Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze
machine gaat gebruiken.
HANDLEIDING
VP250
5B2-F819D-D4
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken. Deze handleiding dient bij de machine te
blijven als deze wordt verkocht.
DAU46090
INLEIDING
WAARSCHUWING
DAU10113
Welkom in de wereld van Yamaha!
Als eigenaar van de VP250 profiteert u van de enorme ervaring en technische kennis van Yamaha op het gebied van het ontwerpen en
fabriceren van hoogwaardige producten, waarmee Yamaha zijn reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw VP250. De Gebruikershandleiding geeft instructies voor de bediening, inspectie en het onderhoud van de scooter, en beschrijft hoe u uzelf en anderen
kunt beschermen tegen persoonlijk letsel of schade.
De vele tips in deze handleiding helpen u bovendien om uw scooter in optimale conditie te houden. Als er ten slotte toch nog vragen zijn,
aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan er soms sprake zijn van
kleine verschillen tussen uw scooter en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen hebt over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
Lees deze handleiding aandachtig helemaal door voordat u deze scooter gaat gebruiken.
DWA12411
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
WAARSCHUWING
LET OP
OPMERKING
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Dit is het Safety Alert-symbool. Het wordt gebruikt om u te waarschuwen voor risico’s op
persoonlijk letsel. Volg alle veiligheidsaanwijzingen bij dit symbool op om mogelijk letsel of
overlijden te voorkomen.
Een WAARSCHUWING duidt een gevaarlijke situatie aan die, indien niet vermeden, kan resulteren in ernstig letsel of overlijden.
De aanduiding LET OP staat bij speciale voorzorgen die moeten worden genomen om schade aan de machine of andere eigendommen te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of
verhelderen.
*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
Als eigenaar van de machine bent u verantwoordelijk voor de veilige en juiste bediening ervan.
Scooters zijn tweewielige voertuigen.
Voor een veilig gebruik zijn de toepassing
van de juiste rijtechnieken en de ervaring
van de bestuurder van belang. Elke bestuurder moet bekend zijn met de volgende
vereisten alvorens met deze scooter te
gaan rijden.
Hij of zij moet:
● Door een competente informatiebron
grondig zijn ingelicht over alle aspec-
ten van scooterrijden.
● Zich houden aan de waarschuwingen
en onderhoudseisen zoals vermeld in
deze Gebruikershandleiding.
● Grondig getraind zijn in veilige en cor-
recte rijtechnieken.
● Gebruikmaken van professionele
technische service, zoals aangegeven
in deze Gebruikershandleiding en/of
wanneer de mechanische condities dit
vereisen.
● Ga nooit rijden met een scooter zonder
passende rijopleiding of instructies.
Neem rijlessen. Beginners moeten les
krijgen van een gediplomeerd instruc-
DAU1026A
teur. Neem contact op met een bevoegde scooterdealer voor informatie
over rijlessen bij u in de buurt.
Veilig rijden
Voer vóór elke rit de controles voor het rijden uit om u ervan te verzekeren dat de machine in veilige staat verkeert. Onvoldoende
inspectie of onderhoud van de machine vergroot het risico op ongeval of schade. Zie
pagina 4-1 voor een lijst met controles voor
het rijden.
● Deze scooter is gebouwd voor het ver-
voer van de bestuurder plus een passagier.
● Het niet opmerken en herkennen van
scooters door andere weggebruikers
vormt de belangrijkste oorzaak van
auto-/scooterongevallen. Vaak worden ongevallen veroorzaakt doordat
een autobestuurder de scooter niet
heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat
blijkt het meest effectief om het risico
op een dergelijk type ongeval te verminderen.
Dus:
• Draag een jack in felle kleuren.
• Wees extra voorzichtig bij het naderen en passeren van kruisingen,
daar doen ongelukken met scooters
zich namelijk het meest voor.
1-1
• Ga daar rijden waar andere weggebruikers u kunnen zien. Ga niet rijden in de dode zichthoek van een
andere weggebruiker.
• Pleeg nooit onderhoud aan een
scooter zonder voldoende kennis.
Neem contact op met een bevoegde scooterdealer voor informatie
over het basisonderhoud van een
scooter. Bepaalde onderhoudswerkzaamheden kunnen alleen worden uitgevoerd door
gediplomeerd personeel.
● Bij veel ongevallen zijn onervaren be-
stuurders betrokken. Vaak waren bij
een ongeval betrokken bestuurders
zelfs niet in het bezit van een geldig rijbewijs.
• Zorg dat u bekwaam bent om te rijden en leen uw scooter alleen uit
aan ervaren scooterrijders.
• Weet wat u wel en niet aankunt.
Door rekening te houden met uw
beperkingen helpt u ongelukken
voorkomen.
• We raden aan om het scooterrijden
te oefenen op plekken waar geen
verkeer is, totdat u grondig bekend
bent met de scooter en zijn bediening.
VEILIGHEIDSINFORMATIE
● Ongelukken worden vaak veroorzaakt
door een fout van de scooterbestuurder. Veel bestuurders houden bij het
ingaan van een bocht een te hoge rijsnelheid aan of gaan onvoldoende
schuinliggen voor de rijsnelheid, waardoor ze wijd uit de bocht komen.
• Neem altijd de maximumsnelheid in
acht en rijd nooit sneller dan de
wegcondities en het verkeer toestaan.
• Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg
dat andere weggebruikers u kunnen
zien.
● De zithouding van de bestuurder en de
passagier is belangrijk voor een goede
besturing.
• De bestuurder moet tijdens het rijden beide handen aan het stuur
houden en beide voeten op de bestuurdersvoetsteunen, om zo de
macht over het stuur te behouden.
• De passagier hoort steeds de bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig, met beide
handen vast te houden en beide
voeten op de passagiersvoetsteunen te houden. Neem nooit een
passagier mee die niet in staat is om
beide voeten stevig op de passagiersvoetsteunen te zetten.
● Rijd nooit onder invloed van alcohol of
andere drugs.
● Deze scooter is uitsluitend ontworpen
voor gebruik op verharde wegen. De
machine is niet bedoeld voor off-roadgebruik.
Beschermende uitrusting
Scooterongelukken met dodelijke afloop
betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen
van een helm is de belangrijkste factor bij
het voorkomen of reduceren van hoofdletsel.
● Draag altijd een goedgekeurde helm.
● Draag ook een vizier of een veilig-
heidsbril. Zonder oogbescherming kan
uw zicht door de rijwind verslechteren,
waardoor u gevaren mogelijk te laat
opmerkt.
● Door een jack, stevige schoenen, een
lange broek, handschoenen e.d. te
dragen verkleint u de kans op schaafwonden of ontvellingen.
● Draag nooit loszittende kleding, deze
kan blijven haken aan schakelhandgrepen of door de wielen worden gegrepen en zo een ongeval of letsel
veroorzaken.
● Draag altijd beschermende kleding die
uw benen, enkels en voeten bedekt.
De motor en het uitlaatsysteem kunnen tijdens en na het rijden zeer heet
zijn en brandwonden veroorzaken.
● De hierboven vermelde voorzorgs-
maatregelen gelden ook voor passagiers.
Voorkom koolmonoxidevergiftiging
De uitlaatgassen van verbrandingsmotoren
bevatten koolmonoxide, een dodelijk gas.
Inademing van koolmonoxide kan hoofdpijn, duizeligheid, sufheid, misselijkheid,
verwarring en uiteindelijk de dood veroorzaken.
Koolmonoxide is een kleurloos, reukloos,
smaakloos gas dat ook aanwezig kan zijn
als u geen uitlaatgassen ziet of ruikt. Het
koolmonoxideniveau kan zeer snel oplopen, waardoor u het bewustzijn kunt verliezen en uzelf niet meer kunt redden. In
afgesloten of slecht geventileerde ruimtes
kunnen dodelijke hoeveelheden koolmonoxide dagenlang blijven hangen. Als u
symptomen van koolmonoxidevergiftiging
ervaart, verlaat de ruimte dan onmiddellijk,
ga naar de open lucht en ROEP MEDISCHE HULP IN.
1
1-2
VEILIGHEIDSINFORMATIE
● Laat de motor niet binnen draaien.
Zelfs als u ventileert met ventilatoren
of open ramen en deuren kan de hoe-
1
veelheid koolmonoxide snel oplopen
tot gevaarlijke niveaus.
● Laat de motor niet draaien in slecht ge-
ventileerde of deels afgesloten ruimtes
zoals schuren of garages.
● Laat de motor niet buiten draaien op
plaatsen waar de uitlaatgassen in een
gebouw kunnen worden getrokken via
openingen zoals ramen en deuren.
Beladen
Het monteren van accessoires of het vervoer van bagage kan een negatief effect
hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag
als hierdoor de gewichtsverdeling van de
scooter verandert. Wees uiterst voorzichtig
bij het monteren van accessoires of het beladen van uw scooter, om zo mogelijke ongevallen te vermijden. Pas extra op
wanneer u op een scooter rijdt die beladen
is of waaraan accessoires zijn gemonteerd.
Hieronder volgen naast de informatie over
accessoires enkele richtlijnen voor het beladen van uw scooter:
Het totale gewicht van de bestuurder, passagier, accessoires en bagage mag de
maximale gewichtslimiet niet overschrijden.
Rijden met een te zwaar belaste machine
kan leiden tot een ongeval.
Maximale belasting:
185 kg (408 lb)
Let op het volgende wanneer u tot deze gewichtslimiet belaadt:
● Het zwaartepunt van bagage en ac-
cessoires moet zo laag en zo dicht mogelijk bij de scooter liggen. Bevestig
zware goederen zo dicht mogelijk bij
het midden van de machine en verdeel
het gewicht zo gelijkmatig mogelijk
over beide zijden om onbalans of instabiliteit te minimaliseren.
● Als gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen.
Controleer voordat u gaat rijden of accessoires en bagage stevig aan de
scooter zijn bevestigd. Controleer de
bevestigingspunten voor accessoires
en bagage regelmatig.
• Pas de vering aan de te vervoeren
bagage aan (alleen voor modellen
met instelbare vering) en controleer
de toestand en spanning van uw
banden.
• Bevestig nooit omvangrijke of zware
goederen aan het stuur, de voorvork of het voorwielspatbord. Dergelijke items kunnen een instabiel
weggedrag of een te trage reactie
op het stuur veroorzaken.
● Deze machine is niet ontworpen
voor het trekken van een aanhanger
of bevestiging van een zijspan.
Originele Yamaha accessoires
De keuze van accessoires voor uw machine
vormt een belangrijke beslissing. Originele
Yamaha accessoires, die alleen verkrijgbaar zijn bij de Yamaha dealer, zijn door
Yamaha ontwikkeld, getest en goedgekeurd voor gebruik op uw machine.
Veel bedrijven die niet zijn gelieerd aan
Yamaha produceren onderdelen en accessoires of bieden aanpassingssets voor
Yamaha voertuigen. Yamaha kan niet alle
producten testen die deze bedrijven produceren. Om die reden kan Yamaha accessoires die niet door Yamaha zijn verkocht of
wijzigingen die niet door zijn Yamaha zijn
aangeraden niet goedkeuren of aanbevelen, zelfs niet als deze zijn verkocht en geïnstalleerd door een Yamaha dealer.
1-3
VEILIGHEIDSINFORMATIE
In de handel verkrijgbare onderdelen,
accessoires en aanpassingssets
Hoewel er producten verkrijgbaar zijn die
qua ontwerp en kwaliteit sterk lijken op originele Yamaha accessoires, dient u te beseffen dat sommige in de handel
verkrijgbare accessoires of aanpassingssets niet geschikt zijn vanwege mogelijke
veiligheidsrisico’s voor uzelf of anderen. Het
monteren van in de handel verkrijgbare producten of het verrichten van aanpassingen
die de ontwerp- of bedieningskenmerken
van uw machine wijzigen kan het risico op
ernstig letsel of overlijden van uzelf of anderen vergroten. U bent verantwoordelijk voor
letsel dat voortvloeit uit wijzigingen aan de
machine.
Volg bij de montage van accessoires de onderstaande richtlijnen en die vermeld onder
het kopje “Beladen”.
● Monteer nooit accessoires en vervoer
nooit bagage als deze een nadelige invloed hebben op de prestaties van uw
scooter. Inspecteer het accessoire
zorgvuldig alvorens het te gebruiken
om te waarborgen dat het de
grondspeling of de hellinghoek op
geen enkele manier vermindert, de
veerweg, de stuuruitslag of de bediening niet beperkt en geen lampen of
reflectors afdekt.
• Accessoires die aan of nabij het
stuur of de voorvork zijn gemonteerd zullen mogelijk instabiliteit veroorzaken door een foutieve
gewichtsverdeling of door aerodynamische effecten. Accessoires
aan het stuur of nabij de voorvork
moeten zo licht mogelijk zijn en tot
een minimum worden beperkt.
• Omvangrijke accessoires kunnen
door hun aerodynamisch effect van
invloed zijn op de rijstabiliteit van de
scooter. De scooter kan door rijwind
worden opgetild of bij zijwind instabiel worden. Zulke accessoires kunnen ook instabiliteit veroorzaken
terwijl u grote voertuigen inhaalt of
door deze wordt ingehaald.
• Sommige accessoires dwingen de
bestuurder om een andere dan de
normale zitpositie in te nemen. Zo’n
verkeerde zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuurder
en kan een comfortabele bediening
hinderen, zodat we dergelijke accessoires sterk afraden.
● Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de capaciteit van
het elektrisch systeem van de scooter
te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen waardoor de verlichting of de motor uitvalt.
In de handel verkrijgbare banden en velgen
De banden en velgen die bij uw scooter
werden geleverd zijn ontworpen om de mogelijkheden van de machine te ondersteunen en bieden de beste combinatie van
rijprestaties, remvermogen en comfort. Andere banden, velgen, maten of combinaties
zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 6-16
voor bandenspecificaties en meer informatie over het vervangen van uw banden.
De scooter vervoeren
Volg de onderstaande instructies als u de
scooter in een ander voertuig wilt vervoeren.
● Verwijder alle loszittende voorwerpen
van de scooter.
● Zorg dat het voorwiel recht naar voren
wijst op de aanhanger of de laadvloer
en zet het wiel vast in een goot om beweging te voorkomen.
1
1-4
VEILIGHEIDSINFORMATIE
● Zet de scooter vast met spanbanden
of andere geschikte banden aan stevige delen van de scooter, zoals het fra-
1
me of de bovenste voorvorkklem (en
niet aan, bijvoorbeeld, het stuur, de
richtingaanwijzers of onderdelen die
kunnen afbreken). Kies de plaats voor
de spanbanden zorgvuldig om te voorkomen dat deze tijdens het transport
schuurplekken op de lak veroorzaken.
● Zorg indien mogelijk dat de vering iets
door de spanbanden wordt ingedrukt,
zodat de scooter tijdens het transport
niet overmatig kan stuiteren.
DAU10373
Andere aandachtspunten voor
veilig rijden
● Geef duidelijk richting aan wanneer u
een bocht neemt.
● Op een nat wegdek kan remmen ui-
terst lastig zijn. Vermijd te hard remmen, de scooter zou kunnen slippen.
Bedien de remmen rustig wanneer u
op een nat wegdek wilt stoppen.
● Minder snelheid bij het naderen van
een bocht of een afslag. Trek langzaam op nadat u de bocht hebt genomen.
● Wees voorzichtig bij het passeren van
geparkeerde auto’s. Een bestuurder
merkt u mogelijk niet op en kan het
portier openslaan in uw rijrichting.
● Spoorwegovergangen, tramrails, ijze-
ren platen gebruikt in de wegenbouw
en putdeksels worden in natte toestand zeer glad. Minder snelheid en
passeer ze voorzichtig. Houd de scooter recht, anders kan hij gaan schuiven.
● De remvoeringen kunnen nat worden
bij het wassen van de scooter. Controleer de remmen na het wassen van de
scooter, voordat u gaat rijden.
● Draag steeds een helm, handschoe-
nen, een lange broek (taps toelopend
bij de enkel/omslag, om flapperen te
voorkomen), en een felgekleurd jack.
● Vervoer op uw scooter niet te veel ba-
gage. Een overbeladen scooter is onstabiel. Gebruik degelijke snelbinders
om bagage aan de bagagedrager vast
te binden (indien het voertuig is voorzien van een bagagedrager). Losse
bagage beïnvloedt de stabiliteit van de
scooter en kan uw aandacht afleiden
van het verkeer. (Zie pagina 1-3.)
1-5
Aanzicht linkerzijde
1
2345768
1. Achterste opbergcompartiment (pagina 3-11)
2. Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-13)
3. Vuldop versnellingsbakolie (pagina 6-12)
4. Luchtfilterelement (pagina 6-14)
5. Luchtfilterelement in V-snaarbehuizing (pagina 6-14)
Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend en wordt het stuur
vergrendeld. De diverse standen worden
hierna beschreven.
ON “”
Alle elektrische circuits worden voorzien
van stroom; de instrumentenverlichting, het
achterlicht, de kentekenverlichting en de
parkeerlichten gaan branden en de motor
kan worden gestart. De sleutel kan niet worden uitgenomen.
DAU10461
DAU34121
De koplampen gaan automatisch branden
wanneer de motor wordt gestart en blijven
aan totdat de sleutel naar “” wordt gedraaid of de zijstandaard omlaag wordt bewogen.
DAU10661
OFF “”
Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DWA10061
Draai nooit de sleutel naar “” of “ ”
terwijl de machine rijdt. Hierdoor worden
de elektrische systemen uitgeschakeld,
wat mogelijk kan leiden tot verlies van
de controle of een ongeval.
DAU10684
LOCK “ ”
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische
systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan
worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de “”-stand in en
draai deze dan naar “ ”. Houd de
sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
Om het stuur te ontgrendelen
Druk de sleutel in en draai deze dan
naar “”. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
3-1
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
123
ZAUM0877
1
ZAUM0636
1
mph
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
ZAUM0637
DAU11006
Controlelampjes en waarschuwingslampje
1. Controlelampje grootlicht “”
2. Controlelampje richtingaanwijzers “”
3. Waarschuwingslampje motorstoring “”
Controlelampje
richtingaanwijzers “”
Dit controlelampje knippert terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linker- of rechterstand is gedrukt.
Controlelampje grootlicht “”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp
is ingeschakeld voor grootlicht.
DAU11020
DAU11080
Waarschuwingslampje
DAUS1540
motorstoring “”
Dit waarschuwingslampje knippert wanneer
er een probleem wordt aangegeven in het
elektrisch circuit dat de motor controleert.
Vraag in dat geval een Yamaha dealer het
zelfdiagnosesysteem te controleren.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel
naar “” te draaien. Als het waarschuwingslampje niet een paar seconden lang
oplicht en dan dooft, vraag dan een
Yamaha dealer om het elektrisch circuit te
testen.
3-2
DAU11591
Snelheidsmeter
3
1. Snelheidsmeter
ALLEEN VOOR GROOT-BRITTANNIË
1. Snelheidsmeter
De snelheidsmeter toont de actuele rijsnelheid.
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
OPMERKING
LET OP
WAARSCHUWING
1
2
ZAUM0638
1
ZAUM0639
1
2
3
ZAUM0878
Brandstofniveaumeter
3
1. Brandstofniveaumeter
2. Waarschuwingslampje brandstofniveau
De brandstofniveaumeter geeft aan hoeveel brandstof in de tank aanwezig is. De
naald beweegt naar “E” (leeg) naarmate het
brandstofniveau daalt. Wanneer de brandstof in de tank ongeveer 2.7 L (0.72 US gal,
0.60 Imp.gal) bereikt, gaat het waarschuwingslampje brandstofniveau branden en
schakelt het multifunctionele display automatisch naar de “Trip/fuel”-modus. (Zie pagina 3-4.) Vul in dat geval zo snel mogelijk
brandstof bij.
Voorkom dat de brandstoftank geheel
droog komt te staan.
DAUM1471
Temperatuurmeter koelvloeistof
1. Rode zone
Met de contactsleutel in de stand “” geeft
de temperatuurmeter voor koelvloeistof de
temperatuur van de koelvloeistof aan. De
DAU12173
DAUM2740
Multifunctioneel display
1. “MODE”-toets
2. Multifunctioneel display
3. “SET”-toets
DWA12312
koelvloeistoftemperatuur is afhankelijk van
de weersomstandigheden en de motorbelasting. Als de naald bij of in de rode zone
staat, zet de machine dan stil en laat de motor afkoelen. (Zie pagina 6-32.)
DCA10021
Zet de machine stil voordat u wijzigingen
aanbrengt in de instellingen van het multifunctionele display. Het aanbrengen
van wijzigingen tijdens het rijden kan u
afleiden en vergroot het risico op een
ongeval.
Laat de motor niet draaien terwijl deze
oververhit is.
Het multifunctionele display toont de vol-
gende voorzieningen:
● een kilometerteller (die de totale afge-
legde afstand toont)
● twee rittellers (die de afgelegde af-
stand tonen sinds deze voor het laatst
op nul zijn gezet, de tijd die is verlopen
3-3
sinds de rittellers op nul zijn gezet en
OPMERKING
OPMERKING
"Mode""Mode"
"Mode"
"Mode"
1
2
3
4
ZAUM0391
"Set"
"Set"
"Set"
1
2
3
ZAUM0392
de gemiddelde gereden snelheid gedurende deze tijd)
● een ritteller voor brandstofreserve (die
de afgelegde afstand aangeeft sinds
het waarschuwingslampje brandstofreserve aanging)
● een klok
● een omgevingstemperatuurweergave
● een indicator olieverversing (die gaat
branden wanneer de motorolie moet
worden ververst)
● Voor het Verenigd Koninkrijk wordt de
afgelegde afstand aangegeven in mijlen en wordt de temperatuur aangegeven in °F.
● Voor andere landen wordt de afgeleg-
de afstand aangegeven in kilometers
en wordt de temperatuur aangegeven
in °C.
Kilometerteller- en rittellermodus
Door indrukken van de “MODE”-toets wisselt de weergave in de onderstaande volgorde tussen kilometerteller “Total” en
ritteller “Trip”:
Total → Trip 1 → Trip 2 → Trip/fuel → Total
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1. Total
2. Trip 1
3. Trip 2
4. Trip/Fuel
● De kilometerteller Trip/fuel wordt al-
leen geactiveerd wanneer het waarschuwingslampje brandstofniveau
gaat branden.
Door indrukken van de “SET”-toets in de kilometertellermodus wisselt de weergave in
de onderstaande volgorde tussen de verschillende kilometertellerfuncties:
Trip 1 of Trip 2 → Time (tijd) 1 of 2 → Gemiddelde snelheid 1 of 2 → Trip 1 of Trip 2
3-4
1. Afstand
2. Tijd
3. Gemiddelde snelheid
Als het waarschuwingslampje brandstofniveau gaat branden (Zie pagina 3-3.), wisselt
de weergave automatisch naar de brandstofreserve-ritteller “Trip/fuel” en wordt de
afgelegde afstand vanaf dat punt aangegeven. In dat geval wordt door het indrukken
van de “MODE”-toets in de onderstaande
volgorde gewisseld tussen de diverse weergaven van rittellers en kilometerteller:
Trip/Fuel → Trip 1 → Trip 2 → Total →
Trip/fuel
3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
ZAUM0393
ZAUM0394
ZAUM0395
1
2
3
ZAUM0396
3
Omgevingstemperatuurweergave
Als u de ritteller op nul wilt terugstellen, selecteert u deze met een druk op de “MODE”-toets, waarna u de “SET”-toets
minstens 1 seconde lang ingedrukt houdt.
Wanneer u de brandstofreserve-ritteller niet
zelf met de hand op nul terugstelt, wordt
deze automatisch teruggesteld zodra na het
tanken 5 km (3 mi) is gereden en verschijnt
de vorige weergavemodus weer.
Klokweergave
De klok op tijd zetten:
1. Houd de “SET”-toets minstens 2 seconden lang ingedrukt terwijl de weergave “Total” actief is.
2. Als de uuraanduiding begint te knipperen, drukt u op de “SET”-toets om de
uren in te stellen.
3. Druk op de “MODE”-toets en de minutenaanduiding zal gaan knipperen.
4. Druk op de “SET”-toets om de minuten
in te stellen.
5. Druk op de “MODE”-toets en laat deze
dan los om de klok te starten. De weergave keert weer terug naar de modus
“Total”.
3-5
1. Waarschuwingslampje vorst “ ”
2. Minteken
3. Temperatuur
Deze weergave toont de omgevingstemperatuur vanaf –30 °C (–86 °F) tot 50 °C (122
°F).
Het waarschuwingslampje vorst “” gaat
automatisch branden als de temperatuur lager is dan 3 °C (37 °F).
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
OPMERKING
1
ZAUM0879
ZAUM0642
1
Indicator olieverversing “OIL”
1. Indicator olieverversing “OIL”
De motorolie moet worden ververst wanneer deze indicator gaat branden. De indicator blijft branden totdat deze wordt
teruggesteld. Nadat de motorolie is ververst, stelt u de indicator als volgt terug.
1. Draai de sleutel naar “”. Houd de
“MODE”-toets en de “SET”-toets ingedrukt en draai de sleutel naar “”.
Draai vervolgens de sleutel weer
naar “”.
2. Houd de “MODE”-toets en de “SET”toets nog twee tot vijf seconden ingedrukt.
3. Laat de toetsen los. De indicator olieverversing zal nu uitgaan.
● De indicator olieverversing gaat bran-
den na de eerste 1000 km (600 mi) en
daarna om de 3000 km (1800 mi).
● Als de motorolie werd ververst voordat
de indicator olieverversing brandde
(dus voordat de intervalperiode voor
olieverversing was verstreken), moet
de indicator na de olieverversing worden teruggesteld zodat het eerstvolgende tijdstip voor olieverversing weer
correct wordt aangegeven. Na het terugstellen brandt de indicator gedurende twee seconden. Als de indicator
niet gaat branden, herhaalt u de procedure.
DAU1234A
Stuurschakelaars
Links
3
1. Dimlicht- “/” / lichtsignaal- “”schakelaar
2. Richtingaanwijzerschakelaar “/”
3. Claxonschakelaar “”
Rechts
1. Startknop “”
3-6
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1
ZAUM0791
1
ZAUM0085
Dimlichtschakelaar “/”
Zet deze schakelaar op “” voor grootlicht
en op “” voor dimlicht. Druk de schakelaar in de dimlichtstand omlaag om een
lichtsignaal te geven met de koplamp.
Richtingaanwijzerschakelaar “/”
Druk deze schakelaar naar “” om afslaan
3
naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar “” om afslaan naar links aan
te geven. Na loslaten keert de schakelaar
terug naar de middenstand. Om de richtingaanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in
de middenstand.
Claxonschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om een claxonsignaal te geven.
Startknop “”
Druk met de zijstandaard omhoog op deze
knop terwijl u de voor- of achterrem bekrachtigt om de motor te starten met de
startmotor. Zie pagina 5-1 voor startinstructies voordat u de motor start.
DAUS1020
DAU12460
DAU12500
DAU12721
DAU12901
Voorremhendel
1. Voorremhendel
De voorremhendel bevindt zich aan de
rechterzijde van het stuur. Trek deze hendel
naar de gasgreep toe om de voorrem te bekrachtigen.
DAU12951
Achterremhendel
1. Achterremhendel
De achterremhendel bevindt zich aan de
linkerzijde van het stuur. Trek deze hendel
naar het stuur toe om de achterrem te bekrachtigen.
3-7
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
WAARSCHUWING
WAARSCHUWING
ZAUM0643
1
2
DAUM2161
Tankdop
Openen van de tankdop
1. Tankdop
2. Tankdopdeksel
1. Open het tankdopdeksel door het
voorste gedeelte omlaag te drukken.
2. Steek de sleutel in het slot en draai
hem rechtsom.
Sluiten van de tankdop
1. Zet de uitlijnmerktekens tegenover elkaar en druk de tankdop in zijn oorspronkelijke positie.
2. Draai de sleutel linksom en neem hem
uit.
3. Sluit het tankdopdeksel.
DWA11091
Na het tanken moet de tankdop goed
worden aangedraaid. Door brandstoflekkage ontstaat brandgevaar.
DAU13212
Brandstof
Controleer of er voldoende brandstof in de
brandstoftank aanwezig is.
DWA10881
Benzine en benzinedampen zijn zeer
brandbaar. Volg de onderstaande instructies om brand en ontploffing te
voorkomen en het letselrisico tijdens het
tanken te verlagen.
1. Zet alvorens te tanken de motor af en
zorg dat er niemand op de machine zit.
Rook nooit tijdens het tanken en tank
nooit in de nabijheid van vonken, open
vuur of andere ontstekingsbronnen zoals de waakvlammen van geisers en
kledingdrogers.
2. Maak de brandstoftank niet te vol.
Stop met vullen zodra de brandstof de
onderkant van de vulhals heeft bereikt.
Omdat brandstof uitzet als deze warm
wordt, kan de warmte van de motor of
de zon ervoor zorgen dat brandstof uit
de brandstoftank stroomt.
3
3-8
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
WAARSCHUWING
LET OP
WAARSCHUWING
1
2
ZAUM0020
3
1. Vulpijp brandstoftank
2. Maximaal brandstofniveau
3. Veeg uitgestroomde brandstof onmid-
dellijk af. LET OP: Veeg gemorste
brandstof onmiddellijk af met een
schone, droge, zachte doek, aangezien de brandstof de gelakte oppervlakken en kunststof delen kan
aantasten.
4. Draai de tankdop stevig vast.
Benzine is giftig en kan letsel of overlijden veroorzaken. Spring zorgvuldig om
met benzine. Probeer nooit om benzine
via de mond over te hevelen. Roep onmiddellijk medische hulp in nadat u benzine heeft ingeslikt, veel benzinedamp
heeft ingeademd of benzine in uw ogen
heeft gekregen. Als benzine op uw huid
[DCA10071]
DWA15151
terechtkomt, was deze dan af met water
en zeep. Als u benzine op uw kleding
morst, trek dan andere kleding aan.
DAU43422
Voorgeschreven brandstof:
Uitsluitend loodvrije superbenzine
Inhoud brandstoftank:
10.5 L (2.77 US gal, 2.31 Imp.gal)
Hoeveelheid reservebrandstof (als
de waarschuwingsindicator brandstofniveau knippert):
2.7 L (0.72 US gal, 0.60 Imp.gal)
DCA11400
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine.
Loodhoudende benzine veroorzaakt ernstige schade aan inwendige motoronderdelen als kleppen en zuigerveren en
ook aan het uitlaatsysteem.
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het
gebruik van loodvrije superbenzine met een
octaangetal van RON 95 of hoger. Als de
motor gaat detoneren (pingelen), gebruik
dan benzine van een ander merk. Door
loodvrije benzine te gebruiken gaan bougies langer mee en blijven de onderhoudskosten beperkt.
3-9
DAU13445
Uitlaatkatalysatoren
Dit voertuig is uitgerust met uitlaatkatalysatoren in het uitlaatsysteem.
DWA10862
Het uitlaatsysteem is heet nadat de motor heeft gedraaid. Let op het volgende
om brandgevaar of brandwonden te
voorkomen:
● Parkeer de machine nooit nabij
brandgevaarlijke stoffen, zoals op
gras of op ander materiaal dat gemakkelijk vlam vat.
● Parkeer de machine op een plek
waar voetgangers of kinderen niet
gemakkelijk met het hete uitlaatsysteem in aanraking kunnen komen.
● Controleer of het uitlaatsysteem is
afgekoeld alvorens onderhoudswerkzaamheden uit te voeren.
● Laat de motor niet langer dan enke-
le minuten stationair draaien. Lang
stationair draaien kan leiden tot
oververhitting.
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
LET OP
OPMERKING
OPMERKING
ZAUM0644
PUSH
OPEN
1
DCA10701
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Bij
gebruik van loodhoudende benzine zal
onherstelbare schade worden toegebracht aan de uitlaatkatalysator.
DAU13932
Zadel
Openen van het zadel
1. Zet de scooter op de middenbok.
2. Steek de sleutel in het contactslot en
draai deze dan linksom naar “OPEN”.
1. Openen.
Druk de sleutel niet in terwijl u deze draait.
3. Klap het zadel omhoog.
Sluiten van het zadel
1. Klap het zadel omlaag en druk dan
aan om te vergrendelen.
2. Neem de sleutel uit het contactslot als
de scooter onbeheerd wordt achtergelaten.
Controleer of het zadel stevig is vergrendeld
alvorens te gaan rijden.
3
3-10
Loading...
+ 57 hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.