Xerox CX-printserver, ondersteund
door Creo-kleurenservertechnologie,
voor de Xerox 550/560kleurenprinter
Versie 1.0
731-01952A-NL Rev A
Copyright
Eastman Kodak Company, 2010. Alle rechten voorbehouden.
Dit document wordt ook gedistribueerd in PDF-indeling (Portable Document Format). U mag het PDFbestand reproduceren voor intern gebruik. Kopieën van het PDF-bestand moeten in hun geheel
worden weergegeven.
Handelsmerken
Kodak, Creo, InSite en Prinergy zijn handelsmerken van Kodak.
Acrobat, Adobe, Distiller, Illustrator, Photoshop en PostScript zijn handelsmerken van Adobe Systems
Incorporated.
Apple, AppleShare, AppleTalk, iMac, ImageWriter, LaserWriter, Mac OS, Power Macintosh en
TrueType zijn gedeponeerde handelsmerken van Apple Inc. Macintosh is een handelsmerk van Apple
Inc., dat is gedeponeerd in de Verenigde Staten en in andere landen.
Hexachrome, PANTONE, PANTONE Goe, PANTONE Hexachrome en PANTONE MATCHING
SYSTEM zijn eigendom van Pantone, Inc.
PEARL, PEARLdry, PEARLgold, PEARLhdp en PEARLsetter zijn gedeponeerde handelsmerken van
Presstek, Inc.
Xerox en de connectiviteitsbol zijn handelsmerken van Xerox Corporation in de Verenigde Staten en/of
andere landen.
FCC-regels
Alle apparatuur met het merk Creo die in dit document wordt beschreven, voldoet aan de eisen in deel
15 van de FCC-regels voor een digitaal apparaat van Klasse A. Gebruik van de apparatuur van Creo
in een woonomgeving kan tot onaanvaardbare storing van radio- en tv-ontvangst leiden, waardoor de
gebruiker stappen moet ondernemen om de storing te verhelpen.
Producten afdanken en hergebruiken
Als u het beheer hebt over het afdanken van de Xerox-producten, moet u er
rekening mee houden dat het product perchloraat, lood, kwik en andere materialen
bevat, die moeten worden afgedankt volgens de geldende milieunormen. De
aanwezigheid van perchloraat, lood en kwik is geheel in overeenstemming met de
mondiale regelgeving die van toepassing was op het moment dat het product op de
markt kwam. Toepassing van dit symbool op uw apparaat is een bevestiging dat u
dit apparaat moet afdanken conform de overeengekomen nationale procedures.
Krachtens de Europese wetgeving moet de verwerking van afval van gebruikte elektrische en
elektronische apparatuur geschieden overeenkomstig de daarvoor geldende procedures.
Voor de juiste verwerking en het hergebruik van oude producten en gebruikte batterijen wordt u
verzocht deze naar een inzamelingspunt te brengen volgens de lokale regelgeving en de richtlijnen
2002/96/EC en 2006/66/EC. Wanneer u deze producten en batterijen correct afvoert, helpt u kostbare
hulpbronnen te besparen en mogelijke negatieve effecten voor de gezondheid en omgeving te
voorkomen, die anders het gevolg zouden kunnen zijn van een onjuiste verwerking van afval. Het is
mogelijk dat er, volgens de lokale regelgeving, boetes worden gegeven bij het onjuist afvoeren van dit
afval.
Xerox heeft een wereldomvattend programma voor het terugnemen en opnieuw bruikbaar maken van
apparatuur. Neem contact op met uw Xerox-verkoper (1-800-ASK-XEROX) om te zien of dit Xeroxproduct deel uitmaakt van het programma. Voor meer informatie over milieuprogramma's van Xerox,
gaat u naar
Voor informatie over het afdanken van perchloraat en opnieuw bruikbaar maken van producten, neemt
u contact op met de plaatselijke instanties. In de Verenigde Staten kunt u ook meer informatie
opvragen bij California Department of Toxic Substances Control (DTSC) of bezoek http://
www.dtsc.ca.gov/hazardouswaste/perchlorate .
http://www.xerox.com/environment .
Dit elektronische informatieproduct voldoet aan de norm SJ/T 11363 - 2006 van de
elektronische industrie van de Volksrepubliek China.
In overeenstemming met Artikel 7 (d) certificeren wij hierbij dat dit product aan het EEE-voorschrift
voldoet. "EEE yönetmeliğine uygundur."
REACH
Raadpleeg voor informatie over de aanwezigheid van substanties die op de lijst met kandidaten
worden vermeld volgens artikel 59(1) van voorschrift (EC) nr. 1907/2006 (REACH).
Beperking van aansprakelijkheid
Het product, de software of de services worden geleverd "zoals ze zijn" en "indien beschikbaar". Kodak
en haar dochtermaatschappijen en aangesloten maatschappijen wijzen hierbij uitdrukkelijk alle
garanties, uitdrukkelijk en impliciet, van de hand, met inbegrip van maar niet beperkt tot eventuele
impliciete garanties van verkoopbaarheid, geschiktheid voor een bepaald doel en het niet inbreuk
maken, uitgezonderd de gevallen die specifiek in het contract worden vermeld.
U begrijpt en gaat ermee akkoord dat, uitgezonderd de gevallen die specifiek in het contract
worden vermeld, Kodak en haar dochtermaatschappijen en aangesloten maatschappijen niet
aansprakelijk kunnen worden gesteld voor enige directe, indirecte, incidentele of speciale
schades, gevolgschades met verstrekkende gevolgen, waaronder maar niet beperkt tot
inkomstenderving, goodwill, gebruik, gegevens of andere immateriële verliezen (zelfs indien
Kodak op de hoogte was van de mogelijkheid van dergelijke schades) die voortvloeien uit: (i) het
gebruik of het niet kunnen gebruiken van het product of de software; (ii) de kosten voor
vervangende goederen en services voor aangeschafte producten, goederen, gegevens, software,
informatie of services; (iii) onrechtmatig gebruik of wijziging van uw producten, software of
gegevens; (iv) verklaringen of handelwijzen van derden; (v) elke andere aangelegenheid
aangaande het product, de software of de services.
De tekst en tekeningen in dit document dienen alleen ter illustratie en referentie. De specificaties
waarop deze zijn gebaseerd, kunnen worden gewijzigd. Kodak kan op elk moment en zonder
voorafgaande kennisgeving, wijzigingen aanbrengen in dit document. Kodak kan, voor zichzelf en
voor haar moedermaatschappijen, dochtermaatschappijen en aangesloten maatschappijen, niet
aansprakelijk worden gesteld voor technische of redactionele fouten of weglatingen in dit
document, en is niet aansprakelijk voor incidentele, indirecte, speciale of gevolgschaden, met
inbegrip van maar niet beperkt tot, het verlies van gebruik, het verlies of de wijziging van
gegevens, vertragingen, inkomstenderving of verlies van besparingen die voortvloeien uit het
gebruik van deze documentatie.
Deze handleiding afdrukken....................................................................................................................1
Wat is er nieuw?......................................................................................................................................2
xXerox CX-printserver, ondersteund door Creo-kleurenservertechnologie, voor de Xerox 550/560-
kleurenprinter Gebruikershandleiding
Beginnen
1
Deze handleiding afdrukken
Wijzig het papierformaat om dit document op elke willekeurige
printer te kunnen afdrukken.
1.Open het PDF-bestand in Adobe
2.Selecteer Afdrukken in het menu Bestand.
Het dialoogvenster Afdrukken verschijnt.
Acrobat.
3.Selecteer het gewenste papierformaat, bijvoorbeeld A4 of
Letter.
4.Selecteer Aanpassen aan afdrukbaar gebied of Verkleinen
tot afdrukbaar gebied in de lijst Pagina's schalen.
Opmerking: De namen in de lijst Pagina's schalen variëren en zijn
afhankelijk van de versie van de Adobe Acrobat-software.
5.Klik op OK.
Dit document wordt op het geselecteerde papierformaat op uw
printer afgedrukt.
2Hoofdstuk 1—Beginnen
Wat is er nieuw?
De CX-printserver ondersteunt deze nieuwe functies:
●
Ondersteuning van APPE 2.0
●
Beheer van externe sites
●
Tekstbericht en e-mailkennisgevingen
●
Een steunkleur meten met gebruikmaking van de
X-Rite i1-
spectrofotometer
●
Voorgedefinieerde kleurensets
●
CX-printserver help
●
Eenvoudige VDP-bestandsmaker
●
Ondersteuning van near-Line-finisher
Systeemoverzicht
De Xerox CX-printserver, ondersteund door Creokleurenservertechnologie, is een on-demand prepresssysteem dat
geavanceerde prepresstechnologieën gebruikt om een Xerox
Color 550/560-printer aan te sturen.
De CX-printserver biedt u de mogelijkheid van computers met
Microsoft Windows of Apple Mac OS af te drukken. met
gebruikmaking van RIP-technologie (Raster Image Porcessor
converteert de CX-printserver beeldbestanden met de indeling
'page-description language' (PDL)—bijvoorbeeld Adobe
PostScript, PDF en indelingen voor de afdruk van variabele
gegevens—naar een geschikte 'ready-to-print'-indeling (RTP) voor
het maken van digitale afdrukken van hoge kwaliteit. Daar het met
de CX-printserver mogelijk is om met vooraf ingestelde
werkstromen af te drukken wordt een gestroomlijnd afdrukproces
verkregen.
In combinatie met de de printer, kunt u met de CX-printserver
visitekaartjes, folders, brochures, pamfletten, catalogi, korte-run
proefteksten en print-on-demand publicaties efficiënt afdrukken.
De CX-printserver combineert RIP-functionaliteiten,
automatisering, besturingshulpmiddelen en speciaal ontwikkelde
hardwaremogelijkheden met op Windows gebaseerde
architectuur.
De CX-printserver ondersteunt het Xerox Extensible Interface
Platform (EIP), en fungeert daarbij als intermediair tussen
aangepaste EIP-toepassingen en de pers.
Zie ook:
Uw computer instellen - overzicht op pagina 7
Hardware- en softwareonderdelen3
Hardware- en softwareonderdelen
De CX-printserver omvat:
●
Creo-hardware, inclusief de speciale interfacekaart
●
Een DVD-RW-station met software voor het branden van
DVD's
●
De volgende software:
●
CX-printserver-software
●
Microsoft Internet Explorer 6
●
Microsoft XP voor Embedded-systemen
Ondersteunde indelingen
De CX-printserver ondersteunt de volgende bestandsindelingen:
●
PostScript (samengestelde of vooraf gescheiden bestanden)
(niveau 1, 2 en 3)
●
Adobe PDF (versie 1.2 tot en met 1.7)
●
EPS
●
Creo VPS (Variable Print Specification)
●
Xerox VIPP (Variable Data Intelligent PostScript PrintWare)
●
VIPP.VPC (VIPP Project Container)
●
PPML (Personalized Print Markup Language)
●
PPML.zip
●
Bestandsindelingen van verschillende prepresssystemen—
bijvoorbeeld TIFF/IT-software
●
CT, LW
●
JPEG
●
TIFF
●
Vooraf gescheiden indelingen
Optionele kits
De CX-printserver omvat optionele kits:
●
Imposition Power Kit, waarmee u aangepaste signaturen kunt
maken en kunt definiëren waar markeringen of groepen
markeringen op een vel worden geplaatst. Bovendien is er een
optie voor interactieve 'job ganging'.
Opmerking: Voor dit pakket is een dongle nodig.
●
Creative Power Kit, die meer functionaliteit biedt voor kleur en
beeldkwaliteit en het volgende omvat:
4Hoofdstuk 1—Beginnen
●
X-Rite i-1-spectrofotometer
●
Apparaatkoppelingsprofiel importeren
●
Geavanceerde kalibratie-informatie
●
Steunkleuren gebaseerd op bestemmingsprofielen
●
Kleurenkiezer
●
Voorgedefinieerde kleurensets
●
Voorbeelden van kleurensets afdrukken
Opmerking: Voor dit pakket is een dongle nodig.
●
Kit voor randapparatuur, die de standaard, het toetsenbord, de
muis en de monitor omvat.
●
Professional Power Kit, biedt een uitbreiding op de functieset
van de Creo-kleurenserver met nadruk op de functionaliteit die
verzocht is door leveranciers van grafische en commerciële
afdrukken. Deze kit omvat:
●
Dynamische pagina-uitzonderingen
●
Opbouwfunctie voor impositiesjablonen
●
Enfocus PitStop
●
VDP-bestanden archiveren en ophalen
●
Steunkleurvariatie
●
Afdrukmodus—progressief, separaties en aangepast
●
Testboek van steunkleuren afdrukken
●
VDP-beheertool
●
Afdrukinformatie
Opmerking: Voor dit pakket is een dongle nodig.
Overzicht van de werkruimte
Wanneer u de CX-printserver
werkruimte automatisch.
Opmerking: Voor de CX-printserver zijn jobs niet bevroren, maar worden
deze ongeacht eventuele conflicten afgedrukt. Wanneer er sprake is van een
conflict, controleert u de meldingen op de printer zelf.
De werkruimte bevat verschillende gebieden die u de mogelijkheid
bieden uw job tijdens de verwerkings- en afdrukstadia te volgen.
Bovendien bevat de werkruimte hulpmiddelen en opties waarmee
u uw server en jobs volledig kunt aanpassen en beheren.
-software start, verschijnt de
Overzicht van de werkruimte5
WerkruimtegebiedBeschrijving
Werkbalk
Bevat snelknoppen voor het venster Importeren , het
Bronnencentrum , Kalibratie , de Steunkleuren-editor ,
Gradatie, Voorbeeld , Archief , Opbouwfunctie voor
impositiesjablonen en waarschuwingen .
Opmerking: De pictogrammen die verschijnen variëren per optionele
kit die in gebruik is.
Paneel PrinterstatusHet paneel Printerstatus geeft informatie over de huidige status van de
printer, bijvoorbeeld Afdrukken, Gereed,
Opwarmen.
Details over bronnenKlik op Laden, Finishers, Toners, Onderdelen of Server om
informatie weer te geven over de grootte en het type papier in elke
lade, de aangesloten afwerkingsapparaten, de beschikbare toner, de
status van de onderdelen, en de schijfruimte en netwerkdetails.
Verwerkingswachtrij en
Afdrukwachtrij
Het gebied Verwerkingswachtrij bevat de bestanden die moeten
worden verwerkt. Nadat een bestand met succes is verwerkt, wordt het
naar het gebied Afdrukwachtrij of het gebied Opslag verplaatst.
geeft aan dat de rij klaar is voor verwerking of afdrukken.
geeft aan dat de wachtrij tijdelijk is gestopt. Om de jobs in deze
wachtrij te verwerken en af te drukken moet u de wachtrij vrijgeven.
Opmerking: Wanneer u wachtrij is uitgesteld, kunt u de jobparameters
van een job openen en bewerken, tenzij de job actief is of in de
afdrukwachtrij wordt afgedrukt.
Gebied OpslagHet gebied Opslag bevat jobs die:
●
volledig en correct zijn afgedrukt
●
vastgehouden of afgebroken zijn tijdens het verwerken of afdrukken
●
direct vanaf het clientwerkstation zijn verstuurd of naar het gebied
Opslag zijn geïmporteerd
Er zijn in het gebied Opslag drie verschillende weergaven beschikbaar:
Lijst, Voorbeeld en Galerie..
U kunt de kolommen en informatie die in het gebied Opslag worden
weergegeven, wijzigen. Rechtsklik op een kolom in het gebied Opslag
en selecteer de kolom die u wilt toevoegen of verwijderen.
6Hoofdstuk 1—Beginnen
Inschakelen van de CX-printserver
1.Zet het beeldscherm aan.
2.Druk op de aan/uit-knop.
Het voedingslampje op het voorpaneel gaat branden en het
aanmeldscherm van het Windows-besturingssysteem
verschijnt.
Het welkomvenster van de
de werkruimte.
Opmerkingen:
●
Als de werkruimte niet automatisch verschijnt, opent u de toepassing via
het menu Start van Windows.
●
Als de schermbeveiliging met een wachtwoord wordt geactiveerd, is de
gebruikersnaam operator en het wachtwoord spire.
Zie ook:
Venster Voorkeuren op pagina 129
Uitschakelen van de
1.Selecteer Afsluiten in het menu Bestand van de werkruimte.
Opmerking: Wanneer u alleen de werkruimte wilt afsluiten (zonder de
kleurenserver uit te schakelen), selecteert u Werkruimte afsluiten. Dit
is handig wanneer u instellingen wilt wijzigen waarvoor u de werkruimte
moet sluiten en weer openen, bijvoorbeeld bij het wijzigen van de
maateenheid van inch in mm. U start de werkruimte weer op door op het
kleurenserverpictogram op het systeemvak te rechtsklikken en
vervolgens op Starten te klikken.
CX-printserver verschijnt, gevolgd door
CX-printserver
Er verschijnt een bevestigingsbericht.
2.Klik op Ja.
De CX-printserver-software wordt gesloten. Dit kan enkele
minuten duren.
Opmerking: Als u de cursor over het serverpictogram op de taakbalk
beweegt, verschijnt de volgende info: Kleurenserver stopt. Een
ogenblik geduld.
3.Controleer of het CX-printserver
-pictogram niet meer op de
taakbalk staat.
4.Selecteer in het menu Start van Windows de optie
Uitschakelen en klik op OK.
5.Wanneer de CX-printserver is uitgeschakeld, kunt u de printer
uitzetten.
Uw computer
configureren voor
2
afdrukken
Uw computer instellen - overzicht
Afdrukmethoden
Bij bepaalde methoden voor het afdrukken met de
gebeurt het volgende:
●
De job wordt bij een van de virtuele printers van de CXprintserver ingediend. De job wordt gespoold en vervolgens
verwerkt of afgedrukt (volgens de geselecteerde jobflow van de
virtuele printer). Met deze methode kunt u met alle software,
bijvoorbeeld Adobe Acrobat, en met elke bestandsindeling
afdrukken vanaf elke Windows- en Mac-computer.
●
De job wordt naar een hot folder gesleept. De Job wordt
gespoold en verwerkt of afgedrukt (volgens de geselecteerde
jobflow van de corresponderende virtuele printer). Als u de hot
folder-methode gebruikt, kunt u de meeste PDL-bestanden
afdrukken, zoals PostScript-, PDF-, EPS-, Variable Print
Specification- en PPML-bestanden.
●
Versleep Microsoft Office-bestanden naar een speciale hot
folder en dien de bestanden vervolgens in om af te drukken.
CX-printserver
Netwerkprinters
Wanneer u uw bestand met gebruikmaking van een virtuele printer
van CX-printserver wilt afdrukken, moet u de virtuele printer eerst
als een netwerkprinter op uw computer installeren.
Wanneer u een netwerkprinter op uw computer hebt geïnstalleerd,
kunt u bestanden indienen om af te drukken. De netwerkprinters
worden standaard geïnstalleerd met de
afdrukstuurprogrammasoftware. U kunt de standaardinstellingen
van de netwerkprinter zo wijzigen dat de PPD-parameters in plaats
van de afdrukstuurprogrammasoftware worden gebruikt.
De CX-printserver ondersteunt het afdrukken vanuit de volgende
besturingssystemen:
●
Mac OS X 10.4 en later
●
Microsoft Windows Server 2008, Microsoft Windows Server
2003, Microsoft Windows 7, Microsoft Windows Vista en
Microsoft Windows XP
8Hoofdstuk 2—Uw computer configureren voor afdrukken
Met de CX-printserver beschikt u over standaardnetwerkprinters,
die hier virtuele printers worden genoemd.
Een virtuele printer bevat vooraf ingestelde werkstromen die
automatisch worden toegepast op alle afdrukjobs die met die
virtuele printer worden verwerkt. De standaard virtuele printers
worden op het netwerk gepubliceerd met specifieke parameters
voor het verwerken en afdrukken.
De standaard virtuele printers zijn:
●
ProcessPrint—Bestanden die naar deze printer zijn
verzonden, worden automatisch verwerkt en direct naar de
printer verzonden om af te drukken.
●
ProcessStore—Bestanden die naar deze printer worden
verzonden, worden automatisch verwerkt en opgeslagen in
RTP-indeling (ready-to-print) in het gebied Opslag. U kunt een
RTP-job later aanbieden voor afdrukken of de parameters van
de job wijzigen en deze opnieuw aanbieden voor verwerking of
afdrukken.
●
SpoolStore—Bestanden die naar deze printer worden
verzonden, worden naar het gebied Opslag gespoold waar
deze blijven staan totdat u deze aanbiedt voor verwerking en
afdrukken. De bestanden behouden de PDL-indeling (zoals PS,
PDF, VPS en PPML).
Afdrukstuurprogramma
Gebruik het afdrukstuurprogramma om jobparameters in te stellen
wanneer u een job vanuit een willekeurige toepassing op uw
computer bij de CX-printserver
heeft een grafische gebruikersinterface die lijkt op het venster CXprintserver jobparameters. Op een Windows-computer wordt de
software automatisch geïnstalleerd wanneer u een netwerkprinter
configureert.
Opmerking: Op een Mac-computer moet u het afdrukstuurprogramma
handmatig installeren.
In het venster Afdrukstuurprogramma kunt u de volgende acties
uitvoeren:
●
Jobparameters opgeven of wijzigen, ongeacht of uw computer
wel of niet op de server is aangesloten.
●
Een job vergrendelen om veilig af te drukken.
●
Een set parameters opslaan. Sets zijn handig wanneer u
verschillende jobs wilt afdrukken met dezelfde parameters of
als u een job opnieuw wilt afdrukken.
●
Een set opgeslagen parameters ophalen
●
De status van de printer controleren
indient. Het afdrukstuurprogramma
Afdrukken configeren op een Windows-computer9
●
PostScript-parameters voor de job definiëren
●
Een voorbeeld van de impositielay-out weergeven
Afdrukken configeren op een Windows-computer
Een netwerkprinter aan uw Windows-computer toevoegen
Wanneer u vanaf een Windows-computer wilt afdrukken, dient u
eerst een CX-printserver
toe te voegen.
Tip: Hieronder zijn enkele tips voor het snel configureren van een printer. De
volledige procedure wordt in detail uitgelegd.
●
Zoek de CX-printserver op in Mijn netwerklocaties en dubbelklik
vervolgens op de netwerkprinter die u wilt installeren. De netwerkprinter
wordt automatisch op uw computer geïnstalleerd en in de lijst met printers
gezet.
1.Selecteer in het menu Start Instellingen > Printers en
faxapparaten.
Het venster Printers en faxapparaten
2.Selecteer onder PrintertakenEen printer toevoegen.
virtuele printer aan uw clientwerkstation
verschijnt.
Opmerking: Op uw computer kunnen de bewoordingen enigszins
verschillen.
De Wizard Printer toevoegen verschijnt.
3.Klik op Volgende.
4.Selecteer Netwerkprinter of een printer die met een andere
computer is verbonden en klik op Volgende.
5.Selecteer Een printer zoeken en klik op Volgende.
6.Zoek de CX-printserver op en dubbelklik hierop om de lijst met
netwerkprinters te openen.
7.Selecteer de gewenste printer en klik op Volgende.
8.Klik op Ja in het bericht dat verschijnt.
9.Maak een keuze:
●
Selecteer als u deze printer wilt instellen als de
standaardprinter van uw computer. Ja
●
Selecteer als u deze printer niet wilt instellen als de
standaardprinter van uw computer.Nee
10. Klik op Volgende.
11. Klik op Voltooien om de wizard af te sluiten.
De CX-printserver-netwerkprinter wordt toegevoegd aan uw
printer. Bovendien worden het afdrukstuurprogramma en het PPDbestand automatisch gekopieerd.
10Hoofdstuk 2—Uw computer configureren voor afdrukken
De afdrukstuurprogrammasoftware voor de eerste keer laden
Vereisten:
Op uw Windows-computer moet een netwerkprinter zijn
gedefinieerd.
Laad het afdrukstuurprogramma na het installeren van een
netwerkprinter, zodat de CX-printserver
1.Open een bestand in de bijbehorende toepassing,
bijvoorbeeld een PDF-bestand in Adobe Acrobat.
2.Selecteer Afdrukken in het menu Bestand.
Het dialoogvenster Afdrukken verschijnt.
3.Selecteer één van de netwerkprinters, bijvoorbeeld Print en
klik op Eigenschappen.
Een bericht geeft aan dat de software wordt geladen.
Opmerking: Dit kan enige minuten in beslag nemen.
gereed is voor afdrukken.
Klik op Voltooien wanneer de software met succes is
geladen. Het venster Jobparameters verschijnt.
4.Sluit het venster Jobparameters en dialoogvenster Afdrukken
om de installatie van het printerstuurprogramma te voltooien.
De netwerkprinter wordt met gebruikmaking van het
afdrukstuurprogramma ingesteld voor afdrukken.
Snelle manier om een printer toe te voegen
1.Selecteer Uitvoeren in het menu Start.
De software voor het afdrukstuurprogramma uitschakelen11
2.Typ in het vak Openen\\, gevolgd door de hostnaam of het
IP-adres van de kleurenserver en klik op OK.
Het servervenster wordt geopend.
3.Dubbelklik op het pictogram van de gewenste netwerkprinter.
De CX-printserver-netwerkprinter wordt toegevoegd aan uw
printer.
De software voor het afdrukstuurprogramma uitschakelen
Schakel de software voor het afdrukstuurprogramma uit als u
toegang wilt kunnen hebben tot de PPD-bestandsparameters. De
software voor het afdrukstuurprogramma is standaard
ingeschakeld.
1.Selecteer in het menu Start Instellingen
faxapparaten.
2.Rechtsklik op het printerpictogram van de netwerkprinter
waarvoor u het stuurprogramma wilt uitschakelen en selecteer
Eigenschappen.
3.Selecteer het tabblad Afdrukstuurprogramma.
4.Selecteer in de lijst Uitgebreide gebruikersinterface
inschakelen de optie uit.
5.Klik op Toepassen.
6.Klik op OK.
De stuurprogrammasoftware verwijderen
Voer deze procedure uit als u naar een latere versie van het
stuurprogramma wilt upgraden.
Vereisten:
Alle toepassingen moeten gesloten zijn voordat u de
afdrukstuurprogrammasoftware verwijdert.
1.Selecteer Uitvoeren in het menu Start van Windows.
2.Typ in het vak Openen \\, gevolgd door de hostnaam of het
IP-adres van de server en klik op OK.
Het servervenster wordt geopend.
3.Ga naar \Utilities\PC Utilities\Driver Extension.
4.Voer één van de volgende taken uit:
> Printers en
●
Wanneer u Windows XP gebruikt, dubbelklikt u op
DEX_Uninstaller.exe
●
Wanneer u Windows Vista of Windows 7 gebruikt,
rechtsklikt u op DEX_Uninstaller.exe en selecteert u Alsadministrator uitvoeren.
De afdrukstuurprogrammasoftware wordt verwijderd.
12Hoofdstuk 2—Uw computer configureren voor afdrukken
Lettertypen downloaden
Gebruik de hot folder HF_FontDownLoader in D:\HotFolders om
nieuwe of ontbrekende lettertypen te installeren naar de
lettertypemap op de CX-printserver
De hot folder HF_FontDownLoader kan met de volgende
besturingssysemen worden gebruikt:
●
Windows Server 2008
●
Windows Server 2003
●
Windows 7
●
Windows Vista
●
Windows XP
●
Mac OS X 10.4 en later
U kunt de lettertypen van uw computer naar de hot folder
HF_FontDownLoader slepen. U kunt in het Bronnencentrum
standaardlettertypen instellen en lettertypen verwijderen.
een
Opmerking: U kunt alleen lettertypen kopiëren als de lettertypelicentie dit
toestaat.
Een TCP/IP-printer instellen
Stel een TCP/IP-printer op een Windows-computer in.
Vereisten:
De volgende items moeten op de Windows-computer zijn
geïnstalleerd en geconfigureerd:
●
TCP/IP
●
Het nieuwste PostScript-printerstuurprogramma,
AdobePSDriver.exe. U kunt het stuurprogramma vinden in de
gedeelde map D:\Utilities\PC Utilities op de CXprintserver, of u kunt het stuurprogramma downloaden vanaf de
website van Adobe op
●
Het PPD-bestand, CX560_V1.PPD. Dit bestand bevindt zich in
de gedeelde map D:\Utilities\PPD op de CX-printserver.
1.Open het venster Printers.
2.Selecteer Bestand > Servereigenschappen.
3.Klik op het tabblad Poort en klik vervolgens op Poort
toevoegen.
http://www.adobe.com.
LPR-afdrukken instellen13
4.Selecteer in het venster Printerpoorten
poorttypen de poort Standaard TCP/IP-poort, en klik
vervolgens op Nieuwe poort.
De wizard Standaard TCP/IP-printerpoort toevoegen
verschijnt.
5.Klik op Volgende.
6.Typ in het vak Printernaam of IP-adres de precieze naam
van de CX-printserver (de naam is hoofdlettergevoelig).
Opmerking: Het vak Poortnaam wordt automatisch ingevuld terwijl u
de Printernaam of het IP-adres invult.
7.Typ in het vakje Poortnaam een naam voor de printer die
gemakkelijk herkenbaar is vanaf uw computer.
8.Klik op Volgende.
9.Selecteer bij Apparaattype de optie Aangepast en klik op
Instellingen.
10. Selecteer LPR bij Protocol.
11. Stel onder LPR-instellingen de waarden als volgt in:
a. Typ bij Wachtrijnaam de exacte naam van de
netwerkprinter waar u jobs naartoe wilt sturen om af te
drukken, bijvoorbeeld CX560_ProcessPrint.
b. Schakel het selectievakje LPR-bytetelling ingeschakeld
in.
12. Klik op OK , Volgende en daarna op Voltooien.
13. Klik in het venster Printerpoorten
14. Controleer of de nieuwe poort in het venster Eigenschappen
van afdrukserver op het tabblad Poorten wordt vermeld.
15. Klik in het venster Eigenschappen van afdrukserver op
Sluiten.
in de lijst Beschikbare
op Sluiten.
De netwerkprinter voor de CX-printserver is nu geïnstalleerd en
gereed voor afdrukken.
11. Klik in het venser Softwarelicentieovereenkomst op Ga door.
12. Klik op Akkoord als u akkoord gaat met de voorwaarden van
de overeenkomst. Vervolgens kunt u verdergaan met de
installatie.
Een printer met het afdrukstuurprogramma van Macintosh OS X (10.4 en later) definiëren15
13. Selecteer in het gebied Bestemming selecteren het
bestemmingsvolume waarin u het afdrukstuurprogramma wilt
installeren en klik op Ga door.
14. Klik op Installeer.
15. Typ uw aanmeldnaam (indien nodig) en het wachtwoord en
klik op OK.
16. Klik op Sluiten.
Het afdrukstuurprogramma en PPD-bestand worden geïnstalleerd.
Opmerking: Als u het afdrukstuurprogramma uitschakelt, kunt u de PPD nog
steeds gebruiken, omdat deze al is geïnstalleerd.
Een printer met het afdrukstuurprogramma van Macintosh OS
X (10.4 en later) definiëren
Vereisten:
U moet de volgende informatie beschikbaar hebben:
●
IP-adres of computernaam van uw CX-printserver
●
Naam van de netwerkprinter die u met de software voor het
afdrukstuurprogramma wilt gebruiken
1.Open via het Apple-symbool het venster
Systeemvoorkeuren
op uw Mac-computer en dubbelklik op Afdrukken en faxen.
2.Sluit het venster Afdrukken en faxen en klik op +.
Opmerking: U kunt uw printer ook definiéren met gebruikmaking van deoptie Standaard.
3.Klik in het venster Printerbrowser
op het tabblad IP-printer en
voer de volgende informatie in:
●
Typ het adres van uw server in het vak Adres.
●
Typ in het vak Wachtrij de naam van de netwerkprinter die
u met de software voor het afdrukstuurprogramma wilt
gebruiken, bijvoorbeeld CreoCS_Process.
●
Typ in het vak Naam een naam voor de printer.
●
Selecteer in de lijst Afdrukken met gebruikmaking van
de optie Andere.
4.Ga naar Library / Printers / PPDs / Contents /
Resources / en.lproj, selecteer Europe-A4 of US-Letter,
en selecteer vervolgens het CX560_V1.PPD-bestand.
5.Klik op Open.
16Hoofdstuk 2—Uw computer configureren voor afdrukken
6.Klik op Toevoegen.
De netwerkprinter is nu gedefinieerd op basis van het PPDbestand.
7.Dubbelklik op de netwerkprinter in het venster
faxen.
8.Klik op Hulpprogramma.
9.Als u in Mac OS X 10.6 werkt, klikt u op Open
printerhulpprogramma.
10. Zorg dat in de lijst Uitgebreide gebruikersinterface
inschakelen de optie Aan is geselecteerd.
11. Typ het IP-adres van de server in het vak Hostnaam server.
12. Klik op Toepassen en vervolgens op Sluiten.
Afdrukken en
De software voor het afdrukstuurprogramma van Macintosh OS
X (10.4 en later) verwijderen
Voer deze procedure uit als u naar een latere softwareversie van
het stuurprogramma wilt upgraden.
1.Selecteer Verbind met server in het menu Ga.
2.Typ in het vak Serveradres het adres of de hostnaam van deCreo-kleurenserver en klik op Verbind.
3.Selecteer Gast in het gebied Verbind als.
4.Klik op Verbind.
5.Selecteer Hulpprogramma's en klik vervolgens op OK.
6.Selecteer de map Mac Utilities.
7.Dubbelklik op het bestand CCSUninstall.dmg.
8.Dubbelklik op het bestand CCSUninstall.app.
9.Sluit alle actieve programma's op uw Mac-computer en klik op
OK.
10. Selecteer het juiste Creoprinter-stuurprogramma en klik op
OK.
11. Typ uw aanmeldnaam (indien nodig) en het wachtwoord enklik op OK.
12. Klik op OK.
De Print Driver-software wordt verwijderd. U kunt de
stuurprogrammasoftware nu upgraden.
Opmerking: U moet na het upgraden van de software de netwerkprinters die
u hebt verwijderd, opnieuw installeren.
Kalibratie
3
Overzicht van kalibratie
Het verkrijgen van de meest aanvaardbare afdrukkwaliteit op uw
printer is van een aantal zaken afhankelijk. Een van de
belangrijkste kwesties is een evenwichtige
dichtheid wordt beïnvloed door veel factoren, zoals hitte,
vochtigheid en service-instellingen. Toner dichtheid kan ook
variëren. Dergelijke variaties zijn niet helemaal te vermijden, maar
u kunt het kalibratieproces uitvoeren om deze te compenseren.
Het kalibratieproces bestaat uit het maken van kalibratietabellen
die worden toegewezen aan een specifieke materiaalsoort en een
specifieke rastermethode.
U kunt op een van de volgende manieren kalibratiecurves maken:
●
Kalibratie vanaf de glasplaat: biedt u de mogelijkheid om de
scannerplaat te gebruiken voor het maken van
kalibratietabellen.
●
X-Rite i1-spectrofotometer: biedt u de mogelijkheid een
kleurendiagram af te drukken, de stromen kleurvlakken in het
kleurendiagram te scannen en een kalibratietabel te maken op
basis van de gescande metingen.
toner dichtheid. Toner
De CX-printserver gebruikt de gegevens van deze tabel om de
verschillen tussen het werkelijke, gemeten dichtheidsniveau en het
doeldichtheidsniveau te compenseren.
U moet in de volgende gevallen kalibratietabellen maken:
●
Om de 24 uur, om mogelijke variaties in toner te compenseren
●
Als u een nieuwe papierstapel gebruikt
●
Als afdrukken "kleurzwemen" hebben
●
Na apparatuuronderhoud of hardwarewijzigingen
●
Bij hoge schommelingen in de temperatuur en vochtigheid
In het venster Jobparameters onder Kleur > kalibratie is de optie
Gekoppeld standaard geselecteerd. Een job die voldoet aan de
materiaalkenmerken en rastering die u tijdens het kalibratie hebt
geselecteerd, wordt automatisch aan die kalibratietabel
toegewezen of gekoppeld. Wanneer u uw job voor het afdrukken
verstuurt, wordt de kalibratietabel die aan de geselecteerde
materiaalsoort en rastering is gekoppeld, automatisch voor het
afdrukken van de job gebruikt.
18Hoofdstuk 3—Kalibratie
Kalibratie vanaf de glasplaat vanaf de Creokleurenserver uitvoeren
Vereisten:
●
Zorg dat de optie Kalibratie wordt vanaf de glasplaat
uitgevoerd in het venster Voorkeuren is geselecteerd.
Kalibreer de printer en scanner tegelijk. Als u alleen de afdrukkaart
op de glasplaat legt, wordt de printer gekalibreerd. Als u alleen de
scannerkaart op de glasplaat legt, wordt de scanner gekalibreerd.
1.Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie
2.Voer de voorbereidende stappen uit voordat u kalibratie vanafde glasplaat uitvoert en klik op Volgende.
3.Selecteer de gewenste lade in de lijst Lade. De standaardladeis Lade 1.
4.Selecteer de gewenste rastermethode in de lijst
Rastermethode.
5.Typ in het vak Aantal exemplaren het aantal exemplaren dat
u wilt afdrukken.
Kalibratie.
Opmerking: Het wordt aanbevolen ten minste 25 exemplaren van de
kalibratiekaart af te drukken en dan een van de laatste exemplaren te
gebruiken.
Kalibratie vanaf de glasplaat vanaf de Creo-kleurenserver uitvoeren19
6.(Optioneel) Schakel het selectievakje Kalibratie-instructies
afdrukken in wanneer u de kalibratie-instructies wilt
afdrukken.
7.Klik op Afdrukken.
De kalibratiekaart wordt afgedrukt.
8.Klik op Volgende.
9.Leg de scannerkalibratiekaart en de kaart voor kalibratie vanaf
de glasplaat met de beeldzijde omlaag naast elkaar op de
glasplaat.
10. Raak Services begin op het aanraakscherm van de printer
aan.
11. Raak Netwerkscannen aan.
12. Raak op het tabblad Netwerkscannen het vak kalibratie aan.
13. Raak het tabblad Geavanceerde instellingen aan.
14. Raak de knop Kleurruimte aan om de specifieke kleurruimte
van de Xerox Color 550/560-printer
te selecteren.
15. Raak de knop Kleurruimte apparaat aan.
16. Raak Opslaan aan.
17. Druk op Start op het bedieningspaneel om het scannen van
de kaarten te starten.
De kaarten worden gescand en gemeten en er wordt een
kalibratietabel gecreëerd. In de CX-printserver kalibratiewizard
verschijnt stap 3 van de Kalibratiewizard, als de kalibratie met
succes is verlopen.
Als tijdens het scannen een fout optreedt, verschijnt een
foutbericht.
18. Klik op Volgende.
19. Voer een van de volgende handelingen uit om de
kalibratietabel op te slaan:
●
Selecteer Als standaardnaam om de kalibratietabel
automatisch een naam te geven, op basis van de
rastermethode, de materiaalsoort en de datum.
●
Selecteer Opslaan als om uw eigen naam te typen.
Opmerking: Voor het beste resultaat neemt u de materiaalsoort en
rastermethode in de bestandsnaam van de kalibratietabel op.
20. Selecteer de materiaalsoort waarop de kalibratietabel moet
worden toegepast.
21. Klik op Voltooien.
20Hoofdstuk 3—Kalibratie
Een kalibratietabel maken met gebruikmaking van
de X-Rite i1-spectrofotometer
Vereisten:
●
De spectrofotometer moet op de USB-poort op de
CX-
printserver zijn aangesloten.
●
Installeer het stuurprogramma wanneer u het apparaat voor de
eerste keer aansluit. Raadpleeg de productdocumentatie bij de
spectrofotometer voor meer informatie.
●
Kalibreer de spectrofotometer door deze op zijn plaat te
plaatsen.
●
Druk een referentiejob af en gebruik dezelfde media en
rastertype waarmee u de uiteindelijke Job zult afdrukken.
●
De afdrukwachtrij moet gereed zijn voor het afdrukken (niet
onderbroken).
●
Zorg dat de optie Kalibratie wordt met behulp van
apparaathulpmiddel uitgevoerd in het venster Voorkeuren is
geselecteerd.
1.Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie Kalibratie.
2.Selecteer de gewenste lade in de lijst Lade.
De papierkenmerken van het papier dat in de lade zit, worden
weergegeven.
3.Selecteer de gewenste rastermethode in de lijst
Rastermethode.
Opmerking: Zorg ervoor dat u de rastermethode instelt op de methode
waarmee u de job wilt afdrukken.
4.Typ in het vak Aantal exemplaren het aantal exemplaren dat
u wilt afdrukken.
Opmerking: Het wordt aanbevolen ten minste 25 exemplaren van de
kalibratiekaart af te drukken en dan een van de laatste exemplaren te
gebruiken.
5.Klik op Afdrukken.
Het kalibratiediagram wordt afgedrukt en stap 2 van de
kleurkalibratiewizard verschijnt.
6.Voer de instructies van de wizard uit.
Een kalibratietabel maken met gebruikmaking van de X-Rite i1-spectrofotometer21
7.Na iedere controle wacht u tot het vinkje naast het
desbetreffende pictogram verschijnt en volgt u de instructies
die worden weergegeven.
Opmerking: Zorg dat u elke separatie op de kaart scant in de volgorde
waarin de pictogrammen worden weergegeven: cyaan, magenta, geel
en dan zwart.
Als alle separatiekolommen met succes zijn gescand,
verschijnt een vinkje naast alle pictogrammen.
Opmerkingen:
●
Als in een van de stappen het scannen niet goed is uitgevoerd, klikt
u op Opnieuw instellen en voert u het scannen nogmaals uit.
●
Als er een fout is terwijl u de kaart aan het scannen bent, verschijnt
een foutbericht. Klik op OK en scan de kaart opnieuw.
8.Klik op Volgende.
9.Voer een van de volgende handelingen uit om de
kalibratietabel op te slaan:
●
Selecteer Als standaardnaam om de kalibratietabel
automatisch een naam te geven, op basis van de
rastermethode, de materiaalsoort en de datum.
●
Selecteer Opslaan als om uw eigen naam te typen.
Opmerking: Wij raden u ten zeerste aan om de materiaalsoort en de
rastermethode in de naam van kalibratietabelbestand op te nemen.
10. Selecteer de materiaalsoort waarop de kalibratietabel moet
worden toegepast.
11. Klik op Voltooien.
22Hoofdstuk 3—Kalibratie
Problemen bij het kalibreren oplossen
Raadpleeg dit gedeelte voor het oplossen van problemen die
tijdens het kalibratieproces kunnen optreden.
BerichtHerstelactie
Waarden
verzameld
tijdens het
meten zijn
niet
monotoon.
De Eye-One
is niet
gekalibreerd
. Plaats
deze op de
houder en
klik op OK
om verder
te gaan.
De software
kan geen
kalibratieap
paraat
vinden.
Controleer
of er een
apparaat is
aangesloten
en dit is
ingesteld.
Dit bericht verschijnt wanneer de kalibratiemetingen
niet goed zijn uitgevoerd. Wanneer u op OK kan het
kalibratieproces zonder problemen worden voortgezet.
Plaats de X-rite i1 terug op zijn basis om hem opnieuw
te kalibreren.
Zorg dat de i1 goed op de USB-poort van de CXprintserver is aangesloten. Installeer het
stuurprogramma wanneer dit wordt gevraagd.
Een bestand onder
Windows en Mac OS
4
afdrukken
Een bestand naar de CX-printserver
Vereisten:
Op uw Windows- of Mac-computer moet een netwerkprinter zijn
gedefinieerd.
1.Open een bestand in de bijbehorende toepassing, bijvoorbeeld
een PDF-bestand in Adobe Acrobat.
2.Selecteer Afdrukken in het menu Bestand.
3.Kies in de lijst Naam de gewenste netwerkprinter, bijvoorbeeld
<servername>_Print.
4.(Optioneel) Voer de volgende stappen uit om jobparameters te
wijzigen:
●
Klik op Eigenschappen op een Windows-computer.
●
Selecteer Speciale kenmerken op een Mac en klik op
Jobparameters.
a. Wijzig de parameters.
b. Klik op OK
5.Klik op OK.
6.Klik in het dialoogvenster
Het bestand wordt naar de CX-printserver gestuurd, waar het
wordt verwerkt en afgedrukt.
Afdrukken op OK.
Een hot folder gebruiken om af te drukken
Gebruik hot folders om uw werkstroom te automatiseren en tijd te
besparen door meerdere bestanden tegelijk in te dienen voor
afdrukken.
U kunt met hot folders bestanden vanaf iedere computer
verwerken en afdrukken. De volgende procedure kan ook op een
Mac-computer worden gevolgd.
1.Dubbelklik op het bureaublad van Windows op het pictogram
Mijn netwerklocaties.
In Mac OS, selecteert u in het menu Goa Verbinden met
server.
24Hoofdstuk 4—Een bestand onder Windows en Mac OS afdrukken
2.Zoek de CX-printserver op en dubbelklik hierop.
Een lijst met alle gedeelde mappen, hot folders en printers
wordt weergegeven.
3.Dubbelklik op de gewenste hot folder, bijvoorbeeld
HF_ProcessPrint.
Tip: U kunt ook het Hot Folder-pictogram naar het bureaublad slepen
om voor toekomstig gebruik een snelle koppeling naar de map te
maken.
4.Sleep de gewenste bestanden naar de hot folder.
Alle bestanden worden automatisch volgens de hot folderwerkstroom verwerkt en afgedrukt.
Jobs met een wachtwoord beveiligen
Regel de afdruk van gevoelige gegevens door een job op uw
computer te vergrendelen en met een wachtwoord te beveiligen.
Vereisten:
●
Uw clientwerkstation moet een
CX-printserver-networkprinter
hebben.
●
De afdrukstuurprogramma moet in Windows en Mac OS zijn
geïnstalleerd en geactiveerd.
●
De printerstatus op de CX-printserver moet Gereed zijn.
U kunt met gebruikmaking van het afdrukstuurprogramma een
wachtwoord toewijzen aan een job die in een willekeurige
toepassing is gemaakt. Degene die de job (opnieuw) afdrukt, moet
het wachtwoord gebruiken om het te ontgrendelen en vrij te geven
voor afdrukken.
1.Open een bestand op uw computer, bijvoorbeeld een PDFbestand.
2.Selecteer Afdrukken in het menu Bestand.
3.Selecteer in het dialoogvenster Afdrukken in de lijst Naam de
naam van de netwerkprinter waarbij u uw bestand wilt
indienen.
4.Klik op de knop Eigenschappen .
Het venster Afdrukstuurprogramma verschijnt.
5.Klik in het venster Afdrukstuurprogramma op de knop
Vergrendelen
Het dialoogvenster
.
Veilig afdrukken verschijnt.
6.Typ in het vakje Wachtwoord een wachtwoord van vier
cijfers, bijvoorbeeld 9999.
Opmerking: Het wachtwoord moet uit precies vier numerieke tekens
bestaan.
Jobs met een wachtwoord beveiligen25
7.Klik op OK.
Het job is nu met een wachtwoord beveiligd en alleen mensen
die het wachtwoord weten, kunnen hem afdrukken.
8.Klik in het venster Afdrukstuurprogramma
op OK.
De met een wachtwoord beveiligde job wordt bij de
netwerkprinter ingediend waar deze naar de CX-printserver
wordt gestuurd voor verwerken en afdrukken.
9.Rechtsklik in het gebied Afdrukwachtrij op de beveiligde job
die u wilt afdrukken en selecteer Vrijgeven voor afdrukken.
Het dialoogvenster Veilig afdrukken verschijnt.
10. Typ in het vak Wachtwoord het wachtwoord dat u voor deze
job hebt opgegeven.
11. Klik op OK.
De job wordt ontgrendeld en afgedrukt. Wanneer het
afdrukken is voltooid, wordt de job automatisch verwijderd.
26Hoofdstuk 4—Een bestand onder Windows en Mac OS afdrukken
Afdrukken vanaf de
kleurenserver
5
Bestandsverwerking
De CX-printserver heeft een Adobe PDF Print Engine (APPE) RIP
als een aanvullende werkstroom op de CPSI RIP. Hierdoor kunt u
de RIP gebruiken die geschikt is voor elke job. De APPE RIP is
vooral handig voor bestanden waarvoor transparanten en
afhandeling van overlapping nodig zijn. APPE RIP-informatie wordt
aan de jobgeschiedenis en werkruimte toegevoegd.
Het voornaamste voordeel van de APPE RIP is dat complexe
ontwerpen en effecten, inclusief transparanten, betrouwbaar
kunnen worden gereproduceerd. Ontwerpers en drukkers kunnen
in een late fase gemakkelijker wijzigingen in PDF-bestanden
aanbrengen en PDF-jobs configureren voor het afdrukken op
verschillende uitvoerapparaten en persen.
De APPE RIP is alleen van toepassing op PDF-bestanden. Als u
Slimme modus of Gedwongen modus met een niet-PDF-bestand
gebruikt, negeert het systeem uw selectie en genereert het
bestand met de CPSI RIP. Ook wanneer het PostScriptstuurprogramma een PDF-bestand naar PostScript converteert,
maakt het systeem gebruik van de CPSI RIP.
De Slimme modus biedt de mogelijkheid het systeem te laten
bepalen wanneer de APPE RIP moet worden toegepast. In Slimme
modus analyseert de
automatische werkstroom toe die de RIP-methode optimaliseert.
Wanneer een bestand bijvoorbeeld alleen tekst bevat, ziet het
systeem dat het bestand de APPE RIP niet nodig heeft en wordt
het bestand met de CPSI RIP verwerkt. In Slimme modus
controleert het systeem ook op transparanten die verschillende
kleurruimten gebruiken en op steunkleuren die overlappingen
gebruiken.
Een van de voordelen van het gebruik van een PDF-werkstroom is
dat u met ingesloten ICC-profielen kunt werken. De CX-printserver
omvat APPE RIP-ondersteuning voor zowel CMYK als RGB
ingesloten ICC-profielen.
De CX-printserver is volledig compatibel met PDF/X-1a, PDF/X-3
en PDF/X-4. PDF/X-bestanden zijn een subset van PDFbestanden, waarvan de standaard de uitwisseling van definitieve
bestanden die gereed zijn voor afdrukken, mogelijk maakt. Door
het gebruik van voor PDF/X geschikte bestanden worden
CX-printserver uw bestand en past een
28Hoofdstuk 5—Afdrukken vanaf de kleurenserver
veelvoorkomende fouten bij bestandsvoorbereiding geëlimineerd
(bijvoorbeeld lettertypen die niet zijn ingesloten, onjuiste
kleurruimten, ontbrekende afbeeldingen of problemen met
overlapping of trapping).
Een job importeren en afdrukken
U kunt in de volgende situaties een job importeren:
●
Als een page-description language-bestand (PDL), bijvoorbeeld
PDF of PostScript, op een computer is aangemaakt die niet is
aangesloten op de
●
Als een PDL-bestand zich in een map op het netwerk of op een
extern medium, zoals een USB-stick, bevindt
●
Als het gewenste bestand lokaal staat op de CX-printserver
1.Selecteer in het menu Bestand de optie Importeren.
2.Selecteer de gewenste bestanden in de bovenste lijst van het
venster Importeren en klik op de knop Toevoegen.
CX-printserver
Opmerkingen:
●
Gebruik Shift of Ctrl om meerdere bestanden te selecteren of Ctrl+A
om alle bestanden te selecteren. U kunt desgewenst hetzelfde
bestand meerdere keren toevoegen.
●
Als u een bestand wilt verwijderen, selecteert u het gewenste
bestand in de onderste lijst van het venster
op de knop Verwijderen.
Het bestand of de bestanden verschijnen in de onderste lijst.
3.Selecteer een printer in de lijst Virtuele printer.
4.Klik op Importeren.
Alle bestanden die momenteel in de onderste lijst staan,
worden naar de
verwerkt, afgedrukt of opgeslagen (zoals gedefinieerd) op de
geselecteerde virtuele printer.
5.Als uw job naar het gebied Opslag wordt verplaatst, kunt u de
jobparameters bewerken voordat u de job voor verstuurt voor
het afdrukken. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat u wilt verifiëren
of het papierstapel die in uw job is gedefinieerd, op de de
printer is geladen en beschikbaar is voor het afdrukken.
Venster Papierstapel
Job importeren en klikt u
CX-printserver verzonden om te worden
U kunt in het venster Papierstapel de lijst met papierstapels zien
die op de pers zijn gedefinieerd en beschikbaar zijn voor het
Een job opnieuw indienen29
afdrukken. U opent het venster Papierstapel vanuit het
Bronnencentrum
Er is een pictogram dat aangeeft welke papierstapel in de de
printer is geladen.
.
Een job opnieuw indienen
Dien een afgedrukte job opnieuw in na het bewerken van de
jobparameters of meer kopieën van uw job af te drukken.
Rechtsklik in het gebied Opslag op de job die u opnieuw wilt
indienen om af te drukken en selecteer Indienen.
Als u een RTP-job hebt geselecteerd, wordt deze bij de
Afdrukwachtrij ingediend; als u een andere soort job hebt
geselecteerd, wordt deze bij de Verwerkingswachtrij
ingediend.
Opmerking: Sommige RTP-jobs moeten mogelijk opnieuw worden
verwerkt wanneer u bepaalde parameters bewerkt.
Kopieën van een job afdrukken
U kunt meer kopieën van een job direct vanuit het gebied Opslag
afdrukken zonder de jobparameters te openen.
1.Rechtsklik op een kolomkop in het gebied Opslag.
2.Selecteer Toevoegen > Kopieën om kopieën toe te voegen
aan de kolom Kopieën in het gebied Opslag.
3.Selecteer de job en typ in het veld Kopieën het aantal
kopieën dat u wilt afdrukken.
4.Druk op Enter.
5.Sleep de job naar het gebied Verwerkingswachtrij of
Afdrukwachtrij area.
Bewerken, job
U kunt elke PDL- en RTP-job die zich in het gebied Opslag
bevindt bewerken en van deze jobs een voorbeeld weergeven.
PDL-bestanden worden geopend in
RTP-bestanden worden geopend in Jobvoorbeeld en editor.
U kunt de PDL-job op normale wijze in Adobe Acrobat weergeven
en bewerken. Bovendien bevat deze versie van Adobe Acrobat de
Enfocus Pitstop-plugin, die meer bewerkfuncties bevat.
Adobe Acrobat-software en
Opmerking: Voor meer informatie over de Pitstop-plugin raadpleegt u de
documentatie bij de Pitstop- en Acrobat-software.
In het venster Jobvoorbeeld en editor kunt u de miniaturen van
een job bekijken terwijl u door de verschillende pagina's van een
30Hoofdstuk 5—Afdrukken vanaf de kleurenserver
job loopt. Voor een impositiejob kunt u de vellen met impositie
bekijken, waaronder de lay-out van de pagina's op elk vel. U kunt
ook de afdrukstand, snijtekens en vouwlijnen van de pagina's
bekijken.
U kunt jobs die u in het venster Jobvoorbeeld en editor
niet opnieuw RIPpen. Nadat een job in het venster Jobvoorbeeld
en editor is opgeslagen, is deze een nieuw RTP-bestand zonder
een bijbehorend PDL-bestand. U kunt geen parameters toepassen
waarvoor opnieuw een RIP-bewerking van dergelijke jobs
noodzakelijk is.
Een voorbeeld van een RTP-bestand weergeven
Rechtsklik in het gebied Opslag op het RTP-bestand waarvan
u een voorbeeld wilt zien en selecteer Jobvoorbeeld eneditor.
Het bestand wordt geopend in het venster .
Een pagina in een job verplaatsen
U kunt een pagina in een RTP-job naar een nieuwe locatie in de
job verplaatsen.
Wanneer u een pagina verplaatst, worden de paginanummers
overeenkomstig bijgewerkt.
1.Klik in het venster Jobvoorbeeld en editor
Miniaturen.
2.Klik in het paneel Miniatuur op de pagina die u wilt
verplaatsen.
3.Sleep de pagina naar de doellocatie.
bewerkt,
op het tabblad
Opmerking: De rode markering geeft aan waar de pagina wordt
ingevoegd.
4.Klik op Opslaan als om de wijzigingen in de job op te slaan.
Een pagina uit een job verwijderen
1.Klik in het venster Jobvoorbeeld en editor
wilt verwijderen en klik vervolgens op Verwijderen.
De pagina wordt verwijderd en de paginanummers worden
overeenkomstig bijgewerkt.
2.Klik op Opslaan als om de wijzigingen op te slaan.
op de pagina die u
Pagina's met een job samenvoegen31
Pagina's met een job samenvoegen
U kunt één pagina, meerdere pagina's of alle pagina's uit een job
met een andere job samenvoegen.
Vereisten:
De RTP-job met de pagina die u wilt kopiëren, moet hetzelfde
paginaformaat, dezelfde afdrukstand en dezelfde resolutie hebben
als de job die u aan het bewerken bent.
1.Klik in het venster Jobvoorbeeld en editor
op het tabblad
Miniaturen.
2.Bepaal in het linkerpaneel van het tabblad Miniaturen een
locatie voor de samengevoegde pagina. Klik op de pagina die
voorafgaat aan deze locatie.
Er verschijnt een gele rand rond de geselecteerde pagina.
3.Klik op Job samenvoegen.
Opmerking: In de lijst worden alleen de RTP-jobs weergegeven die
hetzelfde paginaformaat en dezelfde afdrukstand hebben als de job die
u bewerkt.
4.Selecteer de job met de pagina die u wilt samenvoegen en klik
op OK.
De job wordt in een apart venster geopend.
5.Voer een van de volgende handelingen uit:
●
Wanneer u één pagina wilt samenvoegen, selecteert u de
pagina die u wilt samenvoegen en klikt u op
Samenvoegen.
Opmerking: U kunt ook de pagina uit het jobvenster naar de
gewenste locatie in het linkerpaneel van het tabblad Miniaturen
verslepen.
Wanneer u meer dan een pagina wilt samenvoegen, herhaalt u deze
stap tot alle gewenste pagina's zijn samengevoegd. U kunt ook
andere locaties voor de samengevoegde pagina's selecteren in het
venster Jobvoorbeeld en editor
●
Wanneer u alle pagina's met de job wilt samenvoegen, klikt
.
u op Alles samenvoegen.
De samengevoegde pagina's worden op de aangegeven
locatie ingevoegd en de paginanummers worden
overeenkomstig bijgewerkt.
6.Klik op Sluiten om het jobvenster te sluiten.
7.Klik op Opslaan als om de wijzigingen op te slaan.
32Hoofdstuk 5—Afdrukken vanaf de kleurenserver
Pagina's 180° draaien
U kunt een of meer pagina's in een job met verschillende
oriëntaties 180° draaien.
1.Klik in het venster Jobvoorbeeld en editor
2.Selecteer een van de volgende opties:
3.Klik op Opslaan.
Pagina's vervangen
Het kan voorkomen dat u een grote job hebt en een van de
pagina's wilt vervangen. In dit geval maakt u een RTP-bestand
van de pagina die u wilt vervangen, en u kunt deze vervolgens
vervangen met gebruikmaking van
op .
●
Pagina's roteren—Typ een paginanummer en/of een
paginabereik.
●
Oneven pagina's—Draait alle oneven pagina's in uw job
180°.
●
Even pagina's—Draait alle even pagina's in uw job 180°.
Er verschijnt een pictogram
op elke pagina die is
gedraaid op het tabblad Miniaturen.
Opmerking: U kunt de optie voor het samenvoegen niet gebruiken als u
de optie voor het roteren gebruikt.
Jobvoorbeeld en editor.
Vereisten:
De RTP-job met de pagina die u wilt vervangen, moet hetzelfde
paginaformaat en dezelfde afdrukstand hebben als de job die u
aan het bewerken bent.
1.Importeer en verwerk de nieuwe pagina om een nieuw RTPbestand te maken.
2.Open de oorspronkelijke RTP-job in het venster Jobvoorbeeld
en editor.
3.Voeg het nieuwe RTP-bestand samen.
4.Verwijder de foute pagina.
De CMYK-waarden van een bepaald gebied vinden33
De CMYK-waarden van een bepaald gebied vinden
Gebruik het hulpmiddel Kleurwaarden weergeven in het venster
om te zien wat de CMYK-waarden van een specifiek gebied op de
pagina zijn.
Er moet een verwerkte job in het venster staan.
1.Klik in het venster Jobvoorbeeld en editor
Kleurwaarden weergeven
2.Beweeg de pipet naar een punt op de pagina waarvan u de
kleurwaarden wilt meten en klik erop.
De CMYK-puntpercentagewaarden en equivalente CMYKwaarden van de steunkleur worden weergegeven.
De inhoud van de job verifiëren
Gebruik Preflightfuncties om uw document te controleren voordat
u een job verzendt om te worden verwerkt of afgedrukt.
De volgende preflightfuncties zijn beschikbaar:
●
PDF-analyse
●
Preflightcontrole
●
Preflightrapport
PDF-analyse
U kunt PDF-analyse gebruiken om geïmporteerde PDF-bestanden
te controleren die de verwerking zouden kunnen verstoren. PDFanalyse controleert de volgende elementen:
op de knop
.
●
Document: identificeert in hoeverre Acrobat-software niet
compatibel is met compressie, codering, beveiliging en andere
eigenschappen.
●
Pagina's: detecteert lege pagina's en identificeert het
paginaformaat, aantekeningen en andere eigenschappen.
●
Lettertypen: bepaalt of het PDF-bestand specifieke lettertypen
bevat en of deze zijn ingesloten.
●
Kleuren: detecteert informatie over de kleurruimte,
steunkleuren, rendering en kleurbeheerinstellingen.
●
Beelden: bepaalt de beeldresolutie, of beelden scheef staan of
gespiegeld zijn, en of beelden gecomprimeerd zijn.
●
OPI: bepaalt of OPI wordt gebruikt. Als dit het geval is,
detecteert PDF-analyse de OPI-versie en bepaalt of er
hogeresolutiebeelden in het OPI-pad ontbreken.
34Hoofdstuk 5—Afdrukken vanaf de kleurenserver
●
Tekst en lijntekeningen: identificeert de grootte van de tekst, de
breedte van de lijnen, witte tekst, objecten en de "flatness"tolerantie.
●
PDF/X: bepaalt of het bestand voldoet aan PDF/X-1a en of het
bestand PostScript-fragmenten bevat.
Preflightcontrole
Met de parameter Preflight uitvoeren kunt u de status van de
belangrijkste jobonderdelen controleren voordat de job wordt
afgedrukt.
Tijdens de preflightcontrole wordt de job geRIPped en worden de
ontbrekende onderdelen geïdentificeerd. Met de preflightcontrole
wordt de status van de volgende belangrijke jobonderdelen
gedetecteerd:
●
Hogeresolutiebeelden of de verkeerde koppelingen naar de
map voor hogeresolutiebeelden
●
Ontbrekende fonts
●
Steunkleuren die niet in de steunkleur bibliotheek van de
printserver zijn gedefinieerd
●
Opdrachten voor dynamische uitzonderingen voor een bestand
dat via een virtuele printer voor dynamische paginauitzonderingen was ingediend.
CX-
Preflightrapport
Het preflightrapport is een jobgericht rapport dat informatie over de
status van de belangrijkste (ontbrekende of gevonden)
jobonderdelen geeft voordat wordt afgedrukt, waardoor u uw
bestanden kunt corrigeren.
In het bijzonder wordt aangeraden om de preflightcontrole uit te
voeren voordat u een complexe job met een grote hoeveelheid
pagina's of exemplaren gaat afdrukken. Via de preflightcontrole
worden de ontbrekende jobonderdelen gedetecteerd en
weergegeven in het dialoogvenster Preflightrapport. U kunt het
rapport bekijken en de ontbrekende onderdelen herstellen. Op
deze manier voorkomt u dat er tijdens de verwerking voortdurend
berichten over fouten of mislukte bewerkingen worden
weergegeven.
Als u een preflightcontrole uitvoert en alle belangrijke onderdelen
beschikbaar zijn, wordt de job verwerkt en afgedrukt volgens het
geselecteerde werkschema. Als de test mislukt (er zijn
ontbrekende belangrijke elementen gevonden), wordt de Job
teruggezet in het gebied Opslag met het preflightrapport waarmee
de job kan worden gecontroleerd.
Het preflightrapport geeft altijd de laatst uitgevoerde preflight weer.
Als meer dan een preflightcontrole van een job wordt
Een PDF-job analyseren35
gegenereerd, zal het laatste preflightrapport het vorige
overschrijven. Als er een preflightrapport wordt geproduceerd, zijn
datum en tijd van de preflightcontrole te zien in het venster
Jobgeschiedenis
.
Opmerking: Aangezien het dialoogvenster
jobonderdelen (ontbrekende en gevonden) weergeeft, kunt u dit rapport
gebruiken om alle bestaande (gevonden) belangrijke jobonderdelen te
bekijken, bijvoorbeeld de lijst met de bestaande lettertypen in een job en de
bijbehorende paden.
Een PDF-job analyseren
U kunt de PDF-analyse niet gebruiken en geen preflightcontrole
uitvoeren op PDF-bestanden die zijn vergrendeld of beveiligd. Als
u dat doet, wordt er een bericht weergegeven dat het bestand is
gecodeerd.
1.Rechtsklik op het PDF-bestand in het gebied Opslag en
selecteer PDF-analyse.
2.Voer een van de volgende handelingen uit in het gebied PDF
PreFlight-instellingen:
●
Selecteer Volledig document wanneer u het volledige
PDF-bestand wilt controleren.
●
Wanneer u specifieke pagina's wilt controleren, selecteert u
Pagina's en voert u het gewenste paginabereik in.
3.Als u niet wilt dat het rapport automatisch wordt geopend
nadat dit is gegenereerd, schakelt u Rapport automatisch
weergeven uit.
4.U kunt de bestandsnaam van het rapport desgewenst
wijzigen. De bestandsnaam van het rapport bestaat standaard
uit de naam van het oorspronkelijke bestand en de toevoeging
_rep. Wanneer het te controleren bestand bijvoorbeeld de
naam sample.pdf heeft, krijgt het rapportbestand de naam
sample_rep.pdf.
5.Wanneer u het rapport op een specifieke locatie wilt opslaan,
klikt u op Bladeren en gaat u naar de gewenste locatie.
6.Klik op Uitvoeren.
Preflightrapport alle belangrijke
Het PDF-rapport wordt gegenereerd en automatisch geopend.
36Hoofdstuk 5—Afdrukken vanaf de kleurenserver
Een preflightcontrole uitvoeren
Controleert de status van de belangrijkste onderdelen voordat de
job naar de printer wordt verzonden.
U kunt geen preflightcontrole uitvoeren op PDF-bestanden die
vergrendeld of beveiligd zijn. Als u dat doet, wordt er een bericht
weergegeven dat het bestand is gecodeerd.
1.Open het venster Jobparameters
van de job waarvoor u een
preflightcontrole wilt uitvoeren.
2.Selecteer Services en vervolgens Preflight.
3.Schakel het selectievakje Preflight uitvoeren in.
Alle selectievakjes van de belangrijkste jobonderdelen worden
automatisch geselecteerd.
4.Maak de selectie ongedaan van het onderdeel dat u niet in de
preflightcontrole wilt opnemen.
Opmerking: Als een van de geselecteerde jobonderdelen ontbreekt, is
de jobstatus aan het einde van de preflightcontrole Mislukt en wordt de
job verplaatst naar het gebied Opslag. Informatie over ontbrekende
onderdelen wordt in het venster
Jobgeschiedenis weergegeven.
5.Klik op Indienen.
Opmerking: Zorg dat de verwerkingswachtrij niet is onderbroken.
De resultaten van de preflightcontrole worden in een
preflightrapport weergegeven.
Een preflightrapport weergeven en afdrukken
Het preflightrapport is een jobgericht rapport dat informatie over de
status van de belangrijkste (ontbrekende of gevonden)
jobonderdelen geeft voordat wordt afgedrukt, waardoor u uw
bestanden kunt corrigeren.
Als meer dan een preflightcontrole van een job wordt
gegenereerd, zal het laatste preflightrapport het vorige
overschrijven.
1.Rechtsklik op de job in het gebied Opslag en selecteer
Preflightrapport in het menu.
2.Klik op de gewenste rapportoptie om de resultaten—bijvoorbeeld Hoge resolutie—voor die optie te zien.
3.(Optioneel) Klik op Afdrukken om het rapport af te drukken.
4.(Optioneel) Wanneer u het preflightrapport wilt exporteren,
doet u het volgende:
a. Klik op Exporten en ga naar de gewenste locatie.
b. Klik op Opslaan.
Venster Preflightrapport37
5.Klik op Sluiten.
Venster Preflightrapport
U opent het venster Preflightrapport door op uw job te
rechtsklikken en Preflightrapport te selecteren.
Preflightopties
Hoge resolutie
Steunkleuren
Vermeldt de ontbrekende en gevonden
hogeresolutiebeelden. Als er verkeerde
koppelingen naar de map met
hogeresolutiebeelden zijn, worden deze ook
vermeld.
Vermeldt de ontbrekende steunkleurnamen
(steunkleuren die niet in de
steunkleurenbibliotheek zijn gevonden) en de
gevonden steunkleurnamen (steunkleuren die
in de steunkleurenbibliotheek zijn gevonden).
De kolommen geven de -steunkleurequivalenten weer.
Als de status Ontbreekt is, worden de
oorspronkelijke -waarden die in het
PostScript-bestand zijn ingesloten, gebruikt
om de gewenste steunkleur te emuleren.
Als de status Gevonden is, worden de waarden uit de steunkleurenbibliotheek
gebruikt.
Lettertypen
Uitzonderingen
Vermeldt de namen van de ontbrekende
lettertypen die niet in het bestand zijn
opgenomen en niet voorkomen in de
Lettertypebibliotheek, evenals de lettertypen
die zijn gevonden.
In de kolom Bron wordt aangegeven of het
lettertype in het bestand is ingesloten of in de
Lettertypebibliotheek is gevonden.
Vermeldt de opdrachten voor dynamische
pagina-uitzonderingen die in het bestand zijn
gevonden.
38Hoofdstuk 5—Afdrukken vanaf de kleurenserver
Aanduidingen
Ontbreekt
Geen
preflight
Gevonden
Alles
Alleen
gevonden
Alleen
ontbrekende
Verschijnt wanneer de hoofdonderdelen in de
job niet zijn gevonden.
Verschijnt als u geen preflightoptie voor de
preflightcontrole hebt geselecteerd.
Verschijnt wanneer alle bestanden voor de
geselecteerde optie zijn gevonden.
Lijst weergeven
Geeft zowel de ontbrekende als de gevonden
opties weer.
Geeft de gevonden opties weer.
Geeft de ontbrekende opties weer.
Een proefdruk van de job maken met
gebruikmaking van kleurensets
Selecteer de meest geschikte, voorgedefinieerde kleurenset om
uw job met de beste kleurenkwaliteit af te drukken. De parameter
Kleurenset bevat vier gedefinieerde kleurensets. Elke kleurenset
biedt u de beste kleur- en kwaliteitsinstellingen voor een bepaald
gegevenstype of een afgedrukt productkenmerk.
Wanneer u op de knop
kwaliteitsinstellingen weergeven.
De volgende kleurensets zijn beschikbaar:
klikt, kunt u de kleur- en
Kleurensets afdrukken en controleren39
●
Foto's van mensen—Biedt de beste kleur- en
kwaliteitsinstellingen voor jobs, zoals fotoalbums.
●
Buitenfoto's—Biedt de beste kleur- en kwaliteitsinstellingen
voor jobs die voornamelijk foto's van landschappen bevatten.
●
Zakelijke documenten—Biedt de beste kleur- en
kwaliteitsinstellingen voor jobs die voornamelijk uit zakelijke
documenten bestaan, zoals presentatiebestanden, webpagina's
en bestanden met diagrammen en logo's.
●
Commerciële materialen—Biedt de beste kleur- en
kwaliteitsinstellingen voor jobs die zowel afbeeldingen als foto's
omvatten, zoals reclamemateriaal.
Om voor uw job met gebruikmaking van de aanbevolen
werkstroom de meest geschikte kleurenset te kunnen kiezen,
drukt u eerst een kopie van uw job met elke kleurenset af, bekijkt u
vervolgens de voorbeeldafdrukken en kiest u de beste afdruk.
Vervolgens wijst u in het venster
Jobparameters de kleurenset toe
die het beste resultaat geeft. Wanneer u weet welke kleurenset u
wilt gebruiken, kunt u een kleurenset aan uw job toewijzen zonder
eerste voorbeeldjobs af te drukken en te bekijken.
Opmerking: Wanneer u een kleurenset selecteert, worden bepaalde kleuren kwaliteitsparameters uitgeschakeld.
Kleurensets afdrukken en controleren
Druk voorbeelden van een job of pagina's in de job af, waarbij u
voor elk voorbeeld een andere kleurenset toewijst.
Selecteer een job in het gebied Opslag en kies vervolgens het
paginabereik dat u wilt afdrukken. Er worden vijf
voorbeeldbestanden gemaakt en naar de verwerkingswachtrij
gestuurd, op basis van de selectie.
1.Klik op de knop Importeren op de werkbalk en importeer de
bestanden die u wilt afdrukken.
2.Rechtsklik op uw job in het gebied Opslag.
3.Selecteer Kleurensets afdrukken in het menu dat verschijnt.
Het dialoogvenster
Opmerking: Voor impositiejobs kunt u het paginabereik definiëren en
voor VDP-jobs het katernbereik.
4.Typ in het vak Pagina's het aantal pagina's dat u wilt
afdrukken of selecteer Alles. Klik vervolgens op Indienen.
Er worden vijf voorbeeldjobs afgedrukt en deze hebben een
naam die is gebaseerd op de kleurenset die eraan is
toegewezen. De naamconventies zijn als volgt:
Kleurensets afdrukken verschijnt.
●
Geen<jobnaam>
●
PeoplePhotos_<jobnaam>
40Hoofdstuk 5—Afdrukken vanaf de kleurenserver
●
OutdoorPhotos_<jobnaam>
●
Corporate_<jobnaam>
●
Commercial_<jobnaam>
Opmerking: De volledige job wordt verwerkt, maar alleen de
opgegeven pagina's worden afgedrukt.
Controleer de afdrukken. Kies het voorbeeldbestand dat het beste
kleurresultaat geeft.
Een kleurenset aan een job toewijzen
1.Dubbelklik op uw job in het gebied Opslag.
2.Selecteer Kleurenset onder Afdrukken.
3.Selecteer in de lijst Set de set waarmee u het beste resultaat
voor uw kleurenafdruk hebt verkregen, bijvoorbeeld
Buitenfoto's.
De job krijgt de kleur- en kwaliteitsparameters van de set
Buitenfoto's. De standaard kleur- en kwaliteitsparameters die
voor deze job zijn geconfigureerd, worden uitgeschakeld. set.
The default color and quality parameters that are configured
for this job, are disabled.
4.Klik op Indienen om uw job af te drukken.
Controleer nu de kleurenkwaliteit van de afdrukken.
Een bestand afdrukken dat meer dan een
papierformaat bevat
1.Stel de verwerkingswachtrij uit.
2.Dubbelklik op uw job in de uitgestelde verwerkingswachtrij.
3.Selecteer Papierstapel onder Afdrukken.
4.Selecteer Document met gemengd papierformaat.
5.Klik op Opslaan.
6.Geef de verwerkingswachtrij vrij.
Uw job wordt verwerkt en volgens de definities voor gemengd
papierformaat afgedrukt.
Afdrukken met de handmatige dubbelzijdige
wizard
De handmatige dubbelzijdige wizard biedt u de mogelijkheid één
zijde van de job af te drukken, het papier weer handmatig in de
printer te voeren, en vervolgens de andere zijde af te drukken. U
Een spoedjob uitvoeren41
kunt ook alleen op de voorzijde of de achterzijde van een job
afdrukken.
1.Stel de afdrukwachtrij uit.
2.Selecteer in het menu Bestand de optie Importeren.
3.Selecteer de gewenste bestanden in de bovenste lijst van het
venster Importeren en klik op de knop Toevoegen.
4.Selecteer in de lijst Virtuele printer de virtuele printer
ProcessPrint.
5.Klik op Importeren.
6.Wanneer de job is verwerkt en in de afdrukwachtrij verschijnt,
dubbelklikt u op de job.
7.Selecteer Afdrukmethode onder Afdrukken.
8.Selecteer in de lijst Afdrukmethode de optie Duplex boven
naar boven of Duplex boven naar onder.
9.Selecteer Handmatig dubbelzijdig.
10. Selecteer zo nodig onder Lade de gewenste lade (5 of 6).
11. Klik op Opslaan.
12. Rechtsklik op uw job in de afdrukwachtrij en selecteer
Handmatige dubbelzijdige wizard in het menu.
Het venster Handmatige dubbelzijdige wizard
13. Selecteer in de lijst Afdrukken de optie Beide zijden,
Voorzijde of Achterzijde.
14. Klik op Afdrukken.
Als u Beide zijden of Voorzijde hebt geselecteerd, wordt de
voorzijde van elke pagina in de job afgedrukt. Als u
Achterzijde hebt geselecteerd, wordt de achterzijde van elke
pagina in de job afgedrukt.
15. Als u Beide zijde hebt geselecteerd, verschijnt het venster
Afdrukserie voortzetten. U voltooit het afdrukken van uw job
als volgt:
a. Verzamel de stapel met afgedrukte vellen.
b. Draai de stapel van links naar rechts om, zodat de bedrukte
zijde naar beneden is gericht.
c. Plaats de stapel in dezelfde lade als die u hebt gebruikt
voor het afdrukken van de voorzijden.
d. Klik op Afdrukken.
verschijnt.
Een spoedjob uitvoeren
Wanneer u een spoedjob wilt uitvoeren, kunt u deze job
aanbieden voor verwerken of afdrukken en deze vóór andere jobs
uitvoeren. Als u een Job aanbiedt voor verwerking terwijl een
andere Job wordt verwerkt, zal deze laatste tijdelijk worden
onderbroken maar wel de status Actief blijven behouden. Als de
42Hoofdstuk 5—Afdrukken vanaf de kleurenserver
spoedjob is verwerkt en naar de afdrukwachtrij is verplaatst, zal de
onderbroken job verder worden verwerkt.
Als u een Spoedjob aanbiedt voor verwerking terwijl een andere
Job wordt afgedrukt, zal deze laatste tijdelijk worden onderbroken
nadat de huidige pagina (beide zijden) of set is afgedrukt, maar
wel de status Actief blijven behouden. Als de Spoedjob is
afgedrukt, zal het afdrukken van de afgebroken Job doorgaan.
Een spoedjob indienen
Dien een spoedjob voor verwerking of afdrukken in om te zorgen
dat deze voor andere jobs wordt uitgevoerd.
Vereisten:
De job moet in de wachtrij staan. Als de Job actief is, is deze optie
niet beschikbaar.
Er kan slechts één job tegelijk worden verwerkt of afgedrukt. Als u
daarom meerdere jobs na elkaar selecteert als spoedjobs, worden
die in de gekozen volgorde verwerkt of afgedrukt.
Klik met de rechtermuisknop op de job in de wachtrij of het
gebied Opslag en selecteer in het menu Onmiddellijkuitvoeren.
De job wordt weergegeven met de statusindicator Spoed
boven aan de betreffende wachtrij en wordt onmiddellijk
uitgevoerd.
Jobs beheren
6
Jobs archiveren en ophalen
Om voldoende schijfruimte vrij te houden, wordt aanbevolen om
back-ups van jobs en de bijbehorende bestanden naar een externe
server op te slaan en de jobs vervolgens uit het gebied Opslag te
verwijderen. U kunt de gearchiveerde jobs en bestanden later weer
voor gebruik ophalen.
Archiveren is een methode voor het maken van een back-up en
het opslaan van een job, zodat u meer ruimte op uw schijf kunt
vrijmaken. Een cabinetbestand (een gecomprimeerd bestand) dat
alle bestanden bevat die betrekking hebben op de gearchiveerde
job, wordt op de geselecteerde locatie aangemaakt. De
gearchiveerde job behoudt de huidige status (voltooid, mislukt,
vastgehouden of afgebroken) en wordt samen met de informatie in
de jobparameters en het venster Jobgeschiedenis gearchiveerd.
Een job archiveren
Opmerking: De CX-printserver archiveert grote jobs naar meerdere
cabinetbestanden.
Wanneer een gearchiveerde job wordt opgehaald behoudt deze de
oorspronkelijke jobnaam en niet de naam die werd toegewezen
toen de job werd gearchiveerd.
Maak een back-up van een job en sla deze op, zodat er meer
schijfruimte beschikbaar komt.
Vereisten:
Een map voor het opslaan van de gearchiveerde job.
1.Klik met de rechtermuisknop op de job die u wilt archiveren in
het gebied Opslag en selecteer Archiveren.
2.Zoek de gewenste doelmap voor het archief op en klik
vervolgens op Opslaan.
Een cabinetbestand (een gecomprimeerd bestand) dat alle
bestanden bevat die betrekking hebben op de gearchiveerde
job, wordt op de geselecteerde locatie aangemaakt.
3.Verwijder de job uit het gebied Opslag.
Zie ook:
VDP-elementen archiveren op pagina 99
44Hoofdstuk 6—Jobs beheren
Een job ophalen
Vereisten:
U kunt alleen jobs ophalen die zijn gearchiveerd.
Wanneer een gearchiveerde job wordt opgehaald, behoudt deze
de oorspronkelijke jobnaam en niet de naam die werd toegewezen
toen de job werd gearchiveerd. Ook de bestanden die bij de job
behoren (bijvoorbeeld de PDL-bestanden) worden opgehaald, en
het cabinetbestand wordt niet verwijderd.
U kunt meerdere jobs tegelijk ophalen.
1.Selecteer in het menu Bestand de optie Ophalen uit archief.
2.Zoek de gearchiveerde job onder zijn archiefnaam en
selecteer het bijbehorende cabinetbestand.
3.Klik op Toevoegen.
De geselecteerde job verschijnt in de onderste lijst.
4.Klik op Ophalen.
De geselecteerde job verschijnt boven aan de lijst in het
gebied Opslag.
5.Controleer in het venster
opgehaald.
Jobgeschiedenis of het bestand is
Zie ook:
VDP-elementen ophalen op pagina 100
Een job naar een andere CX-printserver
doorsturen
Vereisten:
●
De job die u wilt doorsturen, moet zich in het gebied Opslag
bevinden.
●
Dezelfde softwareversie moet op beide CX-printserver's
draaien.
1.Rechtsklik op de job in het gebiedOpslag en selecteer
Doorsturen naar > andere.
2.Typ in het vak Hostnaam/IP-adres de naam of het IP-adres
van de server waarnaar u de job wilt doorsturen.
3.Klik op Zoeken.
Jobs dupliceren45
4.Maak een keuze:
●
Verzenden naar opslag—om de job naar het gebied
Opslag van de geselecteerde server te verzenden.
●
Verzenden naar afdruk om de job naar de afdrukwachtrij
van de geselecteerde server te verzenden.
5.Klik op Verzenden.
Opmerkingen:
●
U kunt geen RTP-bestand doorsturen dat op basis van een VDP-job
is gemaakt—bijvoorbeeld een VPS-bestand. U kunt alleen de
oorspronkelijke VDP-job doorsturen.
●
U kunt geen job doorsturen als het operatorwachtwoord op de
bestemming is gewijzigd
printserver Start > Uitvoeren en maak verbinding met de doel-CXprintserver. Meld u aan met het nieuwe operatorwachtwoord.
●
Om te zorgen dat externe VDP- of PDL-elementen correct worden
verwerkt, verplaatst u de externe elementen naar de doel-CXprintserver.
●
U kunt een job niet naar een andere CX-printserver doorsturen als
bestanden nooit op de doel-CX-printserver zijn geRIPt. Dat kan in
zeldzame gevallen voorkomen, bijvoorbeeld als u het systeem
opnieuw installeert of imageschijven formatteert.
CX-printserver. Selecteer op de bron-CX-
Jobs dupliceren
Vereisten:
De job die u wilt dupliceren moet zich in het gebied Opslag
bevinden.
Rechtsklik op de job in het gebiedOpslag en selecteer
Dupliceren.
Het geselecteerde bestand wordt gedupliceerd en krijgt de
naam van de oorspronkelijke job gevolgd door het suffix _dup.
Opmerking: Wanneer u een RTP-job dupliceert, heeft de gedupliceerde
job de oorspronkelijke indeling.
Administratieweergave
De Administratieweergave biedt informatie over alle jobs die met
succes zijn afgedrukt via de
Het administratierapport heeft de vorm van een tabgescheiden
bestand en bevat gedetailleerde informatie over de afgedrukte job.
U kunt de informatie in het rapport filteren en sorteren, en
vervolgens afdrukken. U kunt het rapport ook naar een
tekstbestand afdrukken (afgescheiden door tabs of streepjes), of
een HTML-pagina. Standaard worden alle jobs vermeld die in de
afgelopen 90 dagen zijn verwerkt.
CX-printserver.
46Hoofdstuk 6—Jobs beheren
Dit rapport bevat verschillende soorten informatie, zoals de
volgende:
●
De grootte van de job
●
De verwerkingstijd
●
Het aantal pagina's in de job
●
Het aantal pagina's dat in zwart-wit en in kleur is afgedrukt.
Deze gegevens zijn gebaseerd op de oorspronkelijke invoer
van een job en de parameters die zijn ingesteld in het venster
Jobparameters.
De Administratieweergave
is toegankelijk via het menu Info.
Zie ook:
Een job in de grijstintmodus afdrukken op pagina 65
Een job die grijsschaal RGB-elementen bevat met zwarte toner
afdrukken op pagina 65
Zwarte kleur in een job met CMYK-grijstintelementen
behouden op pagina 65
De administratieweergave aanpassen
U kunt de tabel van de administratieweergave op twee manieren
aanpassen:
●
Kolommen weergeven, verbergen en verplaatsen. Dit is een
snelle manier om de tabel aan te passen. De wijzigingen aan
de tabel worden niet opgeslagen.
●
Een aangepaste administratieweergave maken die u kunt
bewerken en opslaan.
Kolommen in de Administratieweergavetabel weergeven,
verbergen en verplaatsen
Een snelle manier om de Administratieweergavetabel aan te
passen is door kolommen weer te geven, te verbergen of te
verplaatsen.
Voer een van de volgende handelingen uit:
●
Wanneer u een kolom naar een andere locatie in de tabel
wilt verplaatsen, versleept u de kolom naar de gewenste
locatie.
●
U verbergt een kolom door op een kolom in de tabel te
rechtsklikken, Verbergen te selecteren en vervolgens in de
lijst met weergegeven kolommen de kolom te selecteren
die u wilt verbergen.
●
U geeft een kolom weer door op een kolom in de tabel te
rechtsklikken, Weergeven te selecteren en vervolgens in
Een aangepaste weergave maken in de Administratieweergave47
de lijst met verborgen kolommen de kolom te selecteren die
u wilt weergeven.
Een aangepaste weergave maken in de Administratieweergave
U kunt een administratieweergave maken voor uw specifieke
behoeften door in de Administratieweergave kolommen te
selecteren en uw selecties als een aangepaste weergave op te
slaan.
1.Selecteer Administratie in het menu Info.
Het venster Administratieweergave
2.Klik naast de lijst Weergave op de knop bladeren (...).
3.Klik in het Weergaven op Toevoegen (+).
4.Typ in het vak Weergavenaam een naam voor de nieuwe
weergave die u wilt toevoegen.
5.Selecteer in de lijst Gebaseerd op de weergave waarop u uw
nieuwe weergave wilt baseren.
6.Klik op OK.
De nieuwe weergave wordt aan het gebied Weergaven
toegevoegd en de namen van de kolommen waarop de
weergave is gebaseerd, zijn geselecteerd.
7.Selecteer de kolommen die u in de nieuwe weergave wilt
weergeven.
Verplaats met behulp van de pijltoetsen de namen van de
kolommen omhoog en omlaag om de volgorde aan te geven
waarin de kolommen in de nieuwe weergave verschijnen.
8.Klik op OK.
verschijnt.
Jobrapport
U kunt de aangepaste weergave in de lijst Weergave van de
Administratieweergave selecteren.
Het venster Jobrapport bevat alle informatie van het venster
Jobparameters voor een specifieke job. In het venster Jobrapport
worden de jobparameters in één venster weergegeven, dat kan
worden afgedrukt of als een tekstbestand kan worden
geëxporteerd.
U opent het venster Jobrapport door op een job in het gebied
Opslag te rechtsklikken en Jobrapport te selecteren.
48Hoofdstuk 6—Jobs beheren
Bestanden exporteren
Een PostScript-bestand exporteren
U kunt een PostScript-bestand exporteren en dit naar PDFindeling converteren.
Vereisten:
Een PostScript-bestand moet zich in het gebied Opslag bevinden.
PDF2Go-jobs
1.Selecteer een PostScript-bestand in het gebied
van de Opslag.
2.Rechtsklik op de job en selecteer PDF exporteren.
3.Ga in het dialoogvenster Exporteren naar de map waarin u het
bestand wilt opslaan en klik op Opslaan.
Het PDF-bestand kan op iedere printer worden afgedrukt.
PDF2Go is een poort waarmee u de RTP- en PDL-bestanden kunt
exporteren en deze naar een PDF-bestand kunt converteren. Met
Exporteren naar PDF kunt u een kopie van uw job versturen om
deze te laten goedkeuren voordat hij wordt afgedrukt. Via de CXprintserver kunnen jobs die standaard PDF-bestanden zijn, zowel
voor als na de verwerking worden geëxporteerd. Voor een
uitgevoerde RTP-job, bevat het PFD-bestand de rastergegevens
van de Job.
De verwerking converteert de RTP-informatie naar
rasterbestanden die kunnen worden ingevoegd in een PDFindeling. Met dit verwerkingsproces wordt verzekert dat het
bestand kan worden verwerkt en afgedrukt op iedere willekeurige
PDF-printer.
CX-printserver
Een RTP-bestand exporteren
U kunt een RTP-bestand exporteren en dit naar PDF-indeling
converteren.
Vereisten:
Er moet zich in het gebied Opslag een verwerkt bestand
bevinden.
1.Selecteer een RTP-job in het gebied CX-printserver Opslag.
2.Rechtsklik op de job en selecteer Als PDF2Go exporteren.
Bestanden exporteren49
3.Selecteer Geoptimaliseerd voor afdrukken of
Geoptimaliseerd voor rasteren en klik op OK.
Opmerking: Met de indeling Geoptimaliseerd voor rasteren wordt een
lageresolutieversie van de job gemaakt.
4.Ga in het dialoogvenster
Als PDF2Go exporteren naar de map
waarin u het bestand wilt opslaan en klik op Opslaan.
Het PDF-bestand kan op iedere printer worden afgedrukt.
50Hoofdstuk 6—Jobs beheren
Kleur beheren
7
Kleurbeheer op de CX-printserver
Kleurbeheer bestaat uit een aantal stappen die moeten worden
genomen om ervoor te zorgen dat kleuren nauwkeurig en
herhaalbaar zijn wanneer deze van het ene op het andere
apparaat worden overgezet. Deze stappen zorgen dat u de kleuren
van een illustrator of fotograaf zo nauwkeurig mogelijk op een
beeldscherm, een proefdruk of een persblad kunnen reproduceren.
De CX-printserver biedt u de mogelijkheid deze hulpmiddelen te
gebruiken om de kleurkwaliteit van uw jobs aan te passen en te
verbeteren:
●
Profielbeheer
kleurruimte van de printer definiëren, en deze zijn gebaseerd op
de combinaties van het papier en de toner die u gebruikt. U
heeft voor verschillende materiaalsoorten verschillende
bestemmingsprofielen nodig.
●
Steunkleureneditor, waarmee u de CMYK-waarden kunt
bewerken voor elke steunkleur in de Steunkleurbibliotheek.
●
Gradatiehulpmiddel, waarmee u gradatietabellen kunt maken en
bewerken om tintcorrecties op uw gedrukte uitvoer te verrichten.
●
Kalibratietabelbeheer, waarmee u kalibratietabellen kunt
bekijken en bewerken.
Opmerking: Dit is onderdeel van de Creative Power Kit.
●
Materiaal- en kleurbeheer, waarmee u bepaalde
materiaalparameters aan een bestemmingsprofiel, rastering en
kalibratietabel kunt toewijzen.
Profielen beheren
Profielen worden gebruikt om kleuren op consistente manier uit de
kleurruimte van het ene apparaat in de kleurruimte van het andere
apparaat te reproduceren. Deze bevatten de benodigde informatie
voor het converteren van kleurgegevens tussen
apparaatafhankelijke kleurruimten en apparaatonafhankelijke
kleurruimten. U gebruikt profielen om de kleuren van uw systeem
te beheren.
, waarmee u profielen kunt importeren die de
52Hoofdstuk 7—Kleur beheren
Het bronprofiel bepaalt de RGB- of CMYK-kleurruimte van de bron
van het object: kenmerken als het witpunt, de gamma en de
soorten fosfor die worden gebruikt. Het bestemmingsprofiel
definieert het kleurenbereik van een uitvoerapparaat, zoals een
printer. De CX-printserver
gebruikt een apparaatonafhankelijke
kleurruimte voor de vertaling tussen de bronkleurruimte en de
kleurruimte van het uitvoerapparaat.
Een bestemmingsprofiel importeren
U kunt een bestemmingsprofiel importeren om een
uitvoerapparaat te emuleren.
Vereisten:
Wanneer u een profiel op een andere locatie dan in Profielbeheer
hebt opgeslagen, moet u dit eerst importeren voordat u een job
hiermee kunt afdrukken.
Opmerking: Na het importeren van het profiel krijgt het bestand de indeling
*.icm.
1.Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie
Bronnencentrum.
Het venster Bronnencentrum
verschijnt.
2.Selecteer Profielbeheer in de lijst Bron.
3.Klik op het tabblad Bestemmingsprofiel.
4.Klik op de knop Importeren .
Het venster ICC-bestemmingsprofiel importeren verschijnt.
5.Klik in het gebied Bestemmingsprofiel op de knop Bladeren.
6.Selecteer vervolgens het gewenste bestemmingsprofiel en klik
op Openen.
De nieuwe bestemmingsnaam verschijnt in het vak
Bestemmingsnaam.
7.(Optioneel) Wijzig de naam van de bestemming.
8.Klik op Importeren.
9.Klik op Sluiten om het Bronnencentrum te sluiten.
Het nieuwe bestemmingsprofiel wordt toegevoegd aan het
tabblad Kleurstroom in het venster jobparameters.
Een bronprofiel importeren53
Een bronprofiel importeren
Importeer een CMYK- of RGB-bronprofiel om andere apparaten of
kleurruimte te emuleren.
1.Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie
Bronnencentrum.
Het venster Bronnencentrum
2.Selecteer Profielbeheer in de lijst Bron.
3.Klik op de knop Importeren .
Het venster ICC bronprofiel importeren verschijnt.
4.Klik in het gebied Bronprofiel op de knop Bladeren.
5.Selecteer vervolgens het gewenste bronprofiel en klik op
Openen.
De nieuwe emulatienaam verschijnt in het vak Emulatienaam.
6.(Optioneel) Wijzig de naam van de emulatie.
7.Klik op Importeren.
8.Klik op Sluiten om het Bronnencentrum te sluiten.
Het nieuwe ICC-bronprofiel wordt toegevoegd aan het tabblad
Kleurstromen in het venster Jobparameters.
verschijnt.
Een apparaatkoppelingsprofiel importeren
Importeer een apparaatkoppelingsprofiel.
1.Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie
Bronnencentrum.
Het venster Bronnencentrum verschijnt.
2.Selecteer Profielbeheer in de lijst Bron.
3.Klik op het tabblad Apparaatkoppelingsprofiel.
4.Klik op de knop Importeren .
Het venster Apparaatkoppelingsprofiel importeren verschijnt.
5.Klik in het gebied Apparaatkoppelingsprofiel op de knop
Bladeren.
6.Selecteer vervolgens het gewenste Apparaatkoppelingsprofiel
en klik op Openen.
De naam van het nieuwe apparaatkoppelingsprofiel wordt
weergegeven in het vak Naam apparaatkoppeling.
7.(Optioneel) Wijzig de naam van het apparaatkoppelingsprofiel.
8.Klik op Importeren.
9.Klik op Sluiten om het Bronnencentrum te sluiten.
Het nieuwe Apparaatkoppelingsprofiel wordt toegevoegd aan
het tabblad Kleurstromen in het venster Jobparameters.
54Hoofdstuk 7—Kleur beheren
Materiaal toewijzen met het hulpmiddel Materiaalen kleurbeheer
Aangepaste kalibratietabellen worden automatisch toegewezen
aan de relevante materiaalsoort op basis van materiaalsoort en
rastering. Als u geen aangepaste kalibratiecurve maakt of een
bestemmingsprofiel importeert, worden een vanuit de fabriek
meegeleverde bestemmingsprofiel en kalibratiecurve (Normaal)
op uw job toegepast.
1.Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie
Bronnencentrum.
2.Selecteer in de lijst Bron Materiaal- en kleurbeheer.
3.Klik op de knop Nieuw (+).
Het dialoogvenster Materiaaltoewijzing verschijnt.
4.Selecteer de gewenste materiaalsoort in de lijst Papiersoort.
5.Selecteer het gewenste rasteringtype in de lijst Rasteren.
6.Selecteer in de lijst Kalibratie de gewenste aangepaste
kalibratiecurve.
7.Selecteer het gewenste bestemmingsprofiel in de lijst Profiel.
8.Klik op OK.
Kalibratietabellen beheren
Venster Kalibraties
U kunt alle kalibratie-opzoektabellen (LUT's) die op de
printserver zijn opgeslagen, bekijken en bewerken. U kunt de
kalibratietabelinformatie vinden in Hulpmiddelen >
Bronnencentrum > Kalibraties. Dit is onderdeel van de Creative
Power Kit.
Lijst met kalibratietabellen
<Calibration_table_name>
Kalibratietabellen die met de Kalibratiewizard zijn gemaakt.
Geen
Jobs waarvoor deze optie is geselecteerd, worden zonder
kalibratietabel verwerkt en afgedrukt.
CX-
Kalibratietabel Info tabblad Gegevens55
Normaal
(standaardtabel)—Dit is een standaardtabel die niet kan
worden bewerkt. Als er geen kalibratietabel is gemaakt voor
de materiaalsoort en de rastermethode die u gebruikt, wordt
de kalibratietabel Normaal gebruikt wanneer u de job
verwerkt en afdrukt.
Kalibratietabel Info tabblad Gegevens
Dit tabblad bevat het volgende:
●
Uitvoerdichtheid
Gemeten
De waarden die vanaf het afgedrukte doel zijn gemeten.
Doel
De verwachte waarden van de uitvoerdichtheid.
Min. geaccepteerd
De minimum gemeten waarde van de uitvoerdichtheid
die voor correctie wordt geaccepteerd.
●
Eigenschappen—De parameters die bij het maken van de
kalibratietabel zijn geselecteerd.
Kalibratietabel Info tabblad Grafiek
Tijdens het afdrukken worden via de
waarden in het RTP-bestand automatisch vervangen door nieuwe
waarden, waarmee het huidige prestatieniveau van de printer
wordt gecompenseerd.
Dit tabblad bevat het volgende:
Separaties
In de grafiek worden de cyaan, magenta, gele en zwarte
separaties weergegeven. U kunt informatie over elke
separatie zien door op de gewenste separatieknop te
klikken. Of u kunt alle separaties samen zien door te klikken
op de knop met alle vier de kleuren.
Uitvoerdichtheid
CX-printserver de CMYK-
De verticale as geeft de puntpercentagewaarden van de
uiteindelijke uitvoergegevens aan (nadat de kalibratietabel
is toegepast) die naar de printer zijn verzonden.
56Hoofdstuk 7—Kleur beheren
Invoer %
De horizontale as geeft de puntpercentage waarden van
het RTP bestand aan.
Een item aan een kalibratietabel toevoegen
U kunt een kalibratietabel bekijken om er zeker van te zijn dat de
curven egaal en ononderbroken zijn. Als u niet tevreden bent met
de resultaten, kunt u op het tabblad Editor de beeldwaarden in de
waardetabel aanpassen.
1.Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie
Bronnencentrum.
2.Selecteer Kalibratie in de lijst Bron.
3.Selecteer de kalibratietabel waaraan u een item wilttoevoegen en klik op het tabblad Editor.
4.Klik in de lijst Separatie op de separatie waaraan u een item
wilt toevoegen.
De bestands- en printerwaarden voor de door u geselecteerde
separatie worden aan de lijsten Bestandswaarde en
Printerwaarde toegevoegd.
5.Selecteer een rij in de waardetabel en klik op de knop
Toevoegen.
6.Selecteer de gewenste waarden in de lijst Bestandswaarde
en Printerwaarde in het venster Item toevoegen.
7.Klik op OK.
De waardetabel is nu bijgewerkt en de kalibratiegrafiek is
aangepast.
8.Klik op de knop Opslaan om uw wijzigingen op te slaan.
Overzicht van de Steunkleuren-editor
Een steunkleur is een speciaal gemengde inkt die u de
mogelijkheid biedt kleuren te reproduceren die moeilijk te
reproduceren zijn met CMYK-inkten.
Er kunnen enkele Jobpagina's zijn die RGB, CMYK en
steunkleurelementen bevatten.
De CX-printserver Steunkleuren-editor
waarden te bewerken voor elke steunkleur in de
steunkleurenbibliotheek. De bewerkte steunkleur wordt in een
aangepaste bibliotheek opgeslagen. Wanneer de CX-printserver
een steunkleur in een job identificeert, wordt eerst gekeken naar
de naam van de steunkleur in de aangepaste bibliotheek en
worden vervolgens de bijbehorende CMYK-waarden gebruikt. Als
biedt u de mogelijkheid de -
Een steunkleur toevoegen57
de steunkleur niet wordt gevonden, wordt in de PANTONE-, HKS-,
DIC- en TOYO-steunkleurbibliotheken gekeken. Als de steunkleur
in geen van beide bibliotheken wordt gevonden, gebruikt de
CXprintserver de CMYK-waarden die in het oorspronkelijke bestand
zijn ingesloten.
Een steunkleur toevoegen
1.Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie Steunkleuren-
editor.
2.Selecteer het tabblad Steunkleur.
3.Klik in het dialoogvenster Steunkleuren-editor op +.
4.Typ de nieuwe kleurnaam in zoals deze in het oorspronkelijke
bestand wordt vermeld.
Opmerking: De namen van steunkleuren zijn hoofdlettergevoelig en
moeten precies overeenkomen met de namen in het oorspronkelijke
bestand.
5.Pas de CMYK-waarden naar wens aan.
6.Klik op Opslaan.
7.Klik op Sluiten.
De nieuwe kleur wordt toegevoegd aan de bibliotheek met
aangepaste kleuren.
Volgende:
Als u voor een RTP-job een nieuwe steunkleur hebt gemaakt,
moet u de job opnieuw RIPpen voordat u hem afdrukt.
Een steunkleur bewerken
1.Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie Steunkleuren-
editor.
2.Selecteer het tabblad Steunkleur.
3.Voer één van de volgende handelingen uit:
●
Selecteer de gewenste kleur in de lijst Kleur.
●
Selecteer in de lijst Steunkleurenbibliotheek de
kleurenbibliotheek die de te bewerken kleur bevat.
Opmerking: Als u met een toepassing als Adobe
kunt u de PANTONE C-bibliotheek gebruiken.
4.Selecteer de gewenste kleur.
De CMYK-waarden van de kleur en een voorbeeld van de
kleur worden rechts in het venster
weergegeven.
5.Pas de CMYK-waarden naar wens aan.
InDesign werkt,
Steunkleuren-editor
58Hoofdstuk 7—Kleur beheren
6.Klik op Toepassen.
De nieuwe kleur wordt toegevoegd aan de bibliotheek met
aangepaste kleuren.
7.Klik op Sluiten.
Een steunkleur verwijderen
U kunt steunkleuren uit de aangepaste kleurenbibliotheek
verwijderen.
1.Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie Steunkleureneditor.
2.Selecteer het tabblad Steunkleur.
3.Selecteer Aangepaste bibliotheek in de lijst
Steunkleurenbibliotheek.
4.Selecteer de kleur die u wilt verwijderen in de lijst met
aangepaste kleuren.
5.Klik op -.
6.Klik op Ja om de kleur te verwijderen.
7.Klik op Sluiten.
Een testafdruk van steunkleuren maken
Selecteer steunkleuren in de steunkleurenbibliotheek en druk
deze af om te controleren hoe de steunkleuren eruitzien op het
geselecteerde papier.
1.Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie Steunkleureneditor.
2.Selecteer het tabblad Steunkleur.
3.Klik op Testafdruk.
4.Selecteer een of meer steunkleuren of klik op Alles.
5.Klik op Afdrukken.
6.Selecteer de gewenste lade in de lijst Lade.
7.Selecteer de gewenste rastermethode in de lijst Rasteren.
8.Selecteer de kalibratietabel in de lijst Kalibratie.
9.Klik op Afdrukken.
De testafdruk voor de geselecteerde steunkleuren wordt
afgedrukt.
Een steunkleur meten met gebruikmaking van de X-Rite i1spectrofotometer
Gebruik de spectrofotometer om steunkleurwaarden te verkrijgen
van bedrukt materiaal, stof, enzovoort, en sla vervolgens de
Overzicht van steunkleurvariaties59
equivalente CMYK-waarden in de aangepaste kleurenbibliotheek
op.
Vereisten:
●
De spectrofotometer moet op de USB-poort op de
CX-
printserver zijn aangesloten.
●
Kalibreer de spectrofotometer door deze op zijn plaat te zetten.
1.Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie Steunkleuren-
editor.
2.Klik op het tabblad Steunkleuren op Kleur kiezen
wacht tot het bericht Zet apparaat op gemeten
steunkleur en druk op toets verschijnt.
3.Plaats de spectrofotometer op het gebied van de kleur die u
wilt meten en druk vervolgens op de knop van de
spectrofotometer en houd deze ingedrukt.
De CMYK-waarden en een miniatuur van de steunkleur
worden weergegeven.
4.Typ een naam voor de nieuwe steunkleur in het vak
Kleurnaam.
5.Klik op Opslaan.
De nieuwe kleur wordt toegevoegd aan de bibliotheek met
aangepaste kleuren.
Overzicht van steunkleurvariaties
Met de functie voor steunkleurvariaties kunt u een steunkleur
eenvoudig bewerken door een geschiktere tint te selecteren. De
functie voor steunkleurvariaties biedt 37 variaties, met enigszins
verschillende CMYK-waarden.
U kunt met de functie voor steunkleurvariaties het volgende
instellen:
en
●
De variatie van het puntpercentage voor cyaan, magenta en
geel door variaties van 1-7% te selecteren. De
standaardwaarde is 2%.
●
U kunt de tint veranderen door variaties te selecteren van de
cyaan, magenta, gele, rode, groene en blauwe as.
●
De helderheid door de K-waarde met maximaal 20% te
verhogen of te verlagen.
Een steunkleurvariant selecteren
1.Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie Steunkleuren-
editor.
60Hoofdstuk 7—Kleur beheren
2.Selecteer de naam van de steunkleur in de lijst Kleur of
blader door de lijst met steunkleuren en selecteer vervolgens
de steunkleur die u wilt wijzigen.
3.Klik op de knop Variaties.
Het dialoogvenster
Variaties verschijnt. De steunkleur ligt in
het midden van de kleurvlakken en wordt aangeduid met 0.
4.Klik op de schuifregelaar Variatiestappen om de
verschillende variatiestappen tussen de 1 tot 7 kleureenheden
van de oorspronkelijke waarde te zien. Elke eenheid verwijst
naar een puntpercentage van de oorspronkelijke waarde.
5.(Optioneel) Om de CMYK-waarden van een kleurvak te zien,
rolt u de muis over het kleurvlak.
De CMYK-waarden worden links onder in het dialoogvenster
weergegeven.
6.U selecteert een variatie van de steunkleur door op het
gewenste kleurvlak te klikken.
De vakken Voor en Na laten het verschil zien tussen de
originele steunkleur en het geselecteerde kleurenvlak.
7.Wanneer u een andere helderheid voor het geselecteerde
kleurvlak wilt instellen, klikt u op een kleurvlak onder
Helderheid.
De K-waarde van het geselecteerde kleurvlak wordt op basis
van uw selectie verhoogd of verlaagd.
8.Klik op Selecteren.
9.Klik op Toepassen.
De steunkleur met de nieuwe waarden wordt toegevoegd aan
de aangepaste bibliotheek.
10. Klik op Sluiten.
Een steunkleurvariant afdrukken
Druk een steunkleurendiagram af.
Vereisten:
De printer moet aangesloten zijn
1.Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie Steunkleureneditor.
2.Selecteer de naam van de steunkleur in de lijst Kleur of
blader naar de steunkleuren en selecteer vervolgens de
steunkleur die u wilt wijzigen.
3.Klik op de knop Variaties
Het dialoogvenster Variaties verschijnt. De steunkleur ligt in
het midden van de kleurvlakken en wordt aangeduid met 0.
.
Specifieke steunkleuren beveiligen61
4.Selecteer het gewenste kleurvlak.
5.Klik op Variaties afdrukken.
6.Doe het volgende:
●
Selecteer de gewenste lade in de lijst Lade.
●
Selecteer de gewenste rastermethode in de lijst Rasteren.
●
Selecteer in de lijst Kalibratie de gewenste kalibratietabel.
●
Wanneer u de variaties zonder achtergrond wilt afdrukken,
maakt u de selectie van Afdrukken met achtergrond
ongedaan.
7.Klik op Afdrukken.
Specifieke steunkleuren beveiligen
U kunt met behulp van de Steunkleuren-editor specifieke kleuren
beveiligen (bijvoorbeeld bedrijfslogo's of -kleuren) en er zo voor
zorgen dat de kleuren op de verschillende apparaten betrouwbaar
en consistent zijn. Wanneer u een specifieke kleur definieert als
een RGB-, CMYK- of Grijze steunkleur en hiervoor een vast
CMYK-doel opgeeft, wordt de kleur door de
behandeld als een steunkleur en beveiligd.
CX-printserver
Een RGB-kleur als een steunkleur beveiligen
De werkstroom RGB-steunkleur geldt voor grafische elementen en
tekstelementen.
1.Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie Steunkleuren-
editor.
2.Klik in het dialoogvenster Steunkleuren-editor op het tabblad
RGB beveiligen.
3.Klik op (+).
4.Typ een naam voor de kleur in het vak Kleurnaam.
5.Typ de gewenste waarden in de kolom RGB-bronwaarden en
de kolom CMYK-doelwaarden of selecteer een steunkleur in
de lijst Gehele voorgedefinieerde lijst.
6.Klik op Opslaan.
7.Selecteer de kleur op het tabblad RGB beveiligen.
Er verschijnt informatie over de kleur.
8.Pas zo nodig de CMYK-waarden aan in de kolom
Gecorrigeerd.
9.Klik op Toepassen.
10. Wanneer u dit op uw job wilt toepassen, selecteert u op het
tabblad Kleur van het venster Jobparameters Beveiligde
kleuren en daarna het selectievakje Beveiligde RGBwaarden gebruiken.
62Hoofdstuk 7—Kleur beheren
Een grijze kleur als een steunkleur beveiligen
De werkstroom grijze steunkleur geldt voor grafische elementen
en tekstelementen.
1.Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie Steunkleureneditor.
2.Klik in het dialoogvenster
Grijs beveiligen.
3.Klik op (+).
4.Typ een naam voor de kleur in het vak Kleurnaam.
5.Typ de gewenste waarden in de kolom Bronwaarde grijs en
de kolom CMYK-doelwaarden of selecteer een steunkleur in
de lijst Gehele voorgedefinieerde lijst.
6.Klik op Opslaan.
7.Selecteer de kleur op het tabblad Grijs beveiligen.
8.Pas zo nodig de CMYK-waarden aan in de kolom
Gecorrigeerd.
9.Klik op Toepassen.
10. Wanneer u dit op uw job wilt toepassen, selecteert u op hettabblad Kleur van het venster Jobparameters Beveiligde
kleuren en daarna het selectievakje Beveiligde
grijswaarden gebruiken.
Steunkleuren-editor op het tabblad
Een CMYK-kleur als een steunkleur beveiligen
De werkstroom CMYK-steunkleur geldt voor grafische elementen
en tekstelementen.
1.Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie Steunkleureneditor.
2.Klik in het dialoogvenster Steunkleuren-editor op het tabblad
CMYK beveiligen.
3.Klik op (+).
4.Typ een naam voor de kleur in het vak Kleurnaam.
5.Typ de gewenste waarden in de kolom CMYK-bronwaarden
en de kolom CMYK-doelwaarden of selecteer een steunkleur
in de lijst Gehele voorgedefinieerde lijst.
6.Klik op Opslaan.
7.Selecteer de kleur op het tabblad CMYK beveiligen.
8.Pas zo nodig de CMYK-waarden aan in de kolom
Gecorrigeerd.
9.Klik op Toepassen.
Kleuraanpassing met het gradatiehulpmiddel63
10. Wanneer u dit op uw job wilt toepassen, selecteert u op het
tabblad Kleur van het venster Jobparameters Beveiligde
kleuren en daarna het selectievakje Beveiligde CMYwaarden gebruiken.
Kleuraanpassing met het gradatiehulpmiddel
Het is soms nodig om tooncorrecties uit te voeren tijdens het
afdrukken van een job. U kunt het Gradatiehulpmiddel
om gradatietabellen te maken en te bewerken. Vervolgens kunt u
deze tabellen op uw afgedrukte uitvoer toepassen. Voordat u uw
job voor het afdrukken verzendt, geeft u in het venster
Gradatiehulpmiddel een voorbeeld van de job weer en controleert
u het effect van uw gradatietabellen op uw job. Deze
gradatiewijzigingen bestaan uit aanpassingen van de helderheid,
het contrast en de kleurbalans in het gehele toonbereik van het
gehele beeld of in specifieke toonbereiken.
De standaard gradatietabel, DefaultGradTable, dient als basis en
bestaat uit een gradatiecurve van 45°, waarbij helderheid en
contrast op 0, en contrastcentrum op 50 staan ingesteld. Alle
kleurscheidingen zijn geselecteerd. De lijst Gradatietabel bevat
ook deze voorgedefinieerde gradatietabellen:
gebruiken
●
Koel: geeft blauwe tinten helderer weer.
●
Levendig: verhoogt de kleurverzadiging.
●
Verzadigd: verhoogt de kracht (chroma of puurheid).
●
Scherp: verhoogt het contrast.
●
Warm: geeft de tinten in de laagste dichtheden een heldere
roodachtige kleur.
Een gradatietabel maken en bewerken
U kunt de gradatie, de helderheid en het contrast in RTPbestanden aanpassen en een voorbeeld van uw wijzigingen
bekijken voordat u uw job afdrukt.
1.Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie Gradatie.
2.Klik naast het vak Voorbeeld weergeven op Bladeren.
64Hoofdstuk 7—Kleur beheren
3.Selecteer de job waarvan u een voorbeeld wilt zien en klik op
de knop Openen.
4.Selecteer de separaties die u wilt bewerken door een van de
volgende handelingen uit te voeren:
●
Klik op de knop Alle kleuren om alle separaties
tegelijkertijd te bewerken.
●
Klik op de separatieknop van de separaties die u wilt
bewerken; klik bijvoorbeeld alleen op de knop voor
cyaanseparatie.
5.Klik op de curve in de grafiek om een punt toe te voegen en
sleep het punt om de separatie te wijzigen.
De waarde verschijnt in het vak Invoer of Uitvoer.
6.Selecteer een punt en klik op Verwijderen om een punt op de
curve te verwijderen.
7.Klik op Herstellen om de gradatiecurve weer op 45° terug te
zetten.
8.Klik op Terugzetten om terug te gaan naar de oorspronkelijke
gradatie-instellingen.
9.Klik op Ongedaan maken om de laatste wijziging aan de
gradatiegrafiek te verwijderen.
10. Verschuif de schuifregelaar om de helderheid of het contrast
aan te passen.
11. Klik op Vernieuwen om de gradatiewijzigingen in uw job te
bekijken.
De gradatiewijzigingen worden automatisch toegepast op de
weergegeven afbeelding in het Na-beeld.
Opmerking: Wanneer u de gradatietabeldefinities in het hulpmiddel
Gradatie wijzigt en op Vernieuwen klikt, zult u zien dat de wijzigingen
effect hebben op de afbeelding in zijn geheel. Ongeacht wat u echter
Kleurenjobs als zwart-wit afdrukken65
ziet in de weergave Na, zullen de wijzigingen aan de gradatietabellen
geen effect hebben op de steunkleuren.
12. Klik op Opslaan .
13. Typ in het vak Tabelnaam de naam van de nieuwe
gradatietabel.
14. Klik op OK.
De gradatietabel wordt opgeslagen en aan de lijst Gradatietabel
op het tabblad Kleurcorrecties in het venster Jobparameters
toegevoegd.
Kleurenjobs als zwart-wit afdrukken
Een job in de grijstintmodus afdrukken
1.Op de CX-printserver opent u het venster Jobparameters
selecteert u Kleur > Kleurenmodus en vervolgens
Grijstinten.
2.Klik op OK.
en
Een job die grijsschaal RGB-elementen bevat met zwarte toner
afdrukken
1.Op de CX-printserver opent u het venster Jobparameters en
selecteert u Kleur > Inktbesparing, en selecteert u
vervolgens Grijstinten met zwarte toner afdrukken.
2.Klik op Indienen.
Zwarte kleur in een job met CMYK-grijstintelementen behouden
1.Open op de CX-printserver het venster Jobparameters en
selecteer Kleur > Beveiligde kleuren.
2.Selecteer in het gebied CMYK de optie Zwarte kleur
behouden.
3.Klik op Indienen.
66Hoofdstuk 7—Kleur beheren
Productiewerkstromen
8
Afdrukken met gebruikmaking van impositie
Impostieoverzicht
Impositie is het proces waarbij paginabeelden op een vel papier
worden gepositioneerd, zodat wanneer een printer of digitale
afdrukpers het vel afdrukt, de paginabeelden in de juiste volgorde
staan. Impositie is onderdeel van de procedure om afgewerkte
documenten af te leveren.
U kunt behalve paginabeelden ook diverse markeringen toevoegen
aan de vellen om u te helpen bij het productieproces. Met deze
markeringen wordt aangegeven waar het papier moet worden
gevouwen of afgesneden.
Imposite heeft geen effect op de inhoud van de afzonderlijke
pagina's, maar bepaalt alleen de plaatsing van paginabeelden op
een persvel. Impositie is een combinatie van inhoud en lay-out. De
inhoud bestaat uit de pagina's die moeten worden afgedrukt en de
lay-out is de locatie van de pagina op het vel, samen met de
afdrukmarkeringen, snijtekens en vouwlijnen van de pagina.
Zie ook:
Tabblad Impositie in het venster Jobparameters op pagina 107
68Hoofdstuk 8—Productiewerkstromen
Impositiemethoden
De CX-printserver biedt verschillende impositiemethoden.
ImpositiemethodeBeschrijving
Uitvoeren en herhalenDeze methode is het efficiëntst
wanneer u meerdere kopieën van
hetzelfde beeld wilt afdrukken en elk
vel helemaal wilt vullen,
bijvoorbeeld veel visitekaartjes op
één vel.
Uitvoeren en doorgaanMet deze methode kunt u
verschillende pagina's van een job
op één vel afdrukken, zodat het vel
optimaal wordt opgevuld.
Snijden en stapelen
In de vouw gehechtBij deze methode wordt zo
Garenloos gebonden
Deze methode wordt gebruikt om
pagina's af te drukken, te snijden en
te stapelen, zonder de volgorde te
verstoren. Wanneer de gesneden
stapels boven op elkaar worden
gelegd, krijgt de volledige job de
gewenste volgorde. De methode
Snijden en stapelen wordt
voornamelijk gebruikt voor grote
jobs met variabele gegevens.
afgedrukt dat hechten in de vouw
mogelijk is. Bij deze bindmethode
worden vellen gevouwen, in elkaar
gelegd en vervolgens langs de rug
gehecht of geniet, bijvoorbeeld in
het geval van een brochure of
tijdschrift.
Bij deze methode wordt zo
afgedrukt dat garenloos binden
mogelijk is. Garenloos gebonden is
een boekafwerkingstechniek waarbij
de gevouwen vellen op volgorde
worden gevouwen en bijeen worden
geklemd. De rugzijde van de
verzamelde pagina's wordt met
behulp van een zaag ruw gemaakt.
Vervolgens wordt de rug bedekt met
lijm en de kaft van het boek aan de
gelijmde rug vastgemaakt. Deze
methoden wordt vooral voor boeken
gebruikt.
Een voorbeeld van een impositielay-out weergeven69
Een voorbeeld van een impositielay-out weergeven
Bekijk uw impositielay-out en instellingen.
Vereisten:
U moet een impositiemethode selecteren.
U kunt het venster Voorbeeld
geopend houden om de impositie-instellingen te controleren terwijl
u deze selecteert. Het venster Voorbeeld biedt een dynamische
weergave van alle wijzigingen die u aanbrengt.
1.Open het venster Jobparameters van de gewenste job.
2.Klik op het tabblad Impositie en zorg dat een
impositiemethode is geselecteerd.
3.Klik op de knop Voorbeeld.
Het venster Voorbeeld verschijnt.
4.Klik na het bekijken van het voorbeeld op de knop Sluiten.
Een job voor visitekaartjes afdrukken
Gebruik de impositiemethode uitvoeren en herhalen om meerdere
exemplaren van hetzelfde visitiekaartje op één persvel af te
drukken.
Vereisten:
In dit voorbeeld wordt ervan uitgegaan dat uw job eenzijdige
visitekaartjes van 50 mm × 90 mm bevat, met een impositie op
A3-papier (Tabloid).
op elk gewenst moment openen en
1.Klik op de knop Onderbreken om de verwerkingswachtrij te
onderbreken.
2.Selecteer in het menu Bestand de optie Importeren.
3.Importeer het bestand met het visitekaartje naar de
ProcessPrint virtuele printer.
Het bestand wordt naar de verwerkingswachtrij geïmporteerd
en krijgt de status Wachten.
4.Dubbelklik op het bestand met het visitekaartje in de
uitgestelde verwerkingswachtrij.
Het venster Jobparameters verschijnt.
5.Selecteer in het venster Jobparameters onder Afdrukken de
parameter Papierstapel.
6.Selecteer 11 x 17 in de lijst Papierstapel.
7.Klik op het tabblad Impositie.
8.Selecteer in de lijst Impositiemethode de methode Uitvoeren
en herhalen.
70Hoofdstuk 8—Productiewerkstromen
9.Selecteer de parameter en stel de waarden als volgt in:
a. Selecteer Aangepast voor Nettoformaat.
b. Typ bij H 1,96 inch of 50 mm.
c. Typ bij B 3,54 inch of 90 mm.
Een voorbeeld van de indeling wordt hieronder weergegeven.
10. Zorg dat Liggend bij Richting voor bijsnijden is
geselecteerd. U kunt de richting voor het bijsnijden wijzigen
door in het venster Jobparameters
Afdrukken en
vervolgensLay-out te selecteren. Selecteer de gewenste
richting.
11. Selecteer de parameter Sjablonen en stel de waarden als
volgt in:
a. Selecteer in de lijst Lay-outBest passend.
De CX-printserver bepaalt hoeveel visitekaartjes op elk vel
passen en berekent hoe deze het beste passen.
b. Zorg dat Enkelzijdig bij Afdrukmethode is geselecteerd,
aangezien uw visitiekaartjes enkelzijdig zijn.
12. Klik op de knop Voorbeeld om een voorbeeld van de lay-out
te zien.
Het venster Voorbeeld verschijnt, met een schematische
weergave van uw impositielay-out.
13. Laat het venster Voorbeeld open en sleep dit zo nodig naar
rechts.
14. Selecteer de parameter Tussenruimte en markeringen.
15. Selecteer Snijtekens in de lijst Markeringen.
De snijtekens worden automatisch in het venster Voorbeeld
weergegeven en de instelling van de Marges wordt
automatisch aangepast, zodat er ruimte is voor de snijtekens.
16. Typ bij Rugmarge0,2 inch of 5 mm.
De nieuwe rugmargegrootte wordt automatisch in het
voorbeeldvenster weergegeven. De CX-printserver berekent
dat voor een rugmarge van 0,2 inch of 5 mm een lay-out van
drie kolommen en zeven rijen het beste op elk vel past.
17. Controleer in het venster Voorbeeld of er geen
impositieconflicten zijn.
18. Klik in het venster Jobparameters op Opslaan.
19. Geef de onderbroken verwerkingswachtrij weer vrij.
Uw visitekaartjes worden verwerkt en afgedrukt volgens de
impositie-instellingen Uitvoeren en herhalen.
Een in de vouw gehechte job afdrukken71
Een in de vouw gehechte job afdrukken
Gebruik de impositiemethode In de vouw gehecht om twee sets
van dezelfde job op één persvel af te drukken om papier en
productietijd te besparen.
Vereisten:
Bij dit voorbeeld wordt uitgegaan van het volgende:
●
Uw job is een brochure van acht pagina's met een aangepast
nettoformaat van 5,27 bij 3,34 inch of 134 bij 85 mm.
●
Tabloid- of A3-papier is in de printer geladen.
1.Dubbelklik op uw job in het gebied Opslag.
2.Klik in het venster Jobparameters
Impositiemethode.
3.Selecteer in de lijst Methode de optie In de vouw gehecht.
4.Selecteer in de lijst Sets per vel de waarde 2 om twee sets
van uw impositiejob op één persvel af te drukken.
5.Selecteer zo nodig Stapelmodus voor VDP.
6.Klik op Tussenruimte en markeringen.
7.Selecteer Snijtekens in de lijst Markeringen.
8.Typ in het vak Aangepaste overloop 0,118 inch of 3 mm.
9.Klik op de knop Voorbeeld.
op het tabblad
Het venster Voorbeeld verschijnt, met een schematische
weergave van uw impositielay-out.
Opmerking: Wanneer u uw job afdrukt, wordt automatisch een ruimte
van 0.39 inches of 10 mm tussen de twee sets op het vel toegevoegd.
10. Sluit het venster Voorbeeld
11. Klik op Indienen.
Uw job wordt verwerkt en afgedrukt volgens de impositieinstellingen voor twee sets per vel. U hebt hiermee optimaal
gebruikgemaakt van de ruimte op het vel en papier bespaart.
U kunt de twee brochures eenvoudig snijden en nieten.
Opbouwfunctie voor impositiesjablonen
Overzicht van de opbouwfunctie voor impositiesjablonen
De opbouwfunctie voor impositiesjablonen biedt u de mogelijkheid
impositielay-outs op te slaan en deze voor verschillende jobs te
gebruiken, zodat u niet telkens dezelfde lay-out weer opnieuw
hoeft te definiëren. De opbouwfunctie voor impositiesjablonen
biedt u ook de mogelijkheid om sjablonen met speciale lay-outs
.
72Hoofdstuk 8—Productiewerkstromen
die u niet alleen met het tabblad Impositie kunt maken, te maken
en op te slaan.
Opmerking: De opbouwfunctie voor impositiesjablonen is onderdeel van de
Professional Power Kit.
U kunt sjablonen maken die de volgende impositie-instellingen
gemeen hebben:
●
Impositiemethode
●
Kolommen en rijen
●
Enkelzijdig/dubbelzijdig
●
Binden
Wanneer u een sjabloon hebt opgeslagen, kunt u deze op een
specifieke job toepassen via het tabblad Impositie in het venster
Jobparameters.
Een impositiesjabloon maken
Gebruik de opbouwfunctie voor impositiesjablonen om een
impositiesjabloon te maken.
1.Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie
Opbouwfunctie voor impositiesjablonen.
2.Selecteer een impositiemethode in de lijst Methode.
3.Klik op +.
4.Typ de naam van de nieuwe sjabloon en druk op Enter.
5.Geef in het gebied Lay-out het aantal kolommen en rijen op
dat u nodig hebt.
Opmerking: De impositiemethode die u selecteert, is bepalend voor het
aantal kolommen en rijen dat u kunt opgeven. Voor In de vouwgehecht en Garenloos gebonden kunt u maximaal 64 pagina's op één
vel plaatsen (8 × 8). Voor Uitvoeren en herhalen en Uitvoeren en
doorgaan kunt u maximaal 625 pagina's op één vel plaatsen (25 × 25).
6.Onder Type selecteert u Enkelzijdig of Dubbelzijdig.
7.Onder Afdrukstand selecteert u Staand of Liggend.
Opmerking: De instelling Afdrukstand in de opbouwfunctie voor
impositiesjablonen is uitsluitend bedoeld voor weergavedoeleinden.
Deze parameter wordt niet opgeslagen in de sjabloon. (U stelt de
afdrukstand van de job in op het tabblad Impositie, onder Grootte.)
8.Selecteer de gewenste bindmethode in de lijst Binden.
Opmerking: Binden is alleen beschikbaar wanneer In de vouw
gehecht en Garenloos gebonden zijn geselecteerd als
impositiemethode.
9.Klik op Opslaan.
Weergavevenster voor impositiesjabloon
Terwijl u een sjabloon maakt of wijzigt, kunt u deze bekijken met
de weergavefunctie voor sjablonen. Wanneer u parameters
Een job met behulp van een sjabloon simuleren73
selecteert, wordt de weergavefunctie voor sjablonen dynamisch
aangepast met uw selecties.
Knoppen
Opmerkingen:
●
Wanneer u Enkelzijdig hebt geselecteerd, is alleen de weergave
Voorzijde beschikbaar.
●
Het formaat van het vel wordt ingesteld op het tabblad Impositie. Het
formaat van het vel dat wordt weergegeven in de weergavefunctie voor
sjablonen, is dynamisch. Het formaat wordt gewijzigd overeenkomstig de
door u gekozen parameters.
Geeft de voorpagina's weer.
Voor
Geeft de achterpagina's weer.
Achter
Geeft de voor- en achterpagina's tegelijk weer.
Beide
Een job met behulp van een sjabloon simuleren
Controleer hoe een job in het gebied Opslag eruit ziet als u er een
impositiesjabloon op toepast.
Opmerking: De parameters van de impositiesjabloon worden niet
daadwerkelijk toegepast op de job; u ziet alleen een simulatie van hoe de job
eruit zou zien als u deze sjabloon zou selecteren op het tabblad Impositie.
1.Klik in het venster Opbouwfunctie voor impositiesjablonen
de knop Simuleren.
2.Klik op Bladeren
3.Selecteer een job en klik vervolgens op Selecteren.
De parameters van de job worden met hun waarden
weergegeven in het venster Impositie simuleren.
4.Pas de parameters aan uw voorkeuren aan.
5.Klik op Gesimuleerde job weergeven.
Het venster Voorbeeld verschijnt. Er wordt een simulatie van de
job weergegeven met de huidige impositiesjabloon toegepast.
op
74Hoofdstuk 8—Productiewerkstromen
Een impositiesjabloon bewerken
Een pagina 180° roteren
Gebruik de weergavefunctie voor sjablonen om een of meer
pagina's te roteren en de locatie van pagina's op het vel te
wijzigen.
1.Zorg ervoor dat het selectievakje Wijzigingen aan voor- en
achterkant aanbrengen is uitgeschakeld.
2.Selecteer de gewenste pagina.
Opmerking: Als u meerdere opeenvolgende pagina's wilt selecteren,
klikt u op de eerste pagina, houdt u Shift ingedrukt, en klikt u vervolgens
op de laatste pagina. U kunt meerdere niet-opeenvolgende pagina's
selecteren door Ctrl ingedrukt te houden terwijl u op elke pagina klikt.
De grijze pijl op elke pagina geeft aan wat de bovenkant van
de pagina is. Het paginanummer wordt aangegeven met het
nummer dat op elke pagina wordt weergegeven.
3.Klik op 180 roteren.
Zowel de voor- als achterzijde van een pagina 180° roteren
1.Selecteer de gewenste pagina.
2.Schakel het selectievakje Wijzigingen aan voor- en
achterkant aanbrengen in.
3.Klik op de knop 180 roteren.
De positie van een specifieke pagina op een persvel wijzigen
Het wijzigen van de locatie van een pagina is vaak nodig wanneer
u de impositiemethode Uitvoeren en doorgaan selecteert.
1.Klik op de doellocatie waarnaar u de pagina wilt verplaatsen.
De doellocatie wordt blauw.
2.Klik op het vak Paginanummer en typ het nummer van de
pagina die u wilt verplaatsen naar de doellocatie.
3.Druk op Enter.
De pagina wordt verplaatst naar de nieuwe locatie.
Opmerking: De pagina die eerder op de doellocatie stond, wordt niet
automatisch naar een andere locatie verplaatst. Als u deze pagina wilt
behouden, moet u deze handmatig verplaatsen naar een nieuwe locatie.
Als u een duplexsjabloon hebt en het selectievakje Wijzigingen aanvoor- en achterkant aanbrengen is ingeschakeld, wordt het
paginanummer voor de achterzijde van de pagina ook gewijzigd
wanneer u de pagina naar een nieuw locatie verplaatst.
Afdrukken met uitzonderingen75
Afdrukken met uitzonderingen
Uitzonderingen aan een job toevoegen
Voeg uitzonderingen toe wanneer u een paginabereik op
verschillende soorten materiaal wilt afdrukken of blanco materiaal
tussen pagina's wilt voegen.
1.Open het venster Jobparameters
van de job.
2.Klik op Uitzonderingen.
3.Selecteer in de lijst Type de pagina's in uw job waarvoor een
andere materiaalsoort wordt gebruikt.
4.Afhankelijk van de optie die u in de lijst Type hebt
geselecteerd, voert u een van de volgende stappen uit:
●
Voor Paginabereik typt u het paginabereik in het vak.
●
Bij Voorkaft of Achterkaft selecteert u Dubbelzijdig om
de eerste twee (of laatste twee) pagina's van de job als
voorblad (achterblad) af te drukken.
Opmerking: Als het impositietype In de vouw gehecht is, selecteert
u Kaft om zowel een voorblad als achterblad op een andere
materiaalsoort af te drukken. Selecteer Middelste vel om het
middelste vel op een andere materiaalsoort af te drukken.
●
Voor Inlegvellen selecteert u Voor of Na en typt u het
paginanummer dat aan het inlegvel voorafgaat of erop
volgt. Typ vervolgens in het vak Aantal het totale aantal
inlegvellen dat u wilt toevoegen.
5.Selecteer de gewenste materiaalsoort in de lijst Papierstapel.
6.Klik op Geavanceerde opties.
7.Selecteer een bestemmingsprofiel in de lijst
Bestemmingsprofiel. U kunt ook een selectie per pagina of
paginabereik opgeven.
8.Selecteer de richting voor de pagina's waarvoor
uitzonderingen zijn gedefinieerd, in de lijst Richting voor
bijsnijden. Standaard is deze ingesteld op Gelijk aan job.
9.Als u een Lichte productiefinisher hebt en u een Z-vouw in uw
job wilt, selecteert u Z-vouw in de lijst Vouwtype.
10. Voer onder Beeldpositie een van de volgende handelingen
uit:
●
Om het beeld op dezelfde positie te houden als de rest van
de job, zorgt u dat het selectievakje Gelijk aan job is
ingeschakeld.
●
Als u het selectievakje Aan weerszijden gelijk
76Hoofdstuk 8—Productiewerkstromen
11. Klik op Opslaan.
12. Klik op Toepassen.
13. Klik op Opslaan of Indienen
Uitzonderingen uit uw job verwijderen
1.Open het venster Jobparameters
2.Klik op Uitzonderingen.
3.Selecteer de uitzondering die u wilt verwijderen.
4.Klik op Verwijderen.
van de job.
Dynamische pagina-uitzonderingen en setpagedeviceopdrachten
Een setpagedevice-opdracht is een standaard PostScriptopdracht die in een bestand zit en u de mogelijkheid biedt een
complexe job af te drukken, die papier bevat van verschillende
formaten, coatings, gewichten, enzovoort. Deze opdrachten geven
aan dat de printer tijdens het afdrukken van een job van
materiaalsoort moet veranderen. Als een job wordt geRIPped, zal
de CX-printserver de setpagedevice-opdrachten herkennen en
aan de geselecteerde papiersoorten toewijzen. De printer gebruikt
dan die papiersoorten voor de job.
Pagina-uitzonderingen en inlegvellen die setpagedeviceopdrachten omvatten, worden dynamische pagina-uitzonderingen
genoemd. De CX-printserver ondersteunt dynamische paginauitzonderingen voor de volgende bestandsindelingen:
●
PostScript
●
VPS
●
PDF
Dynamische pagina-uitzonderingen afdrukken
Vereisten:
Een bestand met ingesloten setpagedevice-opdrachten.
1.Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie
Bronnencentrum.
2.Selecteer in de lijst Bron de optie Virtuele printers en maak
een nieuwe virtuele printer of bewerk een bestaande virtuele
printer.
3.Schakel het selectievakje Dynamische paginauitzonderingen ondersteunen in.
4.Klik op Bewerken om het venster Jobparameters te openen.
Tabbladen afdrukken met gebruikmaking van de plug-in Creo Color Server Tabs voor Acrobat77
5.Selecteer onder Uitzonderingen de papierstapel
en het voor
elke uitzondering of elk inlegvel.
6.Importeer het bestand in de CX-printserver via de toegewezen
virtuele printer en dien de job voor het afdrukken in.
Opmerking: Als de virtuele printer op een
virtuele printer is gebaseerd, kunt u een preflightcontrole uitvoeren
voordat de job wordt afgedrukt.
ProcessStore of SpoolStore
De job wordt geRIPt en de setpagedevice-opdrachten worden
gedefinieerd en toegewezen aan de geselecteerde papiersoorten.
Belangrijk:
●
Virtuele printers die dynamische pagina-uitzonderingen ondersteunen,
kunnen geen gewone pagina-uitzonderingen en impositie ondersteunen.
●
Een virtuele printer die speciaal voor dynamische pagina-uitzonderingen
is opgezet, kan alleen jobs afdrukken die dynamische paginauitzonderingen bevatten. Druk geen andere typen jobs via die virtuele
printer af.
●
U kunt een preflightcontrole op SPD-opdrachten uitvoeren. Zorg dat voor
de virtuele printer de ondersteuning van dynamische paginauitzonderingen is geselecteerd.
Tabbladen afdrukken met gebruikmaking van de
plug-in Creo Color Server Tabs voor Acrobat
Overzicht van de invoegtoepassing Tabs (Tabbladen)
De invoegtoepassing Tabs (Tabbladen) is een invoegtoepassing
van Creo die is ontwikkeld voor gebruik met Adobe Acrobat. Met
de invoegtoepassing Tabs (Tabbladen) kunt u tabbladen maken
en plaatsen in niet-verwerkte jobs (PDF of PostScript), de tabbladen tekstkenmerken beheren, en een set kenmerken opslaan voor
toekomstig gebruik.
78Hoofdstuk 8—Productiewerkstromen
Venster van de invoegtoepassing Tabs (Tabbladen)
Text attributes (Tekstkenmerken) - tabbladen
Tabbladen
Formaat
De grootte van het tabblad. Het
tabbladformaat is voor Letter-jobs
standaard ingesteld op 9 x 11 en voor
A4-jobs op A4+.
Type
Het aantal en type tabbladen dat u kunt
selecteren.
Opmerking: Wanneer u de volgorde van de
tabbladen wilt omkeren, dat wil zeggen van
het laatste tabblad het eerste wilt maken,
selecteert u een van de opties voor het
omkeren van de tabbladen.
Orientation (Afdrukstand)
De afdrukstand van het tabblad.
Top Offset (Offset boven)
De waarde voor de afstand tussen de
bovenrand van het papier en de
bovenrand van het bovenste tabblad.
Opmerking: De eenheden in de
invoegtoepassing Tabs worden ingesteld in
het dialoogvenster
Voorkeuren
Tabbladen afdrukken met gebruikmaking van de plug-in Creo Color Server Tabs voor Acrobat79
Text attributes (Tekstkenmerken) - tabbladen
Bottom Offset (Offset onder)
De waarde voor de afstand tussen de
onderrand van het papier en de
onderrand van het onderste tabblad.
Length (Lengte)
De lengte van het tabblad.
Width (Breedte )
De breedte van het tabblad.
Tekst
Text attributes (Tekstkenmerken) - tekst
Font (Lettertype)
Het lettertype van de tekst van het
tabblad.
Formaat
De lettergrootte van de tekst van het
tabblad.
Color (Kleur)
De kleur van de tekst van het tabblad.
80Hoofdstuk 8—Productiewerkstromen
Text attributes (Tekstkenmerken) - tekst
Bold (Vet)
Maakt de tekst van het tabblad vet.
Italic (Cursief)
Maakt de tekst van het tabblad cursief.
Underline (Onderstrepen)
Onderstreept de tekst van het tabblad.
Alignment (Uitlijning)
De uitlijning van het tabblad op basis
van de afdrukstand van het tabblad. De
afdrukstand die u kiest, bepaalt welke
uitlijningsknoppen worden
weergegeven.
●
Align Left Portrait (Uitlijnen
Links Staand)
●
Align Center Portrait (Uitlijnen
Midden Staand)
●
Align Right Portrait (Uitlijnen
Rechts Staand)
●
Align Left Landscape
(Uitlijnen Links Liggend)
●
Align Center Landscape
(Uitlijnen Midden Liggend)
●
Align Right Landscape
(Uitlijnen Rechts Liggend)
Offset
De waarde die de verschuiving van de
tekst op het tabblad bepaalt. De
waarde x verschuift de tekst
Tabbladen afdrukken met gebruikmaking van de plug-in Creo Color Server Tabs voor Acrobat81
Text attributes (Tekstkenmerken) - tekst
horizontaal. De waarde u verschuift de
tekst verticaal.
Wrap text (Tekts naar volgende regel)
Laat de tekst automatisch naar de
volgende regel lopen wanneer de
volledige tekst niet op één regel past.
Text on both sides (Tekst aan
weerszijden)
Dezelfde tekst verschijng op beide
zijden van het tabblad.
Direction (Richting)
De richting van de tekst.
●
●
●
Opmerking: De opties onder Direction
(Richting) zijn alleen beschikbaar voor
staande jobs.
Verticaal
Linksom
Rechtsom
82Hoofdstuk 8—Productiewerkstromen
Inhoud
#
Vóór pagina
Tekst
Miniaturengebie
d
Verwijderen
Het nummer van het tabblad.
Het paginanummer waar het tabblad voor
komt.
De tekst die op het tabblad wordt
weergegeven.
Een miniatuurweergave van de job waarin de
paginanummers en tabbladen zijn aangeduid.
Verwijdert de geselecteerde pagina of het
geselecteerde tabblad.
Instellingen
Tabbladen maken en afdrukken83
Instellingen
Opgeslagen
instellingen
Opslaan
Verwijderen
Tabbladen maken en afdrukken
Vereisten:
U kunt alleen tabbladen in een PDF- of PostScript-bestand maken.
1.Rechtsklik op de niet-verwerkte job in het gebied Opslag en
selecteer Jobvoorbeeld en -editor.
De job wordt geopend in Acrobat.
2.Selecteer in het menu Plug-Ins (Invoegtoepassingen) de optie
Tabs Printing (Tabbladen afdrukken).
Het venster Tabs Printing (Tabbladen afdrukken) wordt
geopend en het tabblad Text Attributes (Tekstkenmerken)
wordt weergegeven.
Toont een lijst van de opgeslagen
instellingenbestanden.
Slaat de huidige instellingen in een bestand
op. Dit instellingenbestand kan op andere PDFof PostScript-bestanden worden toegepast.
Verwijdert het geselecteerde
instellingenbestand.
84Hoofdstuk 8—Productiewerkstromen
3.Stel in het gebied Tabs (Tabbladen) de tabbladkenmerken in.
4.(Optioneel) Stel in het gebied Text (Tekst) de kenmerken in
van de tekst op de tabbladen.
5.Klik op het tabblad Inhoud.
6.Klik in de kolom Vóór pagina op de eerste cel en typ het
nummer van de pagina waaraan het tabblad moet voorafgaan.
Tabbladen beheren85
7.Typ in de kolom Tekst de tekst voor het tabblad.
Het tabblad wordt weergegeven in het miniaturengebied.
8.Als u meer tabbladen wilt toevoegen, herhaalt u stap 6 en 7.
9.Klik op Toepassen om de tabbladinstellingen toe te passen
10. Selecteer in het menu File (Bestand) van Acrobat de optie
11. In de CX-printserver software, rechtsklikt u op de job die de
12. Selecteer Papierstapel onder Afdrukken.
13. Selecteer het selectievakje Document met gemengd
14. Dien de job voor het afdrukken in.
Tabbladen beheren
De locatie van een tabblad wijzigen
1.Rechtsklik op de niet-verwerkte job in het gebied Opslag en
op het document.
Het venster Tabbladen afdrukken
tabbladen die u hebt toegevoegd, worden onderdeel van het
document.
Save (Opslaan) en sluit Acrobat vervolgens.
tabbladen bevat en klikt u op Jobparameters.
paginaformaat.
selecteer Jobvoorbeeld en -editor.
wordt gesloten en de
De job wordt geopend in Acrobat.
86Hoofdstuk 8—Productiewerkstromen
2.Selecteer in het menu Plug-Ins (Invoegtoepassingen) de optie
Tabs Printing (Tabbladen afdrukken).
Het venster Tabs Printing (Tabbladen afdrukken) wordt
geopend en het tabblad Text Attributes (Tekstkenmerken)
wordt weergegeven.
3.Klik op het tabblad Inhoud.
4.Klik in het miniaturengebied op het tabblad dat u wilt
verplaatsen en sleep het naar de gewenste locatie.
Het tabblad wordt verplaatst naar de geselecteerde locatie en
de tabbladnummers worden overeenkomstig bijgewerkt.
Een pagina door een tabblad vervangen
1.Rechtsklik op de niet-verwerkte job in het gebied Opslag en
selecteer Jobvoorbeeld en -editor.
De job wordt geopend in Acrobat.
2.Selecteer in het menu Plug-Ins (Invoegtoepassingen) de optie
Tabs Printing (Tabbladen afdrukken).
Het venster Tabs Printing (Tabbladen afdrukken) wordt
geopend en het tabblad Text Attributes (Tekstkenmerken)
wordt weergegeven.
3.Klik op het tabblad Inhoud.
4.Rechtsklik in het miniaturengebied op de pagina die u wiltvervangen en selecteer Door tabbladpagina vervangen.
5.Typ de tekst voor het tabblad in de tabel.
De pagina wordt verwijderd uit het document en vervangen door
een tabblad.
Een tabblad voor of na een specifieke pagina invoegen
1.Rechtsklik op de niet-verwerkte job in het gebied Opslag en
selecteer Jobvoorbeeld en -editor.
De job wordt geopend in Acrobat.
2.Selecteer in het menu Plug-Ins (Invoegtoepassingen) de optie
Tabs Printing (Tabbladen afdrukken).
Het venster Tabs Printing (Tabbladen afdrukken) wordt
geopend en het tabblad Text Attributes (Tekstkenmerken)
wordt weergegeven.
3.Klik op het tabblad Inhoud.
4.Rechtsklik in het miniaturengebied op de pagina en selecteer
Tabblad invoegen voor pagina of Tabblad invoegen na
pagina.
Een pagina of tabblad uit het bestand verwijderen87
Een pagina of tabblad uit het bestand verwijderen
1.Rechtsklik op de niet-verwerkte job in het gebied Opslag en
selecteer Jobvoorbeeld en -editor.
De job wordt geopend in Acrobat.
2.Selecteer in het menu Plug-Ins (Invoegtoepassingen) de optie
Tabs Printing (Tabbladen afdrukken).
Het venster Tabs Printing (Tabbladen afdrukken) wordt
geopend en het tabblad Text Attributes (Tekstkenmerken)
wordt weergegeven.
3.Klik op het tabblad Inhoud.
4.Rechtsklik in het miniaturengebied op de pagina of het tabblad
die/dat u wilt verwijderen en selecteer Verwijderen.
De instellingen voor het tabblad opslaan
Vereisten:
U hebt tabbladen in een PDF- of PostScript-bestand gemaakt.
Na het maken van tabbladen in uw bestand, kunt u de
tekstkenmerken van het tabblad, de tabbladlocaties en bijschriften
(tekst op het tabblad) opslaan.
1.Klik in het bovenste deel van het venster Tabs Printing
(Tabbladen afdrukken) op Save (Opslaan).
2.Typ in het vak Setting Name (Naam instelling) een naam voor
de tabbladinstellingen.
3.Als u de locaties en tekst van de tabbladen die u hebt
gemaakt wilt opslaan, schakelt u het selectievakje Inclusief
locatie en bijschrift van tabblad.
4.Klik op Opslaan.
De instelling wordt opgeslagen in de lijst Saved Settings
(Opgeslagen instellingen).
Opmerking: U kunt deze opgeslagen instelling op uw bestand toepassen
door deze te kiezen in de lijst Saved Settings (Opgeslagen instellingen) en
vervolgens op Apply (Toepassen) te klikken.
Opgeslagen tabbladinstellingen verwijderen
1.Rechtsklik op de niet-verwerkte job in het gebied Opslag en
selecteer Jobvoorbeeld en -editor.
De job wordt geopend in Acrobat.
88Hoofdstuk 8—Productiewerkstromen
2.Selecteer in het menu Plug-Ins (Invoegtoepassingen) de optie
Tabs Printing (Tabbladen afdrukken).
Het venster Tabs Printing (Tabbladen afdrukken) wordt
geopend en het tabblad Text Attributes (Tekstkenmerken)
wordt weergegeven.
3.Selecteer de gewenste opgeslagen instellingen in de lijst
Opgeslagen instellingen.
4.Klik op Verwijderen.
Werken met near-line-finishers
Overzicht van near-line-finishers
De CX-printserver ondersteunt twee near-line finishers, Duplo
DC-645 en DSF-2000. U kunt met de CX-printserver
acties uitvoeren:
●
Barcodes en registratiemarkeringen voor de Duplo DC-645finisher genereren en afdrukken. De barcodes en
registratiemarkeringen worden gegenereerd volgens de
jobdetails die op de finisher zijn geprogrammeerd.
●
Barcodes en hoekmarkeringen voor de DSF-2000-finisher
genereren en afdrukken. De barcodes en hoekmarkeringen
worden op elke pagina afgedrukt en worden automatisch
gemaakt op basis van de volgende instellingen in uw job:
de volgende
●
Aantal sets
●
Vel-id
●
Aantal vellen in één set
Een hoekmarkering en barcode genereren
Een barcode, registratiemarkering of hoekmarkering genereren en
de afwerkingsmarkeringen voor een near-line-finisher afdrukken
Vereisten:
Zorg dat u de jobdetails op de near-line-finisher die u gaat
gebruiken, programmeert.
1.Open het venster Jobparameters van de gewenste job.
2.Selecteer op het tabblad Afwerking de Near-line-finisher.
3.Selecteer in de lijst Apparaat de finisher die u wilt gebruiken—bijvoorbeeld Duplo DSF-2000.
Opmerking: De opties kunnen anders zijn, afhankelijk van de finisher
die u selecteert.
Werken met near-line-finishers89
4.Selecteer Hoekmarkering genereren wanneer u een
hoekmarkering wilt afdrukken.
5.Selecteer Barcode genereren wanneer u een barcode wilt
afdrukken.
6.Selecteer in de lijstPositie het gebied op de pagina waarop u
de hoekmarkering en barcode wilt plaatsen.
7.Selecteer in de lijst Zijde de zijde waarop u de hoekmarkering
en barcode wilt plaatsen.
8.Voer in de vakken Verschuiving hoekmarkering de
horizontale en verticale afstand in wanneer u de verschuiving
van de hoekmarkering wilt aanpassen.
9.Voer in de vakken Verschuiving barcode de horizontale en
verticale afstand in wanneer u de verschuiving van de barcode
wilt aanpassen.
10. Klik op Opslaan en dien uw job vervolgens voor het afdrukken
in.
Volgende:
Wanneer uw job is afgedrukt, plaatst u de pagina's in de near-linefinisher.
90Hoofdstuk 8—Productiewerkstromen
Loading...
+ hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.