Als bezitter van een TDR125 kunt u genieten van de resultaten van Yamaha’s nieuwste technologie en ruime
ervaring in het ontwerp en de fabricage van topklasse produkten, waarmee Yamaha haar verdiende reputatie
van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem alstublieft de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, om de mogelijkheden van deze TDR125
optimaal te benutten. Deze handleiding voor de eigenaar beschrijft niet alleen de bediening, inspektie en onderhoud van uw motorfiets, maar geeft tevens belangrijke aanwijzingen voor uw veiligheid en die van anderen, om
ongemak en ongelukken te vermijden.
Daarnaast bevat de handleiding vele handige tips om uw motorfiets in de beste staat te houden. Als bepaalde
punten niet duidelijk zijn of u hebt vragen, aarzel dan niet kontakt op te nemen met uw Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u vele aangename en veilige ritten. Onthoud altijd: veiligheid heeft voorrang!
2
4
5
6
7
8
9
Page 4
DAU00005
BELANGRIJKE INFORMATIE VOOR DE BERIJDER
Informatie die van groot belang is wordt in deze handleiding aangegeven door de volgende symbolen en/of aanduidingen:
1
Q
Het veiligheidssymbool betekent ATTENTIE! VOORZICHTIG! HET GAAT HIER OM UW
PERSOONLIJKE VEILIGHEID!
2
Het niet opvolgen van een speciale WAARSCHUWING kan resulteren in ernstig letsel
3
X@
4
<>
of dood van de berijder, een medepassagier, een andere weggebruiker of een persoon
die de motorfiets inspekteert of repareert.
De aanwijzing LET OP! attendeert u op bijzondere voorzorgsmaatregelen die u in acht
dient te nemen om beschadiging van de motorfiets te voorkomen.
5
6
OPMERKING:
Een OPMERKING verschaft belangrijke informatie om bepaalde procedures te vergemakkelijken of duidelijker te maken.
7
OPMERKING:
8
9
8 Deze handleiding dient beschouwd te worden als een bij de motorfiets behorend onderdeel en dient ook
bij verkoop bij de motorfiets te blijven.
8 Yamaha produkten veranderen kontinu door verbeteringen in het ontwerp en in de technische gege-
vens. Als gevolg hiervan kunnen er hier en daar kleine verschillen optreden tussen de beschrijving in
deze handleiding en uw motorfiets, zelfs al is bij het ter perse gaan van deze handleiding de informatie
up to date. Mocht u vragen hebben over deze handleiding, aarzel dan niet om kontakt op te nemen met
uw Yamaha dealer.
Page 5
BELANGRIJKE INFORMATIE VOOR DE BERIJDER
DW000002
X@
LEES DEZE HANDLEIDING IN ZIJN GEHEEL AANDACHTIG DOOR ALVORENS TOT GEBRUIK VAN
DE MOTORFIETS OVER TE GAAN.
schriftelijke toestemming van
Yamaha Motor Co., Ltd. is ten
HANDLEIDING
1-ste druk, Augustus 1999
Alle rechten voorbehouden.
strengste verboden.
Gedrukt in Japan.
DAU00008
Page 7
DAU00009
INHOUD VAN DEZE HANDLEIDING
1 VEILIGHEID HEEFT VOORRANG
2 BESCHRIJVING
3 FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
4 KONTROLE VOOR HET RIJDEN
5 BEDIENING EN BELANGRIJKE TIPS VOOR HET RIJDEN
6 PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
7 ONDERHOUD EN OPSLAG VAN DE MOTORFIETS
8 TECHNISCHE GEGEVENS
9 INFORMATIE VOOR DE CONSUMENT
INDEX
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Page 8
Page 9
VEILIGHEID HEEFT VOORRANG
VEILIGHEID HEEFT VOORRANG.................................................................1-1
1
Page 10
Q VEILIGHEID HEEFT VOORRANG
Een motorfiets is een fascinerend vervoermiddel, dat je als geen ander een gevoel van vrijheid kan geven. Er zijn
echter wel bepaalde spelregels en beperkingen, waar je niet omheen kunt; ook de beste motorfiets kan niet méér
1
2
3
dan de natuurwetten toestaan.
Goede verzorging en regelmatig onderhoud zijn de eerste vereisten om te zorgen dat de motorfiets in goede
staat blijft en zijn waarde behoudt. En dat geldt evenzeer voor de berijder: om goed en veilig te rijden moet je zelf
ook in goede conditie zijn. Rijden onder de invloed van medicijnen, alcohol of drugs is natuurlijk gekkenwerk. De
berijder van een motorfiets moet voortdurend meer dan een automobilist fysiek en mentaal in topvorm zijn. Ook
de geringste hoeveelheid alcohol geeft ongemerkt een zekere overmoed, die bijzonder gevaarlijk kan zijn.
DAU00021
4
5
6
7
8
Beschermende kleding is voor de motorrijder net zo belangrijk als veiligheidsgordels voor de inzittenden van een
auto. Je weet nooit wat er kan gebeuren. Draag daarom altijd een integraal motorpak (naar keuze van leer of van
scheurbestendig synthetisch materiaal, met knie- en elleboogbeschermers), stevige laarzen, motorhandschoenen en een goed passende helm. Denk echter niet, dat een veilige uitrusting je de kans biedt wat agressiever te
rijden. Ook met de beste bescherming blijf je als motorrijder bijzonder kwetsbaar. Vooral bij nat weer zit een
ongeluk in een klein hoekje. Ken je eigen grenzen, rijd niet harder dan verstandig is en neem geen onnodige risico’s. Een verstandig motorrijder rijdt defensief, met voorspelbaar weggedrag. Ook al weet je zelf precies wat je
doet, verrassing bij je medeweggebruikers is gevaarlijk. Houd rekening met de mogelijkheid dat andere weggebruikers fouten kunnen maken; veiligheid is samenwerking.
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
12
X@
Draai nooit het kontaktsleuteltje in de
1
2
3
4
Kontaktslot-schakelaar/
5
Stuurslot
De kontaktslot-schakelaar (hoofdschakelaar) dient voor het in- en uitschakelen
6
van de ontsteking en van de verlichting.
Hieronder volgt de beschrijving van de
7
bediening.
ON
8
De elektrische circuits worden ingeschakeld en de motor kan nu gestart worden.
Als de kontaktslot-schakelaar in deze
9
stand staat, kan de sleutel niet verwijderd
worden.
OFF
Alle elektrische circuits zijn uitgeschakeld.
Als de kontaktslot-schakelaar
in deze stand staat, kan de sleutel verwijderd worden.
DAU00029
DAU00036
DAU00038
1. Indrukken2. Draaien
DAU00042
Stuurslot
Het stuur is vergrendeld als u de kontaktslot-schakelaar op “LOCK” zet en alle
elektrische circuits zijn dan uitgeschakeld.
In deze stand kunt u de sleutel verwijderen.
Om het stuur te vergrendelen, draait u het
geheel naar links.
Terwijl u de sleutel dieper in het kontaktslot-schakelaar drukt, draait u de sleutel
linkson van “OFF” naar “LOCK” en verwijdert u de sleutel.
Om het stuur te ontgrendelen draait u de
sleutel naar “OFF”.
3-1
“OFF” of “LOCK” stand terwijl de
motor nog rijdt. De elektrische circuits
worden dan uitgeschakeld zodat
bepaalde bedieningsfunkties niet meer
werken, hetgeen gevaar voor ongelukken kan opleveren. Zorg dat de motorfiets geheel tot stilstand is gekozen,
vorrdat u het kontaktsleuteltje naar
“OFF” of “LOCK” draait.
.
(Parkeren)
Het stuur staat op slot en het achterlicht
en het voorste parkeerlicht staan aan
maar verder zijn alle elektrische circuits
uitgeschakeld. Als de kontaktslot-schakelaar in deze stand staat, kan de sleutel
verwijderd worden.
Voor het gebruik van de parkeerstand
vergrendelt u eerst het stuur en dan
draait u de sleutel naar “
Deze stand mag u niet te lang achtereen
gebruiken, anders kan de accu leegraken.
.
DAU00027
DW000016
DAU00048*
”.
Page 17
1
12
43
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
CH
80
100
120
0
0 1
0 0
140
180
0 1
0
km/h
1.
Richtingaanwijzer-kontrolelampje
2. Grootilicht-kontrolelampje “&”
3. Vrijstand-kontrolelampje “N”
4. Oliepeil-kontrolelampje “7”
Kontrolelampjes
Richtingsaanwijzer-kontrolelampje
“5”
Dit kontrolelampje knippert als de richtingaanwijzer naar links of naar rechts
wordt gezet.
Vrijstand-kontrolelampje “N”
Dit kontrolelampje licht op als de versnelling in zijn vrij staat.
3
2
1
0
5
4
“5”
6
7
~1000r/min
DAU00056
DAU00057
DAU00061
8
12
9
10
1
DAU00063
Grootlicht-kontrolelampje “&”
Dit kontrolelampje licht op als het grootlicht wordt ingeschakeld.
DAU01313
Oliepeil-controlelampje “7”
Dit controlelampje licht op als het oliepeil
te laag is. Dit elektrische circuit kan
gekontroleerd worden volgens de procedure op blz. 3-3.
DC000000
<>
Let op dat u nooit met de motorfiets
rijdt als er niet voldoende olie in het
carter aanwezig is.
OPMERKING:
Ook al is er olie tot het voorgeschreven
peil bijgevuld, dan nog kan het oliepeilcontrolelampje op een helling of tijdens
plotseling accelereren of remmen wel
eens gaan flikkeren, maar dit is normaal.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
3-2
Page 18
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
Zet de kontaktslot-schakelaar op “ON”
en de motorstop-schakelaar op “#”.
Het oliepeilkontrolelampje licht op.
Kontroleer het
oliepeil.
Het oliepeilkontrolelampje licht
Druk op de startschakelaar met de
versnelling in vrij of met de
koppelingshendel ingetrokken.
Het oliepeilkontrolelampje licht op.
Het oliepeilkontrolelampje licht op.
Het oliepeil is
voldoende.
Het oliepeil is
te laag.
Het oliepeil en het
elektrische circuit zijn
in orde. U kunt met de
motorfiets rijden.
Vraag uw Yamaha dealer
om het elektrische circuit
te inspekteren.
Vul motorolie
bij.
DAU00071
Kontroleren van het circuit voor
het oliepeil-kontrolelampje
1
2
3
4
5
6
7
8
9
3-3
Page 19
0
0
0 10 0
0 10 0 0
140
180
120
100
80
60
40
20
km/h
CH
3
2
4
1
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
~1000r/min
CH
1
2
OPMERKING:
(alleen voor het Duitse model met snelheidsbegrenzer)
Deze motorfiets is voorzien van een snelheidsbegrenzer die zorgt dat de maximumsnelheid van 80 km/uur niet overschreden kan worden.
1
2
3
1. Snelheidsmeter
2. Kilometerteller
3. Dagteller
4. Nulstelknop
Snelheidsmeter
De snelheidsmeter geeft de snelheid van
de motorfiets aan. Deze snelheidsmeter
is tevens uitgerust met een kilometerteller
en een dagteller. De dagteller kan op nul
teruggezet worden met de nulstelknop.
Gebruik deze dagteller om te kijken hoeveel kilometer u met één volle tank kunt
afleggen, zonder op reserve te hoeven
overgaan. Als u dit enkele malen doet,
zult u in de toekomst beter kunnen plannen waar en wanneer u moet stoppen om
te tanken.
DAU01087
3-4
1. Toerenteller
2. Rode gebied
DAU00102
Toerenteller
Dit model is uitgerust met een elektrische
toerenteller zodat de bestuurder het
motortoerental goed kan aflezen, en
zodoende de motorbelasting binnen de
vereiste grenzen kan houden.
DC000003
<>
Zorg dat de toerenteller nooit in het
rode gebied komt.
Rode gebied: 10,000 tpm en hoger
4
5
6
7
8
9
Page 20
120
3
4
5
6
CH
1
2
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
1
2
3
4
1
2
3
1. Motortemperatuur-meter
4
2. Rode gebied
Motortemperatuur-meter
5
Deze meter geeft de temperatuur van de
koelvloeistof aan, als de kontaktslot-scha-
6
kelaar op “ON” staat. De temperatuur van
de motor is afhankelijk van de weersom-
7
standigheden en van de mate waarin de
motor belast wordt. Als de naald van de
meter in het rode gebied komt, stop de
8
motorfiets dan onmiddellijk en laat de
motor afkoelen. (Zie blz. 6-10 voor meer
9
details.)
<>
Als de motor oververhit is, stop dan
onmiddellijk met rijden.
Richtingaanwijzer-schakelaar
DAU00127
Om de rechter-richtingaanwijzer in te
schakelen, duwt u de schakelaar naar
“6”. Om de linker-richtingaanwijzer in te
schakelen, duwt u de schakelaar naar
“4”. Als u de schakelaar loslaat, keert
deze terug naar de middenpositie. Om de
richtingaanwijzer weer uit te zetten, drukt
u de schakelaar in, terwijl deze in de mid-
DAU00114
1. Lichtschakelaar
2. Grootlicht/dimlicht-schakelaar
3. Richtingaanwijzer-schakelaar
4. Klaxon-schakelaar “*”
DAU00118
Stuurschakelaars
DAU00134
denpositie staat.
DAU00129
Klaxon-schakelaar “*”
Druk de schakelaar in om te klaxoneren.
Lichtschakelaar
Door de lichtschakelaar naar “
'” te
draaien zal het dimlicht, de meterverlichting en de achterverlichting ingeschakeld
worden. Door de lichtschakelaar naar
“:” te draaien zal de koplamp ook ingeschakeld worden.
DC000002
DAU00121
Grootlicht/dimlicht-schakelaar
Draai de schakelaar naar “&” voor
grootlicht en naar “%” voor dimlicht.
3-5
Page 21
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
DAU00136
Regelbare lichtbundel koplamp
LinksRechts
&
1
%
&
2
%
3
'
3
2
'
2
3
2
Kwartsgloeilamp
Kwartsgloeilamp
3 : Grootlicht aan, 2 : Dimlicht aan
' : Extra verlichting aan
To gebruiken lamp
12V
60/55W
12V
35/35W
12V
60/55W
12V
35/35W
Landen
Frenkrijk Zweden Portugal Spanje
Griekenland België Duitsland
Zwitserland Finland Oostenrijk
Engeland
Ierland
1
2
3
4
OPMERKING:
De rechter en de linker-richting zijn de richtingen gezien vanuit de positie van iemand die tegenover de voorzijde van de motorfiets
staat.
3-6
5
6
7
8
9
Page 22
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
2
1
1
2
3
1. Motorstop-schakelaar
4
2. Startschakelaar “,”
Motorstop-schakelaar
5
De motorstop-schakelaar is een veiligheids-schakelaar voor gebruik onder
6
noodomstandigheden, zoals wanneer de
motorfiets is omgevallen of bij problemen
met de gasklep. Draai de schakelaar naar
7
“#” als u de motor wilt starten. In noodgevallen draait u de schakelaar naar “$”.
8
9
Startschakelaar “,”
DAU00143
Als u de startschakelaar indrukt zal de
startmotor de motor doen ronddraaien.
DC000005
<>
Zie, alvorens de motor te starten, de
paragraaf met aanwijzingen over het
starten.
DAU00138
3-7
Page 23
1
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
1
6
5
4
3
2
1
N
1
1
2
3
1. Koppelingshendel
DAU00152
Koppelingshendel
De koppelingshendel is bevestigd aan het
linkerhandvat van het stuur, en het ontstekingsblokkeersysteem is ingebouwd in
het koppelingshendel-handvat. Om te
ontkoppelen, trekt u de koppelingshendel
in. Om de koppeling weer te laten opkomen laat u de koppelingshendel weer
langzaam van het stuur weg gaan. Voor
een soepele bediening is het het beste
om de koppelingshendel snel in te trekken en langzaam te laten opkomen. (Zie
de paragraaf met de aanwijzingen over
het starten, voor een beschrijving van het
circuit van het ontstekingsblokkeersysteem).
1. Versnellingspedaal
N. Vrijstand
DAU00157
Versnellingspedaal
Deze motorfiets is uitgerust met een 6versnellingsbak met konstante aangrijping.
Het versnellingspedaal bevindt zich links
van het motorblok. Schakel nooit op of
terug, zonder de koppeling te gebruiken.
3-8
1. Voorremhendel
DAU00158
Voorremhendel
De voorremhendel is bevestigd aan het
rechterhandvat van het stuur. Trek de
hendel in om te remmen.
4
5
6
7
8
9
Page 24
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
1
2
1
OPMERKING:
De benzinetankdop kan niet op de tank
1
2
gedraaid worden als de sleutel niet in het
sleutelgat steekt. Als de benzinetankdop
niet goed is gesloten, kan de sleutel er
niet uit verwijderd worden.
3
1. Achterrempedaal
4
Achterrempedaal
Het achterrempedaal bevindt zich rechts
5
van het motorblok. Trap het pedaal in om
te remmen.
6
7
8
9
DAU00162
1. Openen
2. Outsluiten
DAU02935
Benzinetankdop
Openen
Schuif het afdekplaatje weg van het sleutelgat, steek de sleutel in het sleutelgat
en draai deze 1/4 slag rechtsom. De dop
is nu van het slot gehaald en kan verwijderd worden.
Sluiten
Plaats de benzinetankdop weer op de
juiste plaats, met de sleutel er nog steeds
ingestoken. Draai de sleutel linksom en
verwijder deze. Schuif het afdekplaatje
weer voor het sleutelgat.
3-9
DW000023
X@
Kontroleer altijd of de benzinetankdop
goed op de bezinetank zit, alvorens
weg te rijden.
Page 25
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
3
2
1
2
1
3
4
DW000130
X@
Zorg dat de benzinetank niet al te vol
is. Let tevens op dat er geen benzine
op een heet motorblok wordt gemorst.
Vul de tank nooit verder dan tot onderaan de vulhals, anders bestaat de kans
dat de benzinetank overloopt, als de
benzine door verwarming uitzet.
1
2
3
1. Vulskang
2. Vultrechter
3. Brandstofnivo
Benzine
(Behalv voor Zwitserland en Oostenrijk)
Kontroleer of er zich voldoende benzine
in de benzinetank bevindt. Vul de brandstoftank tot onderaan de vulhals, zoals in
de afbeelding aangegeven.
X@
Zorg dat de benzinetank niet al te vol
is. Let tevens op dat er geen benzine
op een heet motorblok wordt gemorst.
Vul de tank nooit verder dan tot onderaan de vulhals, anders bestaat de kans
dat de benzinetank overloopt, als de
benzine door verwarming uitzet.
DAU01183
DW000130
1. Vulskang
2. Vultrechter
3. Bladklep
4. Brandstofnivo
DAU01184*
(Voor Zwitserland en Oostenrijk)
Kontroleer of er zich voldoende benzine
in de benzinetank bevindt. Voor het bijvullen steekt u het vulmondstuk in de vulopening en vult u de tank niet verder dan
tot onderaan de vulhals, zoals in de
afbeelding aangegeven.
3-10
DAU00185
<>
Als er benzine wordt gemorst, veeg
deze dan onmiddellijk weg met een
droge, zachte doek. Benzine kan
geverfde oppervlakken en plastic
afwerking aantasten.
4
5
6
7
8
9
Page 26
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
Aanbevolen brandstof:
1
2
3
4
5
6
Normale, loodvrije benzine met
een oktaangehalte van 91 ron of
hoger (oktaangehalte zoals door
onder zoek bepaald).
Inhoud benzinetank:
Totaal:
11.0 L
Reserve:
2.2 L
OPMERKING:
Als de motor klopt of pingelt, probeer dan
een verschillend merk benzine of benzine
met een hoger oktaangehalte.
7
8
9
DAU00191
Katalysator
DAU01084
(Voor Zwitserland en Oostenrijk)
Deze motorfiets is voorzien van een katalysator in de uitlaat.
DW000128
X@
Het uitlaatsysteem is heet meteen na
het afzetten van de motor.
Zorg dat het uitlaatsysteem voldoende
is afgekoeld alvorens te beginnen met
afstellingen of smering.
DC000114
<>
Neem de volgende punten in acht om
brand of eventuele beschadigingen
aan de motorfiets te voorkomen.
8 Gebruik uitsluitend loodvrije ben-
zine. Bij gebruik van loodhoudende benzine zal de katalysator
onherstelbaar worden beschadigd.
8 Parkeer de motorfiets nooit boven
gras of op een andere plaats met
brandbare materialen.
8 Laat de motor niet langdurig sta-
tionair draaien.
3-11
Page 27
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
ON
1
1
OFF: gesloten standON: normale stand
1
1. Olievuldop
DAU02956
Tweetakt-motorolie
Zorg dat er voldoende tweetakt-motorolie
in de olietank aanwezig is. Indien nodig,
bijvullen met het aanbevolen type olie.
Aanbevolen olie:
Yamalube 2 of 2-takt motorolie
(JASO FC kwaliteit of ISO
EG-C, EG-D kwaliteit)
Inhoud olietank:
1.2 L
OFF
1
1. Pijlteken op “OFF”
DAU03050
Benzinekraan
De benzinekraan voert benzine toe aan
de carburateur en tegelijkertijd wordt de
benzine gefilterd.
De benzinekraan heeft drie verschillende
standen:
OFF
Met de benzinekraan in deze stand
stroomt er geen benzine naar de motor.
Zet de benzinekraan altijd in deze stand
als de motor niet draait.
1. Pijlteken op “ON”
ON
Met de benzinekraan in deze stand
stroomt er benzine naar de carburateur.
Zet de benzinekraan in deze stand voor
het starten van de motor en het rijden met
de motorfiets.
2
3
4
5
6
7
8
9
3-12
Page 28
1
a
b
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
1
RES
RES: reserve-stand
1
2
3
1
1. Pijlteken op “RES”
4
RES
Dit is de reservestand. Als de tank tijdens
5
het rijden leeg raakt, zet u de benzinekraan in deze stand. Vul de tank dan bij
de eerste gelegenheid bij. Zet na het bij-
6
tanken vooral de benzinekraan weer
terug in de normale “ON” stand!
7
8
9
1. Chokeknop (choke) “1”1. Outsluiten
Chokeknop (choke) “1”
Het starten van een koude motor vereist
een rijker mengsel (meer benzine/minder
lucht). Een gescheiden choke-startcircuit
zorgt voor de toevoer van dit verrijkte
mengsel.
Draai in de a richting om de chokeknop
(choke) in te schakelen.
Draai in de b richting om de chokeknop
(choke) uit te schakelen.
3-13
DAU02976
Zadel
Om het zadel te verwijderen
Steekt u de sleutel in het slot en draait u
deze rechtsom.
DAU01619
Page 29
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
1
2
1
a
b
1
1
2
3
1. Uitsteeksel
2. Houder
Om het zadel weer aan te brengen
Eerst plaatst u de uitsteeksels aan de
voorkant van het zadel in de uitsparingen
van het frame. Vervolgens duwt u het
zadel omlaag.
OPMERKING:
Kontroleer, alvorens te gaan rijden, of het
zadel goed vast zit.
1. Openen
DAU00260
Helmhouder
Om de helmhouder te openen, steekt u
de sleutel in het slot en draait u deze in
de aangegeven richting. Om de helmhouder te sluiten, drukt u deze weer terug
naar de normale stand.
DW000030
X@
Ga nooit rijden terwijl er zich een helm
in de helmhouder bevindt. De helm
zou ergens tegenaan kunnen stoten,
waardoor u uw evenwicht zou kunnen
verliezen met als gevolg een ongeluk.
3-14
1. Afstelring
DAU00295
Afstelling van de
achterschokbreker
Deze schokbreker is uitgerust met een
afstelring voor de voorbelasting. Stel de
voorbelasting als volgt in.
Draai de afstelring in de a richting om de
voorbelasting te verhogen en draai de
afstelring in de b richting om de voorbelasting te verlagen.
Zorg dat de juiste inkeping in de instelring
recht tegenover de positiemarkering op
de achterschokbreker staat.
4
5
6
7
8
9
Page 30
1
2
3
4
5
6
7
8
9
1
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
DAU00315
X@
Deze schokbreker bevat stikstofgas
1
onder bijzonder hoge druk. Lees de
onderstaande informatie aandachtig
2
door alvorens over te gaan tot onderhoudswerkzaamheden aan de schok-
3
1.
4
5
Aanslag uitlijnen met voorspanning-positie
Stan-
daard
Stand
afsteller
Hard
987654321
Soepel
breker. Yamaha is niet verantwoordelijk voor beschadigingen of
verwondingen ontstaan door verkeerd
behandelen van de schokbreker.
8 Probeer de cilinder niet te ope-
nen.
8 Zorg dat de schokbreker niet in de
buurt komt van open vuur of
6
blootgesteld wordt aan hoge temperaturen. Dit zou kunnen leiden
7
tot een ontploffing door uitzetting
van het stikstofgas.
8
8 Zorg dat de cilinder niet vervormd
of anderzins beschadigd wordt.
Dit zal een slechte werking van de
9
schokbreker tot gevolg hebben.
8 Als er iets mis is met de schok-
breker of er moet onderhoudswerk aan verricht worden, breng
uw motorfiets dan naar een
Yamaha dealer.
2
1. Y.E.I.S.
2. Y.P.V.S.
Opmerking over het Yamaha
energie-induktiesysteem (Y.E.I.S.)
De luchtkamer en -slang dienen altijd
uiterst voorzichtig behandeld te worden.
Een verkeerde installatie of een beschadigd onderdeel zullen leiden tot slecht
funktioneren van de motorfiets. Vervang
gescheurde of beschadigde onderdelen
onmiddellijk. Breng nooit enige wijziging
in dit systeem aan.
<>
Probeer nooit veranderingen aan te
brengen in het Yamaha energie-induktiesysteem.
1
DAU00325
DC000022
3-15
Page 31
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
DAU00326
Y.P.V.S. (Yamaha Power
Valve System = Yamaha
kleppensysteem)
Het Y.P.V.S. Yamaha kleppensysteem is
een bijzonder belangrijk onderdeel van de
motor en vereist een zeer nauwkeurige
afstelling. Laat de afstelling over aan een
Yamaha monteur die over voldoende
technische kennis en ervaring beschikt
om deze afstelling te verrichten.
DC000023
<>
De Y.P.V.S. (Yamaha Power Valve
System = het kleppensysteem) is in de
fabriek afgesteld, na vele uitgebreide
tests. Als de afstellingen worden veranderd door iemand met onvoldoende
technische kennis, kan dit leiden tot
slechtere motorprestaties en beschadiging van de motor.
Onder de volgende omstandigheden zult
u het Yamaha kleppensysteem (Y.P.V.S.)
kunnen horen:
8 Als de kontaktslot-schakelaar op
“ON” wordt gezet en u start de
motor.
8 Als de motor afslaat terwijl de kon-
taktslot-schakelaar op “ON” staat.
DC000024
<>
Als de Y.P.V.S. niet goed funktioneert,
vraag uw Yamaha dealer dan om deze
te inspekteren.
Zijstandaard
DAU00330
Dit model is uitgerust met een onderbrekingscircuit voor de onsteking. Rijd nooit
met de motorfiets terwijl de zijstandaard
is uitgeklapt. De zijstandaard bevindt zich
aan de linkerkant.
(Zie blz. 5-1 voor een uitleg van dit onderbrekingscircuit).
1
2
3
4
5
6
7
8
9
3-16
Page 32
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
X@
Rijd nooit met deze motorfiets terwijl
1
de zijstandaard is uitgeklapt. Als de
zijstandaard niet volledig is opgeklapt,
kan het gebeuren dat deze de grond
2
raakt waardoor u uw balans zou kunnen verliezen met als gevolg een zeer
3
ernstig ongeluk. Yamaha heeft in deze
motorfiets een onderbrekingscircuit
4
voor de ontsteking ingebouwd om
ongelukken door een niet goed ingeklapte zijstandaard te vermijden. Voer
5
de hieronder beschreven procedure
regelmatig uit, om te kontroleren of het
6
onderbrekingscircuit juist funktioneert. Mocht er iets mis zijn met het
onderbrekingscircuit, raadpleeg dan
7
onmiddellijk een Yamaha dealer.
8
9
DW000044
DAU00331
Kontrole van de zijstandaard/
koppelings-onderbrekingsschakelaar
Kontroleer, aan de hand van de onderstaande informatie, de zijstandaardonderbrekingsschakelaar en de koppelings-onderbrekingsschakelaar op een
juiste werking.
DRAAI DE KONTAKTSLOTSCHAKELAAR NAAR “ON” EN DE
MOTORSTOPSCHAKELAAR NAAR “#”.
ER IS EEN VERSNELLING
INGESCHAKELD EN DE
ZIJSTANDAARD IS OPGEKLAPT.
TREK DE KOPPELINGSHENDEL IN EN
DRUK OP DE STARTSCHAKELAAR.
DE MOTOR START.
KLAP DE ZIJSTANDAARD UIT.
DE MOTOR SLAAT AF.
DE ZIJSTANDAARDONDERBREKINGSSCHAKELAAR IS IN
ORDE.
DW000045
X@
Mocht er iets mis zijn met het onderbrekingscircuit, raadpleeg dan onmiddellijk een Yamaha dealer.
DE KOPPELING-ONDERBREKINGSSCHAKELAAR IS IN ORDE.
3-17
Page 33
KONTROLE VOOR HET RIJDEN
Kontrole voor het rijden...................................................................................4-1
4
Page 34
KONTROLE VOOR HET RIJDEN
Als eigenaar bent u verantwoordelijk voor de toestand van uw voertuig. De vitale onderdelen en funkties van uw motorfiets kunnen
wel eens onverwacht teruglopen, ook al rijdt u er niet mee (bijvoorbeeld door blootstelling aan de elementen). Elke beschadiging, lekkage of verlies van bandenspanning kan ernstige gevolgen hebben. Daarom is het van groot belang om naast een zorgvuldige visu-
1
ele inspektie ook voor elke rit de volgende punten grondig te kontroleren.
DAU01114
2
3
Voorrem enen remvloeistof-lekkage.
4
Achterremen remvloeistof-lekkage.
5
Koppeling
6
Gasgreep en behuizing9 Indien noodzakelijk smeren.6-17 ~ 6-18, 6-27
9 Kontroleer op soepele werking, vrije slag, remvloeistofnivo,
9 Eventueel bijvullen met DOT4 (of DOT3) remvloeistof.
9 Kontroleer op soepele werking, vrije slag, remvloeistofnivo,
9 Eventueel bijvullen met DOT4 remvloeistof.
9 Kontroleer op soepele werking en vrije slag.
9 Indien noodzakelijk afstellen.
9 Kontroleer op soepele werking.
9 Indien nodig de speling van de gaskabel bijstellen.
9 Kontroleer oliepeil.
9 Indien nodig motor met olie bijvullen.
9 Kontroleer oliepeil.
9 Indien nodig motor met olie bijvullen.
9 Kontroleer het koelvloeistofniveau.
9 Zonodig bijvullen.
9 Kontroleer kettingspanning en algehele toestand.
9 Indien noodzakelijk smeren/afstellen.
9 Kontroleer op soepele werking.
9 Indien noodzakelijk smeren.
KONTROLE VOOR HET RIJDEN
3-8 ~ 3-9, 6-21 ~ 6-24
4-1
DAU00340
3-8, 6-20 ~ 6-21
3-12
6-9 ~ 6-10
6-10 ~ 6-11
6-25 ~ 6-26
6-27
Page 35
KONTROLE VOOR HET RIJDEN
OnderdeelKontroleblz.
Rempedaal-as9 Kontroleer op soepele werking.
versnellingspedaal-as9 Indien noodzakelijk smeren.
Voorremhendel/9 Kontroleer op soepele werking.
koppelingshendel9 Indien noodzakelijk smeren.
Zijstandaard
Bevestigingspunten aan het
frame
Benzinetank
Lichten/richtingaanwijzers9 Kontroleer op juiste werking.6-32 ~ 6-34
9 Kontroleer op soepele weking.
9 Scharnierpunt en kontaktvlakken smeren indien nodig.
9 Kontroleer of alle chassisbouten, moeren en schroeven stevig
zijn aangedraaid.—
9 Indien nodig vastdraaien
9 Kontroleer het brandstofnivo.
9 Indien noodzakelijk bijvullen.
6-28
6-28
3-9 ~ 3-10
1
2
3
4
OPMERKING:
Deze kontrole vóór het rijden, dient u iedere keer uit te voeren, voordat u wegrijdt. Deze inspektie kan grondig, doch in
vrij korte tijd uitgevoerd werden. De korte tijd die u hieraan besteed, weegt ruimschoots op tegen de extra veiligheid die
dit oplevert.
X@
Als één van de onderdelen van de bovenstaande lijst niet juist funktioneert, laat dit dan kontroleren en reparen door uw
Yamaha dealer.
4-2
5
6
7
8
9
Page 36
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Page 37
BEDIENING EN BELANGRIJKE TIPS VOOR HET RIJDEN
Starten van de motor.......................................................................................5-1
Starten van een warme motor.........................................................................5-4
alvorens ermee te gaan rijden.
Maak uzelf vertrouwd met alle
bedieningsorganen alvorens op te
stappen en weg te rijden. Als er
iets niet geheel duidelijk is, raadpleeg dan uw Yamaha dealer.
8 Laat de motor nooit langere tijd in
een afgesloten ruimte draaien. De
uitlaatgassen zijn bijzonder giftig
en kunnen binnen zeer korte tijd
leiden tot bewusteloosheid en
dood. Zorg altijd voor een goede
ventilatie.
8 Kontroleer alvorens weg te rijden
altijd of de zijstandaard is opgeklapt. Een neergeklapte, of
gedeeltelijk opgeklapte, zijstandaard kan leiden tot bijzonder ernstige ongelukken.
DAU00373
Starten van de motor
DAU00381
OPMERKING:
Deze motorfiets is uitgerust met een
onderbrekingssysteem voor de ontsteking
en voor het startcircuit. De motor kan
alleen gestart worden als:
8 de versnelling in zijn vrij staat.
8 de zijstandaard opgeklapt is en er is
een versnelling ingeschakeld terwijl
de koppeling los staat.
Rijd nooit met de motorfiets als de zijstandaard is uitgeklapt.
DW000054
X@
Lees de informatie over de onderbrekingscircuits van de zijstandaard en
van de koppeling nog eens aandachtig
door (zie blz. 3-17), alvorens de onderstaande stappen uit te voeren.
5-1
Page 39
BEDIENING EN BELANGRIJKE TIPS VOOR HET RIJDEN
DRAAI DE KONTAKTSLOT-SCHAKELAAR NAAR “ON”
EN DE MOTORSTOPSCHAKELAAR NAAR “#”.
1
DE VERSNELLING STAAT IN VRIJ EN DE
ZIJSTANDAARD IS NEERGEKLAPT,
START DE MOTOR MET DE STARSCHAKELAAR. DE MOTOR SLAAT AAN.
KLAP DE ZIJSTANDAARD OMHOOG EN
SCHAKEL EEN VERSNELLING IN.
ER IS EEN VERSNELLING INGESCHAKELD
EN DE ZIJSTANDAARD IS OPGEKLAPT,
TREK DE KOPPELINGSHENDEL IN EN
START DE MOTOR MET DE STARTSCHAKELAAR. DE MOTOR SLAAT AAN.
U KUNT MET DE MOTORFIETS RIJDEN.U KUNT MET DE MOTORFIETS RIJDEN.
2
3
4
5
6
7
8
9
5-2
Page 40
BEDIENING EN BELANGRIJKE TIPS VOOR HET RIJDEN
1. Draai de benzinekraan naar “ON”.
2. Draai de kontaktslot-schakelaar naar
1
“ON” en de motorstop-schakelaar
naar “#”.
3. Zet de versnelling in vrij.
2
OPMERKING:
Als de versnelling in vrij staat, dient het
3
vrijstand-kontrolelampje op te lichten. Als
het kontrolelampje niet oplicht, raadpleeg
dan een Yamaha dealer voor kontrole.
4
4. Trek de chokeknop (choke) volledig
5
uit en draai de gashendel volledig
6
dicht.
5. Start de motor door de startschakelaar in te drukken.
7
8
9
OPMERKING:
Als de motor niet onmiddellijk aanslaat,
laat de startschakelaar dan los, wacht
enkele sekonden en probeer het nogmaals. Om de accu te sparen, dient u de
startmotor nooit langer dan 10 sekonden
achtereen te laten draaien.
DC000034
<>
Het oliepeil-kontrolelampje dient op te
lichten als de startschakelaar wordt
ingedrukt en weer uit te gaan als de
startschakelaar wordt losgelaten. Als
het kontrolelampje knippert of blijft
oplichten, zet de motor dan onmiddellijk uit, kontroleer het oliepeil en kontroleer tevens het motorblok op lekkage. Vul, indien nodig, motorolie bij en
kontroleer of het oliepeil-kontrolelampje nu wel dooft. Als het kontrolelampje
niet dooft terwijl er genoeg olie aanwezig is of als het kontrolelampje niet
oplicht als u de startschakelaar
indrukt, raadpleeg dan een Yamaha
dealer.
6. Als de motor eenmaal loopt, duw de
chokeknop (choke) dan voor de helft
terug.
OPMERKING:
Voor een lange levensduur van de motor
dient u de motor voor wegrijden warm te
laten lopen. Geef nooit vol gas als de
motor nog koud is.
7. Als de motor volledig is opgewarmd,
duwt u de chokeknop (choke) helemaal in.
OPMERKING:
De motor is voldoende opgewarmd als
deze goed op de gashendel reageert
wanneer de chokeknop (choke) volledig
uit staat.
5-3
Page 41
BEDIENING EN BELANGRIJKE TIPS VOOR HET RIJDEN
6
5
4
3
2
1
N
1
DAU01258
Starten van een warme motor
Als de motor warm is, hoeft u de chokeknop (choke) niet te gebruiken.
DC000046
<>
Alvorens de motorfiets voor de eerste
maal te gebruiken, is het raadzaam de
paragraaf “Inrijden” aandachtig door
te lezen.
1. Versnellingspedaal
N. Vrijstand
DAU00423
Schakelen
De versnellingsbak regelt de overbrengverhouding tussen de motor en het achterwiel, m.a.w. het vermogen dat u naar
het achterwiel kunt overbrengen, bij een
gegeven snelheid. Zorg dat u de juiste
versnelling kiest voor wegrijden, accelereren en het beklimmen en afdalen van
heuvels.
Om de versnelling in zijn vrij te zetten,
drukt u het versnellingspedaal meermalen
omlaag totdat het niet verder kan, en vervolgens laat u het pedaal iets opkomen.
5-4
DC000048
<>
8 Rijd niet al te lange tijd met uitge-
schakelde motor een heuvel af en
sleep de motorfiets niet over al te
lange afstanden. Zelfs met de versnelling in vrij, wordt de overbrenging alleen maar goed gesmeerd
als de motor draait. Een slechte
smering kan leiden tot beschadiging van de overbrenging.
8 Schakel nooit over of terug zon-
der de koppeling te gebruiken. De
motor, de versnelling en de aandrijving zijn niet ontworpen voor
het opvangen van schokken veroorzaakt door schakelen zonder
koppeling, en kunnen hierdoor
beschadigd worden.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Page 42
BEDIENING EN BELANGRIJKE TIPS VOOR HET RIJDEN
Aanbevolen snelheden voor
op- en terugschakelen
1
(alleen voor Zwitserland)
In de onderstaande tabel vindt u de aanbevolen snelheden voor het omschakelen
Voor het in één keer terugschakelen van
de 5-de naar de 3-de versnelling, dient u
uw snelheid te verlagen tot 35 km/uur.
8
9
Aanbevolen snelheid
km/h
DAU02937
DAU00424
Tips voor het beperken
van het benzineverbruik
Het benzineverbruik van uw motorfiets
hangt voor een groot deel af van uw
rijstijl. Hieronder volgen enkele tips voor
het beperken van het benzineverbruik:
8 Laat de motor warmdraaien voordat
u wegrijdt.
8 Zet de chokeknop (choke) zo snel
mogelijk in de uit-stand terug.
8 Schakel vlot door naar een hogere
versnelling en laat de motor tijdens
het accelereren niet teveel toeren
maken.
8 Geef geen gas tussen het schakelen
door (dubbel-clutch) of tijdens het
terugschakelen en vermijd hoge toerentallen bij onbelaste motor.
8 Zet de motor af in plaats van deze
lang stationair te laten draaien tijdens het wachten voor een stoplicht,
een spoorwegovergang e.d..
Inrijden
DAU00436
De meest belangrijke periode voor de
prestaties en de levensduur van uw
motorfiets zijn de eerste 1.000 km. Lees
de onderstaande paragraaf aandachtig
door en volg de aanwijzingen hiervan op.
Aangezien de motor nieuw is, dient u
deze de eerste
1.000 km niet al te zwaar te belasten. De
motor-onderdelen dienen zich naar elkaar
te zetten en zich harmonieus aan elkaar
aan te passen. Tijdens de inrijperiode
dient u lange tijd met vol gas rijden en
andere omstandigheden die kunnen leiden tot te zware belasting/verhitting van
de motor, te vermijden.
5-5
Page 43
BEDIENING EN BELANGRIJKE TIPS VOOR HET RIJDEN
0 ~ 500 km
DAU00453
Laat het toerental nooit boven de 6.000
tpm uitkomen. Laat de motor, na een uur
gebruik, 5 à 10 minuten lang afkoelen.
Varieer de snelheid van tijd tot tijd en rijd
niet gedurende al te lange tijd met de
gashendel in dezelfde stand.
500 ~ 1000 km
Laat het toerental nooit langdurig boven
de 7.000 tpm uitkomen. Laat de motorfiets door alle versnellingen heen accelereren, maar draai de gashendel nooit volledig open.
DC000060
<>
Vergeet niet na 1.000 km rijden de versnellingsbak-olie te verversen.
1000 km en verder
U kunt de gashendel helemaal open
draaien.
DC000053
<>
8 Laat de wijzer van de toerenteller
nooit in de rode zone komen.
8 Mochten er zich moeilijkheden
met de motor voordoen tijdens de
inrijperiode, raadpleeg dan
onmiddellijk u Yamaha dealer.
Parkeren
DAU00458
Als u de motorfiets parkeert, zet de motor
dan af en verwijder de sleutel uit het kontaktslot. Draai de hendel van de benzinekraan altijd naar “OFF” als u de motor
afzet.
DW000058
X@
De uitlaatpijp en het samenstel worden
bijzonder heet. Parkeer de motorfiets
op een plek waar spelende kinderen en
voorbijgangers zich niet kunnen branden aan de uitlaat. Parkeer de motorfiets niet op een helling of op een
zachte ondergrond, aangezien de kans
bestaat dat deze omvalt.
DC000062
<>
Parkeer de motorfiets nooit boven
gras of op een andere plaats met
brandbare materialen.
Demonteren van het voorwiel........................................6-33
Installeren van het voorwiel...........................................6-34
Demonteren van het achterwiel.....................................6-34
Monteren van het achterwiel.........................................6-35
Verhelpen van storingen ...............................................6-36
Overzicht voor storingzoeken........................................6-37
6
Page 46
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
1
DAU00462
Het tijdig uitvoeren van het periodieke
onderhoud, van de benodigde afstellingen en van de smering zal uw motorfiets
1
in een goede en veilige staat houden.
Veiligheid is een “must” voor iedere
2
motorrijder! De onderhoudstabellen en de
smeringstabel zijn een ruwe leidraad voor
3
de intervallen waarop deze werkzaamheden moeten worden uitgevoerd. VERGEET NIET DAT HET WEER, HET
4
SOORT TERREIN, DE MANIER WAAROP DE MOTORFIETS WORDT
5
BESTUURD EN VELE ANDERE
OMSTANDIGHEDEN, AANPASSING
6
VAN DEZE INTERVALLEN NOODZAKELIJK KUNNEN MAKEN. De meest
belangrijke punten voor onderhoud, sme-
7
ring en afstelling worden in de volgende
bladzijden behandeld.
8
9
DAU00464
DW000060
X@
Als u geen ervaring heeft met onderhouden van een motorfiets, laat dit
werk dan over aan een erkende
Yamaha dealer.
1. Gereedschapsset
DAU00469
Gereedschapsset
De aanwijzingen in deze handleiding dienen om u, de eigenaar van deze motorfiets, de nodige informatie te verschaffen
over het periodieke onderhoud van de
motorfiets en over eenvoudige reparaties.
Het gereedschap van de bijgeleverde
gereedschapsset zal voldoende zijn voor
de meeste van deze reparaties. Het is
echter raadzaam om o.a. een momentsleutel aan te schaffen om bouten en
moeren met het juiste koppel aan te
draaien, opdat u het onderhoud optimaal
kunt verrichten.
6-1
Page 47
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
OPMERKING:
Als u tijdens het uitvoeren van de onderhoudswerkzaamheden geen momentsleutel tot uw beschikking heeft, ga dan
met uw motorfiets naar een Yamaha
dealer om de aantrekkoppels te laten
kontroleren.
DW000063
X@
Veranderingen aan deze motorfiets die
niet door Yamaha zijn goedgekeurd,
kunnen leiden tot slechtere prestaties
en zelfs tot vermindering van de veiligheid van de motorfiets. Raadpleeg
altijd eerst een Yamaha dealer, alvorens enige verandering aan te brengen.
9 Controleren op oliepeil en olielekkage.
9 Corrigeren indien nodig.
9 Olie verversen na de eerste 1.000 km en daarna om de 24.000 km
of 24 maanden (welk het eerst bereikt wordt).
9 Controleren op koelvloeistofpeil en koelvloeistoflekkage.
9 Corrigeren indien nodig.
9 Koelvloeistof verversen om de 24.000 km of 24 maanden
(welk het eerst bereikt wordt).
Eerste maal6 maanden12 maanden
(na 1.000 km) (al naar gelang (al naar gelang
√√√
√√√
7
OPMERKING:
8
9
8 Als u veel op stoffige wegen of in regenachtige gebieden rijdt, dient u het luchtfilter vaker schoon te maken.
8 Hydraulisch remsysteem
9 Na het demonteren van de hoofdcilinder of de plunjer-cilinder dient u altijd de remvloeistof te verversen. Normaal kunt u vol-
staan met het controleren van het remvloeistofpeil en het bijvullen van remvloeistof.
9 Vervang de oliekeringen binnenin de hoofdcilinder en de plunjer om de twee jaar.
9 Vervang alle remleidingen om de vier jaar of als ze gescheurd of anderszins beschadigd zijn.
6.000 km of12.000 km of
het eerst be-het eerst be-
reikt wordt)reikt wordt)
√√
DAU02970
6-5
Page 51
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
1
1
1
1
2
3
1. Stroomlijnkap A
DAU01139
Verwijderen en aanbrengen van
stroomlijnkappen en panelen
De stroomlijnkappen en panelen die hierbij staan afgebeeld, moeten voor bepaalde onderhoudswerkzaamheden in dit
hoofdstuk eerst worden verwijderd.
Zie de bijgaande beschrijving, telkens
wanneer u een stroomlijkap/paneel moet
verwijderen of weer aanbrengen.
1. Stroomlijnkap B
6-6
1. Paneel A
4
5
6
7
8
9
Page 52
2
1
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
1
1
2
3
2
1
1. Radiateur-afdekkap
4
1. Schroef (×2)
Stroomlijnkap A,B
5
Afnemen
1. Verwijder het zadel.
6
2. Draai de schroeven uit het radiateurdeksel en verwijder het radiateur-
7
deksel.
8
9
DAU01088
1. Schroef (×10)1. Schroef (×2)
3. Verwijder de montageschroeven en
trek buitenwaarts op de aangegeven
punten.
Aanbrengen
1. Breng de stroomlijnkap weer op zijn
plaats en draai de schroeven vast.
2. Breng het radiateurdeksel op zijn
plaats en draai de schroeven vast.
3. Installeer het zadel.
2. Paneel A
DAU01691
Paneel A
Verwijderen
1. Eerst het zadel afnemen. (Zie blz.
3-13 voor het verwijderen en weer
installeren van het zadel.)
2. Verwijder de schroef.
Installeren
1. In de oorspronkelijke stand brengen
en de schroef weer aandraaien.
2. Het zadel op zijn plaats brengen.
6-7
Page 53
1
1
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
1. Bougiesleutel
Inspektie van de bougies
De bougie is een belangrijk onderdeel
van de motor en is gemakkelijk te inspecteren, bij voorkeur door een Yamaha
dealer. De staat van de bougie geeft
informatie over de algehele toestand van
de motor.
De ideale kleur voor de witte isolator rond
de midden-elektrode van de bougie is
lichtbruin, bij een motorfiets waar normaal
mee gereden wordt.
Probeer niet zelf een diagnose te maken
voor bougie-problemen, maar breng uw
motorfiets naar een Yamaha dealer. De
bougie dient regelmatig geïnspecteerd te
worden, aangezien de hitte en de aanslag
de bougie langzaam aantast. Als de elek-
DAU01651
1. Elektroden-afstand
trode te ver versleten is of als er zich veel
koolaanslag of andere aanslag op de
bougie heeft afgezet, vervang de bougie
dan door een nieuwe, van het voorgeschreven type.
Standaard bougie:
BR9ES (NGK)
Meet, alvorens een bougie te installeren,
de elektroden-afstand met behulp van
een voelermaatje. Stel de elektrodenafstand in op de voorgeschreven afstand.
Elektroden-afstand:
0,7 ~ 0,8 mm
Als u een nieuwe bougie plaatst, maak
het oppervlak waar de pakkingring tegenaan komt dan altijd goed schoon en
gebruik een nieuwe pakkingring. Maak de
schroefdraad goed schoon, draai de bougie recht in de cilinderkop en draai deze
aan met het voorgeschreven aantrekkoppel.
Voorgeschreven aantrekkoppel:
Aantrekkoppel bougie:
20 Nm (2,0 m
0kg)
OPMERKING:
Als u tijdens het installeren van de nieuwe bougies geen momentsleutel tot uw
beschikking heeft, kunt u het volgende als
vuistregel aanhouden: Draai de bougie
met uw vingers zo strak mogelijk aan en
draai deze hierna nog 1/4 à 1/2 slag aan
met een bougiesleutel. Laat echter wel zo
snel mogelijk de bougie met het voorgeschreven aantrekkoppel vastdraaien.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-8
Page 54
1
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
1
2
2. Zet de motor af en kontroleer het
oliepeil, door het kijkglas rechtson-
1
2
3
der in de afdekkap van het carter.
OPMERKING:
Wacht, na het afzetten van de motor,
enkele minuten met het kontroleren van
het oliepeil.
1. Oliepeil-afleesglas
4
2. Minimum-merkteken
Versnellingsbak-olie
5
Kontroleren van het oliepeil
1. Plaats de motorfiets op de midden-
6
7
standaard en zorg dat deze recht
staat. Laat de motor enkele minuten
warmdraaien.
OPMERKING:
8
Let op dat de motorfiets horizontaal staat
als u het oliepeil kontroleert. Als de
motorfiets iets overhelt, kan dit leiden tot
9
een verkeerde aflezing.
DAU01080
3. Het oliepeil dient zich boven het
minimumpeilteken op het kijkglas te
bevinden. Als er zich te weinig olie in
de versnellingsbak bevindt, vul dan
olie bij tot aan het juiste peil.
6-9
1. Versnellingsbak-olievuldop
Verversen van de versnellingsbakolie
1. Start de motor en laat deze enkele
minuten warmdraaien.
2. Stop de motor, plaats een opvangbak onder het motorblok en verwijder de olievuldop.
Page 55
1
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
1. Aftapbout
3. Verwijder de aftapbout en laat de
olie uit de versnellingsbak lopen.
4. Monteer de aftapbout en trek deze
met het voorgeschreven koppel aan.
Aantrekkoppel:
Aftapbout:
15 Nm (1,5 m
5. Vul de motor met motorolie. Plaats
de olievuldop weer en draai deze
stevig aan.
0kg)
Aanbevolen motorolie:
Zie blz. 8-1
Hoeveelheid motorolie:
Totale hoeveelheid: 0,8 L
Periodieke verversing: 0,75 L
DC000078
<>
8 Voeg geen chemische middelen
aan de olie toe. De motorolie zorgt
ook voor het smeren van de koppeling en bepaalde chemische
middelen kunnen leiden tot slippen van de koppeling.
8 Let op dat er geen voorwerpen in
het motorcarter terecht komen.
6. Start de motor en laat deze enkele
minuten lang warmdraaien.
Kontroleer in de tussentijd het
motorblok op olielekkage. Mocht u
ergens een lek ontdekken, stop de
motor dan en probeer de oorzaak te
achterhalen.
6-10
1
2
1. Merkteken voor maximum-niveau
2. Merkteken voor minimum-niveau
DAU01621*
Koelsysteem
1. Controleer het koelvloeistofpeil in de
expansietank, terwijl de motor koud
is, want het peil van de koelvloeistof
hangt af van de motortemperatuur.
Het koelvloeistofpeil dient zich tussen de minimum- en maximummerktekens op de tank te bevinden.
2. Als het peil onder het minimummerkteken komt, vul de tank dan bij
met (zacht) kraanwater totdat het
peil tot het voorgeschreven peil.
Ververs de koelvloeistof om de twee
jaar.
3. Als oververhitting optreedt, zie dan
blz. 6-38 voor nadere bijzonderheden.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Page 56
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
1
X@
Verwijder de radiateurdop nooit als de
1
motor nog heet is.
2
<>
Te hard water (te veel kalk) of zout
3
water zal de motor beschadigen. Als u
geen zacht water kunt vinden, kunt u
4
gedestilleerd water gebruiken.
5
6
7
8
9
DW000067
DC000080
Koelvloeistof verversen
DAU01622*
1. Zet de motorfiets op een vlakke
ondergrond.
2. Verwijder het zadel. (Zie blz. 3-13
voor het verwijderen en weer installeren van het zadel.)
3. Verwijder de stroomlijnkap B en het
radiateurdeksel (Zie blz. 6-7 voor het
verwijderen en installeren.)
1. Radiateurdop
4. Verwijder de radiateurdop.
6-11
Page 57
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
1
1
9. Maak de koelvloeistofslang weer
vast.
10. Giet de aanbevolen koelvloeistof in
de radiateur, totdat deze vol is.
1
1. Aftapbout
5. Plaats een opvangbak onder de
motor en verwijder de koelvloeistofaftapbout.
1. Slang van de expansietank
6. Maak de koelvloeistofslang los van
de koelvloeistof-expansietank en
laat de koelvloeistof uit de tank weglopen.
7. Laat alle koelvloeistof weglopen en
spoel het koelsysteem grondig door
met kraanwater.
8. Vervang de sluitring van de koelvloeistof-aftapbout als deze beschadigd is en draai de aftapbout vast
met het voorgeschreven aantrekkoppel.
Aantrekkoppel:
Koelvloeistof-aftapplug:
8 Nm (0,8 m
0kg)
6-12
Aanbevolen koelvloeistof:
Hoogkwalitatieve
ethyleen-glycol antivries met
anti-corrosie middel voor
aluminium motoren.
Mengverhouding koelvloeistof/water:
1:1
Totale hoeveelheid:
1,05 L
Inhoud expansietank:
0,35 L
DC000080
<>
Te hard water (te veel kalk) of zout
water zal de motor beschadigen. Als u
geen zacht water kunt vinden, kunt u
gedestilleerd water gebruiken.
2
3
4
5
6
7
8
9
Page 58
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
2
1
4
5
3
1
11. Breng de radiateurdop weer aan en
draai deze vast.
12.Laat de motor enkele minuten draai-
1
2
3
en. Stop de motor en controleer het
koelvloeistofpeil in de radiateur. Als
het peil aan de lage kant is, vul dan
koelvloeistof bij tot aan de vulhals
van de radiateur.
4
5
6
7
1. Dop van het expansievat
2. Stopper
3. Stopperbout
4. Merkteken voor maximum-niveau
5. Merkteken voor minimum-niveau
13. Vul de expansietank met koelvloeistof tot het voorgeschreven peil.
14. Doe de dop weer op de expansietank en controleer het koelsysteem
op lekkage.
OPMERKING:
8
9
Als u sporen van lekkage vindt, vraag dan
een Yamaha dealer om het koelsysteem
te inspecteren.
15.Breng de stroomlijnkap, het radiateurdeksel en het zadel weer aan.
1. Bout
DAU01476*
Luchtfilter
Het luchtfilter dient op de aangegeven
tijdstippen te worden gereinigd. Als u veel
op stoffige wegen of in erg natte gebieden rijdt, reinig dit dan vaker dan aanbevolen.
1. Verwijder het zadel.
2. Verwijder de stroomlijnkap A en B.
(Zie blz. 6-7 voor het verwijderen en
installeren van de stroomlijnkap.)
3. Verwijder de bout van de benzinetank.
4. Til de voorkant van de benzinetank
omhoog en verschuif deze zo dat u
bij de behuizing van het luchtfilter
kunt. (Koppel de benzineslangen
niet los.)
6-13
Page 59
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
1
2
2
1
X@
8 Ondersteun de brandstoftank
zorgvuldig tijdens deze procedure.
8 Til de brandstoftank niet te ver op
en trek er niet te hard aan want de
brandstofslang-aansluitingen
kunnen in zulke gevallen los
raken waardoor brandstoflekkages kunnen optreden.
DW000071
1. Relais (×2)
2. Schroef (×7)
5. Verwijder de relais en de schroeven
waarmee het deksel van de luchtfilter-behuizing vast zit.
6-14
1. Luchtfilter
6. Verwijder het luchtfilter element uit
de behuizing en reinig dit met een
oplosmiddel. Verwijder, na het reinigen, al het oplosmiddel uit het luchtfilter door dit voorzichtig tussen uw
beide handen samen te drukken.
7. Breng de aanbevolen olie aan op het
gehele oppervlak van het luchtfilter
en pers de overtollige olie uit het
luchtfilter. Het luchtfilter dient nat te
zijn maar niet te druipen.
Aanbevolen olie: 2-takt motorolie
8. Plaats het luchtfilter element weer in
de behuizing.
9. Breng de onderdelen die u verwijdert
heeft voor toegang tot het luchtfilter
weer aan.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Page 60
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
b
a
1
<>
8 Zorg dat het luchtfilter naar beho-
1
2
3
ren in de luchtfilter-behuizing zit.
8 Laat de motor nooit lopen zonder
dat het luchtfilter geïnstalleerd is.
Dit kan leiden tot bijzonder snelle
slijtage van cilinders en/of zuigers.
4
X@
5
Let op dat de brandstofslangen en de
vacuümslang juist zijn aangesloten en
goed vastzitten, zonder knik of wrin-
6
ging in de slang. Als er een slang
beschadigd is, dient u die te vervan-
7
gen.
8
9
DC000082
DW000131
DAU00629
Afstelling van de carburateur
De carburateur is een bijzonder belangrijk
onderdeel van de motor. De afstelling
ervan dient bijzonder nauwkeurig te
geschieden. Het verdient aanbeveling om
deze afstelling over te laten aan uw
Yamaha dealer die de nodige kennis van
zaken heeft en over ruime ervaring
beschikt. Het hieronder beschreven routine-onderhoudswerk kunt u echter zelf uitvoeren.
DC000094
<>
De carburateur is na vele tests in de
Yamaha fabrieken afgesteld.
Veranderen van de afstellingen kan leiden tot slecht lopen van de motor en
zelfs tot beschadiging hiervan.
1. Gasstopschroef
DAU00632
Afstelling stationair toerental
1. Start de motor en laat deze enkele
minuten lang warmdraaien met een
toerental van 1.000 à 2.000 tpm.
Laat de motor af en toe met een wat
hoger toerental lopen 4.000 à 5.000
tpm. De motor is warm als deze snel
op de beweging van de gasgreep
reageert.
2. Stel het stationair toerental nu op het
voorgeschreven toerental af, door de
gasstopschroef te verdraaien. Draai
de schroef in de richting a om het
toerental te verhogen en draai de
schroef naar b om het toerental te
verlagen.
6-15
Page 61
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
a
Standaard stationair toerental:
1.300 ~ 1.500 tpm
1.400 ~ 1.500 tpm
(Alleen A, CH)
OPMERKING:
Als u het toerental niet op de voorgeschreven waarde krijgt, raadpleeg dan
een Yamaha dealer.
a. Speling
DAU00634
Afstelling van de gaskabel
OPMERKING:
Alvorens de speling van de gaskabel af te
stellen, dient u het stationair-toerental af
te stellen.
De gaskabel-speling kunt u afstellen door
de afstelmoer te verdraaien totdat de juiste speling van de gashendel is verkregen.
Speling:
3 ~ 5 mm
1
b
2
a
1. Vergrendelmoter
2. Afstellmoer
1. Draai de borgmoer los.
2. Draai de afstelmoer in de richting a
voor meer speling, of in de richting
b om de speling te verminderen.
3. Draai de borgmoer weer aan.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-16
Page 62
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
Banden
Neem de volgende punten in acht om een
optimale prestatie, lange levensduur en
1
veilig gebruik van de banden te waarborgen:
2
Bandenspanning
Kontroleer de bandenspanning en stel
deze af voordat u gaat rijden.
3
X@
4
De bandenspanning dient gemeten te
worden als de temperatuur van de
5
banden gelijk is aan de omgevingstemperatuur. De bandenspanning is
afhankelijk van het totale gewicht van
6
de bagage, de bestuurder, de medepassagier, overige accessoires
7
(stroomlijnkappen, zadeltassen, enz. monteer nooit accessoires die niet zijn
8
goedgekeurd voor deze motorfiets) en
de snelheid van de motorfiets.
9
DAU00647
DW000082
Maximale belasting*
Bandenspanning bij
koude banden
Belasting tot 90 kg*(1,75 kg/cm
90 kg ~
Maximale belasting*
* Belasting is het totale gewicht van bagage, bestuur-
der, mede-passagier en accessoires.
(1,75 kg/cm
180 kg
179 kg (CH, A)
VoorAchter
175 kPa200 kPa
2
1,75 bar)2,00 bar)
175 kPa225 kPa
1,75 bar) 2,25 bar)
, (2,00 kg/cm2.
2
, (2,25 kg/cm2,
DW000083
X@
Een juiste verdeling van het gewicht is
van groot belang voor een goede wegligging, juist reageren op het remmen,
balans en veiligheid in het algemeen.
Zorg ervoor dat bagage die u vervoert,
goed vast zit zodat deze niet kan gaan
schuiven. Plaats de zwaarste voorwerpen in het midden van de motorfiets
en verdeel het gewicht gelijkmatig
over rechter- en linkerzijde. Stel de
voorbelasting van de schokbrekers in
aan de hand van het totale gewicht en
breng de bandenspanning ook op de
juiste waarde. OVERLAAD UW
MOTORFIETS NOOIT. Overschrijdt
nooit het totaal toegestane gewicht
van bagage, bestuurder, medepassagier, overige accessoires (stroomlijnkappen, zadeltassen, enz. - monteer
nooit accessoires die niet zijn goedgekeurd voor deze motorfiets). Een te
zwaar beladen motorfiets kan leiden
tot beschadiging van de banden, een
ongeluk en ernstige verwondingen.
6-17
Page 63
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
1
2
1. Profieldiepte
2. Zijwand
Inspektie van de banden
Kontroleer de konditie van de banden
voordat u gaat rijden. Neem meteen kontakt op met uw Yamaha dealer om de
band te laten vervangen als de profieldiepte in het midden van de band de
grenswaarde heeft bereikt (zie afbeelding), als er nagels of stukjes glas in de
band zijn of als er scheuren in de zijwand
van de band zijn.
De voorwaarden voor de minimale profieldiepte, kunnen van land tot land verschillen. Houd u aan de plaatselijke regelingen, en minimaal aan de voorwaarden
van Yamaha.
DAU00683
X@
Rijden met de motorfiets met versleten
banden is bijzonder gevaarlijk. Dit zal
leiden tot verlies aan wegligging en
verlies aan kontrole over de motorfiets. Laat versleten banden onmiddellijk vervangen door een Yamaha
dealer. Vervangen van banden, remmen en alle onderdelen die te maken
hebben met het wiel, dient alleen te
worden uitgevoerd door erkend personeel van een Yamaha dealer.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-18
Page 64
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
a
b
1
2
3
b
a
1
2
Wielen
Voor optimale prestaties, een lange
levensduur en een optimale veiligheid,
1
dient u op de volgende punten te letten:
8 Kontroleer de wielen op de volgende
2
3
4
5
6
7
8
9
punten, alvorens te gaan rijden.
Kontroleer de velg op scheurtjes,
barsten en op vervorming (slag in
het wiel). Als er iets mis is met een
wiel, raadpleeg dan een Yamaha
dealer. Probeer niet zelf reparaties
aan het wiel uit te voeren. Een vervormd wiel of een wiel met scheuren
dient onmiddellijk vervangen te worden.
8 Als er een band of een wiel is ver-
vangen, dient u de wielen te laten
uitbalanceren. Een slecht uitgebalanceerd wiel kan leiden tot slechtere prestaties, verminderde wegligging en een kortere levensduur van
de banden.
8 Rijd in het begin langzaam en voor-
zichtig, na het verwisselen van een
band, om het oppervlak van de nieuwe band in te rijden, zodat de band
zijn optimale kwaliteiten kan ontwikkelen.
DAU00687
1. Vergrendelmoter
2. Afstellmoer
3. Speling
DAU00694
Afstelling van de vrije slag
van de koppelingshendel
De vrije slag van de koppelingshendel
dient van 10 ~ 15 mm te bedragen.
1. Draai de borgmoer aan de koppelingshendel los.
2. Draai de stelbout aan de koppelingshendel in de richting a om de vrije
slag te vergroten of in de richting b
om de vrije slag te verkleinen.
3. Draai de borgmoer aan de koppelingshendel weer vast.
Kunt u op deze wijze de juiste vrije
slag niet instellen, ga dan als volgt te
werk.
6-19
1. Vergrendelmoer
2. Afsteller
4. Draai de borgmoer aan de koppelingshendel los.
5. Draai de stelbout aan de koppelingshendel in de richting a om de kabel
los te zetten.
6. Draai de borgmoer aan de kant van
het motorblok los.
7. Draai de stelbout aan de kant van
het motorblok in de richting a om de
vrije slag te vergroten of in de richting b om de vrije slag te verkleinen.
8. Draai de borgmoeren aan het motorblok en aan de koppelingshendel
weer vast.
Page 65
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
1
2
b
a
3
a
1
1. Vergrendelmoter
2. Afstellmoer
3. Speling
Afstellen van de vrije slag
van de voorremhendel
De vrije slag aan het uiteinde van de voorremhendel dient ongeveer 2 ~ 5 mm te
bedragen.
1. Draai de borgmoer los.
2. Draai de afstelbout in richting a
om de vrije slag te vergroten of in
richting b om de vrije slag te verkleinen.
3. Nadat u de afstelling heeft gemaakt,
draait u de borgmoer weer aan.
DAU00696
DW000099
X@
8 Kontroleer de vrije slag van de
remhendel. Kontroleer tevens of
de rem goed funktioneert.
8 Als de remhendel sponzig aan-
voelt, zit er waarschijnlijk lucht in
het remsysteem. In een dergelijk
geval dient u het remsysteem te
ontluchten. Rijd niet met de
motorfiets voordat het remsysteem ontlucht is. Als er lucht in
het remsysteem zit, gaat het remvermogen bijzonder sterk achteruit, hetgeen kan leiden tot een
ongeluk. Vraag uw Yamaha dealer
om het remsysteem te inspekteren en, indien nodig, te ontluchten.
1. Voetsteun
a. Pedaalhoogte
DAU00712
Afstellen van de
achterrem-pedaalhoogte
De bovenkant van het achterrempedaal
dient 23 mm onder de bovenkant van de
voetsteun te liggen. Mocht dit op uw
motorfiets niet het geval zijn, vraag uw
Yamaha dealer dan om de achterrempedaalhoogte af te stellen.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-20
Page 66
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
b
a
1
2
1
X@
Als het achterrempedaal sponzig aan-
1
voelt, kan dit betekenen dat er lucht in
het remsysteem zit. Deze lucht moet
verwijderd worden door het remsys-
2
teem te ontluchten. Rijd nooit met de
motorfiets als er zich lucht in het rem-
3
systeem bevindt. Lucht in het remsysteem zal het remvermogen van de
4
motorfiets sterk verminderen, met als
gevolg verhoogde kans op ongelukken. Laat uw Yamaha dealer het rem-
5
systeem inspekteren en ontluchten.
6
7
8
9
DW000109
1. Remlichtschakelaar
2. Afstellmoer
DAU00713
Afstelling van de
remlicht-schakelaar
Het achterste remlicht wordt ingeschakeld
door het rempedaal; de schakelaar ervan
is juist ingesteld als het remlicht gaat
branden vlak voor de rem aangrijpt. Om
de schakelaar van het achterste remlicht
bij te stellen, houdt u de behuizing van de
schakelaar vast zodat deze niet meedraait wanneer u de instelmoer verdraait.
Draai de instelmoer in de richting a om
het remlicht eerder te laten oplichten.
Draai de instelmoer in de richting b om
het remlicht later te laten oplichten.
VOOR
1. Slijtage-indicatiegroef
DAU00721
Kontrole van de remvoeringen
voor en achter
DAU00725
Voorrem
Ieder remblok is voorzien van een slijtage-indikatiegroef. Aan de hand van deze
groef kan de slijtage van het remblok worden gekontroleerd zonder dat de rem
wordt gedemonteerd. Als de groef bijna
geheel verdwenen is, dient u naar uw
Yamaha dealer te gaan om de remblokken te laten vervangen.
6-21
Page 67
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
1
1
ACHTER
1. Slijtagegrens: 0,8 mm
Achterrem
Inspekteer de remblokken door het venster, zoals getoond.
Als de dikte hiervan minder is dan de
voorgeschreven waarde,
vraag uw Yamaha dealer dan om deze te
vervangen.
DAU00730
VOOR
1. Merkteken voor minimum-niveau
DAU00733
Kontrole van het
remvloeistofnivo
Onvoldoende remvloeistof kan als gevolg
hebben dat er lucht in het remsysteem
terecht komt, waardoor de remmen kunnen weigeren.
Kontroleer, alvorens te gaan rijden, of het
remvloeistofnivo zich boven het onderste
merkteken bevindt en vul indien nodig
remvloeistof bij.
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:
8 Als u het remvloeistofnivo kontro-
leert, zorg dan dat de bovenkant van
de hoofdremcilinder horizontaal ligt,
door het stuur te verdraaien.
ACHTER
1
1. Merkteken voor minimum-niveau
8 Gebruik alleen de voorgeschreven
remvloeistof. Gebruik van andere
remvloeistof kan leiden tot aantasting van de rubberpakkingen met als
gevolg lekkage en slecht funktioneren van de remmen.
Aanbevolen remvloeistoffen:
DOT 4
OPMERKING:
Als u geen DOT 4 remvloeistof kunt vinden, kunt u voor de voorrem DOT 3 remvloeistof gebruiken.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-22
Page 68
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
a
8 Vul altijd dezelfde remvloeistof bij.
Mengen van verschillende types
1
2
3
4
5
6
7
8
9
remvloeistof kan onverwachte chemische reakties teweeg brengen,
met als gevolg slecht funktioneren
van de remmen.
8 Let goed op er geen water in de
hoofdremcilinder terecht komt. Als er
water in de remvloeistof terecht
komt, wordt het kookpunt van de
remvloeistof verlaagd, met als
mogelijk gevolg gasstremming (verstopt raken van de leidingen door
gasbellen).
8 Remvloeistof kan lakwerk en plastic
onderdelen aantasten. Zorg dat u
geen remvloeistof morst. Mocht u
toch wat remvloeistof gemorst hebben, spoel dit dan zo snel mogelijk
weg, met water.
8 Als het remvloeistofnivo voortdurend
terugloopt, raadpleeg dan een
Yamaha dealer.
DAU00742
Verversen van de remvloeistof
Het verversen van de remvloeistof mag
alleen maar uitgevoerd worden door
erkende Yamaha onderhoudsmonteurs.
Laat de onderstaande onderdelen door
een Yamaha dealer vervangen als deze
beschadigd zijn of lekken; tijdens de
periodieke onderhoudsbeurten.
8 oliekeringen (om de twee jaar)
8 remleidingen (om de vier jaar)
a. Kettingspanning
DAU00744
Kontrole van de
kettingspanning
OPMERKING:
Draai het wiel enkele malen rond en laat
het staan in de stand waarin de ketting
het strakst gespannen is. Kontroleer de
kettingsspanning met het wiel in deze
stand. Als de kettingspanning net juist is,
stelt u deze bij.
6-23
Page 69
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
3
4
1
2
a
b
Om de kettingspanning te kontroleren, zet
u de motorfiets rechtop, onbelast en met
beide wielen op de grond. Kontroleer de
uitslag van de ketting zoals in de afbeelding aangegeven. De juiste speling is 25
~ 40 mm. Als de speling meer dan 40 mm
is, stel deze dan bij.
1. Borgmoer
2. Afsteller
3. Asmoer
4. Merktekens
DAU00762
Afstellen van de
kettingspanning
1. Draai de asmoer los.
2. Draai de borgmoeren aan beide zijden los. Om de kettingspanning te
verhogen, draait u de kettingspanners naar a. Om de kettingspanning
te verlagen, draait u de kettingspanners naar b en duwt u het achter-
wiel naar voren.
Draai de beide kettingspanners even
ver in of uit zodat het achterwiel in
lijn blijft. Aan beide zijden van de
zwaaiarm zult u een merkteken aantreffen. Gebruik deze voor het juist
uitlijnen van het achterwiel.
DC000096
<>
Als de ketting te strak staat zullen de
motor en andere belangrijke onderdelen te zwaar belast worden. Zorg dat
de kettingspanning binnen de voorgeschreven limieten blijft.
3. Nadat u de kettingspanning heeft
afgesteld, draait u de borgmoeren
weer aan. Vervolgens draait u de
asmoer aan met het voorgeschreven
aantrekkoppel.
Aantrekkoppel:
Asmoer:
104 Nm (10,4 m0kg)
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-24
Page 70
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
Smering van de ketting
Een ketting bestaat uit een groot aantal
schakels die allen, t.o.v. elkaar, bewegen.
1
Als de ketting niet goed wordt onderhouden, zal deze bijzonder snel versleten
2
zijn. Zorg dus altijd voor een goed onderhoud, met name als u veel op stoffige
wegen rijdt. De ketting op deze motorfiets
3
is een zogenaamde O-ring ketting, met
oliekeerringen van speciale materialen.
4
Het wassen van de ketting met stoom,
onder hoge druk of met sterke oplosmid-
5
delen kan de ketting beschadigen, dus
vermijd deze middelen. Gebruik uitsluitend petroleum voor het reinigen van de
6
ketting. Droog de ketting en smeer deze
dan grondig met SAE 30 ~ 50W motoro-
7
lie. Gebruik geen andere smeermiddelen
voor de ketting. De kans bestaat dat zich
8
hierin oplosmiddelen bevinden die de Oringen kunnen aantasten.
9
<>
Vergeet na het wassen van de motorfiets of na een rit in de regen niet om
de ketting te oliën.
DAU03006
DC000097
Inspektie en smering van de
DAU02962
kabels
DW000112
X@
Beschadiging van de buitenkabels kan
leiden tot roestvorming in de kabels en
kan een soepele beweging in de weg
staan. Vervang een beschadigde kabel
zo snel mogelijk om onnodig risico te
vermijden.
Smeer de binnenkabel en de uiteinden
van de kabel. Als een kabel niet soepel
beweegt, laat deze dan vervangen door
uw Yamaha dealer.
Aanbevolen smeermiddel:
Motorolie
DAU00773
Smering van de gaskabel
en van de gashendel
Als u de gaskabel smeert, dient u tevens
de gashendel te smeren. Voor het smeren van de gaskabel moet de gashendel
verwijderd worden. Houd, nadat u de
schroeven heeft verwijderd, de kabel vertikaal omhoog en laat enkele druppels
smeermiddel in de buitenkabel lopen.
Smeer nu het metalen oppervlak waarover de gashendel loopt met universeelvet.
6-25
Page 71
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
DAU00774
Afstellen van de pomp
voor de zelfsmering
De pomp voor de zelfsmering is een
belangrijk deel van de motor en vereist
een zeer nauwkeurige afstelling. Laat het
afstellen hiervan over aan een erkende
Yamaha dealer die over de benodigde
technische kennis en ervaring beschikt.
Smeren van het rempedaal en
DAU02984
versnellingspedaal
Smeer de bewegende delen.
Aanbevolen smeermiddel:
Motorolie
Smeren van de voorremhendel
DAU02985
en koppelingshendel
Smeer de bewegende delen.
Aanbevolen smeermiddel:
Motorolie
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-26
Page 72
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
Smering van de zijstandaard
Smeer de draaipunten en de raakvlakken
van de zijstandaard. Kontroleer de
1
zijstandaard op een soepele beweging.
2
3
4
5
6
7
8
9
Aanbevolen smeermiddel:
Motorolie
X@
Als de zijstandaard niet soepel
beweegt, raadpleeg dan een Yamaha
dealer.
DAU02986
DW000113
DAU00791
Smeren van de
achterwiel-ophanging
Smeer de bewegende delen.
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumzeepbasis
DAU02939
Inspektie van de voorvork
Visuele kontrole
DW000115
X@
Ondersteun de motorfiets goed, zodat
u niet het risico loopt dat deze omvalt.
Kontroleer de binnenpoot op krassen en
eventuele andere beschadigingen en
kontroleer de voorvork op olielekkage.
6-27
Page 73
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
Bedieningskontrole
1. Plaats de motorfiets op een horizontaal oppervlak.
2. Houd de motorfiets rechtop en trek
de voorremhendel in.
3. Druk het stuur enkele malen krachtig
omlaag en kontroleer of de voorvork
soepel genoeg omhoog komt.
DC000098
<>
Als u beschadigingen aan de voorvork
bemerkt of als deze niet soepel
beweegt, raadpleeg dan uw Yamaha
dealer.
DAU00794
Inspektie van de stuurinrichting
Inspekteer de stuurinrichting regelmatig.
Versleten of beschadigde stuurlagers
kunnen zeer gevaarlijk zijn. Plaats een
blok of standaard onder het motorblok
zodat het voorwiel los van de grond komt.
Pak de onderkant van de voorvork aan
beide zijden vast en probeer deze naar
achteren te duwen en naar voren te trekken. Als u speling voelt, laat uw Yamaha
dealer de stuurinrichting dan nakijken en
bijstellen. Het inspekteren verloopt makkelijker als het voorwiel verwijderd is.
DW000115
X@
Ondersteun de motorfiets goed, zodat
u niet het risico loopt dat deze omvalt.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-28
Page 74
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
Wiellagers
Als er speling zit in de voor- of achterwielnaaf of als het voor- of achterwiel niet
1
soepel loopt, vraag uw Yamaha dealer
dan om de wiellagers te kontroleren.
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU01144
Accu
DAU00800
Deze motorfiets is uitgerust met een accu
van het zogenaamde “gesloten type”. U
hoeft het elektroliet-nivo dus niet te kontroleren en u hoeft ook geen gedistilleerd
water bij te vullen.
8 Als de accu ontladen is, raadpleeg
dan uw Yamaha dealer.
8 Als de motorfiets is voorzien van
optionele elektrische accessoires,
zal de accu sneller leegraken, dus
zorg in dit geval voor regelmatig
opladen.
DC000101
<>
Probeer de verzegelde doppen van de
accucellen niet te verwijderen. Hier
beschadigt u de accu mee.
DW000116
X@
Accu-elektrolyet is een gevaarlijke en
giftige verbinding die zwavelzuur
bevat en brandwonden kan veroorzaken. Zorg dat de elektrolyet nooit in
aanraking komt met uw huid, ogen of
kleding.
REMEDIES BIJ AANRAKING:
8 EXTERN: Spoel uw huid af met
veel stromend koud water.
8 INTERN: Drink grote hoeveelhe-
den melk of water. Gebruik vervolgens een laxeermiddel, geklopt ei
of plantaardige olie. Bel onmiddellijk een arts.
8 OGEN: Spoel 15 minuten lang met
stromend water en raadpleeg zo
snel mogelijk een arts.
Accu’s genereren explosieve gassen.
Houd de accu uit de buurt van open
vuur, vonken, sigaretten, enz. Als u de
accu binnen oplaadt of gebruikt, zorg
dan voor voldoende ventilatie. Draag
altijd een veiligheidsbril als u met
accu’s werkt.
ZORG DAT KINDEREN NIET BIJ DE
ACCU KUNNEN KOMEN.
6-29
Page 75
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
1
2
Opslag van de accu
Als de motorfiets een maand of langer
niet wordt gebruikt, verwijder de accu
dan, laad deze volledig op en bewaar de
accu dan in een koele donkere ruimte.
DC000102
<>
8 Zorg dat de accu volledig is opge-
ladan voordat u deze opbergt. Als
de accu in outladen toestand
wordt bewaard, kan er onherstelbare schade aan ontstaan.
8 Gebruik een acculader voor een
geheel gesloten (MF-type) accu.
Gebruik van een conventionele
acculader kan schade aan de
accu veroorzaken. Als uw lader
niet van het afgedichte type is,
dient u contact op te nemen met
uw Yamaha-dealer.
8 Let bij het installeren van de accu
goed op dat alle aansluitigen naar
behoren zijn gemaakt.
1. Hoofdzekering
2. Reserve-zekering
DAU00806
Vervangen van zekeringen
De zekeringhouder bevindt zich onder het
zadel.
Als de zekering is doorgebrand, draai de
kontaktslot-schakelaar dan naar “OFF” en
schakel het betreffende circuit uit.
Vervang de zekering door een met hetzelfde ampèrage. Schakel de elektrische
circuits weer in en kontroleer of alles naar
behoren funktioneert. Als de zekering
onmiddellijk weer doorbrandt, raadpleeg
dan uw Yamaha dealer.
DC000103
<>
Gebruik nooit zekeringen met een
hoger amperage dan wordt aanbevolen. Dit kan leiden tot ernstige beschadiging van het elektrische systeem en
mogelijk zelfs tot brand.
Voorgeschreven zekering:
20A
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-30
Page 76
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
2
1
2
1
1
2
3
1. Koplampstekker
4
2. Lamphouderkap
Vervangen van de gloeilamp
5
van de koplamp
Als de gloeilamp van de koplamp door-
6
brandt, vervang deze dan als volgt:
1. Verwijder de stroomlijnkap A en B.
7
8
9
(Zie blz. 6-7 voor het verwijderen en
installeren van de stroomlijnkap.)
2. Trek de stekker van de koplamp los
en verwijder de afdekkap van de fitting.
3. Verwijder de fitting.
DAU01079
Type 1Type 2
Draaaien
Type 3Type 4
Loshaken
Loshaken
Draaaien
OPMERKING:
De procedure om de fitting van de gloeilamp te verwijderen hangt af van het type
fitting. Bekijk de afbeelding voordat u de
fitting verwijdert.
4. Verwijder de doorgebrande gloeilamp.
DW000119
X@
Houd brandbare stoffen uit de buurt
van de gloeilamp als deze warm is en
zorg er tevens voor dat u zichzelf niet
brandt. Raak de gloeilamp niet aan
zolang deze nog warm is.
5. Plaats een nieuwe gloeilamp en zet
hem hem vast met de fitting.
DC000105
<>
Raak het glas van de gloeilamp niet
aan met uw vingers. Zorg dat er geen
olie op terecht komt. De doorzichtigheid van het glas, de levensduur van
de gloeilamp en de hoeveelheid licht
die deze afgeeft zullen hierdoor negatief beïnvloed worden. Als er toch olie
op de gloeilamp terechtkomt, maak de
gloeilamp dan grondig schoon met
een doek en wat alkohol of thinner.
6. Monteer de afdekkap van de fitting.
7. Sluit de koplampstekker aan en
installeer de stroomlijnkap.
Als de koplamp afgesteld moet worden, raadpleeg dan uw Yamaha
dealer.
6-31
Page 77
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
1
2
1
1
2
1
2
3
1. Schroef (×2)
2. Paneel A
Vervangen van de gloeilamp
van het achterlicht
1. Verwijder het zadel.
2. Verwijder het paneel A. (Zie blz. 6-7
voor het verwijderen en installeren
van het paneel.)
3. Om de fitting te verwijderen, draait u
deze linksom.
DAU01078
1. Fitting
4. Om de doorgebrande gloeilamp te
verwijderen, draait u deze linksom.
5. Steek een nieuwe gloeilamp in de fitting en draai deze rechtsom.
6. Plaats de fitting weer en draai deze
rechtsom.
7. Installeer het paneel en ook het
zadel.
6-32
1. Lens
2. Schroef
DAU01095
Vervangen van de gloeilamp
van de richtingaanwijzer
1. Verwijder de schroef en de lens.
2. Druk de doorgebrande lamp in en
draai deze naar links om hem te verwijderen.
4
5
6
7
8
9
Page 78
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
1
2
1
1
1
2
3
1. Lamp
4
3. Druk een nieuwe gloeilamp op zijn
5
plaats en draai hem rechtsom vast.
4. Breng de lens weer aan en draai de
schroef vast.
6
7
8
9
1. Schlheidsmeter-kabel
DAU00894
Demonteren van het voorwiel
DW000122
X@
8 Laat onderhoudswerkzaamheden
aan het wiel over aan uw Yamaha
dealer.
8 Zorg dat de motorfiets stabiel
staat opgesteld, zodat deze niet
kan omvallen.
1. Koppel de kabel van de snelheidsmeter los van de voorwielnaaf.
6-33
1. Klembout
2. Wielas
2. Draai de klembout en de wielas los.
3. Plaats een steun onder het motorblok, zodat het voorwiel van de
grond komt.
4. Verwijder de wielas en het voorwiel.
OPMERKING:
Trek de remhendel nooit in als de remschijf zich niet tussen de remklauwen
bevindt.
Page 79
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
DAU01394
Installeren van het voorwiel
1. Monteer het snelheidsmeter-aandrijfhuis in de wielnaaf. Zorg dat de wielnaaf en het snelheidsmeter-aandrijfhuis nauwkeurig aansluiten, met de
nokken precies in de gleuven.
2. Breng het wiel tussen de poten van
de voorvork omhoog en geleid de
remschijf tussen de remblokken. Let
op dat de gleuf in het snelheidsmeter-aandrijfhuis precies over de stopper aan de buitenste buis van de
voorvork valt.
3. Breng de wielas aan en draai deze
vast met het voorgeschreven aantrekkoppel.
4. Druk nu de voorvork enkele malen
stevig op en neer om te controleren o f
deze juist en soepel beweegt.
5. Draai de wielas met het juiste aantrekkoppel aan.
6. Breng de klembout aan en draai
deze vast met het voorgeschreven
aantrekkoppel.
Aantrekkoppel:
Wielas:
59 Nm (5,9 m
Klembout:
20 Nm (2,0 m
0kg)
0kg)
2
1
1. Borgmoer
2. Afsteller
3. Asmoer
3
DAU01618
Demonteren van het achterwiel
DW000122
X@
8 Laat onderhoudswerkzaamheden
aan het wiel over aan uw Yamaha
dealer.
8 Zorg dat de motorfiets stabiel
staat opgesteld, zodat deze niet
kan omvallen.
1. Draai de asmoer los.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
7. Installeer de kabel van de snelheidsmeter.
6-34
Page 80
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
OPMERKING:
8 Trap het achterrempedaal nooit in
1
2
3
als de remschijf niet tussen de remklauwen zit.
8 U hoeft de ketting niet uit elkaar te
halen om het achterwiel te kunnen
verwijderen.
4
2. Plaats een steun onder het motor-
5
6
7
8
blok, zodat het achterwiel los van de
grond komt.
3. Verwijder de asmoer.
4. Draai de borgmoeren en de kettingstelmoeren aan beide zijden los.
5. Duw het achterwiel naar voren en
verwijder de ketting.
6. Trek de wielas eruit, terwijl u de remklauw ondersteunt.
7. Verwijder het achterwiel.
9
DAU01620
Monteren van het achterwiel
1. Installeer de achterremklauw. Zorg
ervoor dat de uitsparing in de remklauwbeugel over de stopper op de
achterzwaaiarm valt.
2. Installeer het achterwiel en de ketting. Plaats de remschijf tussen de
remblokken. Controleer of de ruimte
tussen de remblokken groot genoeg
is alvorens de remschijf in te passen.
3. Instelring de wielas en de asmoer en
laat de motorfiets zakken.
6-35
Page 81
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
4. Stel de aandrijfketting af. (Zie blz.
6-24 voor het afstellen van de kettingspeling.)
5. Draai de asmoer aan met het voorgeschreven aantrekkoppel.
Aantrekkoppel van de asmoer:
104 Nm (10,4 m
0kg)
Verhelpen van storingen
DAU01008
Hoewel Yamaha motorfietsen een uiterst
grondige eindkontrole ondergaan, voordat
ze de fabriek verlaten, kan er natuurlijk
altijd wel eens iets mis gaan.
Problemen in het brandstofsysteem, met
de kompressie, of in het ontstekingssysteem, kunnen leiden tot moeilijkheden
met het starten of verlies aan vermogen.
In deze paragraaf worden snelle en
gemakkelijke methodes beschreven om
de systemen te kontroleren.
Als uw motorfiets gerepareerd dient te
worden, breng deze dan naar een
Yamaha dealer. De ervaren vakmensen
van de Yamaha dealers beschikken over
de kennis, de ervaring en het juiste
gereedschap om uw motorfiets goed te
onderhouden. Gebruik uitsluitend originele Yamaha onderdelen op uw motorfiets.
Veel imitatie-onderdelen lijken wellicht op
Yamaha onderdelen maar zijn duidelijk
van een inferieure kwaliteit. Dit heeft als
gevolg een kortere levensduur en in vele
gevallen hogere reparatie-rekeningen.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-36
Page 82
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
2. Kompressie
3. Outsteking
4. Accu
1. Brandstof
Kontroleer of er brandstof
Voldoende brandstof.
Geen brandstof.
Kontroleer de kompressie.
Brandstof biljvullen.Als de motor nog niet start‚ Kontroleert de compressie.
Gebruik de elektrische
Er is kompressie.
Er is geen kompressie.
Vervolg met het kontroleren van de ontsteking.
Vraag uw Yamaha dealer om inspektie.
Verwijder de bougie
Nat.
Droog.
Veeg de bougie schoon met een droge doek en
Verzoek uw Yamaha dealer om inspektie.
Draai de gasgreep half open
Als de motor nog niet start‚
Gebruik de elektrische
De motor draait snel.
De motor draait lang-
Accu in orde.
Controleer de aansluitingen of
Als de motor nog niet start‚
in de tank zit.
starter.
en Kontroleer de
elektroden.
starter.
zaam .
laad de accu op.
verzoek verzoek dan uw
Yamaha dealer om inspectie.
Kontroleert u nu de accu.
en start de motor.
corrigeer de elektrodenafstand of vervang de bougie.
Overzicht voor storingzoeken
X@
1
Voer nooit kontrole- of onderhoudswerkzaamheden aan het brandstofssysteem uit terwijl u rookt of als er open vuur in de buurt is.
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU01581
DW000125
6-37
Page 83
PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
Wacht totdat deKontroleer het koelvloeistofpeil
Peil is in orde.
Kontroleer het koel-
Geen lek
Lek
Laat een Yamaha dealer om
Voeg koelvloeistof toe
Start de motor. Als de motor weer oververhit raakt, verzoek dan
motor afgekoeld is.
in de reservoirtank en/of raditeur.
systeem op lekken
een Yamaha dealer om het inspectie en zonodig reparratie.
(zie OPMERKING)
het inspectie en zonodig reparratie.
5. Oververhitte motor
X@
Verwijder de radiateurdop nooit als de motor en de radiateur nog heet zijn. Kokend water en stoom kunnen de radiateur uitgespoten worden en bijzonder ernstige brandwonden opleveren. Ga, voor het verwijderen van de radiateurdop als volgt te
werk. Wacht totdat de motor is afgekoeld. Plaats een dikke doek (bijvoorbeeld een oude handdoek) over de dop en draai
deze linksom totdat de dop iets omhoog komt. Op deze manier kan de overtollige druk ontsnappen zonder dat u het gevaar
loopt om brandwonden op te lopen. Als het sissende geluid ophoudt, kunt u de dop verwijderen door deze in te drukken en
linksom te draaien.
OPMERKING:
Als u het voorgeschreven koelmiddel niet kunt vinden, kunt u tijdelijk kraanwater gebruiken, mits u het zo spoedig mogelijk vervangt
door het voorgeschreven koelmiddel.
De zichtbaarheid van al het technisch
vernuft geeft een motorfiets zijn charme,
1
maar vormt tegelijk een kwetsbaar punt.
Ook al zijn alle onderdelen van hoge kwaliteit, absoluut roestvrij zijn ze niet. En
2
waar een uitlaatpijp met roestplekken bij
een auto niet of nauwelijks opvalt, wordt
3
een motorfiets er ernstig door ontsierd.
Daarom is regelmatig en zorgvuldig
4
onderhoud van groot belang voor de aanblik zowel als de prestaties en de levensduur van uw motorfiets. Bovendien stellen
5
de garantievoorwaarden dat de motorfiets
goed moet worden onderhouden. Om al
6
deze redenen is het aanbevolen de volgende aanwijzingen voor onderhoud en
opslag stipt op te volgen.
7
8
9
Voor het reinigen
1. Breng een plastic zak aan over het
uiteinde van de uitlaatpijp.
2. Zorg dat alle beschermkappen en
deksels, vooral ook van de elektrische aansluitingen zoals de bougiedoppen e.d. stevig vast zitten en
goed afsluiten.
3. Verwijder aangekoekt vuil, zoals verbrande olieresten op het carterhuis,
met een ontvettingsmiddel en een
borstel, maar gebruik zulke middelen
nooit op pakkingen en wielassen, de
ketting en kettingwielen. Spoel al het
vuil en het reinigingsmiddel zorgvuldig af met water.
Reinigen
Na normaal gebruik van de motor
Verwijder vuil van de motorfiets met warm
water, een neutraal schoonmaakmiddel
en een schone zachte spons en spoel de
motorfiets af met volop schoon water.
Gebruik een tandenborstel of flessenborstel voor de moeilijk bereikbare plaatsen.
Hardnekkig vuil en insecten zijn vaak
gemakkelijker te verwijderen als u voor
het reinigen enkele minuten lang een
natte doek over de betreffende delen laat
liggen.
DCA00010
<>
8 Gebruik geen zure of bijtende
wielreinigers, vooral op spaakwielen. Als het nodig mocht zijn een
dergelijk middel te gebruiken voor
erg hardnekkig vuil, laat het middel dan vooral niet langer zitten
dan strikt noodzakelijk en spoel
het dan grondig af met water.
Droog het gereinigde deel af en
spuit er een roestwerend middel
op.
7-1
Page 87
ONDERHOUD EN OPSLAG VAN DE MOTORFIETS
8 Reinigen met de verkeerde midde-
len kan schade toebrengen aan
het windscherm, stroomlijnkappen, panelen en andere plastic
onderdelen. Gebruik voor het reinigen van plastic onderdelen uitsluitend een zachte schone doek
of spons met water en mild zeepsop.
8 Gebruik voor het schoonmaken
van plastic nooit schuurmiddelen
of bijtende chemische middelen.
Gebruik ook nooit een doek of
spons die in aanraking is geweest
met bijtende schoonmaakmiddelen, thinner en dergelijke oplosmiddelen, benzine (of andere
brandstoffen), roestwerende of verwijderingsmiddelen, remvloeistof, antivries of elektrolyt.
8 Spuit de motorfiets niet schoon
met een hogedrukstraal of een
stoomreiniger, want hierbij kan er
water binnendringen en schade
toebrengen aan de volgende
onderdelen: pakkingen (van de
wiellagers, zwaaiarmlagers, voorvork en remmen), elektrische
onderdelen (stekkers en aansluitbussen, instrumenten, schakelaars en lampen), ontluchtingsopeningen en -slangen.
8 Voor motorfietsen met een wind-
scherm: Gebruik geen schuurspons of krachtige reinigingsmiddelen, aangezien deze het
windscherm kunnen bekrassen of
vertroebelen. Ook sommige
schoonmaakmiddelen voor plastic kunnen krassen achterlaten op
het windscherm. Mocht u een speciaal schoonmaakmiddel willen
gebruiken, probeer dit dan eerst
uit op een klein deel waar u normaal niet doorheen kijkt. Krassen
op het windscherm kunt u na het
wassen verwijderen met een plastic-poetsmiddel van goede kwaliteit.
Na het rijden in de regen, langs de zeekust of over wegen waar pekel gestrooid
is
Aangezien zilte zeelucht en ‘s winters
strooizout in combinatie met water
extreem corrosief werken, dient u na een
rit in de regen, langs de zeekust of over
wegen met strooizout, altijd zo spoedig
mogelijk de volgende maatregelen te treffen. (Niet alleen ‘s winters, want strooizout kan nog tot ruim in het voorjaar
langs de weg blijven liggen.)
1. Maak uw motorfiets grondig schoon
met water en zeep, nadat de motor
is afgekoeld.
DCA00012
<>
Gebruik geen warm water aangezien
dit de corrosieve werking van het zout
versterkt.
2. Spuit een roestwerend middel op
alle metalen oppervlakken (ook verchroomde en vernikkelde onderdelen) om roestvorming tegen te gaan.
1
2
3
4
5
6
7
7
8
9
7-2
Page 88
ONDERHOUD EN OPSLAG VAN DE MOTORFIETS
Na het reinigen
1. Droog de motorfiets af met een
zemen lap of een goed absorberende doek.
2. Droog ook de aandrijfketting onmiddellijk af en smeer deze zorgvuldig
om roesten te voorkomen.
3. Gebruik een chroompoetsmiddel om
alle roestvrij stalen, aluminium en
verchroomde onderdelen te poetsen,
inclusief de uitlaatpijpen. (Zelfs de
hitteverkleuring van roestvrij stalen
uitlaatpijpen is door goed poetsen
weg te krijgen.)
4. Om roestvorming tegen te gaan, is
het aanbevolen alle metalen oppervlakken (ook verchroomde en ver-
7
nikkelde onderdelen) te bespuiten
met een roestwerend middel.
5. Gebruik een spuitbus met olie als
universeelreiniger om de laatste vuilresten te verwijderen.
6. Repareer krassen en lakschade veroorzaakt door steenslag e.d.
7. Zet alle gelakte onderdelen in de
was.
8. Zorg dat de motorfiets geheel droog
is voordat u hem afdekt of stalt.
DWA00001
X@
Zorg dat er geen olie of was achterblijft op de remmen en de banden.
Indien nodig kunt u de remschijven en
voeringen reinigen met een gewone
remschijfreiniger of aceton, en de banden kunt u wassen met warm water en
mild zeepsop. Controleer daarna zorgvuldig de remwerking en het weggedrag van de motorfiets in bochten.
DCA00013
<>
8 Breng olie of was zo zuinig moge-
lijk aan en veeg de overtollige
hoeveelheid grondig af.
8 Breng nooit olie of was aan op
rubber en plastic onderdelen,
maar reinig deze met speciale
onderhoudsmiddelen.
8 Gebruik geen poetsmiddelen met
een schurende werking, want
deze zullen de laklaag aantasten.
OPMERKING:
Vraag uw Yamaha dealer om advies over
de juiste reinigingsmiddelen.
7-3
Page 89
ONDERHOUD EN OPSLAG VAN DE MOTORFIETS
Opslag
Korte tijd
Stal uw motorfiets altijd op een koele,
droge plaats en dek hem zonodig af met
een luchtdoorlatende hoes tegen stof e.d.
DCA00014
<>
8 Bij opslag van de motorfiets in
een slecht geventileerde ruimte of
afdekken van de motorfiets terwijl
deze nog nat is, kan er water of
vocht in binnendringen en roest
veroorzaken.
8 Om roestvorming te voorkomen,
dient u vochtige kelders of stallen
(waar ammoniadamp hangt) te
vermijden, evenals plaatsen waar
krachtige chemicaliën zijn opgeslagen.
Lange tijd
Alvorens uw motorfiets enkele maanden
te stallen:
1. Volg alle aanwijzingen bij “ONDERHOUD” in dit hoofdstuk.
2. Leeg de vlotterkamers van de carburateur door de aftapbouten los te
draaien; dit voorkomt dat er brandstofresten aanslibben. Giet de afgetapte benzine terug in de brandstoftank.
3. Voor motorfietsen met een brandstofkraantje met “OFF” stand: Draai
het brandstofkraantje in de “OFF”
stand.
4. Vul de brandstoftank en voeg een
stabilisatiemiddel toe (indien voorhanden) om roestvorming in de tank
en bederven van de brandstof te
voorkomen.
5. Volg de onderstaande aanwijzingen
om de cilinder, zuigerringen e.d.
tegen roest te beschermen.
a. Verwijder de bougiedop en de bou-
gie.
b. Giet door de bougieopening een
theelepel motorolie in de cilinder.
c. Breng de bougiedop op de bougie
aan en plaats de bougie op de cilinderkop zodat de elektroden geaard
zijn. (Dit om het vonken van de bougie tijdens de volgende stap te voorkomen.)
d. Laat nu met de starter de motor
enkele slagen ronddraaien. (Dit om
de cilinderwanden te bedekken met
een laagje motorolie.)
e. Verwijder de bougiedop van de bou-
gie en breng eerst de bougie en dan
de bougiedop weer aan.
DWA00003
X@
Voor het laten draaien van de motor
dient u de elektroden van de bougies
te aarden, om ongelukken of schade
door het vonken van de bougies te
voorkomen.
1
2
3
4
5
6
7
7
8
9
7-4
Page 90
ONDERHOUD EN OPSLAG VAN DE MOTORFIETS
6. Smeer alle bedieningskabels en de
scharnierpunten van alle hendels en
1
2
3
4
5
6
pedalen, evenals de
zijstandaard/middenstandaard.
7. Controleer de bandenspanning en
breng de banden zonodig op de juiste spanning, en zet dan de motorfiets op blokken zodat beide wielen
van de grond komen. In plaats hiervan kunt u de motorfiets laten staan,
maar dan zult u elke maand de wielen een klein stukje moeten draaien,
om te voorkomen dat de banden op
het onderste punt teveel slijten.
8. Breng een plastic zak aan over het
uiteinde van de uitlaatpijp, zodat er
geen vocht in kan komen.
7
8
9
9. Verwijder de accu en laad deze volledig op. Bewaar de accu in een
koele droge ruimte en laad de accu
eens per maand op. Bewaar de accu
niet op een extreem warme of koude
plaats (niet onder de 0°C of boven
de 30°C). Zie voor nadere bijzonderheden de aanwijzingen onder
“Opslag van de accu” in het hoofdstuk “PERIODIEK ONDERHOUD
EN EENVOUDIGE REPARATIES”.
OPMERKING:
Zorg dat alle nodige reparaties worden
verricht vóór u de motorfiets stalt.
Schrijf het sleutel-identifikatienummer, het
voertuignummer en de informatie op het
1
modelplaatje op in de daarvoor bestemde
ruimtes, voor het geval u nieuwe onder-
2
delen wilt bestellen bij uw Yamaha dealer
of voor het geval uw motorfiets gestolen
wordt.
3
1. IDENTIFIKATIENUMMER VAN DE
4
SLEUTEL:
5
6
2. VOERTUIGNUMMER:
7
8
3. INFORMATIE OP HET
MODELPLAATJE:
9
1
6
DAU02944
1
1. Identifikatienummer van de sleutel1. Motorfiets-identifikatienummer
DAU01041
Identifikatienummer van de
sleutel
Het identifikatienummer van de sleutel is
in het plaatje van de sleutel ingeslagen.
Schrijf dit nummer op in de daarvoor
bestemde ruimte, voor het geval u een
nieuwe sleutel nodig heeft.
Motorfiets-identifikatienummer
Het motorfiets-identifikatienummer is
ingeslagen in de bovenstang van de voorvork.
Noteer dit nummer in de hiervoor bestemde ruimte.
OPMERKING:
Het motorfiets-identifikatienummer is het
officiële identifikatienummer van uw
motorfiets en dient gebruikt te worden
voor het registreren van uw motorfiets bij
de daarvoor bevoegde autoriteiten.
DAU01043
9-1
Page 99
INFORMATIE VOOR DE CONSUMENT
1
1
2
3
1. Modelplaatje
DAU01050
Modelplaatje
Het modelplaatje is gemonteerd op het
frame, onder het zadel. (Zie blz. 3-13
voor het verwijderen van het zadel.)
Schrijf de informatie van het modelplaatje op in de daarvoor bestemde ruimte.
Deze informatie zult u nodig hebben wanneer u nieuwe onderdelen wilt bestellen
bij uw Yamaha handelaar.
9-2
4
5
6
7
8
99
9
Page 100
INDEX
A
Aanbevolen snelheden voor op- en
terugschakelen
(alleen voor Zwitserland).......................5-5