Yamaha TDM900 (2006) User Manual [nl]

Page 1
HANDLEIDING
TDM900
TDM900A
5PS-28199-D4
Page 2
DAU26942
DECLARATION of CONFORMITY
We Company: MORIC CO., LTD. Address: 1450-6 Mori Mori-Machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 Japan
Kind of equipment: IMMOBILIZER
Type-designation: 5SL-00
is in compliance with following norm(s) or documents:
R&TTE Directive(1999/5/EC) EN300 330-2 v1.1.1(2001-6), EN60950(2000) Two or Three-Wheel Motor Vehicles Directive(97/24/EC: Chapter 8, EMC)
Place of issue: Shizuoka, Japan
Date of issue: 1 Aug. 2002
Revolution record No. Contents Date
To change contact person and integrate type-designation. 9 Jun. 2005
1
General manager of quality assurance div.
representative name and signature

VERKLARING VAN CONFORMITEIT

Wij, Bedrijf: MORIC CO., LTD. Adres: 1450-6 Mori Mori-Machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 Japan
Verklaren hierbij dat het product:
Type apparaat: STARTBLOKKERING
Typeaanduiding: 5SL-00
in overeenstemming is met de volgende norm(en) of documenten:
R&TTE richtlijn(1999/5/EC) EN300 330-2 v1.1.1(2001-6), EN60950(2000) Richtlijn betreffende motorvoertuigen op twee of drie wielen(97/24/EC: Hoofdstuk 8, EMC)
Plaats van afgifte: Shizuoka, Japan
Datum van afgifte: 1 augustus 2002
Overzicht van wijzigingen Nr. Inhoud Datum
Om contactpersoon te wijzigen en typeaanduiding te integreren.
1
Algemeen directeur afdeling kwaliteitsbeheer
Naam en handtekening vertegenwoordiger
9 juni 2005
MORIC CO., LTD.
1450-6 Mori-machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 JAPAN Telephone +81-538-85-0757 Facsimile +81-538-85-0456
URL:http://www.moric-jp.com
MORIC CO., LTD.
1450-6 Mori-machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 JAPAN Telefoon +81-538-85-0757 Fax +81-538-85-0456
URL:http://www.moric-jp.com
Page 3

INLEIDING

DAU10100
Welkom in de wereld van Yamaha rijders! Als eigenaar van de TDM900/TDM900A profiteert u van Yamaha’s ervaring en technische kennis in het ontwerpen en fabriceren van pro­ducten van topkwaliteit, waarmee Yamaha haar verdiende reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven. Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw TDM900/TDM900A. Deze gebruikershandleiding geeft instructies over bediening, inspectie en onderhoud van de motorfiets, terwijl ook wordt beschreven hoe u uzelf en anderen persoonlijk letsel en schade kunt besparen. Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw motorfiets in optimale conditie te houden. Als er tenslotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer. Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
Page 4

BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING

Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Het Safety Alert symbool betekent ATTENTIE! LET OP! HET GAAT OM UW VEILIGHEID!
Wanneer instructies vermeld in een WAARSCHUWING niet worden opgevolgd, kan dit leiden
WAARSCHUWING
LET OP:
OPMERKING:
OPMERKING:
Deze handleiding moet worden gezien als een permanent onderdeel van deze motorfiets en moet altijd bij de motorfiets blijven, ook
als deze ooit wordt verkocht. Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn
van kleine tegenstrijdigheden tussen uw motor en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen heeft over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
WAARSCHUWING
LEES DEZE HANDLEIDING AANDACHTIG HELEMAAL DOOR VOORDAT U DEZE MOTORFIETS GAAT GEBRUIKEN.
*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
tot ernstig of zelfs dodelijk letsel voor de motorrijder, omstanders of degene die de motorfiets inspecteert of repareert.
De aanduiding LET OP staat vermeld bij speciale voorzorgsmaatregelen die moeten worden genomen om schade aan de motorfiets te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of verhelderen.
DAU10151
DWA10030
Page 5
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAU10200
TDM900/TDM900A
©2005 door Yamaha Motor Co., Ltd.
Elke vorm van herdruk of onbevoegd gebruik
zonder schriftelijke toestemming van
HANDLEIDING
1e uitgave, Juli 2005
Alle rechten voorbehouden.
Yamaha Motor Co., Ltd.
is uitdrukkelijk verboden.
Printed in Japan.
Page 6

INHOUDSOPGAVE

VEILIGHEIDSINFORMATIE
BESCHRIJVING
Aanzicht linkerzijde...........................2-1
Aanzicht rechterzijde ........................2-3
Bedieningen en instrumenten...........2-5
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Startblokkeersysteem ......................3-1
Contactslot/stuurslot ........................3-2
Controle- en
waarschuwingslampjes ................3-3
Toerentellerunit ................................3-6
Temperatuurmeter koelvloeistof ......3-6
Multifunctioneel display ...................3-7
Antidiefstal-alarmsysteem (optie) ....3-8
Stuurschakelaars .............................3-9
Koppelingshendel ..........................3-10
Schakelpedaal ...............................3-10
Remhendel ....................................3-11
Rempedaal ....................................3-11
ABS (voor modellen met ABS) ......3-11
Tankdop .........................................3-12
Brandstof .......................................3-13
Tankbeluchtingsslang ....................3-13
Uitlaatkatalysator ...........................3-14
Zadel ..............................................3-14
Opbergcompartiment .....................3-15
Afstellen van de voorvork ..............3-15
.................................2-1
....................................3-1
...............1-1
Afstellen van de
schokdemperunit ....................... 3-17
Bagageriembevestiging ................. 3-18
Zijstandaard .................................. 3-19
Startspersysteem .......................... 3-19
CONTROLES VOOR HET STARTEN
Controlelijst voor gebruik ................. 4-2
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
Starten van de motor ....................... 5-1
Schakelen ....................................... 5-2
Tips voor een
Inrijperiode ...................................... 5-3
Parkeren .......................................... 5-4
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Boordgereedschapsset ................... 6-1
Periodiek smeer- en
Stroomlijn- en framepanelen
Controleren van de bougies ............ 6-7
Motorolie en oliefilterelement ..........6-8
Koelvloeistof .................................. 6-11
Het luchtfilterelement
............................................ 4-1
............................... 5-1
zuinig brandstofverbruik ............... 5-3
.................. 6-1
onderhoudsschema ..................... 6-2
verwijderen en aanbrengen .........6-6
vervangen .................................. 6-13
Afstellen van het stationair
toerental .................................... 6-15
Controleren van de vrije slag
gaskabel .................................... 6-15
Klepspeling ................................... 6-16
Banden ......................................... 6-16
Gietwielen ..................................... 6-19
Vrije slag van koppelingshendel
afstellen ..................................... 6-19
Remlichtschakelaar afstellen ........ 6-20
Controleren van voor- en
achterremblokken ...................... 6-20
Controleren van
remvloeistofniveau ..................... 6-21
Verversen van remvloeistof .......... 6-22
Spanning aandrijfketting ............... 6-22
Reinigen en smeren van de
aandrijfketting ............................ 6-24
Controleren en smeren van
kabels ........................................ 6-24
Controleren en smeren van
gasgreep en gaskabel ............... 6-25
Controleren en smeren van rem- en
schakelpedalen ......................... 6-25
Controleren en smeren van rem- en
koppelingshendels ..................... 6-25
Controleren en smeren van
zijstandaard ............................... 6-26
Smeren van de
achterwielophanging ................. 6-26
Voorvork controleren ..................... 6-26
Page 7
Controle van stuursysteem ............ 6-27
Controleren van wiellagers ............6-27
Accu ..............................................6-28
Zekeringen vervangen ................... 6-29
Koplampgloeilamp vervangen ....... 6-30
Gloeilamp in remlicht/achterlicht
vervangen ..................................6-31
Gloeilamp in richtingaanwijzer
vervangen ..................................6-32
Parkeerlichtgloeilamp vervangen ..6-32 Ondersteunen van de motorfiets ... 6-33
Problemen oplossen ...................... 6-33
Storingzoekschema’s ....................6-34
VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
Verzorging .......................................7-1
Stalling .............................................7-3
.....................................7-1
INHOUDSOPGAVE
SPECIFICATIES
GEBRUIKERSINFORMATIE
Identificatienummers .......................9-1
.................................8-1
...............9-1
Page 8

VEILIGHEIDSINFORMATIE

MOTORFIETSEN ZIJN TWEEWIELIGE VOERTUIGEN. HUN VEILIG GEBRUIK EN WERKING ZIJN AFHANKELIJK VAN JUIS-
1
TE RIJTECHNIEKEN EN VAN DE DES­KUNDIGHEID VAN DE BESTUURDER. ELKE BESTUURDER MOET BEKEND ZIJN MET DE VOLGENDE VEREISTEN ALVORENS MET DEZE MOTOR TE GAAN RIJDEN. HIJ OF ZIJ MOET:
DOOR EEN COMPETENTE INFOR-
MATIEBRON GRONDIG ZIJN INGE-
LICHT OVER ALLE ASPECTEN VAN
HET MOTORRIJDEN.
ZICH HOUDEN AAN DE WAAR-
SCHUWINGEN EN ONDERHOUD-
SEISEN VERMELD IN DE
GEBRUIKERSHANDLEIDING.
GRONDIG GETRAIND ZIJN IN VEILI-
GE EN CORRECTE RIJTECHNIE-
KEN.
GEBRUIKMAKEN VAN PROFESSIO-
NELE TECHNISCHE SERVICE, ZO-
ALS AANGEGEVEN IN DE
GEBRUIKERSHANDLEIDING EN/OF
WANNEER DE MECHANISCHE
CONDITIES DIT VEREISEN.
DAU10281
Veilig rijden
Controleer de machine altijd voor u gaat rijden. Een zorgvuldige controle kan een ongeval helpen voorkomen. Deze motorfiets is gebouwd voor het
vervoer van de bestuurder plus een passagier.
Het niet opmerken en herkennen van motorfietsen door andere weggebrui­kers vormt de belangrijkste oorzaak van auto-/motorongevallen. Vaak wor­den ongevallen veroorzaakt doordat een autobestuurder de motor niet heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat blijkt het meest effectief om het risico op een dergelijk type ongeval te ver­minderen.
Dus:
Draag een jack in felle kleuren.
Wees extra voorzichtig bij het nade­ren en passeren van kruisingen, daar doen ongelukken met motor­fietsen zich namelijk het meest voor.
Ga daar rijden waar andere wegge­bruikers u kunnen zien. Ga niet rij­den in de dode zichthoek van een andere weggebruiker.
Bij veel ongevallen zijn onervaren be­stuurders betrokken. Veelal zijn be­stuurders die bij een ongeval
betrokken waren zelfs niet in het bezit van een geldig motorrijbewijs.
Zorg dat u bekwaam bent om te rij­den en leen uw motorfiets alleen uit aan ervaren motorrijders.
Weet wat u wel en niet aankunt. Door rekening te houden met uw beperkingen helpt u ongelukken voorkomen.
We raden aan om het motorrijden te oefenen op plekken waar geen ver­keer is, totdat u grondig bekend bent met de motor en zijn bedie­ning.
Ongelukken worden vaak veroorzaakt door een fout van de motorbestuurder. Veel bestuurders houden bij het in­gaan van een bocht een TE HOGE RIJSNELHEID aan of rijden te lang rechtop (onvoldoende schuinliggen bij de bewuste rijsnelheid), zodat de bocht dan te wijd wordt genomen.
Neem altijd de maximum snelheid
in acht en rijd nooit sneller dan de wegcondities en het verkeer toe­staan. Geef altijd richting aan voordat u af-
slaat of van rijstrook wisselt. Zorg dat andere weggebruikers u kunnen zien.
De zithouding van de bestuurder en de
1-1
Page 9
VEILIGHEIDSINFORMATIE
passagier is belangrijk voor een goede besturing.
De bestuurder moet tijdens het rij­den beide handen aan het stuur houden en beide voeten op de be­stuurdersvoetsteunen, om zo de macht over het stuur te behouden.
De passagier hoort steeds de be­stuurder, de zadelband of de hand­greep, indien aanwezig, met beide handen vast te houden en beide voeten op de passagiersvoetsteu­nen te houden. Neem nooit een passagier mee die
niet in staat is om beide voeten ste­vig op de passagiersvoetsteunen te zetten.
Rijd nooit onder invloed van alcohol of
andere drugs.
Deze motorfiets is uitsluitend ontwor­pen voor gebruik op verharde wegen. De machine is niet bedoeld voor off-road gebruik.
Beschermende kleding
Motorongelukken met dodelijke afloop be­treffen meestal hoofdletsel. Het dragen van een helm is de belangrijkste factor bij het voorkomen of reduceren van hoofdletsel.
Draag altijd een goedgekeurde helm.
Draag ook een gezichtskap of een vei-
ligheidsbril. Zonder oogbescherming kan uw zicht door de rijwind verslech­teren, waardoor u gevaren mogelijk te laat opmerkt. Door een jack, stevige schoenen, een
lange broek, handschoenen e.d. te dragen verkleint u de kans op schaaf­wonden of ontvellingen. Draag nooit loszittende kleding, deze
kan blijven haken aan bedienings­handgrepen of door de wielen worden gegrepen en zo een ongeval of letsel veroorzaken. Raak nooit de motor of het uitlaatsys-
teem aan terwijl de motor draait. Deze onderdelen worden zeer heet en kun­nen zo brandwonden veroorzaken. Draag altijd beschermende kleding die uw benen, enkels en voeten bedekt.
De hierboven vermelde voorzorgs­maatregelen gelden ook voor passa­giers.
Technische wijzigingen
Door het aanbrengen van technische wijzi­gingen die niet door Yamaha zijn goedge­keurd, of door originele onderdelen te verwijderen, kan deze motor onveilig wor­den in het gebruik en ernstig persoonlijk let­sel veroorzaken. Door dergelijke wijzigingen kan het gebruik van uw motor
1-2
ook onwettig worden.
Bagage en accessoires
Het monteren van accessoires of het ver­voer van bagage kan een negatief effect hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag als hierdoor de gewichtsverdeling van de motor verandert. Wees uiterst voorzichtig bij het monteren van accessoires of het be­laden van uw motor, om zo mogelijke onge­vallen te vermijden. Pas extra op wanneer u op een motor rijdt die beladen is of waaraan accessoires zijn gemonteerd. Hier volgen enkele algemene richtlijnen bij het beladen van de motor of het monteren van accessoi­res:
Beladen Het totale gewicht van de bestuurder, pas­sagier, accessoires en bagage mag de maximale gewichtslimiet niet overschrijden.
Maximale belasting:
TDM900 203 kg (448 lb) TDM900A 200 kg (441 lb)
Let op het volgende wanneer u tot deze ge­wichtslimiet belaadt:
Het zwaartepunt van bagage en ac­cessoires moet zo laag mogelijk liggen en zo dicht mogelijk bij de motor. Zorg dat het gewicht zo gelijkmatig mogelijk
1
Page 10
VEILIGHEIDSINFORMATIE
over beide zijden van de motor wordt
verdeeld, om zo onbalans of instabili-
teit te beperken.
Als gewicht gaat schuiven kan zich
1
een plotselinge onbalans voordoen.
Controleer voordat u gaat rijden of ac-
cessoires en bagage stevig aan de
motor zijn bevestigd. Controleer de
bevestigingspunten voor accessoires
en bagage regelmatig.
Bevestig nooit omvangrijke of zware
goederen aan het stuur, de voorvork of
het voorwielspatbord. Dergelijke voor-
werpen, inclusief bagage als slaap-
zakken, plunjezakken of tenten,
kunnen een instabiel weggedrag of
een te trage reactie op het stuur ver-
oorzaken.
Accessoires Originele Yamaha accessoires werden spe­ciaal ontworpen voor montage aan deze motor. Yamaha is niet in staat om alle ove­rige leverbare accessoires te testen. U bent dus zelf verantwoordelijk voor de juiste keu­ze, installatie en gebruik van niet-Yamaha accessoires. Wees zorgvuldig bij de keuze en installatie van accessoires. Volg bij de montage van accessoires de on­derstaande richtlijnen en die vermeld onder het kopje “Beladen”.
Monteer nooit accessoires en vervoer nooit bagage als deze een nadelige in­vloed hebben op de prestaties van uw motor. Inspecteer het accessoire zorg­vuldig alvorens het te gebruiken, om zeker te zijn dat het de grondspeling of de hellinghoek op geen enkele manier vermindert, de veerweg, de stuuruit­slag of de bediening beperkt of lampen of reflectors afdekt.
Accessoires die aan of nabij het stuur of de voorvork zijn gemon­teerd zullen mogelijk instabiliteit veroorzaken door een foutieve ge­wichtsverdeling of door aëro­dynamische effecten. Accessoires aan het stuur of nabij de voorvork moeten zo licht mogelijk zijn en tot een minimum worden beperkt.
Omvangrijke accessoires kunnen door hun aërodynamisch effect van invloed zijn op de rijstabiliteit van de motor. De motor kan door rijwind worden opgetild of bij zijwind insta­biel worden. Zulke accessoires kun­nen ook instabiliteit veroorzaken terwijl u grote voertuigen inhaalt of door deze wordt ingehaald.
Sommige accessoires noodzaken de bestuurder om een andere dan de normale zitpositie in te nemen.
Zo’n verkeerde zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuur­der en kan een comfortabele bedie­ning hinderen, zodat we dergelijke accessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbrengen van elektrische accessoires. Als elek­trische accessoires de capaciteit van het elektrisch systeem van de motor­fiets te boven gaan, kan zich een ge­vaarlijke elektrische storing voordoen waardoor de verlichting of de motor uitvalt.
Benzine en uitlaatgassen
BENZINE IS ZEER GEMAKKELIJK ONTVLAMBAAR:
Zet de motor altijd af als u benzine
tankt.
Pas op en mors tijdens het tanken geen benzine op de motor of op het uitlaatsysteem. Tank niet terwijl u rookt of in de na-
bijheid bent van open vuur.
Start de motor nooit in een afgesloten ruimte en laat hem dan niet draaien. De uitlaatgassen zijn giftig en kunnen al heel snel bewusteloosheid of dode­lijk letsel veroorzaken. Start de motor alleen in de open lucht of in een ruimte die voldoende ventilatie heeft.
1-3
Page 11
Zet de motor altijd uit voordat u de mo­torfiets onbeheerd achterlaat en neem de sleutel uit het contactslot. Let op het volgende als u de motor gaat parke­ren:
De motor en het uitlaatsysteem kun­nen heet zijn, parkeer de motorfiets daarom op een plek waar voetgan­gers en kinderen hier geen last van hebben.
Parkeer de motor niet op een helling of op een zachte ondergrond, om omvallen te voorkomen. Parkeer de motor niet nabij een
brandend toestel (bijv. een petro­leumkachel) of bij open vuur, hij zou zo vlam kunnen vatten.
Als u de motor in een ander voertuig
vervoert, zorg dan dat deze rechtop staat. Als de motor schuin staat, kan er benzine uit de brandstoftank stromen.
Roep onmiddellijk medische hulp in als u benzine heeft ingeslikt, veel ben­zinedamp heeft ingeademd of benzine in uw ogen is terechtgekomen. Morst u benzine op uw huid of kleding, spoel de bewuste plek dan direct met zeep­water en trek andere kleding aan.
VEILIGHEIDSINFORMATIE
1
1-4
Page 12

BESCHRIJVING

Aanzicht linkerzijde
TDM900
1
2
3
4
5
6
7
8
1. Stelbout voor veervoorspanning voorvork (pagina 3-15)
2. Stelschroef voor veerdemping voorvork (pagina 3-15)
9
3. Luchtfilterelement (pagina 6-13)
4. Stelknop voor inveerdemping schokdemperunit (pagina 3-17)
5. Accu (pagina 6-28)
6. Zekeringen (pagina 6-29)
7. Opbergcompartiment (pagina 3-15)
DAU32220
2
2
1
1
3 4 5 6 7 8
345678
991011121314
991011121314
8. Handgreep
9. Bagageriembevestiging (pagina 3-18)
10. Zadelslot (pagina 3-14)
11. Stelknop voor uitveerdemping schokdemperunit (pagina 3-17)
12. Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-17)
13. Schakelpedaal (pagina 3-10)
14. Olieaftapplug A (pagina 6-8)
2-1
Page 13
TDM900A
BESCHRIJVING
2
2
1
1
3 4 5 6
3456
2
3
4
5
6
1. Stelbout voor veervoorspanning voorvork (pagina 3-15)
2. Stelschroef voor veerdemping voorvork (pagina 3-15)
3. Luchtfilterelement (pagina 6-13)
4. Koelvloeistofreservoir (pagina 6-11)
5. Accu (pagina 6-28)
6. Zekeringen (pagina 6-29)
7. Bagageriembevestiging (pagina 3-18)
8. Zadelslot (pagina 3-14)
9. Stelknop voor uitveerdemping schokdemperunit (pagina 3-17)
7789101112
10. Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-17)
11. Schakelpedaal (pagina 3-10)
12. Olieaftapplug A (pagina 6-8)
2-2
7
8
9
Page 14
BESCHRIJVING
Aanzicht rechterzijde
TDM900
1
2
3
4
5
6
7
1234
5
DAU32230
8
1. Boordgereedschapsset (pagina 6-1)
2. Koelvloeistofreservoir (pagina 6-11)
9
3. Stationair stelschroef (pagina 6-15)
4. Vloeistofreservoir voorrem (pagina 6-21)
5. Radiatorvuldop (pagina 6-11)
6. Olievuldop (pagina 6-8)
7. Oliefilterelement (pagina 6-8)
678910
8. Olieaftapplug B (pagina 6-8)
9. Rempedaal (pagina 3-11)
10. Vloeistofreservoir achterrem (pagina 6-21)
2-3
Page 15
TDM900A
1
23 4
56
7
BESCHRIJVING
2
3
4
5
6
1. Handgreep
2. Boordgereedschapsset (pagina 6-1)
3. Opbergcompartiment (pagina 3-15)
4. Stelknop voor inveerdemping schokdemperunit (pagina 3-17)
5. Stationair stelschroef (pagina 6-15)
6. Vloeistofreservoir voorrem (pagina 6-21)
7. Radiatorvuldop (pagina 6-11)
8. Olievuldop (pagina 6-8)
9. Oliefilterelement (pagina 6-8)
89101112
10. Olieaftapplug B (pagina 6-8)
11. Rempedaal (pagina 3-11)
12. Vloeistofreservoir achterrem (pagina 6-21)
2-4
7
8
9
Page 16
BESCHRIJVING
Bedieningen en instrumenten
DAU10430
1
2
3
4
5
6
7
8
1. Koppelingshendel (pagina 3-10)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-9)
9
3. Multifunctioneel display (pagina 3-7)
4. Contactslot/stuurslot (pagina 3-2)
5. Toerentellerunit (pagina 3-6)
6. Temperatuurmeter koelvloeistof (pagina 3-6)
7. Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 3-9)
8. Remhendel (pagina 3-11)
1 2 345 6 7 8 9
9. Gasgreep (pagina 6-15)
2-5
Page 17

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DAU10972
Startblokkeersysteem
1. Codeersleutel (rood bovendeel)
2. Standaardsleutels (zwart bovendeel)
Dit voertuig is voorzien van een startblok­keersysteem waarmee diefstal kan worden bemoeilijkt door de codering van de stan­daardsleutels te wijzigen. Het systeem be­staat uit de volgende onderdelen:
een codeersleutel (met een rood bo-
vendeel)
twee standaardsleutels (met een zwart bovendeel) die opnieuw kunnen wor­den gecodeerd een transponder (die is geïntegreerd
in de codeersleutel)
een startblokkeereenheid
een ECU een controlelampje van het startblok-
keersysteem (Zie pagina 3-3.)
De sleutel met het rode bovendeel wordt gebruikt om de twee standaardsleutels te coderen. Het wijzigen van de codes is een ingewikkelde procedure. Breng het voertuig daarom met alle drie sleutels naar een Yamaha dealer om deze opnieuw te laten coderen. Gebruik de sleutel met het rode bovendeel niet om met het voertuig te rij­den. Deze sleutel dient uitsluitend te wor­den gebruikt voor het opnieuw coderen van de standaardsleutels. Gebruik altijd een standaardsleutel om met het voertuig te rij­den.
DCA11820
LET OP:
BEWAAR DE CODEERSLEUTEL ZORGVULDIG! NEEM ONMIDDEL­LIJK CONTACT OP MET UW DEALER ALS DE SLEUTEL VERLO­REN RAAKT! Als de codeersleutel verloren raakt, is het niet meer mo­gelijk om de standaardsleutels op­nieuw te coderen. De standaardsleutels kunnen nog steeds worden gebruikt om het voertuig te starten, maar wanneer de codeersleutel vereist is (bijvoor­beeld als er een nieuwe standaard­sleutel wordt gemaakt of alle sleutels verloren zijn geraakt) moet het volledige startblokkeersysteem
worden vervangen. Het is daarom aan te bevelen een van de twee standaardsleutels te gebruiken en de codeersleutel te bewaren op een veilige plaats.
Dompel de sleutels niet onder in water.
Stel de sleutels niet bloot aan ex­treem hoge temperaturen.
Houd de sleutels uit de buurt van magneten (inclusief, maar niet uit­sluitend, producten zoals luidspre­kers etc.). Plaats geen zware voorwerpen op
de sleutels.
Probeer niet de sleutels te slijpen of de vorm ervan te veranderen. Probeer niet het kunststof boven-
deel van de sleutels open te maken.
Bevestig niet meer dan één sleutel van hetzelfde startblokkersysteem aan een sleutelring. Houd de standaardsleutels en sleu-
tels van andere startblokkeersyste­men uit de buurt van de codeersleutel van dit voertuig. Houd sleutels van andere startblok-
keersystemen uit de buurt van het contactslot, deze kunnen signaal­storing veroorzaken.
2
3
4
5
6
7
8
9
3-1
Page 18
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Contactslot/stuurslot
OFF ON
1
2
3
LOCK
P
4
Via het contactslot/stuurslot worden het ont­stekingssysteem en de verlichtingssyste­men bediend en wordt het stuur
5
vergrendeld.
OPMERKING:
6
Gebruik de standaardsleutel (zwart boven­deel) voor het normale gebruik van het
7
voertuig. Bewaar de codeersleutel (rood bo­vendeel) op een veilige plaats om verlies te voorkomen en gebruik de sleutel uitsluitend
8
voor het opnieuw coderen van de stan­daardsleutels.
9
AAN
Alle elektrische circuits worden voorzien van stroom; de instrumentenverlichting, het achterlicht en het parkeerlicht gaan bran-
DAU10471
DAU10570
den en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet worden uitgenomen.
OPMERKING:
De koplamp gaat automatisch branden als de motor wordt gestart en blijft aan totdat de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid.
DAU10660
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgescha­keld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DAU10690
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
3-2
Om het stuur te vergrendelen
1. Drukken.
2. Draaien.
1. Draai het stuur helemaal naar links of rechts.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in en draai hem dan naar de “LOCK”-stand. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
Page 19
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
12345678
Om het stuur te ontgrendelen
1. Drukken.
2. Draaien.
Druk de sleutel in en draai hem dan naar “OFF” terwijl de sleutel ingedrukt wordt ge­houden.
DWA10060
WAARSCHUWING
Draai de contactsleutel nooit naar OFF of naar LOCK terwijl de machine rijdt; elektrische systemen worden dan afge­schakeld en mogelijk zult u zo de macht over het stuur verliezen of een ongeval veroorzaken. Zorg altijd dat de machine stilstaat voordat u de sleutel naar OFF of naar LOCK draait.
DAU33000
(Parkeren)
Het stuur is vergrendeld en het achterlicht en het parkeerlicht branden. De alarmver­lichting en richtingaanwijzers kunnen wor­den ingeschakeld, maar alle andere elektrische systemen zijn uit. De sleutel kan worden uitgenomen. Het stuur moet zijn vergrendeld om de sleu­tel naar “ ” te kunnen draaien.
DCA11020
LET OP:
Gebruik de parkeerstand niet gedurende langere tijd, anders kan de accu ontla­den raken.
DAU38561
Controle- en waarschuwingslampjes
Voor TDM900
1. Waarschuwingsindicator brandstofniveau “
2. Controlelampje linker richtingaanwijzers “
3. Controlelampje grootlicht “
4. Vrijstandcontrolelampje “
5. Waarschuwingslampje motorstoring “
6. Controlelampje rechter richtingaanwijzers “
7. Waarschuwingslampje olieniveau
8. Controlelampje startblokkering
2
3
4
5
6
7
8
9
3-3
Page 20
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Voor TDM900A
1
2
3
4
5
6
7
8
9
12345678
1. Waarschuwingsindicator brandstofniveau “
2. Controlelampje richtingaanwijzers “
3. Controlelampje grootlicht “
4. Vrijstandcontrolelampje “
5. Waarschuwingslampje motorstoring “
6. ABS-waarschuwingslampje “ ” (voor modellen met ABS)
7. Waarschuwingslampje olieniveau
8. Controlelampje startblokkering
Controlelampjes richtingaanwijzers “” en “” (voor TDM900)/ Controlelampje richtingaanwijzers “” (voor TDM900A)
Voor TDM900: Het bijbehorende con-
trolelampje knippert terwijl de schake-
laar voor richtingaanwijzers naar de linker- of rechterstand is gedrukt.
Voor TDM900A: Dit controlelampje
ren bij rijden op een helling of bij plotseling afremmen of optrekken, er is dan echter
geen sprake van een storing. knippert terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linker- of rechterstand is gedrukt.
DAU11060
Vrijstandcontrolelampje “”
Dit controlelampje brandt terwijl de versnel­lingsbak in de vrijstand staat.
DAU11080
Controlelampje grootlicht “”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp is ingeschakeld voor grootlicht.
DAU38600
Waarschuwingslampje olieniveau
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
ABS
het motorolieniveau laag is. Het elektrisch circuit voor het waarschu­wingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien. Als het waarschuwingslampje niet een paar
DAU38572
seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen.
Waarschuwingsindicator brandstofni-
veau “”
De waarschuwingsindicator brandstofni-
veau gaat knipperen als het brandstofni-
veau daalt tot ca. 3.5 L (0.92 US gal) (0.77
Imp.gal).
Waarschuwingslampje motorstoring
“”
Dit waarschuwingslampje gaat branden of
knippert wanneer een elektrisch circuit dat
de motorwerking controleert defect is.
Vraag in dat geval een Yamaha-dealer het
zelfdiagnosesysteem te controleren.
Het elektrisch circuit voor het waarschu-
wingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Als het waarschu-
wingslampje niet een paar seconden lang
oplicht en dan dooft, vraag dan een
Yamaha-dealer om het elektrisch circuit te
testen.
DAU11371
DAU11500
OPMERKING:
Bij een voldoende hoog olieniveau kan het waarschuwingslampje soms toch knippe-
3-4
Page 21
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU11543
ABS-waarschuwingslampje “” (voor
ABS
modellen met ABS)
Als het waarschuwingslampje tijdens het rij­den gaat branden of knipperen, is het ABS-systeem mogelijk defect. Vraag in dat geval zo snel mogelijk een Yamaha dealer het systeem te controleren. (Zie pagina 3-11.)
DWA10081
WAARSCHUWING
Als het ABS-waarschuwingslampje tij­dens het rijden gaat branden of knippe­ren, wordt alleen het conventionele remsysteem gebruikt. Wees dan voor­zichtig en zorg dat de wielen tijdens plot­seling remmen niet blokkeren. Als het waarschuwingslampje tijdens het rijden gaat branden of knipperen. vraag dan zo snel mogelijk een Yamaha dealer het remsysteem te controleren.
Het elektrisch circuit voor het waarschu­wingslampje controleert u door de sleutel naar ON te draaien. Als het waarschuwingslampje niet oplicht of blijft branden, vraag dan een Yamaha dealer het elektrisch circuit te controleren.
DAU38610
Controlelampje startblokkering
Het elektrisch circuit voor het controlelamp-
je controleert u door de sleutel naar ON te draaien. Als het controlelampje niet een paar secon­den lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen. Als de sleutel naar OFF wordt gedraaid, begint het controlelampje na 30 seconden te knipperen om aan te geven dat het start­blokkeersysteem is ingeschakeld. Het con­trolelampje stopt na 24 uur met knipperen, maar het startblokkeersysteem blijft inge­schakeld.
OPMERKING:
Dit model is ook uitgerust met een zelfdia­gnosesysteem voor het startblokkeersys­teem. Als het startblokkeersysteem defect is, dan gaat het controlelampje in een be­paald patroon knipperen en zal er op het ki­lometerteller-/rittellerdisplay een code van 2 cijfers worden weergegeven wanneer de sleutel naar ON wordt gedraaid. Vraag in dat geval een Yamaha dealer het zelfdia­gnosesysteem te controleren. Als het con­trolelampje echter vijfmaal langzaam knippert en dan herhaaldelijk tweemaal snel, dan zal foutcode 52 op het display ver­schijnen. Deze fout kan worden veroor­zaakt door een signaalstoring. Als deze fout zich voordoet, probeer dan het volgende.
1. Start de motor met behulp van de co­deersleutel.
OPMERKING:
Houd andere startblokkeersleutels uit de buurt van het contactslot en bewaar niet meer dan één startblokkeersleutel aan de­zelfde sleutelring! Startblokkeersleutels kunnen signaalstoring veroorzaken, waar­door de motor mogelijk niet kan worden ge­start.
2. Als de motor start, zet deze dan weer uit en probeer hem opnieuw te starten met de standaardsleutels.
3. Als de motor niet kan worden gestart met een of beide standaardsleutels, breng dan het voertuig, de codeersleu­tel en beide standaardsleutels naar een Yamaha dealer en laat de stan­daardsleutels opnieuw coderen.
2
3
4
5
6
7
8
9
3-5
Page 22
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1
2
Toerentellerunit
1
1
2
3
4
1. Toerenteller
2. Rode zone toerenteller
3. Klok
5
Met de elektrische toerenteller kan de be­stuurder het motortoerental controleren en
6
dit binnen het ideale bereik houden. Als de sleutel naar ON wordt gedraaid,
7
slaat de naald van de toerenteller eenmaal helemaal uit tot het hoogste aantal toeren per minuut en keert daarna weer terug naar
8
nul tpm om het elektrische circuit te testen.
9
LET OP:
Laat de motor niet draaien terwijl de toe­renteller in de rode zone wijst. Rode zone: 8000 tpm en hoger
Deze toerenteller is tevens voorzien van
DAU11911
2
3
DCA10031
een klok. De klok op tijd zetten:
1. Druk tegelijkertijd de SELECT- en RESET-toets gedurende minstens twee seconden in.
2. Als de uuraanduiding begint te knippe­ren, drukt u op de toets RESET om de uren in te stellen.
3. Druk op de SELECT-toets om de mi­nuten in te stellen.
4. Als de minutenaanduiding begint te knipperen, drukt u op de RES­ET-toets om de minuten in te stellen.
5. Druk op de SELECT-toets om de klok aan te zetten.
OPMERKING:
Nadat de klok op tijd is gezet, moet de SELECT-toets worden ingedrukt al­vorens de sleutel naar OFF te draaien, anders geeft de klok niet de juiste tijd aan.
Als de sleutel naar OFF wordt ge­draaid blijft de klokweergave nog 48 uur aan en gaat dan uit, om zo te voor­komen dat de accu ontladen raakt.
3-6
DAU12181
Temperatuurmeter koelvloeistof
1. Temperatuurmeter koelvloeistof
2. Rode zone temperatuurmeter koelvloeistof
Met de contactsleutel in de stand ON geeft de temperatuurmeter voor koelvloeistof de temperatuur van de koelvloeistof aan. Als de sleutel naar ON wordt gedraaid, slaat de naald van de temperatuurmeter voor koelvloeistof eenmaal helemaal uit tot aan de hoogste temperatuur en keert daarna weer terug naar “C” om het elektrische cir­cuit te testen. De koelvloeistoftemperatuur is afhankelijk van de weersomstandigheden en de motorbelasting. Als de naald bij of in de rode zone staat, zet de machine dan stil en laat de motor afkoelen. (Zie pagina 6-34.)
Page 23
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DCA10020
LET OP:
Laat de motor niet draaien terwijl deze oververhit is.
DAU36610
Multifunctioneel display
DWA12311
WAARSCHUWING
Zorg dat de machine stilstaat, voordat u wijzigingen in de instellingen van het multifunctionele display gaat aanbren­gen.
1
2
3 4 5
1. Snelheidsmeter
2. Kilometerteller/ritteller
3. SELECT-toets
4. RESET-toets
5. Brandstofniveaumeter
Het multifunctionele display toont de vol­gende voorzieningen:
een digitale snelheidsmeter (die de ac­tuele rijsnelheid aangeeft) een kilometerteller (die de totale afge-
legde afstand toont)
twee rittellers (die de afgelegde af­stand aangeven sinds de tellers het laatst werden teruggesteld op nul)
een ritteller voor brandstofreserve (die de afstand aangeeft die wordt afge­legd op de brandstofreserve)
een brandstofniveaumeter
een voorziening voor zelfdiagnose
OPMERKING:
Vergeet niet de sleutel naar ON te draaien voordat u de toetsen SE­LECT en RESET gebruikt.
Alleen voor Groot-Brittannië: Om te wisselen tussen de kilometer- en mij­lenweergave van de snelheidsmeter en de kilometerteller/ritteller drukt u de toets SELECT minstens 1 seconde in.
Kilometerteller- en rittellermodus
Door indrukken van de toets SELECT wis­selt de weergave tussen de kilometerteller­modus ODO en de rittellermodi TRIP 1 en TRIP 2, in de onderstaande volgorde: ODO → TRIP 1 → TRIP 2 → ODO Als de waarschuwingsindicator brandstofni­veau knippert (zie pagina 3-3), wisselt de ki­lometertellerweergave automatisch naar de brandstofreserve-rittellermodus TRIP F en wordt de afgelegde afstand vanaf dat
2
3
4
5
6
7
8
9
3-7
Page 24
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
punt aangegeven. In dat geval wordt door het indrukken van de toets SELECT in de onderstaande volgorde gewisseld tussen de diverse weergaven van rittellers en kilo­meterteller:
1
TRIP F → TRIP 1 → TRIP 2 → ODO TRIP F
2
Om een ritteller op nul terug te stellen, se­lecteert u deze door op de toets SELECT te drukken en dan de toets RESET min-
3
stens 1 seconde lang ingedrukt te houden. Wanneer u de brandstofreserve-ritteller niet zelf met de hand op nul terugstelt, wordt
4
deze automatisch teruggesteld zodra na het tanken 5 km (3 mi) is gereden en ver-
5
schijnt de vorige weergavemodus weer.
OPMERKING:
6
Het display kan niet worden teruggesteld naar TRIP F nadat de toets RESET is in­gedrukt.
7
Brandstofniveaumeter
8
De brandstofniveaumeter geeft aan hoe­veel brandstof in de tank aanwezig is. De
9
displaysegmenten van de brandstofniveau­meter verdwijnen richting “E” (Empty) naar­mate het brandstofniveau daalt. Als er slechts één segment vlakbij “E” is overge­bleven, gaan de waarschuwingsindicator brandstofniveau en het laatste segment van
de brandstofniveaumeter knipperen. Vul zo snel mogelijk brandstof bij.
Zelfdiagnosesysteem
Dit model is uitgerust met een zelfdiagnose­systeem voor diverse elektrische circuits.
Als een van deze circuits uitvalt, toont het kilometerteller-/rittellerdisplay een foutcode van 2 cijfers (bijv. 11, 12, 13). Noteer zon foutcode als die op het kilome­terteller/rittellerdisplay wordt aangegeven en vraag een Yamaha dealer de machine na te zien.
LET OP:
Wanneer de kilometerteller/ritteller een foutcode aangeeft, moet de machine zo spoedig mogelijk worden gecontroleerd om motorschade te voorkomen.
DAU12331
Antidiefstal-alarmsysteem (optie)
Dit model kan door een Yamaha dealer worden uitgerust met een optioneel antidief­stal-alarmsysteem. Neem contact op met een Yamaha dealer voor nadere informatie.
DCA11520
3-8
Page 25
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Stuurschakelaars
Links
1 2
3
4 5
1. Lichtsignaalschakelaar “”
2. Schakelaar alarmverlichting “”
3. Dimlichtschakelaar /
4. Richtingaanwijzerschakelaar /
5. Claxonschakelaar “”
DAU12344
Rechts
1
2
1. Noodstopschakelaar /
2. Startknop “”
DAU12350
Lichtsignaalschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om de koplamp een lichtsignaal te laten afgeven.
DAU12400
Dimlichtschakelaar /
Zet deze schakelaar op “” voor grootlicht en op “” voor dimlicht.
DAU12460
Richtingaanwijzerschakelaar /
Druk deze schakelaar naar “” om afslaan naar rechts aan te geven. Druk deze scha­kelaar naar “” om afslaan naar links aan te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de middenstand. Om de richtin-
3-9
gaanwijzers uit te schakelen wordt de scha­kelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in de middenstand.
DAU12500
Claxonschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om een claxonsig­naal te geven.
DAU12660
Noodstopschakelaar /
Zet deze schakelaar voor u de motor start op “”. Zet deze schakelaar op “” om de motor direct uit te schakelen in een noodgeval, zoals wanneer de machine om­slaat of als de gaskabel blijft hangen.
DAU12710
Startknop “”
Druk deze knop in om via de startmotor de motor rond te draaien.
DCA10050
LET OP:
Zie pagina 5-1 voor startinstructies voor­dat u de motor start.
DAU12733
Schakelaar alarmverlichting “”
Met de sleutel in de stand ON of “” kan deze schakelaar worden gebruikt voor het inschakelen van de alarmverlichting (gelijk-
2
3
4
5
6
7
8
9
Page 26
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1
tijdig knipperen van alle richtingaanwijzers). De alarmverlichting wordt gebruikt in een noodgeval of om andere verkeersdeelne­mers te waarschuwen als uw machine stil­staat in een mogelijk gevaarlijke
1
verkeerssituatie.
LET OP:
2
Gebruik de alarmverlichting niet gedu­rende langere tijd als de motor niet
3
draait omdat hierdoor de accu kan ontla­den.
4
5
6
7
8
9
DCA10061
DAU12820
Koppelingshendel
1
1. Koppelingshendel
De koppelingshendel bevindt zich aan de linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de koppeling te ontkoppelen. Laat de hendel los om de koppeling te laten aangrijpen. Voor een soepele werking van de koppeling moet de hendel snel ingetrok­ken worden en langzaam worden losgela­ten. De koppelingshendel is voorzien van een sperschakelaar die deel uitmaakt van het startspersysteem. (Zie pagina 3-19.)
DAU12870
Schakelpedaal
1. Schakelpedaal
Het schakelpedaal bevindt zich aan de lin­kerzijde van de motor en wordt in combina­tie met de koppelingshendel gebruikt bij het schakelen van de versnellingen van de 6-traps constant-mesh versnellingsbak op deze motorfiets.
3-10
Page 27
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU26822
Remhendel
De remhendel bevindt zich aan de rechter­stuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de voorrem te bekrachtigen.
2
1
4
3
1. Remhendel
2. Stelwiel afstelpositie remhendel
3. “”-merkteken
4. Afstand tussen remhendel en stuurgreep
De remhendel is voorzien van een stelwiel voor afstelpositie. Om de afstand tussen de remhendel en de stuurgreep af te stellen, wordt het stelwiel gedraaid terwijl de hendel van het stuur vandaan wordt gehouden. Controleer of het correcte instelpunt op het stelwiel tegenover het “” merkteken op de remhendel staat.
DAU12941
Rempedaal
1
1. Rempedaal
Het rempedaal bevindt zich aan de rechter­zijde van de motorfiets. Trap op het rempe­daal om de achterrem te bekrachtigen.
DAU26792
ABS (voor modellen met ABS)
Het Yamaha ABS (Anti-lock Brake System) bestaat uit een dubbel uitgevoerd elektro­nisch regelsysteem dat de voorrem en ach­terrem onafhankelijk aanstuurt. De ABS-werking wordt gecontroleerd door een ECU (Electronic Control Unit) die bij een systeemstoring uitgaat van handmatig rem­men.
WAARSCHUWING
Het ABS-systeem functioneert het
meest effectief over lange remwe­gen.
Op sommige wegtypen (ruw weg­dek of grint) kan de remweg langer zijn dan bij remmen zonder ABS. Houd daarom steeds voldoende af­stand tot uw voorligger, afgestemd op uw rijsnelheid.
OPMERKING:
Wanneer ABS is geactiveerd, worden
de remmen op de gebruikelijke wijze bediend. In de remhendel of het rem­pedaal kunnen pulsaties worden ge­voeld, maar dat duidt niet op een storing. Dit ABS-systeem is uitgerust met een
testfunctie, waarbij de motorrijder de
DWA10090
2
3
4
5
6
7
8
9
3-11
Page 28
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
pulsaties kan voelen in het rempedaal of in de remhendel terwijl ABS actief is. Er is echter speciaal gereedschap ver­eist, dus neem voor het uitvoeren van
1
deze test contact op met uw Yamaha dealer.
Tankdop
DAU13090
2
2
3
4
5
6
7
8
9
1. Slotplaatje tankdop
2. Ontgrendelen.
Openen van de tankdop
Open het slotplaatje op de tankdop, steek de sleutel in het slot en draai hem dan 1/8 slag rechtsom. Het slot wordt ontgrendeld en de tankdop kan worden verwijderd.
Sluiten van de tankdop
1. Druk de tankdop in positie met de sleu­tel in het slot.
2. Draai de sleutel linksom naar de oor­spronkelijke positie, neem hem uit en sluit dan het slotplaatje.
1
sleutel niet worden uitgenomen als de tankdop niet correct gesloten en vergren­deld is.
DWA11090
WAARSCHUWING
Controleer voor u gaat rijden of de tankdop correct is afgesloten.
OPMERKING:
De tankdop kan alleen worden gesloten met de sleutel in het slot. Bovendien kan de
3-12
Page 29
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1
DAU13210
Brandstof
2
1. Vulpijp brandstoftank
2. Brandstofniveau
Controleer of voldoende brandstof in de brandstoftank aanwezig is. Vul de brand­stoftank tot onderaan de vulpijp zoals ge­toond.
WAARSCHUWING
Overvul de brandstoftank niet, an-
ders zal benzine uitstromen zodra deze warm wordt en uitzet. Mors geen brandstof op een heet
motorblok.
LET OP:
Veeg gemorste brandstof direct af met een schone, droge en zachte doek, de
1
DWA10880
DCA10070
brandstof kan immers schade toebren­gen aan de lak of aan kunststof onderde­len.
DAU13320
Voorgeschreven brandstof:
UITSLUITEND NORMALE LOOD­VRIJE BENZINE
Inhoud brandstoftank:
20.0 L (5.28 US gal) (4.40 Imp.gal)
Brandstofreserve:
3.5 L (0.92 US gal) (0.77 Imp.gal)
DCA11400
LET OP:
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Loodhoudende benzine veroorzaakt ernstige schade aan inwendige motor­onderdelen als kleppen en zuigerveren en ook aan het uitlaatsysteem.
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het gebruik van normale loodvrije benzine met een octaangetal van RON 91 of hoger. Als de motor gaat detoneren (pingelen), ge­bruik dan benzine van een ander merk of gebruik loodvrije superbenzine. Door lood­vrije benzine te gebruiken gaan bougies langer mee en blijven de onderhoudskosten beperkt.
Tankbeluchtingsslang
1. Tankbeluchtingsslang
Alvorens de motorfiets te gebruiken:
Controleer de aansluiting van de tank­beluchtingsslang.
Controleer de tankbeluchtingsslang op scheuren of beschadiging en ver­vang indien nodig. Controleer of het uiteinde van de tank-
beluchtingsslang niet verstopt is en reinig die indien nodig.
DAU13410
2
3
4
5
6
7
8
9
3-13
Page 30
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1
2
Uitlaatkatalysator
Deze machine is uitgerust met uitlaatkataly­satoren.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
WAARSCHUWING
Het uitlaatsysteem is heet nadat de mo­tor heeft gedraaid. Controleer of het uit­laatsysteem is afgekoeld alvorens onderhoudswerkzaamheden uit te voe­ren.
LET OP:
De volgende voorzorgsmaatregelen moeten worden genomen om brand of andere schaderisicos te voorkomen.
Gebruik uitsluitend loodvrije benzi­ne. Bij gebruik van loodhoudende benzine zal onherstelbare schade worden toegebracht aan de uitlaat­katalysator. Parkeer de machine nooit nabij
brandgevaarlijke stoffen, zoals op gras of op ander materiaal dat ge­makkelijk vlamvat.
Laat de motor niet te lang aaneen stationair draaien.
DAU13441
DWA10860
DCA10700
DAU13860
Zadel
Verwijderen van het zadel
Steek de sleutel in het zadelslot, draai hem dan linksom en neem het zadel los.
2
1
1. Zadelslot
2. Ontgrendelen.
Aanbrengen van het zadel
Steek de uitsteeksels aan de voorzijde van het zadel in de zadelbevestiging, druk het zadel aan de achterzijde omlaag om te ver­grendelen en neem dan de sleutel uit.
1. Uitsteeksel
2. Zadelbevestiging
OPMERKING:
Controleer of het zadel stevig is vergren­deld alvorens te gaan rijden.
3-14
Page 31
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1
(a)
(b)
DAU14411
Opbergcompartiment
1
3
2
1. Yamaha U-slot (optie)
2. Riem
3. Stang u-slot (optie)
Dit opbergcompartiment is bedoeld voor het opbergen van een origineel Yamaha U-slot. (Andere typen sloten passen mogelijk niet.) Bij het opbergen van een U-slot in het op­bergcompartiment moet dit stevig met de riemen worden bevestigd. Als het U-slot niet in het opbergcompartiment is opgebor­gen, maak dan de riemen vast om deze niet te verliezen. Als de gebruikershandleiding of andere do­cumentatie in het opbergcompartiment wordt opgeborgen, doe ze dan in een plas­tic zak om nat worden te voorkomen. Zorg bij het wassen van de motorfiets dat geen water het opbergcompartiment kan binnen-
dringen.
DAU14781
Afstellen van de voorvork
Deze voorvork is voorzien van stelbouten voor veervoorspanning en van stelschroe­ven voor veerdemping.
DWA10180
WAARSCHUWING
Geef beide vorkpoten steeds dezelfde afstelling, anders kan slecht weggedrag en verminderde rijstabiliteit het gevolg zijn.
Veervoorspanning
1. Stelbout veervoorspanning
Draai om de veervoorspanning te verhogen en zo de vering stugger te maken de stel­bout op beide vorkpoten in de richting (a). Draai om de veervoorspanning te verlagen en zo de vering zachter te maken de stel-
2
3
4
5
6
7
8
9
3-15
Page 32
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
bout op beide vorkpoten in de richting (b).
1
1
2
2
3
7
3
1. Standaardinstelling
4
2. Huidige instelling
3. Vorkplug
5
OPMERKING:
Breng de gewenste groef op het stelmecha-
6
nisme in lijn met het bovenvlak van de vork­plug.
7
Afstelling veervoorspanning:
8
9
Minimum (zacht):
8
Standaard:
7
Maximum (hard):
1
Veerdemping
1
2
3
4
5
6
8
1
1. Stelschroef voor inveerdemping
1. Draai de stelschroef op beide vorkpo­ten in de richting (a) totdat de schroef bijna 1/2 slag beweegt zonder te klik­ken.
2. Draai de stelschroef verder in de rich­ting (a) totdat deze klikt. Dit is de mini­mum afstelling.
3. Voor meer veerdemping draait u de stelschroef verder in de richting (a). De derde klik na de minimum instelling vormt de maximum instelling. Als u de stelschroef verder draait in de richting (a), beweegt deze een halve slag alvo­rens terug te keren naar de minimum instelling.
(a)
4
3
1
2
een van de vier instellingen is gedraaid.
Afstelling veerdemping:
Minimum (zacht):
1
Standaard:
2
Maximum (hard):
4
OPMERKING:
Controleer of de stelschroef inderdaad naar
3-16
Page 33
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1
(a)
(b)
DAU15030
Afstellen van de schokdemperunit
Deze schokdemperunit is uitgerust met een stelring voor veervoorspanning en met stel­knoppen voor inveerdemping en voor uit­veerdemping.
DCA10100
LET OP:
Probeer nooit een stelmechanisme voor­bij de maximum- of minimuminstelwaar­den te verdraaien.
Veervoorspanning
3
9
1
8
7
6
5
4
3
2
1
(b)
(a)
2
1. Stelring veervoorspanning
2. Speciale sleutel
3. Positie-indicator
Draai om de veervoorspanning te verhogen en zo de vering stugger te maken de stel-
ring in de richting (a). Draai om de veervoor­spanning te verlagen en zo de vering zachter te maken de stelring in de richting (b).
Afstelling veervoorspanning:
Minimum (zacht):
1
Standaard:
5
Maximum (hard):
9
Uitveerdemping
(b)
(a)
1
1. Stelknop voor uitveerdemping
Draai om de uitveerdemping te verhogen en zo de vering stugger te maken de stel­knop in de richting (a). Draai om de uitveer­demping te verlagen en zo de vering zachter te maken de stelknop in de richting
3-17
(b).
Afstelling uitveerdemping:
Minimum (zacht):
20 klikken in de richting (b)*
Standaard:
12 klikken in de richting (b)*
Maximum (hard):
3 klikken in de richting (b)*
* Met de stelknop volledig gedraaid in
de richting (a)
Inveerdemping
1. Stelknop voor inveerdemping
Draai om de inveerdemping te verhogen en zo de vering stugger te maken de stelknop in de richting (a). Draai om de inveerdem­ping te verlagen en zo de vering zachter te maken de stelknop in de richting (b).
2
3
4
5
6
7
8
9
Page 34
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1(×4)
Afstelling inveerdemping:
Minimum (zacht):
12 klikken in de richting (b)*
1
2
Standaard:
11 klikken in de richting (b)*
Maximum (hard):
1 klikken in de richting (b)*
* Met de stelknop volledig gedraaid in
de richting (a)
3
OPMERKING:
Door geringe productie-afwijkingen zal het
4
totaal aantal klikken van een instelmecha­nisme voor veerdemping niet altijd exact met bovenstaande specificaties overeenko-
5
men; het werkelijke aantal klikken vormt echter wel altijd het complete afstelbereik.
6
Voor een precieze afstelling is het aan te ra­den het aantal klikken van elk veerdem­pingsinstelmechanisme te controleren en
7
de specificaties dienovereenkomstig aan te passen.
8
WAARSCHUWING
9
Deze schokdemper is gevuld met stik­stofgas onder hoge druk. Lees en be­grijp de volgende informatie alvorens de schokdemper te gebruiken. De fabrikant kan niet aansprakelijk worden gesteld voor schade aan eigendommen of voor
DWA10220
persoonlijk letsel als dit voortvloeit uit verkeerd gebruik.
Probeer de gascilinder niet te ope­nen en blijf er verder vanaf. Stel de schokdemper niet bloot aan
open vuur of aan andere hittebron­nen, anders kan deze door de op­lopende druk exploderen. Vervorm of beschadig de gascilin-
der op geen enkele wijze, de dem­pende werking zal dan achteruitgaan.
Laat onderhoud aan de schokdem­per altijd uitvoeren door een Yamaha dealer.
DAU15140
Bagageriembevestiging
1. Bagageriembevestiging
Onder het duozadel zijn vier bagageriem­bevestigingspunten aangebracht, twee hiervan kunnen worden gedraaid om ze ge­makkelijker toegankelijk te maken.
3-18
Page 35
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU15301
Zijstandaard
De zijstandaard bevindt zich aan de linker­zijde van het frame. Trek of druk de zijstan­daard met uw voet omhoog of omlaag terwijl u de machine rechtop houdt.
OPMERKING:
De ingebouwde sperschakelaar voor de zij­standaard maakt deel uit van het startsper­systeem, dat in bepaalde situaties de werking van het ontstekingssysteem blok­keert. (Zie hierna voor een nadere uitleg over het startspersysteem.)
DWA10240
WAARSCHUWING
Met de machine mag nooit worden gere­den terwijl de zijstandaard omlaag staat of niet behoorlijk kan worden opgetrok­ken (of niet omhoog blijft), anders kan de zijstandaard de grond raken en zo de be­stuurder afleiden, waardoor de machine mogelijk onbestuurbaar wordt. Het Yamaha startspersysteem is ontworpen om de bestuurder te helpen bij zijn ver­antwoordelijkheid de zijstandaard op te trekken alvorens weg te rijden. Contro­leer dit systeem daarom regelmatig zo­als hierna beschreven en laat het repareren door een Yamaha dealer als de werking niet naar behoren is.
DAU15311
Startspersysteem
Het startspersysteem (waarvan de sperschakelaar voor de zijstandaard, de sperschakelaar voor de koppelingshendel en de vrijstandschakelaar deel uitmaken) heeft de volgende functies.
Het verhindert starten wanneer de ver­snellingsbak in een versnelling ge­schakeld is en de zijstandaard is opgeklapt, terwijl de koppelingshendel niet is ingetrokken.
Het verhindert starten wanneer de ver­snellingsbak in een versnelling ge­schakeld is en de koppelingshendel is ingetrokken, terwijl de zijstandaard nog omlaag staat.
Het schakelt een draaiende motor uit wanneer de versnellingsbak in een versnelling staat en de zijstandaard
omlaag wordt bewogen. Controleer de werking van het startspersys­teem regelmatig, hanteer daarbij de volgen­de werkwijze.
WAARSCHUWING
Als zich een storing voordoet, vraag dan alvorens te gaan rijden een Yamaha dealer het systeem te controleren.
DWA10250
2
3
4
5
6
7
8
9
3-19
Page 36
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Met de motor uit:
1. Beweeg de zijstandaard omlaag.
2. Controleer of de noodstopschakelaar aanstaat.
1
2
3
4
5
3. Draai de sleutel naar aan.
4. Schakel de versnellingsbak in de vrijstand.
5. Druk op de startknop.
Start de motor?
JA NEE
Met de motor nog aan:
6. Beweeg de zijstandaard omhoog.
7. Knijp de koppelingshendel in en houd deze vast.
8. Schakel de versnellingsbak in een versnellingsstand.
9. Beweeg de zijstandaard omlaag.
Slaat de motor af?
6
JA NEE
7
Als de motor is afgeslagen:
8
9
10. Beweeg de zijstandaard omhoog.
11. Knijp de koppelingshendel in en houd deze vast.
12. Druk op de startknop.
Start de motor?
JA NEE
Het systeem is in orde. De motorfiets mag worden gebruikt.
OPMERKING:
Deze controle is vooral betrouwbaar als hij wordt uitgevoerd met een warme motor.
De vrijstandschakelaar is mogelijk defect.
De motorfiets mag niet worden gebruikt
voordat deze is nagekeken door een Yamaha dealer.
De sperschakelaar van de zijstandaard is mogelijk defect.
De motorfiets mag niet worden gebruikt
voordat deze is nagekeken door een Yamaha dealer.
De sperschakelaar van de koppelingshendel is mogelijk defect.
De motorfiets mag niet worden gebruikt
voordat deze is nagekeken door een Yamaha dealer.
3-20
Page 37

CONTROLES VOOR HET STARTEN

DAU15591
De eigenaar is verantwoordelijk voor de conditie van zijn voertuig. Vitale onderdelen kunnen bijvoorbeeld bij blootstelling aan weer en wind vrij snel en onverwachts achteruitgaan, ook als de machine niet wordt gebruikt. Eventuele schade, vloeistoflekkage of het wegvallen van de bandspanning kan ernstige gevolgen hebben. Het is daarom van belang om voorafgaand aan elke rit een visuele inspectie uit te voeren en bovendien de volgende punten te controleren.
OPMERKING:
Voordat de machine wordt gebruikt moet telkens een korte algemene controle worden uitgevoerd. Zon inspectie neemt maar weinig tijd in beslag en de hiermee gegarandeerde veiligheid is die tijd alleszins waard.
DWA11150
WAARSCHUWING
Als een onderdeel uit de Controlelijst voor gebruik niet naar behoren werkt, laat het dan controleren en repareren alvorens de machine te gebruiken.
4-1
2
3
4
5
6
7
8
9
Page 38
CONTROLES VOOR HET STARTEN
Controlelijst voor gebruik
ITEM CONTROLES PAGINA
Controleer het brandstofniveau in de brandstoftank.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Brandstof
Motorolie
Koelvloeistof
Voorrem
Achterrem
Vul indien nodig brandstof bij.
Controleer de brandstoeiding op lekkage.
Controleer het olieniveau in de motor.
Vul indien nodig het aanbevolen type olie bij tot aan het voorgeschreven niveau.
Controleer de machine op olielekkage. Controleer het koelvloeistofniveau in het reservoir.
Vul indien nodig de aanbevolen koelvloeistof bij tot aan het voorgeschreven
niveau. Controleer het koelsysteem op lekkage.
Controleer de werking. Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha dealer het
hydraulisch systeem te ontluchten. Controleer de remblokken op slijtage.
Vervang indien nodig.
Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
Vul indien nodig het aanbevolen type remvloeistof bij tot aan het voorge-
schreven niveau. Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.
Controleer de werking.
Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha dealer het
hydraulisch systeem te ontluchten. Controleer de remblokken op slijtage.
Vervang indien nodig.
Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
Vul indien nodig het aanbevolen type remvloeistof bij tot aan het voorge-
schreven niveau. Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.
DAU15603
3-13
6-8
6-11
6-20, 6-21
6-20, 6-21
4-2
Page 39
ITEM CONTROLES PAGINA
Koppeling
Gasgreep
Bedieningskabels
Aandrijfketting
Wielen en banden
Rem- en schakelpedalen
Rem- en koppelingshendels
Zijstandaard
Framebevestigingen
Instrumenten, verlichting, signaleringssysteem en schakelaars
CONTROLES VOOR HET STARTEN
Controleer de werking.
Smeer indien nodig de kabel.
Controleer de vrije slag van de koppelingshendel.
Stel indien nodig bij.
Controleer of de werking soepel is.
Controleer de vrije slag van de kabel.
Vraag indien nodig de Yamaha dealer om de vrije slag van de kabel af te stel­len, en de kabel en het kabelhuis te smeren.
Controleer of de werking soepel is.
Smeer indien nodig. Controleer of de ketting correct is aangespannen.
Stel indien nodig bij.
Controleer de conditie van de ketting.
Smeer indien nodig.
Controleer op schade.
Controleer de conditie van de band en de proeldiepte.
Controleer de bandspanning.
Corrigeer indien nodig.
Controleer of de werking soepel is.
Smeer indien nodig de pedaalscharnierpunten.
Controleer of de werking soepel is.
Smeer indien nodig de hendelscharnierpunten.
Controleer of de werking soepel is.
Smeer indien nodig het scharnierpunt.
Controleer of alle moeren, bouten en schroeven stevig zijn vastgezet.
Zet indien nodig vast.
Controleer de werking.
Corrigeer indien nodig.
6-19
6-15, 6-25
6-24
6-22, 6-24
6-16, 6-19
6-25
6-25
6-26
2
3
4
5
6
7
8
9
4-3
Page 40
CONTROLES VOOR HET STARTEN
ITEM CONTROLES PAGINA
Sperschakelaar voor de zij­standaard
1
2
3
4
5
6
7
8
Controleer de werking van het startspersysteem.
Als het systeem defect is, vraag dan een Yamaha dealer de machine na te kij­ken.
3-19
9
4-4
Page 41

GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE

WAARSCHUWING
Zorg dat u volkomen vertrouwd
bent met alle bedieningsfuncties en hun werking voordat u gaat rijden. Informeer bij een Yamaha dealer als u de werking van een schakelaar of functie niet volkomen begrijpt.
Start de motor nooit in een afgeslo­ten ruimte en laat deze hierin ook niet lange tijd aaneen draaien. Uit­laatgassen zijn giftig en het inade­men ervan kan al binnen korte tijd leiden tot bewusteloosheid en do­delijk letsel. Controleer altijd of er voldoende ventilatie is. Controleer of de zijstandaard is in-
getrokken alvorens weg te rijden. Als de zijstandaard niet behoorlijk is ingetrokken, kan deze de grond raken en zo de motorrijder afleiden, waardoor u de macht over het stuur verliest.
DAU15950
DWA10270
DAU26801
Starten van de motor
Door het startspersysteem is starten alleen mogelijk als aan een van de volgende voor­waarden is voldaan:
De versnellingsbak staat in de vrij-
stand.
De versnellingsbak staat in een ver-
snelling geschakeld terwijl de koppe-
lingshendel is ingetrokken en de
zijstandaard is opgeklapt.
WAARSCHUWING
Controleer voor het starten van de
motor de werking van het startsper-
systeem en volg daarbij de werkwij-
ze beschreven op pagina 3-19.
Ga nooit rijden terwijl de zijstan-
daard omlaag staat.
1. Draai de contactsleutel naar ON en controleer of de noodstopschakelaar op “” is gezet.
LET OP:
De volgende waarschuwingslampjes en het controlelampje moeten enkele se­conden oplichten en dan uitgaan.
Waarschuwingslampje olieniveau
Waarschuwingslampje motorsto­ring
DWA10290
DCA11781
Controlelampje startblokkering
ABS-waarschuwingslampje (voor
modellen met ABS) Als een waarschuwings- of controle­lampje niet dooft, zie dan pagina 3-3 voor een controle van het circuit van het betreffende waarschuwings- of controle­lampje.
2. Schakel de versnellingsbak in de vrij­stand.
OPMERKING:
Als de versnellingsbak in de vrijstand staat, moet het vrijstandcontrolelampje branden; zo niet, vraag dan een Yamaha dealer het elektrisch circuit te testen.
3. Start de motor door de startknop in te drukken.
OPMERKING:
Als de motor niet wil starten, laat dan de startknop los, wacht een paar seconden en probeer het dan opnieuw. Iedere startpo­ging moet zo kort mogelijk duren om de accu te sparen. Laat de startmotor nooit langer dan 10 seconden aaneen draaien.
DCA11040
LET OP:
Trek nooit snel op terwijl de motor nog koud is, dit verkort de levensduur van de
2
3
4
5
6
7
8
9
5-1
Page 42
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
motor!
OPMERKING:
De motor is voldoende warm als deze snel reageert op de gasbediening.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU16671
Schakelen
6 5
1
4 3 2
N
1
2
1. Schakelpedaal
2. Vrijstand
Door de versnellingen te schakelen kunt u het beschikbare motorvermogen doseren bij het wegrijden, optrekken, tegen een hel­ling oprijden etc. De schakelstanden worden getoond in de afbeelding.
OPMERKING:
Om de versnellingsbak in de vrijstand te schakelen wordt het schakelpedaal enkele malen ingetrapt totdat het einde van de slag bereikt is, waarna het pedaal iets wordt op­getrokken.
DCA10260
LET OP:
Rijd niet lange tijd met afgezette
5-2
motor, ook niet met de versnellings­bak in de vrijstand, en sleep de mo­torfiets niet over lange afstanden. De versnellingsbak wordt alleen af­doende gesmeerd terwijl de motor draait. Door onvoldoende smering kan de versnellingsbak worden be­schadigd. Gebruik altijd de koppeling om de
versnellingsbak te schakelen om zo schade aan de motor, de versnel­lingsbak en de aandrijving te voor­komen; door hun constructie zijn deze niet bestand tegen de schok­ken die optreden bij belast schake­len.
Page 43
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
DAU16810
Tips voor een zuinig brandstofverbruik
Het brandstofverbruik is vooral afhankelijk van uw rijstijl. Hierna volgen enkele tips om het brandstofverbruik te verlagen:
Schakel snel en soepel door en ver­mijd hoge toerentallen terwijl u accele­reert.
Geef geen gas tijdens het terugscha­kelen en voorkom dat de motor onbe­last met een hoog toerental draait. Laat de motor niet langdurig stationair
draaien maar zet hem af (bijvoorbeeld in files, bij stoplichten of bij spoorweg­overgangen).
DAU16841
Inrijperiode
De belangrijkste periode in de levensduur van het motorblok is de tijd tussen 0 en 1600 km (1000 mi). Lees daarom de vol­gende informatie aandachtig door. Omdat het motorblok gloednieuw is, mag dit de eerste 1600 km (1000 mi) niet te zwaar worden belast. De verschillende onderde­len van de motor slijten op elkaar in totdat de juiste bedrijfsspelingen zijn bereikt. Rijd tijdens deze periode nooit langdurig volgas en vermijd ook andere manoeuvres die tot oververhitting van de motor kunnen leiden.
DAU17100
0–1000 km (0–600 mi)
Laat de motor niet langdurig meer dan 4000 tpm draaien.
1000–1600 km (600–1000 mi)
Laat de motor niet langdurig meer dan 6000 tpm draaien.
DCA11150
LET OP:
Nadat 1000 km (600 mi) zijn afgelegd moet de motorolie worden ververst en het oliefilterelement worden vervangen.
1600 km (1000 mi) en verder
De machine kan nu normaal worden ge­bruikt.
DCA10310
LET OP:
Voer het toerental niet zover op dat
de toerenteller in de rode zone wijst. Als tijdens de inrijperiode motor-
schade optreedt, vraag dan direct een Yamaha dealer de machine te controleren.
2
3
4
5
6
7
8
9
5-3
Page 44
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
DAU17212
Parkeren
Zet om te parkeren de motor af en neem dan de sleutel uit het contactslot.
1
2
3
4
5
WAARSCHUWING
De motor en het uitlaatsysteem kunnen zeer heet worden, parkeer dus op een plek waar voetgangers of kinderen niet gemakkelijk met deze onderdelen in aanraking kun­nen komen. Parkeer niet op een helling of op
een zachte ondergrond, de machine zou dan kunnen omvallen.
LET OP:
6
Parkeer nooit op een plek waar sprake is van brandgevaar, zoals op droog gras of nabij ander ontvlambaar materiaal.
7
8
DWA10310
DCA10380
9
5-4
Page 45

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES

DAU17240
De eigenaar is verplicht de optimale veilig­heid te waarborgen. Door periodiek inspec­ties, afstellingen en smeerbeurten uit te laten voeren, zorgt u ervoor dat uw machine in zo veilig en efficiënt mogelijke conditie blijft. Op de volgende paginas wordt de be­langrijkste informatie met betrekking tot in­specties, afstellingen en smeerbeurten gegeven. De intervalperioden vermeld in het perio­diek smeer- en onderhoudsschema moeten worden beschouwd als een algemene richt­lijn onder normale rijcondities Het is echter mogelijk dat de INTERVALPERIODEN VOOR ONDERHOUD MOETEN WORDEN VERKORT AFHANKELIJK VAN HET WEER, HET TERREIN, DE GEOGRAFI­SCHE LOCATIE EN INDIVIDUEEL GE­BRUIK.
DWA10320
WAARSCHUWING
Vraag een Yamaha dealer het onder­houdswerk uit te voeren als u hiermee niet echt vertrouwd bent.
DAU17520
Boordgereedschapsset
1
1. Boordgereedschapsset
De boordgereedschapsset is te vinden in het opbergcompartiment onder het zadel. (Zie pagina 3-14.) De onderhoudsinformatie in deze handlei­ding en het gereedschap in de boordge­reedschapsset zijn bedoeld om u te ondersteunen bij het uitvoeren van preven­tief onderhoud en kleinere reparaties. Het gebruik van extra gereedschap zoals een momentsleutel kan echter nodig zijn om be­paalde onderhoudswerkzaamheden cor­rect uit te voeren.
werkzaamheden vereist zijn.
DWA10350
WAARSCHUWING
Door modificaties die niet door Yamaha zijn goedgekeurd kan het mo­torvermogen achteruitgaan of de ma­chine te onveilig worden om nog te gebruiken Raadpleeg een Yamaha dealer voordat u zelf wijzigingen aan­brengt.
2
3
4
5
6
7
8
9
OPMERKING:
Laat een Yamaha dealer onderhoud ver­richten als u niet beschikt over het gereed­schap of de ervaring die voor bepaalde
6-1
Page 46
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Periodiek smeer- en onderhoudsschema
OPMERKING:
De jaarlijkse controles horen eenmaal per jaar te worden uitgevoerd, behalve wanneer in plaats daarvan een onder-
1
2
houdsbeurt op kilometerbasis wordt verricht.
Herhaal de onderhoudsintervallen vanaf 50000 km, beginnend vanaf 10000 km.
Werkzaamheden gemarkeerd met een asterisk horen te worden uitgevoerd door een Yamaha dealer, omdat hiertoe speciaal gereed-
schap, technische gegevens en vakmanschap vereist zijn.
DAU17705
3
NR. ITEM CONTROLE OF ONDERHOUDSBEURT
4
1*
Brandstoeiding
2*
5
6
7
8
9
Bougies
3*
Ventielen
4
Luchtlterelement
5
Koppeling
6*
Voorrem
7*
Achterrem
8*
Remslangen
9*
Wielen
Controleer de brandstofslangen op scheurtjes of beschadigingen.
Controleer de conditie.
Reinigen en elektrodenafstand afstellen.
Vervangen.
Controleer de klepspeling. Afstellen.
Vervangen.
Controleer de werking.
Afstellen.
Controleer de werking en het vloeistofniveau en con-
troleer de machine op vloeistoekkage. Vervang de remblokken. Wanneer de slijtagelimiet is bereikt
Controleer de werking en het vloeistofniveau en con-
troleer de machine op vloeistoekkage. Vervang de remblokken. Wanneer de slijtagelimiet is bereikt
Controleer op scheurtjes en beschadigingen.
Vervangen. Elke 4 jaar
Controleer de speling en controleer op beschadigin-
gen.
6-2
KILOMETERSTAND (× 1000 km)
1 10203040
JAARLIJKSE
CONTROLE
√√√√ √
√√
√√
Elke 40000 km
√√√√√
√√√√√ √
√√√√√ √
√√√√ √
√√√√
Page 47
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
NR. ITEM CONTROLE OF ONDERHOUDSBEURT
Controleer op slijtage en beschadigingen.
10
*
Banden
11
*
Wiellagers
12
*
Achterbrug
Aandrijfketting
13
Vervang indien nodig.
Controleer de bandspanning.
Corrigeer indien nodig.
Controleer op speling of beschadigingen.
Controleer op een correcte werking en overmatige speling.
Smeren met lithiumvet. Elke 50000 km
Controleer de spanning, uitlijning en conditie van de aandrijfketting. Stel de ketting af en smeer deze grondig met een spe-
ciale smering voor o-ringkettingen.
Controleer de lagers op speling en oppervlakteruw-
14
*
Balhoofdlagers
*
Framebevestigingen
15
Zijstandaard
16
*
Zijstandaardschakelaar
17
*
Voorvork
18
*
Schokdemperunit
19
Relaisarm achterwielop-
*
hanging en scharnier-
20
punten verbindingsarm
*
Brandstonjectie
21
Motorolie
22
heid.
Smeren met lithiumvet. Elke 20000 km Controleer of alle moeren, bouten en schroeven stevig
zijn vastgezet. Controleer de werking.
Smeren.
Controleer de werking.
Controleer op een correcte werking en olielekkage.
Controleer op een correcte werking en olielekkage.
Controleer de werking.
Smeren met lithiumvet.
Stel het stationair toerental en de synchronisatie af.
Verversen.
Controleer het olieniveau en controleer de machine op
olielekkage.
KILOMETERSTAND (× 1000 km)
1 10203040
JAARLIJKSE
CONTROLE
√√√√ √
√√√√
√√√√
Elke 1000 km en na elke wasbeurt of rit in de regen
√√√√√
√√√√ √
√√√√ √
√√√√√ √
√√√√ √√√√ √√√√
√√
√√√√√ √
√√√√√ √
2
3
4
5
6
7
8
9
6-3
Page 48
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
NR. ITEM CONTROLE OF ONDERHOUDSBEURT
23
Olielterelement
1
24
*
Koelsysteem
2
3
4
5
6
Voor- en achterremscha-
25
*
kelaar Bewegende delen en
26
kabels
Gaskabelhuis en gaska-
*
27
bel
*
Luchtinlaatsysteem
28
Uitlaatdemper en uitlaat-
*
29
pijp Lampen, richtingaanwij-
*
30
zers en schakelaars
Vervangen.
Controleer het koelvloeistofniveau en controleer de machine op vloeistoekkage.
Verversen. Elke 3 jaar
Controleer de werking.
Smeren.
Controleer de werking en speling. Stel indien nodig de speling af.
Smeer het gaskabelhuis en de gaskabel.
Controleer de luchtafsluitklep, de membraanklep en de
slang op beschadiging. Vervang indien nodig het volledige luchtinlaatsysteem.
Controleer of de schroefklem goed vastzit.
Controleer de werking.
Stel de koplamplichtbundel af.
7
8
9
KILOMETERSTAND (× 1000 km)
1 10203040
JAARLIJKSE
CONTROLE
√√√
√√√√ √
√√√√√ √
√√√√ √
√√√√ √
√√√√ √
√√√√√
√√√√√ √
6-4
Page 49
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
OPMERKING:
Luchtfilter
Het luchtfilter op dit model is voorzien van een geolied papieren filterelement. Reinig dit niet met perslucht, om het niet te bescha-
digen.
Het luchtfilterelement moet u vaker vervangen als u vaak in extreem vochtige of stoffige gebieden rijdt.
Hydraulisch remsysteem
Controleer regelmatig het remvloeistofniveau en vul indien nodig bij.
Elke twee jaar moeten de inwendige onderdelen van de hoofdremcilinders en de remklauwen worden vervangen en de remvloei­stof worden ververst.
De remslangen dienen elke vier jaar te worden vervangen, of wanneer deze zijn gescheurd of beschadigd.
DAU18680
2
3
4
5
6
7
8
6-5
9
Page 50
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1
1
1
2
1
2
DAU18712
Stroomlijn- en framepanelen verwijderen en aanbrengen
Bij het uitvoeren van sommige onder­houdswerkzaamheden beschreven in dit
1
hoofdstuk moeten de afgebeelde stroom­lijn- en framepanelen worden verwijderd.
2
Neem deze paragraaf door wanneer een stroomlijn- of framepaneel moet worden verwijderd of aangebracht.
3
2
4
1
5
6
7
1. Stroomlijnpaneel A
2. Paneel A
8
1. Stroomlijnpaneel B
2. Paneel B
Stroomlijnpanelen A en B
Verwijderen van een stroomlijnpaneel Verwijder de paneelschroeven en de druk­clip en trek het stroomlijnpaneel dan los zo­als getoond.
2
1
DAU18991
1. Schroef
2. Drukclip
OPMERKING:
De drukclip wordt losgehaald door met een schroevendraaier de pen op het midden in te drukken en dan de drukclip los te trekken.
9
1. Drukclip (na verwijdering)
2. Drukclip (voor plaatsing)
6-6
Page 51
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Aanbrengen van het stroomlijnpaneel Plaats het stroomlijnpaneel in de oorspron­kelijke positie en breng dan de schroeven en de drukclip aan.
OPMERKING:
Om de drukclip te bevestigen wordt de pen teruggedrukt zodat deze uitsteekt uit de kop van de drukclip; steek dan de drukclip in het stroomlijnpaneel en druk de uitstekende pen naar binnen tot deze gelijk ligt met de kop van de clip.
DAU19171
Panelen A en B
Om een van de panelen te verwijderen
1. Verwijder het bijbehorende paneel A of B. (Zie pagina 6-6.)
2. Verwijder het zadel. (Zie pagina 3-14.)
3. Verwijder de schroef en haal dan het paneel los.
1
1. Schroef
Aanbrengen van het paneel
1. Plaats het paneel in de oorspronkelijke positie en breng dan de schroef aan.
2. Breng het stroomlijnpaneel en het za­del aan.
1
1. Paneel A
DAU19641
Controleren van de bougies
Bougies vormen belangrijke onderdelen van de motor die periodiek moeten worden gecontroleerd, bij voorkeur door een Yamaha dealer. Omdat bougies door ver­hitting en neerslag altijd langzaam slijten, moeten de bougies worden verwijderd en gecontroleerd volgens de tijden genoemd in het periodieke smeer- en onderhoudssche­ma. De conditie van de bougies kan daar­naast veel duidelijk maken over de conditie van de motor. De porseleinen isolator rond de centrale elektrode moet licht tot gemiddeld bruin ver­kleurd zijn (de ideale kleur als normaal met de machine wordt gereden), en alle bougies in de motor horen dezelfde verkleuring te hebben. Wanneer een bougie een heel an­dere kleur vertoont, is de motor mogelijk de­fect. Probeer dergelijke problemen niet zelf vast te stellen. Laat in plaats daarvan uw motorfiets nakijken door een Yamaha dealer. Vervang een bougie als de elektroden blij­ken te zijn afgesleten en als overmatige koolaanslag of andere neerslag gevonden wordt.
2
3
4
5
6
7
8
9
6-7
Page 52
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Voorgeschreven bougie:
NGK/DPR8EA-9 DENSO/X24EPR-U9
1
Voordat een bougie wordt aangebracht moet de elektrodenafstand met een draad­voelmaat worden gemeten; breng indien
2
nodig de elektrodenafstand op specificatie.
3
4
5
1
6
1. Elektrodenafstand
7
Elektrodenafstand:
8
9
0.8–0.9 mm (0.031–0.035 in)
Reinig het oppervlak van de bougiepakking en het pasvlak en verwijder eventueel vuil uit de schroefdraad van de bougie.
Aanhaalmoment:
Bougie:
17.5 Nm (1.75 m·kgf, 12.7 ft·lbf)
OPMERKING:
Als geen momentsleutel beschikbaar is, wordt de bougie correct vastgezet door handvast te zetten en dan nog 1/4–1/2 slag verder te draaien. De bougie moet echter zo snel mogelijk naar het juiste aanhaalmo­ment worden aangedraaid.
DAU19830
Motorolie en oliefilterelement
Vóór iedere rit moet het motorolieniveau worden gecontroleerd. Verder moet de olie worden ververst en het oliefilterelement worden vervangen volgens de intervalpe­rioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
Om het motorolieniveau te controleren
1. Plaats de machine op een vlakke on­dergrond en houd deze verticaal.
OPMERKING:
Zorg dat de machine rechtop staat wanneer u het olieniveau controleert. Wanneer de machine iets schuin staat, kan het niveau al foutief worden afgelezen.
2. Start de motor, laat hem 15 minuten warmdraaien en zet hem dan uit.
3. Wacht een paar minuten om de olie tot rust te laten komen, verwijder de olie­vuldop, veeg de peilstok schoon, steek deze weer in de vulopening (zonder vast te draaien en met de pijlmarkering naar boven gericht, zoals getoond) en neem dan weer uit om het olieniveau te controleren.
6-8
OPMERKING:
Het motorolieniveau moet tussen de merk­strepen voor minimum- en maximumniveau
Page 53
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
staan.
1. Olievuldop
4. Als de motorolie beneden de merk-
1
2
streep voor minimumniveau staat, vul dan voldoende olie, van de aanbevo­len soort, bij tot het correcte niveau.
5. Breng de olievuldop aan.
3 4
1
1. Olievuldop
2. Peilstok
3. Merkstreep maximumniveau
4. Merkstreep minimumniveau
DCA10010
LET OP:
Gebruik de machine alleen als u weet dat het motorolieniveau voldoende hoog is.
DWA10360
WAARSCHUWING
Draai de oliereservoirdop nooit los di­rect nadat op hoge snelheid is gere­den, de hete motorolie kan dan naar buiten spuiten en schade of brandwon­den veroorzaken. Geef de motorolie steeds de gelegenheid voldoende af te koelen voordat de oliereservoirdop wordt verwijderd.
OPMERKING:
Het motoroliereservoir zit achter de ci-
linders.
Het motorolieniveau moet tussen de merkstrepen voor minimum- en maxi­mumniveau staan.
Om de motorolie te verversen (met of zonder vervanging oliefilterelement)
1. Start de motor, laat hem een paar mi­nuten warmdraaien en zet hem dan uit.
2. Zet een oliecarter onder de motor om de gebruikte olie op te vangen.
3. Verwijder de olievuldop en de aftap­pluggen om de olie uit het carter te la­ten stromen.
2
3
4
5
6
7
8
9
6-9
Page 54
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
bouten aan te brengen en zet deze
1
2
dan vast met het voorgeschreven aan­haalmoment.
1
2
1
3
1. Olieaftapplug A
4
OPMERKING:
Sla de stappen 4–6 over als het oliefilterele-
5
ment niet wordt vervangen.
6
7
8
9
4. Verwijder het oliefilterdeksel door de bouten te verwijderen.
2
3
1. Olieaftapplug B
2. Olielterdeksel
3. Bout
5. Verwijder en vervang het oliefilterele­ment en de o-ringen.
1
2
1. Olielterelement
2. O-ring
6. Monteer het oliefilterdeksel door de
Aanhaalmoment:
Bevestigingsbout oliefilterdeksel:
10 Nm (1.0 m·kgf, 7.2 ft·lbf)
OPMERKING:
Zorg dat de o-ringen correct aanliggen.
7. Breng de olieaftappluggen aan en zet deze dan vast met het voorgeschre­ven aanhaalmoment.
Aanhaalmomenten:
Olieaftapplug A:
35 Nm (3.5 m·kgf, 25 ft·lbf)
Olieaftapplug B:
30 Nm (3.0 m·kgf, 21.7 ft·lbf)
8. Vul bij met de voorgeschreven hoe­veelheid van de aanbevolen motorolie, monteer dan de olievuldop en zet deze vast.
6-10
Page 55
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1
2
3
3
1
2
Aanbevolen motorolie:
Zie pagina 8-1.
Oliehoeveelheid:
Zonder vervanging van oliefilterele­ment:
3.80 L (4.02 US qt) (3.34 Imp.qt)
Met vervanging van oliefilterelement:
3.90 L (4.12 US qt) (3.43 Imp.qt)
LET OP:
Om het slippen van de koppeling te voorkomen (de motorolie smeert immers ook de koppeling) mogen geen chemische additie­ven worden toegevoegd. Gebruik geen olieën met een CD diesel­specificatie of olieën met een ho­gere kwaliteit dan gespecificeerd. Gebruik ook geen oliën met een ENERGY CONSERVING II of ho­gere aanduiding. Zorg dat er geen verontreinigin-
gen in het carter terecht komen.
9. Start de motor, laat hem een paar mi­nuten stationair draaien en controleer daarbij op olielekkage. Als er sprake is van olielekkage, zet de motor dan di­rect af en zoek de oorzaak.
10. Zet de motor af, controleer dan het olieniveau en corrigeer indien nodig.
DCA11620
DAU20070
Koelvloeistof
Voor iedere rit moet het koelvloeistofniveau worden gecontroleerd. Ook moet de koel­vloeistof worden ververst volgens de inter­valperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
DAU38581
Controleren van het koelvloeistofni­veau
1. Zet de machine op een vlakke onder­grond en houd deze rechtop.
OPMERKING:
Het koelvloeistofniveau moet worden gecontroleerd terwijl de motor koud is, temperatuurverschillen zijn namelijk van invloed op het niveau.
Zorg dat de machine rechtop staat bij het controleren van het koelvloeistofni­veau. Wanneer de machine iets schuin staat, kan het niveau al foutief worden afgelezen.
2. Controleer het koelvloeistofniveau in het reservoir.
OPMERKING:
Het koelvloeistofniveau moet tussen de merkstrepen voor minimum- en maximum­niveau staan.
6-11
Voor TDM900
1. Koelvloeistofreservoir
2. Merkstreep maximumniveau
3. Merkstreep minimumniveau
Voor TDM900A
1. Merkstreep maximumniveau
2. Koelvloeistofreservoir
3. Merkstreep minimumniveau
3. Als de koelvloeistof bij of beneden de
2
3
4
5
6
7
8
9
Page 56
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
merkstreep voor minimumniveau staat, verwijder dan paneel B voor mo­del TDM900 of paneel A voor model TDM900A (Zie pagina 6-6.), verwijder
1
2
3
de reservoirdop, vul koelvloeistof bij tot de merkstreep voor maximumniveau en breng de reservoirdop en het pa­neel weer aan.
Voor TDM900
4
5
6
7
1. Dop koelvloeistofreservoir
8
9
Voor TDM900A
1
koelsysteem niet beschermd te­gen bevriezing en corrosie.
Als water aan de koelvloeistof is toegevoegd, vraag dan zo snel mogelijk een Yamaha dealer het antivries percentage van de koel­vloeistof te controleren, anders zal de koelvloeistof minder effec­tief zijn.
DWA10380
WAARSCHUWING
1. Dop koelvloeistofreservoir
Inhoud koelvloeistofreservoir (tot aan de merkstreep voor maximumni­veau):
0.25 L (0.26 US qt) (0.22 Imp.qt)
1
DCA10470
LET OP:
Als er geen koelvloeistof voorhan­den is, gebruik in plaats daarvan dan gedistilleerd water of zacht leidingwater. Gebruik geen hard water of zout water, hierdoor kan de motor worden beschadigd. Wanneer water werd gebruikt in
plaats van koelvloeistof, ververs dan zo snel mogelijk met koel­vloeistof, anders wordt de motor onvoldoende gekoeld en is het
Verwijder de koelvloeistofradiator­vuldop nooit terwijl de motor nog heet is.
OPMERKING:
De radiatorkoelvin schakelt automa­tisch aan of uit, afhankelijk van de tem­peratuur van de koelvloeistof in de koelvloeistofradiator.
Als de motor oververhit raakt, staan op pagina 6-34 nadere instructies ver­meld.
6-12
Page 57
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1
2
2
2
1
Het luchtfilterelement vervangen
Het luchtfilterelement moet worden vervan­gen volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudssche­ma. Vervang het luchtfilterelement vaker als u in zeer stoffige of vochtige gebieden rijdt.
1. Verwijder het zadel. (Zie pagina 3-14.)
2. Verwijder de stroomlijnpanelen A en B en de panelen A en B. (Zie pagina 6-6.)
3. Verwijder de tankbevestigingsbouten.
1. Bout
OPMERKING:
Sla de stappen 4 en 11 over voor model TDM900.
4. Verwijder de houder van het remvloei­stofreservoir voor de achterrem door de bout los te halen.
1(×2)
DAU27053
Voor TDM900A
2
1
3
1. Houder remvloeistofreservoir achterrem
2. Vloeistofreservoir achterrem
3. Bout
5. Trek de brandstoftank omhoog en weg van het luchtfilterhuis. (Maak de brandstofslangen niet los!)
6. Verwijder het luchtfilterdeksel door de schroeven te verwijderen.
6-13
1. Luchtlterdeksel
2. Schroef
7. Trek het luchtfilterelement los.
1. Luchtlterelement
8. Breng een nieuw luchtfilterelement aan in het luchtfilterhuis.
2
3
4
5
6
7
8
9
Page 58
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
LET OP:
Controleer of het luchtfilterele-
ment correct in het luchtfilterhuis
1
2
3
4
5
6
7
8
9
is geplaatst.
Laat de motor nooit draaien zon­der dat het luchtfilterelement aan­wezig is, dat kan leiden tot overmatige slijtage bij de zuiger(s) en/of de cilinder(s).
9. Monteer het luchtfilterdeksel door de schroeven aan te brengen.
10. Plaats de brandstoftank in de oor­spronkelijke positie en breng de bou­ten aan.
WAARSCHUWING
Controleer voor de installatie van de brandstoftank of de brand­stofslangen niet zijn beschadigd. Start de motor niet als een brand­stofslang beschadigd is, maar vraag een Yamaha dealer de be­schadigde slangen te vervangen om zo brandstoflekkage te voor­komen.
Controleer of de brandstofslan­gen stevig zijn aangesloten en de juiste ligging hebben en niet wor-
DCA10480
DWA11330
den afgekneld.
Vergeet niet de tankbeluchtings­slang en de overloopslang weer in de oorspronkelijke positie te leg­gen.
1
1. Tankbeluchtingsslang/overloopslang
2. Brandstofslang
1
1. Oorspronkelijke positie (verfmerkteken)
11. Monteer de houder van het remvloei­stofreservoir voor de achterrem door de bout aan te brengen.
12. Breng de framepanelen en de stroom­lijnpanelen aan.
13. Breng het zadel aan.
2
6-14
Page 59
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1
DAU34300
Afstellen van het stationair toerental
Het stationair toerental moet als volgt wor­den gecontroleerd en eventueel afgesteld volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema. De motor moet warm zijn om deze afstelling te verrichten.
OPMERKING:
De motor is voldoende warm als deze snel reageert op de gasbediening.
Controleer het stationair toerental en stel dit indien nodig volgens de specificatie af door de stationair stelschroef te verdraaien. Draai de schroef in de richting (a) om het stationair toerental te verhogen. Draai de schroef in de richting (b) om het stationair toerental te verlagen.
(a)
(b)
1
1. Stationair stelschroef
Stationair toerental:
1100–1200 tpm
OPMERKING:
Als het voorgeschreven stationair toerental niet haalbaar is volgens de hierboven be­schreven werkwijze, vraag dan een Yamaha dealer de afstelling uit te voeren.
DAU21381
Controleren van de vrije slag gaskabel
1. Vrije slag gaskabel
De vrije slag van de gaskabel dient
3.0–5.0 mm (0.12–0.20 in) te bedragen bij de gasgreep. Controleer de vrije slag van de gaskabel regelmatig en laat de vrije slag indien nodig afstellen door een Yamaha dealer.
2
3
4
5
6
7
8
9
6-15
Page 60
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Klepspeling
De klepspeling kan tijdens gebruik gaan af­wijken, waardoor de lucht/brandstof-ver­houding kan veranderen en/of het
1
motorgeluid toeneemt. Om dit te voorko­men moet de klepspeling door een Yamaha dealer worden afgesteld volgens de inter-
2
valperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
3
4
5
6
7
8
9
DAU21401
DAU33041
Banden
Let ten aanzien van de voorgeschreven banden op het volgende voor een optimale prestatie, levensduur en veilige werking van uw motorfiets.
Bandspanning
De bandspanning moet voor elke rit worden gecontroleerd en indien nodig worden bijge­steld.
WAARSCHUWING
De bandspanning moet worden
gecontroleerd en afgesteld terwijl de banden koud zijn (wanneer de temperatuur van de banden gelijk is aan de omgevingstemperatuur). De bandspanning moet worden
aangepast aan de rijsnelheid en het totale gewicht van rijder, pas­sagier, bagage en accessoires dat voor dit model is vastgesteld.
DWA10500
Bandspanning (gemeten op koude banden):
0–90 kg (0–198 lb):
Voor:
225 kPa (33 psi) (2.25 kgf/cm
Achter:
250 kPa (36 psi) (2.50 kgf/cm2)
TDM900 90–203 kg (198–448 lb) TDM900A 90–200 kg (198–441 lb):
Voor:
225 kPa (33 psi) (2.25 kgf/cm2)
Achter:
290 kPa (42 psi) (2.90 kgf/cm2)
Rijden met hoge snelheid:
Voor:
225 kPa (33 psi) (2.25 kgf/cm2)
Achter:
250 kPa (36 psi) (2.50 kgf/cm2)
Maximale belasting*:
TDM900 203 kg (448 lb) TDM900A 200 kg (441 lb)
* Totaal gewicht van motorrijder, pas-
sagier, bagage en accessoires
2
)
DWA11020
WAARSCHUWING
De aanwezigheid van bagage heeft grote invloed op het weggedrag, de rem- en rij-eigenschappen en de veilig­heid van uw motor. Neem daarom de volgende voorzorgsmaatregelen in
6-16
Page 61
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
acht.
DE MOTORFIETS NOOIT OVER­BELADEN! Rijden met een overbe­laden motorfiets kan leiden tot beschadiging van de banden, con­troleverlies of ernstig letsel. Zorg dat het totale gewicht van de mo­torrijder, de passagier, de bagage en de gemonteerde accessoires nooit het voorgeschreven maxi­mumlaadgewicht voor de machine overschrijdt.
Vervoer geen los verpakte spullen die tijdens de rit kunnen gaan schuiven.
Bevestig de zwaarste spullen op veilige wijze dicht bij het midden van de motorfiets en verdeel het gewicht over beide zijden.
Pas de luchtdruk in de wielophan­ging en de bandspanning aan op het te vervoeren gewicht. Controleer vóór iedere rit de con-
ditie en spanning van de banden.
Inspectie van banden
1
2
1. Bandproeldiepte
2. Wang van band
Voor elke rit moeten de banden worden ge­controleerd. Als de bandprofieldiepte op het midden van de band de vermelde limiet heeft bereikt, de band spijkers of stukjes glas bevat of wanneer de wang van de band scheurtjes vertoont, moet de band onmid­dellijk door een Yamaha dealer worden ver­vangen.
Minimale bandprofieldiepte (voor en achter):
1.6 mm (0.06 in)
tijd de lokale voorschriften in acht.
WAARSCHUWING
Laat sterk versleten banden door een Yamaha dealer vervangen. Rij­den op een machine met versleten banden is niet alleen verboden, maar dit heeft ook een averechts effect op de rijstabiliteit, waardoor u de macht over het stuur zou kun­nen verliezen. De vervanging van onderdelen van
wielen en remmen, inclusief ban­den, dient te worden overgelaten aan een Yamaha dealer, die over de nodige vakkundige kennis en ervaring beschikt.
DWA10470
2
3
4
5
6
7
8
9
OPMERKING:
De slijtagelimiet voor bandprofieldiepte is voor diverse landen verschillend. Neem al-
6-17
Page 62
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Bandeninformatie
123
1
2
3
1. Bandventiel
4
2. Bandventielbuis
3. Bandventieldop met afdichting
5
Deze motorfiets is uitgerust met gietwielen en tubeless banden met bandventielen.
6
WAARSCHUWING
De banden op de voor- en achter-
7
8
9
wielen dienen van hetzelfde merk en dezelfde constructie te zijn, an­ders is het weggedrag van de mo­tor mogelijk niet normaal. Na uitgebreide tests zijn alleen de
hieronder vermelde banden voor dit model goedgekeurd door Yamaha Motor Co., Ltd. Controleer altijd of de ventieldop-
jes stevig zijn bevestigd om zo
DWA10900
luchtlekkage te voorkomen.
Gebruik uitsluitend de hierna ver­melde bandventielen en luchtven­tielbuisjes om te voorkomen dat de bandspanning tijdens het rij­den wegvalt.
Voorband:
Maat:
120/70 ZR18M/C (59W)
Fabrikant/model:
TDM900 METZELER/MEZ4 FRONT TDM900A DUNLOP/D220FSTJ TDM900 DUNLOP/D220FSTJ
Bandventiel:
TR412
Luchtventielbuis:
#9100 (origineel)
Achterband:
Maat:
160/60 ZR17M/C (69W)
Fabrikant/model:
TDM900 METZELER/MEZ4 TDM900A DUNLOP/D220STJ TDM900 DUNLOP/D220STJ
Bandventiel:
TR412
Luchtventielbuis:
#9100 (origineel)
DWA10600
WAARSCHUWING
Deze motorfiets is uitgerust met spe­ciale banden die geschikt voor zeer hoge rijsnelheden. Let op het volgende om deze banden zo effectief mogelijk te kunnen gebruiken.
Gebruik bij vervanging uitsluitend
het voorgeschreven type banden. Bij andere banden is het risico op een klapband bij zeer hoge rijsnel­heden niet denkbeeldig. Gloednieuwe banden bieden op
sommige typen wegdek relatief weinig grip totdat ze zijn ingere­den. Het is dan ook verstandig de eerste 100 km (60 mi) nadat een nieuwe band is aangebracht rustig te blijven rijden en pas daarna de rijsnelheid te verhogen. Voordat met hoge snelheid wordt
gereden moeten de banden zijn opgewarmd. Pas de bandspanning steeds aan
volgens de rijomstandigheden.
6-18
Page 63
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1
2
(a)
(b)
DAU21960
Gietwielen
Let ten aanzien van de voorgeschreven wielen op het volgende voor een optimale prestatie, levensduur en veilige werking van uw motorfiets.
Controleer de velgen voor iedere rit op scheurtjes, verbuiging of kromtrekken. Laat ingeval van schade het wiel door een Yamaha dealer vervangen. Pro­beer het wiel nooit zelf te repareren, hoe klein de reparatie ook is. Vervang een wiel dat vervormd is of haar­scheurtjes vertoont.
Na het vervangen van een wiel of band moet het wiel worden uitgebalan­ceerd. Een niet uitgebalanceerd wiel zal mogelijk slecht functioneren, of kan een slechte wegligging en een verkor­te levensduur van de banden tot ge­volg hebben.
Rijd niet te snel direct na het verwisse­len van een band. Het bandoppervlak dient eerst te zijn ingereden voordat het zijn optimale eigenschappen ver­krijgt.
DAU22041
Vrije slag van koppelingshendel afstellen
3
2
1
(a)
(b)
1. Borgmoer (koppelingshendel)
2. Stelbout voor vrije slag koppelingshendel
3. Vrije slag van koppelingshendel
De vrije slag van de koppelingshendel dient
10.0–15.0 mm (0.39–0.59 in) te bedragen, zoals weergegeven. Controleer de vrije slag van de koppelingshendel regelmatig en stel indien nodig als volgt af.
1. Draai de borgmoer bij de koppe­lingshendel los.
2. Draai de stelbout richting (a) voor meer vrije slag van de koppelingshen­del. Draai de stelbout richting (b) voor minder vrije slag van de koppe­lingshendel.
OPMERKING:
Als de voorgeschreven vrije slag van de koppelingshendel werd gehaald zoals hier­boven beschreven, zet dan de borgmoer vast en sla de rest van de afstelprocedure over; zo niet, ga dan als volgt verder.
3. Draai de stelbout bij de koppe­lingshendel richting (a) om de koppe­lingskabel losser te stellen.
4. Draai de borgmoer bij het carter los.
1. Borgmoer (carter)
2. Stelmoer voor vrije slag remhendel (carter)
5. Draai de stelmoer richting (a) voor meer gaskabelspeling. Draai de stel­moer richting (b) voor minder vrije slag van de koppelingshendel.
6. Draai de borgmoer bij de koppe­lingshendel en op het carter vast.
2
3
4
5
6
7
8
9
6-19
Page 64
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1
Remlichtschakelaar afstellen
1
1
(b)
2
(a)
3
2
4
1. Remlichtschakelaar
2. Stelmoer remlichtschakelaar
5
De remlichtschakelaar, die wordt geacti­veerd door het rempedaal, is correct afge­steld wanneer het remlicht gaat branden
6
vlak voordat de remwerking intreedt. Stel in­dien nodig de remlichtschakelaar als volgt
7
af. Terwijl de stelmoer wordt gedraaid, moet de remlichtschakelaar op zijn plaats worden
8
gehouden. Draai de stelmoer in de richting (a) om het remlicht eerder te laten branden.
9
Draai de stelmoer in de richting (b) om het remlicht later te laten branden.
DAU22270
DAU22390
Controleren van voor- en achterremblokken
De remblokken in de voor- en achterrem moeten worden gecontroleerd op slijtage volgens de intervalperioden voorgeschre­ven in het periodieke smeer- en onder­houdsschema.
DAU22420
Remblokken voorrem
1
1. Slijtage-indicatorgroef remblok
Elk voorremblok heeft een eigen slijtage-in­dicatorgroef, zodat het remblok kan worden gecontroleerd zonder de rem te demonte­ren. Let op de slijtage-indicatorgroef om de remblokslijtage te controleren. Wanneer een remblok zover is afgesleten dat de slij­tage-indicatorgroef vrijwel is verdwenen, vraag dan een Yamaha-dealer de remblok-
ken als set te vervangen.
DAU22500
Remblokken achterrem
1. Remvoeringdikte
Controleer elk achterremblok op schade en meet de remvoeringsdikte. Als een remblok beschadigd is of als de remvoeringsdikte minder is dan 0.8 mm (0.03 in), vraag dan een Yamaha dealer de remblokken als set te vervangen.
6-20
Page 65
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Controleren van remvloeistofniveau
Voorrem
1. Merkstreep minimumniveau
Achterrem (voor TDM900)
1
1. Merkstreep minimumniveau
DAU38640
1
Achterrem (voor TDM900A)
1
1. Merkstreep minimumniveau
Bij een tekort aan remvloeistof kan lucht het remsysteem binnendringen, waarna de remwerking mogelijk minder effectief is. Controleer alvorens te gaan rijden of de remvloeistof boven de merkstreep voor mi­nimumniveau staat en vul indien nodig bij. Een laag remvloeistofniveau wijst mogelijk op verregaande remblokslijtage en/of lek­kage in het remsysteem. Als het remvloei­stofniveau laag is, controleer dan de remblokken op slijtage en het remsysteem op lekkage.
OPMERKING:
Bij model TDM900A bevindt zich het rem­vloeistofreservoir voor de achterrem onder het zadel. (Zie pagina 3-14.)
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen
in acht:
Bij het controleren van het remvloei­stofniveau moet het bovenvlak van het remvloeistofreservoir horizontaal staan.
Gebruik uitsluitend de voorgeschre­ven kwaliteit remvloeistof, anders kun­nen de rubber afdichtingen verslechteren en zo lekkage en slech­te remwerking teweegbrengen.
Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4
Vul bij met hetzelfde type remvloeistof. Bij vermengen van verschillende typen remvloeistof kunnen schadelijke che­mische reacties optreden en kan de remwerking verslechteren. Pas op en zorg dat tijdens het bijvullen
geen water of stof het remvloeistofre­servoir binnendringen. Water zal het kookpunt van de remvloeistof aanzien­lijk verlagen zodat dampbelvorming kan optreden en vuil de hydraulisch bediende kleppen van de ABS een­heid kan verstoppen.
Remvloeistof kan gelakte of kunststof onderdelen aantasten. Veeg gemorste remvloeistof steeds direct af.
Naarmate de remblokken afslijten, zal
2
3
4
5
6
7
8
9
6-21
Page 66
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
het remvloeistofniveau geleidelijk ver­der dalen. Vraag echter wel een Yamaha dealer om een inspectie als het remvloeistofniveau plotseling sterk
1
is gedaald.
2
3
4
Verversen van remvloeistof
Vraag een Yamaha dealer de remvloeistof te verversen volgens de intervalperioden voorgeschreven onder OPMERKING in het periodieke smeer- en onderhoudsschema. Laat bovendien de olie-keeringen van de hoofdremcilinders en de remklauwen en de remslangen vervangen volgens de interval­perioden of wanneer ze lekken of zijn be­schadigd.
Oliekeerringen: Vervang elke twee jaar. Remslangen: Vervang elke vier jaar.
5
6
7
8
DAU22730
Spanning aandrijfketting
De spanning van de aandrijfketting moet voorafgaand aan elke rit worden gecontro­leerd en indien nodig worden bijgesteld.
Aandrijfketting controleren op span­ning
1. Zet de motorfiets op de zijstandaard.
OPMERKING:
Bij het controleren en instellen van de span­ning van de aandrijfketting mag er geen ge­wicht op de motorfiets rusten.
2. Schakel de versnellingsbak in de vrij­stand.
3. Draai het achterwiel door de motorfiets te duwen en vind zo het strakste ge­deelte in de aandrijfketting; meet nu de spanning van de ketting zoals afge­beeld.
Spanning aandrijfketting:
50.0–60.0 mm (1.97–2.36 in)
DAU22760
DAU22771
9
6-22
Page 67
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1
1. Spanning aandrijfketting
4. Stel de spanning van de ketting als volgt bij als deze niet correct is.
DAU22951
Doorbuiging aandrijfketting bijstellen
1. Draai de wielasmoer los en de rem­klauwsteunbout en de borgmoer aan elke zijde van de achterbrug.
3
1
(b)
4
(a)
1. Wielasmoer
2. Stelbout spanning aandrijfketting
3. Borgmoer
4. Uitlijnmerktekens
2
1
2
1. Bout remklauwsteun
2. Remklauwsteun
2. Draai om de aandrijfketting strakker te stellen de stelbout aan beide uiteinden
van de achterbrug in de richting (a). Stel de ketting losser door de stelbout aan beide uiteinden van de achterbrug in de richting (b) te draaien en dan het achterwiel naar voren te drukken.
OPMERKING:
Gebruik voor een goede wieluitlijning de uit­lijnmerktekens aan beide zijden van de ach­terbrug, om zeker te zijn dat beide stelmoeren dezelfde positie hebben.
DCA10570
LET OP:
Een slecht gespannen aandrijfketting overbelast de motor en andere vitale delen van de motorfiets, waardoor de ketting kan slippen of breken. Om dit te voorkomen moet de spanning van de aandrijfketting binnen het voorge­schreven bereik blijven.
3. Draai de borgmoeren vast en zet dan de wielasmoer en de remklauwsteun­bout vast met het voorgeschreven aanhaalmoment.
Aanhaalmoment:
Wielasmoer:
150 Nm (15.0 m·kgf, 108.5 ft·lbf)
Bout remklauwsteun:
40 Nm (4.0 m·kgf, 29 ft·lbf)
2
3
4
5
6
7
8
9
6-23
Page 68
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Reinigen en smeren van de aandrijfketting
De aandrijfketting moet worden gereinigd en gesmeerd volgens de intervalperioden
1
zoals voorgeschreven in het periodieke smeer- en onderhoudsschema, anders zal
2
de ketting snel slijten, met name in vochtige of stoffige gebieden. Onderhoud de ketting als volgt.
3
LET OP:
4
De aandrijfketting moet worden ge­smeerd nadat de motorfiets is gewas­sen of ermee in de regen is gereden.
5
1. Reinig de aandrijfketting met petro-
6
7
8
9
leum en een zacht borsteltje.
LET OP:
Om beschadiging van de o-ringen te voorkomen, mag de aandrijfketting niet worden gereinigd met een stoomreini­ger of hogedrukreiniger of met niet-ge­schikte ontvetters.
2. Wrijf de aandrijfketting droog.
3. Smeer de aandrijfketting grondig met speciale smering voor o-ring kettin­gen.
DAU23022
DCA10581
DCA11120
DCA11110
LET OP:
Gebruik geen motorolie of andere smeermidelen voor de aandrijfketting, deze bevatten mogelijk toevoegingen die de o-ringen kunnen beschadigen.
DAU23100
Controleren en smeren van kabels
De werking van alle bedieningskabels en de conditie van alle kabels moet voorafgaand aan elke rit worden gecontroleerd en de ka­bel en kabeleinden moeten indien nodig worden gesmeerd. Vraag een Yamaha dealer een kabel te controleren of te ver­vangen wanneer deze is beschadigd of niet soepel beweegt.
Aanbevolen smeermiddel:
Motorolie
DWA10720
WAARSCHUWING
Bij schade aan de buitenkabel kan de goede werking van de kabel worden belemmerd en kan de binnenkabel gaan roesten. Vervang een beschadig­de kabel zo snel mogelijk om onveilige condities te voorkomen.
6-24
Page 69
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAU23111
Controleren en smeren van gasgreep en gaskabel
De werking van de gasgreep hoort vooraf­gaand aan elke rit te worden gecontroleerd. Smeer ook de gaskabel volgens de interval­tijden gespecificeerd in het periodiek onder­houdsschema.
DAU23131
Controleren en smeren van rem­en schakelpedalen
De werking van het rem- en het schakelpe­daal moet voorafgaand aan elke rit worden gecontroleerd en de pedaalscharnierpun­ten moeten indien nodig worden gesmeerd.
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet (universeel vet)
DAU23140
Controleren en smeren van rem­en koppelingshendels
De werking van de rem- en de koppe­lingshendel moet voorafgaand aan elke rit worden gecontroleerd en de hendelschar­nierpunten moeten indien nodig worden ge­smeerd.
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet (universeel vet)
2
3
4
5
6
7
8
9
6-25
Page 70
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Controleren en smeren van zijstandaard
1
2
3
4
De werking van de zijstandaard moet voor-
5
afgaand aan elke rit worden gecontroleerd en het scharnierpunt en de metaal-op-me­taal contactvlakken moeten indien nodig
6
worden gesmeerd.
7
8
9
WAARSCHUWING
Als de zijstandaard niet soepel om­hoog en omlaag beweegt, vraag dan een Yamaha dealer deze te controleren of te repareren.
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet (universeel vet)
DAU23200
DWA10730
DAU23250
Smeren van de achterwielophanging
1. Vetnippel
De scharnierpunten in de achterwielophan­ging moeten worden gesmeerd volgens de intervalperioden voorgeschreven in het pe­riodieke smeer- en onderhoudsschema.
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet
DAU23271
Voorvork controleren
De conditie en de werking van de voorvork moeten als volgt worden gecontroleerd vol­gens de intervalperioden voorgeschreven in het periodieke smeer- en onder­houdsschema.
Om de conditie te controleren
DWA10750
WAARSCHUWING
Zorg dat de motorfiets veilig wordt on­dersteund, zodat hij niet kan omvallen.
Controleer de binnenste vorkbuizen op krassen, beschadigingen en overmatige olielekkage.
Om de werking te controleren
1. Zet de machine op een vlakke onder­grond en houd deze rechtop.
2. Bekrachtig de voorrem en druk het stuur een paar keer stevig naar bene­den om te controleren of de voorvork soepel in- en uitveert.
6-26
Page 71
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DCA10590
LET OP:
Als schade wordt gevonden of de voor­vork niet soepel beweegt, vraag dan een Yamaha dealer te repareren of te controleren.
DAU23280
Controle van stuursysteem
Losse of versleten balhoofdlagers kunnen gevaarlijk zijn. De werking van het stuur moet als volgt worden gecontroleerd vol­gens de intervalperioden voorgeschreven in het periodieke smeer- en onder­houdsschema.
1. Plaats een standaard onder de motor zodat het voorwiel los is van de grond.
DWA10750
WAARSCHUWING
Zorg dat de motorfiets veilig wordt on­dersteund, zodat hij niet kan omvallen.
2. Houd de voorvorkpoten beet bij het ondereinde en probeer ze naar voren en achteren te bewegen. Als speling kan worden gevoeld, vraag dan een Yamaha dealer het stuursysteem te testen.
DAU23290
Controleren van wiellagers
De voor- en achterwiellagers moeten wor­den gecontroleerd volgens de intervalperio­den voorgeschreven in het periodieke smeer- en onderhoudsschema. Als de wiel­naaf speling vertoont of het wiel niet soepel draait, vraag dan een Yamaha dealer de wiellagers te controleren.
2
3
4
5
6
7
8
9
6-27
Page 72
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Accu
2
1
2
1
3
3
4
1. Accu
2. Positieve accukabel (rood)
3. Negatieve accukabel
5
Dit model is uitgerust met een perma­nent-dichte accu (onderhoudsvrij type)
6
waarvoor geen onderhoud vereist is. De elektrolyt hoeft niet te worden gecontroleerd
7
en er hoeft geen gedistilleerd water te wor­den bijgevuld.
8
LET OP:
Probeer nooit om celafdichtingen op
9
de accu te verwijderen, hierdoor kan permanente schade aan de accu wor­den toegebracht.
DAU23370
DCA10620
DWA10760
WAARSCHUWING
Elektrolyt is giftig en gevaarlijk om-
dat het zwavelzuur bevat, een stof die ernstige brandwonden veroor­zaakt. Vermijd contact met de huid, ogen of kleding en bescherm uw ogen altijd bij werkzaamheden na­bij accus. Voer als volgt EERSTE HULP uit als er lichamelijk contact is geweest met elektrolyt.
UITWENDIG: Spoel overvloedig met water.
INWENDIG: Drink grote hoe­veelheden water of melk en roep direct de hulp in van een arts. OGEN: Spoel gedurende 15 mi-
nuten met water en roep direct medische hulp in.
Accus produceren het explosieve
waterstofgas. Houd daarom von­ken, open vuur, sigaretten e.d. uit de buurt van de accu en zorg voor voldoende ventilatie bij acculaden in een afgesloten ruimte. HOUD DEZE EN ALLE ACCU’S
BUITEN BEREIK VAN KINDEREN.
Om de accu op te laden
Vraag zo snel mogelijk een Yamaha dealer
de accu te laden als deze ontladen lijkt te zijn. Vergeet niet dat de accu sneller ontla­den raakt als de machine is uitgerust met optionele elektrische accessoires.
Om de accu op te bergen
1. Verwijder de accu als de machine lan­ger dan een maand niet wordt ge­bruikt, laad volledig bij en zet hem dan weg op een koele en droge plek.
2. Als de accu langer dan twee maanden wordt weggeborgen, moet deze min­stens eenmaal per maand worden ge­controleerd; laad de accu dan indien nodig steeds volledig bij.
3. Laad de accu volledig bij alvorens te installeren.
4. Controleer na installatie of de accuka­bels correct zijn aangesloten op de ac­cupolen.
DCA10630
LET OP:
Zorg dat de accu altijd geladen
blijft. Door een accu in ontladen toestand weg te bergen kan per­manente accuschade ontstaan. Om een permanent-dichte accu
(onderhoudsvrij type) te laden, is een speciale acculader (met con­stante laadspanning) vereist. Bij gebruik van een conventionele ac-
6-28
Page 73
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
12 34 56 7 8 9
11 12
10
culader raakt de accu beschadigd. Wanneer u niet beschikt over een speciale acculader voor perma­nent-dichte accus (onder­houdsvrij type), vraag dan een Yamaha dealer uw accu op te la­den.
DAU38591
Zekeringen vervangen
Voor TDM900
7
7
12 34 56 8 9
1. Backup-zekering (voor kilometerteller en klok)
2. Zekering radiatorkoelvin
3. Zekering richtingaanwijzer/alarmverlichting
4. Zekering ontstekingssysteem
5. Zekering signaleringssysteem
6. Koplampzekering
7. Reservezekering
8. Zekering brandstonjectiesysteem
9. Hoofdzekering
Voor TDM900A
1. Backup-zekering (voor kilometerteller en klok)
2. Zekering radiatorkoelvin
3. Zekering richtingaanwijzer/alarmverlichting
4. Zekering ontstekingssysteem
5. Zekering signaleringssysteem
6. Koplampzekering
7. Zekering ABS-motor (voor modellen met ABS)
8. Reservezekering ABS-motor (voor modellen met ABS)
9. Hoofdzekering
10. Reservezekering
11. Zekering brandstonjectiesysteem
12. Zekering ABS-regeleenheid (voor modellen met ABS)
De hoofdzekeringhouder en het kastje met zekeringen voor afzonderlijke circuits bevin­den zich onder het zadel. (Zie pagina 3-14.)
2
3
4
5
6
7
8
9
6-29
Page 74
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1
2
Vervang een zekering als volgt als deze is doorgebrand.
1. Draai de contactsleutel naar OFF en schakel het betreffende elektrische cir-
1
2
3
4
5
6
7
8
9
cuit uit.
2. Verwijder de doorgebrande zekering en breng een nieuwe zekering met de voorgeschreven ampèrewaarde aan.
Voorgeschreven zekeringen:
Hoofdzekering:
40.0 A
Koplampzekering:
TDM900 15.0 A TDM900A 20.0 A
Zekering radiatorkoelvin:
20.0 A
Zekering ontstekingssysteem:
10.0 A
Zekering signaleringssysteem:
10.0 A
Backup-zekering:
TDM900 5.0 A TDM900A 10.0 A
Zekering brandstofinjectiesysteem:
10.0 A Zekering richtingaanwijzer/alarmver­lichting:
10.0 A Zekering ABS-motor:
Zekering ABS-regeleenheid:
TDM900A 30.0 A
TDM900A 10.0 A
DCA10640
LET OP:
Gebruik geen zekering met een hoger ampèrage dan is voorgeschreven, om ernstige schade aan het elektrisch sys­teem en mogelijk brandgevaar te ver­mijden.
3. Draai de contactsleutel naar ON en schakel het betreffende elektrische cir­cuit in om te zien of de apparatuur werkt.
4. Als de zekering direct opnieuw door­brandt, vraag dan een Yamaha dealer het elektrisch systeem te controleren.
DAU23750
Koplampgloeilamp vervangen
Dit model is voorzien van twee koplampen met een halogeen gloeilamp. Vervang een koplampgloeilamp als volgt als deze is doorgebrand.
1. Maak de koplampstekker los en ver­wijder dan de gloeilampkap.
1. Gloeilamphouder
2. Koplampstekker
2. Haak de gloeilamphouder los en ver­wijder dan de defecte gloeilamp.
6-30
Page 75
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1
1
1. Gloeilamphouder
DWA10790
WAARSCHUWING
Koplampgloeilampen worden zeer heet. Houd daarom brandbare produc­ten uit de buurt van een koplampgloei­lamp en raak het lampglas niet aan zolang dit niet is afgekoeld.
3. Breng een nieuwe gloeilamp aan en zet deze dan vast met de gloeilamp­houder.
LET OP:
Pas op en zorg dat de volgende onder­delen niet worden beschadigd:
Raak het glas van de koplampgloeilamp niet aan zodat dit vetvrij blijft, anders kan de doorzichtigheid van het glas, de
Koplampgloeilamp
DCA10650
lichtintensiteit en de levensduur nade­lig worden beïnvloed. Wrijf eventuele verontreinigingen en vingerafdrukken op het gloeilampglas weg met een doekje gedrenkt in alcohol of thinner.
Koplamplens
Plak geen kleurfolie of stickers op de koplamplens. Gebruik geen koplampgloei-
lamp met een hoger wattage dan is voorgeschreven.
1
1. Raak het glas van de gloeilamp niet aan.
4. Breng de gloeilampkap aan en sluit dan de stekker aan.
5. Vraag indien nodig een Yamaha dealer de koplamplichtbundel af te stellen.
DAU24080
Gloeilamp in remlicht/achterlicht vervangen
1. Verwijder het zadel. (Zie pagina 3-14.)
2. Verwijder de lampfitting (samen met de gloeilamp) door deze linksom te draaien.
1. Fitting
3. Verwijder de defecte gloeilamp door deze in te drukken en linksom te draaien.
4. Breng een nieuwe gloeilamp aan in de fitting, druk de lamp aan en draai rechtsom tot hij stuit.
5. Breng de lampfitting aan (samen met de gloeilamp) door deze rechtsom te draaien.
6. Breng het zadel aan.
2
3
4
5
6
7
8
9
6-31
Page 76
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
2
1
Gloeilamp in richtingaanwijzer vervangen
1. Verwijder de lamplens van de richtin-
1
2
3
4
5
6
7
8
9
gaanwijzer door de schroeven te ver­wijderen.
1. Schroef
2. Lamplens richtingaanwijzer
2. Verwijder de defecte gloeilamp door deze in te drukken en linksom te draaien.
DAU24202
DAU38900
Parkeerlichtgloeilamp vervangen
1. Verwijder de lamplens van het par­keerlicht door de schroeven te verwij­deren.
1
2
1. Gloeilamp richtingaanwijzer
3. Breng een nieuwe gloeilamp aan in de fitting, druk de lamp aan en draai
1
rechtsom tot hij stuit.
4. Monteer de lamplens door de schroef aan te brengen.
DCA11190
LET OP:
Zet de schroef niet overdreven strak vast, anders kan de lamplens breken.
1. Lamplens parkeerlicht
2. Schroef
2. Verwijder de defecte gloeilamp door deze uit te trekken.
6-32
Page 77
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1
1. Gloeilamp parkeerlicht
3. Steek een nieuwe gloeilamp in de fit­ting.
4. Monteer de lamplens door de schroe­ven aan te brengen.
DCA10680
LET OP:
Zet de schroeven niet overdreven strak vast, anders kan de lamplens breken.
DAU24350
Ondersteunen van de motorfiets
Dit model is niet voorzien van een midden­bok, neem daarom de volgende voorzorgs­maatregelen in acht bij het verwijderen van het voor- en achterwiel of bij het uitvoeren van ander onderhoud waarbij de motorfiets rechtop moet staan. Controleer of de motor­fiets stabiel en horizontaal staat alvorens onderhoud te verrichten. Onder het motor­blok kan een stevige houten kist gezet wor­den voor extra stabiliteit.
Onderhoud aan het voorwiel
1. Stabiliseer de achterzijde van de mo­torfiets met een motorstandaard of, als geen andere standaard voorhanden is, door een krik te plaatsen onder het frame aan de voorzijde van het achter­wiel.
2. Breng het voorwiel los van de grond met gebruik van een motorfietsstan­daard.
Verwijderen van het achterwiel
Breng het achterwiel los van de grond met een motorfietsstandaard of, als deze niet voorhanden is, door een krik te plaatsen on­der beide zijden van het frame aan de voor­zijde van het achterwiel, of onder beide uiteinden van de achterbrug.
DAU25870
Problemen oplossen
Yamaha motorfietsen ondergaan een gron­dige inspectie voordat ze vanaf de fabriek op transport gaan, maar tijdens gebruik kunnen toch storingen optreden. Proble­men in de brandstof-, compressie- of ont­stekingssystemen kunnen bijvoorbeeld de oorzaak zijn van slecht starten of een afna­me in motorvermogen. In de volgende storingzoekschemas is een snelle en gemakkelijke werkwijze weerge­geven om deze vitale systemen zelf te kun­nen controleren. Ga met uw motorfiets echter wel naar een Yamaha dealer als re­paraties nodig zijn, hier zijn vakkundige monteurs aanwezig die beschikken over het benodigde gereedschap en de ervaring en vakkennis om het nodige onderhoud aan de machine correct te verrichten. Gebruik uitsluitend originele Yamaha ver­vangingsonderdelen. Niet-originele onder­delen lijken misschien op Yamaha onderdelen maar zijn toch vaak van minde­re kwaliteit en hebben een kortere levens­duur, zodat dan later mogelijk toch dure reparaties nodig zijn.
2
3
4
5
6
7
8
9
6-33
Page 78
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Storingzoekschemas
Startproblemen of slechte werking van de motor
1
2
3
4
5
6
7
8
WAARSCHUWING
Houd open vuur uit de buurt en rook niet terwijl het brandstofsysteem wordt getest of hieraan wordt gewerkt.
1. Brandstof
Controleer het brandstofniveau in de brandstoftank.
Er is voldoende brandstof aanwezig.
Er is geen brandstof aanwezig.
Controleer de compressie.
Vul brandstof bij.
De motor start niet. Controleer de compressie.
2. Compressie
Bedien de elektrische startknop.
3. Ontsteking
Verwijder de bougies en controleer de elektroden.
Er is compressie.
Er is geen compressie.
Nat
Droog
Schoonvegen met een droge doek. Stel de elektrodenafstand van de bougies af of vervang de bougies.
Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
Controleer de ontsteking.
Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
Draai de gasgreep tot halverwege open en bedien de elektrische startknop.
De motor start niet. Controleer de accu.
DAU25911
DWA10840
9
4. Accu
Bedien de elektrische startknop.
De motor draait snel rond.
De motor draait langzaam rond.
De accu is in orde.
Controleer de aansluitingen van de accukabels en laad de accu indien nodig.
6-34
De motor start niet. Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
Page 79
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Oververhitte motor
DWA10400
WAARSCHUWING
Verwijder de koelvloeistofradiatorvuldop niet terwijl de motor en de koelvloeistofradiator nog heet zijn. Hete vloeistof
en stoom kan naar buiten spuiten en zo ernstige brandwonden veroorzaken. Wacht tot de motor is afgekoeld.
Breng na verwijderen van de borgbout voor de radiatorvuldop een dikke doek, bijvoorbeeld een handdoek, aan over de radiatorvuldop en draai deze dan langzaam linksom tegen de aanslag zodat de nog aanwezige druk kan ontsnappen. Druk de dop omlaag zodra het sisgeluid stopt en draai deze linksom en verwijder de dop.
Vraag een Yamaha dealer het koelsysteem te controleren en te repareren.
Vul koelvloeistof bij. (Zie OPMERKING.)
Wacht tot de motor is afgekoeld.
Controleer het koelvloeistofniveau in het reservoir en in de radiator.
Het koelvloeistofniveau is laag. Controleer het koelsysteem op lekkage.
Het koelvloeistofniveau is in orde.
Er is lekkage.
Er is geen lekkage.
Start de motor. Vraag een Yamaha dealer het koelsysteem te controleren en te repareren als de motor opnieuw oververhit raakt.
OPMERKING:
Als geen koelvloeistof beschikbaar is, kan tijdelijk leidingwater worden gebruikt, maar dit moet wel zo snel mogelijk door de voorgeschre­ven koelvloeistof worden vervangen.
2
3
4
5
6
7
8
9
6-35
Page 80

VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS

Verzorging
De open constructie van een motorfiets maakt de fraaie techniek beter zichtbaar, maar de machine is hierdoor ook meer
1
kwetsbaar. Er kan sprake zijn van roestvor­ming en corrosie, ook al zijn hoogwaardige componenten gebruikt. Een roestige uitlaat-
2
pijp valt bij een auto niet zo op, bij een mo­torfiets is dit echter nadelig voor de algehele
3
aanblik. Regelmatige en correcte verzor­ging is niet alleen vereist volgens de garan­tiebepalingen, maar verzekert ook een fraai
4
uiterlijk van de machine, verlengt de levens­duur en verbetert de prestaties.
5
Alvorens te reinigen
6
7
8
9
1. Dek de uitlaatdemperopeningen af met plastic zakken nadat de motor is afgekoeld.
2. Controleer of alle doppen en afdek­pluggen, ook de bougiedoppen, en alle elektrische stekkers en aansluitin­gen stevig zijn bevestigd.
3. Verwijder hardnekkige vervuiling, zo­als verbrande olie op het carter, met een ontvetter en een borstel, maar ge­bruik dergelijke producten nooit op af­dichtingen, pakkingen, tandwielen, de aandrijfketting en de wielassen. Spoel vuil en ontvetter altijd af met water.
DAU26040
Reinigen
LET OP:
Vermijd het gebruik van sterke en bijtende wielreinigingsmiddelen, vooral bij spaakwielen. Als dergelij­ke producten toch worden gebruikt om hardnekkig vuil los te maken, laat het reinigingsmiddel dan niet langer inwerken dan is vermeld in de gebruiksinstructies. Spoel het betreffende gebied grondig schoon met water, laat direct drogen en breng daarna een corrosiewerende spray aan.
Bij verkeerd reinigen kunnen de kuipruit, de stroomlijnpanelen, fra­mepanelen en andere kunststof de­len worden beschadigd. Gebruik alleen een zachte, schone doek of een spons met zachte zeep en water om kunststof delen te reinigen. Gebruik geen bijtende chemische
reinigingsmiddelen op kunststof delen. Vermijd het gebruik van doe­ken of sponzen die in contact zijn geweest met bijtende of schurende reinigingsmiddelen, oplosmiddelen of thinner, brandstof (benzine), roestverwijderingsmiddelen of cor­rosieremmers, remvloeistof, anti-
7-1
DCA10770
vries of elektrolyt.
Gebruik geen hogedrukreinigers of stoomreinigers, omdat dan op de volgende plaatsen water kan door­dringen en zo schade kan ontstaan: afdichtingen (van wiel- en achter­bruglagers, voorvork en remmen), elektrische componenten (kabel­stekkers, messtekkers, instrumen­ten, schakelaars en verlichting), beluchtings- en ontluchtingsslan­gen.
Bij motorfietsen met een kuipruit: gebruik geen bijtende reinigings­middelen of harde sponzen, deze veroorzaken dofheid en laten kras­jes achter. Sommige reinigingsmid­delen voor kunststof laten eveneens krasjes achter op de kuipruit. Test het product op een klein, niet-zichtbaar gedeelte van de kuipruit om zeker te zijn dat geen sporen achterblijven op de kuipruit. Als de kuipruit krasjes vertoont, breng dan na wassen een hoog­waardige polish voor gebruik op kunststof aan.
Na normaal gebruik Verwijder vuil met warm water, zachte zeep en een zachte, schone spons en spoel dan
Page 81
VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
grondig met schoon water. Gebruik een tan­denborstel of een flessenborstel op moeilijk bereikbare plekken. Hardnekkig vastzittend vuil en insectenresten laten gemakkelijker los als de bewuste plek alvorens te reinigen een paar minuten met een vochtige doek wordt bedekt.
Na rijden in regen, aan de kust of op bepe­kelde wegen Zeelucht en wegenzout waarmee wegen ’s winters worden bestrooid hebben in combi­natie met water een zeer corrosieve wer­king; handel daarom als volgt na een rit in een regenbui, nabij de kust of op bepekelde wegen.
OPMERKING:
s Winters gestrooid wegenzout kan nog tot in de lente aanwezig blijven.
1. Reinig de motorfiets met koud water en zachte zeep nadat de machine is afgekoeld.
DCA10790
LET OP:
Gebruik geen heet water, dit versterkt de corrosieve werking van het zout.
2. Laat de motorfiets drogen en breng dan met een spuitbus een corrosiewe­rend middel aan op alle metalen delen,
ook op verchroomde en vernikkelde componenten, om zo corrosie te voor­komen.
Na reiniging
1. Droog de motorfiets met een zeemle­ren lap of een vochtabsorberende doek.
2. Laat de aandrijfketting direct drogen en smeer hem om roestvorming te voorkomen.
3. Gebruik een chroompolish om ver­chroomde, aluminium en roestvrijsta­len delen te doen glanzen, ook het uitlaatsysteem. (Zelfs thermische ver­kleuringen op roestvrijstalen uitlaat­systemen kunnen door oppoetsen worden verwijderd.)
4. Het is aan te bevelen om met een spuitbus een corrosiewerend middel aan te brengen op alle metalen delen, ook op verchroomde en vernikkelde componenten, om zo corrosie te voor­komen.
5. Gebruik oliespray als universeel schoonmaakmiddel om eventueel nog achtergebleven vuil te verwijderen.
6. Werk kleine lakbeschadigingen bij ver­oorzaakt door steenslag e.d.
7. Zet alle gelakte oppervlakken in de was.
8. Laat de motorfiets volledig drogen al­vorens te stallen of af te dekken.
DWA10930
WAARSCHUWING
Controleer of er geen olie of was op
de wielen of de remmen zit. Reinig de remschijven en remvoeringen indien nodig met een normale rem­schijfreiniger of aceton en spoel de banden schoon met lauw water en een mild reinigingsmiddel. Test voor u de motorfiets in gebruik
neemt eerst de remwerking en het weggedrag in bochten.
DCA10800
LET OP:
Breng een geringe hoeveelheid
oliespray en was aan en verwijder overtollige hoeveelheden.
Breng oliespray of was nooit aan op rubber of kunststof delen, behandel deze met een daartoe bestemd ver­zorgingsmiddel.
Vermijd het gebruik van schurende poetsmiddelen, deze tasten de lak aan.
OPMERKING:
Vraag een Yamaha dealer om advies over de te gebruiken producten.
2
3
4
5
6
7
8
9
7-2
Page 82
VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
Stalling
Korte termijn
Stal uw motorfiets steeds op een koele en
1
droge plek en bescherm indien nodig tegen stof met een luchtdoorlatende stallinghoes.
2
LET OP:
Als de motorfiets wordt gestald in
3
4
5
6
7
8
9
een slecht geventileerde ruimte of in vochtige toestand wordt afge­dekt met een hoes of een dekzeil, zal water en vocht kunnen binnen­dringen en roestvorming veroorza­ken.
Voorkom corrosie door de machine niet te stallen in een vochtige kel­der, een stal (i.v.m. de aanwezig­heid van ammoniakdamp) en in een opslagruimte voor sterke chemica­liën.
Lange termijn
Alvorens uw motorfiets gedurende meerde­re maanden aaneen te stallen:
1. Volg alle instructies op in de paragraaf Verzorging in dit hoofdstuk.
2. Vul de brandstoftank en voeg een sta­bilisatoradditief (indien verkrijgbaar) toe om roestvorming in de tank en
DAU26201
DCA10810
achteruitgang van de brandstof te voorkomen.
3. Voer de volgende stappen uit om de cilinders, de zuigerveren etc. te be­schermen tegen corrosie. a. Verwijder de bougiedoppen en de
bougies.
b. Giet een theelepel motorolie in elk
bougiegat.
c. Breng de bougiedoppen aan op de
bougies en leg dan de bougies zo­danig op de cilinderkop dat de elektroden aan massa liggen. (Dit voorkomt vonken tijdens de vol­gende stap.)
d. Laat de motor een paar keer rond-
draaien op de startmotor. (De cilin­derwanden worden zo geolied.)
e. Haal de bougiedoppen los van de
bougies en breng dan de bougies en de bougiedoppen weer aan.
DWA10950
WAARSCHUWING
Om schade of letsel door vonkvorming te voorkomen, moeten de bougie-elek­troden aan massa liggen terwijl de motor wordt rondgedraaid.
4. Smeer alle bedieningskabels en scharnierpunten van alle hendels en pedalen en van de zijstandaard/mid­denbok.
7-3
5. Controleer de bandspanning en corri­geer deze indien nodig en breng dan de motorfiets omhoog, zodat beide wielen los van de grond zijn. Een an­dere mogelijkheid is de wielen elke maand iets te draaien, zodat de ban­den niet op één gedeelte sterker ach­teruitgaan.
6. Dek de uitlaatdemperopeningen af met een plastic zak om te voorkomen dat vocht kan binnendringen.
7. Verwijder de accu en laad deze volle­dig bij. Berg de accu op een koele en droge plek op en laad hem eens per maand bij. Berg de accu niet op een zeer warme of koude plek op [minder dan 0 °C (30 °F) of meer dan 30 °C (90 °F)]. Zie pagina 6-28 voor meer in­formatie over het opbergen van de ac­cu.
OPMERKING:
Voer eventueel benodigde reparaties uit voordat u uw motorfiets stalt.
Page 83

SPECIFICATIES

Afmetingen:
Totale lengte:
2180 mm (85.8 in)
Totale breedte:
800 mm (31.5 in)
Totale hoogte:
1290 mm (50.8 in)
Zadelhoogte:
825 mm (32.5 in)
Wielbasis:
1485 mm (58.5 in)
Grondspeling:
160 mm (6.30 in)
Kleinste draaicirkel:
2900 mm (114.2 in)
Gewicht:
Incl. olie en brandstof:
TDM900 221.0 kg (487 lb) TDM900A 224.0 kg (494 lb)
Motor:
Type motor:
Vloeistofgekoeld, 4-takt, DOHC
Cilinderopstelling:
2-cilinder, parallel vooroverhellend
Slagvolume:
897.0 cm3 (54.73 cu.in)
Boring × slag:
92.0 × 67.5 mm (3.62 × 2.66 in)
Compressieverhouding:
10.40 :1
Startsysteem:
Elektrische startmotor
DAU2633E
Smeersysteem:
Dry sump
Motorolie:
Type:
SAE10W30 of SAE10W40 of SAE15W40 of SAE20W40 of SAE20W50
-20 -10 0
Aanbevolen kwaliteit motorolie:
API service type SE, SF, SG of hoger
20 30
10
SAE 10W-30
SAE 10W-40
SAE 15W-40
SAE 20W-40
SAE 20W-50
40
50 ˚C
Hoeveelheid motorolie:
Zonder vervanging van oliefilterelement:
3.80 L (4.02 US qt) (3.34 Imp.qt)
Met vervanging van oliefilterelement:
3.90 L (4.12 US qt) (3.43 Imp.qt)
Koelsysteem:
Inhoud koelvloeistofreservoir (tot aan de merkstreep voor maximumniveau):
0.25 L (0.26 US qt) (0.22 Imp.qt)
Inhoud radiator (inclusief alle leidingen):
1.75 L (1.85 US qt) (1.54 Imp.qt)
Luchtfilter:
Luchtfilterelement:
Papieren element met oliecoating
Brandstof:
Aanbevolen brandstof:
Uitsluitend normale loodvrije benzine
Inhoud brandstoftank:
20.0 L (5.28 US gal) (4.40 Imp.gal)
Hoeveelheid reservebrandstof:
3.5 L (0.92 US gal) (0.77 Imp.gal)
Brandstofinjectie:
Fabrikant:
DENSO
Model:
195500-3830/2
Bougie(s):
Fabrikant/model:
NGK/DPR8EA-9
Fabrikant/model:
DENSO/X24EPR-U9
Elektrodenafstand:
0.8–0.9 mm (0.031–0.035 in)
Koppeling:
Type koppeling:
Nat, meervoudige plaat
Versnellingsbak:
Primair reductiesysteem:
Recht tandwiel
Primaire reductieverhouding:
67/39 (1.718)
Secundair reductiesysteem:
Kettingaandrijving
Secundaire reductieverhouding:
42/16 (2.625)
Type versnellingbak:
Constant mesh, 6 versnellingen
2
3
4
5
6
7
8
9
8-1
Page 84
SPECIFICATIES
Bediening:
Bediening met linkervoet
Overbrengingsverhoudingen:
1e:
1
2
3
4
33/12 (2.750)
2e:
37/19 (1.947)
3e:
34/22 (1.545)
4e:
31/25 (1.240)
5e:
26/25 (1.040)
6e:
24/26 (0.923)
Chassis:
5
6
7
8
9
Type frame:
Diamantframe
Spoorhoek:
25.50 graad
Naspoor:
114.0 mm (4.49 in)
Voorband:
Type:
Tubeless
Maat:
120/70 ZR18M/C (59W)
Fabrikant/model:
TDM900 METZELER/MEZ4 FRONT TDM900A DUNLOP/D220FSTJ
Fabrikant/model:
TDM900 DUNLOP/D220FSTJ
Achterband:
Type:
Tubeless
Maat:
160/60 ZR17M/C (69W)
Fabrikant/model:
TDM900 METZELER/MEZ4 TDM900A DUNLOP/D220STJ
Fabrikant/model:
TDM900 DUNLOP/D220STJ
Belading:
Maximale belasting:
TDM900 203 kg (448 lb) TDM900A 200 kg (441 lb)
* (Totaal gewicht van bestuurder, passa-
gier, bagage en accessoires)
Bandenspanning (gemeten aan koude banden):
Gewichtsverdeling:
0–90 kg (0–198 lb)
Voor:
225 kPa (33 psi) (2.25 kgf/cm2)
Achter:
250 kPa (36 psi) (2.50 kgf/cm2)
Gewichtsverdeling:
TDM900 90–203 kg (198–448 lb) TDM900A 90–200 kg (198–441 lb)
Voor:
225 kPa (33 psi) (2.25 kgf/cm2)
Achter:
290 kPa (42 psi) (2.90 kgf/cm2)
Rijden met hoge snelheid:
Voor:
225 kPa (33 psi) (2.25 kgf/cm2)
8-2
Achter:
250 kPa (36 psi) (2.50 kgf/cm
Voorwiel:
Type wiel:
Gietwiel
Velgmaat:
18M/C x MT3.50
Achterwiel:
Type wiel:
Gietwiel
Velgmaat:
17M/C x MT5.00
Voorrem:
Type:
Dubbele schijfrem
Bediening:
Bediening met rechterhand
Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4
Achterrem:
Type:
Enkele schijfrem
Bediening:
Bediening met rechtervoet
Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4
Voorwielophanging:
Type:
Telescoopvork
Veer/schokdempertype:
Schroefveer/oliedemper
Veerweg:
150.0 mm (5.91 in)
2
)
Page 85
SPECIFICATIES
Achterwielophanging:
Type:
Achterbrug (link-ophanging)
Veer/schokdempertype:
Schroefveer/gas-oliedemper
Veerweg:
133.0 mm (5.24 in)
Elektrische installatie:
Ontstekingssysteem:
Transistorontsteking (digitaal)
Laadsysteem:
Wisselstroomdynamo met permanente magneten
Accu:
Model:
GT12B-4
Voltage, capaciteit:
12 V, 10.0 A/u
Koplamp:
Type gloeilamp:
Halogeenlamp
Gloeilampen voltage, wattage × aantal:
Koplamp:
12 V, 55.0 W × 2
Achterlicht/remlicht unit:
12 V, 5.0 W/21.0 W × 1
Voorste richtingaanwijzer:
12 V, 10.0 W × 2
Achterste richtingaanwijzer:
12 V, 10.0 W × 2
Parkeerlicht:
12 V, 5.0 W × 1
Instrumentenverlichting:
14 V, 2.0 W × 2
Controlelampje vrijstand:
14 V, 1.2 W × 1
Controlelampje grootlicht:
14 V, 1.4 W × 1
Waarschuwingslampje olieniveau:
LED
Controlelampje richtingaanwijzers:
TDM900 14 V, 1.2 W × 2 TDM900A 14 V, 1.2 W × 1
Waarschuwingslampje motorstoring:
14 V, 1.4 W × 1
ABS-waarschuwingslampje:
TDM900A 14 V, 1.4 W × 1
Controlelampje startblokkering:
LED
Zekeringen:
Hoofdzekering:
40.0 A
Koplampzekering:
TDM900 15.0 A TDM900A 20.0 A
Zekering signaleringssysteem:
10.0 A
Zekering ontstekingssysteem:
10.0 A
Zekering radiatorkoelvin:
20.0 A
Zekering richtingaanwijzer/alarmverlichting:
10.0 A
Zekering brandstofinjectiesysteem:
10.0 A
Zekering ABS-regeleenheid:
TDM900A 10.0 A
8-3
Zekering ABS-motor:
TDM900A 30.0 A
Backup-zekering:
TDM900 5.0 A TDM900A 10.0 A
2
3
4
5
6
7
8
9
Page 86

GEBRUIKERSINFORMATIE

1
Identificatienummers
Noteer het sleutelnummer, het voertuigi­dentificatienummer en de modelinforma­tiesticker in onderstaande ruimtes. Deze
1
nummers heeft u nodig om reserveonder­delen bij een Yamaha dealer te bestellen of wanneer uw machine is gestolen.
2
SLEUTELIDENTIFICATIE NUMMER:
3
4
VOERTUIGIDENTIFICATIE NUMMER:
5
6
7
MODELINFORMATIESTICKER:
8
9
DAU26351
DAU26381
Sleutelnummer
1. Sleutelnummer
2. Codeersleutel (rood bovendeel)
3. Standaardsleutels (zwart bovendeel)
Het sleutelnummer is ingeslagen op het sleutelplaatje. Noteer dit nummer in het daartoe bestemde vakje en gebruik dit als referentie bij het bestellen van een nieuwe sleutel.
DAU26400
Voertuigidentificatienummer
1. Voertuigidenticatienummer
Het voertuigidentificatienummer is ingesla­gen op de balhoofdbuis. Noteer dit nummer in het daartoe bestemde vakje.
OPMERKING:
Het voertuigidentificatienummer is bedoeld voor identificatie van uw motorfiets en kan worden gebruikt om uw motor in uw land aan te melden voor kentekenregistratie.
9-1
Page 87
Modelinformatiesticker
1. Modelinformatiesticker
GEBRUIKERSINFORMATIE
DAU26540
2
3
1
4
De modelinformatiesticker is onder het za­del bevestigd aan het frame. (Zie pagina 3-14.) Noteer de informatie op deze sticker in het daartoe bestemde vakje. Deze informatie is nodig om reserve-onderdelen te bestellen bij een Yamaha dealer.
5
6
7
8
9
9-2
Page 88

INDEX

A
Aandrijfketting, reinigen en smeren ........ 6-24
ABS (voor modellen met ABS)................ 3-11
ABS-waarschuwingslampje (voor modellen
met ABS) ................................................ 3-5
Accu ........................................................ 6-28
Achterwielophanging, smeren................. 6-26
Afstelling remlichtschakelaar .................. 6-20
Antidiefstal-alarmsysteem (optie).............. 3-8
B
Bagageriembevestiging .......................... 3-18
Banden.................................................... 6-16
Bougies, controleren ................................. 6-7
Brandstof................................................. 3-13
Brandstofverbruik, tips voor een zuinig..... 5-3
C
Claxonschakelaar ..................................... 3-9
Contactslot/stuurslot ................................. 3-2
Controle- en waarschuwingslampjes ........ 3-3
Controlelampje grootlicht .......................... 3-4
Controlelampjes richtingaanwijzers .......... 3-4
Controlelampje startblokkering ................. 3-5
Controlelijst voor gebruik .......................... 4-2
D
Dimlichtschakelaar.................................... 3-9
G
Gasgreep en gaskabel, controleren en
smeren.................................................. 6-25
Gereedschapsset...................................... 6-1
Gloeilamp remlicht/achterlicht,
vervangen............................................. 6-31
Gloeilamp richtingaanwijzer,
vervangen............................................. 6-32
I
Identificatienummers..................................9-1
Inrijperiode.................................................5-3
K
Kabels, controleren en smeren................6-24
Klepspeling ..............................................6-16
Koelvloeistof ............................................6-11
Koplampgloeilamp, vervangen ................6-30
Koppelingshendel ....................................3-10
Koppelingshendel, vrije slag afstellen .....6-19
L
Lichtsignaalschakelaar ..............................3-9
Locaties van onderdelen ...........................2-1
Luchtfilterelement, vervangen..................6-13
M
Modelinformatiesticker...............................9-2
Motorolie en oliefilterelement.....................6-8
Multifunctioneel display..............................3-7
N
Noodstopschakelaar..................................3-9
O
Ondersteunen van de motorfiets .............6-33
Opbergcompartiment...............................3-15
P
Parkeerlichtgloeilamp, vervangen............6-32
Parkeren ....................................................5-4
Periodiek smeer- en
onderhoudsschema.................................6-2
Problemen oplossen................................6-33
R
Rem- en koppelingshendels, controleren en
smeren ..................................................6-25
Rem- en schakelpedalen, controleren en
smeren .................................................. 6-25
Remhendel .............................................. 3-11
Rempedaal .............................................. 3-11
Remvloeistofniveau, controleren ............. 6-21
Remvloeistof, verversen..........................6-22
Richtingaanwijzerschakelaar.....................3-9
S
Schakelaar alarmverlichting ......................3-9
Schakelen.................................................. 5-2
Schakelpedaal.........................................3-10
Schokdemperunit, afstellen ..................... 3-17
Sleutelnummer ..........................................9-1
Spanning aandrijfketting..........................6-22
Specificaties ..............................................8-1
Stalling....................................................... 7-3
Startblokkeersysteem................................3-1
Starten van de motor.................................5-1
Startknop ................................................... 3-9
Startspersysteem ....................................3-19
Stationair toerental ..................................6-15
Storingzoekschemas ..............................6-34
Stroomlijn- en framepanelen, verwijderen
en aanbrengen ........................................ 6-6
Stuurschakelaars....................................... 3-9
Stuursysteem, controleren ......................6-27
T
Tankbeluchtingsslang.............................. 3-13
Tankdop ..................................................3-12
Temperatuurmeter koelvloeistof................3-6
Toerentellerunit .........................................3-6
U
Uitlaatkatalysator.....................................3-14
Page 89
V
Veiligheidsinformatie .................................1-1
Verzorging .................................................7-1
Voertuigidentificatienummer ......................9-1
Voor- en achterremblokken
controleren ............................................6-20
Voorvork, afstellen...................................3-15
Voorvork, controleren ..............................6-26
Vrije slag gaskabel, controleren ..............6-15
Vrijstandcontrolelampje .............................3-4
W
Waarschuwingsindicator
brandstofniveau....................................... 3-4
Waarschuwingslampje motorstoring..........3-4
Waarschuwingslampje olieniveau .............3-4
Wielen......................................................6-19
Wiellagers controleren.............................6-27
Z
Zadel........................................................3-14
Zekeringen, vervangen............................6-29
Zijstandaard.............................................3-19
Zijstandaard, controleren en smeren.......6-26
INDEX
Page 90
Page 91
Page 92
GEDRUKT OP KRINGLOOPPAPIER
GEDRUKT OP KRINGLOOPPAPIER
YAMAHA MOTOR CO., LTD.
YAMAHA MOTOR CO., LTD.
PRINTED IN JAPAN
PRINTED IN JAPAN
2005.9–0.1×1 !
2005.90.1×1 !
(D)
(D)
Loading...