Yamaha VP250 User Manual [nl]

Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze
machine gaat gebruiken.
HANDLEIDING
VP250
5B2-F819D-D4
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken. Deze handleiding dient bij de machine te
blijven als deze wordt verkocht.

INLEIDING

WAARSCHUWING
Welkom in de wereld van Yamaha! Als eigenaar van de VP250 profiteert u van de enorme ervaring en technische kennis van Yamaha op het gebied van het ontwerpen en fabriceren van hoogwaardige producten, waarmee Yamaha zijn reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven. Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw VP250. De Ge­bruikershandleiding geeft instructies voor de bediening, inspectie en het onderhoud van de scooter, en beschrijft hoe u uzelf en anderen kunt beschermen tegen persoonlijk letsel of schade. De vele tips in deze handleiding helpen u bovendien om uw scooter in optimale conditie te houden. Als er ten slotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer. Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles! Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan er soms sprake zijn van kleine verschillen tussen uw scooter en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente product­informatie ten tijde van publicatie. Als u vragen hebt over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
Lees deze handleiding aandachtig helemaal door voordat u deze scooter gaat gebruiken.
DWA12411

BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING

WAARSCHUWING
LET OP
OPMERKING
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Dit is het Safety Alert-symbool. Het wordt gebruikt om u te waarschuwen voor risico’s op persoonlijk letsel. Volg alle veiligheidsaanwijzingen bij dit symbool op om mogelijk letsel of overlijden te voorkomen.
Een WAARSCHUWING duidt een gevaarlijke situatie aan die, indien niet vermeden, kan resul­teren in ernstig letsel of overlijden.
De aanduiding LET OP staat bij speciale voorzorgen die moeten worden genomen om scha­de aan de machine of andere eigendommen te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of verhelderen.
*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
DAU10133
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAUM2150
VP250
©2012 door MBK INDUSTRIE
Elke vorm van herdruk of onbevoegd ge-
zonder schriftelijke toestemming van
HANDLEIDING
1e Uitgave, april 2012
Alle rechten voorbehouden
bruik
MBK INDUSTRIE
is uitdrukkelijk verboden.
Gedrukt in Nederland.

INHOUDSOPGAVE

VEILIGHEIDSINFORMATIE ..............1-1
Andere aandachtspunten voor
veilig rijden ..................................1-5
BESCHRIJVING ................................2-1
Aanzicht linkerzijde..........................2-1
Aanzicht rechterzijde .......................2-2
Bedieningen en instrumenten..........2-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN
EN BEDIENINGEN.............................3-1
Contactslot/stuurslot .......................3-1
Controlelampjes en
waarschuwingslampje .................3-2
Snelheidsmeter ...............................3-2
Brandstofniveaumeter ....................3-3
Temperatuurmeter koelvloeistof .....3-3
Multifunctioneel display ..................3-3
Stuurschakelaars ............................3-6
Voorremhendel ...............................3-7
Achterremhendel ............................3-7
Tankdop ..........................................3-8
Brandstof ........................................3-8
Uitlaatkatalysatoren ........................3-9
Zadel .............................................3-10
Opbergcompartimenten ................3-11
Kuipruit .........................................3-12
Afstellen van de
schokdemperunits .....................3-13
Bagagedrager (indien aanwezig)...3-13
Bagagehaak .................................3-14
Zijstandaard .................................3-14
Startspersysteem .........................3-15
VOOR UW VEILIGHEID – CONTROLES VOOR HET RIJDEN ... 4-1
GEBRUIK EN BELANGRIJKE
RIJ-INFORMATIE .............................. 5-1
Starten van de motor ...................... 5-1
Wegrijden .......................................5-2
Sneller en langzamer rijden ...........5-2
Remmen .........................................5-3
Tips voor een zuinig
brandstofverbruik ........................5-3
Inrijperiode .....................................5-4
Parkeren ......................................... 5-4
PERIODIEK ONDERHOUD EN
AFSTELLINGEN................................ 6-1
Boordgereedschapsset .................. 6-2
Periodiek onderhoudsschema voor
het uitstootcontrolesysteem ........ 6-3
Algemeen smeer- en
onderhoudsschema ....................6-4
Stroomlijn- en framepanelen
verwijderen en aanbrengen ........6-8
Bougie controleren .........................6-9
Motorolie ......................................6-10
Eindoverbrengingsolie ..................6-12
Koelvloeistof ................................. 6-13
Luchtfilter en luchtfilterelementen
in v-snaarbehuizing reinigen .... 6-14
De vrije slag van de gasgreep
controleren ............................... 6-15
Klepspeling .................................. 6-16
Banden ........................................ 6-16
Gietwielen .................................... 6-18
Vrije slag voor- en
achterremhendel ...................... 6-18
Controleren van voor- en
achterremblokken ..................... 6-19
Controleren van
remvloeistofniveau ................... 6-20
Remvloeistof verversen ............... 6-21
Kabels controleren en smeren ..... 6-21
Controleren en smeren van
gasgreep en gaskabel .............. 6-22
Smeren van voor- en
achterremhendels ..................... 6-22
Middenbok en zijstandaard
controleren en smeren ............. 6-22
Voorvork controleren ................... 6-23
Stuursysteem controleren ............ 6-24
Controleren van wiellagers .......... 6-24
Accu ............................................. 6-24
Zekeringen vervangen ................. 6-25
Koplampgloeilamp vervangen ..... 6-26
Gloeilamp in voorste
richtingaanwijzer vervangen ..... 6-28
Vervangen van een gloeilamp voor
achterlicht/remlicht of van een gloeilamp voor achterste
richtingaanwijzer .......................6-29
Gloeilamp in kentekenverlichting
vervangen .................................6-29
Parkeerlichtgloeilamp
vervangen .................................6-30
Problemen oplossen .....................6-30
Storingzoekschema’s ...................6-31
VERZORGING EN STALLING VAN
DE SCOOTER ....................................7-1
Verzorging ......................................7-1
Stalling ............................................7-3
SPECIFICATIES ................................8-1
GEBRUIKERSINFORMATIE..............9-1
Identificatienummers ......................9-1
INHOUDSOPGAVE

VEILIGHEIDSINFORMATIE

Wees een verantwoordelijke eigenaar
1
Als eigenaar van de machine bent u verant­woordelijk voor de veilige en juiste bedie­ning ervan. Scooters zijn tweewielige voertuigen. Voor een veilig gebruik zijn de toepassing van de juiste rijtechnieken en de ervaring van de bestuurder van belang. Elke be­stuurder moet bekend zijn met de volgende vereisten alvorens met deze scooter te gaan rijden. Hij of zij moet:
Door een competente informatiebron
grondig zijn ingelicht over alle aspec-
ten van scooterrijden.
Zich houden aan de waarschuwingen
en onderhoudseisen zoals vermeld in
deze Gebruikershandleiding.
Grondig getraind zijn in veilige en cor-
recte rijtechnieken.
Gebruikmaken van professionele
technische service, zoals aangegeven
in deze Gebruikershandleiding en/of
wanneer de mechanische condities dit
vereisen.
Ga nooit rijden met een scooter zonder
passende rijopleiding of instructies.
Neem rijlessen. Beginners moeten les
krijgen van een gediplomeerd instruc-
DAU1026A
teur. Neem contact op met een be­voegde scooterdealer voor informatie over rijlessen bij u in de buurt.
Veilig rijden
Voer vóór elke rit de controles voor het rij­den uit om u ervan te verzekeren dat de ma­chine in veilige staat verkeert. Onvoldoende inspectie of onderhoud van de machine ver­groot het risico op ongeval of schade. Zie pagina 4-1 voor een lijst met controles voor het rijden.
Deze scooter is gebouwd voor het ver-
voer van de bestuurder plus een pas­sagier.
Het niet opmerken en herkennen van
scooters door andere weggebruikers vormt de belangrijkste oorzaak van auto-/scooterongevallen. Vaak wor­den ongevallen veroorzaakt doordat een autobestuurder de scooter niet heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat blijkt het meest effectief om het risico op een dergelijk type ongeval te ver­minderen.
Dus:
• Draag een jack in felle kleuren.
• Wees extra voorzichtig bij het nade­ren en passeren van kruisingen, daar doen ongelukken met scooters zich namelijk het meest voor.
1-1
• Ga daar rijden waar andere wegge­bruikers u kunnen zien. Ga niet rij­den in de dode zichthoek van een andere weggebruiker.
• Pleeg nooit onderhoud aan een scooter zonder voldoende kennis. Neem contact op met een bevoeg­de scooterdealer voor informatie over het basisonderhoud van een scooter. Bepaalde onder­houdswerkzaamheden kunnen al­leen worden uitgevoerd door gediplomeerd personeel.
Bij veel ongevallen zijn onervaren be-
stuurders betrokken. Vaak waren bij een ongeval betrokken bestuurders zelfs niet in het bezit van een geldig rij­bewijs.
• Zorg dat u bekwaam bent om te rij­den en leen uw scooter alleen uit aan ervaren scooterrijders.
• Weet wat u wel en niet aankunt. Door rekening te houden met uw beperkingen helpt u ongelukken voorkomen.
• We raden aan om het scooterrijden te oefenen op plekken waar geen verkeer is, totdat u grondig bekend bent met de scooter en zijn bedie­ning.
VEILIGHEIDSINFORMATIE
Ongelukken worden vaak veroorzaakt
door een fout van de scooterbestuur­der. Veel bestuurders houden bij het ingaan van een bocht een te hoge rij­snelheid aan of gaan onvoldoende schuinliggen voor de rijsnelheid, waar­door ze wijd uit de bocht komen.
• Neem altijd de maximumsnelheid in acht en rijd nooit sneller dan de wegcondities en het verkeer toe­staan.
• Geef altijd richting aan voordat u af­slaat of van rijstrook wisselt. Zorg dat andere weggebruikers u kunnen zien.
De zithouding van de bestuurder en de
passagier is belangrijk voor een goede besturing.
• De bestuurder moet tijdens het rij­den beide handen aan het stuur houden en beide voeten op de be­stuurdersvoetsteunen, om zo de macht over het stuur te behouden.
• De passagier hoort steeds de be­stuurder, de zadelband of de hand­greep, indien aanwezig, met beide handen vast te houden en beide voeten op de passagiersvoetsteu­nen te houden. Neem nooit een
passagier mee die niet in staat is om beide voeten stevig op de passa­giersvoetsteunen te zetten.
Rijd nooit onder invloed van alcohol of
andere drugs.
Deze scooter is uitsluitend ontworpen
voor gebruik op verharde wegen. De machine is niet bedoeld voor off-road­gebruik.
Beschermende uitrusting
Scooterongelukken met dodelijke afloop betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen van een helm is de belangrijkste factor bij het voorkomen of reduceren van hoofdlet­sel.
Draag altijd een goedgekeurde helm.
Draag ook een vizier of een veilig-
heidsbril. Zonder oogbescherming kan uw zicht door de rijwind verslechteren, waardoor u gevaren mogelijk te laat opmerkt.
Door een jack, stevige schoenen, een
lange broek, handschoenen e.d. te dragen verkleint u de kans op schaaf­wonden of ontvellingen.
Draag nooit loszittende kleding, deze
kan blijven haken aan schakelhand­grepen of door de wielen worden ge­grepen en zo een ongeval of letsel veroorzaken.
Draag altijd beschermende kleding die
uw benen, enkels en voeten bedekt. De motor en het uitlaatsysteem kun­nen tijdens en na het rijden zeer heet zijn en brandwonden veroorzaken.
De hierboven vermelde voorzorgs-
maatregelen gelden ook voor passa­giers.
Voorkom koolmonoxidevergiftiging
De uitlaatgassen van verbrandingsmotoren bevatten koolmonoxide, een dodelijk gas. Inademing van koolmonoxide kan hoofd­pijn, duizeligheid, sufheid, misselijkheid, verwarring en uiteindelijk de dood veroorza­ken. Koolmonoxide is een kleurloos, reukloos, smaakloos gas dat ook aanwezig kan zijn als u geen uitlaatgassen ziet of ruikt. Het koolmonoxideniveau kan zeer snel op­lopen, waardoor u het bewustzijn kunt ver­liezen en uzelf niet meer kunt redden. In afgesloten of slecht geventileerde ruimtes kunnen dodelijke hoeveelheden koolmo­noxide dagenlang blijven hangen. Als u symptomen van koolmonoxidevergiftiging ervaart, verlaat de ruimte dan onmiddellijk, ga naar de open lucht en ROEP MEDI­SCHE HULP IN.
1
1-2
VEILIGHEIDSINFORMATIE
Laat de motor niet binnen draaien.
Zelfs als u ventileert met ventilatoren of open ramen en deuren kan de hoe-
1
veelheid koolmonoxide snel oplopen tot gevaarlijke niveaus.
Laat de motor niet draaien in slecht ge-
ventileerde of deels afgesloten ruimtes zoals schuren of garages.
Laat de motor niet buiten draaien op
plaatsen waar de uitlaatgassen in een gebouw kunnen worden getrokken via openingen zoals ramen en deuren.
Beladen
Het monteren van accessoires of het ver­voer van bagage kan een negatief effect hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag als hierdoor de gewichtsverdeling van de scooter verandert. Wees uiterst voorzichtig bij het monteren van accessoires of het be­laden van uw scooter, om zo mogelijke on­gevallen te vermijden. Pas extra op wanneer u op een scooter rijdt die beladen is of waaraan accessoires zijn gemonteerd. Hieronder volgen naast de informatie over accessoires enkele richtlijnen voor het bela­den van uw scooter:
Het totale gewicht van de bestuurder, pas­sagier, accessoires en bagage mag de maximale gewichtslimiet niet overschrijden.
Rijden met een te zwaar belaste machine kan leiden tot een ongeval.
Maximale belasting:
185 kg (408 lb)
Let op het volgende wanneer u tot deze ge­wichtslimiet belaadt:
Het zwaartepunt van bagage en ac-
cessoires moet zo laag en zo dicht mo­gelijk bij de scooter liggen. Bevestig zware goederen zo dicht mogelijk bij het midden van de machine en verdeel het gewicht zo gelijkmatig mogelijk over beide zijden om onbalans of in­stabiliteit te minimaliseren.
Als gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen. Controleer voordat u gaat rijden of ac­cessoires en bagage stevig aan de scooter zijn bevestigd. Controleer de bevestigingspunten voor accessoires en bagage regelmatig.
• Pas de vering aan de te vervoeren bagage aan (alleen voor modellen met instelbare vering) en controleer de toestand en spanning van uw banden.
• Bevestig nooit omvangrijke of zware goederen aan het stuur, de voor­vork of het voorwielspatbord. Der­gelijke items kunnen een instabiel weggedrag of een te trage reactie op het stuur veroorzaken.
Deze machine is niet ontworpen
voor het trekken van een aanhanger of bevestiging van een zijspan.
Originele Yamaha accessoires
De keuze van accessoires voor uw machine vormt een belangrijke beslissing. Originele Yamaha accessoires, die alleen verkrijg­baar zijn bij de Yamaha dealer, zijn door Yamaha ontwikkeld, getest en goedge­keurd voor gebruik op uw machine. Veel bedrijven die niet zijn gelieerd aan Yamaha produceren onderdelen en acces­soires of bieden aanpassingssets voor Yamaha voertuigen. Yamaha kan niet alle producten testen die deze bedrijven produ­ceren. Om die reden kan Yamaha accessoi­res die niet door Yamaha zijn verkocht of wijzigingen die niet door zijn Yamaha zijn aangeraden niet goedkeuren of aanbeve­len, zelfs niet als deze zijn verkocht en geïn­stalleerd door een Yamaha dealer.
1-3
VEILIGHEIDSINFORMATIE
In de handel verkrijgbare onderdelen, accessoires en aanpassingssets
Hoewel er producten verkrijgbaar zijn die qua ontwerp en kwaliteit sterk lijken op ori­ginele Yamaha accessoires, dient u te be­seffen dat sommige in de handel verkrijgbare accessoires of aanpassings­sets niet geschikt zijn vanwege mogelijke veiligheidsrisico’s voor uzelf of anderen. Het monteren van in de handel verkrijgbare pro­ducten of het verrichten van aanpassingen die de ontwerp- of bedieningskenmerken van uw machine wijzigen kan het risico op ernstig letsel of overlijden van uzelf of ande­ren vergroten. U bent verantwoordelijk voor letsel dat voortvloeit uit wijzigingen aan de machine. Volg bij de montage van accessoires de on­derstaande richtlijnen en die vermeld onder het kopje “Beladen”.
Monteer nooit accessoires en vervoer
nooit bagage als deze een nadelige in­vloed hebben op de prestaties van uw scooter. Inspecteer het accessoire zorgvuldig alvorens het te gebruiken om te waarborgen dat het de grondspeling of de hellinghoek op geen enkele manier vermindert, de
veerweg, de stuuruitslag of de bedie­ning niet beperkt en geen lampen of reflectors afdekt.
• Accessoires die aan of nabij het stuur of de voorvork zijn gemon­teerd zullen mogelijk instabiliteit ver­oorzaken door een foutieve gewichtsverdeling of door aerody­namische effecten. Accessoires aan het stuur of nabij de voorvork moeten zo licht mogelijk zijn en tot een minimum worden beperkt.
• Omvangrijke accessoires kunnen door hun aerodynamisch effect van invloed zijn op de rijstabiliteit van de scooter. De scooter kan door rijwind worden opgetild of bij zijwind insta­biel worden. Zulke accessoires kun­nen ook instabiliteit veroorzaken terwijl u grote voertuigen inhaalt of door deze wordt ingehaald.
• Sommige accessoires dwingen de bestuurder om een andere dan de normale zitpositie in te nemen. Zo’n verkeerde zitpositie beperkt de be­wegingsvrijheid van de bestuurder en kan een comfortabele bediening hinderen, zodat we dergelijke ac­cessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elek­trische accessoires de capaciteit van het elektrisch systeem van de scooter te boven gaan, kan zich een gevaarlij­ke elektrische storing voordoen waar­door de verlichting of de motor uitvalt.
In de handel verkrijgbare banden en vel­gen
De banden en velgen die bij uw scooter werden geleverd zijn ontworpen om de mo­gelijkheden van de machine te ondersteu­nen en bieden de beste combinatie van rijprestaties, remvermogen en comfort. An­dere banden, velgen, maten of combinaties zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 6-16 voor bandenspecificaties en meer informa­tie over het vervangen van uw banden.
De scooter vervoeren
Volg de onderstaande instructies als u de scooter in een ander voertuig wilt vervoe­ren.
Verwijder alle loszittende voorwerpen
van de scooter.
Zorg dat het voorwiel recht naar voren
wijst op de aanhanger of de laadvloer en zet het wiel vast in een goot om be­weging te voorkomen.
1
1-4
VEILIGHEIDSINFORMATIE
Zet de scooter vast met spanbanden
of andere geschikte banden aan stevi­ge delen van de scooter, zoals het fra-
1
me of de bovenste voorvorkklem (en niet aan, bijvoorbeeld, het stuur, de richtingaanwijzers of onderdelen die kunnen afbreken). Kies de plaats voor de spanbanden zorgvuldig om te voor­komen dat deze tijdens het transport schuurplekken op de lak veroorzaken.
Zorg indien mogelijk dat de vering iets
door de spanbanden wordt ingedrukt, zodat de scooter tijdens het transport niet overmatig kan stuiteren.
DAU10373

Andere aandachtspunten voor veilig rijden

Geef duidelijk richting aan wanneer u
een bocht neemt.
Op een nat wegdek kan remmen ui-
terst lastig zijn. Vermijd te hard rem­men, de scooter zou kunnen slippen. Bedien de remmen rustig wanneer u op een nat wegdek wilt stoppen.
Minder snelheid bij het naderen van
een bocht of een afslag. Trek lang­zaam op nadat u de bocht hebt geno­men.
Wees voorzichtig bij het passeren van
geparkeerde auto’s. Een bestuurder merkt u mogelijk niet op en kan het portier openslaan in uw rijrichting.
Spoorwegovergangen, tramrails, ijze-
ren platen gebruikt in de wegenbouw en putdeksels worden in natte toe­stand zeer glad. Minder snelheid en passeer ze voorzichtig. Houd de scoo­ter recht, anders kan hij gaan schui­ven.
De remvoeringen kunnen nat worden
bij het wassen van de scooter. Contro­leer de remmen na het wassen van de scooter, voordat u gaat rijden.
Draag steeds een helm, handschoe-
nen, een lange broek (taps toelopend bij de enkel/omslag, om flapperen te voorkomen), en een felgekleurd jack.
Vervoer op uw scooter niet te veel ba-
gage. Een overbeladen scooter is on­stabiel. Gebruik degelijke snelbinders om bagage aan de bagagedrager vast te binden (indien het voertuig is voor­zien van een bagagedrager). Losse bagage beïnvloedt de stabiliteit van de scooter en kan uw aandacht afleiden van het verkeer. (Zie pagina 1-3.)
1-5

Aanzicht linkerzijde

1
2345768
1. Achterste opbergcompartiment (pagina 3-11)
2. Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-13)
3. Vuldop versnellingsbakolie (pagina 6-12)
4. Luchtfilterelement (pagina 6-14)
5. Luchtfilterelement in V-snaarbehuizing (pagina 6-14)
6. Zijstandaard (pagina 3-14)
7. Kijkglas koelvloeistofniveau (pagina 6-13)
8. Voorremblokken (pagina 6-19)

BESCHRIJVING

2
2-1
BESCHRIJVING
213 4
5678

Aanzicht rechterzijde

2
1. Handgreep (pagina 5-2)
2. Hoofdzekering/zekeringenkastje (pagina 6-25)
3. Accu (pagina 6-24)
4. Dop koelvloeistofreservoir (pagina 6-13)
5. Tankdop (pagina 3-8)
6. Olievuldop (pagina 6-10)
7. Middenbok (pagina 6-22)
8. Achterremblokken (pagina 6-19)
DAU10420
2-2

Bedieningen en instrumenten

PUSH
OPEN
12 3456 789
BESCHRIJVING
2
1. Achterremhendel (pagina 3-7)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-6)
3. Voorste opbergcompartiment (pagina 3-11)
4. Snelheidsmeter/Multifunctioneel display (pagina 3-2/3-3)
5. Bagagehaak (pagina 3-14)
6. Contactslot/stuurslot (pagina 3-1)
7. Schakelaar rechterstuurzijde (pagina 3-6)
8. Gasgreep (pagina 6-15)
9. Voorremhendel (pagina 3-7)
2-3

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

OPMERKING
WAARSCHUWING
PUSH
OPEN
ZAUM0253

Contactslot/stuurslot

3
Via het contactslot/stuurslot worden het ont­stekingssysteem en de verlichtingssyste­men bediend en wordt het stuur vergrendeld. De diverse standen worden hierna beschreven.
ON “
Alle elektrische circuits worden voorzien van stroom; de instrumentenverlichting, het achterlicht, de kentekenverlichting en de parkeerlichten gaan branden en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet wor­den uitgenomen.
DAU10461
DAU34121
De koplampen gaan automatisch branden wanneer de motor wordt gestart en blijven aan totdat de sleutel naar “ ” wordt ge­draaid of de zijstandaard omlaag wordt be­wogen.
DAU10661
OFF “
Alle elektrische systemen zijn uitgescha­keld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DWA10061
Draai nooit de sleutel naar “ ” of “ ” terwijl de machine rijdt. Hierdoor worden de elektrische systemen uitgeschakeld, wat mogelijk kan leiden tot verlies van de controle of een ongeval.
DAU10684
LOCK “ ”
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de “ ”-stand in en draai deze dan naar “ ”. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
Om het stuur te ontgrendelen Druk de sleutel in en draai deze dan naar “ ”. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
3-1
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
12 3
ZAUM0877
1
ZAUM0636
1
mph
0
10
20
30
40
50
60
70
80 90
100
ZAUM0637
Controlelampjes en waarschu­wingslampje
1. Controlelampje grootlicht “
2. Controlelampje richtingaanwijzers “
3. Waarschuwingslampje motorstoring “
Controlelampje richtingaanwijzers “
Dit controlelampje knippert terwijl de scha­kelaar voor richtingaanwijzers naar de lin­ker- of rechterstand is gedrukt.
Controlelampje grootlicht “
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp is ingeschakeld voor grootlicht.
Waarschuwingslampje
DAUS1540
motorstoring “
Dit waarschuwingslampje knippert wanneer er een probleem wordt aangegeven in het elektrisch circuit dat de motor controleert. Vraag in dat geval een Yamaha dealer het zelfdiagnosesysteem te controleren. Het elektrisch circuit voor het waarschu­wingslampje controleert u door de sleutel naar “ ” te draaien. Als het waarschu­wingslampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen.
3-2

Snelheidsmeter

3
1. Snelheidsmeter
ALLEEN VOOR GROOT-BRITTANNIË
1. Snelheidsmeter
De snelheidsmeter toont de actuele rijsnel­heid.
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
OPMERKING
LET OP
WAARSCHUWING
1 2
ZAUM0638
1
ZAUM0639
1
2
3
ZAUM0878

Brandstofniveaumeter

3
1. Brandstofniveaumeter
2. Waarschuwingslampje brandstofniveau
De brandstofniveaumeter geeft aan hoe­veel brandstof in de tank aanwezig is. De naald beweegt naar “E” (leeg) naarmate het brandstofniveau daalt. Wanneer de brand­stof in de tank ongeveer 2.7 L (0.72 US gal,
0.60 Imp.gal) bereikt, gaat het waarschu­wingslampje brandstofniveau branden en schakelt het multifunctionele display auto­matisch naar de “Trip/fuel”-modus. (Zie pa­gina 3-4.) Vul in dat geval zo snel mogelijk brandstof bij.
Voorkom dat de brandstoftank geheel droog komt te staan.
DAUM1471

Temperatuurmeter koelvloeistof

1. Rode zone
Met de contactsleutel in de stand “ ” geeft de temperatuurmeter voor koelvloeistof de temperatuur van de koelvloeistof aan. De
DAU12173
DAUM2740

Multifunctioneel display

1. “MODE”-toets
2. Multifunctioneel display
3. “SET”-toets
DWA12312
koelvloeistoftemperatuur is afhankelijk van de weersomstandigheden en de motorbe­lasting. Als de naald bij of in de rode zone staat, zet de machine dan stil en laat de mo­tor afkoelen. (Zie pagina 6-32.)
DCA10021
Zet de machine stil voordat u wijzigingen aanbrengt in de instellingen van het mul­tifunctionele display. Het aanbrengen van wijzigingen tijdens het rijden kan u afleiden en vergroot het risico op een
ongeval. Laat de motor niet draaien terwijl deze oververhit is.
Het multifunctionele display toont de vol-
gende voorzieningen:
een kilometerteller (die de totale afge-
legde afstand toont)
twee rittellers (die de afgelegde af-
stand tonen sinds deze voor het laatst op nul zijn gezet, de tijd die is verlopen
3-3
sinds de rittellers op nul zijn gezet en
OPMERKING
OPMERKING
"Mode" "Mode"
"Mode"
"Mode"
1
2 3
4
ZAUM0391
"Set"
"Set"
"Set"
1
2
3
ZAUM0392
de gemiddelde gereden snelheid ge­durende deze tijd)
een ritteller voor brandstofreserve (die
de afgelegde afstand aangeeft sinds het waarschuwingslampje brand­stofreserve aanging)
een klok
een omgevingstemperatuurweergave
een indicator olieverversing (die gaat
branden wanneer de motorolie moet worden ververst)
Voor het Verenigd Koninkrijk wordt de
afgelegde afstand aangegeven in mij­len en wordt de temperatuur aangege­ven in °F.
Voor andere landen wordt de afgeleg-
de afstand aangegeven in kilometers en wordt de temperatuur aangegeven in °C.
Kilometerteller- en rittellermodus
Door indrukken van de “MODE”-toets wis­selt de weergave in de onderstaande volg­orde tussen kilometerteller “Total” en ritteller “Trip”: Total Trip 1 Trip 2 Trip/fuel Total
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1. Total
2. Trip 1
3. Trip 2
4. Trip/Fuel
De kilometerteller Trip/fuel wordt al-
leen geactiveerd wanneer het waar­schuwingslampje brandstofniveau gaat branden.
Door indrukken van de “SET”-toets in de ki­lometertellermodus wisselt de weergave in de onderstaande volgorde tussen de ver­schillende kilometertellerfuncties: Trip 1 of Trip 2 Time (tijd) 1 of 2 Ge­middelde snelheid 1 of 2 Trip 1 of Trip 2
3-4
1. Afstand
2. Tijd
3. Gemiddelde snelheid
Als het waarschuwingslampje brandstofni­veau gaat branden (Zie pagina 3-3.), wisselt de weergave automatisch naar de brand­stofreserve-ritteller “Trip/fuel” en wordt de afgelegde afstand vanaf dat punt aangege­ven. In dat geval wordt door het indrukken van de “MODE”-toets in de onderstaande volgorde gewisseld tussen de diverse weer­gaven van rittellers en kilometerteller: Trip/Fuel Trip 1 → Trip 2 Total Trip/fuel
3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
ZAUM0393
ZAUM0394
ZAUM0395
1 2 3
ZAUM0396
3
Omgevingstemperatuurweergave
Als u de ritteller op nul wilt terugstellen, se­lecteert u deze met een druk op de “MO­DE”-toets, waarna u de “SET”-toets minstens 1 seconde lang ingedrukt houdt. Wanneer u de brandstofreserve-ritteller niet zelf met de hand op nul terugstelt, wordt deze automatisch teruggesteld zodra na het tanken 5 km (3 mi) is gereden en verschijnt de vorige weergavemodus weer.
Klokweergave
De klok op tijd zetten:
1. Houd de “SET”-toets minstens 2 se­conden lang ingedrukt terwijl de weer­gave “Total” actief is.
2. Als de uuraanduiding begint te knippe­ren, drukt u op de “SET”-toets om de uren in te stellen.
3. Druk op de “MODE”-toets en de minu­tenaanduiding zal gaan knipperen.
4. Druk op de “SET”-toets om de minuten in te stellen.
5. Druk op de “MODE”-toets en laat deze dan los om de klok te starten. De weer­gave keert weer terug naar de modus “Total”.
3-5
1. Waarschuwingslampje vorst “ ”
2. Minteken
3. Temperatuur
Deze weergave toont de omgevingstempe­ratuur vanaf –30 °C (–86 °F) tot 50 °C (122 °F). Het waarschuwingslampje vorst “ ” gaat automatisch branden als de temperatuur la­ger is dan 3 °C (37 °F).
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
OPMERKING
1
ZAUM0879
ZAUM0642
1
Indicator olieverversing “OIL”
1. Indicator olieverversing “OIL”
De motorolie moet worden ververst wan­neer deze indicator gaat branden. De indi­cator blijft branden totdat deze wordt teruggesteld. Nadat de motorolie is ver­verst, stelt u de indicator als volgt terug.
1. Draai de sleutel naar “ ”. Houd de “MODE”-toets en de “SET”-toets inge­drukt en draai de sleutel naar “ ”. Draai vervolgens de sleutel weer naar “ ”.
2. Houd de “MODE”-toets en de “SET”­toets nog twee tot vijf seconden inge­drukt.
3. Laat de toetsen los. De indicator olie­verversing zal nu uitgaan.
De indicator olieverversing gaat bran-
den na de eerste 1000 km (600 mi) en daarna om de 3000 km (1800 mi).
Als de motorolie werd ververst voordat
de indicator olieverversing brandde (dus voordat de intervalperiode voor olieverversing was verstreken), moet de indicator na de olieverversing wor­den teruggesteld zodat het eerstvol­gende tijdstip voor olieverversing weer correct wordt aangegeven. Na het te­rugstellen brandt de indicator gedu­rende twee seconden. Als de indicator niet gaat branden, herhaalt u de proce­dure.
DAU1234A

Stuurschakelaars

Links
3
1. Dimlicht- “ / ” / lichtsignaal- “ ”­schakelaar
2. Richtingaanwijzerschakelaar “ /
3. Claxonschakelaar “
Rechts
1. Startknop “
3-6
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1
ZAUM0791
1
ZAUM0085
Dimlichtschakelaar “ /
Zet deze schakelaar op “ ” voor grootlicht en op “ ” voor dimlicht. Druk de schake­laar in de dimlichtstand omlaag om een lichtsignaal te geven met de koplamp.
Richtingaanwijzerschakelaar “ /
Druk deze schakelaar naar “ ” om afslaan
3
naar rechts aan te geven. Druk deze scha­kelaar naar “ ” om afslaan naar links aan te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de middenstand. Om de richtin­gaanwijzers uit te schakelen wordt de scha­kelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in de middenstand.
Claxonschakelaar “
Druk deze schakelaar in om een claxonsig­naal te geven.
Startknop “
Druk met de zijstandaard omhoog op deze knop terwijl u de voor- of achterrem be­krachtigt om de motor te starten met de startmotor. Zie pagina 5-1 voor startinstruc­ties voordat u de motor start.
DAUS1020
DAU12460
DAU12500
DAU12721
DAU12901

Voorremhendel

1. Voorremhendel
De voorremhendel bevindt zich aan de rechterzijde van het stuur. Trek deze hendel naar de gasgreep toe om de voorrem te be­krachtigen.
DAU12951

Achterremhendel

1. Achterremhendel
De achterremhendel bevindt zich aan de linkerzijde van het stuur. Trek deze hendel naar het stuur toe om de achterrem te be­krachtigen.
3-7
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
WAARSCHUWING
WAARSCHUWING
ZAUM0643
1
2
DAUM2161

Tankdop

Openen van de tankdop
1. Tankdop
2. Tankdopdeksel
1. Open het tankdopdeksel door het voorste gedeelte omlaag te drukken.
2. Steek de sleutel in het slot en draai hem rechtsom.
Sluiten van de tankdop
1. Zet de uitlijnmerktekens tegenover el­kaar en druk de tankdop in zijn oor­spronkelijke positie.
2. Draai de sleutel linksom en neem hem uit.
3. Sluit het tankdopdeksel.
DWA11091
Na het tanken moet de tankdop goed worden aangedraaid. Door brandstoflek­kage ontstaat brandgevaar.

Brandstof

Controleer of er voldoende brandstof in de brandstoftank aanwezig is.
DWA10881
Benzine en benzinedampen zijn zeer brandbaar. Volg de onderstaande in­structies om brand en ontploffing te voorkomen en het letselrisico tijdens het tanken te verlagen.
1. Zet alvorens te tanken de motor af en zorg dat er niemand op de machine zit. Rook nooit tijdens het tanken en tank nooit in de nabijheid van vonken, open vuur of andere ontstekingsbronnen zo­als de waakvlammen van geisers en kledingdrogers.
2. Maak de brandstoftank niet te vol. Stop met vullen zodra de brandstof de onderkant van de vulhals heeft bereikt. Omdat brandstof uitzet als deze warm wordt, kan de warmte van de motor of de zon ervoor zorgen dat brandstof uit de brandstoftank stroomt.
3
3-8
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
WAARSCHUWING
LET OP
WAARSCHUWING
1
2
ZAUM0020
3
1. Vulpijp brandstoftank
2. Maximaal brandstofniveau
3. Veeg uitgestroomde brandstof onmid-
dellijk af. LET OP: Veeg gemorste
brandstof onmiddellijk af met een schone, droge, zachte doek, aange­zien de brandstof de gelakte opper­vlakken en kunststof delen kan aantasten.
4. Draai de tankdop stevig vast.
Benzine is giftig en kan letsel of overlij­den veroorzaken. Spring zorgvuldig om met benzine. Probeer nooit om benzine via de mond over te hevelen. Roep on­middellijk medische hulp in nadat u ben­zine heeft ingeslikt, veel benzinedamp heeft ingeademd of benzine in uw ogen heeft gekregen. Als benzine op uw huid
[DCA10071]
DWA15151
terechtkomt, was deze dan af met water en zeep. Als u benzine op uw kleding morst, trek dan andere kleding aan.
DAU43422
Voorgeschreven brandstof:
Uitsluitend loodvrije superbenzine
Inhoud brandstoftank:
10.5 L (2.77 US gal, 2.31 Imp.gal)
Hoeveelheid reservebrandstof (als de waarschuwingsindicator brand­stofniveau knippert):
2.7 L (0.72 US gal, 0.60 Imp.gal)
DCA11400
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Loodhoudende benzine veroorzaakt ern­stige schade aan inwendige motoron­derdelen als kleppen en zuigerveren en ook aan het uitlaatsysteem.
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het gebruik van loodvrije superbenzine met een octaangetal van RON 95 of hoger. Als de motor gaat detoneren (pingelen), gebruik dan benzine van een ander merk. Door loodvrije benzine te gebruiken gaan bou­gies langer mee en blijven de onderhouds­kosten beperkt.
3-9
DAU13445

Uitlaatkatalysatoren

Dit voertuig is uitgerust met uitlaatkatalysa­toren in het uitlaatsysteem.
DWA10862
Het uitlaatsysteem is heet nadat de mo­tor heeft gedraaid. Let op het volgende om brandgevaar of brandwonden te voorkomen:
Parkeer de machine nooit nabij
brandgevaarlijke stoffen, zoals op gras of op ander materiaal dat ge­makkelijk vlam vat.
Parkeer de machine op een plek
waar voetgangers of kinderen niet gemakkelijk met het hete uitlaatsys­teem in aanraking kunnen komen.
Controleer of het uitlaatsysteem is
afgekoeld alvorens onder­houdswerkzaamheden uit te voe­ren.
Laat de motor niet langer dan enke-
le minuten stationair draaien. Lang stationair draaien kan leiden tot oververhitting.
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
LET OP
OPMERKING
OPMERKING
ZAUM0644
PUSH
OPEN
1
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Bij gebruik van loodhoudende benzine zal onherstelbare schade worden toege­bracht aan de uitlaatkatalysator.

Zadel

Openen van het zadel
1. Zet de scooter op de middenbok.
2. Steek de sleutel in het contactslot en draai deze dan linksom naar “OPEN”.
1. Openen.
Druk de sleutel niet in terwijl u deze draait.
3. Klap het zadel omhoog.
Sluiten van het zadel
1. Klap het zadel omlaag en druk dan aan om te vergrendelen.
2. Neem de sleutel uit het contactslot als de scooter onbeheerd wordt achterge­laten.
Controleer of het zadel stevig is vergrendeld alvorens te gaan rijden.
3
3-10
Loading...
+ 57 hidden pages