Xerox Color 550, Color 560 CX Print Server Reference Guide [nl]

Gebruikershandleiding
Nederlands
Xerox CX-printserver, ondersteund door Creo-kleurenservertechnologie, voor de Xerox 550/560­kleurenprinter
Versie 1.0
731-01952A-NL Rev A
Eastman Kodak Company, 2010. Alle rechten voorbehouden.
Dit document wordt ook gedistribueerd in PDF-indeling (Portable Document Format). U mag het PDF­bestand reproduceren voor intern gebruik. Kopieën van het PDF-bestand moeten in hun geheel worden weergegeven.
Handelsmerken
Kodak, Creo, InSite en Prinergy zijn handelsmerken van Kodak.
Acrobat, Adobe, Distiller, Illustrator, Photoshop en PostScript zijn handelsmerken van Adobe Systems Incorporated.
Apple, AppleShare, AppleTalk, iMac, ImageWriter, LaserWriter, Mac OS, Power Macintosh en TrueType zijn gedeponeerde handelsmerken van Apple Inc. Macintosh is een handelsmerk van Apple Inc., dat is gedeponeerd in de Verenigde Staten en in andere landen.
Hexachrome, PANTONE, PANTONE Goe, PANTONE Hexachrome en PANTONE MATCHING SYSTEM zijn eigendom van Pantone, Inc.
PEARL, PEARLdry, PEARLgold, PEARLhdp en PEARLsetter zijn gedeponeerde handelsmerken van Presstek, Inc.
Xerox en de connectiviteitsbol zijn handelsmerken van Xerox Corporation in de Verenigde Staten en/of andere landen.
FCC-regels
Alle apparatuur met het merk Creo die in dit document wordt beschreven, voldoet aan de eisen in deel 15 van de FCC-regels voor een digitaal apparaat van Klasse A. Gebruik van de apparatuur van Creo in een woonomgeving kan tot onaanvaardbare storing van radio- en tv-ontvangst leiden, waardoor de gebruiker stappen moet ondernemen om de storing te verhelpen.
Producten afdanken en hergebruiken
Als u het beheer hebt over het afdanken van de Xerox-producten, moet u er rekening mee houden dat het product perchloraat, lood, kwik en andere materialen bevat, die moeten worden afgedankt volgens de geldende milieunormen. De aanwezigheid van perchloraat, lood en kwik is geheel in overeenstemming met de mondiale regelgeving die van toepassing was op het moment dat het product op de markt kwam. Toepassing van dit symbool op uw apparaat is een bevestiging dat u dit apparaat moet afdanken conform de overeengekomen nationale procedures.
Krachtens de Europese wetgeving moet de verwerking van afval van gebruikte elektrische en elektronische apparatuur geschieden overeenkomstig de daarvoor geldende procedures.
Voor de juiste verwerking en het hergebruik van oude producten en gebruikte batterijen wordt u verzocht deze naar een inzamelingspunt te brengen volgens de lokale regelgeving en de richtlijnen 2002/96/EC en 2006/66/EC. Wanneer u deze producten en batterijen correct afvoert, helpt u kostbare hulpbronnen te besparen en mogelijke negatieve effecten voor de gezondheid en omgeving te voorkomen, die anders het gevolg zouden kunnen zijn van een onjuiste verwerking van afval. Het is mogelijk dat er, volgens de lokale regelgeving, boetes worden gegeven bij het onjuist afvoeren van dit afval.
Xerox heeft een wereldomvattend programma voor het terugnemen en opnieuw bruikbaar maken van apparatuur. Neem contact op met uw Xerox-verkoper (1-800-ASK-XEROX) om te zien of dit Xerox­product deel uitmaakt van het programma. Voor meer informatie over milieuprogramma's van Xerox, gaat u naar
Voor informatie over het afdanken van perchloraat en opnieuw bruikbaar maken van producten, neemt u contact op met de plaatselijke instanties. In de Verenigde Staten kunt u ook meer informatie opvragen bij California Department of Toxic Substances Control (DTSC) of bezoek http://
www.dtsc.ca.gov/hazardouswaste/perchlorate .
http://www.xerox.com/environment .
Dit elektronische informatieproduct voldoet aan de norm SJ/T 11363 - 2006 van de elektronische industrie van de Volksrepubliek China.
In overeenstemming met Artikel 7 (d) certificeren wij hierbij dat dit product aan het EEE-voorschrift voldoet. "EEE yönetmeliğine uygundur."
REACH
Raadpleeg voor informatie over de aanwezigheid van substanties die op de lijst met kandidaten worden vermeld volgens artikel 59(1) van voorschrift (EC) nr. 1907/2006 (REACH).
Beperking van aansprakelijkheid
Het product, de software of de services worden geleverd "zoals ze zijn" en "indien beschikbaar". Kodak en haar dochtermaatschappijen en aangesloten maatschappijen wijzen hierbij uitdrukkelijk alle garanties, uitdrukkelijk en impliciet, van de hand, met inbegrip van maar niet beperkt tot eventuele
impliciete garanties van verkoopbaarheid, geschiktheid voor een bepaald doel en het niet inbreuk maken, uitgezonderd de gevallen die specifiek in het contract worden vermeld.
U begrijpt en gaat ermee akkoord dat, uitgezonderd de gevallen die specifiek in het contract worden vermeld, Kodak en haar dochtermaatschappijen en aangesloten maatschappijen niet aansprakelijk kunnen worden gesteld voor enige directe, indirecte, incidentele of speciale schades, gevolgschades met verstrekkende gevolgen, waaronder maar niet beperkt tot inkomstenderving, goodwill, gebruik, gegevens of andere immateriële verliezen (zelfs indien Kodak op de hoogte was van de mogelijkheid van dergelijke schades) die voortvloeien uit: (i) het gebruik of het niet kunnen gebruiken van het product of de software; (ii) de kosten voor vervangende goederen en services voor aangeschafte producten, goederen, gegevens, software, informatie of services; (iii) onrechtmatig gebruik of wijziging van uw producten, software of gegevens; (iv) verklaringen of handelwijzen van derden; (v) elke andere aangelegenheid aangaande het product, de software of de services.
De tekst en tekeningen in dit document dienen alleen ter illustratie en referentie. De specificaties waarop deze zijn gebaseerd, kunnen worden gewijzigd. Kodak kan op elk moment en zonder voorafgaande kennisgeving, wijzigingen aanbrengen in dit document. Kodak kan, voor zichzelf en voor haar moedermaatschappijen, dochtermaatschappijen en aangesloten maatschappijen, niet aansprakelijk worden gesteld voor technische of redactionele fouten of weglatingen in dit document, en is niet aansprakelijk voor incidentele, indirecte, speciale of gevolgschaden, met inbegrip van maar niet beperkt tot, het verlies van gebruik, het verlies of de wijziging van gegevens, vertragingen, inkomstenderving of verlies van besparingen die voortvloeien uit het gebruik van deze documentatie.
http://www.creoservers.com
Intern 731-01952A-NL Rev A
Herziene versie 2010-09-15

Inhoud

1 Beginnen...............................................................................................................1
Deze handleiding afdrukken....................................................................................................................1
Wat is er nieuw?......................................................................................................................................2
Systeemoverzicht....................................................................................................................................2
Hardware- en softwareonderdelen...................................................................................................3
Ondersteunde indelingen.................................................................................................................3
Optionele kits....................................................................................................................................3
Overzicht van de werkruimte...................................................................................................................4
Inschakelen van de CX-printserver.........................................................................................................6
Uitschakelen van de CX-printserver........................................................................................................6
Uw computer configureren voor afdrukken...........................................................7
2
Uw computer instellen - overzicht...........................................................................................................7
Afdrukken configeren op een Windows-computer...................................................................................9
Een netwerkprinter aan uw Windows-computer toevoegen.............................................................9
De afdrukstuurprogrammasoftware voor de eerste keer laden......................................................10
Snelle manier om een printer toe te voegen...................................................................................10
De software voor het afdrukstuurprogramma uitschakelen............................................................11
De stuurprogrammasoftware verwijderen.......................................................................................11
Lettertypen downloaden.................................................................................................................12
Een TCP/IP-printer instellen ..........................................................................................................12
LPR-afdrukken instellen................................................................................................................. 13
Afdrukken configureren in Mac OS X....................................................................................................14
De software voor het afdrukstuurprogramma op Macintosh OS X (10.4 en later) installeren........14
Een printer met het afdrukstuurprogramma van Macintosh OS X (10.4 en later) definiëren..........15
De software voor het afdrukstuurprogramma van Macintosh OS X (10.4 en later)
verwijderen.....................................................................................................................................16
3 Kalibratie............................................................................................................. 17
Overzicht van kalibratie.........................................................................................................................17
Kalibratie vanaf de glasplaat vanaf de Creo-kleurenserver uitvoeren...................................................18
Een kalibratietabel maken met gebruikmaking van de X-Rite i1-spectrofotometer...............................20
Problemen bij het kalibreren oplossen..................................................................................................22
4 Een bestand onder Windows en Mac OS afdrukken...........................................23
Een bestand naar de CX-printserver.....................................................................................................23
Een hot folder gebruiken om af te drukken........................................................................................... 23
Jobs met een wachtwoord beveiligen................................................................................................... 24
5 Afdrukken vanaf de kleurenserver.......................................................................27
Bestandsverwerking..............................................................................................................................27
Een job importeren en afdrukken..........................................................................................................28
Venster Papierstapel.............................................................................................................................28
Een job opnieuw indienen.....................................................................................................................29
Kopieën van een job afdrukken......................................................................................................29
Bewerken, job........................................................................................................................................29
Een voorbeeld van een RTP-bestand weergeven..........................................................................30
Een pagina in een job verplaatsen.................................................................................................30
Een pagina uit een job verwijderen................................................................................................ 30
vi Xerox CX-printserver, ondersteund door Creo-kleurenservertechnologie, voor de Xerox 550/560-
Pagina's met een job samenvoegen.............................................................................................. 31
Pagina's 180° draaien
Pagina's vervangen........................................................................................................................32
De CMYK-waarden van een bepaald gebied vinden......................................................................33
De inhoud van de job verifiëren.............................................................................................................33
Een PDF-job analyseren................................................................................................................35
Een preflightcontrole uitvoeren.......................................................................................................36
Een preflightrapport weergeven en afdrukken................................................................................36
Venster Preflightrapport..................................................................................................................37
Een proefdruk van de job maken met gebruikmaking van kleurensets.................................................38
Kleurensets afdrukken en controleren............................................................................................39
Een kleurenset aan een job toewijzen............................................................................................40
Een bestand afdrukken dat meer dan een papierformaat bevat...........................................................40
Afdrukken met de handmatige dubbelzijdige wizard.............................................................................40
Een spoedjob uitvoeren.........................................................................................................................41
Een spoedjob indienen...................................................................................................................42
.................................................................................................................... 32
kleurenprinter Gebruikershandleiding
6 Jobs beheren.......................................................................................................43
Jobs archiveren en ophalen..................................................................................................................43
Een job archiveren..........................................................................................................................43
Een job ophalen..............................................................................................................................44
Een job naar een andere CX-printserver doorsturen ...........................................................................44
Jobs dupliceren.....................................................................................................................................45
Administratieweergave..........................................................................................................................45
De administratieweergave aanpassen...........................................................................................46
Kolommen in de Administratieweergavetabel weergeven, verbergen en verplaatsen...................46
Een aangepaste weergave maken in de Administratieweergave...................................................47
Jobrapport.............................................................................................................................................47
Bestanden exporteren...........................................................................................................................48
Een PostScript-bestand exporteren................................................................................................48
PDF2Go-jobs..................................................................................................................................48
7 Kleur beheren......................................................................................................51
Kleurbeheer op de CX-printserver.........................................................................................................51
Profielen beheren .................................................................................................................................51
Een bestemmingsprofiel importeren...............................................................................................52
Een bronprofiel importeren.............................................................................................................53
Een apparaatkoppelingsprofiel importeren.....................................................................................53
Materiaal toewijzen met het hulpmiddel Materiaal- en kleurbeheer......................................................54
Kalibratietabellen beheren.....................................................................................................................54
Venster Kalibraties.........................................................................................................................54
Lijst met kalibratietabellen..............................................................................................................54
Kalibratietabel Info tabblad Gegevens............................................................................................55
Kalibratietabel Info tabblad Grafiek................................................................................................55
Een item aan een kalibratietabel toevoegen..................................................................................56
Overzicht van de Steunkleuren-editor ..................................................................................................56
Een steunkleur toevoegen..............................................................................................................57
Een steunkleur bewerken...............................................................................................................57
Een steunkleur verwijderen............................................................................................................58
Een testafdruk van steunkleuren maken........................................................................................58
Een steunkleur meten met gebruikmaking van de X-Rite i1-spectrofotometer..............................58
Overzicht van steunkleurvariaties...................................................................................................59
Specifieke steunkleuren beveiligen................................................................................................61
Inhoud vii
Kleuraanpassing met het gradatiehulpmiddel ......................................................................................63
Een gradatietabel maken en bewerken..........................................................................................63
Kleurenjobs als zwart-wit afdrukken......................................................................................................65
Een job in de grijstintmodus afdrukken
Een job die grijsschaal RGB-elementen bevat met zwarte toner afdrukken .................................65
Zwarte kleur in een job met CMYK-grijstintelementen behouden..................................................65
...........................................................................................65
8 Productiewerkstromen.........................................................................................67
Afdrukken met gebruikmaking van impositie.........................................................................................67
Impostieoverzicht............................................................................................................................67
Een voorbeeld van een impositielay-out weergeven......................................................................69
Een job voor visitekaartjes afdrukken.............................................................................................69
Een in de vouw gehechte job afdrukken.........................................................................................71
Opbouwfunctie voor impositiesjablonen.........................................................................................71
Afdrukken met uitzonderingen...............................................................................................................75
Uitzonderingen aan een job toevoegen..........................................................................................75
Uitzonderingen uit uw job verwijderen............................................................................................76
Dynamische pagina-uitzonderingen en setpagedevice-opdrachten...............................................76
Dynamische pagina-uitzonderingen afdrukken..............................................................................76
Tabbladen afdrukken met gebruikmaking van de plug-in Creo Color Server Tabs voor Acrobat.........77
Overzicht van de invoegtoepassing Tabs (Tabbladen)..................................................................77
Venster van de invoegtoepassing Tabs (Tabbladen).....................................................................78
Tabbladen maken en afdrukken.....................................................................................................83
Tabbladen beheren........................................................................................................................85
Werken met near-line-finishers.............................................................................................................88
Overzicht van near-line-finishers....................................................................................................88
Een hoekmarkering en barcode genereren....................................................................................88
9 Documenten scannen.........................................................................................91
Externe scantoepassing........................................................................................................................91
De Externe scantoepassing onder Windows installeren.......................................................................91
De Externe scantoepassing op Mac OS installeren..............................................................................92
Een scanbox maken..............................................................................................................................92
Een document op de Xerox Color 550/560-printer scannen.................................................................94
Gescande bestanden op uw computer opslaan....................................................................................95
10 Afdrukjobs met variabele gegevens....................................................................97
Afdrukjobs met variabele gegevens......................................................................................................97
VDP-documentindelingen......................................................................................................................97
Variable Print Specification.............................................................................................................98
PPML..............................................................................................................................................99
VDP-elementen beheren.......................................................................................................................99
Algemene VDP-elementen in cache plaatsen................................................................................99
VDP-elementen archiveren............................................................................................................99
VDP-elementen ophalen..............................................................................................................100
VDP-elementen verwijderen.........................................................................................................100
11 Jobparameters..................................................................................................103
Tabblad Afdrukken in het venster Jobparameters...............................................................................103
Tabblad Impositie in het venster Jobparameters................................................................................107
Tabblad Kwaliteit in het venster Jobparameters.................................................................................112
viii Xerox CX-printserver, ondersteund door Creo-kleurenservertechnologie, voor de Xerox 550/560-
Tabblad Kleur in het venster Jobparameters......................................................................................115
Tabblad Afwerking in het venster Jobparameters
Tabblad Uitzonderingen in het venster Jobparameters.......................................................................124
Tabblad Services in het venster Jobparameters.................................................................................125
...............................................................................121
kleurenprinter Gebruikershandleiding
12 Uw kleurenserver configureren.........................................................................129
Venster Voorkeuren............................................................................................................................129
Accounts voor e-mail en sms instellen................................................................................................134
Een virtuele printer configureren.........................................................................................................135
Virtuele printers............................................................................................................................135
Een virtuele printer toevoegen en bewerken................................................................................135
De instellingen van een standaard virtuele printer herstellen.......................................................136
Een virtuele printer verwijderen....................................................................................................137
Uw instellingen onderhouden..............................................................................................................137
Een back-up van de configuratie maken......................................................................................137
De configuratie herstellen.............................................................................................................138
Hulpmiddelen voor het onderhoud van uw systeem.....................................................................138
13 Werken met de kleurenserverhulpmiddelen op uw computer...........................139
Beheer van externe sites - overzicht...................................................................................................139
De externe hulpmiddelen activeren..............................................................................................139
Beheer van externe sites installeren............................................................................................140
......................................................................................................................................................140
Het hulpmiddel Eenvoudig verbinden gebruiken om de printerstatus te bekijken........................141
Overzicht van Externe werkruimte................................................................................................141
Vanaf de computer verbinding maken met de werkruimte...........................................................142
Het Web Center gebruiken..................................................................................................................142
Overzicht van het Web Center.....................................................................................................142
Verbinding maken met het Web Center.......................................................................................142
Het hulpmiddel Office Hot Folder........................................................................................................142
Het hulpmiddel Office Hot Folder installeren................................................................................143
Een Office hot folder maken.........................................................................................................143
Het hulpmiddel Office Hot Folder gebruiken om af te drukken.....................................................144
Creo Color Server Job Ticket-software...............................................................................................144
Creo Color Server Job Ticket - overzicht......................................................................................144
Taalinstellingen.............................................................................................................................145
De Creo Color Server Job Ticket-software in Windows installeren..............................................145
De Creo Color Server Job Ticket-software in Mac OS installeren................................................145
Jobtickets maken en beheren.......................................................................................................146
Hulpmiddel Eenvoudige VDP-bestandsmaker....................................................................................147
Een sjabloon van Eenvoudige VDP-bestandsmaker selecteren..................................................148
Handmatig records aan een job met variabele gegevens toevoegen..........................................148
Records uit een database aan een job met variabele gegevens toevoegen................................149
De job met variabele gegevens maken en afdrukken..................................................................150
14 Problemen oplossen..........................................................................................151
Het venster Jobgeschiedenis..............................................................................................................151
Waarschuwingen en mislukte jobs......................................................................................................152
Een job afbreken.................................................................................................................................152
Afdrukken hervatten.....................................................................................................................152
Venster Waarschuwingen...................................................................................................................153
Systeemberichten afdrukken...............................................................................................................153
Inhoud ix
15 Woordenlijst.......................................................................................................155
x Xerox CX-printserver, ondersteund door Creo-kleurenservertechnologie, voor de Xerox 550/560-
kleurenprinter Gebruikershandleiding

Beginnen

1

Deze handleiding afdrukken

Wijzig het papierformaat om dit document op elke willekeurige printer te kunnen afdrukken.
1. Open het PDF-bestand in Adobe
2. Selecteer Afdrukken in het menu Bestand.
Het dialoogvenster Afdrukken verschijnt.
Acrobat.
3. Selecteer het gewenste papierformaat, bijvoorbeeld A4 of Letter.
4. Selecteer Aanpassen aan afdrukbaar gebied of Verkleinen tot afdrukbaar gebied in de lijst Pagina's schalen.
Opmerking: De namen in de lijst Pagina's schalen variëren en zijn
afhankelijk van de versie van de Adobe Acrobat-software.
5. Klik op OK. Dit document wordt op het geselecteerde papierformaat op uw printer afgedrukt.
2 Hoofdstuk 1—Beginnen

Wat is er nieuw?

De CX-printserver ondersteunt deze nieuwe functies:
Ondersteuning van APPE 2.0
Beheer van externe sites
Tekstbericht en e-mailkennisgevingen
Een steunkleur meten met gebruikmaking van de
X-Rite i1-
spectrofotometer
Voorgedefinieerde kleurensets
CX-printserver help
Eenvoudige VDP-bestandsmaker
Ondersteuning van near-Line-finisher

Systeemoverzicht

De Xerox CX-printserver, ondersteund door Creo­kleurenservertechnologie, is een on-demand prepresssysteem dat geavanceerde prepresstechnologieën gebruikt om een Xerox Color 550/560-printer aan te sturen.
De CX-printserver biedt u de mogelijkheid van computers met Microsoft Windows of Apple Mac OS af te drukken. met gebruikmaking van RIP-technologie (Raster Image Porcessor converteert de CX-printserver beeldbestanden met de indeling 'page-description language' (PDL)—bijvoorbeeld Adobe PostScript, PDF en indelingen voor de afdruk van variabele gegevens—naar een geschikte 'ready-to-print'-indeling (RTP) voor het maken van digitale afdrukken van hoge kwaliteit. Daar het met de CX-printserver mogelijk is om met vooraf ingestelde werkstromen af te drukken wordt een gestroomlijnd afdrukproces verkregen.
In combinatie met de de printer, kunt u met de CX-printserver visitekaartjes, folders, brochures, pamfletten, catalogi, korte-run proefteksten en print-on-demand publicaties efficiënt afdrukken.
De CX-printserver combineert RIP-functionaliteiten, automatisering, besturingshulpmiddelen en speciaal ontwikkelde hardwaremogelijkheden met op Windows gebaseerde architectuur.
De CX-printserver ondersteunt het Xerox Extensible Interface Platform (EIP), en fungeert daarbij als intermediair tussen aangepaste EIP-toepassingen en de pers.
Zie ook:
Uw computer instellen - overzicht op pagina 7
Hardware- en softwareonderdelen 3

Hardware- en softwareonderdelen

De CX-printserver omvat:
Creo-hardware, inclusief de speciale interfacekaart
Een DVD-RW-station met software voor het branden van DVD's
De volgende software:
CX-printserver-software
Microsoft Internet Explorer 6
Microsoft XP voor Embedded-systemen

Ondersteunde indelingen

De CX-printserver ondersteunt de volgende bestandsindelingen:
PostScript (samengestelde of vooraf gescheiden bestanden) (niveau 1, 2 en 3)
Adobe PDF (versie 1.2 tot en met 1.7)
EPS
Creo VPS (Variable Print Specification)
Xerox VIPP (Variable Data Intelligent PostScript PrintWare)
VIPP.VPC (VIPP Project Container)
PPML (Personalized Print Markup Language)
PPML.zip
Bestandsindelingen van verschillende prepresssystemen— bijvoorbeeld TIFF/IT-software
CT, LW
JPEG
TIFF
Vooraf gescheiden indelingen

Optionele kits

De CX-printserver omvat optionele kits:
Imposition Power Kit, waarmee u aangepaste signaturen kunt maken en kunt definiëren waar markeringen of groepen markeringen op een vel worden geplaatst. Bovendien is er een optie voor interactieve 'job ganging'.
Opmerking: Voor dit pakket is een dongle nodig.
Creative Power Kit, die meer functionaliteit biedt voor kleur en beeldkwaliteit en het volgende omvat:
4 Hoofdstuk 1—Beginnen
X-Rite i-1-spectrofotometer
Apparaatkoppelingsprofiel importeren
Geavanceerde kalibratie-informatie
Steunkleuren gebaseerd op bestemmingsprofielen
Kleurenkiezer
Voorgedefinieerde kleurensets
Voorbeelden van kleurensets afdrukken
Opmerking: Voor dit pakket is een dongle nodig.
Kit voor randapparatuur, die de standaard, het toetsenbord, de muis en de monitor omvat.
Professional Power Kit, biedt een uitbreiding op de functieset van de Creo-kleurenserver met nadruk op de functionaliteit die verzocht is door leveranciers van grafische en commerciële afdrukken. Deze kit omvat:
Dynamische pagina-uitzonderingen
Opbouwfunctie voor impositiesjablonen
Enfocus PitStop
VDP-bestanden archiveren en ophalen
Steunkleurvariatie
Afdrukmodus—progressief, separaties en aangepast
Testboek van steunkleuren afdrukken
VDP-beheertool
Afdrukinformatie
Opmerking: Voor dit pakket is een dongle nodig.

Overzicht van de werkruimte

Wanneer u de CX-printserver werkruimte automatisch.
Opmerking: Voor de CX-printserver zijn jobs niet bevroren, maar worden deze ongeacht eventuele conflicten afgedrukt. Wanneer er sprake is van een conflict, controleert u de meldingen op de printer zelf.
De werkruimte bevat verschillende gebieden die u de mogelijkheid bieden uw job tijdens de verwerkings- en afdrukstadia te volgen. Bovendien bevat de werkruimte hulpmiddelen en opties waarmee u uw server en jobs volledig kunt aanpassen en beheren.
-software start, verschijnt de
Overzicht van de werkruimte 5
Werkruimtegebied Beschrijving
Werkbalk
Bevat snelknoppen voor het venster Importeren , het
Bronnencentrum , Kalibratie , de Steunkleuren-editor ,
Gradatie , Voorbeeld , Archief , Opbouwfunctie voor
impositiesjablonen en waarschuwingen .
Opmerking: De pictogrammen die verschijnen variëren per optionele kit die in gebruik is.
Paneel Printerstatus Het paneel Printerstatus geeft informatie over de huidige status van de
printer, bijvoorbeeld Afdrukken, Gereed,
Opwarmen.
Details over bronnen Klik op Laden, Finishers, Toners, Onderdelen of Server om
informatie weer te geven over de grootte en het type papier in elke lade, de aangesloten afwerkingsapparaten, de beschikbare toner, de status van de onderdelen, en de schijfruimte en netwerkdetails.
Verwerkingswachtrij en Afdrukwachtrij
Het gebied Verwerkingswachtrij bevat de bestanden die moeten worden verwerkt. Nadat een bestand met succes is verwerkt, wordt het naar het gebied Afdrukwachtrij of het gebied Opslag verplaatst.
geeft aan dat de rij klaar is voor verwerking of afdrukken.
geeft aan dat de wachtrij tijdelijk is gestopt. Om de jobs in deze
wachtrij te verwerken en af te drukken moet u de wachtrij vrijgeven.
Opmerking: Wanneer u wachtrij is uitgesteld, kunt u de jobparameters van een job openen en bewerken, tenzij de job actief is of in de afdrukwachtrij wordt afgedrukt.
Gebied Opslag Het gebied Opslag bevat jobs die:
volledig en correct zijn afgedrukt
vastgehouden of afgebroken zijn tijdens het verwerken of afdrukken
direct vanaf het clientwerkstation zijn verstuurd of naar het gebied Opslag zijn geïmporteerd
Er zijn in het gebied Opslag drie verschillende weergaven beschikbaar: Lijst, Voorbeeld en Galerie..
U kunt de kolommen en informatie die in het gebied Opslag worden weergegeven, wijzigen. Rechtsklik op een kolom in het gebied Opslag en selecteer de kolom die u wilt toevoegen of verwijderen.
6 Hoofdstuk 1—Beginnen

Inschakelen van de CX-printserver

1. Zet het beeldscherm aan.
2. Druk op de aan/uit-knop.
Het voedingslampje op het voorpaneel gaat branden en het aanmeldscherm van het Windows-besturingssysteem verschijnt.
Het welkomvenster van de de werkruimte.
Opmerkingen:
Als de werkruimte niet automatisch verschijnt, opent u de toepassing via het menu Start van Windows.
Als de schermbeveiliging met een wachtwoord wordt geactiveerd, is de gebruikersnaam operator en het wachtwoord spire.
Zie ook:
Venster Voorkeuren op pagina 129
Uitschakelen van de
1. Selecteer Afsluiten in het menu Bestand van de werkruimte.
Opmerking: Wanneer u alleen de werkruimte wilt afsluiten (zonder de
kleurenserver uit te schakelen), selecteert u Werkruimte afsluiten. Dit is handig wanneer u instellingen wilt wijzigen waarvoor u de werkruimte moet sluiten en weer openen, bijvoorbeeld bij het wijzigen van de maateenheid van inch in mm. U start de werkruimte weer op door op het kleurenserverpictogram op het systeemvak te rechtsklikken en vervolgens op Starten te klikken.
CX-printserver verschijnt, gevolgd door
CX-printserver
Er verschijnt een bevestigingsbericht.
2. Klik op Ja. De CX-printserver-software wordt gesloten. Dit kan enkele minuten duren.
Opmerking: Als u de cursor over het serverpictogram op de taakbalk beweegt, verschijnt de volgende info: Kleurenserver stopt. Een
ogenblik geduld.
3. Controleer of het CX-printserver
-pictogram niet meer op de
taakbalk staat.
4. Selecteer in het menu Start van Windows de optie Uitschakelen en klik op OK.
5. Wanneer de CX-printserver is uitgeschakeld, kunt u de printer
uitzetten.
Uw computer configureren voor
2
afdrukken

Uw computer instellen - overzicht

Afdrukmethoden
Bij bepaalde methoden voor het afdrukken met de gebeurt het volgende:
De job wordt bij een van de virtuele printers van de CX­printserver ingediend. De job wordt gespoold en vervolgens verwerkt of afgedrukt (volgens de geselecteerde jobflow van de virtuele printer). Met deze methode kunt u met alle software, bijvoorbeeld Adobe Acrobat, en met elke bestandsindeling afdrukken vanaf elke Windows- en Mac-computer.
De job wordt naar een hot folder gesleept. De Job wordt gespoold en verwerkt of afgedrukt (volgens de geselecteerde jobflow van de corresponderende virtuele printer). Als u de hot folder-methode gebruikt, kunt u de meeste PDL-bestanden afdrukken, zoals PostScript-, PDF-, EPS-, Variable Print Specification- en PPML-bestanden.
Versleep Microsoft Office-bestanden naar een speciale hot folder en dien de bestanden vervolgens in om af te drukken.
CX-printserver
Netwerkprinters
Wanneer u uw bestand met gebruikmaking van een virtuele printer van CX-printserver wilt afdrukken, moet u de virtuele printer eerst als een netwerkprinter op uw computer installeren.
Wanneer u een netwerkprinter op uw computer hebt geïnstalleerd, kunt u bestanden indienen om af te drukken. De netwerkprinters worden standaard geïnstalleerd met de afdrukstuurprogrammasoftware. U kunt de standaardinstellingen van de netwerkprinter zo wijzigen dat de PPD-parameters in plaats van de afdrukstuurprogrammasoftware worden gebruikt.
De CX-printserver ondersteunt het afdrukken vanuit de volgende besturingssystemen:
Mac OS X 10.4 en later
Microsoft Windows Server 2008, Microsoft Windows Server 2003, Microsoft Windows 7, Microsoft Windows Vista en Microsoft Windows XP
8 Hoofdstuk 2—Uw computer configureren voor afdrukken
Met de CX-printserver beschikt u over standaardnetwerkprinters, die hier virtuele printers worden genoemd.
Een virtuele printer bevat vooraf ingestelde werkstromen die automatisch worden toegepast op alle afdrukjobs die met die virtuele printer worden verwerkt. De standaard virtuele printers worden op het netwerk gepubliceerd met specifieke parameters voor het verwerken en afdrukken.
De standaard virtuele printers zijn:
ProcessPrint—Bestanden die naar deze printer zijn verzonden, worden automatisch verwerkt en direct naar de printer verzonden om af te drukken.
ProcessStore—Bestanden die naar deze printer worden verzonden, worden automatisch verwerkt en opgeslagen in RTP-indeling (ready-to-print) in het gebied Opslag. U kunt een RTP-job later aanbieden voor afdrukken of de parameters van de job wijzigen en deze opnieuw aanbieden voor verwerking of afdrukken.
SpoolStore—Bestanden die naar deze printer worden verzonden, worden naar het gebied Opslag gespoold waar deze blijven staan totdat u deze aanbiedt voor verwerking en afdrukken. De bestanden behouden de PDL-indeling (zoals PS, PDF, VPS en PPML).
Afdrukstuurprogramma
Gebruik het afdrukstuurprogramma om jobparameters in te stellen wanneer u een job vanuit een willekeurige toepassing op uw computer bij de CX-printserver heeft een grafische gebruikersinterface die lijkt op het venster CX­printserver jobparameters. Op een Windows-computer wordt de software automatisch geïnstalleerd wanneer u een netwerkprinter configureert.
Opmerking: Op een Mac-computer moet u het afdrukstuurprogramma handmatig installeren.
In het venster Afdrukstuurprogramma kunt u de volgende acties uitvoeren:
Jobparameters opgeven of wijzigen, ongeacht of uw computer wel of niet op de server is aangesloten.
Een job vergrendelen om veilig af te drukken.
Een set parameters opslaan. Sets zijn handig wanneer u verschillende jobs wilt afdrukken met dezelfde parameters of als u een job opnieuw wilt afdrukken.
Een set opgeslagen parameters ophalen
De status van de printer controleren
indient. Het afdrukstuurprogramma
Afdrukken configeren op een Windows-computer 9
PostScript-parameters voor de job definiëren
Een voorbeeld van de impositielay-out weergeven

Afdrukken configeren op een Windows-computer

Een netwerkprinter aan uw Windows-computer toevoegen

Wanneer u vanaf een Windows-computer wilt afdrukken, dient u eerst een CX-printserver toe te voegen.
Tip: Hieronder zijn enkele tips voor het snel configureren van een printer. De volledige procedure wordt in detail uitgelegd.
Zoek de CX-printserver op in Mijn netwerklocaties en dubbelklik vervolgens op de netwerkprinter die u wilt installeren. De netwerkprinter wordt automatisch op uw computer geïnstalleerd en in de lijst met printers gezet.
1. Selecteer in het menu Start Instellingen > Printers en
faxapparaten.
Het venster Printers en faxapparaten
2. Selecteer onder Printertaken Een printer toevoegen.
virtuele printer aan uw clientwerkstation
verschijnt.
Opmerking: Op uw computer kunnen de bewoordingen enigszins verschillen.
De Wizard Printer toevoegen verschijnt.
3. Klik op Volgende.
4. Selecteer Netwerkprinter of een printer die met een andere
computer is verbonden en klik op Volgende.
5. Selecteer Een printer zoeken en klik op Volgende.
6. Zoek de CX-printserver op en dubbelklik hierop om de lijst met
netwerkprinters te openen.
7. Selecteer de gewenste printer en klik op Volgende.
8. Klik op Ja in het bericht dat verschijnt.
9. Maak een keuze:
Selecteer als u deze printer wilt instellen als de standaardprinter van uw computer. Ja
Selecteer als u deze printer niet wilt instellen als de standaardprinter van uw computer.Nee
10. Klik op Volgende.
11. Klik op Voltooien om de wizard af te sluiten.
De CX-printserver-netwerkprinter wordt toegevoegd aan uw printer. Bovendien worden het afdrukstuurprogramma en het PPD­bestand automatisch gekopieerd.
10 Hoofdstuk 2—Uw computer configureren voor afdrukken

De afdrukstuurprogrammasoftware voor de eerste keer laden

Vereisten:
Op uw Windows-computer moet een netwerkprinter zijn gedefinieerd.
Laad het afdrukstuurprogramma na het installeren van een netwerkprinter, zodat de CX-printserver
1. Open een bestand in de bijbehorende toepassing, bijvoorbeeld een PDF-bestand in Adobe Acrobat.
2. Selecteer Afdrukken in het menu Bestand. Het dialoogvenster Afdrukken verschijnt.
3. Selecteer één van de netwerkprinters, bijvoorbeeld Print en klik op Eigenschappen.
Een bericht geeft aan dat de software wordt geladen.
Opmerking: Dit kan enige minuten in beslag nemen.
gereed is voor afdrukken.
Klik op Voltooien wanneer de software met succes is geladen. Het venster Jobparameters verschijnt.
4. Sluit het venster Jobparameters en dialoogvenster Afdrukken om de installatie van het printerstuurprogramma te voltooien.
De netwerkprinter wordt met gebruikmaking van het afdrukstuurprogramma ingesteld voor afdrukken.

Snelle manier om een printer toe te voegen

1. Selecteer Uitvoeren in het menu Start.
De software voor het afdrukstuurprogramma uitschakelen 11
2. Typ in het vak Openen \\, gevolgd door de hostnaam of het
IP-adres van de kleurenserver en klik op OK. Het servervenster wordt geopend.
3. Dubbelklik op het pictogram van de gewenste netwerkprinter.
De CX-printserver-netwerkprinter wordt toegevoegd aan uw printer.

De software voor het afdrukstuurprogramma uitschakelen

Schakel de software voor het afdrukstuurprogramma uit als u toegang wilt kunnen hebben tot de PPD-bestandsparameters. De software voor het afdrukstuurprogramma is standaard ingeschakeld.
1. Selecteer in het menu Start Instellingen
faxapparaten.
2. Rechtsklik op het printerpictogram van de netwerkprinter
waarvoor u het stuurprogramma wilt uitschakelen en selecteer
Eigenschappen.
3. Selecteer het tabblad Afdrukstuurprogramma.
4. Selecteer in de lijst Uitgebreide gebruikersinterface
inschakelen de optie uit.
5. Klik op Toepassen.
6. Klik op OK.

De stuurprogrammasoftware verwijderen

Voer deze procedure uit als u naar een latere versie van het stuurprogramma wilt upgraden.
Vereisten:
Alle toepassingen moeten gesloten zijn voordat u de afdrukstuurprogrammasoftware verwijdert.
1. Selecteer Uitvoeren in het menu Start van Windows.
2. Typ in het vak Openen \\, gevolgd door de hostnaam of het
IP-adres van de server en klik op OK. Het servervenster wordt geopend.
3. Ga naar \Utilities\PC Utilities\Driver Extension.
4. Voer één van de volgende taken uit:
> Printers en
Wanneer u Windows XP gebruikt, dubbelklikt u op
DEX_Uninstaller.exe
Wanneer u Windows Vista of Windows 7 gebruikt, rechtsklikt u op DEX_Uninstaller.exe en selecteert u Als administrator uitvoeren.
De afdrukstuurprogrammasoftware wordt verwijderd.
12 Hoofdstuk 2—Uw computer configureren voor afdrukken

Lettertypen downloaden

Gebruik de hot folder HF_FontDownLoader in D:\HotFolders om nieuwe of ontbrekende lettertypen te installeren naar de lettertypemap op de CX-printserver
De hot folder HF_FontDownLoader kan met de volgende besturingssysemen worden gebruikt:
Windows Server 2008
Windows Server 2003
Windows 7
Windows Vista
Windows XP
Mac OS X 10.4 en later
U kunt de lettertypen van uw computer naar de hot folder
HF_FontDownLoader slepen. U kunt in het Bronnencentrum
standaardlettertypen instellen en lettertypen verwijderen.
een
Opmerking: U kunt alleen lettertypen kopiëren als de lettertypelicentie dit toestaat.

Een TCP/IP-printer instellen

Stel een TCP/IP-printer op een Windows-computer in.
Vereisten:
De volgende items moeten op de Windows-computer zijn geïnstalleerd en geconfigureerd:
TCP/IP
Het nieuwste PostScript-printerstuurprogramma,
AdobePSDriver.exe. U kunt het stuurprogramma vinden in de
gedeelde map D:\Utilities\PC Utilities op de CX­printserver, of u kunt het stuurprogramma downloaden vanaf de website van Adobe op
Het PPD-bestand, CX560_V1.PPD. Dit bestand bevindt zich in de gedeelde map D:\Utilities\PPD op de CX-printserver.
1. Open het venster Printers.
2. Selecteer Bestand > Servereigenschappen.
3. Klik op het tabblad Poort en klik vervolgens op Poort toevoegen.
http://www.adobe.com.
LPR-afdrukken instellen 13
4. Selecteer in het venster Printerpoorten
poorttypen de poort Standaard TCP/IP-poort, en klik
vervolgens op Nieuwe poort. De wizard Standaard TCP/IP-printerpoort toevoegen verschijnt.
5. Klik op Volgende.
6. Typ in het vak Printernaam of IP-adres de precieze naam
van de CX-printserver (de naam is hoofdlettergevoelig).
Opmerking: Het vak Poortnaam wordt automatisch ingevuld terwijl u de Printernaam of het IP-adres invult.
7. Typ in het vakje Poortnaam een naam voor de printer die
gemakkelijk herkenbaar is vanaf uw computer.
8. Klik op Volgende.
9. Selecteer bij Apparaattype de optie Aangepast en klik op
Instellingen.
10. Selecteer LPR bij Protocol.
11. Stel onder LPR-instellingen de waarden als volgt in:
a. Typ bij Wachtrijnaam de exacte naam van de
netwerkprinter waar u jobs naartoe wilt sturen om af te drukken, bijvoorbeeld CX560_ProcessPrint.
b. Schakel het selectievakje LPR-bytetelling ingeschakeld
in.
12. Klik op OK , Volgende en daarna op Voltooien.
13. Klik in het venster Printerpoorten
14. Controleer of de nieuwe poort in het venster Eigenschappen
van afdrukserver op het tabblad Poorten wordt vermeld.
15. Klik in het venster Eigenschappen van afdrukserver op
Sluiten.
in de lijst Beschikbare
op Sluiten.
De netwerkprinter voor de CX-printserver is nu geïnstalleerd en gereed voor afdrukken.

LPR-afdrukken instellen

Een LPR-printer onder Windows XP installeren
Vereisten: Windows-installatie-cd
1. Selecteer Start > Instellingen > Configuratiescherm.
2. Select Programma's installeren of verwijderen.
3. Selecteer Windows-onderdelen toevoegen/verwijderen.
4. Schakel het selectievakje Andere netwerk- en
afdrukservices in.
5. Klik op Volgende.
14 Hoofdstuk 2—Uw computer configureren voor afdrukken
6. Klik op Bladeren en zoek de Windows-installatiebestanden op de harde schijf op of in de map i386 of op de installatie-cd van Windows.
7. Klik op Voltooien.
Een LPR-printer onder Windows Vista installeren
1. Selecteer Start > Instellingen > Configuratiescherm.
2. Selecteer Programma's en onderdelen.
3. Selecteer Windows-onderdelen in- of uitschakelen.
4. Klik in het venster Gebruikersaccountbeheer
5. Klik in het venster Windows-onderdelen op OK.
6. Schakel het selectievakje Afdrukservices en het selectievakje LPR-poortmonitor in.
7. Klik op OK.
op Doorgaan.

Afdrukken configureren in Mac OS X

De software voor het afdrukstuurprogramma op Macintosh OS X (10.4 en later) installeren

Tijdens de installatie van de afdrukstuurprogrammasoftware wordt het PPD-bestand automatisch naar uw computer gekopieerd.
1. Selecteer Verbind met server in het menu Ga.
2. Typ in het vak Serveradres het adres van uw server en klik op Verbind.
3. Selecteer Gast in het gebied Verbind als.
4. Klik op Verbind.
5. Selecteer Hulpprogramma's en klik op OK.
6. Selecteer de map Mac Utilities.
7. Dubbelklik op het
CX560_V1_ColorServerPrintDriverInstaller.dmg -
bestand.
8. Dubbelklik op het
CX560_V1_ColorServerPrintDriverInstaller -pictogram.
Het welkomstscherm verschijnt.
9. Klik op Ga door.
10. Klik op Ga door in het berichtvenster.
11. Klik in het venser Softwarelicentieovereenkomst op Ga door.
12. Klik op Akkoord als u akkoord gaat met de voorwaarden van
de overeenkomst. Vervolgens kunt u verdergaan met de installatie.
Een printer met het afdrukstuurprogramma van Macintosh OS X (10.4 en later) definiëren 15
13. Selecteer in het gebied Bestemming selecteren het
bestemmingsvolume waarin u het afdrukstuurprogramma wilt installeren en klik op Ga door.
14. Klik op Installeer.
15. Typ uw aanmeldnaam (indien nodig) en het wachtwoord en
klik op OK.
16. Klik op Sluiten.
Het afdrukstuurprogramma en PPD-bestand worden geïnstalleerd.
Opmerking: Als u het afdrukstuurprogramma uitschakelt, kunt u de PPD nog steeds gebruiken, omdat deze al is geïnstalleerd.

Een printer met het afdrukstuurprogramma van Macintosh OS X (10.4 en later) definiëren

Vereisten:
U moet de volgende informatie beschikbaar hebben:
IP-adres of computernaam van uw CX-printserver
Naam van de netwerkprinter die u met de software voor het afdrukstuurprogramma wilt gebruiken
1. Open via het Apple-symbool het venster
Systeemvoorkeuren
op uw Mac-computer en dubbelklik op Afdrukken en faxen.
2. Sluit het venster Afdrukken en faxen en klik op +.
Opmerking: U kunt uw printer ook definiéren met gebruikmaking van de optie Standaard.
3. Klik in het venster Printerbrowser
op het tabblad IP-printer en
voer de volgende informatie in:
Typ het adres van uw server in het vak Adres.
Typ in het vak Wachtrij de naam van de netwerkprinter die u met de software voor het afdrukstuurprogramma wilt gebruiken, bijvoorbeeld CreoCS_Process.
Typ in het vak Naam een naam voor de printer.
Selecteer in de lijst Afdrukken met gebruikmaking van de optie Andere.
4. Ga naar Library / Printers / PPDs / Contents /
Resources / en.lproj, selecteer Europe-A4 of US-Letter,
en selecteer vervolgens het CX560_V1.PPD-bestand.
5. Klik op Open.
16 Hoofdstuk 2—Uw computer configureren voor afdrukken
6. Klik op Toevoegen. De netwerkprinter is nu gedefinieerd op basis van het PPD­bestand.
7. Dubbelklik op de netwerkprinter in het venster faxen.
8. Klik op Hulpprogramma.
9. Als u in Mac OS X 10.6 werkt, klikt u op Open printerhulpprogramma.
10. Zorg dat in de lijst Uitgebreide gebruikersinterface inschakelen de optie Aan is geselecteerd.
11. Typ het IP-adres van de server in het vak Hostnaam server.
12. Klik op Toepassen en vervolgens op Sluiten.
Afdrukken en

De software voor het afdrukstuurprogramma van Macintosh OS X (10.4 en later) verwijderen

Voer deze procedure uit als u naar een latere softwareversie van het stuurprogramma wilt upgraden.
1. Selecteer Verbind met server in het menu Ga.
2. Typ in het vak Serveradres het adres of de hostnaam van de Creo-kleurenserver en klik op Verbind.
3. Selecteer Gast in het gebied Verbind als.
4. Klik op Verbind.
5. Selecteer Hulpprogramma's en klik vervolgens op OK.
6. Selecteer de map Mac Utilities.
7. Dubbelklik op het bestand CCSUninstall.dmg.
8. Dubbelklik op het bestand CCSUninstall.app.
9. Sluit alle actieve programma's op uw Mac-computer en klik op OK.
10. Selecteer het juiste Creoprinter-stuurprogramma en klik op OK.
11. Typ uw aanmeldnaam (indien nodig) en het wachtwoord en klik op OK.
12. Klik op OK.
De Print Driver-software wordt verwijderd. U kunt de stuurprogrammasoftware nu upgraden.
Opmerking: U moet na het upgraden van de software de netwerkprinters die u hebt verwijderd, opnieuw installeren.

Kalibratie

3

Overzicht van kalibratie

Het verkrijgen van de meest aanvaardbare afdrukkwaliteit op uw printer is van een aantal zaken afhankelijk. Een van de belangrijkste kwesties is een evenwichtige dichtheid wordt beïnvloed door veel factoren, zoals hitte, vochtigheid en service-instellingen. Toner dichtheid kan ook variëren. Dergelijke variaties zijn niet helemaal te vermijden, maar u kunt het kalibratieproces uitvoeren om deze te compenseren.
Het kalibratieproces bestaat uit het maken van kalibratietabellen die worden toegewezen aan een specifieke materiaalsoort en een specifieke rastermethode.
U kunt op een van de volgende manieren kalibratiecurves maken:
Kalibratie vanaf de glasplaat: biedt u de mogelijkheid om de scannerplaat te gebruiken voor het maken van kalibratietabellen.
X-Rite i1-spectrofotometer: biedt u de mogelijkheid een kleurendiagram af te drukken, de stromen kleurvlakken in het kleurendiagram te scannen en een kalibratietabel te maken op basis van de gescande metingen.
toner dichtheid. Toner
De CX-printserver gebruikt de gegevens van deze tabel om de verschillen tussen het werkelijke, gemeten dichtheidsniveau en het doeldichtheidsniveau te compenseren.
U moet in de volgende gevallen kalibratietabellen maken:
Om de 24 uur, om mogelijke variaties in toner te compenseren
Als u een nieuwe papierstapel gebruikt
Als afdrukken "kleurzwemen" hebben
Na apparatuuronderhoud of hardwarewijzigingen
Bij hoge schommelingen in de temperatuur en vochtigheid
In het venster Jobparameters onder Kleur > kalibratie is de optie Gekoppeld standaard geselecteerd. Een job die voldoet aan de materiaalkenmerken en rastering die u tijdens het kalibratie hebt geselecteerd, wordt automatisch aan die kalibratietabel toegewezen of gekoppeld. Wanneer u uw job voor het afdrukken verstuurt, wordt de kalibratietabel die aan de geselecteerde materiaalsoort en rastering is gekoppeld, automatisch voor het afdrukken van de job gebruikt.
18 Hoofdstuk 3—Kalibratie
Kalibratie vanaf de glasplaat vanaf de Creo­kleurenserver uitvoeren
Vereisten:
Zorg dat de optie Kalibratie wordt vanaf de glasplaat uitgevoerd in het venster Voorkeuren is geselecteerd.
Kalibreer de printer en scanner tegelijk. Als u alleen de afdrukkaart op de glasplaat legt, wordt de printer gekalibreerd. Als u alleen de scannerkaart op de glasplaat legt, wordt de scanner gekalibreerd.
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie
2. Voer de voorbereidende stappen uit voordat u kalibratie vanaf de glasplaat uitvoert en klik op Volgende.
3. Selecteer de gewenste lade in de lijst Lade. De standaardlade is Lade 1.
4. Selecteer de gewenste rastermethode in de lijst Rastermethode.
5. Typ in het vak Aantal exemplaren het aantal exemplaren dat
u wilt afdrukken.
Kalibratie.
Opmerking: Het wordt aanbevolen ten minste 25 exemplaren van de
kalibratiekaart af te drukken en dan een van de laatste exemplaren te gebruiken.
Kalibratie vanaf de glasplaat vanaf de Creo-kleurenserver uitvoeren 19
6. (Optioneel) Schakel het selectievakje Kalibratie-instructies
afdrukken in wanneer u de kalibratie-instructies wilt
afdrukken.
7. Klik op Afdrukken.
De kalibratiekaart wordt afgedrukt.
8. Klik op Volgende.
9. Leg de scannerkalibratiekaart en de kaart voor kalibratie vanaf
de glasplaat met de beeldzijde omlaag naast elkaar op de glasplaat.
10. Raak Services begin op het aanraakscherm van de printer
aan.
11. Raak Netwerkscannen aan.
12. Raak op het tabblad Netwerkscannen het vak kalibratie aan.
13. Raak het tabblad Geavanceerde instellingen aan.
14. Raak de knop Kleurruimte aan om de specifieke kleurruimte
van de Xerox Color 550/560-printer
te selecteren.
15. Raak de knop Kleurruimte apparaat aan.
16. Raak Opslaan aan.
17. Druk op Start op het bedieningspaneel om het scannen van
de kaarten te starten.
De kaarten worden gescand en gemeten en er wordt een kalibratietabel gecreëerd. In de CX-printserver kalibratiewizard verschijnt stap 3 van de Kalibratiewizard, als de kalibratie met succes is verlopen.
Als tijdens het scannen een fout optreedt, verschijnt een foutbericht.
18. Klik op Volgende.
19. Voer een van de volgende handelingen uit om de
kalibratietabel op te slaan:
Selecteer Als standaardnaam om de kalibratietabel automatisch een naam te geven, op basis van de rastermethode, de materiaalsoort en de datum.
Selecteer Opslaan als om uw eigen naam te typen.
Opmerking: Voor het beste resultaat neemt u de materiaalsoort en
rastermethode in de bestandsnaam van de kalibratietabel op.
20. Selecteer de materiaalsoort waarop de kalibratietabel moet
worden toegepast.
21. Klik op Voltooien.
20 Hoofdstuk 3—Kalibratie

Een kalibratietabel maken met gebruikmaking van de X-Rite i1-spectrofotometer

Vereisten:
De spectrofotometer moet op de USB-poort op de
CX-
printserver zijn aangesloten.
Installeer het stuurprogramma wanneer u het apparaat voor de eerste keer aansluit. Raadpleeg de productdocumentatie bij de spectrofotometer voor meer informatie.
Kalibreer de spectrofotometer door deze op zijn plaat te plaatsen.
Druk een referentiejob af en gebruik dezelfde media en rastertype waarmee u de uiteindelijke Job zult afdrukken.
De afdrukwachtrij moet gereed zijn voor het afdrukken (niet onderbroken).
Zorg dat de optie Kalibratie wordt met behulp van apparaathulpmiddel uitgevoerd in het venster Voorkeuren is
geselecteerd.
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie Kalibratie.
2. Selecteer de gewenste lade in de lijst Lade.
De papierkenmerken van het papier dat in de lade zit, worden weergegeven.
3. Selecteer de gewenste rastermethode in de lijst Rastermethode.
Opmerking: Zorg ervoor dat u de rastermethode instelt op de methode
waarmee u de job wilt afdrukken.
4. Typ in het vak Aantal exemplaren het aantal exemplaren dat u wilt afdrukken.
Opmerking: Het wordt aanbevolen ten minste 25 exemplaren van de kalibratiekaart af te drukken en dan een van de laatste exemplaren te gebruiken.
5. Klik op Afdrukken. Het kalibratiediagram wordt afgedrukt en stap 2 van de kleurkalibratiewizard verschijnt.
6. Voer de instructies van de wizard uit.
Een kalibratietabel maken met gebruikmaking van de X-Rite i1-spectrofotometer 21
7. Na iedere controle wacht u tot het vinkje naast het
desbetreffende pictogram verschijnt en volgt u de instructies die worden weergegeven.
Opmerking: Zorg dat u elke separatie op de kaart scant in de volgorde waarin de pictogrammen worden weergegeven: cyaan, magenta, geel en dan zwart.
Als alle separatiekolommen met succes zijn gescand, verschijnt een vinkje naast alle pictogrammen.
Opmerkingen:
Als in een van de stappen het scannen niet goed is uitgevoerd, klikt u op Opnieuw instellen en voert u het scannen nogmaals uit.
Als er een fout is terwijl u de kaart aan het scannen bent, verschijnt een foutbericht. Klik op OK en scan de kaart opnieuw.
8. Klik op Volgende.
9. Voer een van de volgende handelingen uit om de
kalibratietabel op te slaan:
Selecteer Als standaardnaam om de kalibratietabel automatisch een naam te geven, op basis van de rastermethode, de materiaalsoort en de datum.
Selecteer Opslaan als om uw eigen naam te typen.
Opmerking: Wij raden u ten zeerste aan om de materiaalsoort en de
rastermethode in de naam van kalibratietabelbestand op te nemen.
10. Selecteer de materiaalsoort waarop de kalibratietabel moet
worden toegepast.
11. Klik op Voltooien.
22 Hoofdstuk 3—Kalibratie

Problemen bij het kalibreren oplossen

Raadpleeg dit gedeelte voor het oplossen van problemen die tijdens het kalibratieproces kunnen optreden.
Bericht Herstelactie
Waarden verzameld tijdens het meten zijn niet monotoon.
De Eye-One is niet gekalibreerd . Plaats deze op de houder en klik op OK om verder te gaan.
De software kan geen kalibratieap paraat vinden. Controleer of er een apparaat is aangesloten en dit is ingesteld.
Dit bericht verschijnt wanneer de kalibratiemetingen niet goed zijn uitgevoerd. Wanneer u op OK kan het kalibratieproces zonder problemen worden voortgezet.
Plaats de X-rite i1 terug op zijn basis om hem opnieuw te kalibreren.
Zorg dat de i1 goed op de USB-poort van de CX­printserver is aangesloten. Installeer het stuurprogramma wanneer dit wordt gevraagd.
Een bestand onder Windows en Mac OS
4
afdrukken

Een bestand naar de CX-printserver

Vereisten:
Op uw Windows- of Mac-computer moet een netwerkprinter zijn gedefinieerd.
1. Open een bestand in de bijbehorende toepassing, bijvoorbeeld een PDF-bestand in Adobe Acrobat.
2. Selecteer Afdrukken in het menu Bestand.
3. Kies in de lijst Naam de gewenste netwerkprinter, bijvoorbeeld <servername>_Print.
4. (Optioneel) Voer de volgende stappen uit om jobparameters te
wijzigen:
Klik op Eigenschappen op een Windows-computer.
Selecteer Speciale kenmerken op een Mac en klik op Jobparameters.
a. Wijzig de parameters. b. Klik op OK
5. Klik op OK.
6. Klik in het dialoogvenster
Het bestand wordt naar de CX-printserver gestuurd, waar het wordt verwerkt en afgedrukt.
Afdrukken op OK.

Een hot folder gebruiken om af te drukken

Gebruik hot folders om uw werkstroom te automatiseren en tijd te besparen door meerdere bestanden tegelijk in te dienen voor afdrukken.
U kunt met hot folders bestanden vanaf iedere computer verwerken en afdrukken. De volgende procedure kan ook op een Mac-computer worden gevolgd.
1. Dubbelklik op het bureaublad van Windows op het pictogram Mijn netwerklocaties.
In Mac OS, selecteert u in het menu Goa Verbinden met server.
24 Hoofdstuk 4—Een bestand onder Windows en Mac OS afdrukken
2. Zoek de CX-printserver op en dubbelklik hierop. Een lijst met alle gedeelde mappen, hot folders en printers wordt weergegeven.
3. Dubbelklik op de gewenste hot folder, bijvoorbeeld
HF_ProcessPrint.
Tip: U kunt ook het Hot Folder-pictogram naar het bureaublad slepen om voor toekomstig gebruik een snelle koppeling naar de map te maken.
4. Sleep de gewenste bestanden naar de hot folder.
Alle bestanden worden automatisch volgens de hot folder­werkstroom verwerkt en afgedrukt.

Jobs met een wachtwoord beveiligen

Regel de afdruk van gevoelige gegevens door een job op uw computer te vergrendelen en met een wachtwoord te beveiligen.
Vereisten:
Uw clientwerkstation moet een
CX-printserver-networkprinter
hebben.
De afdrukstuurprogramma moet in Windows en Mac OS zijn geïnstalleerd en geactiveerd.
De printerstatus op de CX-printserver moet Gereed zijn.
U kunt met gebruikmaking van het afdrukstuurprogramma een wachtwoord toewijzen aan een job die in een willekeurige toepassing is gemaakt. Degene die de job (opnieuw) afdrukt, moet het wachtwoord gebruiken om het te ontgrendelen en vrij te geven voor afdrukken.
1. Open een bestand op uw computer, bijvoorbeeld een PDF­bestand.
2. Selecteer Afdrukken in het menu Bestand.
3. Selecteer in het dialoogvenster Afdrukken in de lijst Naam de
naam van de netwerkprinter waarbij u uw bestand wilt indienen.
4. Klik op de knop Eigenschappen . Het venster Afdrukstuurprogramma verschijnt.
5. Klik in het venster Afdrukstuurprogramma op de knop Vergrendelen
Het dialoogvenster
.
Veilig afdrukken verschijnt.
6. Typ in het vakje Wachtwoord een wachtwoord van vier cijfers, bijvoorbeeld 9999.
Opmerking: Het wachtwoord moet uit precies vier numerieke tekens bestaan.
Jobs met een wachtwoord beveiligen 25
7. Klik op OK.
Het job is nu met een wachtwoord beveiligd en alleen mensen die het wachtwoord weten, kunnen hem afdrukken.
8. Klik in het venster Afdrukstuurprogramma
op OK. De met een wachtwoord beveiligde job wordt bij de netwerkprinter ingediend waar deze naar de CX-printserver wordt gestuurd voor verwerken en afdrukken.
9. Rechtsklik in het gebied Afdrukwachtrij op de beveiligde job die u wilt afdrukken en selecteer Vrijgeven voor afdrukken. Het dialoogvenster Veilig afdrukken verschijnt.
10. Typ in het vak Wachtwoord het wachtwoord dat u voor deze job hebt opgegeven.
11. Klik op OK. De job wordt ontgrendeld en afgedrukt. Wanneer het afdrukken is voltooid, wordt de job automatisch verwijderd.
26 Hoofdstuk 4—Een bestand onder Windows en Mac OS afdrukken

Afdrukken vanaf de kleurenserver

5

Bestandsverwerking

De CX-printserver heeft een Adobe PDF Print Engine (APPE) RIP als een aanvullende werkstroom op de CPSI RIP. Hierdoor kunt u de RIP gebruiken die geschikt is voor elke job. De APPE RIP is vooral handig voor bestanden waarvoor transparanten en afhandeling van overlapping nodig zijn. APPE RIP-informatie wordt aan de jobgeschiedenis en werkruimte toegevoegd.
Het voornaamste voordeel van de APPE RIP is dat complexe ontwerpen en effecten, inclusief transparanten, betrouwbaar kunnen worden gereproduceerd. Ontwerpers en drukkers kunnen in een late fase gemakkelijker wijzigingen in PDF-bestanden aanbrengen en PDF-jobs configureren voor het afdrukken op verschillende uitvoerapparaten en persen.
De APPE RIP is alleen van toepassing op PDF-bestanden. Als u Slimme modus of Gedwongen modus met een niet-PDF-bestand gebruikt, negeert het systeem uw selectie en genereert het bestand met de CPSI RIP. Ook wanneer het PostScript­stuurprogramma een PDF-bestand naar PostScript converteert, maakt het systeem gebruik van de CPSI RIP.
De Slimme modus biedt de mogelijkheid het systeem te laten bepalen wanneer de APPE RIP moet worden toegepast. In Slimme modus analyseert de automatische werkstroom toe die de RIP-methode optimaliseert. Wanneer een bestand bijvoorbeeld alleen tekst bevat, ziet het systeem dat het bestand de APPE RIP niet nodig heeft en wordt het bestand met de CPSI RIP verwerkt. In Slimme modus controleert het systeem ook op transparanten die verschillende kleurruimten gebruiken en op steunkleuren die overlappingen gebruiken.
Een van de voordelen van het gebruik van een PDF-werkstroom is dat u met ingesloten ICC-profielen kunt werken. De CX-printserver omvat APPE RIP-ondersteuning voor zowel CMYK als RGB ingesloten ICC-profielen.
De CX-printserver is volledig compatibel met PDF/X-1a, PDF/X-3 en PDF/X-4. PDF/X-bestanden zijn een subset van PDF­bestanden, waarvan de standaard de uitwisseling van definitieve bestanden die gereed zijn voor afdrukken, mogelijk maakt. Door het gebruik van voor PDF/X geschikte bestanden worden
CX-printserver uw bestand en past een
28 Hoofdstuk 5—Afdrukken vanaf de kleurenserver
veelvoorkomende fouten bij bestandsvoorbereiding geëlimineerd (bijvoorbeeld lettertypen die niet zijn ingesloten, onjuiste kleurruimten, ontbrekende afbeeldingen of problemen met overlapping of trapping).

Een job importeren en afdrukken

U kunt in de volgende situaties een job importeren:
Als een page-description language-bestand (PDL), bijvoorbeeld PDF of PostScript, op een computer is aangemaakt die niet is aangesloten op de
Als een PDL-bestand zich in een map op het netwerk of op een extern medium, zoals een USB-stick, bevindt
Als het gewenste bestand lokaal staat op de CX-printserver
1. Selecteer in het menu Bestand de optie Importeren.
2. Selecteer de gewenste bestanden in de bovenste lijst van het
venster Importeren en klik op de knop Toevoegen.
CX-printserver
Opmerkingen:
Gebruik Shift of Ctrl om meerdere bestanden te selecteren of Ctrl+A om alle bestanden te selecteren. U kunt desgewenst hetzelfde bestand meerdere keren toevoegen.
Als u een bestand wilt verwijderen, selecteert u het gewenste bestand in de onderste lijst van het venster op de knop Verwijderen.
Het bestand of de bestanden verschijnen in de onderste lijst.
3. Selecteer een printer in de lijst Virtuele printer.
4. Klik op Importeren.
Alle bestanden die momenteel in de onderste lijst staan, worden naar de verwerkt, afgedrukt of opgeslagen (zoals gedefinieerd) op de geselecteerde virtuele printer.
5. Als uw job naar het gebied Opslag wordt verplaatst, kunt u de jobparameters bewerken voordat u de job voor verstuurt voor het afdrukken. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat u wilt verifiëren of het papierstapel die in uw job is gedefinieerd, op de de printer is geladen en beschikbaar is voor het afdrukken.

Venster Papierstapel

Job importeren en klikt u
CX-printserver verzonden om te worden
U kunt in het venster Papierstapel de lijst met papierstapels zien die op de pers zijn gedefinieerd en beschikbaar zijn voor het
Een job opnieuw indienen 29
afdrukken. U opent het venster Papierstapel vanuit het Bronnencentrum
Er is een pictogram dat aangeeft welke papierstapel in de de printer is geladen.
.

Een job opnieuw indienen

Dien een afgedrukte job opnieuw in na het bewerken van de jobparameters of meer kopieën van uw job af te drukken.
Rechtsklik in het gebied Opslag op de job die u opnieuw wilt indienen om af te drukken en selecteer Indienen. Als u een RTP-job hebt geselecteerd, wordt deze bij de Afdrukwachtrij ingediend; als u een andere soort job hebt geselecteerd, wordt deze bij de Verwerkingswachtrij ingediend.
Opmerking: Sommige RTP-jobs moeten mogelijk opnieuw worden verwerkt wanneer u bepaalde parameters bewerkt.

Kopieën van een job afdrukken

U kunt meer kopieën van een job direct vanuit het gebied Opslag afdrukken zonder de jobparameters te openen.
1. Rechtsklik op een kolomkop in het gebied Opslag.
2. Selecteer Toevoegen > Kopieën om kopieën toe te voegen
aan de kolom Kopieën in het gebied Opslag.
3. Selecteer de job en typ in het veld Kopieën het aantal
kopieën dat u wilt afdrukken.
4. Druk op Enter.
5. Sleep de job naar het gebied Verwerkingswachtrij of
Afdrukwachtrij area.

Bewerken, job

U kunt elke PDL- en RTP-job die zich in het gebied Opslag bevindt bewerken en van deze jobs een voorbeeld weergeven. PDL-bestanden worden geopend in RTP-bestanden worden geopend in Jobvoorbeeld en editor.
U kunt de PDL-job op normale wijze in Adobe Acrobat weergeven en bewerken. Bovendien bevat deze versie van Adobe Acrobat de Enfocus Pitstop-plugin, die meer bewerkfuncties bevat.
Adobe Acrobat-software en
Opmerking: Voor meer informatie over de Pitstop-plugin raadpleegt u de documentatie bij de Pitstop- en Acrobat-software.
In het venster Jobvoorbeeld en editor kunt u de miniaturen van een job bekijken terwijl u door de verschillende pagina's van een
30 Hoofdstuk 5—Afdrukken vanaf de kleurenserver
job loopt. Voor een impositiejob kunt u de vellen met impositie bekijken, waaronder de lay-out van de pagina's op elk vel. U kunt ook de afdrukstand, snijtekens en vouwlijnen van de pagina's bekijken.
U kunt jobs die u in het venster Jobvoorbeeld en editor niet opnieuw RIPpen. Nadat een job in het venster Jobvoorbeeld en editor is opgeslagen, is deze een nieuw RTP-bestand zonder een bijbehorend PDL-bestand. U kunt geen parameters toepassen waarvoor opnieuw een RIP-bewerking van dergelijke jobs noodzakelijk is.

Een voorbeeld van een RTP-bestand weergeven

Rechtsklik in het gebied Opslag op het RTP-bestand waarvan u een voorbeeld wilt zien en selecteer Jobvoorbeeld en editor. Het bestand wordt geopend in het venster .

Een pagina in een job verplaatsen

U kunt een pagina in een RTP-job naar een nieuwe locatie in de job verplaatsen.
Wanneer u een pagina verplaatst, worden de paginanummers overeenkomstig bijgewerkt.
1. Klik in het venster Jobvoorbeeld en editor Miniaturen.
2. Klik in het paneel Miniatuur op de pagina die u wilt
verplaatsen.
3. Sleep de pagina naar de doellocatie.
bewerkt,
op het tabblad
Opmerking: De rode markering geeft aan waar de pagina wordt ingevoegd.
4. Klik op Opslaan als om de wijzigingen in de job op te slaan.

Een pagina uit een job verwijderen

1. Klik in het venster Jobvoorbeeld en editor wilt verwijderen en klik vervolgens op Verwijderen. De pagina wordt verwijderd en de paginanummers worden overeenkomstig bijgewerkt.
2. Klik op Opslaan als om de wijzigingen op te slaan.
op de pagina die u
Pagina's met een job samenvoegen 31

Pagina's met een job samenvoegen

U kunt één pagina, meerdere pagina's of alle pagina's uit een job met een andere job samenvoegen.
Vereisten:
De RTP-job met de pagina die u wilt kopiëren, moet hetzelfde paginaformaat, dezelfde afdrukstand en dezelfde resolutie hebben als de job die u aan het bewerken bent.
1. Klik in het venster Jobvoorbeeld en editor
op het tabblad
Miniaturen.
2. Bepaal in het linkerpaneel van het tabblad Miniaturen een
locatie voor de samengevoegde pagina. Klik op de pagina die voorafgaat aan deze locatie.
Er verschijnt een gele rand rond de geselecteerde pagina.
3. Klik op Job samenvoegen.
Opmerking: In de lijst worden alleen de RTP-jobs weergegeven die
hetzelfde paginaformaat en dezelfde afdrukstand hebben als de job die u bewerkt.
4. Selecteer de job met de pagina die u wilt samenvoegen en klik
op OK. De job wordt in een apart venster geopend.
5. Voer een van de volgende handelingen uit:
Wanneer u één pagina wilt samenvoegen, selecteert u de pagina die u wilt samenvoegen en klikt u op
Samenvoegen.
Opmerking: U kunt ook de pagina uit het jobvenster naar de
gewenste locatie in het linkerpaneel van het tabblad Miniaturen verslepen.
Wanneer u meer dan een pagina wilt samenvoegen, herhaalt u deze stap tot alle gewenste pagina's zijn samengevoegd. U kunt ook andere locaties voor de samengevoegde pagina's selecteren in het venster Jobvoorbeeld en editor
Wanneer u alle pagina's met de job wilt samenvoegen, klikt
.
u op Alles samenvoegen.
De samengevoegde pagina's worden op de aangegeven locatie ingevoegd en de paginanummers worden overeenkomstig bijgewerkt.
6. Klik op Sluiten om het jobvenster te sluiten.
7. Klik op Opslaan als om de wijzigingen op te slaan.
32 Hoofdstuk 5—Afdrukken vanaf de kleurenserver

Pagina's 180° draaien

U kunt een of meer pagina's in een job met verschillende oriëntaties 180° draaien.
1. Klik in het venster Jobvoorbeeld en editor
2. Selecteer een van de volgende opties:
3. Klik op Opslaan.

Pagina's vervangen

Het kan voorkomen dat u een grote job hebt en een van de pagina's wilt vervangen. In dit geval maakt u een RTP-bestand van de pagina die u wilt vervangen, en u kunt deze vervolgens vervangen met gebruikmaking van
op .
Pagina's roteren—Typ een paginanummer en/of een paginabereik.
Oneven pagina's—Draait alle oneven pagina's in uw job 180°.
Even pagina's—Draait alle even pagina's in uw job 180°.
Er verschijnt een pictogram
op elke pagina die is
gedraaid op het tabblad Miniaturen.
Opmerking: U kunt de optie voor het samenvoegen niet gebruiken als u de optie voor het roteren gebruikt.
Jobvoorbeeld en editor.
Vereisten:
De RTP-job met de pagina die u wilt vervangen, moet hetzelfde paginaformaat en dezelfde afdrukstand hebben als de job die u aan het bewerken bent.
1. Importeer en verwerk de nieuwe pagina om een nieuw RTP­bestand te maken.
2. Open de oorspronkelijke RTP-job in het venster Jobvoorbeeld en editor.
3. Voeg het nieuwe RTP-bestand samen.
4. Verwijder de foute pagina.
De CMYK-waarden van een bepaald gebied vinden 33

De CMYK-waarden van een bepaald gebied vinden

Gebruik het hulpmiddel Kleurwaarden weergeven in het venster om te zien wat de CMYK-waarden van een specifiek gebied op de pagina zijn.
Er moet een verwerkte job in het venster staan.
1. Klik in het venster Jobvoorbeeld en editor
Kleurwaarden weergeven
2. Beweeg de pipet naar een punt op de pagina waarvan u de
kleurwaarden wilt meten en klik erop. De CMYK-puntpercentagewaarden en equivalente CMYK­waarden van de steunkleur worden weergegeven.

De inhoud van de job verifiëren

Gebruik Preflightfuncties om uw document te controleren voordat u een job verzendt om te worden verwerkt of afgedrukt.
De volgende preflightfuncties zijn beschikbaar:
PDF-analyse
Preflightcontrole
Preflightrapport
PDF-analyse
U kunt PDF-analyse gebruiken om geïmporteerde PDF-bestanden te controleren die de verwerking zouden kunnen verstoren. PDF­analyse controleert de volgende elementen:
op de knop
.
Document: identificeert in hoeverre Acrobat-software niet compatibel is met compressie, codering, beveiliging en andere eigenschappen.
Pagina's: detecteert lege pagina's en identificeert het paginaformaat, aantekeningen en andere eigenschappen.
Lettertypen: bepaalt of het PDF-bestand specifieke lettertypen bevat en of deze zijn ingesloten.
Kleuren: detecteert informatie over de kleurruimte, steunkleuren, rendering en kleurbeheerinstellingen.
Beelden: bepaalt de beeldresolutie, of beelden scheef staan of gespiegeld zijn, en of beelden gecomprimeerd zijn.
OPI: bepaalt of OPI wordt gebruikt. Als dit het geval is, detecteert PDF-analyse de OPI-versie en bepaalt of er hogeresolutiebeelden in het OPI-pad ontbreken.
34 Hoofdstuk 5—Afdrukken vanaf de kleurenserver
Tekst en lijntekeningen: identificeert de grootte van de tekst, de breedte van de lijnen, witte tekst, objecten en de "flatness"­tolerantie.
PDF/X: bepaalt of het bestand voldoet aan PDF/X-1a en of het bestand PostScript-fragmenten bevat.
Preflightcontrole
Met de parameter Preflight uitvoeren kunt u de status van de belangrijkste jobonderdelen controleren voordat de job wordt afgedrukt.
Tijdens de preflightcontrole wordt de job geRIPped en worden de ontbrekende onderdelen geïdentificeerd. Met de preflightcontrole wordt de status van de volgende belangrijke jobonderdelen gedetecteerd:
Hogeresolutiebeelden of de verkeerde koppelingen naar de map voor hogeresolutiebeelden
Ontbrekende fonts
Steunkleuren die niet in de steunkleur bibliotheek van de printserver zijn gedefinieerd
Opdrachten voor dynamische uitzonderingen voor een bestand dat via een virtuele printer voor dynamische pagina­uitzonderingen was ingediend.
CX-
Preflightrapport
Het preflightrapport is een jobgericht rapport dat informatie over de status van de belangrijkste (ontbrekende of gevonden) jobonderdelen geeft voordat wordt afgedrukt, waardoor u uw bestanden kunt corrigeren.
In het bijzonder wordt aangeraden om de preflightcontrole uit te voeren voordat u een complexe job met een grote hoeveelheid pagina's of exemplaren gaat afdrukken. Via de preflightcontrole worden de ontbrekende jobonderdelen gedetecteerd en weergegeven in het dialoogvenster Preflightrapport. U kunt het rapport bekijken en de ontbrekende onderdelen herstellen. Op deze manier voorkomt u dat er tijdens de verwerking voortdurend berichten over fouten of mislukte bewerkingen worden weergegeven.
Als u een preflightcontrole uitvoert en alle belangrijke onderdelen beschikbaar zijn, wordt de job verwerkt en afgedrukt volgens het geselecteerde werkschema. Als de test mislukt (er zijn ontbrekende belangrijke elementen gevonden), wordt de Job teruggezet in het gebied Opslag met het preflightrapport waarmee de job kan worden gecontroleerd.
Het preflightrapport geeft altijd de laatst uitgevoerde preflight weer. Als meer dan een preflightcontrole van een job wordt
Een PDF-job analyseren 35
gegenereerd, zal het laatste preflightrapport het vorige overschrijven. Als er een preflightrapport wordt geproduceerd, zijn datum en tijd van de preflightcontrole te zien in het venster Jobgeschiedenis
.
Opmerking: Aangezien het dialoogvenster jobonderdelen (ontbrekende en gevonden) weergeeft, kunt u dit rapport gebruiken om alle bestaande (gevonden) belangrijke jobonderdelen te bekijken, bijvoorbeeld de lijst met de bestaande lettertypen in een job en de bijbehorende paden.

Een PDF-job analyseren

U kunt de PDF-analyse niet gebruiken en geen preflightcontrole uitvoeren op PDF-bestanden die zijn vergrendeld of beveiligd. Als u dat doet, wordt er een bericht weergegeven dat het bestand is gecodeerd.
1. Rechtsklik op het PDF-bestand in het gebied Opslag en
selecteer PDF-analyse.
2. Voer een van de volgende handelingen uit in het gebied PDF
PreFlight-instellingen:
Selecteer Volledig document wanneer u het volledige PDF-bestand wilt controleren.
Wanneer u specifieke pagina's wilt controleren, selecteert u
Pagina's en voert u het gewenste paginabereik in.
3. Als u niet wilt dat het rapport automatisch wordt geopend
nadat dit is gegenereerd, schakelt u Rapport automatisch weergeven uit.
4. U kunt de bestandsnaam van het rapport desgewenst
wijzigen. De bestandsnaam van het rapport bestaat standaard uit de naam van het oorspronkelijke bestand en de toevoeging
_rep. Wanneer het te controleren bestand bijvoorbeeld de
naam sample.pdf heeft, krijgt het rapportbestand de naam
sample_rep.pdf.
5. Wanneer u het rapport op een specifieke locatie wilt opslaan,
klikt u op Bladeren en gaat u naar de gewenste locatie.
6. Klik op Uitvoeren.
Preflightrapport alle belangrijke
Het PDF-rapport wordt gegenereerd en automatisch geopend.
36 Hoofdstuk 5—Afdrukken vanaf de kleurenserver

Een preflightcontrole uitvoeren

Controleert de status van de belangrijkste onderdelen voordat de job naar de printer wordt verzonden.
U kunt geen preflightcontrole uitvoeren op PDF-bestanden die vergrendeld of beveiligd zijn. Als u dat doet, wordt er een bericht weergegeven dat het bestand is gecodeerd.
1. Open het venster Jobparameters
van de job waarvoor u een
preflightcontrole wilt uitvoeren.
2. Selecteer Services en vervolgens Preflight.
3. Schakel het selectievakje Preflight uitvoeren in.
Alle selectievakjes van de belangrijkste jobonderdelen worden automatisch geselecteerd.
4. Maak de selectie ongedaan van het onderdeel dat u niet in de preflightcontrole wilt opnemen.
Opmerking: Als een van de geselecteerde jobonderdelen ontbreekt, is de jobstatus aan het einde van de preflightcontrole Mislukt en wordt de job verplaatst naar het gebied Opslag. Informatie over ontbrekende onderdelen wordt in het venster
Jobgeschiedenis weergegeven.
5. Klik op Indienen.
Opmerking: Zorg dat de verwerkingswachtrij niet is onderbroken.
De resultaten van de preflightcontrole worden in een preflightrapport weergegeven.

Een preflightrapport weergeven en afdrukken

Het preflightrapport is een jobgericht rapport dat informatie over de status van de belangrijkste (ontbrekende of gevonden) jobonderdelen geeft voordat wordt afgedrukt, waardoor u uw bestanden kunt corrigeren.
Als meer dan een preflightcontrole van een job wordt gegenereerd, zal het laatste preflightrapport het vorige overschrijven.
1. Rechtsklik op de job in het gebied Opslag en selecteer Preflightrapport in het menu.
2. Klik op de gewenste rapportoptie om de resultaten— bijvoorbeeld Hoge resolutie—voor die optie te zien.
3. (Optioneel) Klik op Afdrukken om het rapport af te drukken.
4. (Optioneel) Wanneer u het preflightrapport wilt exporteren,
doet u het volgende:
a. Klik op Exporten en ga naar de gewenste locatie. b. Klik op Opslaan.
Venster Preflightrapport 37
5. Klik op Sluiten.

Venster Preflightrapport

U opent het venster Preflightrapport door op uw job te rechtsklikken en Preflightrapport te selecteren.
Preflightopties
Hoge resolutie
Steunkleuren
Vermeldt de ontbrekende en gevonden hogeresolutiebeelden. Als er verkeerde koppelingen naar de map met hogeresolutiebeelden zijn, worden deze ook vermeld.
Vermeldt de ontbrekende steunkleurnamen (steunkleuren die niet in de steunkleurenbibliotheek zijn gevonden) en de gevonden steunkleurnamen (steunkleuren die in de steunkleurenbibliotheek zijn gevonden). De kolommen geven de -­steunkleurequivalenten weer.
Als de status Ontbreekt is, worden de oorspronkelijke -waarden die in het PostScript-bestand zijn ingesloten, gebruikt om de gewenste steunkleur te emuleren.
Als de status Gevonden is, worden de ­waarden uit de steunkleurenbibliotheek gebruikt.
Lettertypen
Uitzonderingen
Vermeldt de namen van de ontbrekende lettertypen die niet in het bestand zijn opgenomen en niet voorkomen in de Lettertypebibliotheek, evenals de lettertypen die zijn gevonden.
In de kolom Bron wordt aangegeven of het lettertype in het bestand is ingesloten of in de Lettertypebibliotheek is gevonden.
Vermeldt de opdrachten voor dynamische pagina-uitzonderingen die in het bestand zijn gevonden.
38 Hoofdstuk 5—Afdrukken vanaf de kleurenserver
Aanduidingen
Ontbreekt
Geen
preflight
Gevonden
Alles
Alleen gevonden
Alleen ontbrekende
Verschijnt wanneer de hoofdonderdelen in de job niet zijn gevonden.
Verschijnt als u geen preflightoptie voor de preflightcontrole hebt geselecteerd.
Verschijnt wanneer alle bestanden voor de geselecteerde optie zijn gevonden.
Lijst weergeven
Geeft zowel de ontbrekende als de gevonden opties weer.
Geeft de gevonden opties weer.
Geeft de ontbrekende opties weer.

Een proefdruk van de job maken met gebruikmaking van kleurensets

Selecteer de meest geschikte, voorgedefinieerde kleurenset om uw job met de beste kleurenkwaliteit af te drukken. De parameter Kleurenset bevat vier gedefinieerde kleurensets. Elke kleurenset biedt u de beste kleur- en kwaliteitsinstellingen voor een bepaald gegevenstype of een afgedrukt productkenmerk.
Wanneer u op de knop kwaliteitsinstellingen weergeven.
De volgende kleurensets zijn beschikbaar:
klikt, kunt u de kleur- en
Kleurensets afdrukken en controleren 39
Foto's van mensen—Biedt de beste kleur- en kwaliteitsinstellingen voor jobs, zoals fotoalbums.
Buitenfoto's—Biedt de beste kleur- en kwaliteitsinstellingen voor jobs die voornamelijk foto's van landschappen bevatten.
Zakelijke documenten—Biedt de beste kleur- en kwaliteitsinstellingen voor jobs die voornamelijk uit zakelijke documenten bestaan, zoals presentatiebestanden, webpagina's en bestanden met diagrammen en logo's.
Commerciële materialen—Biedt de beste kleur- en kwaliteitsinstellingen voor jobs die zowel afbeeldingen als foto's omvatten, zoals reclamemateriaal.
Om voor uw job met gebruikmaking van de aanbevolen werkstroom de meest geschikte kleurenset te kunnen kiezen, drukt u eerst een kopie van uw job met elke kleurenset af, bekijkt u vervolgens de voorbeeldafdrukken en kiest u de beste afdruk. Vervolgens wijst u in het venster
Jobparameters de kleurenset toe die het beste resultaat geeft. Wanneer u weet welke kleurenset u wilt gebruiken, kunt u een kleurenset aan uw job toewijzen zonder eerste voorbeeldjobs af te drukken en te bekijken.
Opmerking: Wanneer u een kleurenset selecteert, worden bepaalde kleur­en kwaliteitsparameters uitgeschakeld.

Kleurensets afdrukken en controleren

Druk voorbeelden van een job of pagina's in de job af, waarbij u voor elk voorbeeld een andere kleurenset toewijst.
Selecteer een job in het gebied Opslag en kies vervolgens het paginabereik dat u wilt afdrukken. Er worden vijf voorbeeldbestanden gemaakt en naar de verwerkingswachtrij gestuurd, op basis van de selectie.
1. Klik op de knop Importeren op de werkbalk en importeer de
bestanden die u wilt afdrukken.
2. Rechtsklik op uw job in het gebied Opslag.
3. Selecteer Kleurensets afdrukken in het menu dat verschijnt.
Het dialoogvenster
Opmerking: Voor impositiejobs kunt u het paginabereik definiëren en voor VDP-jobs het katernbereik.
4. Typ in het vak Pagina's het aantal pagina's dat u wilt
afdrukken of selecteer Alles. Klik vervolgens op Indienen. Er worden vijf voorbeeldjobs afgedrukt en deze hebben een naam die is gebaseerd op de kleurenset die eraan is toegewezen. De naamconventies zijn als volgt:
Kleurensets afdrukken verschijnt.
Geen<jobnaam>
PeoplePhotos_<jobnaam>
40 Hoofdstuk 5—Afdrukken vanaf de kleurenserver
OutdoorPhotos_<jobnaam>
Corporate_<jobnaam>
Commercial_<jobnaam>
Opmerking: De volledige job wordt verwerkt, maar alleen de opgegeven pagina's worden afgedrukt.
Controleer de afdrukken. Kies het voorbeeldbestand dat het beste kleurresultaat geeft.

Een kleurenset aan een job toewijzen

1. Dubbelklik op uw job in het gebied Opslag.
2. Selecteer Kleurenset onder Afdrukken.
3. Selecteer in de lijst Set de set waarmee u het beste resultaat
voor uw kleurenafdruk hebt verkregen, bijvoorbeeld Buitenfoto's.
De job krijgt de kleur- en kwaliteitsparameters van de set Buitenfoto's. De standaard kleur- en kwaliteitsparameters die voor deze job zijn geconfigureerd, worden uitgeschakeld. set. The default color and quality parameters that are configured for this job, are disabled.
4. Klik op Indienen om uw job af te drukken. Controleer nu de kleurenkwaliteit van de afdrukken.

Een bestand afdrukken dat meer dan een papierformaat bevat

1. Stel de verwerkingswachtrij uit.
2. Dubbelklik op uw job in de uitgestelde verwerkingswachtrij.
3. Selecteer Papierstapel onder Afdrukken.
4. Selecteer Document met gemengd papierformaat.
5. Klik op Opslaan.
6. Geef de verwerkingswachtrij vrij.
Uw job wordt verwerkt en volgens de definities voor gemengd papierformaat afgedrukt.

Afdrukken met de handmatige dubbelzijdige wizard

De handmatige dubbelzijdige wizard biedt u de mogelijkheid één zijde van de job af te drukken, het papier weer handmatig in de printer te voeren, en vervolgens de andere zijde af te drukken. U
Een spoedjob uitvoeren 41
kunt ook alleen op de voorzijde of de achterzijde van een job afdrukken.
1. Stel de afdrukwachtrij uit.
2. Selecteer in het menu Bestand de optie Importeren.
3. Selecteer de gewenste bestanden in de bovenste lijst van het
venster Importeren en klik op de knop Toevoegen.
4. Selecteer in de lijst Virtuele printer de virtuele printer
ProcessPrint.
5. Klik op Importeren.
6. Wanneer de job is verwerkt en in de afdrukwachtrij verschijnt,
dubbelklikt u op de job.
7. Selecteer Afdrukmethode onder Afdrukken.
8. Selecteer in de lijst Afdrukmethode de optie Duplex boven
naar boven of Duplex boven naar onder.
9. Selecteer Handmatig dubbelzijdig.
10. Selecteer zo nodig onder Lade de gewenste lade (5 of 6).
11. Klik op Opslaan.
12. Rechtsklik op uw job in de afdrukwachtrij en selecteer
Handmatige dubbelzijdige wizard in het menu.
Het venster Handmatige dubbelzijdige wizard
13. Selecteer in de lijst Afdrukken de optie Beide zijden,
Voorzijde of Achterzijde.
14. Klik op Afdrukken.
Als u Beide zijden of Voorzijde hebt geselecteerd, wordt de voorzijde van elke pagina in de job afgedrukt. Als u Achterzijde hebt geselecteerd, wordt de achterzijde van elke pagina in de job afgedrukt.
15. Als u Beide zijde hebt geselecteerd, verschijnt het venster
Afdrukserie voortzetten. U voltooit het afdrukken van uw job als volgt:
a. Verzamel de stapel met afgedrukte vellen. b. Draai de stapel van links naar rechts om, zodat de bedrukte
zijde naar beneden is gericht.
c. Plaats de stapel in dezelfde lade als die u hebt gebruikt
voor het afdrukken van de voorzijden.
d. Klik op Afdrukken.
verschijnt.

Een spoedjob uitvoeren

Wanneer u een spoedjob wilt uitvoeren, kunt u deze job aanbieden voor verwerken of afdrukken en deze vóór andere jobs uitvoeren. Als u een Job aanbiedt voor verwerking terwijl een andere Job wordt verwerkt, zal deze laatste tijdelijk worden onderbroken maar wel de status Actief blijven behouden. Als de
42 Hoofdstuk 5—Afdrukken vanaf de kleurenserver
spoedjob is verwerkt en naar de afdrukwachtrij is verplaatst, zal de onderbroken job verder worden verwerkt.
Als u een Spoedjob aanbiedt voor verwerking terwijl een andere Job wordt afgedrukt, zal deze laatste tijdelijk worden onderbroken nadat de huidige pagina (beide zijden) of set is afgedrukt, maar wel de status Actief blijven behouden. Als de Spoedjob is afgedrukt, zal het afdrukken van de afgebroken Job doorgaan.

Een spoedjob indienen

Dien een spoedjob voor verwerking of afdrukken in om te zorgen dat deze voor andere jobs wordt uitgevoerd.
Vereisten:
De job moet in de wachtrij staan. Als de Job actief is, is deze optie niet beschikbaar.
Er kan slechts één job tegelijk worden verwerkt of afgedrukt. Als u daarom meerdere jobs na elkaar selecteert als spoedjobs, worden die in de gekozen volgorde verwerkt of afgedrukt.
Klik met de rechtermuisknop op de job in de wachtrij of het gebied Opslag en selecteer in het menu Onmiddellijk uitvoeren. De job wordt weergegeven met de statusindicator Spoed boven aan de betreffende wachtrij en wordt onmiddellijk uitgevoerd.

Jobs beheren

6

Jobs archiveren en ophalen

Om voldoende schijfruimte vrij te houden, wordt aanbevolen om back-ups van jobs en de bijbehorende bestanden naar een externe server op te slaan en de jobs vervolgens uit het gebied Opslag te verwijderen. U kunt de gearchiveerde jobs en bestanden later weer voor gebruik ophalen.
Archiveren is een methode voor het maken van een back-up en het opslaan van een job, zodat u meer ruimte op uw schijf kunt vrijmaken. Een cabinetbestand (een gecomprimeerd bestand) dat alle bestanden bevat die betrekking hebben op de gearchiveerde job, wordt op de geselecteerde locatie aangemaakt. De gearchiveerde job behoudt de huidige status (voltooid, mislukt, vastgehouden of afgebroken) en wordt samen met de informatie in de jobparameters en het venster Jobgeschiedenis gearchiveerd.

Een job archiveren

Opmerking: De CX-printserver archiveert grote jobs naar meerdere cabinetbestanden.
Wanneer een gearchiveerde job wordt opgehaald behoudt deze de oorspronkelijke jobnaam en niet de naam die werd toegewezen toen de job werd gearchiveerd.
Maak een back-up van een job en sla deze op, zodat er meer schijfruimte beschikbaar komt.
Vereisten:
Een map voor het opslaan van de gearchiveerde job.
1. Klik met de rechtermuisknop op de job die u wilt archiveren in het gebied Opslag en selecteer Archiveren.
2. Zoek de gewenste doelmap voor het archief op en klik vervolgens op Opslaan. Een cabinetbestand (een gecomprimeerd bestand) dat alle bestanden bevat die betrekking hebben op de gearchiveerde job, wordt op de geselecteerde locatie aangemaakt.
3. Verwijder de job uit het gebied Opslag.
Zie ook:
VDP-elementen archiveren op pagina 99
44 Hoofdstuk 6—Jobs beheren

Een job ophalen

Vereisten:
U kunt alleen jobs ophalen die zijn gearchiveerd.
Wanneer een gearchiveerde job wordt opgehaald, behoudt deze de oorspronkelijke jobnaam en niet de naam die werd toegewezen toen de job werd gearchiveerd. Ook de bestanden die bij de job behoren (bijvoorbeeld de PDL-bestanden) worden opgehaald, en het cabinetbestand wordt niet verwijderd.
U kunt meerdere jobs tegelijk ophalen.
1. Selecteer in het menu Bestand de optie Ophalen uit archief.
2. Zoek de gearchiveerde job onder zijn archiefnaam en
selecteer het bijbehorende cabinetbestand.
3. Klik op Toevoegen. De geselecteerde job verschijnt in de onderste lijst.
4. Klik op Ophalen. De geselecteerde job verschijnt boven aan de lijst in het gebied Opslag.
5. Controleer in het venster opgehaald.
Jobgeschiedenis of het bestand is
Zie ook:
VDP-elementen ophalen op pagina 100

Een job naar een andere CX-printserver doorsturen

Vereisten:
De job die u wilt doorsturen, moet zich in het gebied Opslag bevinden.
Dezelfde softwareversie moet op beide CX-printserver's draaien.
1. Rechtsklik op de job in het gebiedOpslag en selecteer Doorsturen naar > andere.
2. Typ in het vak Hostnaam/IP-adres de naam of het IP-adres
van de server waarnaar u de job wilt doorsturen.
3. Klik op Zoeken.
Jobs dupliceren 45
4. Maak een keuze:
Verzenden naar opslag—om de job naar het gebied Opslag van de geselecteerde server te verzenden.
Verzenden naar afdruk om de job naar de afdrukwachtrij van de geselecteerde server te verzenden.
5. Klik op Verzenden.
Opmerkingen:
U kunt geen RTP-bestand doorsturen dat op basis van een VDP-job is gemaakt—bijvoorbeeld een VPS-bestand. U kunt alleen de oorspronkelijke VDP-job doorsturen.
U kunt geen job doorsturen als het operatorwachtwoord op de bestemming is gewijzigd printserver Start > Uitvoeren en maak verbinding met de doel-CX­printserver. Meld u aan met het nieuwe operatorwachtwoord.
Om te zorgen dat externe VDP- of PDL-elementen correct worden verwerkt, verplaatst u de externe elementen naar de doel-CX­printserver.
U kunt een job niet naar een andere CX-printserver doorsturen als bestanden nooit op de doel-CX-printserver zijn geRIPt. Dat kan in zeldzame gevallen voorkomen, bijvoorbeeld als u het systeem opnieuw installeert of imageschijven formatteert.
CX-printserver. Selecteer op de bron-CX-

Jobs dupliceren

Vereisten:
De job die u wilt dupliceren moet zich in het gebied Opslag bevinden.
Rechtsklik op de job in het gebiedOpslag en selecteer Dupliceren. Het geselecteerde bestand wordt gedupliceerd en krijgt de naam van de oorspronkelijke job gevolgd door het suffix _dup.
Opmerking: Wanneer u een RTP-job dupliceert, heeft de gedupliceerde job de oorspronkelijke indeling.

Administratieweergave

De Administratieweergave biedt informatie over alle jobs die met succes zijn afgedrukt via de
Het administratierapport heeft de vorm van een tabgescheiden bestand en bevat gedetailleerde informatie over de afgedrukte job. U kunt de informatie in het rapport filteren en sorteren, en vervolgens afdrukken. U kunt het rapport ook naar een tekstbestand afdrukken (afgescheiden door tabs of streepjes), of een HTML-pagina. Standaard worden alle jobs vermeld die in de afgelopen 90 dagen zijn verwerkt.
CX-printserver.
46 Hoofdstuk 6—Jobs beheren
Dit rapport bevat verschillende soorten informatie, zoals de volgende:
De grootte van de job
De verwerkingstijd
Het aantal pagina's in de job
Het aantal pagina's dat in zwart-wit en in kleur is afgedrukt. Deze gegevens zijn gebaseerd op de oorspronkelijke invoer van een job en de parameters die zijn ingesteld in het venster Jobparameters.
De Administratieweergave
is toegankelijk via het menu Info.
Zie ook:
Een job in de grijstintmodus afdrukken op pagina 65 Een job die grijsschaal RGB-elementen bevat met zwarte toner
afdrukken op pagina 65 Zwarte kleur in een job met CMYK-grijstintelementen
behouden op pagina 65

De administratieweergave aanpassen

U kunt de tabel van de administratieweergave op twee manieren aanpassen:
Kolommen weergeven, verbergen en verplaatsen. Dit is een snelle manier om de tabel aan te passen. De wijzigingen aan de tabel worden niet opgeslagen.
Een aangepaste administratieweergave maken die u kunt bewerken en opslaan.

Kolommen in de Administratieweergavetabel weergeven, verbergen en verplaatsen

Een snelle manier om de Administratieweergavetabel aan te passen is door kolommen weer te geven, te verbergen of te verplaatsen.
Voer een van de volgende handelingen uit:
Wanneer u een kolom naar een andere locatie in de tabel wilt verplaatsen, versleept u de kolom naar de gewenste locatie.
U verbergt een kolom door op een kolom in de tabel te rechtsklikken, Verbergen te selecteren en vervolgens in de lijst met weergegeven kolommen de kolom te selecteren die u wilt verbergen.
U geeft een kolom weer door op een kolom in de tabel te rechtsklikken, Weergeven te selecteren en vervolgens in
Een aangepaste weergave maken in de Administratieweergave 47
de lijst met verborgen kolommen de kolom te selecteren die u wilt weergeven.

Een aangepaste weergave maken in de Administratieweergave

U kunt een administratieweergave maken voor uw specifieke behoeften door in de Administratieweergave kolommen te selecteren en uw selecties als een aangepaste weergave op te slaan.
1. Selecteer Administratie in het menu Info.
Het venster Administratieweergave
2. Klik naast de lijst Weergave op de knop bladeren (...).
3. Klik in het Weergaven op Toevoegen (+).
4. Typ in het vak Weergavenaam een naam voor de nieuwe
weergave die u wilt toevoegen.
5. Selecteer in de lijst Gebaseerd op de weergave waarop u uw
nieuwe weergave wilt baseren.
6. Klik op OK.
De nieuwe weergave wordt aan het gebied Weergaven toegevoegd en de namen van de kolommen waarop de weergave is gebaseerd, zijn geselecteerd.
7. Selecteer de kolommen die u in de nieuwe weergave wilt
weergeven.
Verplaats met behulp van de pijltoetsen de namen van de kolommen omhoog en omlaag om de volgorde aan te geven waarin de kolommen in de nieuwe weergave verschijnen.
8. Klik op OK.
verschijnt.

Jobrapport

U kunt de aangepaste weergave in de lijst Weergave van de Administratieweergave selecteren.
Het venster Jobrapport bevat alle informatie van het venster Jobparameters voor een specifieke job. In het venster Jobrapport worden de jobparameters in één venster weergegeven, dat kan worden afgedrukt of als een tekstbestand kan worden geëxporteerd.
U opent het venster Jobrapport door op een job in het gebied Opslag te rechtsklikken en Jobrapport te selecteren.
48 Hoofdstuk 6—Jobs beheren

Bestanden exporteren

Een PostScript-bestand exporteren

U kunt een PostScript-bestand exporteren en dit naar PDF­indeling converteren.
Vereisten:
Een PostScript-bestand moet zich in het gebied Opslag bevinden.

PDF2Go-jobs

1. Selecteer een PostScript-bestand in het gebied van de Opslag.
2. Rechtsklik op de job en selecteer PDF exporteren.
3. Ga in het dialoogvenster Exporteren naar de map waarin u het
bestand wilt opslaan en klik op Opslaan.
Het PDF-bestand kan op iedere printer worden afgedrukt.
PDF2Go is een poort waarmee u de RTP- en PDL-bestanden kunt exporteren en deze naar een PDF-bestand kunt converteren. Met Exporteren naar PDF kunt u een kopie van uw job versturen om deze te laten goedkeuren voordat hij wordt afgedrukt. Via de CX­printserver kunnen jobs die standaard PDF-bestanden zijn, zowel voor als na de verwerking worden geëxporteerd. Voor een uitgevoerde RTP-job, bevat het PFD-bestand de rastergegevens van de Job.
De verwerking converteert de RTP-informatie naar rasterbestanden die kunnen worden ingevoegd in een PDF­indeling. Met dit verwerkingsproces wordt verzekert dat het bestand kan worden verwerkt en afgedrukt op iedere willekeurige PDF-printer.
CX-printserver
Een RTP-bestand exporteren
U kunt een RTP-bestand exporteren en dit naar PDF-indeling converteren.
Vereisten:
Er moet zich in het gebied Opslag een verwerkt bestand bevinden.
1. Selecteer een RTP-job in het gebied CX-printserver Opslag.
2. Rechtsklik op de job en selecteer Als PDF2Go exporteren.
Bestanden exporteren 49
3. Selecteer Geoptimaliseerd voor afdrukken of
Geoptimaliseerd voor rasteren en klik op OK.
Opmerking: Met de indeling Geoptimaliseerd voor rasteren wordt een
lageresolutieversie van de job gemaakt.
4. Ga in het dialoogvenster
Als PDF2Go exporteren naar de map
waarin u het bestand wilt opslaan en klik op Opslaan.
Het PDF-bestand kan op iedere printer worden afgedrukt.
50 Hoofdstuk 6—Jobs beheren

Kleur beheren

7

Kleurbeheer op de CX-printserver

Kleurbeheer bestaat uit een aantal stappen die moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat kleuren nauwkeurig en herhaalbaar zijn wanneer deze van het ene op het andere apparaat worden overgezet. Deze stappen zorgen dat u de kleuren van een illustrator of fotograaf zo nauwkeurig mogelijk op een beeldscherm, een proefdruk of een persblad kunnen reproduceren.
De CX-printserver biedt u de mogelijkheid deze hulpmiddelen te gebruiken om de kleurkwaliteit van uw jobs aan te passen en te verbeteren:
Profielbeheer kleurruimte van de printer definiëren, en deze zijn gebaseerd op de combinaties van het papier en de toner die u gebruikt. U heeft voor verschillende materiaalsoorten verschillende bestemmingsprofielen nodig.
Steunkleureneditor, waarmee u de CMYK-waarden kunt bewerken voor elke steunkleur in de Steunkleurbibliotheek.
Gradatiehulpmiddel, waarmee u gradatietabellen kunt maken en bewerken om tintcorrecties op uw gedrukte uitvoer te verrichten.
Kalibratietabelbeheer, waarmee u kalibratietabellen kunt bekijken en bewerken.
Opmerking: Dit is onderdeel van de Creative Power Kit.
Materiaal- en kleurbeheer, waarmee u bepaalde materiaalparameters aan een bestemmingsprofiel, rastering en kalibratietabel kunt toewijzen.

Profielen beheren

Profielen worden gebruikt om kleuren op consistente manier uit de kleurruimte van het ene apparaat in de kleurruimte van het andere apparaat te reproduceren. Deze bevatten de benodigde informatie voor het converteren van kleurgegevens tussen apparaatafhankelijke kleurruimten en apparaatonafhankelijke kleurruimten. U gebruikt profielen om de kleuren van uw systeem te beheren.
, waarmee u profielen kunt importeren die de
52 Hoofdstuk 7—Kleur beheren
Het bronprofiel bepaalt de RGB- of CMYK-kleurruimte van de bron van het object: kenmerken als het witpunt, de gamma en de soorten fosfor die worden gebruikt. Het bestemmingsprofiel definieert het kleurenbereik van een uitvoerapparaat, zoals een printer. De CX-printserver
gebruikt een apparaatonafhankelijke kleurruimte voor de vertaling tussen de bronkleurruimte en de kleurruimte van het uitvoerapparaat.

Een bestemmingsprofiel importeren

U kunt een bestemmingsprofiel importeren om een uitvoerapparaat te emuleren.
Vereisten:
Wanneer u een profiel op een andere locatie dan in Profielbeheer hebt opgeslagen, moet u dit eerst importeren voordat u een job hiermee kunt afdrukken.
Opmerking: Na het importeren van het profiel krijgt het bestand de indeling *.icm.
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie
Bronnencentrum.
Het venster Bronnencentrum
verschijnt.
2. Selecteer Profielbeheer in de lijst Bron.
3. Klik op het tabblad Bestemmingsprofiel.
4. Klik op de knop Importeren .
Het venster ICC-bestemmingsprofiel importeren verschijnt.
5. Klik in het gebied Bestemmingsprofiel op de knop Bladeren.
6. Selecteer vervolgens het gewenste bestemmingsprofiel en klik
op Openen. De nieuwe bestemmingsnaam verschijnt in het vak
Bestemmingsnaam.
7. (Optioneel) Wijzig de naam van de bestemming.
8. Klik op Importeren.
9. Klik op Sluiten om het Bronnencentrum te sluiten.
Het nieuwe bestemmingsprofiel wordt toegevoegd aan het tabblad Kleurstroom in het venster jobparameters.
Een bronprofiel importeren 53

Een bronprofiel importeren

Importeer een CMYK- of RGB-bronprofiel om andere apparaten of kleurruimte te emuleren.
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie Bronnencentrum.
Het venster Bronnencentrum
2. Selecteer Profielbeheer in de lijst Bron.
3. Klik op de knop Importeren .
Het venster ICC bronprofiel importeren verschijnt.
4. Klik in het gebied Bronprofiel op de knop Bladeren.
5. Selecteer vervolgens het gewenste bronprofiel en klik op Openen. De nieuwe emulatienaam verschijnt in het vak Emulatienaam.
6. (Optioneel) Wijzig de naam van de emulatie.
7. Klik op Importeren.
8. Klik op Sluiten om het Bronnencentrum te sluiten.
Het nieuwe ICC-bronprofiel wordt toegevoegd aan het tabblad Kleurstromen in het venster Jobparameters.
verschijnt.

Een apparaatkoppelingsprofiel importeren

Importeer een apparaatkoppelingsprofiel.
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie Bronnencentrum.
Het venster Bronnencentrum verschijnt.
2. Selecteer Profielbeheer in de lijst Bron.
3. Klik op het tabblad Apparaatkoppelingsprofiel.
4. Klik op de knop Importeren .
Het venster Apparaatkoppelingsprofiel importeren verschijnt.
5. Klik in het gebied Apparaatkoppelingsprofiel op de knop Bladeren.
6. Selecteer vervolgens het gewenste Apparaatkoppelingsprofiel
en klik op Openen. De naam van het nieuwe apparaatkoppelingsprofiel wordt weergegeven in het vak Naam apparaatkoppeling.
7. (Optioneel) Wijzig de naam van het apparaatkoppelingsprofiel.
8. Klik op Importeren.
9. Klik op Sluiten om het Bronnencentrum te sluiten.
Het nieuwe Apparaatkoppelingsprofiel wordt toegevoegd aan het tabblad Kleurstromen in het venster Jobparameters.
54 Hoofdstuk 7—Kleur beheren
Materiaal toewijzen met het hulpmiddel Materiaal­en kleurbeheer
Aangepaste kalibratietabellen worden automatisch toegewezen aan de relevante materiaalsoort op basis van materiaalsoort en rastering. Als u geen aangepaste kalibratiecurve maakt of een bestemmingsprofiel importeert, worden een vanuit de fabriek meegeleverde bestemmingsprofiel en kalibratiecurve (Normaal) op uw job toegepast.
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie Bronnencentrum.
2. Selecteer in de lijst Bron Materiaal- en kleurbeheer.
3. Klik op de knop Nieuw (+).
Het dialoogvenster Materiaaltoewijzing verschijnt.
4. Selecteer de gewenste materiaalsoort in de lijst Papiersoort.
5. Selecteer het gewenste rasteringtype in de lijst Rasteren.
6. Selecteer in de lijst Kalibratie de gewenste aangepaste
kalibratiecurve.
7. Selecteer het gewenste bestemmingsprofiel in de lijst Profiel.
8. Klik op OK.

Kalibratietabellen beheren

Venster Kalibraties

U kunt alle kalibratie-opzoektabellen (LUT's) die op de printserver zijn opgeslagen, bekijken en bewerken. U kunt de kalibratietabelinformatie vinden in Hulpmiddelen > Bronnencentrum > Kalibraties. Dit is onderdeel van de Creative Power Kit.

Lijst met kalibratietabellen

<Calibration_table_name>
Kalibratietabellen die met de Kalibratiewizard zijn gemaakt.
Geen
Jobs waarvoor deze optie is geselecteerd, worden zonder kalibratietabel verwerkt en afgedrukt.
CX-
Kalibratietabel Info tabblad Gegevens 55
Normaal
(standaardtabel)—Dit is een standaardtabel die niet kan worden bewerkt. Als er geen kalibratietabel is gemaakt voor de materiaalsoort en de rastermethode die u gebruikt, wordt de kalibratietabel Normaal gebruikt wanneer u de job verwerkt en afdrukt.

Kalibratietabel Info tabblad Gegevens

Dit tabblad bevat het volgende:
Uitvoerdichtheid
Gemeten
De waarden die vanaf het afgedrukte doel zijn gemeten.
Doel
De verwachte waarden van de uitvoerdichtheid.
Min. geaccepteerd
De minimum gemeten waarde van de uitvoerdichtheid die voor correctie wordt geaccepteerd.
Eigenschappen—De parameters die bij het maken van de kalibratietabel zijn geselecteerd.

Kalibratietabel Info tabblad Grafiek

Tijdens het afdrukken worden via de waarden in het RTP-bestand automatisch vervangen door nieuwe waarden, waarmee het huidige prestatieniveau van de printer wordt gecompenseerd.
Dit tabblad bevat het volgende:
Separaties
In de grafiek worden de cyaan, magenta, gele en zwarte separaties weergegeven. U kunt informatie over elke separatie zien door op de gewenste separatieknop te klikken. Of u kunt alle separaties samen zien door te klikken op de knop met alle vier de kleuren.
Uitvoerdichtheid
CX-printserver de CMYK-
De verticale as geeft de puntpercentagewaarden van de uiteindelijke uitvoergegevens aan (nadat de kalibratietabel is toegepast) die naar de printer zijn verzonden.
56 Hoofdstuk 7—Kleur beheren
Invoer %
De horizontale as geeft de puntpercentage waarden van het RTP bestand aan.

Een item aan een kalibratietabel toevoegen

U kunt een kalibratietabel bekijken om er zeker van te zijn dat de curven egaal en ononderbroken zijn. Als u niet tevreden bent met de resultaten, kunt u op het tabblad Editor de beeldwaarden in de waardetabel aanpassen.
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie Bronnencentrum.
2. Selecteer Kalibratie in de lijst Bron.
3. Selecteer de kalibratietabel waaraan u een item wilt toevoegen en klik op het tabblad Editor.
4. Klik in de lijst Separatie op de separatie waaraan u een item
wilt toevoegen.
De bestands- en printerwaarden voor de door u geselecteerde separatie worden aan de lijsten Bestandswaarde en
Printerwaarde toegevoegd.
5. Selecteer een rij in de waardetabel en klik op de knop Toevoegen.
6. Selecteer de gewenste waarden in de lijst Bestandswaarde en Printerwaarde in het venster Item toevoegen.
7. Klik op OK.
De waardetabel is nu bijgewerkt en de kalibratiegrafiek is aangepast.
8. Klik op de knop Opslaan om uw wijzigingen op te slaan.

Overzicht van de Steunkleuren-editor

Een steunkleur is een speciaal gemengde inkt die u de mogelijkheid biedt kleuren te reproduceren die moeilijk te reproduceren zijn met CMYK-inkten.
Er kunnen enkele Jobpagina's zijn die RGB, CMYK en steunkleurelementen bevatten.
De CX-printserver Steunkleuren-editor waarden te bewerken voor elke steunkleur in de steunkleurenbibliotheek. De bewerkte steunkleur wordt in een aangepaste bibliotheek opgeslagen. Wanneer de CX-printserver een steunkleur in een job identificeert, wordt eerst gekeken naar de naam van de steunkleur in de aangepaste bibliotheek en worden vervolgens de bijbehorende CMYK-waarden gebruikt. Als
biedt u de mogelijkheid de -
Een steunkleur toevoegen 57
de steunkleur niet wordt gevonden, wordt in de PANTONE-, HKS-, DIC- en TOYO-steunkleurbibliotheken gekeken. Als de steunkleur in geen van beide bibliotheken wordt gevonden, gebruikt de
CX­printserver de CMYK-waarden die in het oorspronkelijke bestand zijn ingesloten.

Een steunkleur toevoegen

1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie Steunkleuren-
editor.
2. Selecteer het tabblad Steunkleur.
3. Klik in het dialoogvenster Steunkleuren-editor op +.
4. Typ de nieuwe kleurnaam in zoals deze in het oorspronkelijke
bestand wordt vermeld.
Opmerking: De namen van steunkleuren zijn hoofdlettergevoelig en moeten precies overeenkomen met de namen in het oorspronkelijke bestand.
5. Pas de CMYK-waarden naar wens aan.
6. Klik op Opslaan.
7. Klik op Sluiten.
De nieuwe kleur wordt toegevoegd aan de bibliotheek met aangepaste kleuren.
Volgende:
Als u voor een RTP-job een nieuwe steunkleur hebt gemaakt, moet u de job opnieuw RIPpen voordat u hem afdrukt.

Een steunkleur bewerken

1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie Steunkleuren-
editor.
2. Selecteer het tabblad Steunkleur.
3. Voer één van de volgende handelingen uit:
Selecteer de gewenste kleur in de lijst Kleur.
Selecteer in de lijst Steunkleurenbibliotheek de kleurenbibliotheek die de te bewerken kleur bevat.
Opmerking: Als u met een toepassing als Adobe kunt u de PANTONE C-bibliotheek gebruiken.
4. Selecteer de gewenste kleur.
De CMYK-waarden van de kleur en een voorbeeld van de kleur worden rechts in het venster weergegeven.
5. Pas de CMYK-waarden naar wens aan.
InDesign werkt,
Steunkleuren-editor
58 Hoofdstuk 7—Kleur beheren
6. Klik op Toepassen. De nieuwe kleur wordt toegevoegd aan de bibliotheek met aangepaste kleuren.
7. Klik op Sluiten.

Een steunkleur verwijderen

U kunt steunkleuren uit de aangepaste kleurenbibliotheek verwijderen.
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie Steunkleuren­editor.
2. Selecteer het tabblad Steunkleur.
3. Selecteer Aangepaste bibliotheek in de lijst Steunkleurenbibliotheek.
4. Selecteer de kleur die u wilt verwijderen in de lijst met
aangepaste kleuren.
5. Klik op -.
6. Klik op Ja om de kleur te verwijderen.
7. Klik op Sluiten.

Een testafdruk van steunkleuren maken

Selecteer steunkleuren in de steunkleurenbibliotheek en druk deze af om te controleren hoe de steunkleuren eruitzien op het geselecteerde papier.
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie Steunkleuren­editor.
2. Selecteer het tabblad Steunkleur.
3. Klik op Testafdruk.
4. Selecteer een of meer steunkleuren of klik op Alles.
5. Klik op Afdrukken.
6. Selecteer de gewenste lade in de lijst Lade.
7. Selecteer de gewenste rastermethode in de lijst Rasteren.
8. Selecteer de kalibratietabel in de lijst Kalibratie.
9. Klik op Afdrukken.
De testafdruk voor de geselecteerde steunkleuren wordt afgedrukt.
Een steunkleur meten met gebruikmaking van de X-Rite i1­spectrofotometer
Gebruik de spectrofotometer om steunkleurwaarden te verkrijgen van bedrukt materiaal, stof, enzovoort, en sla vervolgens de
Overzicht van steunkleurvariaties 59
equivalente CMYK-waarden in de aangepaste kleurenbibliotheek op.
Vereisten:
De spectrofotometer moet op de USB-poort op de
CX-
printserver zijn aangesloten.
Kalibreer de spectrofotometer door deze op zijn plaat te zetten.
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie Steunkleuren-
editor.
2. Klik op het tabblad Steunkleuren op Kleur kiezen
wacht tot het bericht Zet apparaat op gemeten
steunkleur en druk op toets verschijnt.
3. Plaats de spectrofotometer op het gebied van de kleur die u
wilt meten en druk vervolgens op de knop van de spectrofotometer en houd deze ingedrukt. De CMYK-waarden en een miniatuur van de steunkleur worden weergegeven.
4. Typ een naam voor de nieuwe steunkleur in het vak
Kleurnaam.
5. Klik op Opslaan.
De nieuwe kleur wordt toegevoegd aan de bibliotheek met aangepaste kleuren.

Overzicht van steunkleurvariaties

Met de functie voor steunkleurvariaties kunt u een steunkleur eenvoudig bewerken door een geschiktere tint te selecteren. De functie voor steunkleurvariaties biedt 37 variaties, met enigszins verschillende CMYK-waarden.
U kunt met de functie voor steunkleurvariaties het volgende instellen:
en
De variatie van het puntpercentage voor cyaan, magenta en geel door variaties van 1-7% te selecteren. De standaardwaarde is 2%.
U kunt de tint veranderen door variaties te selecteren van de cyaan, magenta, gele, rode, groene en blauwe as.
De helderheid door de K-waarde met maximaal 20% te verhogen of te verlagen.
Een steunkleurvariant selecteren
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie Steunkleuren-
editor.
60 Hoofdstuk 7—Kleur beheren
2. Selecteer de naam van de steunkleur in de lijst Kleur of blader door de lijst met steunkleuren en selecteer vervolgens de steunkleur die u wilt wijzigen.
3. Klik op de knop Variaties .
Het dialoogvenster
Variaties verschijnt. De steunkleur ligt in
het midden van de kleurvlakken en wordt aangeduid met 0.
4. Klik op de schuifregelaar Variatiestappen om de verschillende variatiestappen tussen de 1 tot 7 kleureenheden van de oorspronkelijke waarde te zien. Elke eenheid verwijst naar een puntpercentage van de oorspronkelijke waarde.
5. (Optioneel) Om de CMYK-waarden van een kleurvak te zien, rolt u de muis over het kleurvlak.
De CMYK-waarden worden links onder in het dialoogvenster weergegeven.
6. U selecteert een variatie van de steunkleur door op het gewenste kleurvlak te klikken.
De vakken Voor en Na laten het verschil zien tussen de originele steunkleur en het geselecteerde kleurenvlak.
7. Wanneer u een andere helderheid voor het geselecteerde kleurvlak wilt instellen, klikt u op een kleurvlak onder Helderheid.
De K-waarde van het geselecteerde kleurvlak wordt op basis van uw selectie verhoogd of verlaagd.
8. Klik op Selecteren.
9. Klik op Toepassen.
De steunkleur met de nieuwe waarden wordt toegevoegd aan de aangepaste bibliotheek.
10. Klik op Sluiten.
Een steunkleurvariant afdrukken
Druk een steunkleurendiagram af.
Vereisten:
De printer moet aangesloten zijn
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie Steunkleuren­editor.
2. Selecteer de naam van de steunkleur in de lijst Kleur of
blader naar de steunkleuren en selecteer vervolgens de steunkleur die u wilt wijzigen.
3. Klik op de knop Variaties
Het dialoogvenster Variaties verschijnt. De steunkleur ligt in het midden van de kleurvlakken en wordt aangeduid met 0.
.
Specifieke steunkleuren beveiligen 61
4. Selecteer het gewenste kleurvlak.
5. Klik op Variaties afdrukken.
6. Doe het volgende:
Selecteer de gewenste lade in de lijst Lade.
Selecteer de gewenste rastermethode in de lijst Rasteren.
Selecteer in de lijst Kalibratie de gewenste kalibratietabel.
Wanneer u de variaties zonder achtergrond wilt afdrukken, maakt u de selectie van Afdrukken met achtergrond ongedaan.
7. Klik op Afdrukken.

Specifieke steunkleuren beveiligen

U kunt met behulp van de Steunkleuren-editor specifieke kleuren beveiligen (bijvoorbeeld bedrijfslogo's of -kleuren) en er zo voor zorgen dat de kleuren op de verschillende apparaten betrouwbaar en consistent zijn. Wanneer u een specifieke kleur definieert als een RGB-, CMYK- of Grijze steunkleur en hiervoor een vast CMYK-doel opgeeft, wordt de kleur door de behandeld als een steunkleur en beveiligd.
CX-printserver
Een RGB-kleur als een steunkleur beveiligen
De werkstroom RGB-steunkleur geldt voor grafische elementen en tekstelementen.
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie Steunkleuren-
editor.
2. Klik in het dialoogvenster Steunkleuren-editor op het tabblad
RGB beveiligen.
3. Klik op (+).
4. Typ een naam voor de kleur in het vak Kleurnaam.
5. Typ de gewenste waarden in de kolom RGB-bronwaarden en
de kolom CMYK-doelwaarden of selecteer een steunkleur in de lijst Gehele voorgedefinieerde lijst.
6. Klik op Opslaan.
7. Selecteer de kleur op het tabblad RGB beveiligen.
Er verschijnt informatie over de kleur.
8. Pas zo nodig de CMYK-waarden aan in de kolom
Gecorrigeerd.
9. Klik op Toepassen.
10. Wanneer u dit op uw job wilt toepassen, selecteert u op het
tabblad Kleur van het venster Jobparameters Beveiligde kleuren en daarna het selectievakje Beveiligde RGB­waarden gebruiken.
62 Hoofdstuk 7—Kleur beheren
Een grijze kleur als een steunkleur beveiligen
De werkstroom grijze steunkleur geldt voor grafische elementen en tekstelementen.
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie Steunkleuren­editor.
2. Klik in het dialoogvenster Grijs beveiligen.
3. Klik op (+).
4. Typ een naam voor de kleur in het vak Kleurnaam.
5. Typ de gewenste waarden in de kolom Bronwaarde grijs en
de kolom CMYK-doelwaarden of selecteer een steunkleur in de lijst Gehele voorgedefinieerde lijst.
6. Klik op Opslaan.
7. Selecteer de kleur op het tabblad Grijs beveiligen.
8. Pas zo nodig de CMYK-waarden aan in de kolom Gecorrigeerd.
9. Klik op Toepassen.
10. Wanneer u dit op uw job wilt toepassen, selecteert u op het tabblad Kleur van het venster Jobparameters Beveiligde kleuren en daarna het selectievakje Beveiligde grijswaarden gebruiken.
Steunkleuren-editor op het tabblad
Een CMYK-kleur als een steunkleur beveiligen
De werkstroom CMYK-steunkleur geldt voor grafische elementen en tekstelementen.
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie Steunkleuren­editor.
2. Klik in het dialoogvenster Steunkleuren-editor op het tabblad CMYK beveiligen.
3. Klik op (+).
4. Typ een naam voor de kleur in het vak Kleurnaam.
5. Typ de gewenste waarden in de kolom CMYK-bronwaarden
en de kolom CMYK-doelwaarden of selecteer een steunkleur in de lijst Gehele voorgedefinieerde lijst.
6. Klik op Opslaan.
7. Selecteer de kleur op het tabblad CMYK beveiligen.
8. Pas zo nodig de CMYK-waarden aan in de kolom Gecorrigeerd.
9. Klik op Toepassen.
Kleuraanpassing met het gradatiehulpmiddel 63
10. Wanneer u dit op uw job wilt toepassen, selecteert u op het
tabblad Kleur van het venster Jobparameters Beveiligde
kleuren en daarna het selectievakje Beveiligde CMY­waarden gebruiken.

Kleuraanpassing met het gradatiehulpmiddel

Het is soms nodig om tooncorrecties uit te voeren tijdens het afdrukken van een job. U kunt het Gradatiehulpmiddel om gradatietabellen te maken en te bewerken. Vervolgens kunt u deze tabellen op uw afgedrukte uitvoer toepassen. Voordat u uw job voor het afdrukken verzendt, geeft u in het venster Gradatiehulpmiddel een voorbeeld van de job weer en controleert u het effect van uw gradatietabellen op uw job. Deze gradatiewijzigingen bestaan uit aanpassingen van de helderheid, het contrast en de kleurbalans in het gehele toonbereik van het gehele beeld of in specifieke toonbereiken.
De standaard gradatietabel, DefaultGradTable, dient als basis en bestaat uit een gradatiecurve van 45°, waarbij helderheid en contrast op 0, en contrastcentrum op 50 staan ingesteld. Alle kleurscheidingen zijn geselecteerd. De lijst Gradatietabel bevat ook deze voorgedefinieerde gradatietabellen:
gebruiken
Koel: geeft blauwe tinten helderer weer.
Levendig: verhoogt de kleurverzadiging.
Verzadigd: verhoogt de kracht (chroma of puurheid).
Scherp: verhoogt het contrast.
Warm: geeft de tinten in de laagste dichtheden een heldere roodachtige kleur.

Een gradatietabel maken en bewerken

U kunt de gradatie, de helderheid en het contrast in RTP­bestanden aanpassen en een voorbeeld van uw wijzigingen bekijken voordat u uw job afdrukt.
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie Gradatie.
2. Klik naast het vak Voorbeeld weergeven op Bladeren.
64 Hoofdstuk 7—Kleur beheren
3. Selecteer de job waarvan u een voorbeeld wilt zien en klik op de knop Openen.
4. Selecteer de separaties die u wilt bewerken door een van de volgende handelingen uit te voeren:
Klik op de knop Alle kleuren om alle separaties tegelijkertijd te bewerken.
Klik op de separatieknop van de separaties die u wilt bewerken; klik bijvoorbeeld alleen op de knop voor cyaanseparatie.
5. Klik op de curve in de grafiek om een punt toe te voegen en sleep het punt om de separatie te wijzigen. De waarde verschijnt in het vak Invoer of Uitvoer.
6. Selecteer een punt en klik op Verwijderen om een punt op de curve te verwijderen.
7. Klik op Herstellen om de gradatiecurve weer op 45° terug te zetten.
8. Klik op Terugzetten om terug te gaan naar de oorspronkelijke gradatie-instellingen.
9. Klik op Ongedaan maken om de laatste wijziging aan de gradatiegrafiek te verwijderen.
10. Verschuif de schuifregelaar om de helderheid of het contrast aan te passen.
11. Klik op Vernieuwen om de gradatiewijzigingen in uw job te bekijken. De gradatiewijzigingen worden automatisch toegepast op de weergegeven afbeelding in het Na-beeld.
Opmerking: Wanneer u de gradatietabeldefinities in het hulpmiddel Gradatie wijzigt en op Vernieuwen klikt, zult u zien dat de wijzigingen effect hebben op de afbeelding in zijn geheel. Ongeacht wat u echter
Kleurenjobs als zwart-wit afdrukken 65
ziet in de weergave Na, zullen de wijzigingen aan de gradatietabellen geen effect hebben op de steunkleuren.
12. Klik op Opslaan .
13. Typ in het vak Tabelnaam de naam van de nieuwe
gradatietabel.
14. Klik op OK.
De gradatietabel wordt opgeslagen en aan de lijst Gradatietabel op het tabblad Kleurcorrecties in het venster Jobparameters toegevoegd.

Kleurenjobs als zwart-wit afdrukken

Een job in de grijstintmodus afdrukken

1. Op de CX-printserver opent u het venster Jobparameters
selecteert u Kleur > Kleurenmodus en vervolgens
Grijstinten.
2. Klik op OK.
en

Een job die grijsschaal RGB-elementen bevat met zwarte toner afdrukken

1. Op de CX-printserver opent u het venster Jobparameters en
selecteert u Kleur > Inktbesparing, en selecteert u vervolgens Grijstinten met zwarte toner afdrukken.
2. Klik op Indienen.

Zwarte kleur in een job met CMYK-grijstintelementen behouden

1. Open op de CX-printserver het venster Jobparameters en
selecteer Kleur > Beveiligde kleuren.
2. Selecteer in het gebied CMYK de optie Zwarte kleur
behouden.
3. Klik op Indienen.
66 Hoofdstuk 7—Kleur beheren

Productiewerkstromen

8

Afdrukken met gebruikmaking van impositie

Impostieoverzicht

Impositie is het proces waarbij paginabeelden op een vel papier worden gepositioneerd, zodat wanneer een printer of digitale afdrukpers het vel afdrukt, de paginabeelden in de juiste volgorde staan. Impositie is onderdeel van de procedure om afgewerkte documenten af te leveren.
U kunt behalve paginabeelden ook diverse markeringen toevoegen aan de vellen om u te helpen bij het productieproces. Met deze markeringen wordt aangegeven waar het papier moet worden gevouwen of afgesneden.
Imposite heeft geen effect op de inhoud van de afzonderlijke pagina's, maar bepaalt alleen de plaatsing van paginabeelden op een persvel. Impositie is een combinatie van inhoud en lay-out. De inhoud bestaat uit de pagina's die moeten worden afgedrukt en de lay-out is de locatie van de pagina op het vel, samen met de afdrukmarkeringen, snijtekens en vouwlijnen van de pagina.
Zie ook:
Tabblad Impositie in het venster Jobparameters op pagina 107
68 Hoofdstuk 8—Productiewerkstromen
Impositiemethoden
De CX-printserver biedt verschillende impositiemethoden.
Impositiemethode Beschrijving
Uitvoeren en herhalen Deze methode is het efficiëntst
wanneer u meerdere kopieën van hetzelfde beeld wilt afdrukken en elk vel helemaal wilt vullen, bijvoorbeeld veel visitekaartjes op één vel.
Uitvoeren en doorgaan Met deze methode kunt u
verschillende pagina's van een job op één vel afdrukken, zodat het vel optimaal wordt opgevuld.
Snijden en stapelen
In de vouw gehecht Bij deze methode wordt zo
Garenloos gebonden
Deze methode wordt gebruikt om pagina's af te drukken, te snijden en te stapelen, zonder de volgorde te verstoren. Wanneer de gesneden stapels boven op elkaar worden gelegd, krijgt de volledige job de gewenste volgorde. De methode Snijden en stapelen wordt voornamelijk gebruikt voor grote jobs met variabele gegevens.
afgedrukt dat hechten in de vouw mogelijk is. Bij deze bindmethode worden vellen gevouwen, in elkaar gelegd en vervolgens langs de rug gehecht of geniet, bijvoorbeeld in het geval van een brochure of tijdschrift.
Bij deze methode wordt zo afgedrukt dat garenloos binden mogelijk is. Garenloos gebonden is een boekafwerkingstechniek waarbij de gevouwen vellen op volgorde worden gevouwen en bijeen worden geklemd. De rugzijde van de verzamelde pagina's wordt met behulp van een zaag ruw gemaakt. Vervolgens wordt de rug bedekt met lijm en de kaft van het boek aan de gelijmde rug vastgemaakt. Deze methoden wordt vooral voor boeken gebruikt.
Een voorbeeld van een impositielay-out weergeven 69

Een voorbeeld van een impositielay-out weergeven

Bekijk uw impositielay-out en instellingen.
Vereisten:
U moet een impositiemethode selecteren.
U kunt het venster Voorbeeld geopend houden om de impositie-instellingen te controleren terwijl u deze selecteert. Het venster Voorbeeld biedt een dynamische weergave van alle wijzigingen die u aanbrengt.
1. Open het venster Jobparameters van de gewenste job.
2. Klik op het tabblad Impositie en zorg dat een
impositiemethode is geselecteerd.
3. Klik op de knop Voorbeeld.
Het venster Voorbeeld verschijnt.
4. Klik na het bekijken van het voorbeeld op de knop Sluiten.

Een job voor visitekaartjes afdrukken

Gebruik de impositiemethode uitvoeren en herhalen om meerdere exemplaren van hetzelfde visitiekaartje op één persvel af te drukken.
Vereisten:
In dit voorbeeld wordt ervan uitgegaan dat uw job eenzijdige visitekaartjes van 50 mm × 90 mm bevat, met een impositie op A3-papier (Tabloid).
op elk gewenst moment openen en
1. Klik op de knop Onderbreken om de verwerkingswachtrij te
onderbreken.
2. Selecteer in het menu Bestand de optie Importeren.
3. Importeer het bestand met het visitekaartje naar de
ProcessPrint virtuele printer.
Het bestand wordt naar de verwerkingswachtrij geïmporteerd en krijgt de status Wachten.
4. Dubbelklik op het bestand met het visitekaartje in de
uitgestelde verwerkingswachtrij. Het venster Jobparameters verschijnt.
5. Selecteer in het venster Jobparameters onder Afdrukken de
parameter Papierstapel.
6. Selecteer 11 x 17 in de lijst Papierstapel.
7. Klik op het tabblad Impositie.
8. Selecteer in de lijst Impositiemethode de methode Uitvoeren
en herhalen.
70 Hoofdstuk 8—Productiewerkstromen
9. Selecteer de parameter en stel de waarden als volgt in:
a. Selecteer Aangepast voor Nettoformaat. b. Typ bij H 1,96 inch of 50 mm. c. Typ bij B 3,54 inch of 90 mm.
Een voorbeeld van de indeling wordt hieronder weergegeven.
10. Zorg dat Liggend bij Richting voor bijsnijden is geselecteerd. U kunt de richting voor het bijsnijden wijzigen door in het venster Jobparameters
Afdrukken en vervolgensLay-out te selecteren. Selecteer de gewenste richting.
11. Selecteer de parameter Sjablonen en stel de waarden als volgt in:
a. Selecteer in de lijst Lay-out Best passend.
De CX-printserver bepaalt hoeveel visitekaartjes op elk vel passen en berekent hoe deze het beste passen.
b. Zorg dat Enkelzijdig bij Afdrukmethode is geselecteerd,
aangezien uw visitiekaartjes enkelzijdig zijn.
12. Klik op de knop Voorbeeld om een voorbeeld van de lay-out te zien.
Het venster Voorbeeld verschijnt, met een schematische weergave van uw impositielay-out.
13. Laat het venster Voorbeeld open en sleep dit zo nodig naar rechts.
14. Selecteer de parameter Tussenruimte en markeringen.
15. Selecteer Snijtekens in de lijst Markeringen.
De snijtekens worden automatisch in het venster Voorbeeld weergegeven en de instelling van de Marges wordt automatisch aangepast, zodat er ruimte is voor de snijtekens.
16. Typ bij Rugmarge 0,2 inch of 5 mm. De nieuwe rugmargegrootte wordt automatisch in het voorbeeldvenster weergegeven. De CX-printserver berekent dat voor een rugmarge van 0,2 inch of 5 mm een lay-out van drie kolommen en zeven rijen het beste op elk vel past.
17. Controleer in het venster Voorbeeld of er geen impositieconflicten zijn.
18. Klik in het venster Jobparameters op Opslaan.
19. Geef de onderbroken verwerkingswachtrij weer vrij.
Uw visitekaartjes worden verwerkt en afgedrukt volgens de impositie-instellingen Uitvoeren en herhalen.
Een in de vouw gehechte job afdrukken 71

Een in de vouw gehechte job afdrukken

Gebruik de impositiemethode In de vouw gehecht om twee sets van dezelfde job op één persvel af te drukken om papier en productietijd te besparen.
Vereisten:
Bij dit voorbeeld wordt uitgegaan van het volgende:
Uw job is een brochure van acht pagina's met een aangepast nettoformaat van 5,27 bij 3,34 inch of 134 bij 85 mm.
Tabloid- of A3-papier is in de printer geladen.
1. Dubbelklik op uw job in het gebied Opslag.
2. Klik in het venster Jobparameters
Impositiemethode.
3. Selecteer in de lijst Methode de optie In de vouw gehecht.
4. Selecteer in de lijst Sets per vel de waarde 2 om twee sets
van uw impositiejob op één persvel af te drukken.
5. Selecteer zo nodig Stapelmodus voor VDP.
6. Klik op Tussenruimte en markeringen.
7. Selecteer Snijtekens in de lijst Markeringen.
8. Typ in het vak Aangepaste overloop 0,118 inch of 3 mm.
9. Klik op de knop Voorbeeld.
op het tabblad
Het venster Voorbeeld verschijnt, met een schematische weergave van uw impositielay-out.
Opmerking: Wanneer u uw job afdrukt, wordt automatisch een ruimte van 0.39 inches of 10 mm tussen de twee sets op het vel toegevoegd.
10. Sluit het venster Voorbeeld
11. Klik op Indienen.
Uw job wordt verwerkt en afgedrukt volgens de impositie­instellingen voor twee sets per vel. U hebt hiermee optimaal gebruikgemaakt van de ruimte op het vel en papier bespaart. U kunt de twee brochures eenvoudig snijden en nieten.

Opbouwfunctie voor impositiesjablonen

Overzicht van de opbouwfunctie voor impositiesjablonen
De opbouwfunctie voor impositiesjablonen biedt u de mogelijkheid impositielay-outs op te slaan en deze voor verschillende jobs te gebruiken, zodat u niet telkens dezelfde lay-out weer opnieuw hoeft te definiëren. De opbouwfunctie voor impositiesjablonen biedt u ook de mogelijkheid om sjablonen met speciale lay-outs
.
72 Hoofdstuk 8—Productiewerkstromen
die u niet alleen met het tabblad Impositie kunt maken, te maken en op te slaan.
Opmerking: De opbouwfunctie voor impositiesjablonen is onderdeel van de Professional Power Kit.
U kunt sjablonen maken die de volgende impositie-instellingen gemeen hebben:
Impositiemethode
Kolommen en rijen
Enkelzijdig/dubbelzijdig
Binden
Wanneer u een sjabloon hebt opgeslagen, kunt u deze op een specifieke job toepassen via het tabblad Impositie in het venster Jobparameters.
Een impositiesjabloon maken
Gebruik de opbouwfunctie voor impositiesjablonen om een impositiesjabloon te maken.
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie Opbouwfunctie voor impositiesjablonen.
2. Selecteer een impositiemethode in de lijst Methode.
3. Klik op +.
4. Typ de naam van de nieuwe sjabloon en druk op Enter.
5. Geef in het gebied Lay-out het aantal kolommen en rijen op
dat u nodig hebt.
Opmerking: De impositiemethode die u selecteert, is bepalend voor het aantal kolommen en rijen dat u kunt opgeven. Voor In de vouw gehecht en Garenloos gebonden kunt u maximaal 64 pagina's op één vel plaatsen (8 × 8). Voor Uitvoeren en herhalen en Uitvoeren en
doorgaan kunt u maximaal 625 pagina's op één vel plaatsen (25 × 25).
6. Onder Type selecteert u Enkelzijdig of Dubbelzijdig.
7. Onder Afdrukstand selecteert u Staand of Liggend.
Opmerking: De instelling Afdrukstand in de opbouwfunctie voor
impositiesjablonen is uitsluitend bedoeld voor weergavedoeleinden. Deze parameter wordt niet opgeslagen in de sjabloon. (U stelt de afdrukstand van de job in op het tabblad Impositie, onder Grootte.)
8. Selecteer de gewenste bindmethode in de lijst Binden.
Opmerking: Binden is alleen beschikbaar wanneer In de vouw gehecht en Garenloos gebonden zijn geselecteerd als
impositiemethode.
9. Klik op Opslaan.
Weergavevenster voor impositiesjabloon
Terwijl u een sjabloon maakt of wijzigt, kunt u deze bekijken met de weergavefunctie voor sjablonen. Wanneer u parameters
Een job met behulp van een sjabloon simuleren 73
selecteert, wordt de weergavefunctie voor sjablonen dynamisch aangepast met uw selecties.
Knoppen
Opmerkingen:
Wanneer u Enkelzijdig hebt geselecteerd, is alleen de weergave Voorzijde beschikbaar.
Het formaat van het vel wordt ingesteld op het tabblad Impositie. Het formaat van het vel dat wordt weergegeven in de weergavefunctie voor sjablonen, is dynamisch. Het formaat wordt gewijzigd overeenkomstig de door u gekozen parameters.
Geeft de voorpagina's weer.
Voor
Geeft de achterpagina's weer.
Achter
Geeft de voor- en achterpagina's tegelijk weer.
Beide
Een job met behulp van een sjabloon simuleren
Controleer hoe een job in het gebied Opslag eruit ziet als u er een impositiesjabloon op toepast.
Opmerking: De parameters van de impositiesjabloon worden niet daadwerkelijk toegepast op de job; u ziet alleen een simulatie van hoe de job eruit zou zien als u deze sjabloon zou selecteren op het tabblad Impositie.
1. Klik in het venster Opbouwfunctie voor impositiesjablonen
de knop Simuleren.
2. Klik op Bladeren
3. Selecteer een job en klik vervolgens op Selecteren.
De parameters van de job worden met hun waarden weergegeven in het venster Impositie simuleren.
4. Pas de parameters aan uw voorkeuren aan.
5. Klik op Gesimuleerde job weergeven.
Het venster Voorbeeld verschijnt. Er wordt een simulatie van de job weergegeven met de huidige impositiesjabloon toegepast.
op
74 Hoofdstuk 8—Productiewerkstromen
Een impositiesjabloon bewerken
Een pagina 180° roteren
Gebruik de weergavefunctie voor sjablonen om een of meer pagina's te roteren en de locatie van pagina's op het vel te wijzigen.
1. Zorg ervoor dat het selectievakje Wijzigingen aan voor- en achterkant aanbrengen is uitgeschakeld.
2. Selecteer de gewenste pagina.
Opmerking: Als u meerdere opeenvolgende pagina's wilt selecteren,
klikt u op de eerste pagina, houdt u Shift ingedrukt, en klikt u vervolgens op de laatste pagina. U kunt meerdere niet-opeenvolgende pagina's selecteren door Ctrl ingedrukt te houden terwijl u op elke pagina klikt.
De grijze pijl op elke pagina geeft aan wat de bovenkant van de pagina is. Het paginanummer wordt aangegeven met het nummer dat op elke pagina wordt weergegeven.
3. Klik op 180 roteren .
Zowel de voor- als achterzijde van een pagina 180° roteren
1. Selecteer de gewenste pagina.
2. Schakel het selectievakje Wijzigingen aan voor- en achterkant aanbrengen in.
3. Klik op de knop 180 roteren.
De positie van een specifieke pagina op een persvel wijzigen
Het wijzigen van de locatie van een pagina is vaak nodig wanneer u de impositiemethode Uitvoeren en doorgaan selecteert.
1. Klik op de doellocatie waarnaar u de pagina wilt verplaatsen.
De doellocatie wordt blauw.
2. Klik op het vak Paginanummer en typ het nummer van de pagina die u wilt verplaatsen naar de doellocatie.
3. Druk op Enter.
De pagina wordt verplaatst naar de nieuwe locatie.
Opmerking: De pagina die eerder op de doellocatie stond, wordt niet automatisch naar een andere locatie verplaatst. Als u deze pagina wilt behouden, moet u deze handmatig verplaatsen naar een nieuwe locatie.
Als u een duplexsjabloon hebt en het selectievakje Wijzigingen aan voor- en achterkant aanbrengen is ingeschakeld, wordt het paginanummer voor de achterzijde van de pagina ook gewijzigd wanneer u de pagina naar een nieuw locatie verplaatst.
Afdrukken met uitzonderingen 75

Afdrukken met uitzonderingen

Uitzonderingen aan een job toevoegen

Voeg uitzonderingen toe wanneer u een paginabereik op verschillende soorten materiaal wilt afdrukken of blanco materiaal tussen pagina's wilt voegen.
1. Open het venster Jobparameters
van de job.
2. Klik op Uitzonderingen.
3. Selecteer in de lijst Type de pagina's in uw job waarvoor een
andere materiaalsoort wordt gebruikt.
4. Afhankelijk van de optie die u in de lijst Type hebt
geselecteerd, voert u een van de volgende stappen uit:
Voor Paginabereik typt u het paginabereik in het vak.
Bij Voorkaft of Achterkaft selecteert u Dubbelzijdig om de eerste twee (of laatste twee) pagina's van de job als voorblad (achterblad) af te drukken.
Opmerking: Als het impositietype In de vouw gehecht is, selecteert u Kaft om zowel een voorblad als achterblad op een andere materiaalsoort af te drukken. Selecteer Middelste vel om het middelste vel op een andere materiaalsoort af te drukken.
Voor Inlegvellen selecteert u Voor of Na en typt u het paginanummer dat aan het inlegvel voorafgaat of erop volgt. Typ vervolgens in het vak Aantal het totale aantal inlegvellen dat u wilt toevoegen.
5. Selecteer de gewenste materiaalsoort in de lijst Papierstapel.
6. Klik op Geavanceerde opties.
7. Selecteer een bestemmingsprofiel in de lijst
Bestemmingsprofiel. U kunt ook een selectie per pagina of
paginabereik opgeven.
8. Selecteer de richting voor de pagina's waarvoor
uitzonderingen zijn gedefinieerd, in de lijst Richting voor
bijsnijden. Standaard is deze ingesteld op Gelijk aan job.
9. Als u een Lichte productiefinisher hebt en u een Z-vouw in uw
job wilt, selecteert u Z-vouw in de lijst Vouwtype.
10. Voer onder Beeldpositie een van de volgende handelingen
uit:
Om het beeld op dezelfde positie te houden als de rest van de job, zorgt u dat het selectievakje Gelijk aan job is ingeschakeld.
Als u het selectievakje Aan weerszijden gelijk
76 Hoofdstuk 8—Productiewerkstromen
11. Klik op Opslaan.
12. Klik op Toepassen.
13. Klik op Opslaan of Indienen

Uitzonderingen uit uw job verwijderen

1. Open het venster Jobparameters
2. Klik op Uitzonderingen.
3. Selecteer de uitzondering die u wilt verwijderen.
4. Klik op Verwijderen.
van de job.
Dynamische pagina-uitzonderingen en setpagedevice­opdrachten
Een setpagedevice-opdracht is een standaard PostScript­opdracht die in een bestand zit en u de mogelijkheid biedt een complexe job af te drukken, die papier bevat van verschillende formaten, coatings, gewichten, enzovoort. Deze opdrachten geven aan dat de printer tijdens het afdrukken van een job van materiaalsoort moet veranderen. Als een job wordt geRIPped, zal de CX-printserver de setpagedevice-opdrachten herkennen en aan de geselecteerde papiersoorten toewijzen. De printer gebruikt dan die papiersoorten voor de job.
Pagina-uitzonderingen en inlegvellen die setpagedevice­opdrachten omvatten, worden dynamische pagina-uitzonderingen genoemd. De CX-printserver ondersteunt dynamische pagina­uitzonderingen voor de volgende bestandsindelingen:
PostScript
VPS
PDF

Dynamische pagina-uitzonderingen afdrukken

Vereisten:
Een bestand met ingesloten setpagedevice-opdrachten.
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie Bronnencentrum.
2. Selecteer in de lijst Bron de optie Virtuele printers en maak
een nieuwe virtuele printer of bewerk een bestaande virtuele printer.
3. Schakel het selectievakje Dynamische pagina­uitzonderingen ondersteunen in.
4. Klik op Bewerken om het venster Jobparameters te openen.
Tabbladen afdrukken met gebruikmaking van de plug-in Creo Color Server Tabs voor Acrobat 77
5. Selecteer onder Uitzonderingen de papierstapel
en het voor
elke uitzondering of elk inlegvel.
6. Importeer het bestand in de CX-printserver via de toegewezen
virtuele printer en dien de job voor het afdrukken in.
Opmerking: Als de virtuele printer op een virtuele printer is gebaseerd, kunt u een preflightcontrole uitvoeren voordat de job wordt afgedrukt.
ProcessStore of SpoolStore
De job wordt geRIPt en de setpagedevice-opdrachten worden gedefinieerd en toegewezen aan de geselecteerde papiersoorten.
Belangrijk:
Virtuele printers die dynamische pagina-uitzonderingen ondersteunen, kunnen geen gewone pagina-uitzonderingen en impositie ondersteunen.
Een virtuele printer die speciaal voor dynamische pagina-uitzonderingen is opgezet, kan alleen jobs afdrukken die dynamische pagina­uitzonderingen bevatten. Druk geen andere typen jobs via die virtuele printer af.
U kunt een preflightcontrole op SPD-opdrachten uitvoeren. Zorg dat voor de virtuele printer de ondersteuning van dynamische pagina­uitzonderingen is geselecteerd.

Tabbladen afdrukken met gebruikmaking van de plug-in Creo Color Server Tabs voor Acrobat

Overzicht van de invoegtoepassing Tabs (Tabbladen)

De invoegtoepassing Tabs (Tabbladen) is een invoegtoepassing van Creo die is ontwikkeld voor gebruik met Adobe Acrobat. Met de invoegtoepassing Tabs (Tabbladen) kunt u tabbladen maken en plaatsen in niet-verwerkte jobs (PDF of PostScript), de tabblad­en tekstkenmerken beheren, en een set kenmerken opslaan voor toekomstig gebruik.
78 Hoofdstuk 8—Productiewerkstromen

Venster van de invoegtoepassing Tabs (Tabbladen)

Text attributes (Tekstkenmerken) - tabbladen
Tabbladen
Formaat
De grootte van het tabblad. Het tabbladformaat is voor Letter-jobs standaard ingesteld op 9 x 11 en voor A4-jobs op A4+.
Type
Het aantal en type tabbladen dat u kunt selecteren.
Opmerking: Wanneer u de volgorde van de tabbladen wilt omkeren, dat wil zeggen van het laatste tabblad het eerste wilt maken, selecteert u een van de opties voor het omkeren van de tabbladen.
Orientation (Afdrukstand)
De afdrukstand van het tabblad.
Top Offset (Offset boven)
De waarde voor de afstand tussen de bovenrand van het papier en de bovenrand van het bovenste tabblad.
Opmerking: De eenheden in de invoegtoepassing Tabs worden ingesteld in het dialoogvenster
Voorkeuren
Tabbladen afdrukken met gebruikmaking van de plug-in Creo Color Server Tabs voor Acrobat 79
Text attributes (Tekstkenmerken) - tabbladen
Bottom Offset (Offset onder)
De waarde voor de afstand tussen de onderrand van het papier en de onderrand van het onderste tabblad.
Length (Lengte)
De lengte van het tabblad.
Width (Breedte )
De breedte van het tabblad.
Tekst
Text attributes (Tekstkenmerken) - tekst
Font (Lettertype)
Het lettertype van de tekst van het tabblad.
Formaat
De lettergrootte van de tekst van het tabblad.
Color (Kleur)
De kleur van de tekst van het tabblad.
80 Hoofdstuk 8—Productiewerkstromen
Text attributes (Tekstkenmerken) - tekst
Bold (Vet)
Maakt de tekst van het tabblad vet.
Italic (Cursief)
Maakt de tekst van het tabblad cursief.
Underline (Onderstrepen)
Onderstreept de tekst van het tabblad.
Alignment (Uitlijning)
De uitlijning van het tabblad op basis van de afdrukstand van het tabblad. De afdrukstand die u kiest, bepaalt welke uitlijningsknoppen worden weergegeven.
Align Left Portrait (Uitlijnen
Links Staand)
Align Center Portrait (Uitlijnen
Midden Staand)
Align Right Portrait (Uitlijnen
Rechts Staand)
Align Left Landscape
(Uitlijnen Links Liggend)
Align Center Landscape
(Uitlijnen Midden Liggend)
Align Right Landscape
(Uitlijnen Rechts Liggend)
Offset
De waarde die de verschuiving van de tekst op het tabblad bepaalt. De waarde x verschuift de tekst
Tabbladen afdrukken met gebruikmaking van de plug-in Creo Color Server Tabs voor Acrobat 81
Text attributes (Tekstkenmerken) - tekst
horizontaal. De waarde u verschuift de tekst verticaal.
Wrap text (Tekts naar volgende regel)
Laat de tekst automatisch naar de volgende regel lopen wanneer de volledige tekst niet op één regel past.
Text on both sides (Tekst aan weerszijden)
Dezelfde tekst verschijng op beide zijden van het tabblad.
Direction (Richting)
De richting van de tekst.
Opmerking: De opties onder Direction (Richting) zijn alleen beschikbaar voor staande jobs.
Verticaal
Linksom
Rechtsom
82 Hoofdstuk 8—Productiewerkstromen
Inhoud
#
Vóór pagina
Tekst
Miniaturengebie d
Verwijderen
Het nummer van het tabblad.
Het paginanummer waar het tabblad voor komt.
De tekst die op het tabblad wordt weergegeven.
Een miniatuurweergave van de job waarin de paginanummers en tabbladen zijn aangeduid.
Verwijdert de geselecteerde pagina of het geselecteerde tabblad.
Instellingen
Tabbladen maken en afdrukken 83
Instellingen
Opgeslagen instellingen
Opslaan
Verwijderen

Tabbladen maken en afdrukken

Vereisten:
U kunt alleen tabbladen in een PDF- of PostScript-bestand maken.
1. Rechtsklik op de niet-verwerkte job in het gebied Opslag en
selecteer Jobvoorbeeld en -editor.
De job wordt geopend in Acrobat.
2. Selecteer in het menu Plug-Ins (Invoegtoepassingen) de optie
Tabs Printing (Tabbladen afdrukken).
Het venster Tabs Printing (Tabbladen afdrukken) wordt geopend en het tabblad Text Attributes (Tekstkenmerken) wordt weergegeven.
Toont een lijst van de opgeslagen instellingenbestanden.
Slaat de huidige instellingen in een bestand op. Dit instellingenbestand kan op andere PDF­of PostScript-bestanden worden toegepast.
Verwijdert het geselecteerde instellingenbestand.
84 Hoofdstuk 8—Productiewerkstromen
3. Stel in het gebied Tabs (Tabbladen) de tabbladkenmerken in.
4. (Optioneel) Stel in het gebied Text (Tekst) de kenmerken in
van de tekst op de tabbladen.
5. Klik op het tabblad Inhoud.
6. Klik in de kolom Vóór pagina op de eerste cel en typ het
nummer van de pagina waaraan het tabblad moet voorafgaan.
Tabbladen beheren 85
7. Typ in de kolom Tekst de tekst voor het tabblad.
Het tabblad wordt weergegeven in het miniaturengebied.
8. Als u meer tabbladen wilt toevoegen, herhaalt u stap 6 en 7.
9. Klik op Toepassen om de tabbladinstellingen toe te passen
10. Selecteer in het menu File (Bestand) van Acrobat de optie
11. In de CX-printserver software, rechtsklikt u op de job die de
12. Selecteer Papierstapel onder Afdrukken.
13. Selecteer het selectievakje Document met gemengd
14. Dien de job voor het afdrukken in.

Tabbladen beheren

De locatie van een tabblad wijzigen
1. Rechtsklik op de niet-verwerkte job in het gebied Opslag en
op het document. Het venster Tabbladen afdrukken tabbladen die u hebt toegevoegd, worden onderdeel van het document.
Save (Opslaan) en sluit Acrobat vervolgens.
tabbladen bevat en klikt u op Jobparameters.
paginaformaat.
selecteer Jobvoorbeeld en -editor.
wordt gesloten en de
De job wordt geopend in Acrobat.
86 Hoofdstuk 8—Productiewerkstromen
2. Selecteer in het menu Plug-Ins (Invoegtoepassingen) de optie Tabs Printing (Tabbladen afdrukken).
Het venster Tabs Printing (Tabbladen afdrukken) wordt geopend en het tabblad Text Attributes (Tekstkenmerken) wordt weergegeven.
3. Klik op het tabblad Inhoud.
4. Klik in het miniaturengebied op het tabblad dat u wilt
verplaatsen en sleep het naar de gewenste locatie.
Het tabblad wordt verplaatst naar de geselecteerde locatie en de tabbladnummers worden overeenkomstig bijgewerkt.
Een pagina door een tabblad vervangen
1. Rechtsklik op de niet-verwerkte job in het gebied Opslag en selecteer Jobvoorbeeld en -editor.
De job wordt geopend in Acrobat.
2. Selecteer in het menu Plug-Ins (Invoegtoepassingen) de optie Tabs Printing (Tabbladen afdrukken).
Het venster Tabs Printing (Tabbladen afdrukken) wordt geopend en het tabblad Text Attributes (Tekstkenmerken) wordt weergegeven.
3. Klik op het tabblad Inhoud.
4. Rechtsklik in het miniaturengebied op de pagina die u wilt vervangen en selecteer Door tabbladpagina vervangen.
5. Typ de tekst voor het tabblad in de tabel.
De pagina wordt verwijderd uit het document en vervangen door een tabblad.
Een tabblad voor of na een specifieke pagina invoegen
1. Rechtsklik op de niet-verwerkte job in het gebied Opslag en selecteer Jobvoorbeeld en -editor.
De job wordt geopend in Acrobat.
2. Selecteer in het menu Plug-Ins (Invoegtoepassingen) de optie Tabs Printing (Tabbladen afdrukken).
Het venster Tabs Printing (Tabbladen afdrukken) wordt geopend en het tabblad Text Attributes (Tekstkenmerken) wordt weergegeven.
3. Klik op het tabblad Inhoud.
4. Rechtsklik in het miniaturengebied op de pagina en selecteer Tabblad invoegen voor pagina of Tabblad invoegen na pagina.
Een pagina of tabblad uit het bestand verwijderen 87
Een pagina of tabblad uit het bestand verwijderen
1. Rechtsklik op de niet-verwerkte job in het gebied Opslag en
selecteer Jobvoorbeeld en -editor.
De job wordt geopend in Acrobat.
2. Selecteer in het menu Plug-Ins (Invoegtoepassingen) de optie
Tabs Printing (Tabbladen afdrukken).
Het venster Tabs Printing (Tabbladen afdrukken) wordt geopend en het tabblad Text Attributes (Tekstkenmerken) wordt weergegeven.
3. Klik op het tabblad Inhoud.
4. Rechtsklik in het miniaturengebied op de pagina of het tabblad
die/dat u wilt verwijderen en selecteer Verwijderen.
De instellingen voor het tabblad opslaan
Vereisten:
U hebt tabbladen in een PDF- of PostScript-bestand gemaakt.
Na het maken van tabbladen in uw bestand, kunt u de tekstkenmerken van het tabblad, de tabbladlocaties en bijschriften (tekst op het tabblad) opslaan.
1. Klik in het bovenste deel van het venster Tabs Printing
(Tabbladen afdrukken) op Save (Opslaan).
2. Typ in het vak Setting Name (Naam instelling) een naam voor
de tabbladinstellingen.
3. Als u de locaties en tekst van de tabbladen die u hebt
gemaakt wilt opslaan, schakelt u het selectievakje Inclusief
locatie en bijschrift van tabblad.
4. Klik op Opslaan.
De instelling wordt opgeslagen in de lijst Saved Settings (Opgeslagen instellingen).
Opmerking: U kunt deze opgeslagen instelling op uw bestand toepassen door deze te kiezen in de lijst Saved Settings (Opgeslagen instellingen) en vervolgens op Apply (Toepassen) te klikken.
Opgeslagen tabbladinstellingen verwijderen
1. Rechtsklik op de niet-verwerkte job in het gebied Opslag en
selecteer Jobvoorbeeld en -editor.
De job wordt geopend in Acrobat.
88 Hoofdstuk 8—Productiewerkstromen
2. Selecteer in het menu Plug-Ins (Invoegtoepassingen) de optie Tabs Printing (Tabbladen afdrukken).
Het venster Tabs Printing (Tabbladen afdrukken) wordt geopend en het tabblad Text Attributes (Tekstkenmerken) wordt weergegeven.
3. Selecteer de gewenste opgeslagen instellingen in de lijst Opgeslagen instellingen.
4. Klik op Verwijderen.

Werken met near-line-finishers

Overzicht van near-line-finishers

De CX-printserver ondersteunt twee near-line finishers, Duplo DC-645 en DSF-2000. U kunt met de CX-printserver acties uitvoeren:
Barcodes en registratiemarkeringen voor de Duplo DC-645­finisher genereren en afdrukken. De barcodes en registratiemarkeringen worden gegenereerd volgens de jobdetails die op de finisher zijn geprogrammeerd.
Barcodes en hoekmarkeringen voor de DSF-2000-finisher genereren en afdrukken. De barcodes en hoekmarkeringen worden op elke pagina afgedrukt en worden automatisch gemaakt op basis van de volgende instellingen in uw job:
de volgende
Aantal sets
Vel-id
Aantal vellen in één set

Een hoekmarkering en barcode genereren

Een barcode, registratiemarkering of hoekmarkering genereren en de afwerkingsmarkeringen voor een near-line-finisher afdrukken
Vereisten:
Zorg dat u de jobdetails op de near-line-finisher die u gaat gebruiken, programmeert.
1. Open het venster Jobparameters van de gewenste job.
2. Selecteer op het tabblad Afwerking de Near-line-finisher.
3. Selecteer in de lijst Apparaat de finisher die u wilt gebruiken —bijvoorbeeld Duplo DSF-2000.
Opmerking: De opties kunnen anders zijn, afhankelijk van de finisher
die u selecteert.
Werken met near-line-finishers 89
4. Selecteer Hoekmarkering genereren wanneer u een
hoekmarkering wilt afdrukken.
5. Selecteer Barcode genereren wanneer u een barcode wilt
afdrukken.
6. Selecteer in de lijstPositie het gebied op de pagina waarop u
de hoekmarkering en barcode wilt plaatsen.
7. Selecteer in de lijst Zijde de zijde waarop u de hoekmarkering
en barcode wilt plaatsen.
8. Voer in de vakken Verschuiving hoekmarkering de
horizontale en verticale afstand in wanneer u de verschuiving van de hoekmarkering wilt aanpassen.
9. Voer in de vakken Verschuiving barcode de horizontale en
verticale afstand in wanneer u de verschuiving van de barcode wilt aanpassen.
10. Klik op Opslaan en dien uw job vervolgens voor het afdrukken
in.
Volgende:
Wanneer uw job is afgedrukt, plaatst u de pagina's in de near-line­finisher.
90 Hoofdstuk 8—Productiewerkstromen
Loading...