Yamaha TDR125 (2000) User Manual [nl]

Page 1
HANDLEIDING
TDR125
5AE-28199-D3
Page 2
Page 3
Welkom in de energieke wereld van Yamaha rijders!
INLEIDING
DAU00001
1
Als bezitter van een TDR125 kunt u genieten van de resultaten van Yamaha’s nieuwste technologie en ruime ervaring in het ontwerp en de fabricage van topklasse produkten, waarmee Yamaha haar verdiende reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem alstublieft de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, om de mogelijkheden van deze TDR125 optimaal te benutten. Deze handleiding voor de eigenaar beschrijft niet alleen de bediening, inspektie en onder­houd van uw motorfiets, maar geeft tevens belangrijke aanwijzingen voor uw veiligheid en die van anderen, om ongemak en ongelukken te vermijden.
Daarnaast bevat de handleiding vele handige tips om uw motorfiets in de beste staat te houden. Als bepaalde punten niet duidelijk zijn of u hebt vragen, aarzel dan niet kontakt op te nemen met uw Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u vele aangename en veilige ritten. Onthoud altijd: veiligheid heeft voorrang!
2
4
5
6
7
8
9
Page 4
DAU00005
BELANGRIJKE INFORMATIE VOOR DE BERIJDER
Informatie die van groot belang is wordt in deze handleiding aangegeven door de volgende symbolen en/of aanduidingen:
1
Q
Het veiligheidssymbool betekent ATTENTIE! VOORZICHTIG! HET GAAT HIER OM UW PERSOONLIJKE VEILIGHEID!
2
Het niet opvolgen van een speciale WAARSCHUWING kan resulteren in ernstig letsel
3
X@
4
<>
of dood van de berijder, een medepassagier, een andere weggebruiker of een persoon die de motorfiets inspekteert of repareert.
De aanwijzing LET OP! attendeert u op bijzondere voorzorgsmaatregelen die u in acht dient te nemen om beschadiging van de motorfiets te voorkomen.
5
6
OPMERKING:
Een OPMERKING verschaft belangrijke informatie om bepaalde procedures te vergemakke­lijken of duidelijker te maken.
7
OPMERKING:
8
9
8 Deze handleiding dient beschouwd te worden als een bij de motorfiets behorend onderdeel en dient ook
bij verkoop bij de motorfiets te blijven.
8 Yamaha produkten veranderen kontinu door verbeteringen in het ontwerp en in de technische gege-
vens. Als gevolg hiervan kunnen er hier en daar kleine verschillen optreden tussen de beschrijving in deze handleiding en uw motorfiets, zelfs al is bij het ter perse gaan van deze handleiding de informatie up to date. Mocht u vragen hebben over deze handleiding, aarzel dan niet om kontakt op te nemen met uw Yamaha dealer.
Page 5
BELANGRIJKE INFORMATIE VOOR DE BERIJDER
DW000002
X@
LEES DEZE HANDLEIDING IN ZIJN GEHEEL AANDACHTIG DOOR ALVORENS TOT GEBRUIK VAN DE MOTORFIETS OVER TE GAAN.
1
2
4
5
6
7
8
9
Page 6
1
2
3
4
5
6
TDR125
7
©1999 door Yamaha Motor Co., Ltd.
8
9
Iedere vorm van reproduktie, herdruk
of gebruik zonder voorafgaande
schriftelijke toestemming van Yamaha Motor Co., Ltd. is ten
HANDLEIDING
1-ste druk, Augustus 1999
Alle rechten voorbehouden.
strengste verboden.
Gedrukt in Japan.
DAU00008
Page 7
DAU00009
INHOUD VAN DEZE HANDLEIDING
1 VEILIGHEID HEEFT VOORRANG
2 BESCHRIJVING
3 FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
4 KONTROLE VOOR HET RIJDEN
5 BEDIENING EN BELANGRIJKE TIPS VOOR HET RIJDEN
6 PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
7 ONDERHOUD EN OPSLAG VAN DE MOTORFIETS
8 TECHNISCHE GEGEVENS
9 INFORMATIE VOOR DE CONSUMENT
INDEX
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Page 8
Page 9

VEILIGHEID HEEFT VOORRANG

VEILIGHEID HEEFT VOORRANG.................................................................1-1
1
Page 10
Q VEILIGHEID HEEFT VOORRANG
Een motorfiets is een fascinerend vervoermiddel, dat je als geen ander een gevoel van vrijheid kan geven. Er zijn echter wel bepaalde spelregels en beperkingen, waar je niet omheen kunt; ook de beste motorfiets kan niet méér
1
2
3
dan de natuurwetten toestaan.
Goede verzorging en regelmatig onderhoud zijn de eerste vereisten om te zorgen dat de motorfiets in goede staat blijft en zijn waarde behoudt. En dat geldt evenzeer voor de berijder: om goed en veilig te rijden moet je zelf ook in goede conditie zijn. Rijden onder de invloed van medicijnen, alcohol of drugs is natuurlijk gekkenwerk. De berijder van een motorfiets moet voortdurend meer dan een automobilist fysiek en mentaal in topvorm zijn. Ook de geringste hoeveelheid alcohol geeft ongemerkt een zekere overmoed, die bijzonder gevaarlijk kan zijn.
DAU00021
4
5
6
7
8
Beschermende kleding is voor de motorrijder net zo belangrijk als veiligheidsgordels voor de inzittenden van een auto. Je weet nooit wat er kan gebeuren. Draag daarom altijd een integraal motorpak (naar keuze van leer of van scheurbestendig synthetisch materiaal, met knie- en elleboogbeschermers), stevige laarzen, motorhandschoe­nen en een goed passende helm. Denk echter niet, dat een veilige uitrusting je de kans biedt wat agressiever te rijden. Ook met de beste bescherming blijf je als motorrijder bijzonder kwetsbaar. Vooral bij nat weer zit een ongeluk in een klein hoekje. Ken je eigen grenzen, rijd niet harder dan verstandig is en neem geen onnodige risi­co’s. Een verstandig motorrijder rijdt defensief, met voorspelbaar weggedrag. Ook al weet je zelf precies wat je doet, verrassing bij je medeweggebruikers is gevaarlijk. Houd rekening met de mogelijkheid dat andere wegge­bruikers fouten kunnen maken; veiligheid is samenwerking.
Veel plezier onderweg!
9
1-1
Page 11

BESCHRIJVING

Linker aanzicht................................................................................................2-1
Rechter aanzicht.............................................................................................2-2
Bedieningselementen/instrumenten................................................................2-3
2
Page 12
BESCHRIJVING
1234
5
67
Linker aanzicht
1
2
3
DAU00026
4
5
6
7
8
9
1. Dubbele Koplamp (blz. 3-6)
2. Benzinekraan (blz. 3-12)
3. Motorolietank (blz. 3-12)
4. Helmhouder (blz. 3-12)
5. Chokehendel “
1 (blz. 3-13)
6. Y.E.I.S. (blz. 3-15)
7. Y.P.V.S. (blz. 3-16)
2-1
Page 13
8 9 10 11
12
1314
Rechter aanzicht
BESCHRIJVING
1
2
3
4
5
6
7
8
8. Gereedschapsset (blz. 6-1)
9. Zekering (blz. 6-32)
10. Luchtfilter (blz. 6-15)
11. Radiateurdop (blz. 6-11)
12. Achterrempedaal (blz. 3-9, 6-22)
13. Koelvloeistof-reservoirtank (blz. 6-10)
14. Afsteller de voorbelasting van de achterschokbreker (blz. 3-14)
2-2
9
Page 14
BESCHRIJVING
15 16 17 18 19 20 21
222324
Bedieningselementen/instrumenten
1
2
3
4
5
6
7
8
9
15. Koppelingshendel (blz. 3-8, 6-20)
16. Linker stuurschakelaars (blz. 3-5)
17. Snelheidsmeter (blz. 3-4)
18. Motortemperataur-meter (blz. 3-5)
19. Toerenteller (blz. 3-5)
20. Rechter stuurschakelaars (blz. 3-6)
21. Voorremhendel (blz. 3-9, 6-21)
22. Gashendel (blz. 6-17)
23. Tankdop (blz. 3-9)
24. Kontaktslot-schakelaar/Stuurslot (blz. 3-1)
2-3
Page 15

FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN

Kontaktslot-schakelaar/Stuurslot .....................................3-1
Kontrolelampjes...............................................................3-2
Kontroleren van het circuit voor het
oliepeil-kontrolelampje.....................................................3-3
Snelheidsmeter................................................................3-4
Toerenteller......................................................................3-4
Motortemperatuur-meter..................................................3-5
Stuurschakelaars.............................................................3-5
Regelbare lichtbundel koplamp........................................3-6
Koppelingshendel ............................................................3-8
Versnellingspedaal...........................................................3-8
Voorremhendel ................................................................3-8
Achterrempedaal..............................................................3-9
Benzinetankdop...............................................................3-9
Benzine..........................................................................3-10
Katalysator (Voor Zwitserland en Oostenrijk) ..................3-11
Tweetakt-motorolie ........................................................3-12
Benzinekraan.................................................................3-12
Chokeknop (choke) “1” ................................................3-13
Zadel..............................................................................3-13
Helmhouder ...................................................................3-14
Afstelling van de achterschokbreker..............................3-14
Opmerking over het Yamaha
energie-induktiesysteem (Y.E.I.S.)....................................3-15
Y.P.V.S. (Yamaha Power Valve System =
Yamaha kleppensysteem) .............................................3-16
Zijstandaard...................................................................3-16
Kontrole van de zijstandaard/koppelings-
onderbrekingsschakelaar...............................................3-17
3
Page 16
O
F
F
O
N
L
O
C
K
P
P
U
S
H
YM-8
I
G
N
I
T
I
O
N
ON
OFF
LOCK
PARKING
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
12
X@
Draai nooit het kontaktsleuteltje in de
1
2
3
4
Kontaktslot-schakelaar/
5
Stuurslot
De kontaktslot-schakelaar (hoofdschake­laar) dient voor het in- en uitschakelen
6
van de ontsteking en van de verlichting. Hieronder volgt de beschrijving van de
7
bediening.
ON
8
De elektrische circuits worden ingescha­keld en de motor kan nu gestart worden. Als de kontaktslot-schakelaar in deze
9
stand staat, kan de sleutel niet verwijderd worden.
OFF
Alle elektrische circuits zijn uitgeschakeld. Als de kontaktslot-schakelaar in deze stand staat, kan de sleutel verwij­derd worden.
DAU00029
DAU00036
DAU00038
1. Indrukken 2. Draaien
DAU00042
Stuurslot
Het stuur is vergrendeld als u de kontakt­slot-schakelaar op “LOCK” zet en alle elektrische circuits zijn dan uitgeschakeld. In deze stand kunt u de sleutel verwijde­ren. Om het stuur te vergrendelen, draait u het geheel naar links. Terwijl u de sleutel dieper in het kontakt­slot-schakelaar drukt, draait u de sleutel linkson van “OFF” naar “LOCK” en verwij­dert u de sleutel. Om het stuur te ontgrendelen draait u de sleutel naar “OFF”.
3-1
“OFF” of “LOCK” stand terwijl de motor nog rijdt. De elektrische circuits worden dan uitgeschakeld zodat bepaalde bedieningsfunkties niet meer werken, hetgeen gevaar voor ongeluk­ken kan opleveren. Zorg dat de motor­fiets geheel tot stilstand is gekozen, vorrdat u het kontaktsleuteltje naar “OFF” of “LOCK” draait.
.
(Parkeren)
Het stuur staat op slot en het achterlicht en het voorste parkeerlicht staan aan maar verder zijn alle elektrische circuits uitgeschakeld. Als de kontaktslot-schake­laar in deze stand staat, kan de sleutel verwijderd worden. Voor het gebruik van de parkeerstand vergrendelt u eerst het stuur en dan draait u de sleutel naar “ Deze stand mag u niet te lang achtereen gebruiken, anders kan de accu leegra­ken.
.
DAU00027
DW000016
DAU00048*
”.
Page 17
1
1 2
4 3
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
CH
80
100
120
0
0 1
0 0
140
180
0 1
0
km/h
1.
Richtingaanwijzer-kontrolelampje
2. Grootilicht-kontrolelampje “&”
3. Vrijstand-kontrolelampje “N”
4. Oliepeil-kontrolelampje “7
Kontrolelampjes
Richtingsaanwijzer-kontrolelampje “5
Dit kontrolelampje knippert als de rich­tingaanwijzer naar links of naar rechts wordt gezet.
Vrijstand-kontrolelampje “N”
Dit kontrolelampje licht op als de versnel­ling in zijn vrij staat.
3 2 1
0
5
4
5
6
7
~1000r/min
DAU00056
DAU00057
DAU00061
8
12
9
10
1
DAU00063
Grootlicht-kontrolelampje “&
Dit kontrolelampje licht op als het groot­licht wordt ingeschakeld.
DAU01313
Oliepeil-controlelampje “7”
Dit controlelampje licht op als het oliepeil te laag is. Dit elektrische circuit kan gekontroleerd worden volgens de proce­dure op blz. 3-3.
DC000000
<>
Let op dat u nooit met de motorfiets rijdt als er niet voldoende olie in het carter aanwezig is.
OPMERKING:
Ook al is er olie tot het voorgeschreven peil bijgevuld, dan nog kan het oliepeil­controlelampje op een helling of tijdens plotseling accelereren of remmen wel eens gaan flikkeren, maar dit is normaal.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
3-2
Page 18
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
Zet de kontaktslot-schakelaar op “ON” en de motorstop-schakelaar op “#”.
Het oliepeil­kontrolelampje licht op.
Kontroleer het oliepeil.
Het oliepeil­kontrolelampje licht
Druk op de startschakelaar met de versnelling in vrij of met de koppelingshendel ingetrokken.
Het oliepeil­kontrolelampje licht op.
Het oliepeil­kontrolelampje licht op.
Het oliepeil is voldoende.
Het oliepeil is te laag.
Het oliepeil en het elektrische circuit zijn in orde. U kunt met de motorfiets rijden.
Vraag uw Yamaha dealer om het elektrische circuit te inspekteren.
Vul motorolie bij.
DAU00071
Kontroleren van het circuit voor het oliepeil-kontrolelampje
1
2
3
4
5
6
7
8
9
3-3
Page 19
0
0
0 10 0
0 10 0 0
140 180
120
100
80
60
40
20
km/h
CH
3
2
4
1
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
~1000r/min
CH
1
2
OPMERKING:
(alleen voor het Duitse model met snel­heidsbegrenzer) Deze motorfiets is voorzien van een snel­heidsbegrenzer die zorgt dat de maxi­mumsnelheid van 80 km/uur niet over­schreden kan worden.
1
2
3
1. Snelheidsmeter
2. Kilometerteller
3. Dagteller
4. Nulstelknop
Snelheidsmeter
De snelheidsmeter geeft de snelheid van de motorfiets aan. Deze snelheidsmeter is tevens uitgerust met een kilometerteller en een dagteller. De dagteller kan op nul teruggezet worden met de nulstelknop. Gebruik deze dagteller om te kijken hoe­veel kilometer u met één volle tank kunt afleggen, zonder op reserve te hoeven overgaan. Als u dit enkele malen doet, zult u in de toekomst beter kunnen plan­nen waar en wanneer u moet stoppen om te tanken.
DAU01087
3-4
1. Toerenteller
2. Rode gebied
DAU00102
Toerenteller
Dit model is uitgerust met een elektrische toerenteller zodat de bestuurder het motortoerental goed kan aflezen, en zodoende de motorbelasting binnen de vereiste grenzen kan houden.
DC000003
<>
Zorg dat de toerenteller nooit in het rode gebied komt. Rode gebied: 10,000 tpm en hoger
4
5
6
7
8
9
Page 20
120
3
4
5
6
CH
1
2
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
1
2
3
4
1
2
3
1. Motortemperatuur-meter
4
2. Rode gebied
Motortemperatuur-meter
5
Deze meter geeft de temperatuur van de koelvloeistof aan, als de kontaktslot-scha-
6
kelaar op “ON” staat. De temperatuur van de motor is afhankelijk van de weersom-
7
standigheden en van de mate waarin de motor belast wordt. Als de naald van de meter in het rode gebied komt, stop de
8
motorfiets dan onmiddellijk en laat de motor afkoelen. (Zie blz. 6-10 voor meer
9
details.)
<>
Als de motor oververhit is, stop dan onmiddellijk met rijden.
Richtingaanwijzer-schakelaar
DAU00127
Om de rechter-richtingaanwijzer in te schakelen, duwt u de schakelaar naar “6”. Om de linker-richtingaanwijzer in te schakelen, duwt u de schakelaar naar “4”. Als u de schakelaar loslaat, keert deze terug naar de middenpositie. Om de richtingaanwijzer weer uit te zetten, drukt u de schakelaar in, terwijl deze in de mid-
DAU00114
1. Lichtschakelaar
2. Grootlicht/dimlicht-schakelaar
3. Richtingaanwijzer-schakelaar
4. Klaxon-schakelaar “*”
DAU00118
Stuurschakelaars
DAU00134
denpositie staat.
DAU00129
Klaxon-schakelaar “*”
Druk de schakelaar in om te klaxoneren.
Lichtschakelaar
Door de lichtschakelaar naar “
'” te
draaien zal het dimlicht, de meterverlich­ting en de achterverlichting ingeschakeld worden. Door de lichtschakelaar naar “:” te draaien zal de koplamp ook inge­schakeld worden.
DC000002
DAU00121
Grootlicht/dimlicht-schakelaar
Draai de schakelaar naar “&” voor grootlicht en naar “%” voor dimlicht.
3-5
Page 21
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
DAU00136
Regelbare lichtbundel koplamp
Links Rechts
&
1
%
&
2
%
3
'
3
2
'
2
3
2
Kwarts­gloeilamp
Kwarts­gloeilamp
3 : Grootlicht aan, 2 : Dimlicht aan
' : Extra verlichting aan
To gebruiken lamp
12V
60/55W
12V
35/35W
12V
60/55W
12V
35/35W
Landen
Frenkrijk Zweden Portugal Spanje Griekenland België Duitsland Zwitserland Finland Oostenrijk
Engeland Ierland
1
2
3
4
OPMERKING:
De rechter en de linker-richting zijn de richtingen gezien vanuit de positie van iemand die tegenover de voorzijde van de motorfiets staat.
3-6
5
6
7
8
9
Page 22
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
2
1
1
2
3
1. Motorstop-schakelaar
4
2. Startschakelaar “,”
Motorstop-schakelaar
5
De motorstop-schakelaar is een veilig­heids-schakelaar voor gebruik onder
6
noodomstandigheden, zoals wanneer de motorfiets is omgevallen of bij problemen met de gasklep. Draai de schakelaar naar
7
#” als u de motor wilt starten. In nood­gevallen draait u de schakelaar naar “$”.
8
9
Startschakelaar “,”
DAU00143
Als u de startschakelaar indrukt zal de startmotor de motor doen ronddraaien.
DC000005
<>
Zie, alvorens de motor te starten, de paragraaf met aanwijzingen over het starten.
DAU00138
3-7
Page 23
1
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
1
6 5 4 3 2
1
N
1
1
2
3
1. Koppelingshendel
DAU00152
Koppelingshendel
De koppelingshendel is bevestigd aan het linkerhandvat van het stuur, en het ont­stekingsblokkeersysteem is ingebouwd in het koppelingshendel-handvat. Om te ontkoppelen, trekt u de koppelingshendel in. Om de koppeling weer te laten opko­men laat u de koppelingshendel weer langzaam van het stuur weg gaan. Voor een soepele bediening is het het beste om de koppelingshendel snel in te trek­ken en langzaam te laten opkomen. (Zie de paragraaf met de aanwijzingen over het starten, voor een beschrijving van het circuit van het ontstekingsblokkeersys­teem).
1. Versnellingspedaal N. Vrijstand
DAU00157
Versnellingspedaal
Deze motorfiets is uitgerust met een 6­versnellingsbak met konstante aangrij­ping. Het versnellingspedaal bevindt zich links van het motorblok. Schakel nooit op of terug, zonder de koppeling te gebruiken.
3-8
1. Voorremhendel
DAU00158
Voorremhendel
De voorremhendel is bevestigd aan het rechterhandvat van het stuur. Trek de hendel in om te remmen.
4
5
6
7
8
9
Page 24
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
1
2
1
OPMERKING:
De benzinetankdop kan niet op de tank
1
2
gedraaid worden als de sleutel niet in het sleutelgat steekt. Als de benzinetankdop niet goed is gesloten, kan de sleutel er niet uit verwijderd worden.
3
1. Achterrempedaal
4
Achterrempedaal
Het achterrempedaal bevindt zich rechts
5
van het motorblok. Trap het pedaal in om te remmen.
6
7
8
9
DAU00162
1. Openen
2. Outsluiten
DAU02935
Benzinetankdop
Openen
Schuif het afdekplaatje weg van het sleu­telgat, steek de sleutel in het sleutelgat en draai deze 1/4 slag rechtsom. De dop is nu van het slot gehaald en kan verwij­derd worden.
Sluiten
Plaats de benzinetankdop weer op de juiste plaats, met de sleutel er nog steeds ingestoken. Draai de sleutel linksom en verwijder deze. Schuif het afdekplaatje weer voor het sleutelgat.
3-9
DW000023
X@
Kontroleer altijd of de benzinetankdop goed op de bezinetank zit, alvorens weg te rijden.
Page 25
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
3
2
1
2
1
3
4
DW000130
X@
Zorg dat de benzinetank niet al te vol is. Let tevens op dat er geen benzine op een heet motorblok wordt gemorst. Vul de tank nooit verder dan tot onder­aan de vulhals, anders bestaat de kans dat de benzinetank overloopt, als de benzine door verwarming uitzet.
1
2
3
1. Vulskang
2. Vultrechter
3. Brandstofnivo
Benzine
(Behalv voor Zwitserland en Oostenrijk)
Kontroleer of er zich voldoende benzine in de benzinetank bevindt. Vul de brand­stoftank tot onderaan de vulhals, zoals in de afbeelding aangegeven.
X@
Zorg dat de benzinetank niet al te vol is. Let tevens op dat er geen benzine op een heet motorblok wordt gemorst. Vul de tank nooit verder dan tot onder­aan de vulhals, anders bestaat de kans dat de benzinetank overloopt, als de benzine door verwarming uitzet.
DAU01183
DW000130
1. Vulskang
2. Vultrechter
3. Bladklep
4. Brandstofnivo
DAU01184*
(Voor Zwitserland en Oostenrijk)
Kontroleer of er zich voldoende benzine in de benzinetank bevindt. Voor het bijvul­len steekt u het vulmondstuk in de vulo­pening en vult u de tank niet verder dan tot onderaan de vulhals, zoals in de afbeelding aangegeven.
3-10
DAU00185
<>
Als er benzine wordt gemorst, veeg deze dan onmiddellijk weg met een droge, zachte doek. Benzine kan geverfde oppervlakken en plastic afwerking aantasten.
4
5
6
7
8
9
Page 26
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
Aanbevolen brandstof:
1
2
3
4
5
6
Normale, loodvrije benzine met
een oktaangehalte van 91 ron of hoger (oktaangehalte zoals door onder zoek bepaald).
Inhoud benzinetank:
Totaal:
11.0 L
Reserve:
2.2 L
OPMERKING:
Als de motor klopt of pingelt, probeer dan een verschillend merk benzine of benzine met een hoger oktaangehalte.
7
8
9
DAU00191
Katalysator
DAU01084
(Voor Zwitserland en Oostenrijk)
Deze motorfiets is voorzien van een kata­lysator in de uitlaat.
DW000128
X@
Het uitlaatsysteem is heet meteen na het afzetten van de motor. Zorg dat het uitlaatsysteem voldoende is afgekoeld alvorens te beginnen met afstellingen of smering.
DC000114
<>
Neem de volgende punten in acht om brand of eventuele beschadigingen aan de motorfiets te voorkomen.
8 Gebruik uitsluitend loodvrije ben-
zine. Bij gebruik van loodhouden­de benzine zal de katalysator onherstelbaar worden bescha­digd.
8 Parkeer de motorfiets nooit boven
gras of op een andere plaats met brandbare materialen.
8 Laat de motor niet langdurig sta-
tionair draaien.
3-11
Page 27
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
ON
1
1
OFF: gesloten stand ON: normale stand
1
1. Olievuldop
DAU02956
Tweetakt-motorolie
Zorg dat er voldoende tweetakt-motorolie in de olietank aanwezig is. Indien nodig, bijvullen met het aanbevolen type olie.
Aanbevolen olie:
Yamalube 2 of 2-takt motorolie (JASO FC kwaliteit of ISO EG-C, EG-D kwaliteit)
Inhoud olietank:
1.2 L
OFF
1
1. Pijlteken op “OFF”
DAU03050
Benzinekraan
De benzinekraan voert benzine toe aan de carburateur en tegelijkertijd wordt de benzine gefilterd. De benzinekraan heeft drie verschillende standen:
OFF
Met de benzinekraan in deze stand stroomt er geen benzine naar de motor. Zet de benzinekraan altijd in deze stand als de motor niet draait.
1. Pijlteken op “ON”
ON
Met de benzinekraan in deze stand stroomt er benzine naar de carburateur. Zet de benzinekraan in deze stand voor het starten van de motor en het rijden met de motorfiets.
2
3
4
5
6
7
8
9
3-12
Page 28
1
a
b
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
1
RES
RES: reserve-stand
1
2
3
1
1. Pijlteken op “RES”
4
RES
Dit is de reservestand. Als de tank tijdens
5
het rijden leeg raakt, zet u de benzine­kraan in deze stand. Vul de tank dan bij de eerste gelegenheid bij. Zet na het bij-
6
tanken vooral de benzinekraan weer terug in de normale “ON” stand!
7
8
9
1. Chokeknop (choke) “1 1. Outsluiten
Chokeknop (choke) “1”
Het starten van een koude motor vereist een rijker mengsel (meer benzine/minder lucht). Een gescheiden choke-startcircuit zorgt voor de toevoer van dit verrijkte mengsel. Draai in de a richting om de chokeknop (choke) in te schakelen. Draai in de b richting om de chokeknop (choke) uit te schakelen.
3-13
DAU02976
Zadel
Om het zadel te verwijderen
Steekt u de sleutel in het slot en draait u deze rechtsom.
DAU01619
Page 29
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
1
2
1
a
b
1
1
2
3
1. Uitsteeksel
2. Houder
Om het zadel weer aan te brengen
Eerst plaatst u de uitsteeksels aan de voorkant van het zadel in de uitsparingen van het frame. Vervolgens duwt u het zadel omlaag.
OPMERKING:
Kontroleer, alvorens te gaan rijden, of het zadel goed vast zit.
1. Openen
DAU00260
Helmhouder
Om de helmhouder te openen, steekt u de sleutel in het slot en draait u deze in de aangegeven richting. Om de helmhou­der te sluiten, drukt u deze weer terug naar de normale stand.
DW000030
X@
Ga nooit rijden terwijl er zich een helm in de helmhouder bevindt. De helm zou ergens tegenaan kunnen stoten, waardoor u uw evenwicht zou kunnen verliezen met als gevolg een ongeluk.
3-14
1. Afstelring
DAU00295
Afstelling van de achterschokbreker
Deze schokbreker is uitgerust met een afstelring voor de voorbelasting. Stel de voorbelasting als volgt in. Draai de afstelring in de a richting om de voorbelasting te verhogen en draai de afstelring in de b richting om de voorbe­lasting te verlagen. Zorg dat de juiste inkeping in de instelring recht tegenover de positiemarkering op de achterschokbreker staat.
4
5
6
7
8
9
Page 30
1 2 3 4 5 6 7 8 9
1
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
DAU00315
X@
Deze schokbreker bevat stikstofgas
1
onder bijzonder hoge druk. Lees de onderstaande informatie aandachtig
2
door alvorens over te gaan tot onder­houdswerkzaamheden aan de schok-
3
1.
4
5
Aanslag uitlijnen met voorspanning-positie
Stan-
daard
Stand afsteller
Hard
98765 4 321
Soepel
breker. Yamaha is niet verantwoorde­lijk voor beschadigingen of verwondingen ontstaan door verkeerd behandelen van de schokbreker.
8 Probeer de cilinder niet te ope-
nen.
8 Zorg dat de schokbreker niet in de
buurt komt van open vuur of
6
blootgesteld wordt aan hoge tem­peraturen. Dit zou kunnen leiden
7
tot een ontploffing door uitzetting van het stikstofgas.
8
8 Zorg dat de cilinder niet vervormd
of anderzins beschadigd wordt. Dit zal een slechte werking van de
9
schokbreker tot gevolg hebben.
8 Als er iets mis is met de schok-
breker of er moet onderhouds­werk aan verricht worden, breng uw motorfiets dan naar een Yamaha dealer.
2
1. Y.E.I.S.
2. Y.P.V.S.
Opmerking over het Yamaha energie-induktiesysteem (Y.E.I.S.)
De luchtkamer en -slang dienen altijd uiterst voorzichtig behandeld te worden. Een verkeerde installatie of een bescha­digd onderdeel zullen leiden tot slecht funktioneren van de motorfiets. Vervang gescheurde of beschadigde onderdelen onmiddellijk. Breng nooit enige wijziging in dit systeem aan.
<>
Probeer nooit veranderingen aan te brengen in het Yamaha energie-induk­tiesysteem.
1
DAU00325
DC000022
3-15
Page 31
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
DAU00326
Y.P.V.S. (Yamaha Power Valve System = Yamaha kleppensysteem)
Het Y.P.V.S. Yamaha kleppensysteem is een bijzonder belangrijk onderdeel van de motor en vereist een zeer nauwkeurige afstelling. Laat de afstelling over aan een Yamaha monteur die over voldoende technische kennis en ervaring beschikt om deze afstelling te verrichten.
DC000023
<>
De Y.P.V.S. (Yamaha Power Valve System = het kleppensysteem) is in de fabriek afgesteld, na vele uitgebreide tests. Als de afstellingen worden ver­anderd door iemand met onvoldoende technische kennis, kan dit leiden tot slechtere motorprestaties en bescha­diging van de motor.
Onder de volgende omstandigheden zult u het Yamaha kleppensysteem (Y.P.V.S.) kunnen horen:
8 Als de kontaktslot-schakelaar op
“ON” wordt gezet en u start de motor.
8 Als de motor afslaat terwijl de kon-
taktslot-schakelaar op “ON” staat.
DC000024
<>
Als de Y.P.V.S. niet goed funktioneert, vraag uw Yamaha dealer dan om deze te inspekteren.
Zijstandaard
DAU00330
Dit model is uitgerust met een onderbre­kingscircuit voor de onsteking. Rijd nooit met de motorfiets terwijl de zijstandaard is uitgeklapt. De zijstandaard bevindt zich aan de linkerkant. (Zie blz. 5-1 voor een uitleg van dit onder­brekingscircuit).
1
2
3
4
5
6
7
8
9
3-16
Page 32
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
X@
Rijd nooit met deze motorfiets terwijl
1
de zijstandaard is uitgeklapt. Als de zijstandaard niet volledig is opgeklapt, kan het gebeuren dat deze de grond
2
raakt waardoor u uw balans zou kun­nen verliezen met als gevolg een zeer
3
ernstig ongeluk. Yamaha heeft in deze motorfiets een onderbrekingscircuit
4
voor de ontsteking ingebouwd om ongelukken door een niet goed inge­klapte zijstandaard te vermijden. Voer
5
de hieronder beschreven procedure regelmatig uit, om te kontroleren of het
6
onderbrekingscircuit juist funktio­neert. Mocht er iets mis zijn met het onderbrekingscircuit, raadpleeg dan
7
onmiddellijk een Yamaha dealer.
8
9
DW000044
DAU00331
Kontrole van de zijstandaard/ koppelings-onderbrekingsscha­kelaar
Kontroleer, aan de hand van de onder­staande informatie, de zijstandaard­onderbrekingsschakelaar en de koppe­lings-onderbrekingsschakelaar op een juiste werking.
DRAAI DE KONTAKTSLOT­SCHAKELAAR NAAR “ON” EN DE MOTORSTOPSCHAKELAAR NAAR “#”.
ER IS EEN VERSNELLING INGESCHAKELD EN DE ZIJSTANDAARD IS OPGEKLAPT.
TREK DE KOPPELINGSHENDEL IN EN DRUK OP DE STARTSCHAKELAAR.
DE MOTOR START.
KLAP DE ZIJSTANDAARD UIT.
DE MOTOR SLAAT AF.
DE ZIJSTANDAARD­ONDERBREKINGSSCHAKELAAR IS IN ORDE.
DW000045
X@
Mocht er iets mis zijn met het onder­brekingscircuit, raadpleeg dan onmid­dellijk een Yamaha dealer.
DE KOPPELING-ONDERBREKINGSS­CHAKELAAR IS IN ORDE.
3-17
Page 33

KONTROLE VOOR HET RIJDEN

Kontrole voor het rijden...................................................................................4-1
4
Page 34
KONTROLE VOOR HET RIJDEN
Als eigenaar bent u verantwoordelijk voor de toestand van uw voertuig. De vitale onderdelen en funkties van uw motorfiets kunnen wel eens onverwacht teruglopen, ook al rijdt u er niet mee (bijvoorbeeld door blootstelling aan de elementen). Elke beschadiging, lek­kage of verlies van bandenspanning kan ernstige gevolgen hebben. Daarom is het van groot belang om naast een zorgvuldige visu-
1
ele inspektie ook voor elke rit de volgende punten grondig te kontroleren.
DAU01114
2
3
Voorrem en en remvloeistof-lekkage.
4
Achterrem en remvloeistof-lekkage.
5
Koppeling
6
Gasgreep en behuizing 9 Indien noodzakelijk smeren. 6-17 ~ 6-18, 6-27
7
Zelfsmeertank
Versnellingsbak-olie
8
Koelvloeistof-reservoirtank
9
Ketting Wielen/banden 9 Kontroleer bandenspanning, slijtage beschadiging. 6-18 ~ 6-20
Kabel
Onderdeel Kontrole blz.
9 Kontroleer op soepele werking, vrije slag, remvloeistofnivo, 9 Eventueel bijvullen met DOT4 (of DOT3) remvloeistof.
9 Kontroleer op soepele werking, vrije slag, remvloeistofnivo, 9 Eventueel bijvullen met DOT4 remvloeistof.
9 Kontroleer op soepele werking en vrije slag. 9 Indien noodzakelijk afstellen.
9 Kontroleer op soepele werking. 9 Indien nodig de speling van de gaskabel bijstellen.
9 Kontroleer oliepeil. 9 Indien nodig motor met olie bijvullen.
9 Kontroleer oliepeil. 9 Indien nodig motor met olie bijvullen.
9 Kontroleer het koelvloeistofniveau. 9 Zonodig bijvullen.
9 Kontroleer kettingspanning en algehele toestand. 9 Indien noodzakelijk smeren/afstellen.
9 Kontroleer op soepele werking. 9 Indien noodzakelijk smeren.
KONTROLE VOOR HET RIJDEN
3-8 ~ 3-9, 6-21 ~ 6-24
4-1
DAU00340
3-8, 6-20 ~ 6-21
3-12
6-9 ~ 6-10
6-10 ~ 6-11
6-25 ~ 6-26
6-27
Page 35
KONTROLE VOOR HET RIJDEN
Onderdeel Kontrole blz.
Rempedaal-as 9 Kontroleer op soepele werking. versnellingspedaal-as 9 Indien noodzakelijk smeren.
Voorremhendel/ 9 Kontroleer op soepele werking. koppelingshendel 9 Indien noodzakelijk smeren.
Zijstandaard
Bevestigingspunten aan het frame
Benzinetank Lichten/richtingaanwijzers 9 Kontroleer op juiste werking. 6-32 ~ 6-34
9 Kontroleer op soepele weking. 9 Scharnierpunt en kontaktvlakken smeren indien nodig.
9 Kontroleer of alle chassisbouten, moeren en schroeven stevig
zijn aangedraaid.
9 Indien nodig vastdraaien 9 Kontroleer het brandstofnivo.
9 Indien noodzakelijk bijvullen.
6-28
6-28
3-9 ~ 3-10
1
2
3
4
OPMERKING:
Deze kontrole vóór het rijden, dient u iedere keer uit te voeren, voordat u wegrijdt. Deze inspektie kan grondig, doch in vrij korte tijd uitgevoerd werden. De korte tijd die u hieraan besteed, weegt ruimschoots op tegen de extra veiligheid die dit oplevert.
X@
Als één van de onderdelen van de bovenstaande lijst niet juist funktioneert, laat dit dan kontroleren en reparen door uw Yamaha dealer.
4-2
5
6
7
8
9
Page 36
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Page 37

BEDIENING EN BELANGRIJKE TIPS VOOR HET RIJDEN

Starten van de motor.......................................................................................5-1
Starten van een warme motor.........................................................................5-4
Schakelen .......................................................................................................5-4
Aanbevolen snelheden voor op- en terugschakelen
(alleen voor Zwitserland).................................................................................5-5
Tips voor het beperken van het benzineverbruik............................................5-5
Inrijden ............................................................................................................5-5
Parkeren..........................................................................................................5-6
5
Page 38
BEDIENING EN BELANGRIJKE TIPS VOOR HET RIJDEN
DAU00372
X@
8 Leer de motorfiets goed kennen,
1
2
3
4
5
6
7
8
9
alvorens ermee te gaan rijden. Maak uzelf vertrouwd met alle bedieningsorganen alvorens op te stappen en weg te rijden. Als er iets niet geheel duidelijk is, raad­pleeg dan uw Yamaha dealer.
8 Laat de motor nooit langere tijd in
een afgesloten ruimte draaien. De uitlaatgassen zijn bijzonder giftig en kunnen binnen zeer korte tijd leiden tot bewusteloosheid en dood. Zorg altijd voor een goede ventilatie.
8 Kontroleer alvorens weg te rijden
altijd of de zijstandaard is opge­klapt. Een neergeklapte, of gedeeltelijk opgeklapte, zijstan­daard kan leiden tot bijzonder ern­stige ongelukken.
DAU00373
Starten van de motor
DAU00381
OPMERKING:
Deze motorfiets is uitgerust met een onderbrekingssysteem voor de ontsteking en voor het startcircuit. De motor kan alleen gestart worden als:
8 de versnelling in zijn vrij staat. 8 de zijstandaard opgeklapt is en er is
een versnelling ingeschakeld terwijl
de koppeling los staat. Rijd nooit met de motorfiets als de zijstan­daard is uitgeklapt.
DW000054
X@
Lees de informatie over de onderbre­kingscircuits van de zijstandaard en van de koppeling nog eens aandachtig door (zie blz. 3-17), alvorens de onder­staande stappen uit te voeren.
5-1
Page 39
BEDIENING EN BELANGRIJKE TIPS VOOR HET RIJDEN
DRAAI DE KONTAKTSLOT-SCHAKELAAR NAAR “ON” EN DE MOTORSTOPSCHAKELAAR NAAR “#”.
1
DE VERSNELLING STAAT IN VRIJ EN DE ZIJSTANDAARD IS NEERGEKLAPT,
START DE MOTOR MET DE STARSCHAKE­LAAR. DE MOTOR SLAAT AAN.
KLAP DE ZIJSTANDAARD OMHOOG EN SCHAKEL EEN VERSNELLING IN.
ER IS EEN VERSNELLING INGESCHAKELD EN DE ZIJSTANDAARD IS OPGEKLAPT,
TREK DE KOPPELINGSHENDEL IN EN START DE MOTOR MET DE STARTSCHA­KELAAR. DE MOTOR SLAAT AAN.
U KUNT MET DE MOTORFIETS RIJDEN.U KUNT MET DE MOTORFIETS RIJDEN.
2
3
4
5
6
7
8
9
5-2
Page 40
BEDIENING EN BELANGRIJKE TIPS VOOR HET RIJDEN
1. Draai de benzinekraan naar “ON”.
2. Draai de kontaktslot-schakelaar naar
1
“ON” en de motorstop-schakelaar naar “#”.
3. Zet de versnelling in vrij.
2
OPMERKING:
Als de versnelling in vrij staat, dient het
3
vrijstand-kontrolelampje op te lichten. Als het kontrolelampje niet oplicht, raadpleeg dan een Yamaha dealer voor kontrole.
4
4. Trek de chokeknop (choke) volledig
5
uit en draai de gashendel volledig
6
dicht.
5. Start de motor door de startschake­laar in te drukken.
7
8
9
OPMERKING:
Als de motor niet onmiddellijk aanslaat, laat de startschakelaar dan los, wacht enkele sekonden en probeer het nog­maals. Om de accu te sparen, dient u de startmotor nooit langer dan 10 sekonden achtereen te laten draaien.
DC000034
<>
Het oliepeil-kontrolelampje dient op te lichten als de startschakelaar wordt ingedrukt en weer uit te gaan als de startschakelaar wordt losgelaten. Als het kontrolelampje knippert of blijft oplichten, zet de motor dan onmiddel­lijk uit, kontroleer het oliepeil en kon­troleer tevens het motorblok op lekka­ge. Vul, indien nodig, motorolie bij en kontroleer of het oliepeil-kontrolelamp­je nu wel dooft. Als het kontrolelampje niet dooft terwijl er genoeg olie aanwe­zig is of als het kontrolelampje niet oplicht als u de startschakelaar indrukt, raadpleeg dan een Yamaha dealer.
6. Als de motor eenmaal loopt, duw de chokeknop (choke) dan voor de helft terug.
OPMERKING:
Voor een lange levensduur van de motor dient u de motor voor wegrijden warm te laten lopen. Geef nooit vol gas als de motor nog koud is.
7. Als de motor volledig is opgewarmd, duwt u de chokeknop (choke) hele­maal in.
OPMERKING:
De motor is voldoende opgewarmd als deze goed op de gashendel reageert wanneer de chokeknop (choke) volledig uit staat.
5-3
Page 41
BEDIENING EN BELANGRIJKE TIPS VOOR HET RIJDEN
6 5 4 3 2
1
N
1
DAU01258
Starten van een warme motor
Als de motor warm is, hoeft u de choke­knop (choke) niet te gebruiken.
DC000046
<>
Alvorens de motorfiets voor de eerste maal te gebruiken, is het raadzaam de paragraaf “Inrijden” aandachtig door te lezen.
1. Versnellingspedaal N. Vrijstand
DAU00423
Schakelen
De versnellingsbak regelt de overbreng­verhouding tussen de motor en het ach­terwiel, m.a.w. het vermogen dat u naar het achterwiel kunt overbrengen, bij een gegeven snelheid. Zorg dat u de juiste versnelling kiest voor wegrijden, accelere­ren en het beklimmen en afdalen van heuvels. Om de versnelling in zijn vrij te zetten, drukt u het versnellingspedaal meermalen omlaag totdat het niet verder kan, en ver­volgens laat u het pedaal iets opkomen.
5-4
DC000048
<>
8 Rijd niet al te lange tijd met uitge-
schakelde motor een heuvel af en sleep de motorfiets niet over al te lange afstanden. Zelfs met de ver­snelling in vrij, wordt de overbren­ging alleen maar goed gesmeerd als de motor draait. Een slechte smering kan leiden tot beschadi­ging van de overbrenging.
8 Schakel nooit over of terug zon-
der de koppeling te gebruiken. De motor, de versnelling en de aan­drijving zijn niet ontworpen voor het opvangen van schokken ver­oorzaakt door schakelen zonder koppeling, en kunnen hierdoor beschadigd worden.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Page 42
BEDIENING EN BELANGRIJKE TIPS VOOR HET RIJDEN
Aanbevolen snelheden voor op- en terugschakelen
1
(alleen voor Zwitserland)
In de onderstaande tabel vindt u de aan­bevolen snelheden voor het omschakelen
2
tussen de verschillende versnellingen.
3
4
5
6
7
1-ste → 2-de 20
2-de 3-de 30 3-de 4-de 40 4-de 5-de 50 5-de 6-de 60
OPMERKING:
Voor het in één keer terugschakelen van de 5-de naar de 3-de versnelling, dient u uw snelheid te verlagen tot 35 km/uur.
8
9
Aanbevolen snelheid
km/h
DAU02937
DAU00424
Tips voor het beperken van het benzineverbruik
Het benzineverbruik van uw motorfiets hangt voor een groot deel af van uw rijstijl. Hieronder volgen enkele tips voor het beperken van het benzineverbruik:
8 Laat de motor warmdraaien voordat
u wegrijdt.
8 Zet de chokeknop (choke) zo snel
mogelijk in de uit-stand terug.
8 Schakel vlot door naar een hogere
versnelling en laat de motor tijdens het accelereren niet teveel toeren maken.
8 Geef geen gas tussen het schakelen
door (dubbel-clutch) of tijdens het terugschakelen en vermijd hoge toe­rentallen bij onbelaste motor.
8 Zet de motor af in plaats van deze
lang stationair te laten draaien tij­dens het wachten voor een stoplicht, een spoorwegovergang e.d..
Inrijden
DAU00436
De meest belangrijke periode voor de prestaties en de levensduur van uw motorfiets zijn de eerste 1.000 km. Lees de onderstaande paragraaf aandachtig door en volg de aanwijzingen hiervan op. Aangezien de motor nieuw is, dient u deze de eerste
1.000 km niet al te zwaar te belasten. De motor-onderdelen dienen zich naar elkaar te zetten en zich harmonieus aan elkaar aan te passen. Tijdens de inrijperiode dient u lange tijd met vol gas rijden en andere omstandigheden die kunnen lei­den tot te zware belasting/verhitting van de motor, te vermijden.
5-5
Page 43
BEDIENING EN BELANGRIJKE TIPS VOOR HET RIJDEN
0 ~ 500 km
DAU00453
Laat het toerental nooit boven de 6.000 tpm uitkomen. Laat de motor, na een uur gebruik, 5 à 10 minuten lang afkoelen. Varieer de snelheid van tijd tot tijd en rijd niet gedurende al te lange tijd met de gashendel in dezelfde stand.
500 ~ 1000 km
Laat het toerental nooit langdurig boven de 7.000 tpm uitkomen. Laat de motor­fiets door alle versnellingen heen accele­reren, maar draai de gashendel nooit vol­ledig open.
DC000060
<>
Vergeet niet na 1.000 km rijden de ver­snellingsbak-olie te verversen.
1000 km en verder
U kunt de gashendel helemaal open draaien.
DC000053
<>
8 Laat de wijzer van de toerenteller
nooit in de rode zone komen.
8 Mochten er zich moeilijkheden
met de motor voordoen tijdens de inrijperiode, raadpleeg dan onmiddellijk u Yamaha dealer.
Parkeren
DAU00458
Als u de motorfiets parkeert, zet de motor dan af en verwijder de sleutel uit het kon­taktslot. Draai de hendel van de benzine­kraan altijd naar “OFF” als u de motor afzet.
DW000058
X@
De uitlaatpijp en het samenstel worden bijzonder heet. Parkeer de motorfiets op een plek waar spelende kinderen en voorbijgangers zich niet kunnen bran­den aan de uitlaat. Parkeer de motor­fiets niet op een helling of op een zachte ondergrond, aangezien de kans bestaat dat deze omvalt.
DC000062
<>
Parkeer de motorfiets nooit boven gras of op een andere plaats met brandbare materialen.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
5-6
Page 44
Page 45

PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES

Gereedschapsset............................................................6-1
Periodiek onderhoud en eenvoudige reparaties..............6-3
Verwijderen en aanbrengen van
stroomlijnkappen en panelen ..........................................6-6
Stroomlijnkap A,B............................................................6-7
Paneel A..........................................................................6-7
Inspektie van de bougies.................................................6-8
Versnellingsbak-olie........................................................6-9
Koelsysteem..................................................................6-10
Koelvloeistof verversen.................................................6-11
Luchtfilter.......................................................................6-13
Afstelling van de carburateur.........................................6-15
Afstelling stationair toerental.........................................6-15
Afstelling van de gaskabel.............................................6-16
Banden..........................................................................6-17
Wielen ...........................................................................6-19
Afstelling van de vrije slag van de
koppelingshendel ..........................................................6-19
Afstellen van de vrije slag van de voorremhendel.........6-20
Afstellen van de achterrem-pedaalhoogte.....................6-20
Afstelling van de remlicht-schakelaar............................6-21
Kontrole van de remvoeringen voor en achter..............6-21
Kontrole van het remvloeistofnivo.................................6-22
Verversen van de remvloeistof......................................6-23
Kontrole van de kettingspanning...................................6-23
Afstellen van de kettingspanning...................................6-24
Smering van de ketting..................................................6-25
Inspektie en smering van de kabels..............................6-25
Smering van de gaskabel en van de gashendel ...........6-25
Afstellen van de pomp voor de zelfsmering ..................6-26
Smeren van het rempedaal en
versnellingspedaal.........................................................6-26
Smeren van de voorremhendel en
koppelingshendel ..........................................................6-26
Smering van de zijstandaard.........................................6-27
Smeren van de achterwiel-ophanging...........................6-27
Inspektie van de voorvork .............................................6-27
Inspektie van de stuurinrichting.....................................6-28
Wiellagers......................................................................6-29
Accu ..............................................................................6-29
Vervangen van zekeringen............................................6-30
Vervangen van de gloeilamp van de koplamp ..............6-31
Vervangen van de gloeilamp van het achterlicht...........6-32
Vervangen van de gloeilamp van de
richtingaanwijzer............................................................6-32
Demonteren van het voorwiel........................................6-33
Installeren van het voorwiel...........................................6-34
Demonteren van het achterwiel.....................................6-34
Monteren van het achterwiel.........................................6-35
Verhelpen van storingen ...............................................6-36
Overzicht voor storingzoeken........................................6-37
6
Page 46
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
1
DAU00462
Het tijdig uitvoeren van het periodieke onderhoud, van de benodigde afstellin­gen en van de smering zal uw motorfiets
1
in een goede en veilige staat houden. Veiligheid is een “must” voor iedere
2
motorrijder! De onderhoudstabellen en de smeringstabel zijn een ruwe leidraad voor
3
de intervallen waarop deze werkzaamhe­den moeten worden uitgevoerd. VER­GEET NIET DAT HET WEER, HET
4
SOORT TERREIN, DE MANIER WAAR­OP DE MOTORFIETS WORDT
5
BESTUURD EN VELE ANDERE OMSTANDIGHEDEN, AANPASSING
6
VAN DEZE INTERVALLEN NOODZAKE­LIJK KUNNEN MAKEN. De meest belangrijke punten voor onderhoud, sme-
7
ring en afstelling worden in de volgende bladzijden behandeld.
8
9
DAU00464
DW000060
X@
Als u geen ervaring heeft met onder­houden van een motorfiets, laat dit werk dan over aan een erkende Yamaha dealer.
1. Gereedschapsset
DAU00469
Gereedschapsset
De aanwijzingen in deze handleiding die­nen om u, de eigenaar van deze motor­fiets, de nodige informatie te verschaffen over het periodieke onderhoud van de motorfiets en over eenvoudige reparaties. Het gereedschap van de bijgeleverde gereedschapsset zal voldoende zijn voor de meeste van deze reparaties. Het is echter raadzaam om o.a. een moment­sleutel aan te schaffen om bouten en moeren met het juiste koppel aan te draaien, opdat u het onderhoud optimaal kunt verrichten.
6-1
Page 47
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
OPMERKING:
Als u tijdens het uitvoeren van de onder­houdswerkzaamheden geen moment­sleutel tot uw beschikking heeft, ga dan met uw motorfiets naar een Yamaha dealer om de aantrekkoppels te laten kontroleren.
DW000063
X@
Veranderingen aan deze motorfiets die niet door Yamaha zijn goedgekeurd, kunnen leiden tot slechtere prestaties en zelfs tot vermindering van de veilig­heid van de motorfiets. Raadpleeg altijd eerst een Yamaha dealer, alvo­rens enige verandering aan te bren­gen.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-2
Page 48
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
1
Nr. ONDERDEEL KONTROLE EN ONDERHOUDSWERKZAAMHEDEN
2
3
4
1 * Brandstofleiding
2 Bougie 3 Luchtfilter 9 Reinigen, indien nodig vervangen. √√ 4 Koppeling
5
6
5 * Voorrem
7
8
9
6 * Achterrem
7 * Wielen
8 * Banden
9 Brandstofslangen controleren op barsten of andere schade. 9 Vervangen indien nodig.
9 Controleren. 9 Reinigen, elektrodenafstand bijstellen, indien nodig vervangen.
9 Controleren. 9 Kabel bijstellen of vervangen.
Werking en vloeistofpeil controleren en zonodig lekkage opsporen.
9
(Zie OPMERKING op blz. 6-5.)
9 Corrigeren indien nodig. 9 Remvoeringen vervangen indien nodig.
9
Werking en vloeistofpeil controleren en zonodig lekkage opsporen. (Zie OPMERKING op blz. 6-5.)
9 Corrigeren indien nodig. 9 Remvoeringen vervangen indien nodig.
9 Controleren op balans, uitloop en schade. 9 Spaken spannen en herbalanceren.
9 Controleren op profieldiepte en schade. 9 Vervangen indien nodig. 9 Bandenspanning controleren. 9 Oppompen indien nodig.
Eerste maal 6 maanden 12 maanden
(na 1.000 km) (al naar gelang (al naar gelang
√√√
√√√
√√√
√√√
DAU00473
IEDERE
6.000 km of 12.000 km of
het eerst be- het eerst be-
reikt wordt) reikt wordt)
√√
√√
√√
6-3
Page 49
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
IEDERE
Nr. ONDERDEEL KONTROLE EN ONDERHOUDSWERKZAAMHEDEN
9 * Wiellagers
10 * Zwaaiarm
11 Aandrijfketting 9 Corrigeren indien nodig. Zorgen dat achterwiel juist is uitgelijnd.
12 * Stuurlagers
Bevestigingspunten 9
13 *
aan het frame 9 Aandraaien indien nodig.
14 Zijstandaard
15 * Zijstandaardschakelaar
16 * Voorvork
17 * Achterschokbreker
Scharnierpunten 9 Controleren.
18 * achterophanging- 9 Smeren met vet op lithiumzeepbasis om de 24.000 km of 24 √√
verbindingsarmen maanden (welk het eerst bereikt wordt).
9 Controleren op loszitten of schade. 9 Vervangen indien nodig.
9 Scharnierpunt controleren op speling. 9 Corrigeren indien nodig. 9 Smeren met vet op lithiumzeepbasis om de 24.000 km of 24
maanden (welk het eerst bereikt wordt).
9 Controleren op overmatige speling. 9 Reinigen en smeren.
9 Controleren op speling en soepele stuurbeweging. 9 Corrigeren indien nodig. 9 Smeren met vet op lithiumzeepbasis om de 24.000 km of 24
maanden (welk het eerst bereikt wordt). Controleren of alle bouten, moeren en schroeven stevig vast zitten.
9 Controleren. 9 Smeren en rapareren indien nodig.
9 Controleren. 9 Indien nodig vervangen.
9 Controleren op juiste werking en op olielekkage. 9 Corrigeren indien nodig.
9 Controleren op juiste werking en op olielekkage. 9 Gehele schokbrekerset vervangen indien nodig.
Eerste maal 6 maanden 12 maanden
(na 1.000 km) (al naar gelang (al naar gelang
IEDERE 1.000 km of na het wassen van de
motorfiets of een rit in de regen.
√√√
6.000 km of 12.000 km of
het eerst be- het eerst be-
reikt wordt) reikt wordt)
√√
√√
√√
6
√√
√√
√√
√√
6-4
Page 50
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
IEDERE
Nr. ONDERDEEL KONTROLE EN ONDERHOUDSWERKZAAMHEDEN
19 * Carburateur
Automatische
20 *
zelfsmeerpomp
21 Versnellingsbakolie
22 * Koelsysteem
6
* Onderhoud aan deze onderdelen vereist speciaal gereedschap, technische vaardigheden en service-gegevens. Laat dit onderhoud over aan uw Yamaha
dealer.
9 Controleren op stationair-toerental en werking van de starter. 9 Indien nodig bijstellen.
9 Controleren. 9 Corrigeren indien nodig. √√√ 9 Ontluchten indien nodig.
9 Controleren op oliepeil en olielekkage. 9 Corrigeren indien nodig. 9 Olie verversen na de eerste 1.000 km en daarna om de 24.000 km
of 24 maanden (welk het eerst bereikt wordt).
9 Controleren op koelvloeistofpeil en koelvloeistoflekkage. 9 Corrigeren indien nodig. 9 Koelvloeistof verversen om de 24.000 km of 24 maanden
(welk het eerst bereikt wordt).
Eerste maal 6 maanden 12 maanden
(na 1.000 km) (al naar gelang (al naar gelang
√√√
√√√
7
OPMERKING:
8
9
8 Als u veel op stoffige wegen of in regenachtige gebieden rijdt, dient u het luchtfilter vaker schoon te maken. 8 Hydraulisch remsysteem
9 Na het demonteren van de hoofdcilinder of de plunjer-cilinder dient u altijd de remvloeistof te verversen. Normaal kunt u vol-
staan met het controleren van het remvloeistofpeil en het bijvullen van remvloeistof.
9 Vervang de oliekeringen binnenin de hoofdcilinder en de plunjer om de twee jaar. 9 Vervang alle remleidingen om de vier jaar of als ze gescheurd of anderszins beschadigd zijn.
6.000 km of 12.000 km of
het eerst be- het eerst be-
reikt wordt) reikt wordt)
√√
DAU02970
6-5
Page 51
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
1
1
1
1
2
3
1. Stroomlijnkap A
DAU01139
Verwijderen en aanbrengen van stroomlijnkappen en panelen
De stroomlijnkappen en panelen die hier­bij staan afgebeeld, moeten voor bepaal­de onderhoudswerkzaamheden in dit hoofdstuk eerst worden verwijderd. Zie de bijgaande beschrijving, telkens wanneer u een stroomlijkap/paneel moet verwijderen of weer aanbrengen.
1. Stroomlijnkap B
6-6
1. Paneel A
4
5
6
7
8
9
Page 52
2
1
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
1
1
2
3
2
1
1. Radiateur-afdekkap
4
1. Schroef (×2)
Stroomlijnkap A,B
5
Afnemen
1. Verwijder het zadel.
6
2. Draai de schroeven uit het radiateur­deksel en verwijder het radiateur-
7
deksel.
8
9
DAU01088
1. Schroef (×10) 1. Schroef (×2)
3. Verwijder de montageschroeven en trek buitenwaarts op de aangegeven punten.
Aanbrengen
1. Breng de stroomlijnkap weer op zijn plaats en draai de schroeven vast.
2. Breng het radiateurdeksel op zijn plaats en draai de schroeven vast.
3. Installeer het zadel.
2. Paneel A
DAU01691
Paneel A
Verwijderen
1. Eerst het zadel afnemen. (Zie blz. 3-13 voor het verwijderen en weer installeren van het zadel.)
2. Verwijder de schroef.
Installeren
1. In de oorspronkelijke stand brengen en de schroef weer aandraaien.
2. Het zadel op zijn plaats brengen.
6-7
Page 53
1
1
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
1. Bougiesleutel
Inspektie van de bougies
De bougie is een belangrijk onderdeel van de motor en is gemakkelijk te inspec­teren, bij voorkeur door een Yamaha dealer. De staat van de bougie geeft informatie over de algehele toestand van de motor. De ideale kleur voor de witte isolator rond de midden-elektrode van de bougie is lichtbruin, bij een motorfiets waar normaal mee gereden wordt. Probeer niet zelf een diagnose te maken voor bougie-problemen, maar breng uw motorfiets naar een Yamaha dealer. De bougie dient regelmatig geïnspecteerd te worden, aangezien de hitte en de aanslag de bougie langzaam aantast. Als de elek-
DAU01651
1. Elektroden-afstand
trode te ver versleten is of als er zich veel koolaanslag of andere aanslag op de bougie heeft afgezet, vervang de bougie dan door een nieuwe, van het voorge­schreven type.
Standaard bougie:
BR9ES (NGK)
Meet, alvorens een bougie te installeren, de elektroden-afstand met behulp van een voelermaatje. Stel de elektroden­afstand in op de voorgeschreven afstand.
Elektroden-afstand:
0,7 ~ 0,8 mm
Als u een nieuwe bougie plaatst, maak het oppervlak waar de pakkingring tegen­aan komt dan altijd goed schoon en gebruik een nieuwe pakkingring. Maak de schroefdraad goed schoon, draai de bou­gie recht in de cilinderkop en draai deze aan met het voorgeschreven aantrekkop­pel.
Voorgeschreven aantrekkoppel:
Aantrekkoppel bougie:
20 Nm (2,0 m
0kg)
OPMERKING:
Als u tijdens het installeren van de nieu­we bougies geen momentsleutel tot uw beschikking heeft, kunt u het volgende als vuistregel aanhouden: Draai de bougie met uw vingers zo strak mogelijk aan en draai deze hierna nog 1/4 à 1/2 slag aan met een bougiesleutel. Laat echter wel zo snel mogelijk de bougie met het voorge­schreven aantrekkoppel vastdraaien.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-8
Page 54
1
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
1
2
2. Zet de motor af en kontroleer het oliepeil, door het kijkglas rechtson-
1
2
3
der in de afdekkap van het carter.
OPMERKING:
Wacht, na het afzetten van de motor, enkele minuten met het kontroleren van het oliepeil.
1. Oliepeil-afleesglas
4
2. Minimum-merkteken
Versnellingsbak-olie
5
Kontroleren van het oliepeil
1. Plaats de motorfiets op de midden-
6
7
standaard en zorg dat deze recht staat. Laat de motor enkele minuten warmdraaien.
OPMERKING:
8
Let op dat de motorfiets horizontaal staat als u het oliepeil kontroleert. Als de motorfiets iets overhelt, kan dit leiden tot
9
een verkeerde aflezing.
DAU01080
3. Het oliepeil dient zich boven het minimumpeilteken op het kijkglas te bevinden. Als er zich te weinig olie in de versnellingsbak bevindt, vul dan olie bij tot aan het juiste peil.
6-9
1. Versnellingsbak-olievuldop
Verversen van de versnellingsbakolie
1. Start de motor en laat deze enkele minuten warmdraaien.
2. Stop de motor, plaats een opvang­bak onder het motorblok en verwij­der de olievuldop.
Page 55
1
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
1. Aftapbout
3. Verwijder de aftapbout en laat de olie uit de versnellingsbak lopen.
4. Monteer de aftapbout en trek deze met het voorgeschreven koppel aan.
Aantrekkoppel:
Aftapbout:
15 Nm (1,5 m
5. Vul de motor met motorolie. Plaats de olievuldop weer en draai deze stevig aan.
0kg)
Aanbevolen motorolie:
Zie blz. 8-1
Hoeveelheid motorolie:
Totale hoeveelheid: 0,8 L Periodieke verversing: 0,75 L
DC000078
<>
8 Voeg geen chemische middelen
aan de olie toe. De motorolie zorgt ook voor het smeren van de kop­peling en bepaalde chemische middelen kunnen leiden tot slip­pen van de koppeling.
8 Let op dat er geen voorwerpen in
het motorcarter terecht komen.
6. Start de motor en laat deze enkele minuten lang warmdraaien. Kontroleer in de tussentijd het motorblok op olielekkage. Mocht u ergens een lek ontdekken, stop de motor dan en probeer de oorzaak te achterhalen.
6-10
1
2
1. Merkteken voor maximum-niveau
2. Merkteken voor minimum-niveau
DAU01621*
Koelsysteem
1. Controleer het koelvloeistofpeil in de expansietank, terwijl de motor koud is, want het peil van de koelvloeistof hangt af van de motortemperatuur. Het koelvloeistofpeil dient zich tus­sen de minimum- en maximum­merktekens op de tank te bevinden.
2. Als het peil onder het minimum­merkteken komt, vul de tank dan bij met (zacht) kraanwater totdat het peil tot het voorgeschreven peil. Ververs de koelvloeistof om de twee jaar.
3. Als oververhitting optreedt, zie dan blz. 6-38 voor nadere bijzonderhe­den.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Page 56
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
1
X@
Verwijder de radiateurdop nooit als de
1
motor nog heet is.
2
<>
Te hard water (te veel kalk) of zout
3
water zal de motor beschadigen. Als u geen zacht water kunt vinden, kunt u
4
gedestilleerd water gebruiken.
5
6
7
8
9
DW000067
DC000080
Koelvloeistof verversen
DAU01622*
1. Zet de motorfiets op een vlakke ondergrond.
2. Verwijder het zadel. (Zie blz. 3-13 voor het verwijderen en weer instal­leren van het zadel.)
3. Verwijder de stroomlijnkap B en het radiateurdeksel (Zie blz. 6-7 voor het verwijderen en installeren.)
1. Radiateurdop
4. Verwijder de radiateurdop.
6-11
Page 57
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
1
1
9. Maak de koelvloeistofslang weer vast.
10. Giet de aanbevolen koelvloeistof in de radiateur, totdat deze vol is.
1
1. Aftapbout
5. Plaats een opvangbak onder de motor en verwijder de koelvloeistof­aftapbout.
1. Slang van de expansietank
6. Maak de koelvloeistofslang los van de koelvloeistof-expansietank en laat de koelvloeistof uit de tank weg­lopen.
7. Laat alle koelvloeistof weglopen en spoel het koelsysteem grondig door met kraanwater.
8. Vervang de sluitring van de koel­vloeistof-aftapbout als deze bescha­digd is en draai de aftapbout vast met het voorgeschreven aantrekkop­pel.
Aantrekkoppel:
Koelvloeistof-aftapplug:
8 Nm (0,8 m
0kg)
6-12
Aanbevolen koelvloeistof:
Hoogkwalitatieve ethyleen-glycol antivries met anti-corrosie middel voor aluminium motoren.
Mengverhouding koelvloeistof/water:
1:1
Totale hoeveelheid:
1,05 L
Inhoud expansietank:
0,35 L
DC000080
<>
Te hard water (te veel kalk) of zout water zal de motor beschadigen. Als u geen zacht water kunt vinden, kunt u gedestilleerd water gebruiken.
2
3
4
5
6
7
8
9
Page 58
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
2
1
4
5
3
1
11. Breng de radiateurdop weer aan en draai deze vast.
12.Laat de motor enkele minuten draai-
1
2
3
en. Stop de motor en controleer het koelvloeistofpeil in de radiateur. Als het peil aan de lage kant is, vul dan koelvloeistof bij tot aan de vulhals van de radiateur.
4
5
6
7
1. Dop van het expansievat
2. Stopper
3. Stopperbout
4. Merkteken voor maximum-niveau
5. Merkteken voor minimum-niveau
13. Vul de expansietank met koelvloei­stof tot het voorgeschreven peil.
14. Doe de dop weer op de expansiet­ank en controleer het koelsysteem op lekkage.
OPMERKING:
8
9
Als u sporen van lekkage vindt, vraag dan een Yamaha dealer om het koelsysteem te inspecteren.
15.Breng de stroomlijnkap, het radia­teurdeksel en het zadel weer aan.
1. Bout
DAU01476*
Luchtfilter
Het luchtfilter dient op de aangegeven tijdstippen te worden gereinigd. Als u veel op stoffige wegen of in erg natte gebie­den rijdt, reinig dit dan vaker dan aanbe­volen.
1. Verwijder het zadel.
2. Verwijder de stroomlijnkap A en B. (Zie blz. 6-7 voor het verwijderen en installeren van de stroomlijnkap.)
3. Verwijder de bout van de benzine­tank.
4. Til de voorkant van de benzinetank omhoog en verschuif deze zo dat u bij de behuizing van het luchtfilter kunt. (Koppel de benzineslangen niet los.)
6-13
Page 59
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
1
2
2
1
X@
8 Ondersteun de brandstoftank
zorgvuldig tijdens deze procedu­re.
8 Til de brandstoftank niet te ver op
en trek er niet te hard aan want de brandstofslang-aansluitingen kunnen in zulke gevallen los raken waardoor brandstoflekka­ges kunnen optreden.
DW000071
1. Relais (×2)
2. Schroef (×7)
5. Verwijder de relais en de schroeven waarmee het deksel van de luchtfil­ter-behuizing vast zit.
6-14
1. Luchtfilter
6. Verwijder het luchtfilter element uit de behuizing en reinig dit met een oplosmiddel. Verwijder, na het reini­gen, al het oplosmiddel uit het lucht­filter door dit voorzichtig tussen uw beide handen samen te drukken.
7. Breng de aanbevolen olie aan op het gehele oppervlak van het luchtfilter en pers de overtollige olie uit het luchtfilter. Het luchtfilter dient nat te zijn maar niet te druipen.
Aanbevolen olie: 2-takt motorolie
8. Plaats het luchtfilter element weer in de behuizing.
9. Breng de onderdelen die u verwijdert heeft voor toegang tot het luchtfilter weer aan.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Page 60
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
b
a
1
<>
8 Zorg dat het luchtfilter naar beho-
1
2
3
ren in de luchtfilter-behuizing zit.
8 Laat de motor nooit lopen zonder
dat het luchtfilter geïnstalleerd is. Dit kan leiden tot bijzonder snelle slijtage van cilinders en/of zui­gers.
4
X@
5
Let op dat de brandstofslangen en de vacuümslang juist zijn aangesloten en goed vastzitten, zonder knik of wrin-
6
ging in de slang. Als er een slang beschadigd is, dient u die te vervan-
7
gen.
8
9
DC000082
DW000131
DAU00629
Afstelling van de carburateur
De carburateur is een bijzonder belangrijk onderdeel van de motor. De afstelling ervan dient bijzonder nauwkeurig te geschieden. Het verdient aanbeveling om deze afstelling over te laten aan uw Yamaha dealer die de nodige kennis van zaken heeft en over ruime ervaring beschikt. Het hieronder beschreven routi­ne-onderhoudswerk kunt u echter zelf uit­voeren.
DC000094
<>
De carburateur is na vele tests in de Yamaha fabrieken afgesteld. Veranderen van de afstellingen kan lei­den tot slecht lopen van de motor en zelfs tot beschadiging hiervan.
1. Gasstopschroef
DAU00632
Afstelling stationair toerental
1. Start de motor en laat deze enkele minuten lang warmdraaien met een toerental van 1.000 à 2.000 tpm. Laat de motor af en toe met een wat hoger toerental lopen 4.000 à 5.000 tpm. De motor is warm als deze snel op de beweging van de gasgreep reageert.
2. Stel het stationair toerental nu op het voorgeschreven toerental af, door de gasstopschroef te verdraaien. Draai de schroef in de richting a om het toerental te verhogen en draai de schroef naar b om het toerental te verlagen.
6-15
Page 61
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
a
Standaard stationair toerental:
1.300 ~ 1.500 tpm
1.400 ~ 1.500 tpm (Alleen A, CH)
OPMERKING:
Als u het toerental niet op de voorge­schreven waarde krijgt, raadpleeg dan een Yamaha dealer.
a. Speling
DAU00634
Afstelling van de gaskabel
OPMERKING:
Alvorens de speling van de gaskabel af te stellen, dient u het stationair-toerental af te stellen.
De gaskabel-speling kunt u afstellen door de afstelmoer te verdraaien totdat de juis­te speling van de gashendel is verkregen.
Speling:
3 ~ 5 mm
1
b
2
a
1. Vergrendelmoter
2. Afstellmoer
1. Draai de borgmoer los.
2. Draai de afstelmoer in de richting a voor meer speling, of in de richting b om de speling te verminderen.
3. Draai de borgmoer weer aan.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-16
Page 62
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
Banden
Neem de volgende punten in acht om een optimale prestatie, lange levensduur en
1
veilig gebruik van de banden te waarbor­gen:
2
Bandenspanning
Kontroleer de bandenspanning en stel deze af voordat u gaat rijden.
3
X@
4
De bandenspanning dient gemeten te worden als de temperatuur van de
5
banden gelijk is aan de omgevings­temperatuur. De bandenspanning is afhankelijk van het totale gewicht van
6
de bagage, de bestuurder, de mede­passagier, overige accessoires
7
(stroomlijnkappen, zadeltassen, enz. ­monteer nooit accessoires die niet zijn
8
goedgekeurd voor deze motorfiets) en de snelheid van de motorfiets.
9
DAU00647
DW000082
Maximale belasting* Bandenspanning bij
koude banden
Belasting tot 90 kg* (1,75 kg/cm
90 kg ~ Maximale belasting*
* Belasting is het totale gewicht van bagage, bestuur-
der, mede-passagier en accessoires.
(1,75 kg/cm
180 kg
179 kg (CH, A)
Voor Achter
175 kPa 200 kPa
2
1,75 bar) 2,00 bar)
175 kPa 225 kPa
1,75 bar) 2,25 bar)
, (2,00 kg/cm2.
2
, (2,25 kg/cm2,
DW000083
X@
Een juiste verdeling van het gewicht is van groot belang voor een goede weg­ligging, juist reageren op het remmen, balans en veiligheid in het algemeen. Zorg ervoor dat bagage die u vervoert, goed vast zit zodat deze niet kan gaan schuiven. Plaats de zwaarste voorwer­pen in het midden van de motorfiets en verdeel het gewicht gelijkmatig over rechter- en linkerzijde. Stel de voorbelasting van de schokbrekers in aan de hand van het totale gewicht en breng de bandenspanning ook op de juiste waarde. OVERLAAD UW MOTORFIETS NOOIT. Overschrijdt nooit het totaal toegestane gewicht van bagage, bestuurder, medepassa­gier, overige accessoires (stroomlijn­kappen, zadeltassen, enz. - monteer nooit accessoires die niet zijn goedge­keurd voor deze motorfiets). Een te zwaar beladen motorfiets kan leiden tot beschadiging van de banden, een ongeluk en ernstige verwondingen.
6-17
Page 63
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
1
2
1. Profieldiepte
2. Zijwand
Inspektie van de banden
Kontroleer de konditie van de banden voordat u gaat rijden. Neem meteen kon­takt op met uw Yamaha dealer om de band te laten vervangen als de profiel­diepte in het midden van de band de grenswaarde heeft bereikt (zie afbeel­ding), als er nagels of stukjes glas in de band zijn of als er scheuren in de zijwand van de band zijn.
VOOR
Bandenmerkr Bandenmaat Type BRIDGESTON 100/90-18 56P TW53 DUNLOP 100/90-18 56P D602F
ACHTER
Bandenmerkr Bandenmaat Type BRIDGESTON 130/80-17 65P TW54 DUNLOP 130/80-17 65P D602
Minimale profieldiepte 0,8 mm (voor en achter)
OPMERKING:
De voorwaarden voor de minimale profiel­diepte, kunnen van land tot land verschil­len. Houd u aan de plaatselijke regelin­gen, en minimaal aan de voorwaarden van Yamaha.
DAU00683
X@
Rijden met de motorfiets met versleten banden is bijzonder gevaarlijk. Dit zal leiden tot verlies aan wegligging en verlies aan kontrole over de motor­fiets. Laat versleten banden onmiddel­lijk vervangen door een Yamaha dealer. Vervangen van banden, rem­men en alle onderdelen die te maken hebben met het wiel, dient alleen te worden uitgevoerd door erkend perso­neel van een Yamaha dealer.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-18
Page 64
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
a
b
1
2
3
b
a
1
2
Wielen
Voor optimale prestaties, een lange levensduur en een optimale veiligheid,
1
dient u op de volgende punten te letten:
8 Kontroleer de wielen op de volgende
2
3
4
5
6
7
8
9
punten, alvorens te gaan rijden. Kontroleer de velg op scheurtjes, barsten en op vervorming (slag in het wiel). Als er iets mis is met een wiel, raadpleeg dan een Yamaha dealer. Probeer niet zelf reparaties aan het wiel uit te voeren. Een ver­vormd wiel of een wiel met scheuren dient onmiddellijk vervangen te wor­den.
8 Als er een band of een wiel is ver-
vangen, dient u de wielen te laten uitbalanceren. Een slecht uitgeba­lanceerd wiel kan leiden tot slechte­re prestaties, verminderde weglig­ging en een kortere levensduur van de banden.
8 Rijd in het begin langzaam en voor-
zichtig, na het verwisselen van een band, om het oppervlak van de nieu­we band in te rijden, zodat de band zijn optimale kwaliteiten kan ontwik­kelen.
DAU00687
1. Vergrendelmoter
2. Afstellmoer
3. Speling
DAU00694
Afstelling van de vrije slag van de koppelingshendel
De vrije slag van de koppelingshendel dient van 10 ~ 15 mm te bedragen.
1. Draai de borgmoer aan de koppe­lingshendel los.
2. Draai de stelbout aan de koppelings­hendel in de richting a om de vrije slag te vergroten of in de richting b om de vrije slag te verkleinen.
3. Draai de borgmoer aan de koppe­lingshendel weer vast. Kunt u op deze wijze de juiste vrije slag niet instellen, ga dan als volgt te werk.
6-19
1. Vergrendelmoer
2. Afsteller
4. Draai de borgmoer aan de koppe­lingshendel los.
5. Draai de stelbout aan de koppelings­hendel in de richting a om de kabel los te zetten.
6. Draai de borgmoer aan de kant van het motorblok los.
7. Draai de stelbout aan de kant van het motorblok in de richting a om de vrije slag te vergroten of in de rich­ting b om de vrije slag te verklei­nen.
8. Draai de borgmoeren aan het motor­blok en aan de koppelingshendel weer vast.
Page 65
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
1
2
b
a
3
a
1
1. Vergrendelmoter
2. Afstellmoer
3. Speling
Afstellen van de vrije slag van de voorremhendel
De vrije slag aan het uiteinde van de voor­remhendel dient ongeveer 2 ~ 5 mm te bedragen.
1. Draai de borgmoer los.
2. Draai de afstelbout in richting a om de vrije slag te vergroten of in richting b om de vrije slag te ver­kleinen.
3. Nadat u de afstelling heeft gemaakt, draait u de borgmoer weer aan.
DAU00696
DW000099
X@
8 Kontroleer de vrije slag van de
remhendel. Kontroleer tevens of de rem goed funktioneert.
8 Als de remhendel sponzig aan-
voelt, zit er waarschijnlijk lucht in het remsysteem. In een dergelijk geval dient u het remsysteem te ontluchten. Rijd niet met de motorfiets voordat het remsys­teem ontlucht is. Als er lucht in het remsysteem zit, gaat het rem­vermogen bijzonder sterk achter­uit, hetgeen kan leiden tot een ongeluk. Vraag uw Yamaha dealer om het remsysteem te inspekte­ren en, indien nodig, te ontluch­ten.
1. Voetsteun a. Pedaalhoogte
DAU00712
Afstellen van de achterrem-pedaalhoogte
De bovenkant van het achterrempedaal dient 23 mm onder de bovenkant van de voetsteun te liggen. Mocht dit op uw motorfiets niet het geval zijn, vraag uw Yamaha dealer dan om de achterrem­pedaalhoogte af te stellen.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-20
Page 66
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
b
a
1 2
1
X@
Als het achterrempedaal sponzig aan-
1
voelt, kan dit betekenen dat er lucht in het remsysteem zit. Deze lucht moet verwijderd worden door het remsys-
2
teem te ontluchten. Rijd nooit met de motorfiets als er zich lucht in het rem-
3
systeem bevindt. Lucht in het remsys­teem zal het remvermogen van de
4
motorfiets sterk verminderen, met als gevolg verhoogde kans op ongeluk­ken. Laat uw Yamaha dealer het rem-
5
systeem inspekteren en ontluchten.
6
7
8
9
DW000109
1. Remlichtschakelaar
2. Afstellmoer
DAU00713
Afstelling van de remlicht-schakelaar
Het achterste remlicht wordt ingeschakeld door het rempedaal; de schakelaar ervan is juist ingesteld als het remlicht gaat branden vlak voor de rem aangrijpt. Om de schakelaar van het achterste remlicht bij te stellen, houdt u de behuizing van de schakelaar vast zodat deze niet mee­draait wanneer u de instelmoer verdraait. Draai de instelmoer in de richting a om het remlicht eerder te laten oplichten. Draai de instelmoer in de richting b om het remlicht later te laten oplichten.
VOOR
1. Slijtage-indicatiegroef
DAU00721
Kontrole van de remvoeringen voor en achter
DAU00725
Voorrem
Ieder remblok is voorzien van een slijta­ge-indikatiegroef. Aan de hand van deze groef kan de slijtage van het remblok wor­den gekontroleerd zonder dat de rem wordt gedemonteerd. Als de groef bijna geheel verdwenen is, dient u naar uw Yamaha dealer te gaan om de remblok­ken te laten vervangen.
6-21
Page 67
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
1
1
ACHTER
1. Slijtagegrens: 0,8 mm
Achterrem
Inspekteer de remblokken door het ven­ster, zoals getoond. Als de dikte hiervan minder is dan de voorgeschreven waarde, vraag uw Yamaha dealer dan om deze te vervangen.
DAU00730
VOOR
1. Merkteken voor minimum-niveau
DAU00733
Kontrole van het remvloeistofnivo
Onvoldoende remvloeistof kan als gevolg hebben dat er lucht in het remsysteem terecht komt, waardoor de remmen kun­nen weigeren. Kontroleer, alvorens te gaan rijden, of het remvloeistofnivo zich boven het onderste merkteken bevindt en vul indien nodig remvloeistof bij. Neem de volgende voorzorgsmaatrege­len in acht:
8 Als u het remvloeistofnivo kontro-
leert, zorg dan dat de bovenkant van de hoofdremcilinder horizontaal ligt, door het stuur te verdraaien.
ACHTER
1
1. Merkteken voor minimum-niveau
8 Gebruik alleen de voorgeschreven
remvloeistof. Gebruik van andere remvloeistof kan leiden tot aantas­ting van de rubberpakkingen met als gevolg lekkage en slecht funktione­ren van de remmen.
Aanbevolen remvloeistoffen:
DOT 4
OPMERKING:
Als u geen DOT 4 remvloeistof kunt vin­den, kunt u voor de voorrem DOT 3 rem­vloeistof gebruiken.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-22
Page 68
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
a
8 Vul altijd dezelfde remvloeistof bij.
Mengen van verschillende types
1
2
3
4
5
6
7
8
9
remvloeistof kan onverwachte che­mische reakties teweeg brengen, met als gevolg slecht funktioneren van de remmen.
8 Let goed op er geen water in de
hoofdremcilinder terecht komt. Als er water in de remvloeistof terecht komt, wordt het kookpunt van de remvloeistof verlaagd, met als mogelijk gevolg gasstremming (ver­stopt raken van de leidingen door gasbellen).
8 Remvloeistof kan lakwerk en plastic
onderdelen aantasten. Zorg dat u geen remvloeistof morst. Mocht u toch wat remvloeistof gemorst heb­ben, spoel dit dan zo snel mogelijk weg, met water.
8 Als het remvloeistofnivo voortdurend
terugloopt, raadpleeg dan een Yamaha dealer.
DAU00742
Verversen van de remvloeistof
Het verversen van de remvloeistof mag alleen maar uitgevoerd worden door erkende Yamaha onderhoudsmonteurs. Laat de onderstaande onderdelen door een Yamaha dealer vervangen als deze beschadigd zijn of lekken; tijdens de periodieke onderhoudsbeurten.
8 oliekeringen (om de twee jaar) 8 remleidingen (om de vier jaar)
a. Kettingspanning
DAU00744
Kontrole van de kettingspanning
OPMERKING:
Draai het wiel enkele malen rond en laat het staan in de stand waarin de ketting het strakst gespannen is. Kontroleer de kettingsspanning met het wiel in deze stand. Als de kettingspanning net juist is, stelt u deze bij.
6-23
Page 69
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
3
4
1
2
a
b
Om de kettingspanning te kontroleren, zet u de motorfiets rechtop, onbelast en met beide wielen op de grond. Kontroleer de uitslag van de ketting zoals in de afbeel­ding aangegeven. De juiste speling is 25 ~ 40 mm. Als de speling meer dan 40 mm is, stel deze dan bij.
1. Borgmoer
2. Afsteller
3. Asmoer
4. Merktekens
DAU00762
Afstellen van de kettingspanning
1. Draai de asmoer los.
2. Draai de borgmoeren aan beide zij­den los. Om de kettingspanning te verhogen, draait u de kettingspan­ners naar a. Om de kettingspanning te verlagen, draait u de kettingspan­ners naar b en duwt u het achter- wiel naar voren.
Draai de beide kettingspanners even ver in of uit zodat het achterwiel in lijn blijft. Aan beide zijden van de zwaaiarm zult u een merkteken aan­treffen. Gebruik deze voor het juist uitlijnen van het achterwiel.
DC000096
<>
Als de ketting te strak staat zullen de motor en andere belangrijke onderde­len te zwaar belast worden. Zorg dat de kettingspanning binnen de voorge­schreven limieten blijft.
3. Nadat u de kettingspanning heeft afgesteld, draait u de borgmoeren weer aan. Vervolgens draait u de asmoer aan met het voorgeschreven aantrekkoppel.
Aantrekkoppel:
Asmoer:
104 Nm (10,4 m0kg)
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-24
Page 70
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
Smering van de ketting
Een ketting bestaat uit een groot aantal schakels die allen, t.o.v. elkaar, bewegen.
1
Als de ketting niet goed wordt onderhou­den, zal deze bijzonder snel versleten
2
zijn. Zorg dus altijd voor een goed onder­houd, met name als u veel op stoffige wegen rijdt. De ketting op deze motorfiets
3
is een zogenaamde O-ring ketting, met oliekeerringen van speciale materialen.
4
Het wassen van de ketting met stoom, onder hoge druk of met sterke oplosmid-
5
delen kan de ketting beschadigen, dus vermijd deze middelen. Gebruik uitslui­tend petroleum voor het reinigen van de
6
ketting. Droog de ketting en smeer deze dan grondig met SAE 30 ~ 50W motoro-
7
lie. Gebruik geen andere smeermiddelen voor de ketting. De kans bestaat dat zich
8
hierin oplosmiddelen bevinden die de O­ringen kunnen aantasten.
9
<>
Vergeet na het wassen van de motor­fiets of na een rit in de regen niet om de ketting te oliën.
DAU03006
DC000097
Inspektie en smering van de
DAU02962
kabels
DW000112
X@
Beschadiging van de buitenkabels kan leiden tot roestvorming in de kabels en kan een soepele beweging in de weg staan. Vervang een beschadigde kabel zo snel mogelijk om onnodig risico te vermijden.
Smeer de binnenkabel en de uiteinden van de kabel. Als een kabel niet soepel beweegt, laat deze dan vervangen door uw Yamaha dealer.
Aanbevolen smeermiddel:
Motorolie
DAU00773
Smering van de gaskabel en van de gashendel
Als u de gaskabel smeert, dient u tevens de gashendel te smeren. Voor het sme­ren van de gaskabel moet de gashendel verwijderd worden. Houd, nadat u de schroeven heeft verwijderd, de kabel ver­tikaal omhoog en laat enkele druppels smeermiddel in de buitenkabel lopen. Smeer nu het metalen oppervlak waar­over de gashendel loopt met universeel­vet.
6-25
Page 71
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
DAU00774
Afstellen van de pomp voor de zelfsmering
De pomp voor de zelfsmering is een belangrijk deel van de motor en vereist een zeer nauwkeurige afstelling. Laat het afstellen hiervan over aan een erkende Yamaha dealer die over de benodigde technische kennis en ervaring beschikt.
Smeren van het rempedaal en
DAU02984
versnellingspedaal
Smeer de bewegende delen.
Aanbevolen smeermiddel:
Motorolie
Smeren van de voorremhendel
DAU02985
en koppelingshendel
Smeer de bewegende delen.
Aanbevolen smeermiddel:
Motorolie
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-26
Page 72
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
Smering van de zijstandaard
Smeer de draaipunten en de raakvlakken van de zijstandaard. Kontroleer de
1
zijstandaard op een soepele beweging.
2
3
4
5
6
7
8
9
Aanbevolen smeermiddel:
Motorolie
X@
Als de zijstandaard niet soepel beweegt, raadpleeg dan een Yamaha dealer.
DAU02986
DW000113
DAU00791
Smeren van de achterwiel-ophanging
Smeer de bewegende delen.
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumzeepbasis
DAU02939
Inspektie van de voorvork
Visuele kontrole
DW000115
X@
Ondersteun de motorfiets goed, zodat u niet het risico loopt dat deze omvalt.
Kontroleer de binnenpoot op krassen en eventuele andere beschadigingen en kontroleer de voorvork op olielekkage.
6-27
Page 73
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
Bedieningskontrole
1. Plaats de motorfiets op een horizon­taal oppervlak.
2. Houd de motorfiets rechtop en trek de voorremhendel in.
3. Druk het stuur enkele malen krachtig omlaag en kontroleer of de voorvork soepel genoeg omhoog komt.
DC000098
<>
Als u beschadigingen aan de voorvork bemerkt of als deze niet soepel beweegt, raadpleeg dan uw Yamaha dealer.
DAU00794
Inspektie van de stuurinrichting
Inspekteer de stuurinrichting regelmatig. Versleten of beschadigde stuurlagers kunnen zeer gevaarlijk zijn. Plaats een blok of standaard onder het motorblok zodat het voorwiel los van de grond komt. Pak de onderkant van de voorvork aan beide zijden vast en probeer deze naar achteren te duwen en naar voren te trek­ken. Als u speling voelt, laat uw Yamaha dealer de stuurinrichting dan nakijken en bijstellen. Het inspekteren verloopt mak­kelijker als het voorwiel verwijderd is.
DW000115
X@
Ondersteun de motorfiets goed, zodat u niet het risico loopt dat deze omvalt.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-28
Page 74
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
Wiellagers
Als er speling zit in de voor- of achterwiel­naaf of als het voor- of achterwiel niet
1
soepel loopt, vraag uw Yamaha dealer dan om de wiellagers te kontroleren.
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU01144
Accu
DAU00800
Deze motorfiets is uitgerust met een accu van het zogenaamde “gesloten type”. U hoeft het elektroliet-nivo dus niet te kon­troleren en u hoeft ook geen gedistilleerd water bij te vullen.
8 Als de accu ontladen is, raadpleeg
dan uw Yamaha dealer.
8 Als de motorfiets is voorzien van
optionele elektrische accessoires, zal de accu sneller leegraken, dus zorg in dit geval voor regelmatig opladen.
DC000101
<>
Probeer de verzegelde doppen van de accucellen niet te verwijderen. Hier beschadigt u de accu mee.
DW000116
X@
Accu-elektrolyet is een gevaarlijke en giftige verbinding die zwavelzuur bevat en brandwonden kan veroorza­ken. Zorg dat de elektrolyet nooit in aanraking komt met uw huid, ogen of kleding. REMEDIES BIJ AANRAKING:
8 EXTERN: Spoel uw huid af met
veel stromend koud water.
8 INTERN: Drink grote hoeveelhe-
den melk of water. Gebruik vervol­gens een laxeermiddel, geklopt ei of plantaardige olie. Bel onmiddel­lijk een arts.
8 OGEN: Spoel 15 minuten lang met
stromend water en raadpleeg zo
snel mogelijk een arts. Accu’s genereren explosieve gassen. Houd de accu uit de buurt van open vuur, vonken, sigaretten, enz. Als u de accu binnen oplaadt of gebruikt, zorg dan voor voldoende ventilatie. Draag altijd een veiligheidsbril als u met accu’s werkt. ZORG DAT KINDEREN NIET BIJ DE ACCU KUNNEN KOMEN.
6-29
Page 75
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
1
2
Opslag van de accu
Als de motorfiets een maand of langer niet wordt gebruikt, verwijder de accu dan, laad deze volledig op en bewaar de accu dan in een koele donkere ruimte.
DC000102
<>
8 Zorg dat de accu volledig is opge-
ladan voordat u deze opbergt. Als de accu in outladen toestand wordt bewaard, kan er onherstel­bare schade aan ontstaan.
8 Gebruik een acculader voor een
geheel gesloten (MF-type) accu. Gebruik van een conventionele acculader kan schade aan de accu veroorzaken. Als uw lader niet van het afgedichte type is, dient u contact op te nemen met uw Yamaha-dealer.
8 Let bij het installeren van de accu
goed op dat alle aansluitigen naar behoren zijn gemaakt.
1. Hoofdzekering
2. Reserve-zekering
DAU00806
Vervangen van zekeringen
De zekeringhouder bevindt zich onder het zadel. Als de zekering is doorgebrand, draai de kontaktslot-schakelaar dan naar “OFF” en schakel het betreffende circuit uit. Vervang de zekering door een met het­zelfde ampèrage. Schakel de elektrische circuits weer in en kontroleer of alles naar behoren funktioneert. Als de zekering onmiddellijk weer doorbrandt, raadpleeg dan uw Yamaha dealer.
DC000103
<>
Gebruik nooit zekeringen met een hoger amperage dan wordt aanbevo­len. Dit kan leiden tot ernstige bescha­diging van het elektrische systeem en mogelijk zelfs tot brand.
Voorgeschreven zekering:
20A
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-30
Page 76
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
2
1
2
1
1
2
3
1. Koplampstekker
4
2. Lamphouderkap
Vervangen van de gloeilamp
5
van de koplamp
Als de gloeilamp van de koplamp door-
6
brandt, vervang deze dan als volgt:
1. Verwijder de stroomlijnkap A en B.
7
8
9
(Zie blz. 6-7 voor het verwijderen en installeren van de stroomlijnkap.)
2. Trek de stekker van de koplamp los en verwijder de afdekkap van de fit­ting.
3. Verwijder de fitting.
DAU01079
Type 1 Type 2
Draaaien
Type 3 Type 4
Loshaken
Loshaken
Draaaien
OPMERKING:
De procedure om de fitting van de gloei­lamp te verwijderen hangt af van het type fitting. Bekijk de afbeelding voordat u de fitting verwijdert.
4. Verwijder de doorgebrande gloei­lamp.
DW000119
X@
Houd brandbare stoffen uit de buurt van de gloeilamp als deze warm is en zorg er tevens voor dat u zichzelf niet brandt. Raak de gloeilamp niet aan zolang deze nog warm is.
5. Plaats een nieuwe gloeilamp en zet hem hem vast met de fitting.
DC000105
<>
Raak het glas van de gloeilamp niet aan met uw vingers. Zorg dat er geen olie op terecht komt. De doorzichtig­heid van het glas, de levensduur van de gloeilamp en de hoeveelheid licht die deze afgeeft zullen hierdoor nega­tief beïnvloed worden. Als er toch olie op de gloeilamp terechtkomt, maak de gloeilamp dan grondig schoon met een doek en wat alkohol of thinner.
6. Monteer de afdekkap van de fitting.
7. Sluit de koplampstekker aan en installeer de stroomlijnkap. Als de koplamp afgesteld moet wor­den, raadpleeg dan uw Yamaha dealer.
6-31
Page 77
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
1
2
1
1
2
1
2
3
1. Schroef (×2)
2. Paneel A
Vervangen van de gloeilamp van het achterlicht
1. Verwijder het zadel.
2. Verwijder het paneel A. (Zie blz. 6-7 voor het verwijderen en installeren van het paneel.)
3. Om de fitting te verwijderen, draait u deze linksom.
DAU01078
1. Fitting
4. Om de doorgebrande gloeilamp te verwijderen, draait u deze linksom.
5. Steek een nieuwe gloeilamp in de fit­ting en draai deze rechtsom.
6. Plaats de fitting weer en draai deze rechtsom.
7. Installeer het paneel en ook het zadel.
6-32
1. Lens
2. Schroef
DAU01095
Vervangen van de gloeilamp van de richtingaanwijzer
1. Verwijder de schroef en de lens.
2. Druk de doorgebrande lamp in en draai deze naar links om hem te ver­wijderen.
4
5
6
7
8
9
Page 78
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
1
2
1
1
1
2
3
1. Lamp
4
3. Druk een nieuwe gloeilamp op zijn
5
plaats en draai hem rechtsom vast.
4. Breng de lens weer aan en draai de schroef vast.
6
7
8
9
1. Schlheidsmeter-kabel
DAU00894
Demonteren van het voorwiel
DW000122
X@
8 Laat onderhoudswerkzaamheden
aan het wiel over aan uw Yamaha dealer.
8 Zorg dat de motorfiets stabiel
staat opgesteld, zodat deze niet kan omvallen.
1. Koppel de kabel van de snelheids­meter los van de voorwielnaaf.
6-33
1. Klembout
2. Wielas
2. Draai de klembout en de wielas los.
3. Plaats een steun onder het motor­blok, zodat het voorwiel van de grond komt.
4. Verwijder de wielas en het voorwiel.
OPMERKING:
Trek de remhendel nooit in als de rem­schijf zich niet tussen de remklauwen bevindt.
Page 79
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
DAU01394
Installeren van het voorwiel
1. Monteer het snelheidsmeter-aandrijf­huis in de wielnaaf. Zorg dat de wiel­naaf en het snelheidsmeter-aandrijf­huis nauwkeurig aansluiten, met de nokken precies in de gleuven.
2. Breng het wiel tussen de poten van de voorvork omhoog en geleid de remschijf tussen de remblokken. Let op dat de gleuf in het snelheidsme­ter-aandrijfhuis precies over de stop­per aan de buitenste buis van de voorvork valt.
3. Breng de wielas aan en draai deze vast met het voorgeschreven aan­trekkoppel.
4. Druk nu de voorvork enkele malen stevig op en neer om te controleren o f deze juist en soepel beweegt.
5. Draai de wielas met het juiste aan­trekkoppel aan.
6. Breng de klembout aan en draai deze vast met het voorgeschreven aantrekkoppel.
Aantrekkoppel:
Wielas:
59 Nm (5,9 m
Klembout:
20 Nm (2,0 m
0kg)
0kg)
2
1
1. Borgmoer
2. Afsteller
3. Asmoer
3
DAU01618
Demonteren van het achterwiel
DW000122
X@
8 Laat onderhoudswerkzaamheden
aan het wiel over aan uw Yamaha dealer.
8 Zorg dat de motorfiets stabiel
staat opgesteld, zodat deze niet kan omvallen.
1. Draai de asmoer los.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
7. Installeer de kabel van de snelheids­meter.
6-34
Page 80
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
OPMERKING:
8 Trap het achterrempedaal nooit in
1
2
3
als de remschijf niet tussen de rem­klauwen zit.
8 U hoeft de ketting niet uit elkaar te
halen om het achterwiel te kunnen verwijderen.
4
2. Plaats een steun onder het motor-
5
6
7
8
blok, zodat het achterwiel los van de grond komt.
3. Verwijder de asmoer.
4. Draai de borgmoeren en de ketting­stelmoeren aan beide zijden los.
5. Duw het achterwiel naar voren en verwijder de ketting.
6. Trek de wielas eruit, terwijl u de rem­klauw ondersteunt.
7. Verwijder het achterwiel.
9
DAU01620
Monteren van het achterwiel
1. Installeer de achterremklauw. Zorg ervoor dat de uitsparing in de rem­klauwbeugel over de stopper op de achterzwaaiarm valt.
2. Installeer het achterwiel en de ket­ting. Plaats de remschijf tussen de remblokken. Controleer of de ruimte tussen de remblokken groot genoeg is alvorens de remschijf in te pas­sen.
3. Instelring de wielas en de asmoer en laat de motorfiets zakken.
6-35
Page 81
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
4. Stel de aandrijfketting af. (Zie blz. 6-24 voor het afstellen van de ket­tingspeling.)
5. Draai de asmoer aan met het voor­geschreven aantrekkoppel.
Aantrekkoppel van de asmoer:
104 Nm (10,4 m
0kg)
Verhelpen van storingen
DAU01008
Hoewel Yamaha motorfietsen een uiterst grondige eindkontrole ondergaan, voordat ze de fabriek verlaten, kan er natuurlijk altijd wel eens iets mis gaan. Problemen in het brandstofsysteem, met de kompressie, of in het ontstekingssys­teem, kunnen leiden tot moeilijkheden met het starten of verlies aan vermogen. In deze paragraaf worden snelle en gemakkelijke methodes beschreven om de systemen te kontroleren. Als uw motorfiets gerepareerd dient te worden, breng deze dan naar een Yamaha dealer. De ervaren vakmensen van de Yamaha dealers beschikken over de kennis, de ervaring en het juiste gereedschap om uw motorfiets goed te onderhouden. Gebruik uitsluitend origine­le Yamaha onderdelen op uw motorfiets. Veel imitatie-onderdelen lijken wellicht op Yamaha onderdelen maar zijn duidelijk van een inferieure kwaliteit. Dit heeft als gevolg een kortere levensduur en in vele gevallen hogere reparatie-rekeningen.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-36
Page 82
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
2. Kompressie
3. Outsteking
4. Accu
1. Brandstof
Kontroleer of er brandstof
Voldoende brandstof.
Geen brandstof.
Kontroleer de kompressie.
Brandstof biljvullen. Als de motor nog niet startKontroleert de compressie.
Gebruik de elektrische
Er is kompressie.
Er is geen kompressie.
Vervolg met het kontroleren van de ontsteking.
Vraag uw Yamaha dealer om inspektie.
Verwijder de bougie
Nat.
Droog.
Veeg de bougie schoon met een droge doek en
Verzoek uw Yamaha dealer om inspektie.
Draai de gasgreep half open
Als de motor nog niet start
Gebruik de elektrische
De motor draait snel.
De motor draait lang-
Accu in orde.
Controleer de aansluitingen of
Als de motor nog niet start
in de tank zit.
starter.
en Kontroleer de elektroden.
starter.
zaam .
laad de accu op.
verzoek verzoek dan uw Yamaha dealer om inspectie.
Kontroleert u nu de accu.
en start de motor.
corrigeer de elektrodenafstand of vervang de bougie.
Overzicht voor storingzoeken
X@
1
Voer nooit kontrole- of onderhoudswerkzaamheden aan het brandstofssysteem uit ter­wijl u rookt of als er open vuur in de buurt is.
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU01581
DW000125
6-37
Page 83
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
Wacht totdat de Kontroleer het koelvloeistofpeil
Peil is in orde.
Kontroleer het koel-
Geen lek
Lek
Laat een Yamaha dealer om
Voeg koelvloeistof toe
Start de motor. Als de motor weer oververhit raakt, verzoek dan
motor afgekoeld is.
in de reservoirtank en/of raditeur.
systeem op lekken
een Yamaha dealer om het inspectie en zonodig reparratie.
(zie OPMERKING)
het inspectie en zonodig reparratie.
5. Oververhitte motor
X@
Verwijder de radiateurdop nooit als de motor en de radiateur nog heet zijn. Kokend water en stoom kunnen de radiateur uit­gespoten worden en bijzonder ernstige brandwonden opleveren. Ga, voor het verwijderen van de radiateurdop als volgt te werk. Wacht totdat de motor is afgekoeld. Plaats een dikke doek (bijvoorbeeld een oude handdoek) over de dop en draai deze linksom totdat de dop iets omhoog komt. Op deze manier kan de overtollige druk ontsnappen zonder dat u het gevaar loopt om brandwonden op te lopen. Als het sissende geluid ophoudt, kunt u de dop verwijderen door deze in te drukken en linksom te draaien.
OPMERKING:
Als u het voorgeschreven koelmiddel niet kunt vinden, kunt u tijdelijk kraanwater gebruiken, mits u het zo spoedig mogelijk vervangt door het voorgeschreven koelmiddel.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-38
Page 84
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Page 85

ONDERHOUD EN OPSLAG VAN DE MOTORFIETS

Onderhoud......................................................................................................7-1
Opslag.............................................................................................................7-4
7
Page 86
ONDERHOUD EN OPSLAG VAN DE MOTORFIETS
DAU01518
Onderhoud
De zichtbaarheid van al het technisch vernuft geeft een motorfiets zijn charme,
1
maar vormt tegelijk een kwetsbaar punt. Ook al zijn alle onderdelen van hoge kwa­liteit, absoluut roestvrij zijn ze niet. En
2
waar een uitlaatpijp met roestplekken bij een auto niet of nauwelijks opvalt, wordt
3
een motorfiets er ernstig door ontsierd. Daarom is regelmatig en zorgvuldig
4
onderhoud van groot belang voor de aan­blik zowel als de prestaties en de levens­duur van uw motorfiets. Bovendien stellen
5
de garantievoorwaarden dat de motorfiets goed moet worden onderhouden. Om al
6
deze redenen is het aanbevolen de vol­gende aanwijzingen voor onderhoud en opslag stipt op te volgen.
7
8
9
Voor het reinigen
1. Breng een plastic zak aan over het uiteinde van de uitlaatpijp.
2. Zorg dat alle beschermkappen en deksels, vooral ook van de elektri­sche aansluitingen zoals de bougie­doppen e.d. stevig vast zitten en goed afsluiten.
3. Verwijder aangekoekt vuil, zoals ver­brande olieresten op het carterhuis, met een ontvettingsmiddel en een borstel, maar gebruik zulke middelen nooit op pakkingen en wielassen, de ketting en kettingwielen. Spoel al het vuil en het reinigingsmiddel zorgvul­dig af met water.
Reinigen
Na normaal gebruik van de motor Verwijder vuil van de motorfiets met warm water, een neutraal schoonmaakmiddel en een schone zachte spons en spoel de motorfiets af met volop schoon water. Gebruik een tandenborstel of flessenbor­stel voor de moeilijk bereikbare plaatsen. Hardnekkig vuil en insecten zijn vaak gemakkelijker te verwijderen als u voor het reinigen enkele minuten lang een natte doek over de betreffende delen laat liggen.
DCA00010
<>
8 Gebruik geen zure of bijtende
wielreinigers, vooral op spaakwie­len. Als het nodig mocht zijn een dergelijk middel te gebruiken voor erg hardnekkig vuil, laat het mid­del dan vooral niet langer zitten dan strikt noodzakelijk en spoel het dan grondig af met water. Droog het gereinigde deel af en spuit er een roestwerend middel op.
7-1
Page 87
ONDERHOUD EN OPSLAG VAN DE MOTORFIETS
8 Reinigen met de verkeerde midde-
len kan schade toebrengen aan het windscherm, stroomlijnkap­pen, panelen en andere plastic onderdelen. Gebruik voor het rei­nigen van plastic onderdelen uit­sluitend een zachte schone doek of spons met water en mild zeeps­op.
8 Gebruik voor het schoonmaken
van plastic nooit schuurmiddelen of bijtende chemische middelen. Gebruik ook nooit een doek of spons die in aanraking is geweest met bijtende schoonmaakmidde­len, thinner en dergelijke oplos­middelen, benzine (of andere brandstoffen), roestwerende of ­verwijderingsmiddelen, remvloei­stof, antivries of elektrolyt.
8 Spuit de motorfiets niet schoon
met een hogedrukstraal of een stoomreiniger, want hierbij kan er water binnendringen en schade toebrengen aan de volgende onderdelen: pakkingen (van de wiellagers, zwaaiarmlagers, voor­vork en remmen), elektrische onderdelen (stekkers en aansluit­bussen, instrumenten, schake­laars en lampen), ontluchtingso­peningen en -slangen.
8 Voor motorfietsen met een wind-
scherm: Gebruik geen schuur­spons of krachtige reinigingsmid­delen, aangezien deze het windscherm kunnen bekrassen of vertroebelen. Ook sommige schoonmaakmiddelen voor plas­tic kunnen krassen achterlaten op het windscherm. Mocht u een spe­ciaal schoonmaakmiddel willen gebruiken, probeer dit dan eerst uit op een klein deel waar u nor­maal niet doorheen kijkt. Krassen op het windscherm kunt u na het wassen verwijderen met een plas­tic-poetsmiddel van goede kwali­teit.
Na het rijden in de regen, langs de zee­kust of over wegen waar pekel gestrooid is Aangezien zilte zeelucht en ‘s winters strooizout in combinatie met water extreem corrosief werken, dient u na een rit in de regen, langs de zeekust of over wegen met strooizout, altijd zo spoedig mogelijk de volgende maatregelen te tref­fen. (Niet alleen ‘s winters, want strooi­zout kan nog tot ruim in het voorjaar langs de weg blijven liggen.)
1. Maak uw motorfiets grondig schoon met water en zeep, nadat de motor is afgekoeld.
DCA00012
<>
Gebruik geen warm water aangezien dit de corrosieve werking van het zout versterkt.
2. Spuit een roestwerend middel op alle metalen oppervlakken (ook ver­chroomde en vernikkelde onderde­len) om roestvorming tegen te gaan.
1
2
3
4
5
6
7
7
8
9
7-2
Page 88
ONDERHOUD EN OPSLAG VAN DE MOTORFIETS
Na het reinigen
1. Droog de motorfiets af met een zemen lap of een goed absorberen­de doek.
2. Droog ook de aandrijfketting onmid­dellijk af en smeer deze zorgvuldig om roesten te voorkomen.
3. Gebruik een chroompoetsmiddel om alle roestvrij stalen, aluminium en verchroomde onderdelen te poetsen, inclusief de uitlaatpijpen. (Zelfs de hitteverkleuring van roestvrij stalen uitlaatpijpen is door goed poetsen weg te krijgen.)
4. Om roestvorming tegen te gaan, is het aanbevolen alle metalen opper­vlakken (ook verchroomde en ver-
7
nikkelde onderdelen) te bespuiten met een roestwerend middel.
5. Gebruik een spuitbus met olie als universeelreiniger om de laatste vuil­resten te verwijderen.
6. Repareer krassen en lakschade ver­oorzaakt door steenslag e.d.
7. Zet alle gelakte onderdelen in de was.
8. Zorg dat de motorfiets geheel droog is voordat u hem afdekt of stalt.
DWA00001
X@
Zorg dat er geen olie of was achter­blijft op de remmen en de banden. Indien nodig kunt u de remschijven en voeringen reinigen met een gewone remschijfreiniger of aceton, en de ban­den kunt u wassen met warm water en mild zeepsop. Controleer daarna zorg­vuldig de remwerking en het wegge­drag van de motorfiets in bochten.
DCA00013
<>
8 Breng olie of was zo zuinig moge-
lijk aan en veeg de overtollige hoeveelheid grondig af.
8 Breng nooit olie of was aan op
rubber en plastic onderdelen, maar reinig deze met speciale onderhoudsmiddelen.
8 Gebruik geen poetsmiddelen met
een schurende werking, want deze zullen de laklaag aantasten.
OPMERKING:
Vraag uw Yamaha dealer om advies over de juiste reinigingsmiddelen.
7-3
Page 89
ONDERHOUD EN OPSLAG VAN DE MOTORFIETS
Opslag
Korte tijd
Stal uw motorfiets altijd op een koele, droge plaats en dek hem zonodig af met een luchtdoorlatende hoes tegen stof e.d.
DCA00014
<>
8 Bij opslag van de motorfiets in
een slecht geventileerde ruimte of afdekken van de motorfiets terwijl deze nog nat is, kan er water of vocht in binnendringen en roest veroorzaken.
8 Om roestvorming te voorkomen,
dient u vochtige kelders of stallen (waar ammoniadamp hangt) te vermijden, evenals plaatsen waar krachtige chemicaliën zijn opge­slagen.
Lange tijd
Alvorens uw motorfiets enkele maanden te stallen:
1. Volg alle aanwijzingen bij “ONDER­HOUD” in dit hoofdstuk.
2. Leeg de vlotterkamers van de carbu­rateur door de aftapbouten los te draaien; dit voorkomt dat er brand­stofresten aanslibben. Giet de afge­tapte benzine terug in de brandstof­tank.
3. Voor motorfietsen met een brand­stofkraantje met “OFF” stand: Draai het brandstofkraantje in de “OFF” stand.
4. Vul de brandstoftank en voeg een stabilisatiemiddel toe (indien voor­handen) om roestvorming in de tank en bederven van de brandstof te voorkomen.
5. Volg de onderstaande aanwijzingen om de cilinder, zuigerringen e.d. tegen roest te beschermen.
a. Verwijder de bougiedop en de bou-
gie.
b. Giet door de bougieopening een
theelepel motorolie in de cilinder.
c. Breng de bougiedop op de bougie
aan en plaats de bougie op de cilin­derkop zodat de elektroden geaard zijn. (Dit om het vonken van de bou­gie tijdens de volgende stap te voor­komen.)
d. Laat nu met de starter de motor
enkele slagen ronddraaien. (Dit om de cilinderwanden te bedekken met een laagje motorolie.)
e. Verwijder de bougiedop van de bou-
gie en breng eerst de bougie en dan de bougiedop weer aan.
DWA00003
X@
Voor het laten draaien van de motor dient u de elektroden van de bougies te aarden, om ongelukken of schade door het vonken van de bougies te voorkomen.
1
2
3
4
5
6
7
7
8
9
7-4
Page 90
ONDERHOUD EN OPSLAG VAN DE MOTORFIETS
6. Smeer alle bedieningskabels en de scharnierpunten van alle hendels en
1
2
3
4
5
6
pedalen, evenals de zijstandaard/middenstandaard.
7. Controleer de bandenspanning en breng de banden zonodig op de juis­te spanning, en zet dan de motor­fiets op blokken zodat beide wielen van de grond komen. In plaats hier­van kunt u de motorfiets laten staan, maar dan zult u elke maand de wie­len een klein stukje moeten draaien, om te voorkomen dat de banden op het onderste punt teveel slijten.
8. Breng een plastic zak aan over het uiteinde van de uitlaatpijp, zodat er geen vocht in kan komen.
7
8
9
9. Verwijder de accu en laad deze vol­ledig op. Bewaar de accu in een koele droge ruimte en laad de accu eens per maand op. Bewaar de accu niet op een extreem warme of koude plaats (niet onder de 0°C of boven de 30°C). Zie voor nadere bijzonder­heden de aanwijzingen onder “Opslag van de accu” in het hoofd­stuk “PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES”.
OPMERKING:
Zorg dat alle nodige reparaties worden verricht vóór u de motorfiets stalt.
7-5
Page 91

TECHNISCHE GEGEVENS

Technische gegevens............................................................................8-1
8
Page 92
TECHNISCHE GEGEVENS
Technische gegevens
DAU01038
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Model TDR125 Afmetingen
Grootste lengte 2.120 mm
Grootste breedte 840 mm Grootste hoogte 1.295 mm Zadelhoogte 850 mm Wielbasis 1.405 mm Minimale grondspeling 270 mm Minimale draaicirkel 2.200 mm
Basisgewicht (Met olie en volle benzinetank) 135 kg
Motor
Type motor Vloeistof-gekoeld, 2-taket
Cilinder-opstelling Enkele cilinder voorover
Verplaatsing 125 cm Boring × slag 56,0 × 50,7 mm Kompressieverhouding 6,6:1 Startsysteem Elektrische starter Smeersysteem Gescheiden smering
(F, GB, IRL, B, P, GR, E)
2.185 mm (S, SF, D, CH, A)
136 kg (CH, A)
benzinemotor
hellend
3
(Yamaha Autolube)
8-1
Motorolie (2-takt)
Type Yamalube 2 of 2-takt motorolie Capaciteit
Totale hoeveelheid 1,2 L
Versnellingsbak-olie
Type SAE 10W30 SE motorolie Capaciteit
Periodieke olieverversing 0,75 L Totale hoeveelheid 0,8 L
Radiateurinhoud
(inklusief alle slangen) 1,05 L
Luchtfilter Natte type filterelement Brandstof
Type Gewone benzine zonder lood Inhoud benzinetank 11 L Hoeveelheid reservebrandstof 2,2 L
Carburateur
Type/hoeveelheid TM28SS/1 Merk MIKUNI
Page 93
TECHNISCHE GEGEVENS
Bougies
Type/Merk BR9ES/NGK Bougie-elektrodenafstand 0,7 ~ 0,8 mm
Type koppeling Natte, meervoudige
Overbrenging
Primair redukie-systeem Schroeftandwiel Primaire reduktie-verhouding 71/22 (3,227) Secundair reduktie-systeem Ketting-aandrijving Secundaire reduktie- 57/16 (3,563)
verhouding Type overbrenging Konstante aangrijping,
Bediening Versnellingspedaal, linkervoet Overbreng- 1-ste 2,833
verhoudingen
Chassis
Type frame Semi-dubbele wiegkonstruktie Casterhoek 26° Spoorbreedte 116 mm
2-de 1,875 3-de 1,412 4-de 1,143 5-de 0,957 6-de 0,818
plaatkoppeling
6 versnellingen
8-2
Banden
Type Met buie Voor
Bandenmaat 100/90-18 56P Merk/ BRIDGESTONE/TW53
model DUNLOP/D602F
Achter
Bandenmaat 130/80-17 65P Merk/ BRIDGESTONE/TW54
model DUNLOP/D602
Maximale belasting* 180 kg
179 kg (CH, A) Luchtdruk (koube band) Belasting tot 90 kg*
Voor 175 kPa (1,75 kg/cm2, 1,75 bar) Achter 200 kPa (2,00 kg/cm2, 2,00 bar)
90 kg ~ Maximale belasting*
Voor 175 kPa (1,75 kg/cm2, 1,75 bar) Achter 225 kPa (2,25 kg/cm2, 2,25 bar)
*Belasting is het totale gewicht van bagage, bestuurder,
made-passagier en accessoires.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Page 94
TECHNISCHE GEGEVENS
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Wielen
Voor
Type Spaak Bandenmaat 18 × MT2,15
Achter
Type Spaak Bandenmaat 17 × MT2,50
Remmen
Voor
Type Enkelvoudige schijfrem Bediening Bediening met de rechterhand Vloeistof DOT 3 of DOT 4
Achter
Type Enkelvoudige schijfrem Bediening Bediening met de rechtevoet Vloeistof DOT 4
Wielophanging:
Voor
Type Teleskoopvork
Achter
Type Zwaaiarm
(Schakelophanging)
Schokdempers
Voor
Type Lucht-spiraalveer/Oliegedempt
Achter
Type Lucht-spiraalveer-gas/
Oliegedempt
Veerweg
Voor 180 mm Achter 180 mm
Elektrische installatie
Ontstekingssysteem C.D.I. Laadsysteem
Type C.D.I. magneet Standaard vermogen 14 V, 12A @5.000 rpm
Accu
Type YTX5L-BS Gloeilampen, capaciteit 12 V, 4 AH
Type koplamp Gloeilamp Type koplamp Halogeen Gloeilampen wattage × aantal
Koplamp 12V, 60/55W × 2
12V, 35/35W × 2
(Enig GB, IRL)
8-3
Page 95
TECHNISCHE GEGEVENS
Remlicht/achterlicht 12 V, 21/5W × 2 Voorremrichtingaanwizerlamp 12 V, 21W × 2 Achterremrichtingaawijzerlamp 12 V, 21W × 2 Parkeerlicht 12 V, 4W × 2
12 V, 3,4W × 2 (Enig GB, IRL) Meter-verlichting 12 V, 3,4W × 3 Vristand-kontrolelampje 12 V, 3,4W × 1 Grotlicht-kontrolelampje 12 V, 3,4W × 1 Oliepeil-waarschuwingslampje 12 V, 3,4W × 1 Richtingsaanwilzer- 12 V, 3,4W × 1
kontrolelampje
Zekering
Hoofdzekering 20 A
1
2
3
4
5
6
7
8
9
8-4
Page 96
Page 97

INFORMATIE VOOR DE CONSUMENT

Identifikatie-nummer........................................................................................9-1
Identifikatienummer van de sleutel..................................................................9-1
Motorfiets-identifikatienummer........................................................................9-1
Modelplaatje....................................................................................................9-2
9
Page 98
1
INFORMATIE VOOR DE CONSUMENT
DAU01039
Identifikatie-nummer
Schrijf het sleutel-identifikatienummer, het voertuignummer en de informatie op het
1
modelplaatje op in de daarvoor bestemde ruimtes, voor het geval u nieuwe onder-
2
delen wilt bestellen bij uw Yamaha dealer of voor het geval uw motorfiets gestolen wordt.
3
1. IDENTIFIKATIENUMMER VAN DE
4
SLEUTEL:
5
6
2. VOERTUIGNUMMER:
7
8
3. INFORMATIE OP HET MODELPLAATJE:
9
1 6
DAU02944
1
1. Identifikatienummer van de sleutel 1. Motorfiets-identifikatienummer
DAU01041
Identifikatienummer van de sleutel
Het identifikatienummer van de sleutel is in het plaatje van de sleutel ingeslagen. Schrijf dit nummer op in de daarvoor bestemde ruimte, voor het geval u een nieuwe sleutel nodig heeft.
Motorfiets-identifikatienummer
Het motorfiets-identifikatienummer is ingeslagen in de bovenstang van de voor­vork. Noteer dit nummer in de hiervoor bestem­de ruimte.
OPMERKING:
Het motorfiets-identifikatienummer is het officiële identifikatienummer van uw motorfiets en dient gebruikt te worden voor het registreren van uw motorfiets bij de daarvoor bevoegde autoriteiten.
DAU01043
9-1
Page 99
INFORMATIE VOOR DE CONSUMENT
1
1
2
3
1. Modelplaatje
DAU01050
Modelplaatje
Het modelplaatje is gemonteerd op het frame, onder het zadel. (Zie blz. 3-13 voor het verwijderen van het zadel.) Schrijf de informatie van het modelplaat­je op in de daarvoor bestemde ruimte. Deze informatie zult u nodig hebben wan­neer u nieuwe onderdelen wilt bestellen bij uw Yamaha handelaar.
9-2
4
5
6
7
8
9 9
9
Page 100

INDEX

A
Aanbevolen snelheden voor op- en
terugschakelen
(alleen voor Zwitserland).......................5-5
Accu ......................................................6-29
Achterrempedaal.....................................3-9
Afstellen van de
achterrem-pedaalhoogte.....................6-20
Afstellen van de kettingspanning...........6-24
Afstellen van de pomp voor de
zelfsmering .........................................6-26
Afstellen van de vrije slag van de
voorremhendel....................................6-20
Afstelling stationair toerental.................6-15
Afstelling van de achterschokbreker .....3-14
Afstelling van de carburateur.................6-15
Afstelling van de gaskabel.....................6-16
Afstelling van de
remlicht-schakelaar.............................6-21
Afstelling van de vrije slag van de
koppelingshendel................................6-19
B
Banden..................................................6-17
Bedieningselementen/instrumenten........2-3
Benzine .................................................3-10
Benzinekraan ........................................3-12
Benzinetankdop.......................................3-9
C
Chokeknop (choke)...............................3-13
D
Demonteren van het achterwiel.............6-34
Demonteren van het voorwiel................6-33
G
Gereedschapsset....................................6-1
Gootlicht/dimlicht-schakelaar ..................3-5
Grootlicht-kontrolelampje ........................3-2
H
Helmhouder...........................................3-14
I
Identifikatie-nummer................................9-1
Identifikatienummer van de sleutel..........9-1
Informatie voor de consument.................9-1
Inrijden.....................................................5-5
Inspektie en smering van de kabels......6-25
Inspektie van de bougies.........................6-8
Inspektie van de stuurinrichting.............6-28
Inspektie van de voorvork .....................6-27
Installeren van het voorwiel...................6-34
K
Katalysator
(Voor Zwitserland en Oostenrijk) ........3-11
Klaxon-schakelaar...................................3-5
Koelsysteem..........................................6-10
Koelvloeistof verversen.........................6-11
Kontaktslot-schakelaar/Stuurslot.............3-1
Kontrole van de kettingspanning...........6-23
Kontrole van de remvoeringen voor en
achter..................................................6-21
Kontrole van de zijstandaard/koppelings-
onderbrekingsschakelaar....................3-17
Kontrole van het remvloeistofnivo.........6-22
Kontrole voor het rijden...........................4-1
Kontrolelampjes.......................................3-2
Richtingsaanwijzer-kontrolelampje .......3-2
Vrijstand-kontrolelampje .......................3-2
Grootlicht-kontrolelampje......................3-2
Oliepeil-controlelampje .........................3-2
Kontroleren van het circuit voor het
oliepeil-kontrolelampje..........................3-3
Koppelingshendel....................................3-8
L
Lichtschakelaar .......................................3-5
Linker aanzicht........................................2-1
Luchtfilter...............................................6-13
M
Modelplaatje............................................9-2
Monteren van het achterwiel.................6-35
Motorfiets-identifikatienummer................9-1
Motorolie................................................3-12
Motorstop-schakelaar..............................3-7
Motortemperatuur-meter .........................3-5
O
Oliepeil-controlelampje............................3-2
Onderhoud ..............................................7-1
Opmerking over het Yamaha
energie-induktiesysteem (Y.E.I.S.) .....3-15
Opslag.....................................................7-4
Overzicht voor storingzoeken................6-37
P
Paneel A..................................................6-7
Parkeren..................................................5-6
R
Rechter aanzicht .....................................2-2
Regelbare lichtbundel koplamp...............3-6
Richtingaanwijzer-schakelaar..................3-5
Richtingsaanwijzer-kontrolelampje..........3-2
Loading...