Boordgereedschapsset .................. 6-1
Periodiek smeer- en
onderhoudsschema ....................6-2
Panelen verwijderen en
aanbrengen ................................. 6-6
Controleren van de bougies ........... 6-8
Motorolie en oliefilterelement ......... 6-9
Reinigen van het
luchtfilterelement ...................... 6-11
Afstellen van de carburateurs ...... 6-12
Afstellen van het stationair
toerental ................................... 6-13
Controleren van de vrije slag
gaskabel ................................... 6-13
Klepspeling .................................. 6-14
Banden ........................................ 6-14
Gietwielen .................................... 6-17
Koppelingshendel ........................ 6-17
Remlichtschakelaar afstellen ....... 6-17
Controleren van voor- en
achterremblokken ..................... 6-18
Niveaus van rem- en
koppelingsvloeistof
controleren ............................... 6-18
Rem- en koppelingsvloeistof
verversen .................................. 6-20
Spanning aandrijfketting .............. 6-20
Reinigen en smeren van de
aandrijfketting ........................... 6-21
Controleren en smeren van
kabels ....................................... 6-22
Controleren en smeren van
gasgreep en gaskabel .............. 6-22
Controleren en smeren van
rem- en schakelpedalen ........... 6-22
Controleren en smeren van
rem- en koppelingshendels ...... 6-23
Page 7
Controleren en smeren van
middenbok en zijstandaard ....... 6-23
De achterbrugscharnierpunten
smeren ......................................6-24
Voorvork controleren ....................6-24
Controle van stuursysteem ...........6-25
Controleren van wiellagers ...........6-25
Accu .............................................6-26
Zekeringen vervangen ..................6-27
Koplampgloeilamp vervangen ......6-28
Gloeilamp in remlicht/achterlicht
vervangen .................................6-29
Gloeilamp in richtingaanwijzer
vervangen .................................6-30
Parkeerlichtgloeilamp
vervangen .................................6-30
Voorwiel ........................................6-31
Achterwiel .....................................6-32
Problemen oplossen .....................6-33
Storingzoekschema ......................6-34
VERZORGING EN STALLING VAN
DE MOTORFIETS ..............................7-1
Verzorging ......................................7-1
Stalling ............................................7-3
INHOUDSOPGAVE
SPECIFICATIES ................................8-1
GEBRUIKERSINFORMATIE..............9-1
Identificatienummers ......................9-1
Page 8

VEILIGHEIDSINFORMATIE

MOTORFIETSEN ZIJN TWEEWIELIGE VOERTUIGEN. HUN VEILIG GEBRUIK EN
1
WERKING ZIJN AFHANKELIJK VAN JUIS­TE RIJTECHNIEKEN EN VAN DE DES­KUNDIGHEID VAN DE BESTUURDER. ELKE BESTUURDER MOET BEKEND ZIJN MET DE VOLGENDE VEREISTEN ALVORENS MET DEZE MOTOR TE GAAN RIJDEN. HIJ OF ZIJ MOET:
DOOR EEN COMPETENTE INFOR-
MATIEBRON GRONDIG ZIJN INGE-
LICHT OVER ALLE ASPECTEN VAN
HET MOTORRIJDEN.
ZICH HOUDEN AAN DE WAAR-
SCHUWINGEN EN ONDERHOUD-
SEISEN VERMELD IN DE
GEBRUIKERSHANDLEIDING.
GRONDIG GETRAIND ZIJN IN VEILI-
GE EN CORRECTE RIJTECHNIE-
KEN.
GEBRUIKMAKEN VAN PROFESSIO-
NELE TECHNISCHE SERVICE, ZO-
ALS AANGEGEVEN IN DE
GEBRUIKERSHANDLEIDING EN/OF
WANNEER DE MECHANISCHE
CONDITIES DIT VEREISEN.
DAU10251
Veilig rijden
Controleer de machine altijd voor u
gaat rijden. Een zorgvuldige controle kan een ongeval helpen voorkomen.
Deze motorfiets is gebouwd voor het
vervoer van de bestuurder plus een passagier.
Het niet opmerken en herkennen van
motorfietsen door andere weggebrui­kers vormt de belangrijkste oorzaak van auto-/motorongevallen. Vaak wor­den ongevallen veroorzaakt doordat een autobestuurder de motor niet heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat blijkt het meest effectief om het risico op een dergelijk type ongeval te ver­minderen.
Dus:
Draag een jack in felle kleuren.
Wees extra voorzichtig bij het nade-
ren en passeren van kruisingen, daar doen ongelukken met motor­fietsen zich namelijk het meest voor.
Ga daar rijden waar andere wegge­bruikers u kunnen zien. Ga niet rij­den in de dode zichthoek van een andere weggebruiker.
Bij veel ongevallen zijn onervaren be-
stuurders betrokken. Veelal zijn be­stuurders die bij een ongeval betrokken waren zelfs niet in het bezit van een geldig motorrijbewijs.
Zorg dat u bekwaam bent om te rij­den en leen uw motorfiets alleen uit aan ervaren motorrijders.
Weet wat u wel en niet aankunt. Door rekening te houden met uw beperkingen helpt u ongelukken voorkomen.
We raden aan om het motorrijden te oefenen op plekken waar geen ver­keer is, totdat u grondig bekend bent met de motor en zijn bedie­ning.
Ongelukken worden vaak veroorzaakt
door een fout van de motorbestuurder. Veel bestuurders houden bij het in­gaan van een bocht een TE HOGE RIJSNELHEID aan of rijden te lang rechtop (onvoldoende schuinliggen bij de bewuste rijsnelheid), zodat de bocht dan te wijd wordt genomen.
Neem altijd de maximum snelheid in acht en rijd nooit sneller dan de wegcondities en het verkeer toe­staan.
1-1
Page 9
VEILIGHEIDSINFORMATIE
Geef altijd richting aan voordat u af­slaat of van rijstrook wisselt. Zorg dat andere weggebruikers u kunnen zien.
De zithouding van de bestuurder en de
passagier is belangrijk voor een goede besturing.
De bestuurder moet tijdens het rij­den beide handen aan het stuur houden en beide voeten op de be­stuurdersvoetsteunen, om zo de macht over het stuur te behouden.
De passagier hoort steeds de be­stuurder, de zadelband of de hand­greep, indien aanwezig, met beide handen vast te houden en beide voeten op de passagiersvoetsteu­nen te houden.
Neem nooit een passagier mee die niet in staat is om beide voeten ste­vig op de passagiersvoetsteunen te zetten.
Rijd nooit onder invloed van alcohol of
andere drugs.
Deze motor is uitsluitend ontworpen
voor gebruik op verharde wegen en is niet geschikt voor off-roadgebruik.
Beschermende kleding
Motorongelukken met dodelijke afloop be­treffen meestal hoofdletsel. Het dragen van een helm is de belangrijkste factor bij het voorkomen of reduceren van hoofdletsel.
Draag altijd een goedgekeurde helm.
Draag ook een gezichtskap of een vei-
ligheidsbril. De rijwind in uw niet-afge­schermde ogen kan het zicht verslechteren, zodat u gevaren te laat zou opmerken.
Door een jack, stevige schoenen, een
lange broek, handschoenen e.d. te dragen verkleint u de kans op schaaf­wonden of ontvellingen.
Draag nooit loszittende kleding, deze
kan blijven haken aan bedienings­handgrepen of door de wielen worden gegrepen en zo een ongeval of letsel veroorzaken.
Raak nooit de motor of het uitlaatsys-
teem aan terwijl de motor draait. Deze onderdelen worden zeer heet en kun­nen zo brandwonden veroorzaken. Draag altijd beschermende kleding die uw benen, enkels en voeten bedekt.
De hierboven vermelde voorzorgs-
maatregelen gelden ook voor passa­giers.
Technische wijzigingen
Door het aanbrengen van technische wijzi­gingen die niet door Yamaha zijn goedge­keurd, of door originele onderdelen te verwijderen, kan deze motor onveilig wor­den in het gebruik en ernstig persoonlijk let­sel veroorzaken. Door dergelijke wijzigingen kan het gebruik van uw motor ook onwettig worden.
Bagage en accessoires
Het monteren van accessoires of het ver­voer van bagage kan een negatief effect hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag als hierdoor de gewichtsverdeling van de motor verandert. Wees uiterst voorzichtig bij het monteren van accessoires of het be­laden van uw motor, om zo mogelijke onge­vallen te vermijden. Pas extra op wanneer u op een motor rijdt die beladen is of waaraan accessoires zijn gemonteerd. Hier volgen enkele algemene richtlijnen bij het beladen van de motor of het monteren van accessoi­res: Beladen Het totale gewicht van de bestuurder, pas­sagier, accessoires en bagage mag de maximale gewichtslimiet niet overschrijden.
Maximale belasting:
203 kg (448 lb)
1
1-2
Page 10
VEILIGHEIDSINFORMATIE
Let op het volgende wanneer u tot deze ge­wichtslimiet belaadt:
Het zwaartepunt van bagage en ac-
1
cessoires moet zo laag mogelijk liggen en zo dicht mogelijk bij de motor. Zorg dat het gewicht zo gelijkmatig mogelijk over beide zijden van de motor wordt verdeeld, om zo onbalans of instabili­teit te beperken.
Als gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen. Controleer voordat u gaat rijden of ac­cessoires en bagage stevig aan de motor zijn bevestigd. Controleer de be­vestigingspunten voor accessoires en bagage regelmatig.
Bevestig nooit omvangrijke of zware
goederen aan het stuur, de voorvork of het voorwielspatbord. Dergelijke items, inclusief bagage als slaapzak­ken, plunjezakken of tenten kunnen een instabiel weggedrag of een te tra-
ge reactie op het stuur veroorzaken. Accessoires Originele Yamaha accessoires werden spe­ciaal ontworpen voor montage aan deze motor. Yamaha is niet in staat om alle ove­rige leverbare accessoires te testen. U bent dus zelf verantwoordelijk voor de juiste keu-
ze, installatie en gebruik van niet-Yamaha accessoires. Wees zorgvuldig bij de keuze en installatie van accessoires. Volg bij de montage van accessoires de on­derstaande richtlijnen en die vermeld onder het kopje “Beladen”.
Monteer nooit accessoires en vervoer
nooit bagage als deze een nadelige in­vloed hebben op de prestaties van uw motor. Inspecteer het accessoire zorg­vuldig alvorens het te gebruiken, om zeker te zijn dat het de grondspeling of de hellinghoek op geen enkele manier vermindert, de veerweg, de stuuruit­slag of de bediening beperkt of lampen of reflectors afdekt.
Accessoires die aan of nabij het stuur of de voorvork zijn gemon­teerd zullen mogelijk instabiliteit ver­oorzaken door een foutieve gewichtsverdeling of door aërody­namische effecten. Accessoires aan het stuur of nabij de voorvork moeten zo licht mogelijk zijn en tot een minimum worden beperkt.
Omvangrijke accessoires kunnen door hun aërodynamisch effect van invloed zijn op de rijstabiliteit van de motor. De motor kan door rijwind worden opgetild of bij zijwind insta­biel worden. Zulke accessoires kun-
nen ook instabiliteit veroorzaken terwijl u grote voertuigen inhaalt of door deze wordt ingehaald.
Sommige accessoires noodzaken de bestuurder om een andere dan de normale zitpositie in te nemen. Zon verkeerde zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuur­der en kan een comfortabele bedie­ning hinderen, zodat we dergelijke accessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elek­trische accessoires de capaciteit van het elektrisch systeem van de motor­fiets te boven gaan, kan zich een ge­vaarlijke elektrische storing voordoen waardoor de verlichting of de motor uitvalt.
Benzine en uitlaatgassen
BENZINE IS ZEER GEMAKKELIJK
ONTVLAMBAAR:
Zet de motor altijd af als u benzine tankt.
Pas op en mors tijdens het tanken geen benzine op de motor of op het uitlaatsysteem.
Tank niet terwijl u rookt of in de na­bijheid bent van open vuur.
1-3
Page 11
VEILIGHEIDSINFORMATIE
Start de motor nooit in een afgesloten
ruimte en laat hem dan niet draaien. De uitlaatgassen zijn giftig en kunnen al heel snel bewusteloosheid of dode­lijk letsel veroorzaken. Start de motor alleen in de open lucht of in een ruimte die voldoende ventilatie heeft.
Zet de motor altijd uit voordat u de mo-
torfiets onbeheerd achterlaat en neem de sleutel uit het contactslot. Let op het volgende als u de motor gaat parke­ren:
De motor en het uitlaatsysteem kun­nen heet zijn, parkeer de motorfiets daarom op een plek waar voetgan­gers en kinderen hier geen last van hebben.
Parkeer de motor niet op een helling of op een zachte ondergrond, om omvallen te voorkomen.
Parkeer de motor niet nabij een brandend toestel (bijv. een petro­leumkachel) of bij open vuur, hij zou zo vlam kunnen vatten.
Als u de motor in een ander voertuig
vervoert, zorg dan dat deze rechtop staat en de brandstofkraan op “ON” of RES (onderdruktype)/OFF (hand­matig type) staat. Als de machine schuin staat, kan er benzine uit de car­burateur of de brandstoftank stromen.
Roep onmiddellijk medische hulp in
als u benzine heeft ingeslikt, veel ben­zinedamp heeft ingeademd of benzine in uw ogen is terechtgekomen. Morst u benzine op uw huid of kleding, spoel de bewuste plek dan direct met zeep­water en trek andere kleding aan.
1
1-4
Page 12

BESCHRIJVING

Aanzicht linkerzijde
2
DAU10410
1. Reservoir koppelingsvloeistof (pagina 6-18)
2. Brandstofkraan (pagina 3-13)
3. Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-16)
4. Bagageriembevestiging (pagina 3-17)
5. Zadelslot/helmbevestiging (pagina 3-14/pagina 3-15)
6. Gasklepstelschroef (pagina 6-13)
7. Schakelpedaal (pagina 3-9)
8. Oliefilterelement (pagina 6-9)
9. Olieaftapplug (pagina 6-9)
2-1
Page 13
Aanzicht rechterzijde
BESCHRIJVING
DAU10420
2
1. Remlicht/achterlicht (pagina 6-29)
2. Bagageriembevestiging (pagina 3-17)
3. Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-16)
4. Boordgereedschapsset (pagina 6-1)
5. Vloeistofreservoir achterrem (pagina 6-18)
6. Zekeringen (pagina 6-27)
7. Accu (pagina 6-26)
8. Luchtfilterelement (pagina 6-11)
9. Brandstoftank (pagina 3-10)
10.Vloeistofreservoir voorrem (pagina 6-18)
11.Stelbout voor veervoorspanning voorvork (pagina 3-15)
12.Koplamp (pagina 6-28)
13.Olievuldop (pagina 6-9)
14.Kijkglas olieniveau (pagina 6-9)
15.Rempedaal (pagina 3-10)
2-2
Page 14
BESCHRIJVING
Bedieningen en instrumenten
2
DAU10430
1. Koppelingshendel (pagina 3-8)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-7)
3. Chokehendel (pagina 3-14)
4. Snelheidsmeter (pagina 3-5)
5. Multifunctioneel display (pagina 3-6)
6. Toerenteller (pagina 3-5)
7. Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 3-7)
8. Remhendel (pagina 3-9)
9. Gasgreep (pagina 6-13)
10.Contactslot/stuurslot (pagina 3-2)
2-3
Page 15

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DAU26890
Startblokkeersysteem
1. Codeersleutel (rood bovendeel)
2. Standaardsleutels (zwart bovendeel)
Dit voertuig is voorzien van een startblok­keersysteem waarmee diefstal kan worden bemoeilijkt door de codering van de stan­daardsleutels te wijzigen. Het systeem be­staat uit de volgende onderdelen:
een codeersleutel (met een rood bo-
vendeel)
twee standaardsleutels (met een zwart
bovendeel) die opnieuw kunnen wor­den gecodeerd
een transponder (die is geïntegreerd in
de codeersleutel)
een startblokkeereenheid
de ontstekingsmodule
een controlelampje van het startblok-
keersysteem (Zie pagina 3-3.)
De sleutel met het rode bovendeel wordt gebruikt om de twee standaardsleutels te coderen. Het wijzigen van de codes is een ingewikkelde procedure. Breng het voertuig daarom met alle drie sleutels naar een Yamaha dealer om deze opnieuw te laten coderen. Gebruik de sleutel met het rode bovendeel niet om met het voertuig te rij­den. Deze sleutel dient uitsluitend te wor­den gebruikt voor het opnieuw coderen van de standaardsleutels. Gebruik altijd een standaardsleutel om met het voertuig te rij­den.
DCA11820
LET OP:
BEWAAR DE CODEERSLEUTEL
ZORGVULDIG! NEEM ONMIDDEL­LIJK CONTACT OP MET UW DEALER ALS DE SLEUTEL VERLO­REN RAAKT! Als de codeersleutel verloren raakt, is het niet meer mo­gelijk om de standaardsleutels op­nieuw te coderen. De standaardsleutels kunnen nog steeds worden gebruikt om het voertuig te starten, maar wanneer de codeersleutel vereist is (bijvoor­beeld als er een nieuwe standaards­leutel wordt gemaakt of alle sleutels verloren zijn geraakt) moet het vol­ledige startblokkeersysteem wor-
den vervangen. Het is daarom aan te bevelen een van de twee stan­daardsleutels te gebruiken en de codeersleutel te bewaren op een veilige plaats.
Dompel de sleutels niet onder in
water.
Stel de sleutels niet bloot aan ex-
treem hoge temperaturen.
Houd de sleutels uit de buurt van
magneten (inclusief, maar niet uit­sluitend, producten zoals luidspre­kers etc.).
Plaats geen zware voorwerpen op
de sleutels.
Probeer niet de sleutels te slijpen of
de vorm ervan te veranderen.
Probeer niet het kunststof boven-
deel van de sleutels open te maken.
Bevestig niet meer dan één sleutel
van hetzelfde startblokkersysteem aan een sleutelring.
Houd de standaardsleutels en sleu-
tels van andere startblokkeersyste­men uit de buurt van de codeersleutel van dit voertuig.
Houd sleutels van andere startblok-
keersystemen uit de buurt van het contactslot, deze kunnen signaal­storing veroorzaken.
3
3-1
Page 16
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Contactslot/stuurslot
3
Via het contactslot/stuurslot worden het ont­stekingssysteem en de verlichtingssyste­men bediend en wordt het stuur vergrendeld.
OPMERKING:
Gebruik de standaardsleutel (zwart boven­deel) voor het normale gebruik van het voertuig. Bewaar de codeersleutel (rood bo­vendeel) op een veilige plaats om verlies te voorkomen en gebruik de sleutel uitsluitend voor het opnieuw coderen van de stan­daardsleutels.
DAU10471
ON
DAU33590
Alle elektrische circuits worden voorzien van stroom; de instrumentenverlichting, het achterlicht en het parkeerlicht gaan bran­den en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet worden uitgenomen.
OPMERKING:
De koplamp gaat automatisch branden als de motor wordt gestart en blijft aan totdat de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, zelfs als de motor afslaat.
DAU10660
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgescha­keld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DAU10690
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1. Drukken.
2. Draaien.
1. Draai het stuur helemaal naar links of rechts.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in en draai hem dan naar de “LOCK”-stand. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
3-2
Page 17
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Om het stuur te ontgrendelen
1. Drukken.
2. Draaien.
Druk de sleutel in en draai hem dan naar OFF terwijl de sleutel ingedrukt wordt ge­houden.
DWA10060
WAARSCHUWING
Draai de contactsleutel nooit naar “OFF” of naar “LOCK” terwijl de machine rijdt; elektrische systemen worden dan afge­schakeld en mogelijk zult u zo de macht over het stuur verliezen of een ongeval veroorzaken. Zorg altijd dat de machine stilstaat voordat u de sleutel naar “OFF” of naar “LOCK” draait.
(Parkeren)
DAU33000
Het stuur is vergrendeld en het achterlicht en het parkeerlicht branden. De alarmver­lichting en richtingaanwijzers kunnen wor­den ingeschakeld, maar alle andere elektrische systemen zijn uit. De sleutel kan worden uitgenomen. Het stuur moet zijn vergrendeld om de sleu­tel naar “” te kunnen draaien.
DCA11020
LET OP:
Gebruik de parkeerstand niet gedurende langere tijd, anders kan de accu ontla­den raken.
DAU11003
Controle- en waarschuwingslampjes
3
1. Controlelampje linker richtingaanwijzers
“”
2. Vrijstandcontrolelampje “”
3. Waarschuwingslampje olieniveau “”
4. Controlelampje grootlicht “”
5. Controlelampje rechter richtingaanwijzers
“”
6. Controlelampje startblokkering
DAU11030
Controlelampjes richtingaanwijzers “” en “”
Het bijbehorende controlelampje knippert terwijl de schakelaar voor richtingaanwij­zers naar de linker- of rechterstand is ge­drukt.
3-3
Page 18
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Vrijstandcontrolelampje “”
Dit controlelampje brandt terwijl de versnel­lingsbak in de vrijstand staat.
Controlelampje grootlicht “”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp is ingeschakeld voor grootlicht.
3
Waarschuwingslampje olieniveau “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als het motorolieniveau laag is. Het elektrisch circuit voor het waarschu­wingslampje controleert u door de sleutel naar ON te draaien. Als het waarschuwingslampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen.
OPMERKING:
Bij een voldoende hoog olieniveau kan het waarschuwingslampje soms toch knipperen bij rijden op een helling of bij plotseling af­remmen of optrekken, er is dan echter geen sprake van een storing.
DAU11060
DAU11080
DAU11120
Controlelampje startblokkering “”
DAU27020
Het elektrisch circuit voor het controlelamp­je controleert u door de contactsleutel naar ON te draaien. Als het controlelampje niet een paar secon­den lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen. Als de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, begint het controlelampje na 30 seconden te knipperen om aan te geven dat het start­blokkeersysteem is ingeschakeld. Het con­trolelampje stopt na 24 uur met knipperen, maar het startblokkeersysteem blijft inge­schakeld.
OPMERKING:
Dit model is ook uitgerust met een zelfdia­gnosesysteem voor het startblokkeersys­teem. Als het startblokkeersysteem defect is dan zal het controlelampje in een bepaald patroon knipperen wanneer de contactsleu­tel naar “ON” wordt gedraaid. Vraag in dat geval een Yamaha dealer het zelfdiagnose­systeem te controleren. Als het controle­lampje eerst vijfmaal langzaam knippert en dan herhaaldelijk tweemaal snel, betreft het mogelijk een signaalstoring. Als deze fout zich voordoet, probeer dan het volgende.
OPMERKING:
Houd andere startblokkeersleutels uit de buurt van het contactslot en bewaar niet meer dan één startblokkeersleutel aan de- zelfde sleutelring! Startblokkeersleutels kunnen signaalstoring veroorzaken, waar­door de motor mogelijk niet kan worden ge­start.
2. Als de motor start, zet deze dan weer uit en probeer hem opnieuw te starten met de standaardsleutels.
3. Als de motor niet kan worden gestart met een of beide standaardsleutels, breng dan het voertuig, de codeersleu­tel en beide standaardsleutels naar een Yamaha dealer en laat de stan­daardsleutels opnieuw coderen.
1. Start de motor met behulp van de co­deersleutel.
3-4
Page 19
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU11601
Snelheidsmeter
1. Snelheidsmeter 1. Toerenteller
De snelheidsmeter toont de actuele rijsnel­heid. Wanneer de sleutel naar “ON” wordt ge­draaid, slaat de naald van de snelheidsme­ter eenmaal helemaal uit tot aan de hoogste snelheid en keert daarna weer terug naar nul om het elektrische circuit te testen.
Toerenteller
2. Rode zone toerenteller
Met de elektrische toerenteller kan de mo­torrijder het motortoerental controleren en dit binnen het ideale bereik houden. Als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid, slaat de naald van de toerenteller eenmaal helemaal uit tot aan het hoogste aantal toe­ren per minuut en keert daarna weer terug naar nul tpm om het elektrische circuit te testen.
LET OP:
Laat de motor niet draaien terwijl de toe­renteller in de rode zone wijst. Rode zone: 9500 tpm en hoger
DAU11872
DCA10031
DAU11991
Zelfdiagnosesysteem
Dit model is uitgerust met een zelfdiagnose­systeem voor de volgende elektrische cir­cuits:
gasklepsensor
rijsnelheidssensor
Als een van deze circuits defect is, zal de toerenteller bij herhaling de volgende fout­code weergeven:
0 tpm gedurende 3 seconden
Circuitspecifiek nummer in tpm gedurende 2.5 seconden (zie de tabel hierna.)
Gebruik het schema hierna om het defecte elektrisch circuit te identificeren.
Specifiek nummer in tpm voor het defecte circuit
Gasklepsensor:
3000 tpm
Rijsnelheidssensor:
4000 tpm
Als de toerenteller een dergelijke foutcode weergeeft, noteer dan de circuitnumme­raanduiding aangegeven in tpm en vraag een Yamaha dealer de machine te controle­ren.
Het actuele motortoerental gedurende 3 seconden
3
3-5
Page 20
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
LET OP:
Wanneer de toerenteller een foutcode aangeeft, moet de machine zo spoedig mogelijk worden gecontroleerd om mo­torschade te voorkomen.
3
DCA10040
DAU33572
Multifunctioneel display
1. Klok
2. Brandstofniveaumeter
3. Kilometerteller/rittellers
4. RESET-toets
5. SELECT-toets
Het multifunctionele display toont de vol­gende voorzieningen:
een kilometerteller (die de totale afge-
legde afstand toont)
twee rittellers (die de afgelegde af-
stand aangeven sinds de tellers het laatst werden teruggesteld op nul)
een brandstofniveaumeter
een klok
OPMERKING:
Vergeet niet de sleutel naar “ON” te draaien voordat u de toetsen “SELECT” en “RES- ET gebruikt.
Kilometerteller- en rittellermodus
Door indrukken van de “SELECT”-toets wis­selt de weergave tussen de kilometerteller­modus ODO en de rittellermodi TRIP 1 en TRIP 2, volgens onderstaande volgor­de: ODO TRIP 1 TRIP 2 ODO Om de ritteller op nul terug te stellen, selec­teert u deze door op de toets “SELECT” te drukken en daarna de toets “RESET” min­stens 1 seconde lang ingedrukt te houden. De rittellers kunnen worden gebruikt om de afstand te schatten die met een volle brand­stoftank kan worden afgelegd. Deze infor­matie stelt u in staat de volgende tankstops te plannen.
Brandstofniveaumeter
De brandstofniveaumeter geeft aan hoe­veel brandstof in de tank aanwezig is. De displaysegmenten van de brandstofniveau­meter verdwijnen richting “E” (Empty) naar- mate het brandstofniveau verder daalt. Wanneer er nog maar één segment naast E is overgebleven, moet zo snel mogelijk brandstof worden bijgevuld.
OPMERKING:
Deze brandstofniveaumeter is voorzien van een zelfdiagnosesysteem. Als het elektrisch circuit defect raakt, zullen de displayseg-
3-6
Page 21
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
menten en symbool “” gaan knipperen. Vraag in dat geval een Yamaha dealer het elektrisch circuit te testen.
Klokweergave
De klok op tijd zetten:
1. Draai de sleutel naar “ON”.
2. Houd de toets “SELECT” en de toets RESET tegelijkertijd minstens twee seconden lang ingedrukt.
3. Als de uuraanduiding begint te knippe­ren, drukt u op de “RESET”-toets om de uren in te stellen.
4. Druk op de toets “SELECT” en de mi­nutenaanduiding zal gaan knipperen.
5. Druk op de toets “RESET” om de mi­nuten in te stellen.
6. Druk op de “SELECT”-toets en laat deze dan los om de klok te starten.
DAU12331
Antidiefstal-alarmsysteem (optie)
Dit model kan door een Yamaha dealer worden uitgerust met een optioneel antidief­stal-alarmsysteem. Neem contact op met een Yamaha dealer voor nadere informatie.
DAU12344
Stuurschakelaars
Links
3
1. Lichtsignaalschakelaar PASS
2. Dimlichtschakelaar /
3. Schakelaar alarmverlichting “”
4. Richtingaanwijzerschakelaar /
5. Claxonschakelaar “”
Rechts
3-7
1. Noodstopschakelaar /
2. Startknop “”
Page 22
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Lichtsignaalschakelaar PASS
Druk deze schakelaar in om de koplamp een lichtsignaal te laten afgeven.
Dimlichtschakelaar /
Zet deze schakelaar op “” voor grootlicht en op “” voor dimlicht.
3
Richtingaanwijzerschakelaar /
Druk deze schakelaar naar “” om afslaan naar rechts aan te geven. Druk deze scha­kelaar naar “” om afslaan naar links aan te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de middenstand. Om de richtin­gaanwijzers uit te schakelen wordt de scha­kelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in de middenstand.
Claxonschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om een claxonsig­naal te geven.
Noodstopschakelaar /
Zet deze schakelaar voor u de motor start op “”. Zet deze schakelaar op “” om de motor direct uit te schakelen in een noodgeval, zoals wanneer de machine om­slaat of als de gaskabel blijft hangen.
DAU12360
DAU12400
DAU12460
DAU12500
DAU12660
Startknop “”
DAU12710
Druk deze knop in om via de startmotor de motor rond te draaien.
DCA10050
LET OP:
Zie pagina 5-1 voor startinstructies voor­dat u de motor start.
DAU12733
Schakelaar alarmverlichting “”
Met de sleutel in de stand “ON” of “” kan deze schakelaar worden gebruikt voor het inschakelen van de alarmverlichting (gelijk­tijdig knipperen van alle richtingaanwijzers). De alarmverlichting wordt gebruikt in een noodgeval of om andere verkeersdeelne­mers te waarschuwen als uw machine stil­staat in een mogelijk gevaarlijke verkeerssituatie.
DCA10061
LET OP:
Gebruik de alarmverlichting niet gedu­rende langere tijd als de motor niet draait omdat hierdoor de accu kan ontla­den.
DAU12830
Koppelingshendel
1. Koppelingshendel
De koppelingshendel bevindt zich aan de linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de koppeling te ontkoppelen. Laat de hendel los om de koppeling te laten aangrijpen. Voor een soepele werking van de koppeling moet de hendel snel ingetrok­ken worden en langzaam worden losgela­ten.
3-8
Page 23
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1. Stelwiel voor afstelpositie koppelingshendel
2. Pijlteken
De koppelingshendel is voorzien van een stelwiel voor het instellen van de stand van de koppelingshendel. Verstel de afstand tussen de koppelingshendel en de stuur­greep door het stelwiel te verdraaien terwijl de hendel van het stuur vandaan wordt ge­houden. Controleer of het correcte instel­punt op het stelwiel tegenover het pijlteken op de koppelingshendel staat. De koppelingshendel is voorzien van een sperschakelaar die deel uitmaakt van het startspersysteem. (Zie pagina 3-18.)
DAU12870
Schakelpedaal
1. Schakelpedaal 1. Remhendel
Het schakelpedaal bevindt zich aan de lin­kerzijde van de motor en wordt in combina­tie met de koppelingshendel gebruikt bij het
Remhendel
De remhendel bevindt zich aan de rechter­stuurgreep. Trek de hendel naar het stuur
toe om de voorrem te bekrachtigen. schakelen van de versnellingen van de 5­traps constant-mesh versnellingsbak op deze motorfiets.
DAU26822
3
3-9
1. “”-merkteken
2. Stelwiel afstelpositie remhendel
Page 24
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
De remhendel is voorzien van een stelwiel voor afstelpositie. Om de afstand tussen de remhendel en de stuurgreep af te stellen, wordt het stelwiel gedraaid terwijl de hendel van het stuur vandaan wordt gehouden. Controleer of het correcte instelpunt op het stelwiel tegenover het “” merkteken op de remhendel staat.
3
DAU12941
Rempedaal
1. Rempedaal 1. Slotplaatje tankdop
Het rempedaal bevindt zich aan de rechter­zijde van de motorfiets. Trap op het rempe­daal om de achterrem te bekrachtigen.
Tankdop
2. Ontgrendelen.
Openen van de tankdop
Open het slotplaatje op de tankdop, steek de sleutel in het slot en draai hem dan een kwartslag rechtsom. Het slot wordt ontgren­deld en de tankdop kan worden verwijderd.
Sluiten van de tankdop
1. Druk de tankdop in positie met de sleu­tel in het slot.
2. Draai de sleutel linksom naar de oor­spronkelijke positie, neem hem uit en sluit dan het slotplaatje.
DAU13070
3-10
Page 25
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
OPMERKING:
De tankdop kan alleen worden gesloten met de sleutel in het slot. Bovendien kan de sleutel niet worden uitgenomen als de tankdop niet correct gesloten en vergren­deld is.
DWA11090
WAARSCHUWING
Controleer voor u gaat rijden of de tankdop correct is afgesloten.
DAU13220
Brandstof
1. Vulpijp brandstoftank
2. Brandstofniveau
Controleer of voldoende brandstof in de brandstoftank aanwezig is. Steek om te tan­ken het mondstuk van de pompslang in de vulopening van de brandstoftank en vul tot onderaan de vulpijp, zoals getoond in de af­beelding.
DWA10880
WAARSCHUWING
Overvul de brandstoftank niet, an-
ders zal benzine uitstromen zodra deze warm wordt en uitzet.
Mors geen brandstof op een heet
motorblok.
DCA10070
LET OP:
Veeg gemorste brandstof direct af met een schone, droge en zachte doek, de brandstof kan immers schade toebren­gen aan de lak of aan kunststof onderde­len.
DAU13320
Voorgeschreven brandstof:
UITSLUITEND NORMALE LOOD­VRIJE BENZINE
Inhoud brandstoftank:
21.0 L (5.55 US gal) (4.62 Imp.gal)
Brandstofreserve:
4.5 L (1.19 US gal) (0.99 Imp.gal)
DCA11400
LET OP:
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Loodhoudende benzine veroorzaakt ern­stige schade aan inwendige motoron­derdelen als kleppen en zuigerveren en ook aan het uitlaatsysteem.
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het gebruik van normale loodvrije benzine met een octaangetal van RON 91 of hoger. Als de motor gaat detoneren (pingelen), ge­bruik dan benzine van een ander merk of
3
3-11
Page 26
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
gebruik loodvrije superbenzine. Door lood­vrije benzine te gebruiken gaan bougies langer mee en blijven de onderhoudskosten beperkt.
3
DAU13410
Tankbeluchtingsslang
1. Tankbeluchtingsslang
2. Oorspronkelijke positie (verfmerkteken)
Alvorens de motorfiets te gebruiken:
Controleer de aansluiting van de tank-
beluchtingsslang.
Controleer de tankbeluchtingsslang op
scheuren of beschadiging en vervang indien nodig.
Controleer of het uiteinde van de tank-
beluchtingsslang niet verstopt is en reinig die indien nodig.
DAU13441
Uitlaatkatalysator
Deze machine is uitgerust met uitlaatkataly­satoren.
DWA10860
WAARSCHUWING
Het uitlaatsysteem is heet nadat de mo­tor heeft gedraaid. Controleer of het uit­laatsysteem is afgekoeld alvorens onderhoudswerkzaamheden uit te voe­ren.
DCA10700
LET OP:
De volgende voorzorgsmaatregelen moeten worden genomen om brand of andere schaderisicos te voorkomen.
Gebruik uitsluitend loodvrije benzi-
ne. Bij gebruik van loodhoudende benzine zal onherstelbare schade worden toegebracht aan de uitlaat­katalysator.
Parkeer de machine nooit nabij
brandgevaarlijke stoffen, zoals op gras of op ander materiaal dat ge­makkelijk vlamvat.
Laat de motor niet te lang aaneen
stationair draaien.
3-12
Page 27
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU13570
Brandstofkraan
Via de brandstofkraan wordt de brandstof van de tank naar de carburateurs gevoerd en bovendien gefilterd. De standen van de hendel van de brand­stofkraan worden als volgt toegelicht en ge­toond in de afbeeldingen.
AAN
1. Pijlteken op “ON”
Met de hendel van de brandstofkraan in deze stand stroomt brandstof naar de car­burateurs terwijl de motor draait. Draai de hendel van de brandstofkraan naar deze stand om de motor te starten en te gaan rij­den.
RES
1. Pijlteken op “RES” 1. Pijlteken op “PRI”
Dit is de reservestand. Met de hendel van de brandstofkraan in deze stand is de reser­vehoeveelheid brandstof beschikbaar. Draai de hendel van de brandstofkraan snel naar deze stand als u tijdens het rijden zon­der brandstof komt te staan, anders kan de motor afslaan en moet de brandstoftoevoer opnieuw worden geactiveerd (zie onder PRI). Nadat de hendel van de brandstof­kraan naar “RES” is gedraaid, moet zo snel mogelijk brandstof worden bijgetankt, ver­geet daarna niet de hendel van de brand­stofkraan weer terug naar “ON” te draaien!
PRI
Dit is de stand voor het opnieuw activeren van de brandstoftoevoer. Met de hendel van de brandstofkraan in deze stand wordt de brandstoftoevoer naar de motor op druk gebracht. Draai de hendel van de brand­stofkraan in deze stand nadat de motor zon­der brandstof is komen te staan. De brandstof stroomt dan rechtstreeks naar de carburateurs, waardoor starten wordt ver­gemakkelijkt. Vergeet na starten van de motor niet de brandstofkraan weer naar ON te draaien (of naar RES als u nog niet heeft bijgetankt).
3
3-13
Page 28
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Chokehendel “”
3
1. Chokehendel “”
Voor het starten van een koude motor is een rijker lucht/brandstof mengsel nodig; via de choke wordt dit mengsel geleverd. Beweeg de hendel in richting (a) om de cho­ke aan te zetten. Beweeg de hendel in richting (b) om de cho­ke uit te zetten.
DAU13590
DAU13900
Zadel
Verwijderen van het zadel
1. Steek de sleutel in het zadelslot en draai hem dan zoals afgebeeld.
1. Ontgrendelen.
2. Trek het zadel los.
Aanbrengen van het zadel
1. Steek het uitsteeksel aan de voorzijde van het zadel in de zadelbevestiging, zoals getoond in de afbeelding.
1. Uitsteeksel
2. Zadelbevestiging
2. Druk het zadel aan de achterzijde om­laag om te vergrendelen.
3. Neem de sleutel uit.
OPMERKING:
Controleer of het zadel stevig is vergrendeld alvorens te gaan rijden.
3-14
Page 29
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU14350
Helmbevestiging
1. Ontgrendelen. 1. Stang u-slot (optie)
Steek de sleutel in het zadelslot en draai deze dan zoals getoond om de helmbeves­tiging te openen. Vergrendel de helmbevestiging door de sleutel in de oorspronkelijke positie te draaien en deze dan uit te nemen.
DWA10160
WAARSCHUWING
Rijd nooit met een helm bevestigd aan de helmbevestiging, de helm kan zo voorwerpen raken waardoor de machine mogelijk onbestuurbaar wordt en een ongeval niet uitgesloten is.
Opbergcompartiment
2. Riem
3. Yamaha U-slot (optie)
Dit opbergcompartiment is bedoeld voor het opbergen van een origineel Yamaha U-slot. (Andere typen sloten passen mogelijk niet.) Bij het opbergen van een U-slot in het op­bergcompartiment moet dit stevig met de riemen worden bevestigd. Als het U-slot niet in het opbergcompartiment is opgebor­gen, maak dan de riemen vast om deze niet te verliezen. Als de gebruikershandleiding of andere do­cumentatie in het opbergcompartiment wordt opgeborgen, doe ze dan in een plas­tic zak om nat worden te voorkomen. Zorg bij het wassen van de motorfiets dat geen water het opbergcompartiment kan binnen­dringen.
3-15
DAU14411
DAU14720
Afstellen van de voorvork
Deze voorvork is voorzien van stelbouten om de veervoorspanning in te stellen.
DWA10180
WAARSCHUWING
Geef beide vorkpoten steeds dezelfde afstelling, anders kan slecht weggedrag en verminderde rijstabiliteit het gevolg zijn.
Stel de veervoorspanning als volgt af.
1. Stelbout veervoorspanning
Draai om de veervoorspanning te verhogen en zo de vering stugger te maken de stel­bout op beide vorkpoten in de richting (a). Draai om de veervoorspanning te verlagen en zo de vering zachter te maken de stel­bout op beide vorkpoten in de richting (b).
3
Page 30
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
OPMERKING:
Breng de gewenste groef op het stelmecha­nisme in lijn met het bovenvlak van de vork­plug.
3
1. Huidige instelling
2. Vorkplug
Afstelling veervoorspanning:
Minimum (zacht):
7
Standaard:
5
Maximum (hard):
1
DAU14901
Afstellen van de schokdemperunits
Elke schokdemperunit is uitgerust met een stelring voor veervoorspanning.
DCA10100
LET OP:
Probeer nooit een stelmechanisme voor­bij de maximum- of minimuminstelwaar­den te verdraaien.
DWA10210
WAARSCHUWING
Geef beide vorkpoten steeds dezelfde afstelling, anders kan slecht weggedrag en verminderde rijstabiliteit het gevolg zijn.
Stel de veervoorspanning als volgt af, ge­bruik de speciale sleutels in de boordge­reedschapsset. Blokkeer om de veervoorspanning te verho­gen en zo de vering stugger te maken de bovenste ring en draai dan de onderste ring (de stelring) op beide schokdemperunits in de richting (a) zoals afgebeeld.
1. Bovenste ring
2. Onderste ring (stelring veervoorspanning)
Blokkeer om de veervoorspanning te verla­gen en zo de vering zachter te maken de bovenste ring en draai dan de onderste ring (de stelring) op beide schokdemperunits in de richting (b) zoals afgebeeld.
3-16
1. Bovenste ring
2. Onderste ring (stelring veervoorspanning)
Page 31
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Instelling:
Minimum (zacht)/standaard
Gemiddeld
Maximum (hard)
DWA10230
WAARSCHUWING
Deze schokdempers zijn gevuld met stikstofgas onder hoge druk. Lees en be­grijp de volgende informatie alvorens de schokdempers te gebruiken. De fabri­kant kan niet aansprakelijk worden ge­steld voor schade aan eigendommen of voor persoonlijk letsel als dit voortvloeit uit verkeerd gebruik.
Probeer de gascilinders niet te ope-
nen en blijf er verder vanaf.
Stel de schokdempers niet bloot
aan open vuur of aan andere hitte­bronnen, anders kunnen ze door de oplopende druk exploderen.
Vervorm of beschadig de gascilin-
ders op geen enkele manier, de dempende werking zal dan achter­uitgaan.
Laat onderhoud aan de schokdem-
pers altijd uitvoeren door een Yamaha dealer.
DAU15230
Bagageriembevestiging
3
1. Bagageriembevestiging
Er zijn vier bagageriembevestigingspunten aangebracht, twee hiervan kunnen worden gedraaid om ze gemakkelijker toegankelijk te maken.
3-17
Page 32
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Zijstandaard
De zijstandaard bevindt zich aan de linker­zijde van het frame. Trek of druk de zijstan­daard met uw voet omhoog of omlaag terwijl u de machine rechtop houdt.
OPMERKING:
De ingebouwde sperschakelaar voor de zij­standaard maakt deel uit van het startsper-
3
systeem, dat in bepaalde situaties de werking van het ontstekingssysteem blok­keert. (Zie hierna voor een nadere uitleg over het startspersysteem.)
WAARSCHUWING
Met de machine mag nooit worden gere­den terwijl de zijstandaard omlaag staat of niet behoorlijk kan worden opgetrok­ken (of niet omhoog blijft), anders kan de zijstandaard de grond raken en zo de be­stuurder afleiden, waardoor de machine mogelijk onbestuurbaar wordt. Het Yamaha startspersysteem is ontworpen om de bestuurder te helpen bij zijn ver­antwoordelijkheid de zijstandaard op te trekken alvorens weg te rijden. Contro­leer dit systeem daarom regelmatig zo­als hierna beschreven en laat het repareren door een Yamaha dealer als de werking niet naar behoren is.
DAU15301
DWA10240
DAU15321
Startspersysteem
Het startspersysteem (waarvan de sperschakelaar voor de zijstandaard, de sperschakelaar voor de koppelingshendel en de vrijstandschakelaar deel uitmaken) heeft de volgende functies.
Het verhindert starten wanneer de ver-
snellingsbak in een versnelling ge­schakeld is en de zijstandaard is opgeklapt, terwijl de koppelingshendel niet is ingetrokken.
Het verhindert starten wanneer de ver-
snellingsbak in een versnelling ge­schakeld is en de koppelingshendel is ingetrokken, terwijl de zijstandaard nog omlaag staat.
Het schakelt een draaiende motor uit
wanneer de versnellingsbak in een versnelling staat en de zijstandaard
omlaag wordt bewogen. Controleer de werking van het startspersys­teem regelmatig, ga daarbij als volgt te werk.
DWA10260
WAARSCHUWING
Bij deze inspectie moet de machine
op de middenbok worden gezet.
Als zich een storing voordoet,
vraag dan alvorens te gaan rijden een Yamaha dealer het systeem te controleren.
3-18
Page 33
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Met de motor uit:
1. Beweeg de zijstandaard omlaag.
2. Controleer of de noodstopschakelaar aanstaat.
3. Draai de sleutel naar aan.
4. Schakel de versnellingsbak in de vrijstand.
5. Druk op de startknop.
Start de motor?
JA NEE
Met de motor nog aan:
6. Beweeg de zijstandaard omhoog.
7. Knijp de koppelingshendel in en houd deze vast.
8. Schakel de versnellingsbak in een versnellingsstand.
9. Beweeg de zijstandaard omlaag.
Slaat de motor af?
JA NEE
Als de motor is afgeslagen:
10. Beweeg de zijstandaard omhoog.
11. Knijp de koppelingshendel in en houd deze vast.
12. Druk op de startknop.
Start de motor?
JA NEE
Het systeem is in orde. De motorfiets mag worden gebruikt.
OPMERKING:
Deze controle is vooral betrouwbaar als hij wordt uitgevoerd met een warme motor.
De vrijstandschakelaar is mogelijk defect.
De motorfiets mag niet worden gebruikt
voordat deze is nagekeken door een Yamaha dealer.
De sperschakelaar van de zijstandaard is mogelijk defect.
De motorfiets mag niet worden gebruikt
voordat deze is nagekeken door een Yamaha dealer.
De sperschakelaar van de koppelingshendel is mogelijk defect.
De motorfiets mag niet worden gebruikt
voordat deze is nagekeken door een Yamaha dealer.
3
3-19
Page 34

CONTROLES VOOR HET STARTEN

De eigenaar is verantwoordelijk voor de conditie van zijn voertuig. Vitale onderdelen kunnen bijvoorbeeld bij blootstelling aan weer en wind vrij snel en onverwachts achteruitgaan, ook als de machine niet wordt gebruikt. Eventuele schade, vloeistoflekkage of het wegvallen van de bandspanning kan ernstige gevolgen hebben. Het is daarom van belang om voorafgaand aan elke rit een visuele inspectie uit te voeren en bovendien de volgende punten te controleren.
OPMERKING:
Voordat de machine wordt gebruikt moet telkens een korte algemene controle worden uitgevoerd. Zon inspectie neemt maar weinig tijd in beslag en de hiermee gegarandeerde veiligheid is die tijd alleszins waard.
4
WAARSCHUWING
Als een onderdeel uit de Controlelijst voor gebruik niet naar behoren werkt, laat het dan controleren en repareren alvorens de machine te gebruiken.
DAU15591
DWA11150
4-1
Page 35
Controlelijst voor gebruik
ITEM CONTROLES PAGINA
Brandstof
Motorolie
Voorrem
Achterrem
Koppeling
Controleer het brandstofniveau in de brandstoftank.
Vul indien nodig brandstof bij.
Controleer de brandstofleiding op lekkage.
Controleer het olieniveau in de motor.
Vul indien nodig het aanbevolen type olie bij tot aan het voorgeschreven niveau.
Controleer de machine op olielekkage.
Controleer de werking.
Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha dealer het hy-
Controleer de remblokken op slijtage.
Vervang indien nodig.
Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
Vul indien nodig het aanbevolen type remvloeistof bij tot aan het voorgeschreven
Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.
Controleer de werking.
Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha dealer het hy-
Controleer de remblokken op slijtage.
Vervang indien nodig.
Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
Vul indien nodig het aanbevolen type remvloeistof bij tot aan het voorgeschreven
Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.
Controleer de werking.
Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha dealer het hy-
Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
Vul indien nodig het aanbevolen type vloeistof bij tot aan het voorgeschreven ni-
Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.
draulisch systeem te ontluchten.
niveau.
draulisch systeem te ontluchten.
niveau.
draulisch systeem te ontluchten.
veau.
CONTROLES VOOR HET STARTEN
DAU15603
3-11
6-9
4
6-18, 6-18
6-18, 6-18
6-17, 6-18
4-2
Page 36
CONTROLES VOOR HET STARTEN
ITEM CONTROLES PAGINA
Controleer of de werking soepel is.
Gasgreep
Bedieningskabels
Aandrijfketting
4
Wielen en banden
Rem- en schakelpedalen
Rem- en koppelingshendels
Middenbok, zijstandaard
Framebevestigingen
Instrumenten, verlichting, signaleringssysteem en schakelaars
Sperschakelaar voor de zij­standaard
Controleer de vrije slag van de kabel.
Vraag indien nodig de Yamaha dealer om de vrije slag van de kabel af te stellen,
en de kabel en het kabelhuis te smeren.
Controleer of de werking soepel is.
Smeer indien nodig.
Controleer of de ketting correct is aangespannen.
Stel indien nodig bij.
Controleer de conditie van de ketting.
Smeer indien nodig.
Controleer op schade.
Controleer de conditie van de band en de profieldiepte.
Controleer de bandspanning.
Corrigeer indien nodig.
Controleer of de werking soepel is.
Smeer indien nodig de pedaalscharnierpunten.
Controleer of de werking soepel is.
Smeer indien nodig de hendelscharnierpunten.
Controleer of de werking soepel is.
Smeer indien nodig de scharnierpunten.
Controleer of alle moeren, bouten en schroeven stevig zijn vastgezet.
Zet indien nodig vast.
Controleer de werking.
Corrigeer indien nodig.
Controleer de werking van het startspersysteem.
Als het systeem defect is, vraag dan een Yamaha dealer de machine na te kijken.
6-13, 6-22
6-22
6-20, 6-21
6-14, 6-17
6-22
6-23
6-23
3-18
4-3
Page 37

GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE

DAU15950
DWA10270
WAARSCHUWING
Zorg dat u volkomen vertrouwd
bent met alle bedieningsfuncties en hun werking voordat u gaat rijden. Informeer bij een Yamaha dealer als u de werking van een schakelaar of functie niet volkomen begrijpt.
Start de motor nooit in een afgeslo-
ten ruimte en laat deze hierin ook niet lange tijd aaneen draaien. Uit­laatgassen zijn giftig en het inade­men ervan kan al binnen korte tijd leiden tot bewusteloosheid en do­delijk letsel. Controleer altijd of er voldoende ventilatie is.
Controleer of de zijstandaard is in-
getrokken alvorens weg te rijden. Als de zijstandaard niet behoorlijk is ingetrokken, kan deze de grond raken en zo de motorrijder afleiden, waardoor u de macht over het stuur verliest.
DAU36600
Starten van een koude motor
Door het startspersysteem is starten alleen mogelijk als aan een van de volgende voor­waarden is voldaan:
De versnellingsbak staat in de vrij-
stand.
De versnellingsbak staat in een ver-
snelling geschakeld terwijl de koppe­lingshendel is ingetrokken en de zijstandaard is opgeklapt.
DWA10290
WAARSCHUWING
Controleer voor het starten van de
motor de werking van het startsper­systeem en volg daarbij de werkwij­ze beschreven op pagina 3-18.
Ga nooit rijden terwijl de zijstan-
daard omlaag staat.
1. Draai de hendel van de brandstof­kraan naar “ON”.
2. Draai de contactsleutel naar “ON” en controleer of de noodstopschakelaar op “” is gezet.
3. Schakel de versnellingsbak in de vrij­stand.
5-1
OPMERKING:
Als de versnellingsbak in de vrijstand staat, moet het vrijstandcontrolelampje branden; zo niet, vraag dan een Yamaha dealer het elektrisch circuit te testen.
4. Zet de choke aan en draai de gas­greep helemaal dicht. (Zie pagina 3-14.)
5. Start de motor door de startknop in te drukken.
OPMERKING:
Als de motor niet wil starten, laat dan de startknop los, wacht een paar seconden en probeer het dan opnieuw. Iedere startpo­ging moet zo kort mogelijk duren om de accu te sparen. Laat de startmotor nooit lan­ger dan 10 seconden aaneen draaien.
DCA15050
LET OP:
Als de contactsleutel naar “ON
wordt gedraaid moet het waarschu­wingslampje olieniveau enkele se­conden branden en dan doven. Als het waarschuwingslampje olieni­veau knippert of aan blijft na het starten, zet de motor dan direct af, controleer het olieniveau en let op eventuele olielekkage. Vul indien nodig motorolie bij en controleer
5
Page 38
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
het waarschuwingslampje dan op­nieuw. Vraag een Yamaha dealer het elektrisch circuit te controleren als het waarschuwingslampje niet gaat branden als de contactsleutel naar ON wordt gedraaid of als het lampje niet dooft terwijl gestart wordt met voldoende motorolie.
Als de contactsleutel naar “ON
wordt gedraaid moet het controle­lampje startblokkering enkele se­conden branden en dan doven. Als het controlelampje niet gaat bran-
5
den en weer dooft als de contact­sleutel naar “ON” wordt gedraaid, vraag dan een Yamaha dealer het elektrisch circuit te controleren.
6. Zet na het starten van de motor de starter (choke) tot halverwege terug.
LET OP:
Trek nooit snel op terwijl de motor nog koud is, dit verkort de levensduur van de motor!
7. Zet de choke uit zodra de motor warm is.
DCA11040
OPMERKING:
De motor is warm wanneer hij normaal rea­geert op de gasbediening terwijl de choke uit is gezet.
DAU16640
Starten van een warme motor
Volg dezelfde procedure als bij starten van een koude motor, alleen is het gebruik van de choke niet nodig als de motor warm is.
5-2
Page 39
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
DAU16671
Schakelen
1. Schakelpedaal
2. Vrijstand
Door de versnellingen te schakelen kunt u het beschikbare motorvermogen doseren bij het wegrijden, optrekken, tegen een hel­ling oprijden etc. De schakelstanden worden getoond in de afbeelding.
OPMERKING:
Om de versnellingsbak in de vrijstand te schakelen wordt het schakelpedaal enkele malen ingetrapt totdat het einde van de slag bereikt is, waarna het pedaal iets wordt op­getrokken.
DCA10260
LET OP:
Rijd niet lange tijd met afgezette
motor, ook niet met de versnellings­bak in de vrijstand, en sleep de mo­torfiets niet over lange afstanden. De versnellingsbak wordt alleen af­doende gesmeerd terwijl de motor draait. Door onvoldoende smering kan de versnellingsbak worden be­schadigd.
Gebruik altijd de koppeling om de
versnellingsbak te schakelen om zo schade aan de motor, de versnel­lingsbak en de aandrijving te voor­komen; door hun constructie zijn deze niet bestand tegen de schok­ken die optreden bij belast schake­len.
DAU16800
Tips voor een zuinig brandstofverbruik
Het brandstofverbruik is vooral afhankelijk van uw rijstijl. Hierna volgen enkele tips om het brandstofverbruik te verlagen:
Zet de choke zo snel mogelijk uit.
Schakel snel en soepel door en ver-
mijd hoge toerentallen terwijl u accele­reert.
Geef geen gas tijdens het terugscha-
kelen en voorkom dat de motor onbe­last met een hoog toerental draait.
Laat de motor niet langdurig stationair
draaien maar zet hem af (bijvoorbeeld in files, bij stoplichten of bij spoorweg­overgangen).
5
5-3
Page 40
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
Inrijperiode
De belangrijkste periode in de levensduur van het motorblok is de tijd tussen 0 en 1600 km (1000 mi). Lees daarom de vol­gende informatie aandachtig door. Omdat het motorblok gloednieuw is, mag dit de eerste 1600 km (1000 mi) niet te zwaar worden belast. De verschillende onderde­len van de motor slijten op elkaar in totdat de juiste bedrijfsspelingen zijn bereikt. Rijd tijdens deze periode nooit langdurig volgas en vermijd ook andere manoeuvres die tot oververhitting van de motor kunnen leiden.
5
0–1000 km (0–600 mi)
Laat de motor niet langdurig meer dan 4800 tpm draaien.
1000–1600 km (600–1000 mi)
Laat de motor niet langdurig meer dan 5700 tpm draaien.
LET OP:
Na de eerste 1000 km (600 mi) moet de motorolie worden ververst en de oliefil­terpatroon of het oliefilterelement wor­den vervangen.
DAU16841
DAU17091
DCA10301
1600 km (1000 mi) en verder
De machine kan nu normaal worden ge­bruikt.
DCA10310
LET OP:
Voer het toerental niet zover op dat
de toerenteller in de rode zone wijst.
Als tijdens de inrijperiode motor-
schade optreedt, vraag dan direct een Yamaha dealer de machine te controleren.
DAU17212
Parkeren
Zet om te parkeren de motor af en neem dan de sleutel uit het contactslot.
DWA10310
WAARSCHUWING
De motor en het uitlaatsysteem
kunnen zeer heet worden, parkeer dus op een plek waar voetgangers of kinderen niet gemakkelijk met deze onderdelen in aanraking kun­nen komen.
Parkeer niet op een helling of op
een zachte ondergrond, de machine zou dan kunnen omvallen.
DCA10380
LET OP:
Parkeer nooit op een plek waar sprake is van brandgevaar, zoals op droog gras of nabij ander ontvlambaar materiaal.
5-4
Page 41

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES

DAU17240
De eigenaar is verplicht de optimale veilig­heid te waarborgen. Door periodiek inspec­ties, afstellingen en smeerbeurten uit te laten voeren, zorgt u ervoor dat uw machine in zo veilig en efficiënt mogelijke conditie blijft. Op de volgende paginas wordt de be­langrijkste informatie met betrekking tot in­specties, afstellingen en smeerbeurten gegeven. De intervalperioden vermeld in het perio­diek smeer- en onderhoudsschema moeten worden beschouwd als een algemene richt­lijn onder normale rijcondities Het is echter mogelijk dat de INTERVALPERIODEN VOOR ONDERHOUD MOETEN WORDEN VERKORT AFHANKELIJK VAN HET WEER, HET TERREIN, DE GEOGRAFI­SCHE LOCATIE EN INDIVIDUEEL GE­BRUIK.
DWA10320
WAARSCHUWING
Vraag een Yamaha dealer het onder­houdswerk uit te voeren als u hiermee niet echt vertrouwd bent.
DAU17380
Boordgereedschapsset
1. Boordgereedschapsset
De boordgereedschapsset is te vinden on­der het rijderzadel. (Zie pagina 3-14.) De onderhoudsinformatie in deze handlei­ding en het gereedschap in de boordge­reedschapsset zijn bedoeld om u te ondersteunen bij het uitvoeren van preven­tief onderhoud en kleinere reparaties. Het gebruik van extra gereedschap zoals een momentsleutel kan echter nodig zijn om be­paalde onderhoudswerkzaamheden cor­rect uit te voeren.
OPMERKING:
Laat een Yamaha dealer onderhoud ver­richten als u niet beschikt over het gereed­schap of de ervaring die voor bepaalde werkzaamheden vereist zijn.
DWA10350
WAARSCHUWING
Door modificaties die niet door Yamaha zijn goedgekeurd kan het motorvermo­gen achteruitgaan of de machine te on­veilig worden om nog te gebruiken Raadpleeg een Yamaha dealer voordat u zelf wijzigingen aanbrengt.
6
6-1
Page 42
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAU17705
Periodiek smeer- en onderhoudsschema
OPMERKING:
De jaarlijkse controles horen eenmaal per jaar te worden uitgevoerd, behalve wanneer in plaats daarvan een onder-
houdsbeurt op kilometerbasis wordt verricht.
Herhaal de onderhoudsintervallen vanaf 50000 km, beginnend vanaf 10000 km.
Werkzaamheden gemarkeerd met een asterisk horen te worden uitgevoerd door een Yamaha dealer, omdat hiertoe speciaal gereed-
schap, technische gegevens en vakmanschap vereist zijn.
KILOMETERSTAND (× 1000 km) JAAR-
NR. ITEM CONTROLE OF ONDERHOUDSBEURT
1 * Brandstofleiding
2 * Brandstoffilter Controleer de conditie. √√
6
3 Bougies
4 * Ve ntielen
5 Luchtfilterelement
6 * Koppeling
7 * Voorrem
Controleer de brandstof- en onderdrukslangen op scheur­tjes of beschadigingen.
Controleer de conditie.
Reinigen en elektrodenafstand afstellen.
Vervangen. √√
Controleer de klepspeling.
Afstellen.
Reinigen. √√
Vervangen. √√
Controleer de werking en het vloeistofniveau en contro-
leer de machine op vloeistoflekkage.
Controleer de werking en het vloeistofniveau en contro­leer de machine op vloeistoflekkage.
Vervang de remblokken. Wanneer de slijtagelimiet is bereikt
6-2
1 10203040
√√√√ √
√√
Elke 20000 km
√√√√√
√√√√√ √
LIJKSE
CON-
TROLE
Page 43
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
KILOMETERSTAND (× 1000 km) JAAR-
NR. ITEM CONTROLE OF ONDERHOUDSBEURT
Controleer de werking en het vloeistofniveau en contro-
8 * Achterrem
9 * Remslangen
10 * Wielen Controleer de speling en controleer op beschadigingen. √√√√
11 * Banden
12 * Wiellagers Controleer op speling of beschadigingen. √√√√
13 * Achterbrug
14 Aandrijfketting
15 * Balhoofdlagers
16 * Framebevestigingen
Zijstandaard, midden-
17
bok
18 * Zijstandaardschakelaar Controleer de werking. √√√√√ √
leer de machine op vloeistoflekkage.
Vervang de remblokken. Wanneer de slijtagelimiet is bereikt
Controleer op scheurtjes en beschadigingen. √√√√ √
Vervangen. Elke 4 jaar
Controleer op slijtage en beschadigingen.
Vervang indien nodig.
Controleer de bandspanning.
Corrigeer indien nodig.
Controleer op een correcte werking en overmatige spe-
ling.
Smeren met lithiumvet. Elke 50000 km
Controleer de spanning, uitlijning en conditie van de aan-
drijfketting.
Stel de ketting af en smeer deze grondig met een speciale smering voor o-ringkettingen.
Controleer de lagers op speling en oppervlakteruwheid. √√√√√
Smeren met lithiumvet. Elke 20000 km
Controleer of alle moeren, bouten en schroeven stevig zijn
vastgezet.
Controleer de werking.
Smeren.
1 10203040
√√√√√ √
√√√√ √
√√√√
Elke 1000 km en na elke wasbeurt of rit in de regen
√√√√ √
√√√√ √
LIJKSE
CON-
TROLE
6
6-3
Page 44
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
KILOMETERSTAND (× 1000 km) JAAR-
NR. ITEM CONTROLE OF ONDERHOUDSBEURT
19 * Voor vor k Controleer op een correcte werking en olielekkage. √√√√ 20 * Schokdemperunits Controleer op een correcte werking en olielekkage. √√√√
21 * Carburateurs
22 Motorolie
23 Oliefilterelement Vervangen. √√√
Voor- en achterrem-
24 *
schakelaar
Bewegende delen en
25
6
kabels
Gaskabelhuis en gas-
26 *
kabel
Uitlaatdemper en uit-
27 *
laatpijp
Lampen, richtingaan-
28 *
wijzers en schakelaars
Controleer de werking van de choke.
Stel het stationair toerental en de synchronisatie af.
Verversen.
Controleer het olieniveau en controleer de machine op
olielekkage.
Controleer de werking. √√√√√ √
Smeren. √√√√ √
Controleer de werking en speling.
Stel indien nodig de speling af.
Smeer het gaskabelhuis en de gaskabel.
Controleer of de schroefklem goed vastzit. √√√√√
Controleer de werking.
Stel de koplamplichtbundel af.
1 10203040
√√√√√ √
√√√√√ √
√√√√ √
√√√√√ √
LIJKSE
CON-
TROLE
DAU17670
OPMERKING:
Het luchtfilter dient vaker te worden gecontroleerd wanneer u in een extreem vochtige of stoffige omgeving rijdt.
Onderhoud aan hydraulisch rem- en koppelingssysteem
Controleer regelmatig het rem- en koppelingsvloeistofniveau en vul indien nodig bij.
6-4
Page 45
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Vervang de inwendige onderdelen van de hoofdremcilinders en remklauwen en van de koppelingshoofdcilinder en -werkcilinder na elke twee jaar en ververs dan ook de rem- en de koppelingsvloeistof.
Vervang de rem- en koppelingsslangen na elke vier jaar of als ze zijn gescheurd of beschadigd.
6
6-5
Page 46
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Panelen verwijderen en aanbrengen
Bij het uitvoeren van sommige onder­houdswerkzaamheden die in dit hoofdstuk worden beschreven, moeten de afgebeelde panelen worden verwijderd. Neem deze pa­ragraaf telkens door om een paneel te ver­wijderen of aan te brengen.
6
1. Paneel A
DAU18771
1. Paneel B
2. Paneel C
DAU33550
Paneel A
Verwijderen van het paneel
1. Verwijder het zadel. (Zie pagina 3-14.)
2. Verwijder de bout en trek het paneel los zoals getoond.
Aanbrengen van het paneel
1. Plaats het paneel in de oorspronkelijke positie en breng dan de bout aan.
2. Breng het zadel aan.
DCA12830
LET OP:
Het afgebeelde gedeelte is geen opberg­compartiment. Het hier opbergen van spullen kan de luchtinlaat blokkeren, waardoor de werking van de motor ach­teruitgaat of de motor beschadigd raakt.
1. Bout
6-6
Page 47
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Aanbrengen van het paneel
1. Plaats het paneel in de oorspronkelijke positie en breng dan de bout aan.
Paneel B
DAU33020
Verwijderen van het paneel
1. Verwijder het zadel. (Zie pagina 3-14.)
2. Verwijder de bout en trek het paneel los zoals getoond.
1. Bout
2. Breng het zadel aan.
DAU19193
Paneel C
Verwijderen van het paneel Verwijder de bouten en haal het paneel los.
6-7
1. Bout
Aanbrengen van het paneel Plaats het paneel in de oorspronkelijke po­sitie en breng dan de bouten aan.
6
Page 48
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Controleren van de bougies
De bougies zijn belangrijke onderdelen van de motor die gemakkelijk kunnen worden gecontroleerd. Omdat door verhitting en neerslag bougies altijd langzaam slijten, moeten de bougies worden verwijderd en gecontroleerd volgens de tijden genoemd in het periodieke smeer- en onderhoudssche­ma. De conditie van de bougies kan daar­naast veel duidelijk maken over de conditie van de motor.
Een bougie verwijderen
1. Verwijder de bougiedop.
6
1. Bougiedop
2. Verwijder de bougie zoals weergege­ven met behulp van de bougiesleutel uit de boordgereedschapsset.
DAU19543
1. Bougiesleutel
Controleren van de bougies
1. Kijk of op elke bougie de porseleinen isolator rond de centrale elektrode licht tot gemiddeld bruin verkleurd is (de ideale kleur als normaal met de machi­ne wordt gereden).
2. Controleer of alle bougies in de motor dezelfde kleur hebben.
OPMERKING:
Wanneer een bougie een heel andere kleur vertoont, is de motor mogelijk defect. Pro­beer dergelijke problemen niet zelf vast te stellen. Laat in plaats daarvan uw motorfiets nakijken door een Yamaha dealer.
3. Controleer bij elke bougie of de elek­troden zijn afgesleten en let op over­matige koolaanslag of andere neerslag. Vervang indien nodig.
6-8
Voorgeschreven bougie:
NGK/DPR8EA-9
Een bougie aanbrengen
1. Meet de elektrodenafstand met een draadvoelmaat. Stel de afstand indien nodig af volgens de specificatie.
1. Elektrodenafstand
Elektrodenafstand:
0.8–0.9 mm (0.031–0.035 in)
2. Reinig het oppervlak van de bougie­pakking en het pasvlak en verwijder eventueel vuil uit de schroefdraad van de bougie.
3. Breng de bougie aan met behulp van de bougiesleutel en zet vast met het correcte aanhaalmoment.
Page 49
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Aanhaalmoment:
Bougie:
17.5 Nm (1.75 m·kgf, 12.7 ft·lbf)
OPMERKING:
Als geen momentsleutel beschikbaar is, wordt de bougie correct vastgezet door handvast te zetten en dan nog 1/4–1/2 slag verder te draaien. De bougie moet echter zo snel mogelijk naar het juiste aanhaalmo­ment worden aangedraaid.
4. Installeer de bougiedop.
DAU19692
Motorolie en oliefilterelement
Vóór iedere rit moet het motorolieniveau worden gecontroleerd. Verder moet de olie worden ververst en het oliefilterelement worden vervangen volgens de intervalperio­den vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
Om het motorolieniveau te controleren
1. Zet de machine op de middenbok.
OPMERKING:
Zorg dat de machine rechtop staat bij het controleren van het motorolieniveau. Wan­neer de machine iets schuin staat, kan het niveau al foutief worden afgelezen.
2. Start de motor, laat hem een paar mi­nuten warmdraaien en zet hem dan uit.
3. Wacht een paar minuten tot de olie tot rust is gekomen en controleer dan het olieniveau via het kijkglas rechtsonder in het carter.
OPMERKING:
Het motorolieniveau moet tussen de merk­strepen voor minimum- en maximumniveau staan.
1. Olievuldop
2. Kijkglas olieniveau
3. Merkstreep maximumniveau
4. Merkstreep minimumniveau
4. Als de motorolie beneden de merk­streep voor minimumniveau staat, vul dan voldoende olie, van de aanbevo­len soort, bij tot het correcte niveau.
Om de motorolie te verversen (met of zonder vervanging oliefilterelement)
1. Start de motor, laat hem een paar mi­nuten warmdraaien en zet hem dan uit.
2. Zet een oliecarter onder de motor om de gebruikte olie op te vangen.
3. Verwijder de olievuldop en de aftap­plug om de olie uit het carter te laten stromen.
6
6-9
Page 50
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
O
1. Olieaftapplug 1. Aftapschroef oliefilterelement
2. Bout
PMERKING:
Sla de stappen 4–10 over als het oliefiltere­lement niet wordt vervangen.
4. Verwijder het paneel C. (Zie pagina
6
6-6.)
5. Verwijder de aftapschroef van het olie­filterelement om de olie uit het oliefilte­relement te laten stromen.
6. Haal het oliefilterdeksel los door de bout te verwijderen.
3. Oliefilterdeksel
7. Verwijder en vervang het oliefilterele­ment en de o-ringen.
8. Monteer het oliefilterdeksel door het uitsteeksel aan het deksel in lijn te brengen met de sleuf in het carter; breng dan de bout aan en zet vast met het voorgeschreven aanhaalmoment.
1. Uitsteeksel
2. Sleuf
Aanhaalmoment:
Bevestigingsbout oliefilterdeksel:
15 Nm (1.5 m·kgf, 11 ft·lbf)
OPMERKING:
Zorg dat de o-ringen correct aanliggen.
1. Oliefilterelement
2. O-ring
6-10
9. Breng de aftapschroef van het oliefilte­relement aan en zet hem vast met het voorgeschreven aanhaalmoment.
Page 51
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Aanhaalmoment:
Aftapschroef oliefilterelement:
7.0 Nm (0.7 m·kgf, 5 ft·lbf)
10. Monteer het paneel.
11. Breng de olieaftapplug aan en zet deze dan vast met het voorgeschre­ven aanhaalmoment.
Aanhaalmoment:
Olieaftapplug:
43 Nm (4.3 m·kgf, 31 ft·lbf)
12. Vul bij met de voorgeschreven hoe­veelheid van de aanbevolen motorolie, monteer dan de olievuldop en zet deze vast.
Aanbevolen motorolie:
Zie pagina 8-1.
Oliehoeveelheid:
Zonder vervanging van oliefilterele­ment:
3.00 L (3.17 US qt) (2.64 Imp.qt)
Met vervanging van oliefilterelement:
3.35 L (3.54 US qt) (2.95 Imp.qt)
DCA11620
LET OP:
Om het slippen van de koppeling te
voorkomen (de motorolie smeert immers ook de koppeling) mogen
geen chemische additieven worden toegevoegd. Gebruik geen olieën met een “CD” dieselspecificatie of olieën met een hogere kwaliteit dan gespecificeerd. Gebruik ook geen oliën met een ENERGY CONSER­VING II of hogere aanduiding.
Zorg dat er geen verontreinigingen
in het carter terecht komen.
13. Start de motor, laat hem een paar mi­nuten stationair draaien en controleer daarbij op olielekkage. Als er sprake is van olielekkage, zet de motor dan di­rect af en zoek de oorzaak.
OPMERKING:
Nadat de motor is gestart moet het waar­schuwingslampje olieniveau uitgaan, als het olieniveau correct is.
DCA10400
LET OP:
Zet de motor direct af als het waarschu­wingslampje olieniveau knippert of blijft branden en laat de machine controleren door een Yamaha dealer.
14. Zet de motor af, controleer dan het olieniveau en corrigeer indien nodig.
DAU20610
Reinigen van het luchtfilterelement
Het luchtfilterelement moet worden gerei­nigd volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudssche­ma. Reinig het luchtfilterelement vaker als u in zeer stoffige of vochtige gebieden rijdt.
1. Verwijder het zadel. (Zie pagina 3-14.)
2. Verwijder het paneel A. (Zie pagina 6-6.)
3. Verwijder het luchtfilterdeksel door de schroeven te verwijderen.
6
1. Luchtfilterdeksel
2. Schroef
4. Trek het luchtfilterelement los.
6-11
Page 52
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1. Luchtfilterelement
5. Geef een paar tikjes tegen het luchtfil­terelement om het meeste stof en vuil te verwijderen en blaas dan het nog achtergebleven vuil weg met perslucht
6
zoals afgebeeld. Vervang het luchtfil­terelement als dit beschadigd is.
DCA10480
LET OP:
Controleer of het luchtfilterelement
correct in het luchtfilterhuis is ge­plaatst.
Laat de motor nooit draaien zonder
dat het luchtfilterelement aanwezig is, dat kan leiden tot overmatige slij­tage bij de zuiger(s) en/of de cilin­der(s).
7. Monteer het luchtfilterdeksel door de schroeven aan te brengen.
8. Breng het paneel en het zadel aan.
DAU21290
Afstellen van de carburateurs
De carburateurs vormen een belangrijk on­derdeel van de motor en moeten zeer pre­cies worden afgesteld. Laat daarom de meeste carburateurafstellingen over aan een Yamaha dealer die over de benodigde vakkennis en ervaring beschikt. De afstel­ling die in het volgende hoofdstuk is be­schreven, wordt echter als onderdeel van het routineonderhoud beschouwd en kan wel door de eigenaar worden uitgevoerd.
DCA10560
LET OP:
De carburateurs werden op de Yamaha fabriek ingesteld en uitgebreid getest. Als deze afstellingen worden gewijzigd zonder dat voldoende technische kennis aanwezig is, kan de werking van de mo­tor achteruitgaan of wordt de motor be­schadigd.
6. Steek het luchtfilterelement in het luchtfilterhuis.
6-12
Page 53
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAU21320
Afstellen van het stationair toerental
Het stationair toerental moet als volgt wor­den gecontroleerd en eventueel afgesteld volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema. De motor moet warm zijn om deze afstelling te verrichten.
OPMERKING:
De motor is voldoende warm als deze snel reageert op de gasbediening.
Controleer het stationair toerental en stel dit indien nodig volgens de specificatie af door de gasklepstelschroef te verdraaien. Draai de schroef in de richting (a) om het statio­nair toerental te verhogen. Draai de schroef in de richting (b) om het stationair toerental te verlagen.
Stationair motortoerental:
950–1150 tpm
OPMERKING:
Als het voorgeschreven stationair toerental niet haalbaar is volgens de hierboven be­schreven werkwijze, vraag dan een Yamaha dealer de afstelling uit te voeren.
DAU21381
Controleren van de vrije slag gaskabel
1. Vrije slag gaskabel
De vrije slag van de gaskabel dient 3.0–5.0 mm (0.12–0.20 in) te bedragen bij de gas­greep. Controleer de vrije slag van de gas­kabel regelmatig en laat de vrije slag indien nodig afstellen door een Yamaha dealer.
6
1. Gasklepstelschroef
6-13
Page 54
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Klepspeling
De klepspeling kan tijdens gebruik gaan af­wijken, waardoor de lucht/brandstof-ver­houding kan veranderen en/of het motorgeluid toeneemt. Om dit te voorko­men moet de klepspeling door een Yamaha dealer worden afgesteld volgens de inter­valperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
6
DAU21401
DAU21771
Banden
Let ten aanzien van de voorgeschreven banden op het volgende voor een optimale prestatie, levensduur en veilige werking van uw motorfiets.
Bandspanning
De bandspanning moet voor elke rit worden gecontroleerd en indien nodig worden bijge­steld.
DWA10500
WAARSCHUWING
De bandspanning moet worden ge-
controleerd en afgesteld terwijl de banden koud zijn (wanneer de tem­peratuur van de banden gelijk is aan de omgevingstemperatuur).
De bandspanning moet worden
aangepast aan de rijsnelheid en het totale gewicht van rijder, passagier, bagage en accessoires dat voor dit model is vastgesteld.
6-14
Bandspanning (gemeten op koude banden):
0–90 kg (0–198 lb):
Voor:
250 kPa (36 psi) (2.50 kgf/cm²)
Achter:
250 kPa (36 psi) (2.50 kgf/cm²)
90–203 kg (198–448 lb):
Voor:
250 kPa (36 psi) (2.50 kgf/cm²)
Achter:
290 kPa (42 psi) (2.90 kgf/cm²)
Rijden met hoge snelheid:
Voor:
250 kPa (36 psi) (2.50 kgf/cm²)
Achter:
290 kPa (42 psi) (2.90 kgf/cm²)
Maximale belasting*:
203 kg (448 lb)
* Totaal gewicht van motorrijder, pas-
sagier, bagage en accessoires
DWA11020
WAARSCHUWING
De aanwezigheid van bagage heeft grote invloed op het weggedrag, de rem- en rij­eigenschappen en de veiligheid van uw motor. Neem daarom de volgende voor­zorgsmaatregelen in acht.
DE MOTORFIETS NOOIT OVERBE-
LADEN! Rijden met een overbela­den motorfiets kan leiden tot beschadiging van de banden, con-
Page 55
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
troleverlies of ernstig letsel. Zorg dat het totale gewicht van de motor­rijder, de passagier, de bagage en de gemonteerde accessoires nooit het voorgeschreven maximumlaad­gewicht voor de machine over­schrijdt.
Vervoer geen los verpakte spullen
die tijdens de rit kunnen gaan schuiven.
Bevestig de zwaarste spullen op
veilige wijze dicht bij het midden van de motorfiets en verdeel het ge­wicht over beide zijden.
Pas de luchtdruk in de wielophan-
ging en de bandspanning aan op het te vervoeren gewicht.
Controleer vóór iedere rit de condi-
tie en spanning van de banden.
Inspectie van banden
1. Wang van band
2. Bandprofieldiepte
Voor elke rit moeten de banden worden ge­controleerd. Als de bandprofieldiepte op het midden van de band de vermelde limiet heeft bereikt, de band spijkers of stukjes glas bevat of wanneer de wang van de band scheurtjes vertoont, moet de band onmid­dellijk door een Yamaha dealer worden ver­vangen.
Minimale bandprofieldiepte (voor en achter):
1.6 mm (0.06 in)
DWA10470
WAARSCHUWING
Laat sterk versleten banden door
een Yamaha dealer vervangen. Rij­den op een machine met versleten banden is niet alleen verboden, maar dit heeft ook een averechts ef­fect op de rijstabiliteit, waardoor u de macht over het stuur zou kunnen verliezen.
De vervanging van onderdelen van
wielen en remmen, inclusief ban­den, dient te worden overgelaten aan een Yamaha dealer, die over de nodige vakkundige kennis en erva­ring beschikt.
6
OPMERKING:
De slijtagelimiet voor bandprofieldiepte is voor diverse landen verschillend. Neem al­tijd de lokale voorschriften in acht.
6-15
Page 56
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Bandeninformatie
1. Bandventiel
2. Bandventielbuis
3. Bandventieldop met afdichting
Deze motorfiets is uitgerust met gietwielen en tubeless banden met bandventielen.
6
WAARSCHUWING
De banden op de voor- en achter-
wielen dienen van hetzelfde merk en dezelfde constructie te zijn, an­ders is het weggedrag van de motor mogelijk niet normaal.
Na uitgebreide tests zijn alleen de
hieronder vermelde banden voor dit model goedgekeurd door Yamaha Motor Co., Ltd.
Controleer altijd of de ventieldopjes
stevig zijn bevestigd om zo lucht­lekkage te voorkomen.
DWA10480
Gebruik uitsluitend de hierna ver-
melde bandventielen en luchtven­tielbuisjes om bij hoge rijsnelheden een te lage bandspanning te voor­komen.
Voorband:
Maat:
120/70 ZR17M/C (58W)
Fabrikant/model:
DUNLOP/D252FJ
Achterband:
Maat:
180/55 ZR17M/C (73W)
Fabrikant/model:
DUNLOP/D252J
VOOR en ACHTER:
Bandventiel:
TR412
Luchtventielbuis:
#9100 (origineel)
DWA10600
WAARSCHUWING
Deze motorfiets is uitgerust met speciale banden die geschikt voor zeer hoge rij­snelheden. Let op het volgende om deze banden zo effectief mogelijk te kunnen gebruiken.
Gebruik bij vervanging uitsluitend
het voorgeschreven type banden. Bij andere banden is het risico op een klapband bij zeer hoge rijsnel­heden niet denkbeeldig.
Gloednieuwe banden bieden op
sommige typen wegdek relatief wei­nig grip totdat ze zijn “ingereden”. Het is dan ook verstandig de eerste 100 km (60 mi) nadat een nieuwe band is aangebracht rustig te blij­ven rijden en pas daarna de rijsnel­heid te verhogen.
Voordat met hoge snelheid wordt
gereden moeten de banden zijn op­gewarmd.
Pas de bandspanning steeds aan
volgens de rijomstandigheden.
6-16
Page 57
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAU21960
Gietwielen
Let ten aanzien van de voorgeschreven wielen op het volgende voor een optimale prestatie, levensduur en veilige werking van uw motorfiets.
Controleer de velgen voor iedere rit op
scheurtjes, verbuiging of kromtrekken. Laat ingeval van schade het wiel door een Yamaha dealer vervangen. Pro­beer het wiel nooit zelf te repareren, hoe klein de reparatie ook is. Vervang een wiel dat vervormd is of haar­scheurtjes vertoont.
Na het vervangen van een wiel of band
moet het wiel worden uitgebalanceerd. Een niet uitgebalanceerd wiel zal mo­gelijk slecht functioneren, of kan een slechte wegligging en een verkorte le­vensduur van de banden tot gevolg hebben.
Rijd niet te snel direct na het verwisse-
len van een band. Het bandoppervlak dient eerst te zijn ingereden voordat het zijn optimale eigenschappen ver­krijgt.
DAU22072
Koppelingshendel
Omdat dit model is uitgerust met een hy­draulische koppelingsbediening, hoeft de vrije slag van de koppelingshendel niet te worden afgesteld. Wel moeten voor elke rit het niveau van de koppelingsvloeistof en het hydraulisch systeem op lekkage worden gecontroleerd. Misschien zit er lucht in het koppelingssysteem als de koppelingshen­del te veel vrije slag heeft en schakelen moeizaam gaat, of als de koppeling slipt en de machine slecht accelereert. Als er lucht in het hydraulisch systeem zit, moet het sys­teem door een Yamaha dealer worden ont­lucht voordat de motorfiets wordt gebruikt.
DAU22291
Remlichtschakelaar afstellen
1. Remlichtschakelaar
2. Stelmoer remlichtschakelaar
De remlichtschakelaar, die wordt geacti­veerd door het rempedaal, is correct afge­steld wanneer het remlicht gaat branden vlak voordat de remwerking intreedt. Stel in­dien nodig de remlichtschakelaar als volgt af.
1. Verwijder het paneel A. (Zie pagina 6-6.)
2. Terwijl de stelmoer wordt gedraaid, moet de remlichtschakelaar op zijn plaats worden gehouden. Draai de stelmoer in de richting (a) om het rem­licht eerder te laten branden. Draai de stelmoer in de richting (b) om het rem­licht later te laten branden.
3. Monteer het paneel.
6
6-17
Page 58
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Controleren van voor- en achterremblokken
Voorrem
1. Slijtage-indicatorgroef remblok
Achterrem
6
DAU22321
ven in het periodieke smeer- en onder­houdsschema. Elk remblok heeft een eigen slijtage-indicatorgroef, zodat het remblok kan worden gecontroleerd zonder de rem te hoeven demonteren. Let op de slijtage-indi­catorgroeven om de remblokslijtage te con­troleren. Wanneer een remblok zover is afgesleten dat de slijtage-indicatorgroef vrij­wel is verdwenen, vraag dan een Yamaha dealer de remblokken als set te vervangen.
DAU22680
Niveaus van rem- en koppelingsvloeistof controleren
Voorrem
1. Merkstreep minimumniveau
Achterrem
1. Slijtage-indicatorgroef remblok
De remblokken in de voor- en achterrem moeten worden gecontroleerd op slijtage volgens de intervalperioden voorgeschre-
1. Merkstreep minimumniveau
6-18
Page 59
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Koppeling
1. Merkstreep minimumniveau
Bij een tekort aan remvloeistof kan lucht de rem- of koppelingsystemen binnendringen, waarna deze mogelijk minder effectief zul­len werken. Controleer alvorens te gaan rijden of de remvloeistof boven de merkstreep voor mi­nimumniveau staat en vul indien nodig bij. Een laag remvloeistofniveau wijst mogelijk op verregaande remblokslijtage en/of lekka­ge in het remsysteem. Als het remvloeistof­niveau laag is, controleer dan de remblokken op slijtage en het remsysteem op lekkage.
OPMERKING:
Het remvloeistofreservoir voor de achter­rem bevindt zich achter paneel A. (Zie pagi­na 6-6.)
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:
Bij het controleren van het vloeistofni-
veau moet het bovenvlak van het rem­of koppelingvloeistofreservoir horizon­taal staan.
Gebruik uitsluitend de voorgeschreven
kwaliteit remvloeistof, anders kunnen de rubber afdichtingen verslechteren en zo lekkage en slechte werking van rem of koppeling teweegbrengen.
Voorgeschreven rem- en koppelings­vloeistof:
DOT 4 remvloeistof
Vul bij met hetzelfde type remvloeistof.
Bij vermengen van verschillende typen remvloeistof kunnen schadelijke che­mische reacties optreden en kan de werking van rem of koppeling ver­slechteren.
Als het vloeistofniveau te ver daalt,
raakt het vloeistofmembraan vervormd door de toenemende onderdruk. Breng het membraan terug in de oor­spronkelijke vorm alvorens aan te brengen in het reservoir voor rem- of koppelingsvloeistof.
Pas op en zorg dat tijdens bijvullen
geen water het reservoir voor rem- of koppelingsvloeistof kan binnendrin-
6-19
gen. Water zal het kookpunt van de remvloeistof aanzienlijk verlagen zo­dat dampbelvorming kan optreden.
Remvloeistof kan gelakte of kunststof
onderdelen aantasten. Veeg gemorste remvloeistof steeds direct af.
Naarmate de remblokken afslijten, zal
het remvloeistofniveau geleidelijk ver­der dalen. Vraag echter wel een Yamaha dealer om een inspectie als het remvloeistofniveau plotseling sterk is gedaald.
6
Page 60
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Rem- en koppelingsvloeistof verversen
Vraag een Yamaha dealer de remvloeistof en de koppelingsvloeistof te verversen vol­gens de intervalperioden voorgeschreven onder OPMERKING bij het periodieke smeer- en onderhoudsschema. Laat bo­vendien de oliekeerringen van de hoofd­remcilinder en de koppelingshoofdcilinder, de remklauwen en de rem- en koppelings­slangen vervangen volgens de hierna ver­melde intervalperioden of wanneer ze lekken of zijn beschadigd.
Oliekeerringen: Vervang elke twee
jaar.
Rem- en koppelingsslangen: Vervang
6
elke vier jaar.
DAU22750
DAU22760
Spanning aandrijfketting
De spanning van de aandrijfketting moet voorafgaand aan elke rit worden gecontro­leerd en indien nodig worden bijgesteld.
DAU22791
Aandrijfketting controleren op spanning
1. Zet de motorfiets op de middenbok.
2. Schakel de versnellingsbak in de vrij­stand.
3. Draai het achterwiel enkele malen rond en zoek de stand waarin de ket­ting het meest strak staat.
4. Meet de spanning van de aandrijfket­ting zoals getoond.
1. Spanning aandrijfketting
5. Stel de spanning van de ketting als volgt bij als deze niet correct is.
DAU22940
Doorbuiging aandrijfketting bijstellen
1. Draai de wielasmoer los en draai dan de borgmoeren los aan beide zijden van de achterbrug.
2. Draai om de aandrijfketting strakker te stellen de stelbout aan beide uiteinden van de achterbrug in de richting (a). Stel de ketting losser door de stelbout aan beide uiteinden van de achterbrug in de richting (b) te draaien en dan het achterwiel naar voren te drukken.
OPMERKING:
Gebruik voor een goede wieluitlijning de uit­lijnmerktekens aan beide zijden van de ach­terbrug, om zeker te zijn dat beide stelmoeren dezelfde positie hebben.
Spanning aandrijfketting:
20.0–30.0 mm (0.79–1.18 in)
6-20
Page 61
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1. Borgmoer
2. Stelbout spanning aandrijfketting
3. Wielasmoer
4. Uitlijnmerktekens
DCA10570
LET OP:
Een slecht gespannen aandrijfketting overbelast de motor en andere vitale de­len van de motorfiets, waardoor de ket­ting kan slippen of breken. Om dit te voorkomen moet de spanning van de aandrijfketting binnen het voorgeschre­ven bereik blijven.
3. Draai de borgmoeren vast en zet dan de wielasmoer vast met het voorge­schreven aanhaalmoment.
Aanhaalmoment:
Wielasmoer:
150 Nm (15.0 m·kgf, 110 ft·lbf)
DAU23022
Reinigen en smeren van de aandrijfketting
De aandrijfketting moet worden gereinigd en gesmeerd volgens de intervalperioden zoals voorgeschreven in het periodieke smeer- en onderhoudsschema, anders zal de ketting snel slijten, met name in vochtige of stoffige gebieden. Onderhoud de ketting als volgt.
DCA10581
LET OP:
De aandrijfketting moet worden ge­smeerd nadat de motorfiets is gewassen of ermee in de regen is gereden.
1. Reinig de aandrijfketting met petro­leum en een zacht borsteltje.
DCA11120
LET OP:
Om beschadiging van de o-ringen te voorkomen, mag de aandrijfketting niet worden gereinigd met een stoomreiniger of hogedrukreiniger of met niet-geschik­te ontvetters.
2. Wrijf de aandrijfketting droog.
3. Smeer de aandrijfketting grondig met speciale smering voor o-ring kettin­gen.
DCA11110
LET OP:
Gebruik geen motorolie of andere smeermidelen voor de aandrijfketting, deze bevatten mogelijk toevoegingen die de o-ringen kunnen beschadigen.
6
6-21
Page 62
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Controleren en smeren van kabels
De werking van alle bedieningskabels en de conditie van alle kabels moet voorafgaand aan elke rit worden gecontroleerd en de ka­bel en kabeleinden moeten indien nodig worden gesmeerd. Vraag een Yamaha dealer een kabel te controleren of te vervan­gen wanneer deze is beschadigd of niet soepel beweegt.
Aanbevolen smeermiddel:
Motorolie
6
WAARSCHUWING
Bij schade aan de buitenkabel kan de goede werking van de kabel worden be­lemmerd en kan de binnenkabel gaan roesten. Vervang een beschadigde kabel zo snel mogelijk om onveilige condities te voorkomen.
DAU23100
DWA10720
DAU23111
Controleren en smeren van gasgreep en gaskabel
De werking van de gasgreep hoort vooraf­gaand aan elke rit te worden gecontroleerd. Smeer ook de gaskabel volgens de interval­tijden gespecificeerd in het periodiek onder­houdsschema.
DAU23131
Controleren en smeren van rem­en schakelpedalen
De werking van het rem- en het schakelpe­daal moet voorafgaand aan elke rit worden gecontroleerd en de pedaalscharnierpun­ten moeten indien nodig worden gesmeerd.
6-22
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet (universeel vet)
Page 63
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAU23140
Controleren en smeren van rem­en koppelingshendels
Remhendel
Koppelingshendel
De werking van de rem- en de koppe­lingshendel moet voorafgaand aan elke rit worden gecontroleerd en de hendelschar­nierpunten moeten indien nodig worden ge­smeerd.
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet (universeel vet)
DAU23211
Controleren en smeren van middenbok en zijstandaard
6
De werking van de middenbok en de zij­standaard moet voorafgaand aan elke rit worden gecontroleerd en de scharnierpun­ten en de metaal-op-metaal contactvlakken moeten indien nodig worden gesmeerd.
6-23
Page 64
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
WAARSCHUWING
Als de middenbok of de zijstandaard niet soepel omhoog en omlaag beweegt, vraag dan een Yamaha dealer deze te controleren of te repareren.
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet (universeel vet)
6
DWA10740
DAUM1650
De achterbrugscharnierpunten smeren
Het achterbrugscharnierpunt moet worden gesmeerd volgens de intervalperioden ver­meld in het periodieke smeer- en onder­houdsschema.
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet
DAU23271
Voorvork controleren
De conditie en de werking van de voorvork moeten als volgt worden gecontroleerd vol­gens de intervalperioden voorgeschreven in het periodieke smeer- en onderhoudssche­ma.
Om de conditie te controleren
DWA10750
WAARSCHUWING
Zorg dat de motorfiets veilig wordt on­dersteund, zodat hij niet kan omvallen.
Controleer de binnenste vorkbuizen op krassen, beschadigingen en overmatige olielekkage.
Om de werking te controleren
1. Zet de machine op een vlakke onder­grond en houd deze rechtop.
2. Bekrachtig de voorrem en druk het stuur een paar keer stevig naar bene­den om te controleren of de voorvork soepel in- en uitveert.
6-24
Page 65
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DCA10590
LET OP:
Als schade wordt gevonden of de voor­vork niet soepel beweegt, vraag dan een Yamaha dealer te repareren of te contro­leren.
DAU23280
Controle van stuursysteem
Losse of versleten balhoofdlagers kunnen gevaarlijk zijn. De werking van het stuur moet als volgt worden gecontroleerd vol­gens de intervalperioden voorgeschreven in het periodieke smeer- en onderhoudssche­ma.
1. Plaats een standaard onder de motor zodat het voorwiel los is van de grond.
DWA10750
WAARSCHUWING
Zorg dat de motorfiets veilig wordt on­dersteund, zodat hij niet kan omvallen.
2. Houd de voorvorkpoten beet bij het on­dereinde en probeer ze naar voren en achteren te bewegen. Als speling kan worden gevoeld, vraag dan een Yamaha dealer het stuursysteem te testen.
DAU23290
Controleren van wiellagers
De voor- en achterwiellagers moeten wor­den gecontroleerd volgens de intervalperio­den voorgeschreven in het periodieke smeer- en onderhoudsschema. Als de wiel­naaf speling vertoont of het wiel niet soepel draait, vraag dan een Yamaha dealer de wiellagers te controleren.
6
6-25
Page 66
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Accu
1. Negatieve accupool
2. Positieve accupool
Dit model is uitgerust met een permanent­dichte accu (onderhoudsvrij type) waarvoor
6
geen onderhoud vereist is. De elektrolyt hoeft niet te worden gecontroleerd en er hoeft geen gedistilleerd water te worden bij­gevuld.
WAARSCHUWING
Elektrolyt is giftig en gevaarlijk om-
dat het zwavelzuur bevat, een stof die ernstige brandwonden veroor­zaakt. Vermijd contact met de huid, ogen of kleding en bescherm uw ogen altijd bij werkzaamheden nabij
DAU33650
DWA10760
accus. Voer als volgt EERSTE HULP uit als er lichamelijk contact is geweest met elektrolyt.
UITWENDIG: Spoel overvloedig met water.
INWENDIG: Drink grote hoeveel­heden water of melk en roep di­rect de hulp in van een arts.
OGEN: Spoel gedurende 15 mi­nuten met water en roep direct medische hulp in.
Accus produceren het explosieve
waterstofgas. Houd daarom von­ken, open vuur, sigaretten e.d. uit de buurt van de accu en zorg voor voldoende ventilatie bij acculaden in een afgesloten ruimte.
HOUD DEZE EN ALLE ACCU’S BUI-
TEN BEREIK VAN KINDEREN.
Om de accu op te laden
Vraag zo snel mogelijk een Yamaha dealer de accu te laden als deze ontladen lijkt te zijn. Vergeet niet dat de accu sneller ontla­den raakt als de machine is uitgerust met optionele elektrische accessoires.
Om de accu op te bergen
1. Verwijder de accu als het voertuig lan­ger dan een maand niet wordt ge­bruikt, laad hem volledig bij en zet dan weg op een koele en droge plek.
2. Als de accu langer dan twee maanden wordt weggeborgen, moet deze min­stens eenmaal per maand worden ge­controleerd; laad de accu dan indien nodig steeds volledig bij.
3. Laad de accu volledig bij alvorens te installeren.
4. Controleer na installatie of de accuka­bels correct zijn aangesloten op de ac­cupolen.
DCA10630
LET OP:
Zorg dat de accu altijd geladen
blijft. Door een accu in ontladen toe­stand weg te bergen kan permanen­te accuschade ontstaan.
Om een permanent-dichte accu (on-
derhoudsvrij type) te laden, is een speciale acculader (met constante laadspanning) vereist. Bij gebruik van een conventionele acculader raakt de accu beschadigd. Wanneer u niet beschikt over een speciale acculader voor permanent-dichte
6-26
Page 67
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
accus (onderhoudsvrij type), vraag dan een Yamaha dealer uw accu op te laden.
DAU33581
Zekeringen vervangen
Het zekeringenkastje met de zekeringen voor afzonderlijke circuits bevindt zich on­der het zadel. (Zie pagina 3-14.)
1. Backup-zekering (voor kilometerteller, klok en startblokkeersysteem)
2. Zekering ontstekingssysteem
3. Koplampzekering
4. Zekering signaleringssysteem
5. Hoofdzekering
6. Reservezekering
De zekering voor het parkeerlicht bevindt zich achter paneel B. (Zie pagina 6-6.)
1. Zekering parkeerlichten
Vervang een zekering als volgt als deze is doorgebrand.
1. Draai de contactsleutel naar “OFF” en schakel het betreffende elektrische cir­cuit uit.
2. Verwijder de doorgebrande zekering en breng een nieuwe zekering met de voorgeschreven ampèrewaarde aan.
6
6-27
Page 68
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Voorgeschreven zekeringen:
Hoofdzekering:
40.0 A
Koplampzekering:
15.0 A
Zekering signaleringssysteem:
10.0 A
Zekering ontstekingssysteem:
15.0 A
Backup-zekering:
10.0 A
Zekering parkeerlichtcircuit:
10.0 A
LET OP:
Gebruik geen zekering met een hoger
6
ampèrage dan is voorgeschreven, om ernstige schade aan het elektrisch sys­teem en mogelijk brandgevaar te vermij­den.
3. Draai de contactsleutel naar “ON” en schakel het betreffende elektrische cir­cuit in om te zien of de apparatuur werkt.
4. Als de zekering direct opnieuw door­brandt, vraag dan een Yamaha dealer het elektrisch systeem te controleren.
DCA10640
DAU23792
Koplampgloeilamp vervangen
De koplamp op dit model heeft een halo­geen gloeilamp. Vervang de koplampgloei­lamp als volgt als deze is doorgebrand.
1. Verwijder de koplampunit door de schroeven los te halen.
1. Koplampstekker
2. Gloeilampkap
3. Haak de gloeilamphouder los en ver­wijder dan de defecte gloeilamp.
1. Schroef
2. Maak de koplampstekker los en ver­wijder dan de gloeilampkap.
1. Gloeilamphouder
6-28
Page 69
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DWA10790
WAARSCHUWING
Koplampgloeilampen worden zeer heet. Houd daarom brandbare producten uit de buurt van een koplampgloeilamp en raak het lampglas niet aan zolang dit niet is afgekoeld.
4. Breng een nieuwe koplampgloeilamp aan en zet deze dan vast met de gloei­lamphouder.
DCA10660
LET OP:
Raak het glas van de koplampgloeilamp niet aan zodat dit vetvrij blijft, anders kan de doorzichtigheid van het glas, de lich­tintensiteit en de levensduur nadelig worden beïnvloed. Wrijf eventuele ver­ontreinigingen en vingerafdrukken op het gloeilampglas weg met een doekje gedrenkt in alcohol of thinner.
1. Raak het glas van de gloeilamp niet aan.
5. Breng de gloeilampkap aan en sluit dan de koplampstekker aan.
6. Monteer de koplampunit door de schroeven aan te brengen.
7. Vraag indien nodig een Yamaha dealer de koplamplichtbundel af te stellen.
DAU24170
Gloeilamp in remlicht/achterlicht vervangen
1. Verwijder het zadel. (Zie pagina 3-14.)
2. Verwijder de lampfitting (samen met de gloeilamp) door deze linksom te draaien.
6
1. Gloeilampfitting remlicht/achterlicht
3. Verwijder de defecte gloeilamp door deze in te drukken en linksom te draaien.
4. Breng een nieuwe gloeilamp aan in de fitting, druk de lamp aan en draai rechtsom tot hij stuit.
5. Breng de lampfitting aan (samen met de gloeilamp) door deze rechtsom te draaien.
6. Breng het zadel aan.
6-29
Page 70
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Gloeilamp in richtingaanwijzer vervangen
1. Verwijder de lamplens van de richtin­gaanwijzer door de schroeven te ver­wijderen.
1. Schroef
6
2. Verwijder de defecte gloeilamp door deze in te drukken en linksom te draaien.
DAU24202
1. Gloeilamp richtingaanwijzer
3. Breng een nieuwe gloeilamp aan in de fitting, druk de lamp aan en draai rechtsom tot hij stuit.
4. Monteer de lamplens door de schroef aan te brengen.
DCA11190
LET OP:
Zet de schroef niet overdreven strak vast, anders kan de lamplens breken.
DAU33541
Parkeerlichtgloeilamp vervangen
Vervang een parkeerlichtgloeilamp als volgt als deze is doorgebrand.
1. Verwijder de koplampunit door de schroeven los te halen.
1. Schroef
2. Verwijder de lampfitting (samen met de gloeilamp) door deze naar buiten te trekken.
6-30
Page 71
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1. Fitting parkeerlichtgloeilamp
3. Verwijder de defecte gloeilamp door deze in te drukken en linksom te draaien.
4. Breng een nieuwe gloeilamp aan in de fitting, druk de lamp aan en draai rechtsom tot hij stuit.
5. Breng de lampfitting aan (samen met de gloeilamp) door deze vast te druk­ken.
6. Monteer de koplampunit door de schroeven aan te brengen.
DAU24360
Voorwiel
DAU38890
Verwijderen van het voorwiel
DWA10820
WAARSCHUWING
Het is aan te bevelen om onderhoud
aan het wiel uit te laten voeren door een Yamaha dealer.
Zorg dat de motorfiets veilig wordt
ondersteund, zodat hij niet kan om­vallen.
1. Zet de motorfiets op de middenbok.
2. Draai de klembout van de voorwielas los en draai dan de wielas en de rem­klauwbouten los.
1. Wielas
2. Klembout voorwielas
3. Verwijder aan beide zijden de rem­slanghouders door de bouten los te halen.
4. Verwijder aan beide zijden de rem­klauwen door de bouten los te halen.
1. Remklauwbout
2. Remslanghouder
3. Remklauw
4. Bout
DCA11050
LET OP:
Bekrachtig de rem niet terwijl de rem­klauwen zijn losgehaald, anders komen de remblokken tegen elkaar.
5. Trek de wielas uit en verwijder dan het wiel.
6
6-31
Page 72
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Aanbrengen van het voorwiel
1. Breng het wiel omhoog tussen de vorkpoten.
2. Steek de wielas naar binnen.
3. Monteer de remklauwen door de bou­ten aan te brengen.
OPMERKING:
Kijk of er voldoende afstand tussen de rem­blokken is voordat de remklauwen over de remschijven worden gemonteerd.
4. Monteer de remslanghouders door de bouten aan te brengen.
5. Haal de machine van de middenbok, zodat het voorwiel op de grond rust.
6. Zet de wielas, de voorwielasklembout
6
en de remklauwbouten vast met de voorgeschreven aanhaalmomenten.
Aanhaalmomenten:
Wielas:
72 Nm (7.2 m·kgf, 52 ft·lbf)
Klembout voorwielas:
20 Nm (2.0 m·kgf, 14 ft·lbf)
Remklauwbout:
40 Nm (4.0 m·kgf, 29 ft·lbf)
7. Duw het stuur enkele malen stevig op en neer om te controleren of de voor­vork correct werkt.
DAU33660
DAU25080
Achterwiel
DAU25161
Verwijderen van het achterwiel
DWA10820
WAARSCHUWING
Het is aan te bevelen om onderhoud
aan het wiel uit te laten voeren door een Yamaha dealer.
Zorg dat de motorfiets veilig wordt
ondersteund, zodat hij niet kan om­vallen.
1. Draai de wielasmoer en de remklauw­bouten los.
1. Wielasmoer
2. Haal de remankerstang los van de remklauwsteun door de moer en de bout te verwijderen.
1. Remklauwbout
2. Remankerstang
3. Moer
4. Remklauwsteun
5. Remklauw
6. Bout
3. Zet de motorfiets op de middenbok.
4. Verwijder de wielasmoer en de rem­klauw door de bouten los te halen.
DCA11300
LET OP:
Bekrachtig de rem niet terwijl de rem­klauw is losgehaald, anders worden de remblokken tegen elkaar vastgeklemd.
5. Draai de borgmoeren los en draai dan de stelbout voor kettingspanning aan beide uiteinden van de achterbrug vol­ledig in de richting (a).
6-32
Page 73
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
O
1. Wielas
2. Stelbout spanning aandrijfketting
3. Borgmoer
6. Druk het wiel naar voren en haal dan de aandrijfketting van het achtertand­wiel.
OPMERKING:
De aandrijfketting hoeft niet te worden ge­demonteerd om het achterwiel te verwijde­ren en aan te brengen.
7. Ondersteun het wiel en de remklauw­steun en trek dan de wielas uit.
8. Verwijder de remklauwsteun en het wiel.
DAU25841
Aanbrengen van het achterwiel
1. Plaats het wiel en de remklauwsteun in de oorspronkelijke positie.
2. Steek de wielas vanaf de rechterzijde in via de remklauwsteun en het wiel en breng dan de wielasmoer aan.
3. Breng de aandrijfketting aan over het achtertandwiel en stel dan de aandrijf­ketting strak. (Zie pagina 6-20.)
4. Koppel de remankerstang aan de rem­klauwsteun door de bout en de moer aan te brengen.
5. Monteer de remklauw door de bouten aan te brengen.
PMERKING:
Kijk of er voldoende afstand tussen de rem­blokken is voordat de remklauw over de remschijf wordt gemonteerd.
6. Haal de motorfiets van de middenbok zodat het achterwiel op de grond rust.
7. Zet de wielasmoer, de remklauwbou­ten en de moer voor de remanker­stang vast met het voorgeschreven aanhaalmoment.
Aanhaalmomenten:
Wielasmoer:
150 Nm (15.0 m·kgf, 110 ft·lbf)
Remklauwbout:
40 Nm (4.0 m·kgf, 29 ft·lbf)
Bevestigingsmoer remankerstang:
23 Nm (2.3 m·kgf, 17 ft·lbf)
DAU25850
Problemen oplossen
Yamaha motorfietsen ondergaan een gron­dige inspectie voordat ze vanaf de fabriek op transport gaan, maar tijdens gebruik kunnen toch storingen optreden. Proble­men in de brandstof-, compressie- of ont­stekingssystemen kunnen bijvoorbeeld de oorzaak zijn van slecht starten of een afna­me in motorvermogen. In het volgende storingzoekschema is een snelle en gemakkelijke werkwijze weerge­geven om deze vitale systemen zelf te kun­nen controleren. Ga met uw motorfiets echter wel naar een Yamaha dealer als re­paraties nodig zijn, hier zijn vakkundige monteurs aanwezig die beschikken over het benodigde gereedschap en de ervaring en vakkennis om het nodige onderhoud aan de machine correct te verrichten. Gebruik uitsluitend originele Yamaha ver­vangingsonderdelen. Niet-originele onder­delen lijken misschien op Yamaha onderdelen maar zijn toch vaak van minde­re kwaliteit en hebben een kortere levens­duur, zodat dan later mogelijk toch dure reparaties nodig zijn.
6
6-33
Page 74
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Storingzoekschema
WAARSCHUWING
Houd open vuur uit de buurt en rook niet terwijl het brandstofsysteem wordt getest of hieraan wordt gewerkt.
DAU25891
DWA10840
1. Brandstof
Controleer het brandstofniveau in de brandstoftank.
Er is voldoende brandstof aanwezig.
Er is geen brandstof aanwezig.
Controleer de compressie.
Vul brandstof bij.
De motor start niet. Controleer de compressie.
2. Compressie
Bedien de elektrische
6
startknop.
3. Ontsteking
Verwijder de bougies en controleer de elektroden.
Er is compressie.
Er is geen compressie.
Nat
Droog
Schoonvegen met een droge doek. Stel de elektrodenafstand van de bougies af of vervang de bougies.
Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
Controleer de ontsteking.
Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
Draai de gasgreep tot halverwege open en bedien de elektrische startknop.
De motor start niet. Controleer de accu.
4. Accu
Bedien de elektrische
De motor draait snel rond.
startknop.
De motor draait langzaam rond.
De accu is in orde.
Controleer de aansluitingen van de accukabels en laad de accu indien nodig.
6-34
De motor start niet. Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
Page 75

VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS

DAU26040
Verzorging
De open constructie van een motorfiets maakt de fraaie techniek beter zichtbaar, maar de machine is hierdoor ook meer kwetsbaar. Er kan sprake zijn van roestvor­ming en corrosie, ook al zijn hoogwaardige componenten gebruikt. Een roestige uitlaat­pijp valt bij een auto niet zo op, bij een mo­torfiets is dit echter nadelig voor de algehele aanblik. Regelmatige en correcte verzor­ging is niet alleen vereist volgens de garan­tiebepalingen, maar verzekert ook een fraai uiterlijk van de machine, verlengt de levens­duur en verbetert de prestaties.
Alvorens te reinigen
1. Dek de uitlaatdemperopeningen af met plastic zakken nadat de motor is afgekoeld.
2. Controleer of alle doppen en afdek­pluggen, ook de bougiedoppen, en alle elektrische stekkers en aansluitin­gen stevig zijn bevestigd.
3. Verwijder hardnekkige vervuiling, zo­als verbrande olie op het carter, met een ontvetter en een borstel, maar ge­bruik dergelijke producten nooit op af­dichtingen, pakkingen, tandwielen, de aandrijfketting en de wielassen. Spoel vuil en ontvetter altijd af met water.
Reinigen
DCA10770
LET OP:
Vermijd het gebruik van sterke en
bijtende wielreinigingsmiddelen, vooral bij spaakwielen. Als dergelij­ke producten toch worden gebruikt om hardnekkig vuil los te maken, laat het reinigingsmiddel dan niet langer inwerken dan is vermeld in de gebruiksinstructies. Spoel het betreffende gebied grondig schoon met water, laat direct drogen en breng daarna een corrosiewerende spray aan.
Bij verkeerd reinigen kunnen de
kuipruit, de stroomlijnpanelen, fra­mepanelen en andere kunststof de­len worden beschadigd. Gebruik alleen een zachte, schone doek of een spons met zachte zeep en water om kunststof delen te reinigen.
Gebruik geen bijtende chemische
reinigingsmiddelen op kunststof delen. Vermijd het gebruik van doe­ken of sponzen die in contact zijn geweest met bijtende of schurende reinigingsmiddelen, oplosmiddelen of thinner, brandstof (benzine),
roestverwijderingsmiddelen of cor­rosieremmers, remvloeistof, anti­vries of elektrolyt.
Gebruik geen hogedrukreinigers of
stoomreinigers, omdat dan op de volgende plaatsen water kan door­dringen en zo schade kan ontstaan: afdichtingen (van wiel- en achter­bruglagers, voorvork en remmen), elektrische componenten (kabel­stekkers, messtekkers, instrumen­ten, schakelaars en verlichting), beluchtings- en ontluchtingsslan­gen.
Bij motorfietsen met een kuipruit:
gebruik geen bijtende reinigings­middelen of harde sponzen, deze veroorzaken dofheid en laten kras­jes achter. Sommige reinigingsmid­delen voor kunststof laten eveneens krasjes achter op de kuipruit. Test het product op een klein, niet-zichtbaar gedeelte van de kuipruit om zeker te zijn dat geen sporen achterblijven op de kuipruit. Als de kuipruit krasjes vertoont, breng dan na wassen een hoog­waardige polish voor gebruik op kunststof aan.
7
7-1
Page 76
VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
Na normaal gebruik Verwijder vuil met warm water, zachte zeep en een zachte, schone spons en spoel dan grondig met schoon water. Gebruik een tan­denborstel of een flessenborstel op moeilijk bereikbare plekken. Hardnekkig vastzittend vuil en insectenresten laten gemakkelijker los als de bewuste plek alvorens te reinigen een paar minuten met een vochtige doek wordt bedekt.
Na rijden in regen, aan de kust of op bepe­kelde wegen Zeelucht en wegenzout waarmee wegen ’s winters worden bestrooid hebben in combi­natie met water een zeer corrosieve wer­king; handel daarom als volgt na een rit in een regenbui, nabij de kust of op bepekelde wegen.
7
OPMERKING:
s Winters gestrooid wegenzout kan nog tot in de lente aanwezig blijven.
1. Reinig de motorfiets met koud water en zachte zeep nadat de machine is afgekoeld.
LET OP:
Gebruik geen heet water, dit versterkt de corrosieve werking van het zout.
DCA10790
2. Laat de motorfiets drogen en breng dan met een spuitbus een corrosiewe­rend middel aan op alle metalen delen, ook op verchroomde en vernikkelde componenten, om zo corrosie te voor­komen.
Na reiniging
1. Droog de motorfiets met een zeemle­ren lap of een vochtabsorberende doek.
2. Laat de aandrijfketting direct drogen en smeer hem om roestvorming te voorkomen.
3. Gebruik een chroompolish om ver­chroomde, aluminium en roestvrijsta­len delen te doen glanzen, ook het uitlaatsysteem. (Zelfs thermische ver­kleuringen op roestvrijstalen uitlaat­systemen kunnen door oppoetsen worden verwijderd.)
4. Het is aan te bevelen om met een spuitbus een corrosiewerend middel aan te brengen op alle metalen delen, ook op verchroomde en vernikkelde componenten, om zo corrosie te voor­komen.
5. Gebruik oliespray als universeel schoonmaakmiddel om eventueel nog achtergebleven vuil te verwijderen.
6. Werk kleine lakbeschadigingen bij ver­oorzaakt door steenslag e.d.
7. Zet alle gelakte oppervlakken in de was.
8. Laat de motorfiets volledig drogen al­vorens te stallen of af te dekken.
DWA10930
WAARSCHUWING
Controleer of er geen olie of was op
de wielen of de remmen zit. Reinig de remschijven en remvoeringen indien nodig met een normale rem­schijfreiniger of aceton en spoel de banden schoon met lauw water en een mild reinigingsmiddel.
Test voor u de motorfiets in gebruik
neemt eerst de remwerking en het weggedrag in bochten.
DCA10800
LET OP:
Breng een geringe hoeveelheid
oliespray en was aan en verwijder overtollige hoeveelheden.
Breng oliespray of was nooit aan op
rubber of kunststof delen, behandel deze met een daartoe bestemd ver­zorgingsmiddel.
Vermijd het gebruik van schurende
poetsmiddelen, deze tasten de lak aan.
7-2
Page 77
VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
OPMERKING:
Vraag een Yamaha dealer om advies over de te gebruiken producten.
DAU26211
Stalling
Korte termijn
Stal uw motorfiets steeds op een koele en droge plek en bescherm indien nodig tegen stof met een luchtdoorlatende stallinghoes.
DCA10810
LET OP:
Als de motorfiets wordt gestald in
een slecht geventileerde ruimte of in vochtige toestand wordt afgedekt met een hoes of een dekzeil, zal wa­ter en vocht kunnen binnendringen en roestvorming veroorzaken.
Voorkom corrosie door de machine
niet te stallen in een vochtige kel­der, een stal (i.v.m. de aanwezig­heid van ammoniakdamp) en in een opslagruimte voor sterke chemica­liën.
Lange termijn
Alvorens uw motorfiets gedurende meerde­re maanden aaneen te stallen:
1. Volg alle instructies op in de paragraaf Verzorging in dit hoofdstuk.
2. Draai de hendel van de brandstof­kraan naar “ON”.
3. Leeg de vlotterkamers in de carbura­teur door de aftappluggen los te draaien; u voorkomt zo dat neerslag uit de brandstof achterblijft. Giet de afge­tapte brandstof terug in de brandstof­tank.
4. Vul de brandstoftank en voeg een sta­bilisatoradditief (indien verkrijgbaar) toe om roestvorming in de tank en ach­teruitgang van de brandstof te voorko­men.
5. Voer de volgende stappen uit om de cilinders, de zuigerveren etc. te be­schermen tegen corrosie.
a. Verwijder de bougiedoppen en de
bougies.
b. Giet een theelepel motorolie in elk
bougiegat.
c. Breng de bougiedoppen aan op de
bougies en leg dan de bougies zo­danig op de cilinderkop dat de elektroden aan massa liggen. (Dit voorkomt vonken tijdens de vol­gende stap.)
d. Laat de motor een paar keer rond-
draaien op de startmotor. (De cilin­derwanden worden zo geolied.)
e. Haal de bougiedoppen los van de
bougies en breng dan de bougies en de bougiedoppen weer aan.
7
7-3
Page 78
VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
WAARSCHUWING
Om schade of letsel door vonkvorming te voorkomen, moeten de bougie-elek­troden aan massa liggen terwijl de motor wordt rondgedraaid.
6. Smeer alle bedieningskabels en scharnierpunten van alle hendels en pedalen en van de zijstandaard/mid­denbok.
7. Controleer de bandspanning en corri­geer deze indien nodig en breng dan de motorfiets omhoog, zodat beide wielen los van de grond zijn. Een an­dere mogelijkheid is de wielen elke maand iets te draaien, zodat de ban­den niet op één gedeelte sterker ach­teruitgaan.
8. Dek de uitlaatdemperopeningen af
7
met een plastic zak om te voorkomen dat vocht kan binnendringen.
9. Verwijder de accu en laad deze volle­dig bij. Berg de accu op een koele en droge plek op en laad hem eens per maand bij. Berg de accu niet op een zeer warme of koude plek op [minder dan 0 °C (30 °F) of meer dan 30 °C (90 °F)]. Zie pagina 6-26 voor meer infor­matie over het opbergen van de accu.
DWA10950
OPMERKING:
Voer eventueel benodigde reparaties uit voordat u uw motorfiets stalt.
7-4
Page 79

SPECIFICATIES

Afmetingen:
Totale lengte:
2175 mm (85.6 in)
Totale breedte:
775 mm (30.5 in)
Totale hoogte:
1115 mm (43.9 in)
Zadelhoogte:
790 mm (31.1 in)
Wielbasis:
1510 mm (59.4 in)
Grondspeling:
120 mm (4.72 in)
Kleinste draaicirkel:
2800 mm (110.2 in)
Gewicht:
Incl. olie en brandstof:
247.0 kg (545 lb)
Motor:
Type motor:
Luchtgekoeld, 4-takt, DOHC
Cilinderopstelling:
4-cilinder, parallel vooroverhellend
Slagvolume:
1251.0 cm³ (76.34 cu.in)
Boring × slag:
79.0 × 63.8 mm (3.11 × 2.51 in)
Compressieverhouding:
9.70 :1
Startsysteem:
Elektrische startmotor
Smeersysteem:
Wet sump
Motorolie:
Type:
SAE10W30 of SAE10W40 of SAE15W40 of SAE20W40 of SAE20W50
-20 -10 0
Aanbevolen kwaliteit motorolie:
API service type SE, SF, SG of hoger
Hoeveelheid motorolie:
Zonder vervanging van oliefilterelement:
3.00 L (3.17 US qt) (2.64 Imp.qt)
Met vervanging van oliefilterelement:
3.35 L (3.54 US qt) (2.95 Imp.qt)
20 30
10
SAE 10W-30
SAE 10W-40
SAE 15W-40
SAE 20W-40
SAE 20W-50
40
Luchtfilter:
Luchtfilterelement:
Droog element
Brandstof:
Aanbevolen brandstof:
Uitsluitend normale loodvrije benzine
Inhoud brandstoftank:
21.0 L (5.55 US gal) (4.62 Imp.gal)
Hoeveelheid reservebrandstof:
4.5 L (1.19 US gal) (0.99 Imp.gal)
50 ˚C
Carburateur:
Fabrikant:
MIKUNI
Model × aantal:
BSR37 x 4
Bougie(s):
Fabrikant/model:
NGK/DPR8EA-9
Elektrodenafstand:
0.8–0.9 mm (0.031–0.035 in)
Koppeling:
Type koppeling:
Nat, meervoudige plaat
Versnellingsbak:
Primair reductiesysteem:
Recht tandwiel
Primaire reductieverhouding:
98/56 (1.750)
Secundair reductiesysteem:
Kettingaandrijving
Secundaire reductieverhouding:
39/18 (2.167)
Type versnellingbak:
Constant mesh, 5 versnellingen
Bediening:
Bediening met linkervoet
Overbrengingsverhoudingen:
1e:
40/14 (2.857)
2e:
36/18 (2.000)
3e:
33/21 (1.571)
8
8-1
Page 80
SPECIFICATIES
4e:
31/24 (1.292)
5e:
29/26 (1.115)
Chassis:
Type frame:
Dubbel wiegframe
Spoorhoek:
25.50 graad
Naspoor:
100.0 mm (3.94 in)
Voorband:
Type:
Tubeless
Maat:
120/70 ZR17M/C (58W)
Fabrikant/model:
DUNLOP/D252FJ
Achterband:
Type:
Tubeless
Maat:
180/55 ZR17M/C (73W)
8
Fabrikant/model:
DUNLOP/D252J
Belading:
Maximale belasting:
203 kg (448 lb) (Totaal gewicht van bestuurder, passagier, bagage en accessoires)
Bandenspanning (gemeten aan koude banden):
Gewichtsverdeling:
0–90 kg (0–198 lb)
Voor:
250 kPa (36 psi) (2.50 kgf/cm²)
Achter:
250 kPa (36 psi) (2.50 kgf/cm²)
Gewichtsverdeling:
90–203 kg (198–448 lb) Voor:
250 kPa (36 psi) (2.50 kgf/cm²)
Achter:
290 kPa (42 psi) (2.90 kgf/cm²)
Rijden met hoge snelheid:
Voor:
250 kPa (36 psi) (2.50 kgf/cm²)
Achter:
290 kPa (42 psi) (2.90 kgf/cm²)
Voorwiel:
Type wiel:
Gietwiel
Velgmaat:
17M/C x MT3.50
Achterwiel:
Type wiel:
Gietwiel
Velgmaat:
17M/C x MT5.50
Voorrem:
Type:
Dubbele schijfrem
Bediening:
Bediening met rechterhand
Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4
Achterrem:
Type:
Enkele schijfrem
Bediening:
Bediening met rechtervoet
Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4
Voorwielophanging:
Type:
Telescoopvork
Veer/schokdempertype:
Schroefveer/oliedemper
Veerweg:
130.0 mm (5.12 in)
Achterwielophanging:
Type:
Achterbrug
Veer/schokdempertype:
Schroefveer/gas-oliedemper
Veerweg:
120.0 mm (4.72 in)
Elektrische installatie:
Ontstekingssysteem:
Transistorontsteking (digitaal)
Laadsysteem:
Wisselstroomdynamo
Accu:
Model:
GT14B-4
Voltage, capaciteit:
12 V, 12.0 Ah
Koplamp:
Type gloeilamp:
Halogeenlamp
8-2
Page 81
SPECIFICATIES
Gloeilampen voltage, wattage × aantal:
Koplamp:
12 V, 60 W/55.0 W × 1
Achterlicht/remlicht unit:
12 V, 5.0 W/21.0 W × 2
Voorste richtingaanwijzer:
12 V, 21.0 W × 2
Achterste richtingaanwijzer:
12 V, 21.0 W × 2
Parkeerlicht:
12 V, 4.0 W × 1
Instrumentenverlichting:
LED
Controlelampje vrijstand:
12 V, 1.7 W × 1
Controlelampje grootlicht:
12 V, 1.7 W × 1
Waarschuwingslampje olieniveau:
12 V, 1.7 W × 1
Controlelampje richtingaanwijzers:
12 V, 1.7 W × 2
Controlelampje startblokkering:
LED
Zekeringen:
Hoofdzekering:
40.0 A
Koplampzekering:
15.0 A
Zekering signaleringssysteem:
10.0 A
Zekering ontstekingssysteem:
15.0 A
Zekering parkeerlichtcircuit:
10.0 A
Backup-zekering:
10.0 A
8
8-3
Page 82

GEBRUIKERSINFORMATIE

Identificatienummers
Noteer het sleutelnummer, het voertuigi­dentificatienummer en de modelinforma­tiesticker in onderstaande ruimtes. Deze nummers heeft u nodig om reserveonder­delen bij een Yamaha dealer te bestellen of wanneer uw machine is gestolen. SLEUTELIDENTIFICATIE NUMMER:
VOERTUIGIDENTIFICATIE NUMMER:
MODELINFORMATIESTICKER:
9
DAU26351
Sleutelnummer
DAU26381
1. Sleutelnummer
2. Codeersleutel (rood bovendeel)
3. Standaardsleutels (zwart bovendeel)
Het sleutelnummer is ingeslagen op het sleutelplaatje. Noteer dit nummer in het daartoe bestemde vakje en gebruik dit als referentie bij het bestellen van een nieuwe sleutel.
Voertuigidentificatienummer
DAU26400
1. Voertuigidentificatienummer
Het voertuigidentificatienummer is ingesla­gen op de balhoofdbuis. Noteer dit nummer in het daartoe bestemde vakje.
OPMERKING:
Het voertuigidentificatienummer is bedoeld voor identificatie van uw motorfiets en kan worden gebruikt om uw motor in uw land aan te melden voor kentekenregistratie.
9-1
Page 83
GEBRUIKERSINFORMATIE
Modelinformatiesticker
DAU26480
1. Modelinformatiesticker
De modelinformatiesticker is onder het za­del bevestigd aan het frame. (Zie pagina 3-14.) Noteer de informatie op deze sticker in het daartoe bestemde vakje. Deze infor­matie is nodig om reserve-onderdelen te bestellen bij een Yamaha dealer.
9
9-2
Page 84
INDEX
A
Aandrijfketting, reinigen en smeren ...... 6-21
Accu......................................................6-26
Achterbrugscharnierpunten, smeren..... 6-24
Antidiefstal-alarmsysteem (optie)............ 3-7
B
Bagageriembevestiging ........................3-17
Banden..................................................6-14
Bougies, controleren ............................... 6-8
Brandstof...............................................3-11
Brandstofkraan...................................... 3-13
Brandstofverbruik, tips voor een zuinig ... 5-3
C
Carburateurs, afstellen..........................6-12
Chokehendel......................................... 3-14
Claxonschakelaar ...................................3-8
Contactslot/stuurslot ...............................3-2
Controle- en waarschuwingslampjes ......3-3
Controlelampje grootlicht ........................ 3-4
Controlelampjes richtingaanwijzers ........ 3-3
Controlelampje startblokkering ............... 3-4
Controlelijst voor gebruik ........................4-2
D
Dimlichtschakelaar.................................. 3-8
G
Gasgreep en gaskabel, controleren en
smeren................................................ 6-22
Gereedschapsset.................................... 6-1
Gloeilamp remlicht/achterlicht,
vervangen........................................... 6-29
Gloeilamp richtingaanwijzer,
vervangen........................................... 6-30
H
Helmbevestiging ...................................3-15
I
Identificatienummers .............................. 9-1
Inrijperiode.............................................. 5-4
K
Kabels, controleren en smeren............. 6-22
Klepspeling........................................... 6-14
Koplampgloeilamp, vervangen ............. 6-28
Koppelingshendel .......................... 3-8, 6-17
L
Lichtsignaalschakelaar ........................... 3-8
Locaties van onderdelen ........................ 2-1
Luchtfilterelement, reinigen .................. 6-11
M
Middenbok en zijstandaard,
controleren en smeren ....................... 6-23
Modelinformatiesticker............................ 9-2
Motorolie en oliefilterelement.................. 6-9
Motor, warm starten................................ 5-2
Multifunctioneel display .......................... 3-6
N
Niveaus rem- en koppelingsvloeistof,
controleren ......................................... 6-18
Noodstopschakelaar............................... 3-8
O
Opbergcompartiment............................ 3-15
P
Panelen, verwijderen en aanbrengen..... 6-6
Parkeerlichtgloeilamp, vervangen ........ 6-30
Parkeren................................................. 5-4
Periodiek smeer- en
onderhoudsschema.............................. 6-2
Problemen oplossen............................. 6-33
R
Rem- en koppelingshendels,
controleren en smeren........................6-23
Rem- en koppelingsvloeistof,
verversen............................................6-20
Rem- en schakelpedalen, controleren
en smeren...........................................6-22
Remhendel..............................................3-9
Remlichtschakelaar, afstellen ...............6-17
Rempedaal............................................3-10
Richtingaanwijzerschakelaar...................3-8
S
Schakelaar alarmverlichting....................3-8
Schakelen ...............................................5-3
Schakelpedaal.........................................3-9
Schokdemperunits, afstellen.................3-16
Sleutelnummer........................................9-1
Snelheidsmeter.......................................3-5
Spanning aandrijfketting........................6-20
Specificaties............................................8-1
Stalling ....................................................7-3
Startblokkeersysteem..............................3-1
Starten van een koude motor.................. 5-1
Startknop.................................................3-8
Startspersysteem..................................3-18
Stationair motortoerental.......................6-13
Storingzoekschema...............................6-34
Stuurschakelaars ....................................3-7
Stuursysteem, controleren ....................6-25
T
Tankbeluchtingsslang ...........................3-12
Tankdop ................................................3-10
Toerenteller.............................................3-5
Page 85
U
Uitlaatkatalysator.................................. 3-12
V
Veiligheidsinformatie .............................. 1-1
Verzorging .............................................. 7-1
Voertuigidentificatienummer ................... 9-1
Voor- en achterremblokken,
controleren ......................................... 6-18
Voorvork, afstellen................................ 3-15
Voorvork, controleren ........................... 6-24
Vrije slag gaskabel, controleren ........... 6-13
Vrijstandcontrolelampje .......................... 3-4
W
Waarschuwingslampje olieniveau .......... 3-4
Wiel (achter) ......................................... 6-32
Wielen................................................... 6-17
Wiellagers controleren.......................... 6-25
Wiel (voor) ............................................ 6-31
Z
Zadel..................................................... 3-14
Zekeringen, vervangen......................... 6-27
Zelfdiagnosesysteem.............................. 3-5
Zijstandaard.......................................... 3-18
INDEX
Page 86
Page 87
Page 88
GEDRUKT OP KRINGLOOPPAPIER
YAMAHA MOTOR CO., LTD.
PRINTED IN JAPAN
2005.11-0.3×1 CR
(D)
Loading...