Roland VG-99 PATCH LIST [nl]

Gebruikershandleiding
Gefeliciteerd met uw keuze voor de Roland VG-99.
Voordat u dit apparaat in gebruik neemt, raden wij u aan de volgende secties zorgvuldig door te lezen: ‘HET APPARAAT OP EEN VEILIGE MANIER GEBRUIKEN’ (p. 2-3) en ‘BELANGRIJKE OPMERKINGEN’ (p. 4-5). In deze secties vindt u belangrijke informatie over het juiste gebruik van het apparaat. Daarnaast dient het Handboek en deze gebrui­kershandleiding in zijn geheel gelezen te worden, zodat u een goed beeld krijgt van alle mogelijkheden, die het nieuwe apparaat te bieden heeft. Bewaar deze handleiding om er later aan te kunnen refereren.
202
Copyright © 2007 ROLAND CORPORATION
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze publicatie mag zonder schriftelijke toestemming van ROLAND CORPORATION op generlei wijze worden gereproduceerd.
Roland Website http://www.roland.com/
USING THE UNIT SAFELY

HET APPARAAT OP EEN VEILIGE MANIER GEBRUIKEN

WAARSCHUWING
HET APPARAAT OP EEN VEILIGE MANIER GEBRUIKEN
INSTRUCTIES OM BRAND, ELEKTRISCHE SCHOK OF LICHAMELIJK LETSEL TE VOORKOMEN
Over
WAARSCHUWING en
Wordt gebruikt bij instructies, waarbij
WAARSCHUWING
de gebruiker attent gemaakt wordt op het risico van overlijden of zwaar letsel, wanneer het apparaat niet op juiste wijze gebruikt wordt.
Wordt gebruikt bij instructies, waarbij de gebruiker attent gemaakt wordt op het risico van letsel of materiële schade, wanneer het apparaat niet op juiste
VOORZICHTIG
wijze gebruikt wordt.
* Materiële schade verwijst naar schade
WAARSCHUWING
001
• Lees voor gebruik van dit apparaat eerst de onderstaande instructies en de gebruikershand­leiding.
..........................................................................................................
002c
• Maak het apparaat niet open (en voer geen interne modificaties uit). Dit geldt tevens voor de adapter.
..........................................................................................................
003
• Tracht het apparaat niet te repareren of onder­delen in het apparaat te vervangen (behalve wanneer daartoe specifieke instructies in de handleiding staan.) Ga voor alle onderhoud naar uw handelaar, het dichtstbijzijnde Roland Service Centrum of een erkende Roland distributeur, die u op de ‘Informatie’ pagina kunt vinden.
..........................................................................................................
004
• Gebruik of berg het apparaat nooit op, op plaatsen die:
• Aan extreme temperaturen onderhevig zijn
(bijvoorbeeld in direct zonlicht, in een afgesloten voertuig, dichtbij een warmtekanaal of bovenop warmte genererende apparatuur; of die
• Vochtig zijn (bijvoorbeeld badkamers,
wasruimtes of natte vloeren); of die
• Aan regen worden blootgesteld; of die
• Stoffig zijn; of die
• Aan een hoge mate van vibratie onderhevig zijn.
..........................................................................................................
005
• U dient dit apparaat alleen te gebruiken in combi­natie met een stellage (rack-mount) adapter (RAD-99) of standaard (PDS-10), die door Roland wordt aanbevolen (p. 98).
..........................................................................................................
VOORZICHTIG opmerkingen
of andere ongunstige effecten, die ten aanzien van het huis en al het aanwezige meubilair, en tevens aan huisdieren kunnen optreden.
NEEM ALTIJD HET VOLGENDE IN ACHT
Over de symbolen
Het symbool wijst de gebruiker op belangrijke instructies of waarschuwingen. De specifieke betekenis van het symbool wordt bepaald door het teken, dat zich binnen de driehoek bevindt. Het symbool, dat zich in dit geval aan de linkerkant bevindt, betekent dat dit teken voor algemene voorzorgsmaatregelen, waarschuwingen, of aanduidingen van gevaar wordt gebruikt.
Het symbool wijst de gebruiker op onderdelen, die nooit verplaatst mogen worden (verboden). De specifieke handeling, die niet uitgevoerd mag worden, wordt aangegeven door het symbool, dat zich binnen de cirkel bevindt. Het symbool, dat zich in dit geval aan de linkerkant bevindt, betekent dat het apparaat nooit uit elkaar gehaald mag worden.
Het wijst de gebruiker op onderdelen, die verwijderd moeten worden. De specifieke handeling, die uitgevoerd moet worden, wordt door het symbool binnen de cirkel aangegeven. Het symbool, dat zich in dit geval aan de linkerkant bevindt, geeft aan dat het netsnoer uit de daarvoor bestemde aansluiting getrokken moet worden.
008c
• Als u dit apparaat in combinatie met ene standaard (PDS-10) gebruikt, dient de standaard zo te zijn geplaatst, dat deze waterpas staat, en u zeker bent dat hij stabiel zal blijven. Ook als u geen standaard gebruikt, dient u er bij het plaatsen van het apparaat voor te zorgen, dat u een locatie kiest met een waterpas oppervlak, dat het apparaat op de juiste wijze ondersteunt en wiebelen voorkomt.
..........................................................................................................
008c
• Gebruik alleen de meegeleverde adapter. Ook moet het voltage van de installatie overeenkomen met het ingangsvoltage dat op de behuizing van adapter wordt vermeld. Andere adapters kunnen een andere polariteit hebben of op een ander voltage zijn ontworpen, waardoor gebruik van dergelijke adapters tot beschadiging, storing of elektrische schokken kan leiden.
..........................................................................................................
008d
• Sluit alleen het aangegeven apparaat (FC-300) op de RRC2 IN aansluiting aan (deze zorgt voor de stroomvoorziening).
..........................................................................................................
008e
• Gebruik alleen de meegeleverde stroomkabel. Tevens dient de meegeleverde stroomkabel niet voor andere apparatuur te worden gebruikt.
..........................................................................................................
009
• Buig of draai het netsnoer niet overmatig, en plaats er geen zware objecten bovenop. Dit kan het snoer beschadigen, waardoor afgebroken elementen en kortsluiting geproduceerd kan worden. Beschadigde snoeren geven een risico op brand en schokken!
..........................................................................................................
2
WAARSCHUWING
VOORZICHTIG
012b
• Dit apparaat, op zichzelf staand of in combinatie met een versterker en koptelefoon of luidsprekers, kan geluidsniveaus produceren, die mogelijk permanent gehoorsverlies veroorzaken. Werk nooit lange tijd achter elkaar op een hoog of oncomfor­tabel volumeniveau. Wanneer u een bepaalde mate van gehoorsverlies of een piep in de oren bemerkt, moet u het apparaat direct uitzetten en een oorarts consulteren.
..........................................................................................................
011
• Zorg, dat er geen objecten (bijvoorbeeld brandbaar materiaal, munten of spelden) of vloei­stoffen (water, frisdrank, enz.) in het apparaat terechtkomen.
..........................................................................................................
• Zet het apparaat direct uit, haal het netsnoer uit het stopcontact en breng het apparaat voor onderhoud naar de handelaar, het dichtstbijzijnde Roland Service Centrum of een erkend Roland distributeur, te vinden op de “Informatie” pagina, indien:
• Het netsnoer of de stekker is beschadigd; of
• Er rook of een ongewone geur optreedt
• Er objecten of vloeistof in het apparaat terecht zijn
gekomen; of
• Het apparaat in de regen heeft gestaan (of op andere
wijze nat is geworden), of
• Het apparaat niet normaal schijnt te functioneren of
een duidelijke verandering in werking laat zien.
..........................................................................................................
013
• In huishoudens met kleine kinderen moet een volwassene toezicht houden, totdat het kind in staat is de regels, die essentieel zijn voor een veilige bediening van het apparaat, op te volgen.
..........................................................................................................
014
• Bescherm het apparaat tegen zware schokken. (Laat het niet vallen!)
..........................................................................................................
015
• Steek het netsnoer van dit apparaat niet in een stopcontact, waar een buitensporig aantal andere apparaten gebruik van maakt. Wees in het bijzonder voorzichtig bij het gebruik van verleng­snoeren – de totale hoeveelheid stroom die door alle aangesloten apparaten wordt gebruikt, mag nooit de stroom classificatie (watts/ampères) van het verlengsnoer overschrijden. Door overmatige ladingen kan de isolatie van het snoer verhit raken, en uiteindelijk smelten.
..........................................................................................................
016
• Voordat u dit apparaat in het buitenland gaat gebruiken, neemt u contact op met de verkoper, het dichtstbijzijnde Roland Service Centrum of een erkend Roland distributeur. Deze zijn te vinden op de ‘Informatie’ pagina.
..........................................................................................................
023
• SPEEL GEEN CD-ROM disk op een conventionele CD speler af. Het geluidsniveau, dat geprodu­ceerd wordt, kan permanent gehoorsverlies veroorzaken. Dit kan resulteren in schade aan luidsprekers of andere systeemcomponenten.
..........................................................................................................
101b
• Het apparaat en de adapter dienen op een zodanige wijze te worden geplaatst, dat er voldoende ventilatieruimte beschikbaar is.
..........................................................................................................
101c
• Voor de VG-99 kan alleen een Roland RAD-99 stellage (rack-mount) adapter of PDS-10 standaard worden gebruikt. Gebruik van andere stellage (rack-mount) adapters of standaards kan, door instabiliteit, verwondingen ten gevolg hebben.
..........................................................................................................
102c
• Wanneer de stekker in dit apparaat of in het stop­contact wordt gestoken of eruit wordt gehaald, houdt u deze altijd bij de stekker zelf vast.
..........................................................................................................
102c
• Haal de adapter regelmatig uit het stopcontact, en maak deze met een droge doek schoon om stof en andere opeenhopingen te verwijderen. Verwijder de adapter ook uit het stopcontact, wanneer u het apparaat langere tijd niet zult gebruiken. Ophoping van stof tussen de stekker en het stopcontact kan tot vermin­derde isolatie leiden en brand veroorzaken.
..........................................................................................................
104
• Probeer het in elkaar verwikkeld raken van snoeren en kabels te voorkomen. Bovendien zouden alle snoeren en kabels buiten het bereik van kinderen geplaatst moeten worden.
..........................................................................................................
106
• Ga nooit boven op dit apparaat staan, en plaats er geen zware objecten op.
..........................................................................................................
107c
• Wanneer de adapter of bijbehorende stekkers in het stopcontact of in dit apparaat worden gestoken of eruit worden gehaald, mogen uw handen nooit nat zijn.
..........................................................................................................
108d: Selection
• Voordat u het apparaat gaat verplaatsen, dient u de volgende voorzorgsmaatregelen in acht te nemen. U dient voorzichtig te werk te gaan en het apparaat gedurende de handeling continu waterpas te houden. Zorg ervoor, dat u het goed vastpakt, zodat u zichzelf niet verwondt en het apparaat niet beschadigd kan raken.
• Controleer of de schroeven of de bevestigde draai-
bouten, waarmee het apparaat aan de standaard is bevestigd, niet los zijn geraakt. Als u opmerkt, dat ze losser zitten, draait u ze weer goed vast.
• Koppel de stroomkabel los.
• Koppel alle snoeren van externe apparaten los.
..........................................................................................................
109b
• Voordat u het apparaat gaat schoonmaken, zet u de stroom uit, en haalt u de adapter uit het stopcontact. (p. 24).
..........................................................................................................
110b
• Indien er in uw omgeving onweer wordt verwacht, haalt u de adapter uit het stopcontact.
..........................................................................................................
118c
• Bewaar schroeven, die u eventueel verwijdert, en meegeleverde schroeven op een veilige plek, buiten het bereik van kinderen, zodat er niet per ongeluk onderdelen kunnen worden ingeslikt.
..........................................................................................................
3

BELANGRIJKE OPMERKINGEN

Naast de onderdelen die onder “HET APPARAAT OP
EEN VEILIGE MANIER GEBRUIKEN” op pagina 2 en 3
worden genoemd, raden wij u aan het volgende te lezen
en in acht nemen:
Stroomvoorziening
• Gebruik dit apparaat niet op hetzelfde stroomcircuit, waarvan ook apparaten die door een invertor worden geregeld (zoals een koelkast, wasmachine, magnetron of air conditioner) of die een motor hebben, gebruik maken. Afhankelijk van de manier waarop de elektrische toepassing wordt gebruikt, kan ruis van de stroomvoor­ziening ervoor zorgen, dat dit apparaat gaat storen of een hoorbare ruis gaat produceren. Als het praktisch onmogelijk is om een ander stopcontact te gebruiken, kunt u tussen dit apparaat en het stopcontact een stroomvoor­zieningruisfilter aansluiten.
• De adapter zal na vele uren opeenvolgend gebruik warmte gaan genereren. Dit is normaal en niets om u zorgen over te maken.
• Voordat dit apparaat op andere apparaten wordt aange­sloten, zet u de stroom van alle apparaten uit. Dit zal storingen en/of schade aan luidsprekers of andere apparaten helpen voorkomen.
Plaatsing
• Het gebruik van dit apparaat in de nabijheid van versterkers (of andere apparatuur, die grote stroom trans­formatoren bevatten) kan tot een brom leiden. Om dit probleem te verhelpen, verandert u de richting van dit apparaat of zet u het verder van de storingsbron af.
• Dit apparaat kan de ontvangst van radio of televisie verstoren. Gebruik dit apparaat niet in de nabijheid van dit soort ontvangers.
• Er kan ruis worden geproduceerd, wanneer draadloze communicatie apparatuur, zoals mobiele telefoons, in de buurt van dit apparaat wordt gebruikt. Dit soort ruis kan optreden tijdens bellen of gebeld worden of tijdens het converseren. Als u dit soort problemen ondervindt, moet u de draadloze apparaten op meer afstand van dit apparaat plaatsen of ze uitzetten.
• Stel dit apparaat niet aan direct zonlicht bloot, plaats het niet bij apparaten, die warmte verspreiden, laat het niet in een afgesloten voertuig achter en stel het niet aan extreme temperaturen bloot. Door overmatige hitte kan het apparaat misvormen of verkleuren.
• Wanneer het apparaat naar een andere locatie wordt verplaatst, waar de temperatuur en/of vochtigheid erg verschilt van die van de vorige locatie, kunnen binnen het apparaat waterdruppels (condens) worden gevormd. Als u het apparaat in deze staat gebruikt, kunnen schade of storingen ontstaan. Voordat u het apparaat op de nieuwe locatie gaat gebruiken, laat u het enige uren acclimati­seren, totdat de condens volledig is verdampt.
• Afhankelijk van het materiaal en de temperatuur van het oppervlak, waarop u dit apparaat plaatst, kunnen de rubberen voeten verkleuren of het oppervlak beschadigen. Om dit te voorkomen kunt u een stuk vilt of doek onder de rubberen voeten plaatsen. Als u dit doet, dient u ervoor te zorgen, dat het apparaat niet per ongeluk kan wegglijden of verplaatsen.
Onderhoud
• Voor het dagelijks schoonmaken van het apparaat gebruikt u een droge, zachte doek of één die enigszins vochtig is. Voor het verwijderen van hardnekkig vuil, gebruikt u een doek met een mild, niet schurend schoon­maakmiddel. Daarna veegt u het apparaat met een zachte, droge doek goed af.
• Gebruik nooit wasbenzine, verdunners, alcohol of oplos­middelen om de mogelijkheid van verkleuring en/of misvorming te voorkomen.
Reparatie en data
• Wees er op bedacht, dat de inhoud van het geheugen verloren kan gaan, als u het apparaat laat repareren. U dient van belangrijke gegevens altijd een back-up te maken op een ander MIDI apparaat (bijv. een sequencer) of ze op papier te zetten (indien nodig). Tijdens reparaties wordt getracht het verlies van data te vermijden. Echter, in bepaalde gevallen (wanneer het schakelsysteem van het geheugen zelf niet meer werkt) kan data helaas niet meer hersteld worden. Roland is niet verantwoordelijk voor dit soort dataverlies.
Aanvullende voorzorgsmaatregelen
• Wees er op bedacht, dat de inhoud van het geheugen door storingen of onjuist gebruik van het apparaat onher­stelbaar verloren kan gaan. Om uzelf tegen het risico van verlies van belangrijke gegevens te beschermen, raden wij u aan om van tijd tot tijd op een ander MIDI apparaat (bijv. een sequencer) van belangrijke gegevens, die u in het geheugen van het apparaat heeft opgeslagen, een reservekopie te maken.
• De inhoud van data die in het geheugen van het apparaat is opgeslagen, kan helaas niet meer hersteld worden, wanneer deze verloren is gegaan. Roland Corporation is niet verantwoordelijk voor dit soort dataverlies.
• Behandel de knoppen, schuifregelaars of andere regelaars van dit apparaat met gepaste voorzichtigheid. Dit geldt ook voor het gebruik van de stekkers en aansluitingen. Ruwe behandeling kan tot storingen leiden.
• Sla nooit op het beeldscherm, en voer er geen hoge druk op uit.
• Tijdens het aansluiten/loskoppelen van alle kabels, houdt u deze bij de aansluiting zelf vast – trek nooit aan de kabel. Op deze manier vermijdt u kortsluiting of schade aan de interne elementen van de kabel.
4
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
• Om te vermijden dat u uw buren stoort, probeert u het volume van dit apparaat op een redelijk niveau te houden. U kunt ervoor kiezen om een koptelefoon te gebruiken, zodat u zich geen zorgen om de personen in uw naaste omgeving hoeft te maken (vooral ’s avonds laat en ‘s nachts).
559a
• Wanneer u het apparaat moet vervoeren, verpakt u het in de originele doos (inclusief schokabsorberend materiaal). Anders zult u soortgelijk verpakkingsmateriaal moeten gebruiken.
• Gebruik alleen het aangegeven expressiepedaal (Roland EV-5, BOSS FV-500L/500H met een aansluitingskabel (Stereo 1/4" phone-stereo 1/4” phone); los verkrijgbaar). Als u een expressiepedaal van een ander merk gebruikt, riskeert u storingen en/of schade aan het apparaat.
• Sommige aansluitingskabels bevatten weerstanden. Gebruik voor het aansluiten van dit apparaat geen kabels, die weerstanden bevatten. Bij gebruik van dit soort kabels, kan het geluidsniveau extreem laag of zelfs niet hoorbaar zijn. Informatie over kabelspecificaties kunt u bij de fabrikant van de kabel verkrijgen.
• Het zonder toestemming dupliceren, reproduceren, verhuren en uitlenen is verboden.
• Het bruikbare bereik van de D Beam regelaar wordt zeer klein, als u het apparaat in direct zonlicht gebruikt. Als deze regelaar niet zo functioneert als verwacht, past u de gevoeligheid ervan aan op de hoeveelheid licht op de locatie.
• De gevoeligheid van de D Beam regelaar wijzigt afhan­kelijk van hoeveel licht er in de buurt van het apparaat is. Als de regelaar niet zo functioneert als u verwacht, past u de gevoeligheid op de lichtsterkte op uw locatie aan.
• Vermijd het aanraken of krassen van de glanzende onderkant (gecodeerd oppervlak) van de disk. Bescha­digde of vuile CD-ROM’s kunnen niet goed gelezen worden. Zorg, dat de disks schoon blijven; gebruik hiervoor een in de winkel verkrijgbaar CD reinigings­product.
• Omwille van productverbetering zijn de specificaties en het uiterlijk van dit apparaat, en/of de inhoud van dit pakket, zonder berichtgeving van tevoren aan veran­dering onderhevig.
• Hoewel de V-99 onder de meeste omstandigheden met een computer als hierboven beschreven normaal functio­neert, kan Roland puur op basis van deze factoren geen compatibiliteit garanderen. Dit komt door vele variabelen, die de verwerkingsomgeving kunnen beïnvloeden, zoals verschillen in het ontwerp van het moederboard en de specifieke combinatie van andere aangesloten apparatuur.
Afspraken in deze handleiding
Tekst of getallen tussen
vierkante haakjes [ ]
(p.**)
Duidt knoppen aan
[WRITE] WRITE knop
Duidt op informatie, waarvan u bij gebruik van de VG-99 op de hoogte moet zijn.
Duidt op extra informatie over een bepaalde functie.
Duidt op informatie over een handige functie.
Verwijst naar een referentiepagina.
In de verpakking
meegeleverd
U vindt in de verpakking, naast de VG-99, de volgende artikelen:
1. Een Engelstalige en Nederlandstalige
handleiding.
2. Een Preset Patch lijst met een beschrijving van de
200 voorgeprogrammeerde instellingen.
3. Een GK-kabel van drie meter.
4. Een aansluitinstructie voor de meegeleverde GK-
kabel. Indien u een GK-kabel heeft, dient u het voor deze versie (afgeschermd) te vervangen.
5. Een stroomadapter, bestaande uit twee kabel-
delen. De kabel met stekker moet in de adapter geplugd worden.
6. Een crèmekleurige USB-kabel, zie pagina’s 16 en
71 in de gebruikershandleiding.
7. Een RRC2-kabel voor aansluiting van een FC-300
Foot Controller, zie pagina’s 16 en 52.
8. Vier schroeven, die onderop de VG-99 voor
aansluiting op een optionele RAD-99 standaard geplaatst kunnen worden. De bestaande schroeven moet u weghalen, zie pagina 98.
5
Inhoud
HET APPARAAT OP EEN VEILIGE MANIER GEBRUIKEN ..................2
BELANGRIJKE OPMERKINGEN ............................................................4
Belangrijkste eigenschappen ..............................................................11
Ultiem gitaarmodulatiesysteem biedt onbeperkte mogelijkheden voor het creëren van
geluiden .......................................................................................................................................... 11
Twee complete systemen voor het maken van geluid............................................................. 11
Met D-Beam, band en overige nieuwe Realtime regelaars uitgerust.................................... 11
Bedieningspaneel biedt een variatie aan gebruiksomgevingen.............................................11
Door het apparaat met de FC-300 te combineren het perfecte live systeem creëren .......... 11
Bevat functie voor toonhoogte/MIDI conversie ......................................................................11
Met V-LINK functie uitgerust ..................................................................................................... 11
Benamingen en functies ......................................................................12
Bovenpaneel .............................................................................................................................................. 12
Achterpaneel ............................................................................................................................................. 14
Hoofdstuk 1 Geluiden uitvoeren..........................................................15
Het gesplitste element installeren.......................................................................................................... 15
Voordat u aansluitingen maakt..............................................................................................................15
De aansluitingen maken..........................................................................................................................16
Het apparaat aanzetten............................................................................................................................ 18
Over het afspeelvenster................................................................................................................ 19
Over de informatie in het beeldscherm (basisbediening) ....................................................... 19
Het volume aanpassen ................................................................................................................. 20
Het op de MAIN OUT aangesloten apparaat (versterker) instellen (Uitvoerselectie) .......... 20
De gesplitste element instellingen (GK instellingen) invoeren ......................................................... 21
De gitaar stemmen (TUNER).................................................................................................................. 22
Van toon wisselen (Patch) ....................................................................................................................... 23
Over de Patchnummers................................................................................................................ 23
Met behulp van de PATCH/VALUE draaischijf van Patch wisselen................................... 24
Het apparaat uitzetten ............................................................................................................................. 24
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren.............................................................25
De COSM GUITAR klank instellen ....................................................................................................... 25
De Alternate Tuning functie instellen ................................................................................................... 26
AB LINK instellen ......................................................................................................................... 26
TUNING instellen ......................................................................................................................... 27
BEND instellen ..............................................................................................................................27
12-STRING instellen .....................................................................................................................28
USER TUNING instellen.............................................................................................................. 29
USER TUNING instellen.............................................................................................................. 29
Setting HARMONY ......................................................................................................................30
De COSM AMP toon instellen................................................................................................................30
De effecten instellen ................................................................................................................................. 31
POLY FX (poly effect)...................................................................................................................31
FX (effecten) ...................................................................................................................................31
De volgorde waarin de effecten en versterker op elkaar volgen opnieuw indelen (CHAIN) ...... 32
Voor de af te spelen song het tempo en de toonsoort bepalen.......................................................... 32
Het tempo instellen....................................................................................................................... 32
De toonsoort instellen................................................................................................................... 33
Het normale elementgeluid mixen ........................................................................................................33
De volumebalans instellen........................................................................................................... 33
Het punt, waarop de COSM gitaar is aangesloten, wijzigen.................................................. 34
Twee klanken mixen (MIXER)................................................................................................................ 35
Het volume en de panning van elk kanaal instellen................................................................ 35
6
Inhoud
De mixbalans instellen ................................................................................................................. 35
De delay en reverb instellen (DELAY/REVERB)..................................................................... 35
Met behulp van plukdynamiek de mix tussen de twee kanalen regelen (DYNAMIC) ..... 36
Het overkoepelende volumeniveau van de Patch instellen (PATCH LEVEL).................... 36
De overkoepelende klank van de Patch aanpassen (TOTAL EQ) .........................................36
Het uitgaande signaal en niveau instellen (OUTPUT) ............................................................ 37
Aan een Patch een naam toewijzen (PATCH NAME)........................................................................ 37
Een Patch opslaan (WRITE) .................................................................................................................... 38
Hoofdstuk 3 Uw eigen effecttypen creëren (CUSTOMIZE)................39
De voorversterker op uw wensen afstemmen .....................................................................................39
De luidspreker op uw wensen afstemmen ...........................................................................................40
De Overdrive/Distortion op uw wensen afstemmen......................................................................... 40
De pedaal wah op uw wensen afstemmen........................................................................................... 41
Hoofdstuk 4 Algemene apparaatinstellingen (SYSTEM)...................42
De instellingen voor het gesplitste element invoeren......................................................................... 42
De instellingen selecteren ............................................................................................................ 42
Aan GK instellingen een naam toewijzen (GK NAME) .......................................................... 42
Het gesplitste element type selecteren....................................................................................... 43
De schaal van de gitaar instellen ................................................................................................ 43
De fase van het gesplitste element en het standaard element overeen laten stemmen...... 43
De richting van de geïnstalleerhet gesplitste element instellen ............................................. 43
De DOWN/S1, UP/S2 schakelaarindeling instellen ............................................................... 44
De ruimte tussen het element en de brug instellen (PICKUP ´ BRIDGE)............................. 44
De gevoeligheid van elke snaar aanpassen............................................................................... 45
Aangeven of het gesplitste element wel of niet wordt gebruikt (GK CONNCT)................ 45
Per Patch verschillende gitaarinstellingen gebruiken (SET MODE) ..................................... 46
De functie van de GK volumeregelaar en de DOWN/S1, UP/S2 schakelaars bepalen
(GK FUNC) .................................................................................................................................... 46
De algemene toon op de omgeving aanpassen (GLOBAL/OUTPUT SELECT)............................. 46
De instellingen selecteren ............................................................................................................ 46
Aan de instellingen een naam toewijzen (GLOBAL NAME) ................................................. 47
De typen van de aangesloten apparatuur instellen (OUTPUT SELECT) .............................47
De algemene toon aanpassen (GLOBAL EQ) ...........................................................................48
Het algemene effect van de ruisonderdrukker regelen (Total NS)........................................ 48
Het algemene reverb niveau regelen (Total REVERB) ............................................................ 49
De geluidsuitvoer vanaf de SUB OUT instellen (SUB OUT LEVEL) .................................... 49
De GK VOLUME regeling en schakelaar en de pedaalfunctie instellen
(SYSTEM CONTROL ASSIGN).............................................................................................................. 49
Bij het opvragen van Patches de waarden van een extern pedaal, de GK VOLUME regelaar
of een andere regelaar laten overgedragen (ASSIGN HOLD)........................................................... 50
Het aantal Patches, dat kan worden opgevraagd, beperken (PATCH EXTENT)........................... 50
Het contrast van het beeldscherm aanpassen ......................................................................................51
Het uitgaande signaal en niveau aanpassen (SYSTEM OUTPUT) ................................................... 51
Hoofdstuk 5 De VG-99 in combinatie met een FC-300 gebruiken..... 52
Aansluiten via de RRC2 IN aansluiting ................................................................................................ 52
Aan de FC-300 gerelateerde instellingen .............................................................................................. 52
Instellingen voor regeling van de FC-300.................................................................................. 52
De handeling, waarmee van Patch wordt gewisseld, instellen.............................................. 53
De stemfunctie van de VG-99 via de FC-300 activeren (QUICK TUNER)....................................... 53
De FC-300 Amp Control instellen.......................................................................................................... 54
7
Inhoud
Hoofdstuk 6 MIDI gebruiken ................................................................55
Over MIDI ................................................................................................................................................. 55
Wat u met behulp van MIDI kunt doen .................................................................................... 55
Belangrijkste soorten MIDI berichten, die de VG-99 kan verwerken.................................... 56
Over de MIDI implementatie ......................................................................................................57
MIDI berichten uitwisselen ......................................................................................................... 57
Over MIDI kanalen ....................................................................................................................... 57
Bankselectie en programmawijziging........................................................................................ 58
De MIDI gerelateerde functies instellen................................................................................................ 58
Met de MIDI CLOCK van een extern apparaat synchroniseren .......................................................64
Een externe synthesizer geluidsmodule spelen (GUITAR TO MIDI) .............................................. 64
De GUITAR TO MIDI functie instellingen (systeemparameters).......................................... 64
De GUITAR TO MIDI functie instellen (Patchparameters) .................................................... 67
Hoofdstuk 7 De VG-99 gebruiken met een via USB
aangesloten computer..........................................................................71
Voordat u de USB aansluiting gebruikt ................................................................................................ 71
Van Driver functie wisselen ........................................................................................................72
De USB functies instellen ........................................................................................................................73
De invoer en uitvoer van het digitale geluidssignaal instellen .............................................. 73
De Direct Monitor (direct beluisteren) functie instellen.......................................................... 74
De uitvoer van de VG-99 met behulp van een computer opnemen .................................................75
Met de VG-99 effecten aan een geluidsweergave van een computer toevoegen............................ 75
Hoofdstuk 8 Overige functies ..............................................................76
Met behulp van de D Beam en bandregelaar de toon in Realtime wijzigen ................................... 76
De D Beam aanpassen (CALIBRATION) ..................................................................................76
De D Beam uitschakelen (DISABLE).......................................................................................... 77
Met behulp van handbewegingen of de gitaarhals geluiden regelen
(D Beam Controller)...................................................................................................................... 77
De bandregelaar aanpassen (CALIBRATION)......................................................................... 78
De geluiden door middel van de beweging van uw vingertop regelen
(Ribbon Controller)....................................................................................................................... 79
Geluiden langere perioden aanhouden (FREEZE)................................................................... 79
De toonhoogte wijzigen met behulp van een Tremolo Arm (T-ARM) .................................80
Nuance aan het geluid toevoegen (FILTER) ............................................................................. 81
De geluiden tijdens het spelen met draaiknoppen wijzigen (DIRECT EDIT)................................. 82
De geluiden met behulp van de schakelaars, pedalen en MIDI regelen
(CONTROL ASSIGN) .............................................................................................................................. 82
Met slechts één druk op de knop uw favoriete Patches opvragen (DIRECT PATCH).................. 86
DIRECT PATCH instellen............................................................................................................ 86
De Patches beheren ..................................................................................................................................87
De huidige Patch naar een andere Patch kopiëren (PATCH COPY) .................................... 87
De huidige Patch en een andere Patch verwisselen (PATCH EXCHANGE)....................... 87
Gebruiker Patches initialiseren (PATCH INITIALIZE)........................................................... 88
Instellingen tussen kanaal A en kanaal B kopiëren (A/B COPY).......................................... 88
De instellingen van kanaal A en kanaal B verwisselen
(A/B EXCHANGE)....................................................................................................................... 88
Een gedeelte van de parameters naar een andere Patch kopiëren (MODULE COPY)....... 89
Een gedeelte van de Patchparameters initialiseren (MODULE INITIALIZE) ..................... 89
Patches in groepen uitsplitsen (CATEGORY)...................................................................................... 90
Met behulp van de CATEGORY functie Patches opvragen ...................................................90
Patchcategorieën instellen............................................................................................................ 90
Aan gebruikercategorieën een naam toewijzen (CATEGORY NAME)................................ 91
Uw favoriete instellingen afzonderlijk opslaan (FAVORITE SETTINGS)....................................... 91
Wat zijn favoriete instellingen?................................................................................................... 91
Favoriete instellingen opvragen .................................................................................................92
8
Inhoud
Klankinstellingen wijzigen ..........................................................................................................92
Gewijzigde klanken opslaan........................................................................................................ 93
Aan favoriete instellingen een naam toewijzen (FAVORITE NAME) .................................. 94
Patches zoeken, die dezelfde favoriete instellingen gebruiken.............................................. 94
Bij aanvang van de bediening het virtuele expressiepedaal activeren (Internal Pedal System)... 95
Intern pedaalfunctie...................................................................................................................... 95
Golfpedaalfunctie.......................................................................................................................... 95
Met behulp van uw gitaar videobeelden regelen (V-LINK) .............................................................. 96
Wat is V-LINK? ............................................................................................................................. 96
Het V-LINK apparaat aansluiten................................................................................................ 96
De V-LINK functie in en uitschakelen ....................................................................................... 96
V-LINK instellen ...........................................................................................................................97
De VG-99 gebruiken op een standaard ................................................................................................. 98
De VG-99 in een stellage opstelling gebruiken .................................................................................... 99
De VG-99 naar de fabrieksinstellingen terugbrengen (FACTORY RESET)................................... 100
Hoofdstuk 9 Parametergids ...............................................................101
COSM GUITAR ......................................................................................................................................101
Modeling Type List..................................................................................................................... 101
ALTERNATE TUNING.............................................................................................................. 116
Poly FX (poly effect)............................................................................................................................... 118
FX (Effects)............................................................................................................................................... 120
De HOLD functie gebruiken (Hold Delay) ............................................................................. 125
PHASER........................................................................................................................................ 127
FLANGER ....................................................................................................................................128
TREML (Tremolo) ....................................................................................................................... 128
PAN............................................................................................................................................... 128
T.WAH (Touch Wah).................................................................................................................. 129
AUTO WAH ................................................................................................................................129
OCTAVE....................................................................................................................................... 129
PITCH SHIFT (Pitch Shifter) ..................................................................................................... 130
HARMONIST ..............................................................................................................................130
Harmonist toonladders creëren (User Scale) ..........................................................................131
PEDAL BEND.............................................................................................................................. 132
2x2 CHORUS ...............................................................................................................................132
ROTARY....................................................................................................................................... 133
UNI-V............................................................................................................................................ 133
VIB (Vibrato)................................................................................................................................ 133
SLICER.......................................................................................................................................... 134
HUMANIZER.............................................................................................................................. 134
SLOW GEAR................................................................................................................................ 135
DEFRET ........................................................................................................................................135
FEEDBACKER............................................................................................................................. 135
RING MOD (ringmodulator) .................................................................................................... 136
ANTI FB (anti-feedback) ............................................................................................................ 136
ADV.COMP (geavanceerde compressor)................................................................................ 136
LIMITR (limiter) .......................................................................................................................... 137
SUB EQ (sub equalizer).............................................................................................................. 137
SUB DELAY (sub delay) ............................................................................................................ 138
COSM AMP............................................................................................................................................. 140
MIXER ...................................................................................................................................................... 146
MIXER A, B (MIXER CHANNEL A, B) ................................................................................... 146
PATCH LEVEL............................................................................................................................ 146
TOTAL EQ (totale equalizer)..................................................................................................... 146
OUTPUT....................................................................................................................................... 147
DELAY.......................................................................................................................................... 148
MASTER ..................................................................................................................................................150
9
Inhoud
GK VOL (GK Volume) ............................................................................................................... 150
GK S1, S2 (DOWN/S1, UP/S2 Switch).................................................................................... 150
PANEL CTL1/CTL2 (Control Button 1/2) .............................................................................151
D BEAM........................................................................................................................................ 151
RIBBON ........................................................................................................................................ 153
EXP PEDAL (Expression Pedal)................................................................................................ 154
CTL3, CTL4 (Control3, Control4) .............................................................................................154
FC-300 CONTROL ...................................................................................................................... 155
ASSIGN 1–16................................................................................................................................ 155
DIRECT EDIT F1–F6................................................................................................................... 156
GUITAR TO MIDI .................................................................................................................................. 164
SYSTEM ...................................................................................................................................................166
Parameters die aan afzonderlijke regelaars kunnen worden toegewezen ......................... 168
V-LINK PATCH .......................................................................................................................... 174
V-LINK SYSTEM......................................................................................................................... 176
GLOBAL ..................................................................................................................................................177
TUNER..................................................................................................................................................... 178
Hoofdstuk 10 Bijlagen ........................................................................179
MIDI implementatiekaart...................................................................................................................... 179
Signaalstroom ......................................................................................................................................... 183
Specificaties .............................................................................................................................................184
VG-99 V-gitaar systeem.............................................................................................................. 184
VG-99 software systeemvereisten........................................................................................................ 185
Voor Windows............................................................................................................................. 185
Voor MAC OS.............................................................................................................................. 185
Foutmeldingen........................................................................................................................................ 186
Probleemoplossing................................................................................................................................. 186
Problemen met geluid ................................................................................................................186
Overige problemen ..................................................................................................................... 188
Overzicht van voorgeprogrammeerde Patches ...............................189
Index.....................................................................................................193
10

Belangrijkste eigenschappen

Ultiem gitaarmodulatiesysteem biedt onbeperkte mogelijk­heden voor het creëren van
---
geluiden
De VG-99 is het toppunt van de gitaarmodulatiesystemen, die op Rolands COSM technologie zijn gebaseerd. Uitgerust met geavanceerde software, ondersteund door de allernieuwste, op maat gemaakte DSP chips, biedt het instrument tevens een groot LCD scherm met hoog contrast, AD/DA convertors van topkwaliteit, gebalanceerde XLR uitvoeraansluitingen, digitale uitvoeraansluitingen, USB aansluiting en overige functies, die er allemaal voor zorgen, dat u een waar pro-spec systeem in huis heeft.
Over COSM (Composite Object Sound Modeling)
Composite Object Sound Modeling (samengestelde object geluidsmodulatie), afgekort ‘COSM’, is de innovatieve en krachtige technologie van BOSS/Roland, die wordt gebruikt om het geluid van klassieke muziekinstrumenten en effecten digitaal te reconstrueren. COSM analyseert de diverse elementen, die het geluid beïnvloeden – inclusief de elektronische en fysieke kenmerken – en creëert een digitaal model, dat het oorspronkelijke geluid nauwkeurig reproduceert.

Bedieningspaneel biedt een variatie aan gebruiksomgevingen

De VG-99 kan op diverse verschillende manieren worden geïnstalleerd, om zo in de behoeften van de gebruiker te voorzien. Bijvoorbeeld als een desktop eenheid voor opname of wanneer u computerinvoer gebruikt, aan de standaard (optie) bevestigd en direct door de uitvoerende artiest geïnstalleerd of met behulp van de stellage (rack mount) adapter (optie) in een stellage geplaatst.

Door het apparaat met de FC-300 te combineren het perfecte live systeem creëren

Door een Roland FC-300 MIDI voetregelaar (optie) op de VG-99 aan te sluiten kunt u met behulp van de meerdere voetpedalen van de FC-300 van toon wisselen en overige handelingen uitvoeren, zodat u tijdens het bedienen uw handen vrij houdt. Deze apparaten hebben ook een RRC2 aansluiten, zodat u de VG-99 en FC-300 met één enkele kabel op elkaar kunt aansluiten. Deze RRC2 functie maakt tussen de apparaten communicatie in twee richtingen mogelijk, terwijl ze bovendien als stroomvoorziening van de FC-300 fungeren, zodat het aantal op de apparaten aan te sluiten kabels zo laag mogelijk blijft.

Twee complete systemen voor het maken van geluid

De VG-99 is met twee afzonderlijke gitaar en COSM amp systemen uitgerust. U kunt twee verschillende soorten gemoduleerde gitaren tegelijkertijd gebruiken, en voor elke gitaar verschillende versterkergeluiden creëren. Bovendien is de VG-99 met twee effectsystemen uitgerust. Deze bieden een enorme selectie aan BOSS effecten, inclusief COSM effecten. Met behulp van dit alles kunt u de perfecte verwerking voor elke afzonderlijke gitaar bereiken.

Met D-Beam, band en overige nieuwe Realtime regelaars uitgerust

Op de VG-99 zijn nieuwe, en tot nu toe ondenkbare vormen van muzikale expressie mogelijk, inclusief nieuwe manieren om de hals van de gitaar en uw handen te gebruiken. Net als bij vorige V-Gitaar systemen kunt u uiteraard ook nog steeds expressiepedalen en schakelaars aansluiten.

Bevat functie voor toonhoogte/ MIDI conversie

De VG-99 kan gitaar uitvoeringsgegevens in MIDI informatie omzetten en vervolgens deze informatie uitvoeren, zodat u een synthesizer geluidsmodule of soortgelijk apparaat kunt aansluiten, en de installatie als gitaarsynthesizer kunt gebruiken.

Met V-LINK functie uitgerust

Met behulp van deze functie kunt u uitvoeringsgegevens en pedaalbediening gebruiken om videomateriaal mee te regelen.
V-LINK
V-LINK is een functie met behulp waarvan muziek en beelden samen kunnen worden uitgevoerd. Door met behulp van MIDI twee of meer V-LINK compatibele apparaten op elkaar aan te sluiten, kunt u op eenvoudige wijze van een brede variatie aan visuele effecten, die aan de expressieve elementen van een muzikale uitvoering zijn verbonden, genieten.
11

Benamingen en functies

Bovenpaneel

fig.00-020
1 2
7
8 9
10 11 12
13 14
20 21 22
1. D BEAM
Schakelt de D Beam functie in en uit. Door uw hand of de gitaarhals binnen het bereik van de balk te bewegen, kunt u aan het geluid een variatie aan effecten toevoegen. (p. 76)
• PITCH knop
Behalve voor het wijzigen van de toonhoogte van de gitaar kunt u deze knop gebruiken voor de Freeze functie, die de gitaartoon continu vasthoudt.
• FILTER knop
Hiermee verandert u de toon van de gitaar.
• ASSIGNABLE knop
Deze gebruikt u om verschillende parameters en functies aan de D-Beam toe te wijzen, en de toon in Realtime te wijzigen.
2. LCD venster
Hier wordt diverse informatie over de VG-99 weergegeven.
3. PATCH/VALUE draaischijf
Wordt gebruikt om van Patch te wisselen en instellingswaarden te wijzigen.
15
3
4
30
32
33
23 24
5
6
25
26
16
27
17
19
28
18
29
31
6. FUNCTION knoppen
Worden gebruikt om de in het LCD venster weergegeven parameters te selecteren.
7. ALTERNATE TUNING knop
Stelt de Alternate Tuning functie in. (p. 26)
8. MODELING TYPE knoppen
Deze stellen het COSM gitaar type en de toon ervan in. (p. 25)
9. POLY FX (poly effecten) knop
Deze stelt de poly effecte in. (p. 31)
10. FX (Effect) knoppen
Deze stellen de effecten in. (p. 31)
11. COCOSM AMP knoppen
Worden gebruikt om de COSM versterker in te stellen. (p. 30)
12. MIXER knoppen
Worden gebruikt om de mixer in te stellen. (p. 35)
4. CATEGORY knop
Wordt gebruikt om categorieën te selecteren en wijzigen.
5. FUNCTION draaiknop
Wijzigt de waarde van de instelling van de in het LCD venster weergegeven parameter.
12
13. DELAY/REVERB knop
Wordt gebruikt om de delay en reverb van het mixer gedeelte in te stellen. (p. 35)
14. DYNAMIC knop
Wordt gebruikt om de dynamiek in te stellen. (p. 36)
Benamingen en functies
15. BALANCE draaiknop
Bepaalt de mixbalans. (p. 35)
16. CHAIN knop
Wordt gebruikt om de effect en COSM gitaar/COSM versterker aansluitingsequens in te stellen. (p. 34)
17. CONTROL ASSIGN knop
Deze bepaalt welke functies aan de pedalen en schakelaars zijn toegewezen. (p. 82)
18. NAME/KEY/BPM knop
Wordt gebruikt om de Patch namen en het tempo en de toonsoort van af te spelen songs aan te geven. (p. 32)
19. PATCH LEVEL draaiknop
Past het volume van een Patch aan.
20. V-LINK knop
Deze schakelt de V-LINK functie in en uit. (p. 96)
21. DIRECT PATCH knoppen
Gebruik deze om de Patches, die u eraan heeft toegewezen, direct op te vragen. (p. 86)
30. RIBBON CONTROLLER (Bandregelaar)
Hiermee kunt u de toon wijzigen door uw vinger over de band heen te schuiven. (p. 77)
U kunt met behulp van de drie knoppen een keur aan effecten direct in en uitschakelen.
• PITCH knop
Wijzigt de toonhoogte van de gitaar.
• FILTER knop
Wijzigt de helderheid van het geluid.
• ASSIGNABLE knop
Deze kunt u gebruiken om verschillende parameters en functies aan de bandregelaar toe te wijzen en de toon in Realtime te wijzigen. (p. 82)
31. GK IN aansluiting
Sluit hier de GK kabel aan.
32. POWER schakelaar
Hiermee schakelt u het apparaat in en uit. (p. 18) (p. 24)
33. OUTPUT LEVEL draaiknop
Deze past het volumeniveau van de MAIN OUT jacks en de koptelefoon jack aan.
22. CONTROL knoppen
Met behulp van deze knoppen kunt u een variatie aan verschillende functies toewijzen en regelen. (p. 82)
23. EXIT knop
Wordt gebruikt om naar voorgaande vensters terug te keren en commando’s ongedaan te maken.
24. WRITE knop
Wordt gebruikt om instellingen in Patches op te slaan en commando’s uit te voeren.. (p. 38) (p. 87)
25. PAGE knoppen
Deze verspringen tussen de in het LCD venster weergegeven vensters.
26. GUITAR TO MIDI knop
Deze stelt de GUITAR TO MIDI functie in (de functie die het op de gitaar gespeelde geluid in MIDI signalen omzet). (p. 64)
27. SYSTEM knop
Wordt gebruikt om instellingen te bepalen, die met de gebruikersomgeving van de VG-99 te maken hebben. (p. 42)
28. GLOBAL knop
Hiermee stelt u de GLOBAL functie (die op de toon van alle Patches van invloed is) in. (p. 46)
29. TUNER knop
Deze schakelt de stemfunctie in. (p. 22)
13
Benamingen en functies

Achterpaneel

fig.00-030
1
2
3
4
7 8 9
10 11 12 13
5
15
1. Veiligheidssleuf( )
988
Sluit hier een in de winkel verkrijgbare anti-diefstal veiligheidskabel aan.
http://www.kensington.com/
2. GUITAR INPUT jack
Gebruik deze jack om direct een normale gitaar in te voeren.
3. GUITAR OUTPUT jack
Deze jack voert het geluid van normale, op een GK 3 aangesloten gitaren en ongewijzigde signalen van de GUITAR INPUT jack uit.
4. SUB OUT aansluitingen L, R
Deze gebalanceerde uitvoer jacks maken van een XLR type aansluiting gebruik.
* De OUTPUT LEVEL draaiknop instellingen zijn niet op de SUB OUT L en R aansluitingen van invloed. De uitvoer staat constant op een vast uitgaand niveau ingesteld (+4 dBu).
5. GND LIFT schakelaar
U kunt de nr. 1 pin van de SUB OUT aansluiting van de poolklem van de VG-99 loskoppelen.
Zet deze schakelaar op LIFT, als er een aardeloop of soortgelijk probleem voor zorgt, dat er een brom of ruis wordt uitgevoerd. Normaalgesproken staat deze schakelaar op GND.
6
EV-5) aan. (p. 16)
* De VG-99 is in de fabriek zo ingesteld, dat het pedaal automatisch
als voetvolumepedaal functioneert.
14
10. CTL3,4 (CONTROL 3, 4) jack
Hier kan een optionele voetschakelaar (zoals een FS-6) op worden aangesloten. (p. 16)
* In de fabriek wordt de Patch omhoog/omlaag functie aan deze jack
toegewezen.
11. USB aansluiting
Gebruik een USB kabel om op deze aansluiting een computer aan te sluiten en tussen de VG-99 en de computer uitwisseling van gegevens mogelijk te maken (p. 71)
12. RRC2 IN aansluiting
Hierop kan een FC-300 (optie) op worden aangesloten.
Deze aansluiting levert voeding aan de FC-300 en zorgt voor een twee-richtingscommunicatie ermee. (p. 52)
* De RRC2 IN aansluiting is exclusief voor gebruik met de FC-300
bedoeld. U kunt deze aansluiting niet voor andere apparatuur
gebruiken.
13. MIDI OUT, IN aansluiting
Hierop kunt u een extern MIDI apparaat aansluiten, zodat u MIDI berichten van en naar het apparaat kunt ontvangen/ versturen.
6. MAIN OUT jacks L/MONO, R
Dit zijn ongebalanceerde phone jack uitgangen. Gebruik deze om versterkers, mixers en soortgelijke apparatuur op aan te sluiten.
7. PHONES jack
Hier sluit u een koptelefoon aan.
8. DIGITAL OUT aansluiting
Vanaf deze uitgang worden digitale geluidssignalen uitgevoerd. (p. 37) (p.147)
9. EXP PEDAL (EXPRESSIEPEDAAL) jack
Hier sluit u een optioneel expressiepedaal (zoals een Roland
14
14. DC IN (adapter) jack
Sluit hier de meegeleverde adapter op aan.
Om ervoor te zorgen, dat de VG-99 niet beschadigd raakt, dient u geen andere dan de met de VG-99 meegeleverde adapter te gebruiken.
15. Kabelhaak
Bevestig de kabel van de adapter met behulp van deze haak, zodat u voorkomt dat de kabel per ongeluk wordt losgekoppeld. (p. 17)
* Als de adapter tijdens gebruik van de VG-99 wordt losgekoppeld,
kan dit ervoor zorgen, dat belangrijke gegevens worden worden
beschadigd.

Hoofdstuk 1 Geluiden uitvoeren

Hoofdstuk 1

Het gesplitste element installeren

Installeer eerst de GK-3 gesplitste element (optie) op de te gebruiken gitaar. Voor instructies, zie de handleiding van de GK-3.
Op de volgende gitaren kan de GK-3 niet worden gebruikt (ook al is de het element geïnstalleerd, hij functioneert niet goed).
• 12-snarige gitaren, pedal steel gitaren en andere dan zes-snarige gitaren
• Gitaren met nylon snaren of darmsnaren en overige gitaren die geen stalen snaren gebruiken.
• Basgitaren
• Overige gitaren, waarvan de bouw onvoldoende ruimte biedt om de GK-3 goed te kunnen bevestigen
Over de GK volumeregeling van de GK-3
Op de VG-99 kunt u diverse verschillende functies aan de GK volumeregeling van de GK-3 toewijzen. (p. 82)
Wellicht kunt u het volumeniveau van de VG-99 niet met behulp van de GK volumeregelaar regelen, omdat er een andere parameter aan de Gk volumeregelaar is toegewezen.
Over de selectieschakelaars van de GK-3
Aangezien u op de VG-99 de balans tussen de COSM gitaar en het normale gitaarvolume in elke afzonderlijke Patch kunt instellen, raden we u aan om de MIX optie als basisfunctie voor de selectieschakelaar te gebruiken.
Houd er tevens rekening mee, dat als u een andere parameter dan het volume aan de GK volumeregelfunctie heeft toegewezen, de selectieschakelaar van de GK-3 niet meer normaal functioneert.

Voordat u aansluitingen maakt

Als u met de VG-99 uitvoeringen wilt gaan spelen, dient u eerst de volgende apparaten te installeren.
• Een gitaar, waarop de GK-3 is geïnstalleerd of een gitaar met een interne GK functie
• Gitaarversterker/luidspreker of koptelefoon.
Met behulp van de volgende apparatuur wordt het spelen nog gemakkelijker:
• MIDI voetregelaar (Roland FC-300; optioneel)
• Expressiepedaal (Roland EV-5 of BOSS FV-500L/500H met een aansluitingskabel (stereo 1/4” phone - stereo 1/4” phone; optioneel)
• Pedaalschakelaar (BOSS FS-5U of FS-6; optioneel)
15
Hoofdstuk 1 Geluiden uitvoeren

De aansluitingen maken

Bovenpaneel
GK kabel
Gitaar met GK-3 / GK-2A /
andere GK-compatibele gitaar
Achterpaneel
Normale gitaar
Stereo
koptelefoon
Mixer etc.
Digitale recorder etc.
Computer
MIDI IN
Met V-LINK
compatibel apparaat
(EDIROL MD-Pa1X etc.)
RRC2 kabel
MIDI IN
MIDI Sequencer etc.
MIDI IN MIDI OUT
Adapter PSB-1U
Synthesizer (externe geluidsmodule etc.)
(Voor normale gitaar)
16
Gitaarversterker
EXP pedaal
(EV-5 etc.)
Voetschakelaar
(BOSS FS-6 etc.)
Computer
MIDI voetregelaar
FC-300
Hoofdstuk 1 Geluiden uitvoeren
Hoofdstuk 1
* In de meegeleverde GK kabel zijn de onderstaande onderdelen (ferriet
kern) geïnstalleerd
Kies voor het aansluiten van de GK IN aansluiting op de VG-99
voor de stekker, waar de ferrietkern aan is bevestigd.
VG-99 GK IN aansluiting
Ferriet kern
Gitaar met GK-3 / GK-2A / andere GK-compatibele gitaar
De ferriet kern bevestigen
Als u een nieuwe GK kabel aanschaft, is daar geen ferriet kern aan bevestigd. Als u een nieuwe GK kabel voor de VG-99 wilt gebruiken, dient u eerst de ferriet kernen te bevestigen.
1. Trek de lipjes van de ferriet kern omhoog en
open de ferriet kern.
2. Plaats de GK kabel zo in de ferriet kern, dat de
kern de stam van de kabelstekker raakt.
3. Duw de lipjes aan, zodat ze met een klikgeluid
stevig dicht komen te zitten.
* Zorg ervoor, dat bij het bevestigen van de ferriet kern uw vingers
niet knel komen te zitten.
924
* Om te voorkomen dat de stroomvoorziening naar het apparaat per
ongeluk wordt verbroken (als de stekker per ongeluk uit het apparaat
wordt getrokken), en om te voorkomen dat er overmatige druk op de
adapter jack komt, raden we u aan om de stroomkabel te verankeren
met behulp van de kabelhaak, zoals in de afbeelding is weergegeven.
fig.CordHook.e.eps
Kabelhaak
De kabel van de
meegeleverde adapter
Naar het stopcontact
925
* Gebruik alleen het aangegeven expressiepedaal (Roland EV-5, BOSS
FS-500L/500H met een aansluitingskabel (stereo 1/4” phone - stereo
1/4” phone); los verkrijgbaar). Door andere expressiepedalen aan te
sluiten riskeert u storingen en/of schade aan het apparaat.
927
* Afhankelijk van de omstandigheden van een bepaalde
installatie, kunt u bij het aanraken van het apparaat, een
aangesloten microfoon of de metalen onderdelen van overige
voorwerpen, zoals gitaren, een licht onprettig gevoel of
ruwheid ervaren. Dit wordt door een zeer kleine elektrische lading
veroorzaakt, die absoluut geen gevaar vormt voor het menselijk
lichaam. As u zich hierover echter zorgen maakt, kunt u ervoor
kiezen om de poolklem (zie afbeelding) met een externe ondergrond te
verbinden. Als het apparaat is geaard, kan er, afhankelijk van de
details omtrent de installatie, een lichte brom optreden. Als u niet
precies weet hoe u het apparaat moet aansluiten, raden we u aan om
contact op te nemen met het dichtstbijzijnde Roland Service Center
of een erkende Roland leverancier, zoals vermeld op de ‘Informatie’
pagina.
921
* Om te voorkomen dat de stroomvoorziening naar het apparaat per
ongeluk wordt verbroken (als de stekker per ongeluk uit het apparaat
wordt getrokken), en om te voorkomen, dat er overmatige druk op de
adapter jack komt, raden we u aan om de stroomkabel te verankeren
met behulp van de kabelhaak, zoals in de afbeelding is weergegeven.
* Gebruik alleen het aangegeven expressiepedaal (Roland EV-5, BOSS
FS-500L/500H met een aansluitingskabel (stereo 1/4” phone - stereo
1/4” phone); los verkrijgbaar). Door andere expressiepedalen aan te
sluiten riskeert u storingen en/of schade aan het apparaat.
fig.XLR/TRSJack.eps
=CTL3 =CTL4
Ongeschikte plaatsen voor aansluiting
• Waterleidingen (kunnen schokken of electrocutie veroorzaken)
• Gasleidingen (kunnen brand of explosies veroorzaken)
• Geaarde telefoonkabel of bliksemafleider (kunnen in geval van bliksem gevaarlijk zijn)
926a
* Als u aansluitingskabels met weerstanden gebruikt, kan het
volumeniveau van de apparatuur die op de GUITAR INPUT is
aangesloten, laag zijn. In dit geval gebruikt u aansluitingskabels
zonder weerstanden.
* Sluit op de RRC2 IN aansluiting van de VG-99 nooit iets anders aan
dan de RRC2 OUT aansluiting van de FC-300. Als u deze
aansluiting met een LAN of ander soort apparaat, dat modulaire
jacks van dezelfde maat en vorm (RJ45), verbindt, kan dit de VG-99
en/of het aangesloten apparaat beschadigen.
* Als u een in de winkel verkrijgbare ethernetkabel, zoals de RRC2,
wilt gebruiken, dient u ervoor te zorgen, dat deze kabel aan de
volgende specificaties voldoet.
17
Hoofdstuk 1 Geluiden uitvoeren
• Categorie 5 (Cat5) of hoger
• Maximaal 15 meter lang
• Kabel die voor directe verbinding ontworpen is
* Cross-over kabels kunnen niet worden gebruikt.
* Stel de ethernetkabel niet aan druk of vibratie bloot.
* Steek de RRC2 kabel zorgvuldig helemaal in het apparaat, zodat hij
stevig in de RRC2 IN aansluiting vast zit.
* Als u het geluid in mono uitvoert, sluit u alleen op de MAIN OUT
L/MONO jack een kabel aan.
* U kunt geen COSM GUITAR of POLY FX gebruiken voor signalen
die via de GUITAR IN worden ingevoerd. De GT-PRO interne FX,
COSM AMP, MIXER en overige instellingen kunnen in twee
kanalen volledig worden gebruikt.
* Als u op de EXP PEDAL jack een expressiepedaal aansluit, dient u
de pedaal te gebruiken met het volume op de minimale stand (MIN).
* Als u een FS-6 voetschakelaar (optie) op de CTL3/4 jack aansluit,
stelt u de MODE schakelaar en POLARITY schakelaar in zoals
hieronder is aangegeven.
fig.01-010
BA
BOSS FS-6
* Als u op de CTL3/4 jack een FS-6 voetpedaal aansluit (optioneel),
stelt u de POLARITY schakelaar als volgt in:
fig.01-020
BOSS FS-5U
* Met behulp van de speciale Roland PCS-31 aansluitingskabel
(optioneel) kunt twee FS-5U’s aansluiten.
* Als u met behulp van een optionele aansluitingskabel (stereo 1/4”
phone - stereo 1/4” phone) een FS-6 op de CTL3/4 jack heeft
aangesloten, fungeert de B pedaalschakelaar volgens de CONTROL
3 instellingen en de A pedaalschakelaar volgens de CONTROL 4
instellingen.
fig.01-030
Naar CTL3,4 jack Naar CTL3,4 jack Naar CTL3,4 jack
PCS-31 kabel
Wit Rood Wit Rood
BOSS FS-5U
(CTL3)
BOSS FS-5U
(CTL4)
(CTL3) (CTL4)
(CTL4) (CTL3)
• Als u de VG-99 gebruikt, terwijl er op de EXP PEDAL jack
een expressiepedaal is aangesloten, maakt u de instellingen volgens de beschrijving op pagina 154.
• Als u de VG-99 gebruikt, , terwijl er op de CTL3/4 jack een
voetschakelaar is aangesloten, maakt u de instellingen volgens de beschrijving op pagina 154.

Het apparaat aanzetten

Als u de aansluitingen eenmaal heeft gemaakt (p. 16), schakelt u de diverse apparatuur in de aangegeven volgorde in. Door apparaten in de verkeerde volgorde aan te zetten, riskeert u storing en/of schade aan luidsprekers en overige apparaten.
* Dit apparaat is met een beschermingscircuit uitgerust. Na het
aanzetten van het apparaat duurt het korte tijd (een paar seconden),
voordat het apparaat normaal functioneert.
* Zorg er voor het aanzetten van het apparaat altijd voor, dat het
volumeniveau helemaal omlaag is gedraaid. Zelfs als het volume
helemaal omlaag staat, kan er tijdens het aanzetten van het apparaat
soms wat geluid worden waargenomen, maar dit is normaal en duidt
niet op een storing.
* Als u de apparaten in de verkeerde volgorde aanzet, kan dit storing
en/of schade aan luidsprekers en overige apparatuur ten gevolg
hebben.
1. Schakel de POWER schakelaar op het
bovenpaneel van de VG-99 in.
Het beeldscherm verandert, zoals hieronder, en na een paar seconden is de VG-99 klaar voor normaal gebruik.
Dit venster wordt het ‘Afspeelvenster’ genoemd.
fig.01-060d
Tenzij specifiek anders aangegeven, worden de beschreven handelingen in het weergegeven Afspeelvenster uitgevoerd.
* Als de VG-99 aan staat, wordt de laatst geselecteerde Patch (voor het
uitschakelen van het apparaat) opgevraagd.
* De uitleg in deze handleiding bevat afbeeldingen, die weergeven wat
het beeldscherm normaliter zou moeten weergeven. Houd er echter
rekening mee, dat het apparaat wellicht met een nieuwere,
uitgebreide versie van het systeem kan zijn uitgerust (d.w.z.,
nieuwere geluiden bevat), zodat wat u daadwerkelijk in het
beeldscherm ziet wellicht niet altijd met de afbeelding in de
handleiding overeenstemt.
2. Zet de gitaarversterker of mixer aan.
* Verhoog het volume van de versterkers pas, nadat u alle apparaten
heeft aangezet.
18
Hoofdstuk 1 Geluiden uitvoeren

Over het afspeelvenster Over de informatie in het

De VG-99 heeft diverse verschillende variaties van het Afspeelvenster, die elk andere informatie over de huidige toestand van de VG-99 biedt.
Met behulp van de PAGE [ ] [ ] knoppen kunt u tussen de diverse weergegeven informatie in het Afspeelvenster wisselen.
Venster 1:
De eerste negen tekens van de Patchnaam worden in groot lettertype weergegeven. Daarnaast worden er voor de gitaren en versterkers van beide kanalen iconen weergegeven.
fig.01-060d
Venster 2:
Alle zestien tekens van de Patchnaam worden weergegeven.
beeldscherm (basisbediening)
Sommige vensters bevatten wellicht parameters, die over meerdere pagina’s zijn verdeeld. Het paginanummer wordt rechtsboven in het venster weergegeven.
1. Gebruik PAGE [ ] [ ] om van pagina te
wisselen.
2. Gebruik [F1]-[F6] of de F1-F6 draaiknoppen om
de waarden te wijzigen.
Als u, terwijl er onder in het beeldscherm SET** verschijnt, een FUNCTION knop indrukt, zet u de bijbehorende functie op de waarde, die door ** wordt aangeduid.
Hoofdstuk 1
Venster 3:
De gebruikte effecten, evenals hun verbindingssequens (CHAIN/ keten) in beide kanalen, worden weergegeven.
Venster 4:
Het venster geeft niveaumeters van de GK IN snaren 1-6, normale element, MAIN OUT en SUB OUT niveaus weer.
Door volgens de beschrijving onder ‘Tijdens het spelen
met behulp van de draaiknoppen de geluiden wijzigen (DIRECT EDIT)’ (p. 82) aan de F1-F6
draaiknoppen parameters toe te wijzen, kunt u deze gebruiken, terwijl u zich in het Afspeelvenster bevindt, om waarden te regelen. Bovendien kunt u door op de [F1]-[F6] knoppen te drukken voor de toegewezen parameters en hun waarden een popup weergeven.
19
Hoofdstuk 1 Geluiden uitvoeren

Het volume aanpassen

Draai aan de OUTPUT LEVEL draaiknop om het volume op een geschikt niveau te zetten.
fig.01-070
* De uitvoer van de SUB OUT aansluiting (XLR type) blijft constant,
ongeacht de instelling van de OUTPUT LEVEL draaiknop.
* U kunt het volumeniveau aanpassen door deze functie aan het
expressiepedaal of de GK-3 GK volumeregelaar toe te wijzen. Voor
details, zie
‘De geluiden met behulp van de
schakelaars, pedalen en MIDI regelen (CONTROL
ASSIGN)’ (
p. 82).

Het op de MAIN OUT aangesloten apparaat (versterker) instellen (Uitvoerselectie)

Waarde Uitleg
JC-120
SMALL AMP
COMBO AMP
STACK AMP
JC-120 Return
COMBO Return
STACK Return
LINE/PHONES
Gebruik deze instelling als u de VG-99 op een Roland JC-120 gitaarversterker aansluit.
Gebruik deze instelling als u de VG-99 op een kleine gitaarversterker aansluit.
Gebruik deze instelling als u de VG-99 op de gitaarinvoer van een andere comboversterker dan de Roland JC-120 gitaarversterker aan­sluit (als de versterker en luidspreker of luid­sprekers in één enkel apparaat zijn gecombineerd).
* Afhankelijk van de gitaarversterker kunt u
wellicht met de JC-120 goede resultaten behalen.
Gebruik deze instelling als u de VG-99 op de gitaarinvoer van een stack-type gitaarverster­ker (waarbij de versterker en de luidspreker of luidsprekers van elkaar zijn gescheiden) aan­sluit.
Gebruik deze instelling als u de VG-99 op de RETURN van een JC-120 aansluit.
Gebruik deze instelling als u de VG-99 op de RETURN van een comboversterker aansluit.
Gebruik deze instelling als u de VG-99 op de RETURN van een stack versterker of op de in­voer van een op een stellage geplaatste eind­versterker aansluit. Gebruik ook de STACK Return instelling als u een gitaar power versterker-speakerkast com­binatie gebruikt.
Gebruik deze instelling als u een koptelefoon gebruikt of wanneer u de VG-99 voor opname op een multi-sporige recorder aansluit.
Volg de onderstaande procedure de instelling op het type apparaat te zetten, dat op de MAIN OUT jacks wordt aangesloten.
fig.01-071
3
4
3
2
1
1. Druk op [GLOBAL].
Het Global venster wordt weergegeven.
fig.01-072d
2. Druk op PAGE [ ] om naar pagina 1 te gaan.
3. Druk op [F4] (SELECT(eren)) of draai aan de F4
draaiknop om de instelling op het type apparaat te zetten, dat op de MAIN OUT jacks is aangesloten.
4. Druk op [EXIT] om naar het Afspeelvenster
terug te keren.
20

De gesplitste element instellingen (GK instellingen) invoeren

Afhankelijk van de manier waarop het gesplitste element is geïnstalleerd, variëren de kenmerken van het geluid van de VG-99 aanzienlijk. Om voor optimale geluidsproductie zeker te zijn dat de omstandigheden consequent zijn, dient u ervoor te zorgen, dat de instellingen op het gesplitste element (de GK instellingen) van invloed zijn. Als deze instellingen op de juiste wijze worden gemaakt, kan de VG-99 onder optimale omstandigheden functioneren.
* Voor informatie over parameters, die niet in dit hoofdstuk worden
beschreven, zie
Als u meer dan één gitaar op de VG-99 aansluit, kunt u de instellingen voor elke gitaar afzonderlijk instellen.
‘GK INSTELLING’ (p. 166).
Hoofdstuk 1 Geluiden uitvoeren
Hoofdstuk 1
fig.01-060d
4. Druk op PAGE [ ] [ ] om naar pagina 2 te
gaan.
5. Selecteer het gesplitste element type.
Gebruik de F1 draaiknop om de instelling op het type gesplitste element te zetten, dat op de door u gebruikte gitaar is geïnstalleerd.
fig.01-060d
De GK instellingen zijn van extreem belang voor het verkrijgen van een goede toon uit de VG-99. Zorg ervoor, dat u de instellingen goed invoert.
fig.01-100
10 11
8
12
2
5 6
3
1
1. Druk op [SYSTEM].
Het System venster wordt weergegeven.
Instellingen Uitleg
GK-3 Zet de instelling op de GK-3.
GK-2A Zet de instellingen op de GK-2A.
PIEZO Zet de instelling op een piëzo element.
* Piëzo elementen zijn een type element dat op de brug van de gitaar is
geïnstalleerd, en voor het bepalen van de snaartrillingen piëzo-
elektrische elementen gebruikt.
6. Stel de schaallengte in.
4
7 9
Gebruik de F3 draaiknop om de schaallengte (de afstand tussen de brug en de kam) van de door u gebruikte gitaar in te stellen. Selecteer de dichtstbijzijnde waarde binnen een bereik van 620-660mm. 648 mm komt met de ST instelling overeen, 628 mm met de LP instelling.
7. Druk op PAGE [ ] [ ] om naar pagina 3 te
gaan.
8. Voer de ruimte tussen het element en de brug
in.
Stel de tussenruimte vanaf het midden van het gesplitste element tot de zadel van de brug in.
2. Druk op PAGE [ ] om naar pagina 1 te gaan.
3. Druk op [F3] (GK).
Het GK Settings venster wordt weergegeven.
* Als u piëzo elementen gebruikt, is deze instelling niet verplicht.
9. Druk op PAGE [ ] om naar pagina 4 te gaan.
21
Hoofdstuk 1 Geluiden uitvoeren
3
1
2
7
7
fig.01-060d
10. Draai aan de F1-F6 draaiknoppen om voor elke
snaar de gevoeligheid van het gesplitste element aan te passen.
Speel eerst de zesde snaar met de voor de uitvoering maximale te gebruiken kracht, en stel met behulp van de F1 draaiknop de gevoeligheid zo in dat de meter vlak voor het punt, waarop het geluid over het maximale niveau heen gaat, uitslaat.
Stel op dezelfde wijze de gevoeligheid van de vijfde tot en met de eerste snaar in.
* Als de niveaumeter een niveau boven het maximale niveau
registreert, betekent dit dat het niveau te hoog is ingesteld. Verlaag
in dit geval de gevoeligheidsinstelling.
* Afhankelijk van het type gitaar dat u gebruikt, kan het zijn, dat de
niveaumeter toch nog naar het maximale niveau uitslaat, terwijl de
gevoeligheid op een minimale instelling is ingesteld. Als dit het geval
is, past u de tussenruimte tussen het gesplitste element en de snaren
zo aan, dat de afstand iets groter is dan aangegeven.
11. Controleer de volumebalans van de zes
snaren.
Speel de zesde tot en met de eerste snaar met normale hoeveelheid kracht. Als één van de snaren bijzonder luid klinkt, verlaagt u voor de betreffende snaar de gevoeligheid, en blijft u deze net zolang aanpassen, tot het verschil in het volume tussen de snaren minimaal is.
12. Druk meerdere malen op [EXIT] om naar het
Afspeelvenster terug te keren.
Maak, telkens wanneer u het gesplitste element op een nieuwe of andere gitaar installeert of als u de hoogte van het gesplitste element wijzigt, de nodige instellingen opnieuw. Als de instellingen op de juiste wijze zijn voltooid, worden ze tijdens het uitschakelen van het apparaat opgeslagen. Daarna hoeft u de instellingen niet telkens wanneer u het instrument bespeelt opnieuw te maken.

De gitaar stemmen (TUNER)

Gebruik de stemfunctie (TUNER) van de VG-99 om de gitaar te stemmen.
* Om de beste toonkwaliteit uit de VG-99 te halen, dient u ervoor te
zorgen, dat de gitaar goed is gestemd.
fig.01-190
1. Druk op [TUNER].
De stemfunctie wordt ingeschakeld.
2. Gebruik de PAGE [ ] [ ] knoppen om de
volgende instellingen te maken.
TUNER Uitleg
MULTI MODE
SINGLE MODE
3. Druk op de functieknop ([F5] [F6]), die met de
in te stellen functie overeenkomt en draai vervolgens aan de draaiknoppen om de waarde van de instelling te selecteren.
Als u deze instellingen niet wilt wijzigen, gaat u verder met stap 4.
• [F5] (PITCH: 435 Hz-445 Hz)
Hiermee stelt u de referentietoonhoogte in.
* Bij de fabrieksinstellingen is deze op 440 Hz ingesteld.
* Deze referentietoonhoogte wordt door de effecten, die door de KEY
parameter worden geregeld, als referentie gebruikt.
U kunt de zes snaren gelijktijdig spelen en stemmen.
U kunt slechts één afzonderlijke snaar spelen, om deze te stemmen.
Voor meer informatie over de overige parameters in de GK instellingen, zie ‘GK INSTELLINGEN’ (p. 166).
22
Wat is de referentietoonhoogte?
Dit is de frequentie van A4 (de noot, die u speelt, als u de A toets op het midden van het keyboard bespeelt), die wordt gespeeld door het instrument (bijv. piano), dat voor het stemmen van de uitvoeringen als referentie wordt gebruikt.
• [F6] (MUTE OFF, MUTE ON)
Patchnummer
Patchnaam
Deze instelling bepaalt of geluiden van de uitvoer jacks tijdens het stemmen wel of niet worden uitgevoerd.
TUNER Uitleg
MUTE OFF
MUTE ON
Tijdens het stemmen worden geluiden uitgevoerd.
Tijdens het stemmen worden geen gelui­den uitgevoerd.
* Bij de fabrieksinstellingen staat deze
instelling op MUTE ON.
4. Speel op de snaar die wordt gestemd een
losse, open noot.
5. Stem de snaar net zolang tot de naam van de
snaar in het beeldscherm wordt weergegeven.
Als u voor de MULTI MODE (meervoudige functie) kiest
fig.01-060d
Hoofdstuk 1 Geluiden uitvoeren
Hoofdstuk 1

Van toon wisselen (Patch)

Wat is een Patch?
De VG-99 kan maximaal 400 configuraties met toongerelateerde instellingen opslaan, inclusief de COSM gitaar, COSM versterker en effecten. Elk van deze configuraties wordt een Patch genoemd.
Telkens wanneer u van Patch wisselt, kunt u direct een andere toon selecteren.

Over de Patchnummers

Patchnummers (banknummers) en Patchnamen worden, zoals hieronder, in het Afspeelvenster weergegeven.
fig.01-060d
Als u voor de SINGLE MODE (enkelvoudige functie) kiest
fig.01-060d
6. Blijf tijdens het stemmen het beeldscherm in
de gaten houden, totdat de midden indicator oplicht.
Herhaal stap 3-5 voor het stemmen van alle snaren.
* Als u een gitaar met een tremolo arm stemt, kunt u ervaren, dat de
ene snaar op stemming is, terwijl de andere snaren dat niet zijn. Als
dit het geval is, stemt u de snaar eerst, zodat de naam in het
beeldscherm wordt weergegeven, en gaat u vervolgens door met het
een aantal keer verfijnd afstemmen van elke snaar, totdat de
stemming klopt.
7. Als u klaar bent met stemmen, drukt u op
[TUNER] of [EXIT].
Hiermee voltooit u de voorbereidingen voor het bespelen van het instrument. Probeer nu een aantal geluiden uit.
Patches zijn in gebruiker Patches (User) en voorgeprogrammeerde Patches (Preset) ingedeeld.
Gebruiker Patches
Hiertoe behoren 200 voorgeprogrammeerde Patches. U bent vrij om de tonen te wijzigen en uw wijzigingen op te slaan.
Voorgeprogrammeerde Patches
Hiertoe behoren 200 voorgeprogrammeerde Patches. Hoewel u deze tonen kunt wijzigen, kunt u deze wijzigingen niet in een voorgeprogrammeerde Patch opslaan. Als u een gewijzigde toon wilt bewaren, dient u deze als gebruiker Patch op te slaan.
23
Hoofdstuk 1 Geluiden uitvoeren
3

Met behulp van de PATCH/ VALUE draaischijf van Patch wisselen

Met behulp van de PATCH/VALUE draaischijf kunt u opeenvolgend van Patch wisselen.
1. Controleer of het Afspeelvenster wordt
weergegeven.
Als er een ander venster dan het Afspeelvenster wordt weergegeven, drukt u meerdere malen op [EXIT], totdat het Afspeelvenster wordt weergegeven.
2. Draai aan de PATCH/VALUE draaischijf om
van Patch te wisselen.
fig.01-190
2
Draai de draaischijf naar rechts (met de klok mee) om naar het volgende Patchnummer te gaan of naar links (tegen de klok in) om naar het vorige Patchnummer te gaan.

Het apparaat uitzetten

1. Voor het uitzetten van het apparaat dient u het
volgende te controleren.
• Zijn de volumeniveaus van de VG-99 en de aangesloten versterker en overige apparaten helemaal omlaag gedraaid?
2. Schakel de gitaarversterker uit.
3. Druk op [POWER] om de VG-99 uit te zetten.
fig.01-190
Als u de VG-99 uitzet, verschijnt de ‘NOW SHUTDOWN’ melding. Op dit moment worden de huidige instellingen van de VG-99 in het geheugen opgeslagen. Koppel de adapter pas los als deze melding niet meer wordt weergegeven.
24

Hoofdstuk 2 Geluiden creëren

Laten we eerst de interne indeling van de VG-99 onder de loep nemen.
De COSM GUITAR klank
COSM gitaren
Met behulp van COSM modulatietechnologie kunt u de klanken van een variatie aan gitaren creëren. Tot de beschikbare geluiden beho­ren niet alleen elektrische en akoestische gitaartonen, maar ook de geluiden van synthesizers en andere instrumenten, zelfs niet bestaande, denkbeeldige gitaren. Aangezien de gemaakte geluiden worden gebaseerd op de signalen die de GK-3 voor elke snaar afzon­derlijk verstuurt, kunt u deze geluiden met behulp van dit systeem spelen, terwijl alle specifieke smaak, die door de verschillende spel­technieken en pluknuances van de betreffende gitaar wordt bepaald, behouden blijft.
Met behulp van de VG-99 kunt u tegelijkertijd twee verschillende COSM gitaar types instellen, zodat u direct tussen deze instrumenten kunt wisselen, waardoor u twee gitaren tot uw beschikking heeft en geluiden kunt creëren, waarin twee gitaren gelijktijdig lijken te spelen.
Met behulp van de Alternate Tuning functie kunt u de toonhoogte van elke COSM gitaarsnaar afzonderlijk wijzigen.
Poly effecten
Dit zijn de oorspronkelijke VG effecten, die op elke snaar afzonder­lijk kunnen worden toegepast. U kunt kiezen op welke van de twee COSM gitaren de effecten worden toegepast.
instellen
1. Druk op [MODELING TYPE].
2. Druk meerdere malen op PAGE [ ] om pagina
1 weer te geven.
3. Gebruik [F1] (OFF/ON) of de F1 draaiknop om
de aan/uit instelling van de COSM GUITAR te wijzigen.
4. Gebruik [F2] (SELECT) of de F2 draaiknop om
het modulatietype te selecteren.
5. Gebruik [F3] (SELECT) of de F3 draaiknop om
het COSM GUITAR type te selecteren.
6. Druk op PAGE [ ].
Hoofdstuk 2
COSM versterkers
Aangezien deze technologie het circuit van de gitaarversterker en speakerkenmerken moduleert, simuleren de gemoduleerde verster­kers exact het gedrag van de daadwerkelijke versterkers, zelfs de manier waarop vervorming (distortion) wordt toegepast en de manier waarop de toonregeling werkt.
U kunt de voorversterkers en speakerkasten naar wens configureren – u kunt zelfs de studio microfooninstellingen van de versterker moduleren. De VG-99 biedt twee afzonderlijke COSM versterkersys­temen, die gelijktijdig kunnen worden gebruikt, zodat u elke van de twee COSM gitaren door een andere versterker kunt heen leiden.
Effecten
De VG-99 is met twee BOSS GT-PRO klasse multi-effect systemen uitgerust. U kunt de effecten op elke van de twee COSM gitaren afzonderlijk toepassen.
Mixer
Naast de volledige vrijheid in het mixen van de geluiden van de twee COSM gitaren, biedt de mixer tevens de mogelijkheid om de uitvoer van de twee gitaren afzonderlijk naar de MAIN OUT en SUB OUT uit te voeren. Bovendien kunt u met behulp van de Dynamic functie de kracht van uw pluk attack gebruiken om tussen de twee gitaargeluiden te wisselen of diverse overige functies te selecteren. Daarnaast bevat het mixergedeelte tevens een delay/reverb en een equalizer, zodat u de overkoepelende toon van de Patches kunt aan­passen.
* Elke keer dat u op PAGE [ ] drukt, gaat u naar een volgend
venster, waarin u parameterinstellingen kunt maken.
7. Gebruik [F1]-[F6] of de F1-F6 draaiknoppen om
de gewenste parameter aan te passen.
8. Pas de parameters net zolang aan, tot u het
gewenste geluid heeft behaald.
Voor gedetailleerde informatie over alle parameters, zie ‘COSM GUITAR’ (p. 101).
9. Als u de bewerkte instellingen wilt bewaren,
dient u de Write (schrijf) procedure uit te voeren (p. 38).
* Als u de instellingen niet wilt opslaan, drukt u op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
25
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren

De Alternate Tuning functie instellen

Over Alternate Tuning
Met behulp van de Alternate Tuning functie kunt u de stemming van een COSM gitaar wijzigen, zonder de daadwerkelijke toon­hoogte van de gitaarsnaren te veranderen. Om dit te bewerkstelligen analyseert de VG-99 de toonhoogte van de signalen, die door het gesplitste element voor elke afzonderlijke snaar wordt verzonden, terwijl de best mogelijke geluidskwaliteit behouden blijft.
De Alternate Tuning functie omvat de onderstaande vijf instellingen.
TUNING
Gebruik deze om de stemming in open stemmingen, zoals OPEN-D en OPEN-G, om te zetten, alle snaren van de gitaar een octaaf te ver­hogen of verlagen en diverse andere stemmingen te bewerkstelligen.
HARMO) van kanaal A.
* De Alternate Tuning instellingen van kanaal B hebben op de uitvoer
van deze toonhoogtes geen enkele invloed.
* Als de uitvoer van de toonhoogte door middel van GUITAR TO
MIDI (de MIDI nootberichten), vanwege de invloed van de
Alternate Tuning instellingen van kanaal A, te laag (of te hoog) is,
wordt de toonhoogte automatisch met één octaaf verhoogd (of
verlaagd).

AB LINK instellen

Als u de AB LINK optie op ON (aan) instelt, kunt u voor COSM GUITAR [A] en COSM GUITAR [B] dezelfde TUNING en BEND instellingen gebruiken.
Als u deze optie op OFF (uit) instelt, kunt u voor COSM GUITAR [A] en COSM GUITAR [B] verschillende instellingen gebruiken
1. Druk op [ALTERNATE TUNING].
BEND
U kunt met behulp van een pedaal de toonhoogtes van de huidige stemming middels een vloeiende overgang in de ingestelde stem­ming wijzigen, net als wanneer u een ‘string bender’ of een ‘pedal steel guitar’ gebruikt.
12-STRING
Deze optie wijzigt het geluid van een gewone 6-snarige gitaar in dat van een 12-snarige gitaar.
Deze functie geeft u tevens de vrijheid om de toonhoogte en het vol­ume van elke tweede snaar afzonderlijk in te stellen, zodat u 12­snarige gitaarmodellen met volledig oorspronkelijke stemmingen kunt creëren.
DETUNE
Hiermee kunt u de toonhoogte van elke snaar afzonderlijk op sub­tiele wijze verschuiven.
HARMONY
Deze optie analyseert de toonhoogte van elke snaar, en stelt de toon­hoogtes vervolgens in op harmonieën, die met de toonsoort overeen­stemmen.
Deze functies kunnen voor elk van de twee COSM gitaren A en B afzonderlijk worden ingesteld, wat inhoudt dat u nu met slechts één VG-99 gelijktijdig een zes-snarige en twaalf-snarige gitaar kunt bespelen, door uw eigen harmonieën te creëren twin leads kunt pro­duceren, vette unisono geluiden kunt bereiken, en eerder onmogelijke geluiden kunt verzinnen.
Bovendien is de VG-99 met een AB LINK functie uitgerust, met behulp waarvan u de TUNING en BEND instelling van de twee COSM gitaren (A en B) tegelijkertijd kunt instellen, en daarom nog snellere instellingen kunt maken.
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.
fig.01-060d
3. Schakel met behulp van [F1] (OFF/ON) of de F1
draaiknop de AB LINK optie in of uit.
Voor gedetailleerde informatie over alle parameters, zie ‘ALTERNATE TUNING’ (p. 116).
De toonhoogtes die door GUITAR TO MIDI (de MIDI nootberichten) worden uitgevoerd, wijzigen op basis van de Alternate Tuning instellingen (TUNING, BEND,
26
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren

TUNING instellen

1. Druk op [ALTERNATE TUNING].
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.
fig.01-060d
3. Gebruik [F2] (A/B) of de F2 draaiknop om A of
B te selecteren.
* Deze optie is niet beschikbaar als de AB LINK functie is
ingeschakeld.
4. Gebruik de F3 draaiknop om de functie in of
uit te schakelen.
5. Gebruik [F4] (TYPE) of de F4 draaiknop om het
TYPE stemming te selecteren.

BEND instellen

1. Druk op [ALTERNATE TUNING].
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.
fig.01-060d
3. Gebruik [F2] (A/B) of de F2 draaiknop om A of
B te selecteren.
* Deze optie is niet beschikbaar als de AB LINK functie is
ingeschakeld.
4. Gebruik de F5 draaiknop om de functie in of
uit te schakelen.
5. Druk op [F5] (EDIT)
fig.01-060d
Hoofdstuk 2
Als u USER als TYPE heeft geselecteerd, kunt u de oorspronkelijke gebruikerstemming instellen. (p. 29).
• Druk op [F3] (USER).
• Gebruik [F1]-[F6] of de F1-F6 draaiknoppen om de gewenste parameter in te stellen.
• Druk op [EXIT].
6. Als u de bewerkte instellingen wilt bewaren,
dient u de Write (schrijf) procedure uit te voeren (p. 38).
* Als u de instellingen niet wilt opslaan, drukt u op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
Voor gedetailleerde informatie over alle parameters, zie ‘ALTERNATE TUNING’ (p. 116).
6. Gebruik de F1-F6 draaiknoppen om in stellen
naar welke toonhoogtes u de snaren wilt laten verbuigen.
7. Druk op PAGE [ ] om pagina 2 weer te
geven.
fig.01-060d
8. Controleer de wijziging in toonhoogte met
behulp van de F1 draaiknop.
9. Stel met behulp van Control Assign de BEND
instelling in als doelparameter voor het pedaal, waarmee de toonhoogte wordt geregeld.
Voor gedetailleerde informatie over de Control Assign functie, zie ‘De geluiden met behulp van de
schakelaars, pedalen en MIDI regelen (CONTROL ASSIGN)’ (p. 82).
27
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren

12-STRING instellen

Voorbeeld van BEND parameterinstellingen
Door de parameter als volgt in te stellen kunt u een snaarver­buigingseffect bereiken, waarbij de toonhoogte van de tweede snaar vloeiend met een hele stap wordt verhoogd.
Ingestelde warden voor de Alternate Tuning parameter
[ALT TUNING]
AB LINK = ON
BEND SW = ON
BEND TUNING 1st = E 0
BEND TUNING 2nd = D +2
BEND TUNING 3rd = G 0
BEND TUNING 4th = D 0
BEND TUNING 5th = A 0
BEND TUNING 6th = E 0
Ingestelde waarden voor de Control Assign parameter
[CONTROL ASSIGN]
SOURCE = FC-300 EXP 1 or RIBBON POS
(Schakel de ASSIGNABLE instelling van de bandre­gelaar (RIBBON CONTROLLER) in (ON).)
SW = ON
TARGET PARAMETER = ALT TUNE/[A]BEND/BEND
1. Druk op [ALTERNATE TUNING].
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.
fig.01-060d
3. Gebruik de F1 of F4 draaiknop om de functie in
of uit te schakelen.
* U kunt voor COSM GUITAR [A] en COSM GUITAR [B] geen
afzonderlijke 12-STRING instellingen maken.
4. Als u voor 12-STRING gedetailleerde
parameterinstellingen maakt, drukt u op [F1] (12STR) of [F4] (12STR).
5. Druk op PAGE [ ] [ ] om de in te stellen
parameter weer te geven.
fig.01-060d
10. Als u de bewerkte instellingen wilt bewaren,
dient u de Write (schrijf) procedure uit te voeren (p. 38).
* Als u de instellingen niet wilt opslaan, drukt u op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
* Hoewel de door middel van Control Assign toegewezen parameterset
door middel van de Write (schrijf) procedure wordt opgeslagen,
worden de BEND parameterwaarden uit stap 8 niet opgeslagen.
Voor gedetailleerde informatie over alle parameters, zie ‘ALTERNATE TUNING’ (p. 116).
6. Gebruik [F1]-[F6] of de F1-F6 draaiknoppen om
de gewenste parameter in te stellen.
7. Als u de bewerkte instellingen wilt bewaren,
dient u de Write (schrijf) procedure uit te voeren (p. 38).
* Als u de instellingen niet wilt opslaan, drukt u op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
Voor gedetailleerde informatie over alle parameters, zie ‘ALTERNATE TUNING’ (p. 116).
28
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren

USER TUNING instellen USER TUNING instellen

1. Druk op [ALTERNATE TUNING].
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.
fig.01-060d
3. Gebruik [F2] (A/B) of de F2 draaiknop om A of
B te selecteren.
* Deze optie is niet beschikbaar als de AB LINK functie is
ingeschakeld.
4. Gebruik de F3 draaiknop om de functie in of
uit te schakelen.
5. Gebruik [F4] (TYPE) of de F4 draaiknop om het
TYPE stemming te selecteren.
6. Druk op [F3] (USER).
Het USER TUNING venster verschijnt.
7. Gebruik [F1]-[F6] of de F1-F6 draaiknoppen om
de gewenste snaartoonsoort in te stellen.
8. Als u de bewerkte instellingen wilt bewaren,
dient u de Write (schrijf) procedure uit te voeren (p. 38).
* Als u de instellingen niet wilt opslaan, drukt u op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
Voor gedetailleerde informatie over alle parameters, zie ‘ALTERNATE TUNING’ (p. 116).
1. Druk op [ALTERNATE TUNING].
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 2 weer te geven.
fig.01-060d
3. Gebruik de F2 of F5 draaiknop om de functie in
of uit te schakelen.
4. Als u voor DETUNE gedetailleerde
parameterinstellingen maakt, drukt u op [F2] (DETUNE) of [F5] (DETUNE).
fig.01-060d
5. Gebruik [F1]-[F6] of de F1-F6 draaiknoppen om
de gewenste parameter in te stellen.
6. Als u de bewerkte instellingen wilt bewaren,
dient u de Write (schrijf) procedure uit te voeren (p. 38).
* Als u de instellingen niet wilt opslaan, drukt u op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
Voor gedetailleerde informatie over alle parameters, zie ‘ALTERNATE TUNING’ (p. 116).
Hoofdstuk 2
29
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren

Setting HARMONY

1. Druk op [ALTERNATE TUNING].
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 2 weer te geven.
fig.01-060d
3. Gebruik de F3 of F6 draaiknop om de functie in
of uit te schakelen.
4. Als u voor HARMONY gedetailleerde
parameterinstellingen maakt, drukt u op [F3] (harmonie) of [F6] (harmonie).
fig.01-060d

De COSM AMP toon instellen

1. Druk op [COSM AMP[.
2. Druk meerdere malen op PAGE [ ] om pagina
1 weer te geven.
3. Gebruik [F1] (ON/OFF) of de F1 draaiknop om
de COSM AMP in/uit te schakelen.
fig.01-060d
4. Gebruik [F2] (SELECT) of de F2 draaiknop om
het COSM AMP type te selecteren.
5. Druk op PAGE [ ].
fig.01-060d
5. Gebruik [F1] (SELECT) of [F2] (SELECT) of de
F1-F2 draaiknoppen om de gewenste parameter in te stellen.
Als de HARMO parameter op USER is ingesteld, kunt u tevens de toonhoogte van elke toets instellen.
Druk op PAGE [ ] [ ] om de in te stellen parameter weer te geven.
6. Als u de bewerkte instellingen wilt bewaren,
dient u de Write (schrijf) procedure uit te voeren (p. 38).
* Als u de instellingen niet wilt opslaan, drukt u op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
* Elke keer dat u op PAGE [ ] drukt, gaat u naar een volgend
venster, waarin u parameterinstellingen kunt maken.
6. Gebruik [F1]-[F6] of de F1-F6 draaiknoppen om
de gewenste parameter aan te passen.
7. Pas de parameters net zolang aan, tot u het
gewenste geluid heeft behaald.
Voor gedetailleerde informatie over alle parameters, zie ‘COSM AMP’ (p. 140).
8. Als u de bewerkte instellingen wilt bewaren,
dient u de Write (schrijf) procedure uit te voeren (p. 38).
* Als u de instellingen niet wilt opslaan, drukt u op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
Voor gedetailleerde informatie over alle parameters, zie ‘ALTERNATE TUNING’ (p. 116).
30
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren

De effecten instellen

POLY FX (poly effect)

* U kunt de POLY FX slechts op één kanaal tegelijk gebruiken (A of
B).
1. Druk voor het te gebruiken kanaal, A of B, op
[POLY FX].
2. Druk meerdere malen op PAGE [ ] om pagina
1 weer te geven.
fig.01-060d
3. Gebruik [F1] (ON/OFF) of de F1 draaiknop om
de COSM AMP in/uit te schakelen.
4. Gebruik [F2] (SELECT) of de F2 draaiknop om
het POLY FX TYPE te selecteren.
5. Gebruik [F3] (A/B] of de F3 draaiknop om te
wisselen van het kanaal, waarop POLY FX wordt toegepast.

FX (effecten)

Zo stelt u de effecten in.
1. Druk op [FX]
fig.01-060d
2. Gebruik [F1]-[F6] (ON/OFF) om de
afzonderlijke effecten in/uit te schakelen.
* Elke keer dat u op PAGE [ ] [ ] drukt, gaat u naar een ander
effectvenster, waarin u parameterinstellingen kunt maken.
Door op [FX] te drukken kunt u alle ingeschakelde effecten tegelijkertijd uitschakelen (indicator onverlicht) en inschakelen (indicator verlicht).
3. Druk op [F1]-F6] om het te bewerken effect te
selecteren.
4. Gebruik [F1]-[F6] of de F1-F6 draaiknoppen om
de gewenste parameter aan te passen.
* Elke keer dat u op PAGE [ ] drukt gaat u naar een volgend
venster, waarin u parameterinstellingen kunt maken.
Hoofdstuk 2
6. Druk op PAGE [ ].
fig.01-060d
* Elke keer dat u op PAGE [ ] drukt, gaat u naar een volgend
venster, waarin u parameterinstellingen kunt maken.
7. Gebruik [F1]-[F6] of de F1-F6 draaiknoppen om
de gewenste parameter aan te passen.
8. Pas de parameters net zolang aan, tot u het
gewenste geluid heeft behaald.
Voor gedetailleerde informatie over alle parameters, zie ‘POLY FX (poly effect)’ (p. 118).
9. Als u de bewerkte instellingen wilt bewaren,
dient u de Write (schrijf) procedure uit te voeren (p. 38).
* Als u de instellingen niet wilt opslaan, drukt u op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
5. Pas de parameters net zolang aan, tot u het
gewenste geluid heeft behaald.
Voor gedetailleerde informatie over alle parameters, zie ‘FX (effecten)’ (p. 120).
6. Als u de bewerkte instellingen wilt bewaren,
dient u de Write (schrijf) procedure uit te voeren (p. 38).
* Als u de instellingen niet wilt opslaan, drukt u op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
31
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren

De volgorde waarin de effecten en versterker op elkaar volgen opnieuw indelen (CHAIN)

YU bent vrij om de volgorde waarin de effecten en COSM versterkers
op elkaar volgen te wijzigen.
1. Druk op [CHAIN].
Het Chain venster wordt weergegeven.
* Als de effecten en COSM versterkers zijn uitgeschakeld, wordt hier
OFF weergegeven.
2. Gebruik [F1] (A/B) om het kanaal, waarvoor u
de verbindingssequens wilt wijzigen, te selecteren.

Voor de af te spelen song het tempo en de toonsoort bepalen

Zo bepaalt u voor de song, die u gaat afspelen, op welk tempo en in welke toonsoort dit gebeurt. Stel deze parameters in, als u een delay tijd of tempo wilt aangeven, dat bij het tempo van de song past (u geeft het in termen van de nootlengte aan), en als u de HARMONY functie gebruikt.

Het tempo instellen

1. Druk op [NAME/KEY/BMP].
2. Druk op [F3] (BPM).
3. Druk op [F2] ([ ] SEL) [F3] (SEL [ ]) om het/
de in de sequens te verschuiven effect, COSM gitaar of COSM versterker te selecteren.
De uitvoer van het geselecteerde effect wordt rechts boven in het venster weergegeven.
4. Druk op [F4] ( MOVE) [F5] (MOVE ) om
naar de plek in de sequens te gaan, waarop u het verschoven item wilt invoegen.
5. Als u nog meer wijzigingen in de
verbindingssequens wilt aanbrengen, herhaalt u stap 2-4.
* U kunt tijdens het instellen van de verbindingssequens tevens
effecten, COSM gitaren en COSM versterkers in en uitschakelen.
Als u, terwijl het effect, de COSM gitaar of de COSM versterker is
geselecteerd, op [F6] drukt, wijzigt u de ON/OFF instelling van de
functie.
6. Druk op [EXIT] om naar het Afspeelvenster
terug te keren.
7. Als u de bewerkte instellingen wilt bewaren,
dient u de Write (schrijf) procedure uit te voeren (p. 38).
3. Tik in de maat van het song tempo (kwarten)
op [F1] (TAP) of pas het tempo aan met behulp van de F1 draaiknop.
* Als u met behulp van het aangepaste tempo een Patchparameter wilt
regelen, stelt u de bijbehorende effectparameter op BPM –BPM .
BPM staat voor ‘beats per minute’ (aantal maatslagen per minuut), en vertegenwoordigt het aantal kwartnoten, dat per minuut wordt gespeeld.
Als u de MIDI SYNC functie wilt gebruiken, dient de SYNC CLOCK parameter op AUTO (USB), AUTO (MIDI) of AUTO (RRC2) te zijn ingesteld. Voor gedetailleerde informatie, zie ‘De VG-99
synchroniseren met de MIDI CLOCK van een extern apparaat’ (p. 64).
Om van de Tap invoer gebruik te maken
Druk tenminste twee maal op [F5] (TAP), op intervallen van een kwart van het gewenste tempo. Het tempo wordt automatisch berekend, en op het interval ingesteld, waarop u de knop heeft indrukt.
32
4. Als u de bewerkte instellingen wilt bewaren,
dient u de Write (schrijf) procedure uit te voeren (p. 38).
* Als u de instellingen niet wilt opslaan, drukt u op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.

De toonsoort instellen

1. Druk op [NAME/KEY/BMP].
2. Druk op [F2] (KEY).
3. Gebruik [F1] (SELECT) of de F1 draaiknop om
de toonsoort van de song in te stellen.
* De Alternate Tuning HARMONY en FX MOD HARMONIST
functies corresponderen met de hier ingestelde toonsoort.
4. Als u de bewerkte instellingen wilt bewaren,
dient u de Write (schrijf) procedure uit te voeren (p. 38).
* Als u de instellingen niet wilt opslaan, drukt u op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren

Het normale elementgeluid mixen

Geluiden creëren door de normale invoer met de GK invoer te com­bineren
Het is mogelijk om het geluid van de COSM gitaren en de normale gitaar elementen gelijktijdig te combineren.

De volumebalans instellen

1. Druk op [COSM GUITAR].
2. Gebruik [F1] of de F1 draaiknop om de COSM
GTR SW op ON in te stellen.
Als de COSM GTR SW is uitgeschakeld (OFF), worden de geluiden van het standaard element en de COSM gitaar niet afgespeeld.
3. Druk meerdere malen op PAGE [ ] om naar
het venster te gaan, waarin de volumebalans kan worden ingesteld.
Hoofdstuk 2
4. Gebruik de F1 en F2 draaiknoppen om de
balans tussen het COSM gitaar geluid en het standaard elementgeluid in te stellen.
F1 draaiknop
Past het volumeniveau van de COSM gitaar aan. Als POLY FX op ON is ingesteld, past deze draaiknop het volumeniveau van het signaal aan, nadat het door POLY FX is heen gegaan.
F2 draaiknop
Deze past het volume van het standaard element aan.
Als de COSM gitaar op een ander punt in een CHAIN (keten) dan het begin van de effectenketen is aangesloten, kunt u het volume van de geluiden, die door de effecten zijn heen gegaan, aanpassen vanaf het begin van de keten tot aan het punt waarop de gitaar is aangesloten.
5. Als u de bewerkte instellingen wilt bewaren,
dient u de Write (schrijf) procedure uit te voeren (p. 38).
* Als u de instellingen niet wilt opslaan, drukt u op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
33
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren

Het punt, waarop de COSM gitaar is aangesloten, wijzigen

1. Press [CHAIN].
2. Druk op [F2] ([ ] SEL) [F3] (SEL [ ]) om de
pijl te selecteren die het aansluitingspunt aangeeft.
3. Gebruik [F4] (← MOVE) [F5] (MOVE ) om het
aansluitingspunt van de COSM gitaar te verschuiven.
4. Als u de bewerkte instellingen wilt bewaren,
dient u de Write (schrijf) procedure uit te voeren (p. 38).
* Als u de instellingen niet wilt opslaan, drukt u op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
Normaal elementgeluid
Als u de CHAIN functie gebruikt, en de COSM gitaar op een ander punt dan aan het begin van de keten is aangesloten, is het standaard elementgeluid, dat met behulp van de BALANCE draaiknop wordt gemixt, het geluid dat vanaf het begin van de effectenketen wordt verwerkt.
Met behulp van deze functie kunt u voor het creëren van gelu­iden de volgende twee methoden combineren.
1. Geluiden die naast het standaard
elementgeluid een COMPRESSOR, WAH, AMP, etc. bevatten.
2. Geluiden waarin alleen ruimtelijke effecten
op de synthesizer van het COSM gedeelte of een andere bron, worden toegepast.
Als het volume van (1) hierboven afzonderlijk geregeld moet worden, dient u het niveau van de effecten vóór de COSM gitaar aan de GK volumeregelaar van de GK-3 of een soort­gelijke regelaar toe te wijzen. (p. 82).
Als u alleen het standaard elementgeluid wilt gebruiken, zonder het COSM GUITAR of POLY FX geluid te gebruiken, stelt u de COSM gitaar als volgt in.
COSM GTR SW = ON
34
MIX LEVEL
COSM GUITAR = 0
NORMAL PU = 100
Twee klanken mixen
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren
(MIXER)
Voor gedetailleerde informatie over het blokdiagram, zie ‘Signaalstroom’ (p. 183).

Het volume en de panning van elk kanaal instellen

1. Druk op [MIXER].
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.
Maak op deze pagina de instellingen voor elk kanaal.
* Pagina 2 en volgende pagina’s bevatten de algemene
mixerinstellingen.
Hoofdstuk 2
* U kunt deze parameter ook in pagina 2 van het Mixer venster
aanpassen.
* Als Dynamic functie is ingeschakeld, is deze knop uitgeschakeld.

De delay en reverb instellen (DELAY/REVERB)

Hiermee stelt u de delay en reverb van het mixergedeelte in.
1. Druk op [DELAY/REVERB].
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.
3. Gebruik [F1]-[F6] of de F1-F6 draaiknoppen om
het volume en de panning in te stellen.
4. Als u de bewerkte instellingen wilt bewaren,
dient u de Write (schrijf) procedure uit te voeren (p. 38).
* Als u de instellingen niet wilt opslaan, drukt u op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
Als u twee kanalen mixt, kunt u een realistischere twin gitaartoon bereiken, als u in één van de kanalen een kanaal delay instelt, zodat de twee gitaargeluiden op verschillende momenten worden uitgevoerd.
Voor gedetailleerde informatie over alle parameters, zie ‘MIXER’ (p. 146).

De mixbalans instellen

U kunt de balans in de mix tussen kanaal A en kanaal B met behulp van de BALANCE draaiknop instellen. Kort nadat u aan de draaiknop draait, verschijnt de balanswaarde als pop-up in het ven­ster.
3. Gebruik [F1] (OFF/ON) om de delay in te
schakelen. Gebruik [F4] (OFF/ON) om de reverb in te schakelen.
4. Gebruik [F1]-[F6] of de F1-F6 draaiknoppen om
de parameters in te stellen.
* Elke keer dat u op PAGE [ ] drukt gaat u naar het
instellingenvenster van de volgende parameter.
5. Pas de parameters net zolang aan tot u het
gewenste geluid bereikt.
6. Als u de bewerkte instellingen wilt bewaren,
dient u de Write (schrijf) procedure uit te voeren (p. 38).
* Als u de instellingen niet wilt opslaan, drukt u op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
Voor gedetailleerde informatie over alle parameters, zie ‘DELAY/REVERB’ (p. 148).
35
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren

Met behulp van plukdynamiek de mix tussen de twee kanalen regelen (DYNAMIC)

U kunt de mix tussen de twee kanalen laten regelen door de kracht, waarmee de snaren worden geplukt.
1. Druk op [DYNAMIC].
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.
3. Gebruik [F1] (OFF/ON) om de Dynamic functie
in of uit te schakelen.
4. Selecteer het type Dynamic functie.
5. Druk op PAGE [ ] om pagina 2 weer te
geven.

Het overkoepelende volumeniveau van de Patch instellen (PATCH LEVEL)

Met behulp van de PATCH LEVEL draaiknop kunt u het overkoepe­lende volumeniveau van de Patch instellen. Kort nadat u aan de draaiknop draait, verschijnt de instellingswaarde van het Patch­niveau als pop-up in het venster.
* U kunt deze parameter ook in pagina 2 van het Mixer venster
aanpassen.
fig.01-060d
6. Gebruik de F1-F5 draaiknoppen om de
parameters in te stellen.
Voor gedetailleerde informatie over alle parameters, zie ‘DYNAMIC’ (p. 149).

De overkoepelende klank van de Patch aanpassen (TOTAL EQ)

U kunt in elke Patch afzonderlijk instellingen voor de overkoepe­lende klank maken, nadat het geluid door de mixer is heen gegaan.
1. Druk op [MIXER].
2. Druk op PAGE [ ] [ ] om pagina 3 of 4 weer
te geven.
3. Gebruik [F1] (OFF/ON) op pagina 3 om de EQ
in of uit te schakelen.
4. Gebruik [F1]-[F6] of de F1-F6 draaiknoppen om
de klankkwaliteit in te stellen.
5. Als u de bewerkte instellingen wilt bewaren,
dient u de Write (schrijf) procedure uit te voeren (p. 38).
* Als u de instellingen niet wilt opslaan, drukt u op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
36
Voor gedetailleerde informatie over alle parameters, zie ‘TOTAL EQ’ (p. 146).
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren

Het uitgaande signaal en niveau instellen (OUTPUT)

Hiermee stelt u voor elke jack en aansluiting op de VG-99 de signaal en niveau uitvoer in.
1. Druk op [MIXER].
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 5 weer te
geven.
3. Gebruik [F1]-[F6] of de F1-F6 draaiknoppen om
de signaal en niveau uitvoer naar de MAIN OUT, SUB OUT en DIGITAL OUT in te stellen.
Voor gedetailleerde informatie over welke parameters kunnen worden ingesteld, zie ‘OUTPUT’ (p. 147).

Aan een Patch een naam toewijzen (PATCH NAME)

U kunt de Patches die u maakt een naam geven.
1. Druk op [NAME/KEY/BMP].
2. Druk op [F1] (NAME).
3. Druk op PAGE [ ] [ ] om de cursor op de
plek te zetten, waarop u een teken wilt wijzigen.
Hoofdstuk 2
4. Als u de bewerkte instellingen wilt bewaren,
dient u de Write (schrijf) procedure uit te voeren (p. 38).
* Als u de instellingen niet wilt opslaan, drukt u op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
U kunt tevens het uigaande signaal en niveau van het hele systeem instellen.
1. Druk op [SYSTEM].
2. Druk op PAGE [ ] [ ] om pagina 2 weer
te geven.
3. Druk op [F1].
4. Stel met behulp van [F1] of de F1
draaiknop de OUTPUT MODE parameter op SYSTEM in.
De waarde in het MIXER venster wordt genegeerd, en in plaats daarvan wordt de SYSTEM waarde < > toegepast.
4. Gebruik de PATCH/VALUE draaischijf om het
teken te selecteren.
Als u aan de PATCH/VALUE draaischijf blijft draaien, wijzigt de tekenselectie automatisch tussen hoofdletters, kleine letters, cijfers en symbolen.
Door op [F1]-[F5] te drukken, kunt u de volgende handige handelingen gebruiken.
Functieknop Omschrijving
[F1] (INSERT)
[F2] (DELETE)
[F3] (SPACE)
[F4] (A0!) Schakelt tussen letters, cijfers en symbolen.
[F5] (A<=>a)
[F6] (CATGRY)
Voegt op de cursorpositie een lege spatie in.
Verwijdert het teken en schuift de daarop volgende tekens naar links op.
Voegt op de cursorpositie een lege spatie in.
Schakelt tussen hoofdletters en kleine let­ters.
Bepaalt de categorie van de huidige Patch.
‘Patch categorieën instellen’ (p.
Zie
90).
5. Om de Patchnaam te voltooien herhaalt u stap
3 en 4.
6. Als u de bewerkte instellingen wilt bewaren,
dient u de Write (schrijf) procedure uit te voeren (p. 38).
* Als u de instellingen niet wilt opslaan, drukt u op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
37
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren

Een Patch opslaan (WRITE)

De instellingen waarmee u een geluid heeft gewijzigd zijn tijdelijk. Als u een andere Patch selecteert, keren de instellingen naar de waarden terug van voordat u ze heeft gewijzigd.
Als u de wijzigingen in de instellingen wilt opslaan, dient u de Write (schrijf) procedure uit te voeren. Als u uw wijzigingen niet op wilt slaan, drukt u op EXIT om naar het Afspeelvenster terug te keren.
1. Druk op [WRITE].
Het Write venster verschijnt.
2. Selecteer het Patchnummer, dat als
opslagbestemming dient door aan de PATCH/ VALUE draaischijf te draaien.
3. Om de Patch op te slaan, drukt u op [WRITE].
Tijdens het opslaan van de Patch wordt de ‘NOW WRITING...’ melding weergegeven. Daarna wordt het Afspeelvenster weer weergegeven.
* Als u uw wijzigingen niet op wilt slaan, drukt u op EXIT om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
38

Hoofdstuk 3 Uw eigen effecttypen creëren (CUSTOMIZE)

Met behulp van de CUSTOMIZE functie kunt u zelfs nog gedetailleerdere wijzigingen in de instellingen van de COSM AMP (voorversterkergedeelte, speakergedeelte), Overdrive/Distortion en Pedaal Wah aanbrengen. Het is net alsof u uw eigen oorspronkelijke effecten processors ontwerpt.

De voorversterker op uw wensen afstemmen

1. Druk op [COSM AMP].
Het COSM AMP bewerkingsvenster verschijnt.
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.
fig.01-060d
3. Gebruik [F2] (SELECT) of de F2 draaiknop om
CUSTOM als PREAMP TYPE te selecteren.
fig.01-060d
8. Herhaal indien nodig stap 5-7.
9. Als u de bewerkte instellingen wilt bewaren,
dient u de Write (schrijf) procedure uit te voeren (p. 38).
* Als u de instellingen niet wilt opslaan, drukt u op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
Voor gedetailleerde informatie over alle parameters, zie ‘COSM AMP’ (p. 140).
Hoofdstuk
3
4. Druk op PAGE [ ] om pagina 2 weer te
geven.
5. Gebruik [F1] (SELECT) of de F1 draaiknop om
het basis voorversterkertype te selecteren en op uw wensen af te stemmen.
6. Druk op PAGE [ ] om pagina 3 weer te
geven.
7. Gebruik [F1]-[F6] of de F1-F6 draaiknoppen om
de gewenste parameter aan te passen.
Als u nog meer parameters wilt aanpassen, drukt u op PAGE
[].
39
Hoofdstuk 3 Uw eigen effecttypen creëren (CUSTOMIZE)

De luidspreker op uw wensen afstemmen

* Als u bij PREAMP TYPE voor BASS AMP VINTAGE of BASS
AMP MODERN heeft gekozen, kunt u de luidspreker niet op maat
aanpassen.
1. Druk op [COSM AMP].
Het COSM AMP bewerkingsvenster verschijnt.
2. Druk op PAGE [ ] [ ] om pagina het
Speaker Type selectievenster weer te geven.
3. Gebruik [F1] (SELECT) of de F1 draaiknop om
CUSTOM als SP TYPE te selecteren.
4. Druk op PAGE [ ] om ‘Custom Speaker’ weer
te geven.

De Overdrive/Distortion op uw wensen afstemmen

1. Druk op [FX].
Het FX bewerkingsvenster verschijnt.
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.
3. Druk op [F2] (OD/DS)
4. Gebruik [F2] (SELECT) of de F2 draaiknop om
CUSTOM als OD/DS TYPE te selecteren.
5. Gebruik [F1]-[F5] of de F1-F5 draaiknoppen om
de gewenste parameter aan te passen.
6. Als u de bewerkte instellingen wilt bewaren,
dient u de Write (schrijf) procedure uit te voeren (p. 38).
* Als u de instellingen niet wilt opslaan, drukt u op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
Voor gedetailleerde informatie over alle parameters, zie ‘COSM AMP’ (p. 140).
5. Druk op PAGE [ ] om pagina 2 weer te
geven.
6. Gebruik [F1] (SELECT) of de F1 draaiknop om
het basistype te selecteren en op uw wensen af te stemmen.
7. Gebruik [F1]-[F5] of de F1-F5 draaiknoppen om
de gewenste parameter aan te passen.
Als u nog meer parameters wilt aanpassen, drukt u op PAGE
[].
8. Herhaal indien nodig stap 6-7.
9. Als u de bewerkte instellingen wilt bewaren,
dient u de Write (schrijf) procedure uit te voeren (p. 38).
* Als u de instellingen niet wilt opslaan, drukt u op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
40
Voor gedetailleerde informatie over alle parameters, zie ‘OD/DS (Overdrive/Distortion)’ (p. 120).
Hoofdstuk 3 Uw eigen effecttypen creëren (CUSTOMIZE)

De pedaal wah op uw wensen afstemmen

1. Druk op [FX].
Het FX bewerkingsvenster verschijnt.
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.
3. Druk op [F3] (WAH)
Hoofdstuk
3
4. Gebruik [F2] (SELECT) of de F2 draaiknop om
CUSTOM als WAH TYPE te selecteren.
5. Druk op PAGE [ ] om pagina 2 weer te
geven.
6. Gebruik [F1] (SELECT) of de F1 draaiknop om
het basistype te selecteren en op uw wensen af te stemmen.
7. Gebruik [F1]-[F5] of de F1-F5 draaiknoppen om
de gewenste parameter aan te passen.
Als u nog meer parameters wilt aanpassen, drukt u op PAGE
[].
8. Herhaal indien nodig stap 6-7.
9. Als u de bewerkte instellingen wilt bewaren,
dient u de Write (schrijf) procedure uit te voeren (p. 38).
* Als u de instellingen niet wilt opslaan, drukt u op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
Voor gedetailleerde informatie over alle parameters, zie ‘WAH’ (p. 122).
41

Hoofdstuk 4 Algemene apparaatinstellingen (SYSTEM)

* Als het apparaat wordt uitgezet, worden de in dit hoofdstuk
beschreven parameters opgeslagen. U hoeft de Write (schrijf)
procedure (p. 38) niet uit te voeren.

De instellingen voor het gesplitste element invoeren

Om er zeker van te zijn, dat de VG-99 voor het produceren van geluid in ideale omstandigheden verkeert, is het nodig om voor het gesplitste element de juiste instellingen (GK instellingen) te maken.
Nadat u de diverse instellingen heeft ingevoerd, drukt u één of meerdere keren op [EXIT] om naar het Afspeelvenster terug te keren.

De instellingen selecteren

De VG-99 kan tien afzonderlijke sets met GK instellingen opslaan. Als u op de VG-99 meer dan één gitaar aansluit (en bespeelt), kunt u voor elke gitaar afzonderlijke instellingen opslaan, zodat u bij het wisselen van gitaar binnen luttele seconden de nodige instellingen kunt oproepen en weer speelklaar bent.
1. Druk op [SYSTEM].
Het volgende deel beschrijft aan de GK­instellingen gerelateerde parameters.
Als u klaar bent met het invoeren van de diverse instellingen, drukt u één of meerdere keren op [EXIT] om naar het Afspeelvenster terug te keren.

Aan GK instellingen een naam toewijzen (GK NAME)

U kunt elk van de GK instellingen een naam geven.
1. Volg stap 1-3 onder ‘De instellingen
selecteren’ (p. 42) om het GK SETTING venster te openen.
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te
geven.
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.
3. Druk op [F3] (GK) om het GK SETTING venster
weer te geven.
4. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.
5. Druk op [F4] (SELECT) of draai aan de F4
draaiknop om de gewenste GK instelling (1-10) te selecteren.
Hiermee wordt aangegeven, dat de instelling als GK-instelling wordt opgeslagen.
* Als u nu op [EXIT] drukt en naar het afspeelvenster terugkeert,
wordt de GK instelling geactiveerd.
* Als u als SETTING MODE parameter PATCH heeft geselecteerd,
krijgen de GK instellingen in elke Patch de voorkeur. Voor
gedetailleerde informatie, zie
gitaarinstellingen gebruiken’
‘Per Patch verschillende
(SET MODE)’ (p. 46).
3. Druk op [F6] (NAME)`.
4. Gebruik PAGE [ ] [ ], [F1]-[F5] en de
PATCH/VALUE draaischijf om de naam in te voeren.
Functieknop Uitleg
[F1] (INSERT)
[F2] (DELETE)
[F3] (SPACE)
[F4] (A0!)
[F5] (A<=>a)
* Druk één of meerdere keren op [EXIT] om naar het vorige venster
terug te keren.
Voegt op de cursorpositie een lege spa­tie in.
Verwijdert een teken. De daarop vol­gende tekens worden naar links opge­schoven.
Voegt op de cursorpositie een lege spa­tie in.
Schakelt tussen letters, cijfers en sym­bolen.
Schakelt tussen hoofdletters en kleine letters.
42
Hoofdstuk 4 Algemene apparaatinstellingen (SYSTEM)

Het gesplitste element type selecteren

1. Volg stap 1-3 onder ‘De instellingen
selecteren’ (p. 42) om het GK SETTING venster weer te geven.
2. Druk op PAGE [ ] [ ] om pagina 2 weer te
geven.
3. Gebruik [F1] of de F1 draaiknop om het
element type te selecteren.
Instellingen Uitleg
GK-3
GK-2A
PIEZO
* Piëzo elementen zijn een type element dat op de brug van de gitaar is
geïnstalleerd, en voor het bepalen van de snaartrillingen piëzo-
elektrische elementen gebruikt.
Zet de instelling op de GK-3.
Zet de instellingen op de GK-2A.
Zet de instelling op een piëzo element.

De schaal van de gitaar instellen

De fase van het gesplitste element en het standaard element overeen laten stemmen

Er kunnen bepaalde eigenaardigheden in het geluid optreden, als het geluid van de COSM gitaar met dat van het standaard element wordt gemengd. Als dit het geval is, past u deze parameter aan en verandert u de fase van de COSM gitaar.
1. Volg stap 1-3 onder ‘De instellingen
selecteren’ (p. 42) om het GK SETTING venster weer te geven.
2. Druk op PAGE [ ] [ ] om pagina 2 weer te
geven.
3. Gebruik [F4] (SELECT) of de F4 draaiknop om
de fase te selecteren.
Instellingen Uitleg
NORMAL De fase blijft ongewijzigd.
REVRSE De fase wordt omgekeerd.

De richting van de geïnstalleerhet gesplitste element instellen

* Maak deze instelling, als het gesplitste element zo is geïnstalleerd,
dat het uiteinde van de eerste snaar en het uiteinde van de zesde
snaar zijn omgekeerd.
Hoofdstuk
4
Stel de schaallengte in.
1. Volg stap 1-3 onder ‘De instellingen
selecteren’ (p. 42) om het GK SETTING venster weer te geven.
2. Druk op PAGE [ ] [ ] om pagina 2 weer te
geven.
3. Gebruik de F3 draaiknop om de schaallengte
(de afstand tussen de brug en de kam) van de door u gebruikte gitaar in te stellen. Selecteer de dichtstbijzijnde waarde binnen een bereik van 620-660mm. 648 mm komt met de ST instelling overeen, 628 mm met de LP instelling.
Instellingen Uitleg
620–660 mm, ST(648 mm), LP(628 mm)
Bepaalt de schaal van uw gitaar.
1. Volg stap 1-3 onder ‘De instellingen
selecteren’ (p. 42) om het GK SETTING venster weer te geven.
2. Druk op PAGE [ ] [ ] om pagina 2 weer te
geven.
3. Gebruik [F5] (SELECT) of de F5 draaiknop om
de element richting te selecteren.
Instellingen Uitleg
De kabel komt van de zijkant van de zesde
NORMAL
REVRSE
snaar. Normaalgesproken dient u deze instelling te gebruiken.
De kabel komt van de zijkant van de eerste snaar.
43
Hoofdstuk 4 Algemene apparaatinstellingen (SYSTEM)

De DOWN/S1, UP/S2 schakelaarindeling instellen

Op sommige gitaren met een ingebouwhet gesplitste element zijn de DOWN/S1 en UP/2 schakelaars omgekeerd ingesteld als die van het gesplitste elements.
1. Volg stap 1-3 onder ‘De instellingen
selecteren’ (p. 42) om het GK SETTING venster weer te geven.
2. Druk op PAGE [ ] [ ] om pagina 2 weer te
geven.
3. Gebruik [F6] (SELECT) of de F6 draaiknop om
de element richting te selecteren.
Instellingen Uitleg
NORMAL De schakelaars worden niet omgekeerd.
REVRSE
De DOWN/S1 en UP/2 schakelaars worden omgekeerd.
De ruimte tussen het element en de brug instellen (PICKUP BRIDGE)
Stel voor elke snaar de tussenruimte vanaf het midden van het gesplitste element tot de zadel van de brug in.
* Als u piëzo elementen gebruikt, is deze instelling niet verplicht.
1. Volg stap 1-3 onder ‘De instellingen
selecteren’ (p. 42) om het GK SETTING venster weer te geven.
2. Druk op PAGE [ ] [ ] om pagina 3 weer te
geven.
3. Draai aan de F1-F6 draaiknoppen om voor
snaar 1-6 de ruimte in te stellen.
Instellingen Uitleg
De afstand tussen het midden van het
10.0–30.0 mm
gesplitste element en het midden van elke brugzadel aangeven.
44
Snaar 6 Snaar 1
Snaar
BrugElement
Hoofdstuk 4 Algemene apparaatinstellingen (SYSTEM)

De gevoeligheid van elke snaar aanpassen

Pas voor elke snaar de gevoeligheid van het gesplitste element aan.
1. Volg stap 1-3 onder ‘De instellingen
selecteren’ (p. 42) om het GK SETTING venster weer te geven.
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 4 weer te
geven.
3. Draai aan de F1-F6 draaiknoppen om de
gevoeligheid aan te passen.
Speel alle snaren open, met de voor de uitvoering maximale te gebruiken kracht, en stel de gevoeligheid zo in dat de meter vlak voor het punt, waarop het geluid over het maximale niveau heen gaat uitslaat.
* Als er links en rechts van de niveaumeter grote segmenten
verschijnen, betekent dit dat het niveau te hoog is ingesteld. Verlaag
de gevoeligheidsinstelling.
* Als u op [F1]-[F6] drukt, initialiseert u de waarde van elke snaar op
65.
* Afhankelijk van het type gitaar, dat u gebruikt, kan het zijn dat de
niveaumeter toch nog naar het maximale niveau uitslaat, terwijl de
gevoeligheid op een minimale instelling is ingesteld. Als dit het geval
is, past u de tussenruimte tussen het gesplitste element en de snaren
zo aan, dat de afstand iets groter is dan aangegeven.
4. Speel de zesde tot en met de eerste snaar met
een normale hoeveelheid kracht. Als bepaalde snaren bijzonder luid klinken, verlaagt u voor de betreffende snaren de gevoeligheid, en blijft u deze net zolang aanpassen, tot het verschil in het volume tussen de snaren minimaal is.

Aangeven of het gesplitste element wel of niet wordt gebruikt (GK CONNCT)

De VG-99 is met een functie uitgerust, die automatisch bepaalt of er wel of geen GK verbinding bestaat, en de interne instellingen op basis hiervan omschakelt. Hierdoor wordt het mogelijk om alle andere functies dan een COSM gitaar (COSM versterker, effecten, stemfunctie, etc.) te gebruiken, als u alleen op de GUITAR INPUT een gitaar heeft aangesloten.
1. Volg stap 1-3 onder ‘De instellingen
selecteren’ (p. 42) om het GK SETTING venster weer te geven.
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.
3. Gebruik [F1] (SELECT) of de F1 draaiknop om
de instelling te selecteren.
Instellingen Uitleg
De aanwezigheid van een GK aansluiting
AUTO
ON
OFF
* Normaalgesproken dient u de AUTO (standaard) instelling te
gebruiken. In gevallen waarin de auto-opsporingsfunctie niet goed
werkt (bijvoorbeeld als u een ander verdeeld element gebruikt dan de
GK-3), gebruikt u [F2] of de F2 draaischijf om deze instelling te
wijzigen.
wordt automatisch opgespoord, en op basis hiervan worden de interne instellingen gewij­zigd.
De voor een GK aansluiting geschikte instellin­gen worden altijd gebruikt.
De voor een GUITAR INPUT geschikte instel­lingen worden altijd gebruikt.
Hoofdstuk
4
Instellingen Uitleg
0–100
Past de invoergevoeligheid van elk ge­splitste element aan.
45
Hoofdstuk 4 Algemene apparaatinstellingen (SYSTEM)
Volume)’ (p. 166) en ‘GK S1, S2 (GK S1, S2

Per Patch verschillende gitaarinstellingen gebruiken (SET MODE)

Deze instelling bepaalt of de VG-99 slechts één, algemene, GK instelling gebruikt of dat de GK instellingen voor elke Patch afzonderlijk kunnen worden aangegeven.
schakelaar)’ (p. 166).
* Als u voor elke Patch functies aan de DOWN/S1, UP/S2 schakelaars
toewijst, stelt u Control Assign op ASSIGNABLE (PATCH) in.
Voor overige instellingen worden de toewijzingen in de Patches
genegeerd.
* Dit is dezelfde instelling, als die u bij [SYSTEM] (CTL) met behulp
van GK VOL of GK S1, S2 instelt.
1. Volg stap 1-3 onder ‘De instellingen
selecteren’ (p. 42) om het GK SETTING venster weer te geven.
De algemene toon op de omgeving aanpassen
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.
(GLOBAL/OUTPUT SELECT)
3. Gebruik [F3] (SELECT) of de F3 draaiknop om
de instelling te selecteren.
Instellingen Uitleg
SYSTEM
PATCH
De hier ingestelde GK SETTING wordt alge­meen, voor de hele VG-99, gebruikt. Dit is de standaard fabrieksinstelling.
U kunt voor elke Patch afzonderlijk de GK in­stellingen aangeven. Gebruik deze instelling als u tijdens uw uitvoe­ring met verschillende gitaren werkt.

De functie van de GK volumeregelaar en de DOWN/ S1, UP/S2 schakelaars bepalen (GK FUNC)

Hiermee stelt u de functie van het GK-3 GK volume en de DOWN/ S1, UP/S2 schakelaars in.
1. Volg stap 1-3 onder ‘De instellingen
selecteren’ (p. 42) om het GK SETTING venster weer te geven.
De VG-99 heeft een functie, waarmee u de algemene toon, die het apparaat voortbrengt, kunt aanpassen. Deze wordt de Global functie genoemd. U kunt de Global functie gebruiken om het algemene geluidskarakter van de VG-99 op de gebruikte apparatuur of de omgeving, waarin u zich bevindt, aan te passen, zonder de afzonderlijke Patches te wijzigen.

De instellingen selecteren

De VG-99 kan tien afzonderlijke Global functie instellingen opslaan (1-10).
Nadat u de diverse instellingen heeft ingevoerd, drukt u één of meerdere keren op [EXIT] om naar het Afspeelvenster terug te keren.
1. Druk op [GLOBAL].
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.
Het Global venster verschijnt.
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.
3. Druk op [F2] (GK FUNC).
4. Gebruik [F1] (SELECT), [F6] (SELECT) of de
F1, F6 draaiknoppen om de toe te wijzen parameter in te stellen.
Voor gedetailleerde informatie over welke parameters kunnen worden toegewezen, zie ‘GK VOL (GK
46
3. Gebruik [F1] (SELECT) of de F1 draaiknop om
een willekeurige instelling (1-10) te selecteren.
Hoofdstuk 4 Algemene apparaatinstellingen (SYSTEM)

Aan de instellingen een naam toewijzen (GLOBAL NAME)

U kunt maximaal tien gebruikernamen toewijzen, waarvan elk maximaal acht tekens kan bevatten. U kunt bijvoorbeeld namen toewijzen, waaruit u kunt opmaken van welke apparatuur u in een bepaalde instelling gebruik maakt of op welke locatie u de uitvoering speelt.
1. Druk op [GLOBAL].
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.
3. Druk op [F3] (NAME).

De typen van de aangesloten apparatuur instellen (OUTPUT SELECT)

U kunt ervoor zorgen, dat de uitvoerrespons van de VG-99 met die van het aangesloten apparaat overeenstemt. Door deze instelling te maken zorgt u ervoor dat de verschillen in geluidskwaliteit ten opzichte van het aangesloten apparaat tot een minimum beperkt blijven.
1. Druk op [GLOBAL].
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.
Hoofdstuk
4
3. Gebruik [F4] (OUTPUT SELECT) of de F4
draaiknop in te stellen welk type apparaat op de MAIN OUT jacks aangesloten wordt.
4. Gebruik PAGE [ ] [ ] en [F1]-[F5] om de
naam in te stellen.
Functieknop Uitleg
[F1] (INSERT)
[F2] (DELETE)
[F3] (SPACE)
[F4] (A0!)
[F5] (A<=>a)
Voegt op de cursorpositie een lege spa­tie in.
Verwijdert een teken. De daarop vol­gende tekens worden naar links opge­schoven.
Voegt op de cursorpositie een lege spa­tie in.
Schakelt tussen letters, cijfers en sym­bolen.
Schakelt tussen hoofdletters en kleine letters.
Waarde Uitleg
JC-120
SMALL AMP
COMBO AMP
STACK AMP
JC-120 Return
COMBO Return
STACK Return
LINE/ PHONES
Gebruik deze instelling als u de VG-99 op een Roland JC-120 gitaarversterker aansluit.
Gebruik deze instelling als u de VG-99 op een kleine gitaarversterker aansluit.
Gebruik deze instelling als u de VG-99 op een andere comboversterker dan de Roland JC-120 gitaarversterker aansluit (als de versterker en luid­spreker of luidsprekers in één enkel apparaat zijn gecombineerd).
* Afhankelijk van de gitaarversterker kunt u wellicht
met de JC-120 goede resultaten behalen.
Gebruik deze instelling als u de VG-99 op de gitaarinvoer van een stack met topversterker (waarbij de versterker en de luidspreker of luid­sprekers van elkaar zijn gescheiden) aansluit.
Gebruik deze instelling als u de VG-99 op de RETURN van een JC-120 aansluit.
Gebruik deze instelling als u de VG-99 op de RETURN van een comboversterker aansluit.
Gebruik deze instelling als u de VG-99 op de RETURN van een stack versterker of op de invoer van een op een stellage geplaatste eindversterker aansluit. Gebruik ook de STACK Return instelling als u een gitaar eindversterker-speakerkast combinatie gebruikt.
Gebruik deze instelling als u een koptelefoon gebruikt of wanneer u de VG-99 voor opname op een recorder aansluit.
* Als u COSM speakerkasten gebruikt, gebruikt u de
LINE/PHONES instelling.
47
Hoofdstuk 4 Algemene apparaatinstellingen (SYSTEM)

De algemene toon aanpassen (GLOBAL EQ)

Zowel de MAIN OUT als de SUB OUT is met een 4-bands EQ uitgerust. EQ (MAIN) wordt op de uitvoer van de MAIN OUT toegepast. EQ (SUB) wordt op de uitvoer van de SUB OUT toegepast.
1. Druk op [GLOBAL].
2. Druk op PAGE [ ] [ ] om pagina 2-5 weer te
geven.
3. Gebruik [F1]-[F6] of de F1-F6 draaiknoppen om
de toon aan te passen.
Parameter­bereik
MAIN EQ (Main Equalizer), SUB EQ (Sub Equalizer)
U heeft een 4-bands EQ met een hoog en laag gebied tot uw beschik­king. Het geluid, dat door het effect wordt verwerkt, kan voor de uit­voer door het frequentiebereik worden versterkt.
MAIN EQ SW (Main Equalizer schakelaar), SUB EQ SW (Sub Equalizer schakelaar)
OFF, ON Past het volume van voor de EQ aan.
TOTAL GAIN
-12–+12dB Past het volume van voor de EQ aan.
LOW GAIN
-12–+12dB Past de toon van het lage frequentie gebied aan.
HIGH GAIN
-12–+12dB Past de toon van het hoge frequentie gebied aan.
LOW MID FREQ (lage midden frequentie)
20Hz–10.0kHz Bepaalt het midden van het frequentie gebied, dat
LOW MID Q (lage midden Q)
0.5–16 Past de breedte van het gebied aan, dat door de EQ
LOW MID GAIN (lage midden gain)
-12–+12dB Past de toon van het laag-midden frequentie ge-
HIGH MID FREQ (hoge midden frequentie)
20Hz–10.0kHz Bepaalt het midden van het frequentie gebied, dat
HIGH MID Q (hoge midden Q)
0.5–16 Past de breedte van het gebied aan, dat door de EQ
Uitleg
door de LOW MID GAIN wordt aangepast.
rondom het LOW MID FREQ gebied ligt. Hoe hoger de waarde, hoe smaller het gebied.
bied aan.
door de HIGH MID GAIN wordt aangepast.
rondom het HIGH MID FREQ gebied ligt. Hoe hoger de waarde, hoe smaller het gebied.
Parameter­bereik
Uitleg
HIGH MID GAIN (hoge midden gain)
-12–+12dB Past de toon van het hoog-midden frequentie ge­bied aan.

Het algemene effect van de ruisonderdrukker regelen (Total NS)

Hiermee regelt u de algemene drempelwaarde voor de instellingen van de ruisonderdrukker in de afzonderlijke Patches. Dit is een handig gereedschap, voor wanneer u tijdens uitvoeringen van gitaar wisselt, en voor wanneer u de respons op de ruisniveaus op de locatie van de uitvoering wilt aanpassen. Dit is een algemene instelling en wijzigt de instellingen van de afzonderlijke Patches niet.
1. Druk op [GLOBAL].
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 6 weer te
geven.
3. Gebruik de F1 draaiknop om het niveau aan te
passen.
Hiermee past u de drempelwaarden van de ruisonderdrukker aan, die in elke Patch zijn ingesteld.
-20 dB - + 20 dB
* Deze aanpassing heeft geen invloed op Patches, waarin de
ruisonderdrukker is uitgeschakeld.
48
Hoofdstuk 4 Algemene apparaatinstellingen (SYSTEM)

Het algemene reverb niveau regelen (Total REVERB)

Hiermee regelt u de algemene instellingen van het reverb niveau in de afzonderlijke Patches. Dit is effectief, voor wanneer u de reverb aan de akoestiek van de uitvoeringslocatie wilt aanpassen.
Deze instelling is niet op de instellingen van de afzonderlijke Patches van invloed.
1. Druk op [GLOBAL].
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 6 weer te
geven.
3. Gebruik de F2 draaiknop om het niveau aan te
passen.
Hiermee past u de drempelwaarden van de reverb aan, die in elke Patch zijn ingesteld.
0-200%
* Deze aanpassing heeft geen invloed op Patches, waarin de reverb is
uitgeschakeld.
* Als u de niveaus van de afzonderlijke Patches wilt gebruiken, stelt u
deze parameter op 100% in.

De geluidsuitvoer vanaf de SUB OUT instellen (SUB OUT LEVEL)

De GK VOLUME regeling en schakelaar en de pedaalfunctie instellen (SYSTEM CONTROL ASSIGN)

1. Druk op [SYSTEM].
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.
3. Druk op [F4] (CTL].
4. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.
5. Gebruik [F2] (SEL) of [F3] (SEL) of de F2 of F3
draaiknoppen om een willekeurige instelling, van GK VOL tot en met FC-300 CTL8 te selecteren en gebruik vervolgens [F5] (SELECT) of de F5 draaiknop om de toe te wijzen functie te selecteren.
Hoofdstuk
4
Deze instelling bepaalt of er via de SUB OUT jacks geluiden worden uitgevoerd.
1. Druk op [GLOBAL].
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 6 weer te
geven.
3. Gebruik de F3 draaiknop om het niveau aan te
passen.
Hiermee past u het uitgaande niveau aan, dat in elke Patch is ingesteld.
0-200%
* Als u de niveaus van de afzonderlijke Patches wilt gebruiken, stelt u
deze parameter op 100% in.
Als u de functies van de regelaars op basis van de afzonderlijke Patch wilt instellen, stelt u Control Assign op ASSIGNABLE (PATCH) in. Als Control Assign op ASSIGNABLE (PATCH) is ingesteld, functioneert het apparaat volgens de toewijzingen, die in elke Patch zijn ingesteld. Zie de beschrijving onder ‘De geluiden met
behulp van de schakelaars, pedalen en MIDI regelen (CONTROL ASSIGN)’ (p. 82).
* Bij overige instellingen worden de toewijzingsinstellingen in de
Patches genegeerd.
Voor gedetailleerde informatie over toegewezen regelaars, zie ‘Controller’ (p. 167), voor meer informatie over parameters die kunnen worden toegewezen, zie
‘Parameters die aan afzonderlijke regelaars kunnen worden toegewezen’ (p. 168).
49
Hoofdstuk 4 Algemene apparaatinstellingen (SYSTEM)
Bij het opvragen van Patches de waarden van een extern pedaal, de GK VOLUME regelaar of een andere regelaar laten overgedragen (ASSIGN HOLD)
Deze instelling bepaalt of de huidige instellingen van elke regelaar (de expressiepedalen, de FC-300 expressiepedalen, regelpedalen of overige regelaars) bij het wisselen van Patch op de Patch worden toegepast.
* De Assign Hold functie wordt niet uitgevoerd als de SW MODE
parameter bij Control Assign Source op LATCH is ingesteld.
(LATCH betekent dat er, telkens wanneer de schakelaar wordt
ingedrukt, tussen de minimale en de maximale waarde wordt
gewisseld).
1. Druk op [SYSTEM].
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.

Het aantal Patches, dat kan worden opgevraagd, beperken (PATCH EXTENT)

Door de boven en ondergrens van de opvraagbare Patches in te stellen, kunt u ervoor zorgen, dat alleen de benodigde Patches kunnen worden geselecteerd.
1. Druk op [SYSTEM].
2. Druk op PAGE [ ] [ ] om pagina 2 weer te
geven.
3. Druk op [F6] (MISC).
3. Druk op [F4] (CTL).
4. Druk op PAGE [ ] om pagina 2 weer te
geven.
Het ASSIGN HOLD venster verschijnt.
5. Gebruik [F1] (OFF/ON) of de F1 draaiknop om
de Assign Hold functie in of uit te schakelen.
Instellingen Uitleg
ON
OFF
Als er een Patch wordt opgevraagd, worden de huidige waarden van de regelaars toegepast.
Als er een Patch wordt opgevraagd, worden de (op het moment van het Patch Write comman­do) opgeslagen waarden gebruikt. (Huidige re­gelaarwaarden worden genegeerd).
4. Druk op [F3] (FROM).
5. Gebruik de PATCH/VALUE draaischijf en [F3]
(FROM) of de F3 draaiknop om de ondergrens van de batchselectie in te stellen.
6. Druk op [F4] (TO).
7. Gebruik de PATCH/VALUE draaischijf en [F4]
(TO) of de F4 draaiknop om de bovengrens van de batchselectie in te stellen.
* Deze instelling is van toepassing op Patches, die met behulp van de
PATCH/VALUE draaischijf, regelschakelaars of soortgelijke
regelaars worden opgevraagd. Aanpassingen, die u met behulp van
een aangesloten FC-300 of extern MIDI apparaat maakt, worden
niet door deze instelling beïnvloed.
50
Hoofdstuk 4 Algemene apparaatinstellingen (SYSTEM)

Het contrast van het beeldscherm aanpassen

De tekst en iconen in het LCD beeldscherm kunnen soms wellicht moeilijk zichtbaar zijn, bijvoorbeeld direct nadat de VG-99 is aangezet of na langdurig gebruik. De omstandigheden op de locatie, waarop u de VG-99 gebruikt, kunnen de zichtbaarheid ook beïnvloeden. Mocht u tegen dit probleem aanlopen, dan kunt u het contrast aanpassen.
1. Druk op [SYSTEM].
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.
3. Druk op [F1] (LCD).

Het uitgaande signaal en niveau aanpassen (SYSTEM OUTPUT)

Hiermee stelt u de signaal en niveau uitvoer voor elk van de uitgaande jacks en aansluitingen (MAIN OUT, SUB OUT en DIGITAL OUT) van de VG-99 in.
1. Druk op [SYSTEM].
2. Druk op PAGE [ ] [ ] om pagina 2 weer te
geven.
Hoofdstuk
4
3. Druk op [F1] (OUTPUT).
4. Draai aan de F1 draaiknop om het contrast aan
te passen.
4. Gebruik [F1] (SELECT) of de F1 draaiknop om
de OUTPUT MODE parameter op SYSTEM in te stellen.
* Als deze parameter op PATCH is ingesteld, zijn de onder ‘Het
uitgaande signaal en niveau instellen (OUTPUT)’
37) beschreven waarden van kracht. De waarde in het MIXER
venster wordt genegeerd, en in plaats daarvan wordt de waarde < >
toegepast.
5. Gebruik PAGE [ ] [ ] of de F1-F6
draaiknoppen om het signaal en uitgaande niveau van elke uitgang in te stellen.
Voor gedetailleerde informatie over alle parameters, zie ‘OUTPUT’ (p. 172).
(p.
51

Hoofdstuk 5 De VG-99 in combinatie met een FC-300 gebruiken

Als er op de VG-99 een FC-300 (optie) is aangesloten, kunt u de volgende handelingen uitvoeren:
• Van Patch wisselen
• Ervoor zorgen, dat Patch namen in het beeldscherm van de FC­300 worden weergegeven
• Met behulp van de FC-300 pedalen klanken regelen (Control Assign)
• Als de TUNER functie wordt gebruikt, de stemmer van de VG­99 in het beeldscherm van de FC-300 weergeven.
• De Amp Control functie van de FC-300 in en uitschakelen

Aansluiten via de RRC2 IN aansluiting

Gebruik een RRC2 kabel, die met het apparaat is meegeleverd, om de VG-99 en de FC-300 op elkaar aan te sluiten.
Wat is RRC2?
RRC2 is een Roland protocol, waarbij één enkele kabel voor stroomvoorziening en een tweerichtingscommunicatie zorgt. U kunt apparaten, in plaats van met een RRC2 kabel, ook met behulp van een in de winkel verkrijgbare ethernet kabel op elkaar aansluiten.

Aan de FC-300 gerelateerde instellingen

Als u de VG-99 met behulp van een RRC2 kabel op een FC-300 aansluit, dient u de onderstaande instellingen te maken.

Instellingen voor regeling van de FC-300

Hiermee bepaalt u de manier, waarop de FC-300 wordt geregeld.
1. Druk op [SYSTEM].
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.
3. Druk op [F5] (FC-300).
• Zorg ervoor, dat de RRC2 OUT aansluiting op een apparaat met een RRC2 IN aansluiting wordt aangesloten. Aansluiting via LAN of overige apparatuur kan hitte genereren en schade aan de apparatuur veroorzaken.
• Zorg ervoor, dat de RRC2 kabel helemaal in de aansluiting wordt gestoken, totdat hij stevig in de RRC2 IN zit.
• Stel de RRC2 kabel niet aan druk of fysieke schokken bloot.
• Als u als RRC2 aansluitingskabel een in de winkel verkrijgbare ethernetkabel gebruikt, dient u er zeker van te zijn dat deze aan de volgende specificaties voldoet.
• Categorie 5 (Cat5) of hoger
• Maximaal 15 meter lang
• Kabel die voor directe verbinding ontworpen is
* Voor cross-over aansluitingen ontworpen ethernetkabels kunnen
niet worden gebruikt.
4. Gebruik [F1] (OFF/ON) of de F1 draaiknop om
de SYS EX MODE in te stellen.
Beschikbare instellingen
ON
OFF
Omschrijving
Als de FC-300 op de VG-99 is aangesloten, wijzigt hij automatisch naar de Exclusive functie, en functioneert hij volgens de op de VG-99 ge­maakte instellingen. Dit is de instelling, die nor­maalgesproken is geselecteerd. Zelfs zonder de apparaat ID’s van de VG-99 en de FC-300 op el­kaar af te stellen, kunt u de FC-300 regelen. Als u een FC-300 aansluit, schakelt de FC-300 di­rect naar de Exclusive functie over. Normaalge­sproken dient u deze instelling te selecteren.
Als u de FC-300 in een andere functie dan de Sys­tem Exclusive functie wilt gebruiken, kiest u voor OFF (uit). Er wordt niet automatisch van functie gewisseld.
52
Hoofdstuk 5 De VG-99 in combinatie met een FC-300 gebruiken

De handeling, waarmee van Patch wordt gewisseld, instellen

Hiermee bepaalt u de timing waarop van Patch wordt gewisseld,
wanneer u op de FC-300 indrukken [ ] [ ] pedalen drukt.
1. Druk op [SYSTEM].
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.
3. Druk op [F5] (FC-300).
4. Gebruik [F2] (SELECT) of de F2 draaiknop om
de BANK CHANGE parameter in te stellen.
Beschikbare instellingen
IMMEDIATE
WAIT NUM
Omschrijving
Als de [ ] [ ] pedalen van de FC-300 worden ingedrukt, verandert de Patch direct.
Als u de [ ] [ ] pedalen van de FC-300 in­drukt, verandert de Patch pas als u het nummer (NUMBER) heeft ingesteld.
De stemfunctie van de VG­99 via de FC-300 activeren (QUICK TUNER)
U kunt de nummerpedalen van de FC-300 gebruiken om de stemfunctie in en uit te schakelen.
* De Quick Tuner functie kan alleen in het Afspeelvenster worden
geactiveerd.
* De Quick Tuner functie kan alleen worden geactiveerd als de FC-
300 MODE op SYS EX is ingesteld.
1. Druk op [SYSTEM].
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.
3. Druk op [F5] (FC-300).
4. Gebruik [F3] (SELECT) of de F3 draaiknop om
QUICK TUNER in te stellen.
Beschikbare instellingen
OFF De QUICK TUNER functie is uitge-
ON De QUICK TUNER functie is ingeschakeld
Omschrijving
schakeld.
en kan worden gebruikt. Telkens wanneer u op het huidig geselecteerde nummer­pedaal drukt, wisselt de TUNER functie tussen aan en uit.
Hoofdstuk
5
53
Hoofdstuk 5 De VG-99 in combinatie met een FC-300 gebruiken

De FC-300 Amp Control instellen

Hiermee schakelt u de AMP CTL 1 en AMP CTL 2 parameters van de FC-300 in en uit.
Als u de kanaal schakelaar jack van de gitaarversterker op de AMP CONTROL 1 jack (of de AMP CONTROL 2 jack) van de FC-300 aansluit, kunt u met behulp van de AMP CTL 1 (of AMP CTL 2) parameter van de VG-99 van gitaarversterkerkanaal wisselen.
1. Gebruik de PATCH/VALUE draaischijf om de
in te stellen Patch te selecteren.
2. Druk op [NAME/KEY/BPM].
3. Druk op [F4] (AMPCTL).
4. Gebruik [F1] en [F2] of de F1 en F2
draaiknoppen om AMP CTL1 en AMP CTL2 in (ON) en uit (OFF) te schakelen.
Beschikbare instellingen
OFF
ON
Omschrijving
De AMP CTL1 en AMP CTL2 parameters van de FC-300 zijn uitgeschakeld.
De AMP CTL1 en AMP CTL2 parameters van de FC-300 zijn ingeschakeld.
54

Hoofdstuk 6 MIDI gebruiken

worden gebruikt voor taken als het aanpassen van de parameters

Over MIDI

van externe MIDI apparaten.
MIDI, een afkorting voor Musical Instrument Digital Interface (digi­tale interface voor muziekinstrumenten), is een universele norm met behulp waarvan muziekinstrumenten muziekuitvoeringgegevens, berichten met betrekking tot wijzigingen in geluiden en overige infor­matie kunnen uitwisselen. Apparaten die aan de MIDI specificaties voldoen, kunnen met ieder andere MIDI apparaat communiceren (voor zover relevant voor beide apparaten), ongeacht van welke fabri­kant ze zijn of tot welke categorie muziekinstrument ze behoren.
Onder de MIDI specificaties worden uitvoeringsgegevens, die bij­voorbeeld door het bespelen van een keyboard of het indrukken van een pedaal worden voortgebracht, als MIDI berichten behandeld.

Wat u met behulp van MIDI kunt doen

U kunt met behulp van MIDI op de VG-99 de volgende handelingen uitvoeren.
Als u op de VG-99 een FC-300 aansluit, verwijzen wij u graag naar
‘Hoofdstuk 5 De VG-99 in combinatie met een FC-300 gebruiken’
* Gebruik van MIDI vereist dat de MIDI kanalen van de aangesloten
Er kunnen van andere MIDI apparaten alleen gegevens worden ont­vangen, als de MIDI kanalen goed zijn ingesteld.
Bediening vanaf de VG-99
Programmawijzigingberichten uitvoeren
Als er op de VG-99 een Patch wordt geselecteerd, verzendt de VG-99 automatisch een programmawijzigingbericht, dat met het geselec­teerde nummer overeenkomt. Het externe MIDI apparaat verandert zijn instellingen in reactie op het ontvangen programmawijzigingbe­richt.
(p. 52).
apparatuur overeenstemmen.
Uitvoeringsgegevens uitvoeren
De uitvoeringsgegevens van de gitaar kunnen als nootberichten en verbuigingsberichten worden uitgevoerd, zodat u via synthesizer geluidsmodules en overige op de VG-99 aangesloten apparatuur
kunt spelen. Voor meer gedetailleerde informatie, zie
synthesizer geluidsmodule afspelen (GUITAR TO MIDI)’
(p. 64).
‘Een externe
Gegevens versturen
U kunt exclusieve berichten gebruiken om instellingen voor in de VG-99 opgeslagen effectgeluiden en overige gegevens naar andere MIDI apparaten te versturen. Hiermee kunt u een andere VG-99 exact dezelfde instellingen geven, en instellingen voor effectgeluiden op MIDI sequencers en soortgelijke apparaten opslaan.
De VG-99 vanaf een extern MIDI apparaat bedienen
Van Patchnummer wisselen
In reactie op de programmawijzigingberichten, die via externe MIDI apparaten worden ontvangen, veranderen de Patches direct.
Met behulp van de ‘RX PC MAP (PROGRAMMAWIJZI- GINGKAART ONTVANGEN)’ (p. 61) kunt de overeen­stemming tussen MIDI programmawijzigingberichten en de VG-99 Patches instellen. Om er zeker van te zijn, dat de effectgeluiden van de VG-99 met die van de overige MIDI apparaten overeenkomen.
Als u uw gitaarspel met een automatische sequenceruitvoering ondersteunt, worden de in de onderstaande afbeelding weergegeven aansluitingen gebruikt. De Patches van de VG-99 wijzigen automa­tisch als u op het punt, waarop u wilt dat de VG-99 van Patch wis­selt, met behulp van de uitvoeringsgegevens een programmanum­mer invoert.
Hoofdstuk
6
MIDI IN
MIDI OUT
Controlewijzigingberichten uitvoeren
Gegevens, die de actie van een op de VG-99 aangesloten extern apparaat (expressiepedaal of voetschakelaar) beschrijven, worden als controlewijzigingberichten uitgevoerd. Deze berichten kunnen
MIDI OUT
MIDI IN
55
Hoofdstuk 6 MIDI gebruiken
Controlewijzigingberichten ontvangen
Voor het tijdens een uitvoering regelen van bepaalde aangegeven parameters kan de VG-99 controlewijziging­berichten ontvangen. Voor het instellen van de te regelen parameters volgt u de procedure onder ‘De geluiden
met behulp van de schakelaars, pedalen en MIDI regelen (CONTROL ASSIGN) (p. 82).
Gegevens ontvangen
De VG-99 kan gegevens, die door andere VG-99’s zijn verzonden, en op MIDI sequencers opgeslagen gegevens ontvangen.

Belangrijkste soorten MIDI berichten, die de VG-99 kan verwerken

Om u tijdens uitvoeringen het volledige scala aan expressiemogelijk­heden tot uw beschikking te kunnen bieden, heeft MIDI verschil­lende soorten MIDI berichten. In brede zin kunnen MIDI berichten in twee categorieën worden ingedeeld: berichten die op basis van een afzonderlijk midi kanaal worden verwerkt (kanaalberichten), en berichten die onafhankelijk van de MIDI kanalen worden verwerkt (systeemberichten).
Noot uit berichten
Deze berichten instrueren het apparaat om de huidig spelende gelui­den te stoppen.
Verbuigingsberichten
Deze berichten zorgen voor continue wijzigingen in toonhoogte.
Systeemberichten
Tot de systeemberichten behoren de exclusieve berichten, die voor het synchroniseren van uitvoeringen nodig zijn, en berichten die zijn ontworpen probleem in de bediening te voorkomen.
Exclusieve berichten
Exclusieve berichten worden gebruikt voor het verwerken van gelui­den, die specifiek zijn voor een bepaald apparaat en overige soortge­lijke berichten. In algemene zin kunt u tussen apparaten van het­zelfde type en van dezelfde fabriek berichten uitwisselen. Met behulp van exclusieve berichten kunt u parameterinstellingen op sequencers opslaan en parameterinstellingen naar overige VG-99’s verzenden.
Om exclusieve berichten uit te kunnen wisselen dient u ervoor te zorgen, dat de apparaat ID nummers van alle instrumenten overeen­komen.
Kanaalberichten
Dit zijn berichten, die worden gebruikt voor het overdragen van de events, die tijdens een uitvoering plaatsvinden. Normaalgesproken kunt u de meeste uitvoeringen alleen met behulp van deze berichten regelen. De handeling, die door elk MIDI bericht wordt geregeld, wordt door de ontvangst van de apparaatinstellingen bepaald.
Programmawijzigingberichten
Deze berichten worden over het algemeen gebruikt voor het wisse­len van geluid. Met behulp van programmawijzigingnummer 1-128 wisselt u van geluid. Bovendien kunt u op de VG-99 ook in combinatie met de programmawijzigingberichten controlewijziging bankselectieberichten gebruiken, zodat u tussen 400 verschillende Patch nummers kunt schakelen.
Controlewijzigingberichten
Controlewijzigingberichten worden gebruikt om de expressie van de uitvoering te vergroten. Functies worden door middel van controle­nummers van elkaar onderscheiden. Welke specifieke functies kun­nen worden geregeld, is voor elk MIDI apparaat verschillend. U kunt op de VG-99 de aangegeven parameters regelen.
Noot aan berichten
Deze berichten dragen de toonhoogtes en volumes, waarmee de geluiden worden gespeeld, aan het apparaat over.
56
Hoofdstuk 6 MIDI gebruiken
n

Over de MIDI implementatie

Hoewel het gebruik van MIDI ervoor zorgt, dat apparaten met elkaar kunnen communiceren, betekent dit niet, dat er een uitwisse­ling van alle informatie mogelijk is. De gegevens die tussen twee apparaten kunnen worden uitgewisseld, is tot het voor beide appa­raten bekende berichten beperkt.
Daarom dient de handleiding van een MIDI apparaat altijd een MIDI implementatiekaart te bevatten, zodat de gebruiker op snelle wijze kan bepalen welke MIDI berichten het apparaat in kwestie onder­steunt. Door de MIDI implementatiekaarten van de diverse appara­ten met elkaar te vergelijken, kunt u erachter komen welke informa­tie kan worden uitgewisseld en hoe u dit bewerkstelligt.
Aangezien deze kaarten een universele vorm hebben, kunt u de kaarten bij het controleren van de informatie voor het verzenden en ontvangen over elkaar heen leggen.
MIDI apparaat A MIDI apparaat B
Hier vouwen
TransmitFunction
Recognized
Remarks

MIDI berichten uitwisselen

Dit hoofdstuk biedt een eenvoudige beschrijving over hoe MIDI berichten worden uitgewisseld.
Over MIDI aansluitingen
MIDI berichten worden via de onderstaande aansluitingen uitgewis­seld.
Op deze aansluitingen sluit u op de voor het desbetreffende gebruik geschikte manier MIDI kabels aan.
MIDI aansluiting
MIDI IN
MIDI OUT Berichten van de VG-99 worden verzonden.
Omschrijving
Berichten van andere apparaten worden ontvan­gen.
Hoofdstuk
Er is tevens een losse publicatie, met de titel ‘MIDI Implemen­tatie’ beschikbaar. Deze biedt volledige details over de manier, waarop MIDI op dit apparaat is geïmplementeerd. Als u deze publicatie nodig heeft (bijvoorbeeld wanneer u op byte-niveau wilt gaan programmeren), kunt u deze via de Roland website verkrijgen. http://www.roland.com
http://www.roland.com/

Over MIDI kanalen

Met behulp van MIDI kunt u via één MIDI kabel diverse verschil­lende berichten afzonderlijk naar verschillende MIDI apparaten ver­zenden. Dit is mogelijk, dankzij het bestaan van MIDI kanalen.
MIDI kanalen gebruiken een soortgelijke benadering als televisieka­nalen. Door op de TV van kanaal te wisselen kan de kijker pro­gramma’s van diverse omroepen bekijken. Dit komt, doordat de informatie wordt verzonden via het kanaal, waarop zowel de ver­zender als de ontvanger zijn afgestemd.
Televisie-
station A
Televisie-
station B
Televisie-
station C
MIDI heeft zestien kanalen 1-16. MIDI berichten worden via het­zelfde kanaal naar de (ontvangende) instrumenten verzonden, als waarop het versturende apparaat ze verzendt.
TV informatie van diverse verschillende televisiestations
wordt door een antenne heen geleid.
Selecteer het kanaal van de televisieze waar u naar wilt kijken.
6
57
Hoofdstuk 6 MIDI gebruiken

Bankselectie en programmawijziging

Bankselectie en programmawijziging MIDI berichten worden over het algemeen voor het wisselen van Patch gebruikt.
Normaalgesproken gebruikt u programmawijzigingberichten om van Patch te wisselen. Als u echter alleen programmawijzigingbe­richten gebruikt, kunt u maar maximaal 128 verschillende Patches selecteren. Daarom gebruiken sommige apparaten ook bankselectie­berichten, zodat er meer Patches kunnen worden geselecteerd.
Aan Patches van deze apparaten worden nummers toegewezen, die uit een combinatie van bankselectie MSB, LSB nummer 0-127 en pro­grammanummer 1-128 bestaan.
* De VG-99 negeert de bankselectie LSB.

De MIDI gerelateerde functies instellen

Dit hoofdstuk beschrijft de MIDI gerelateerde functies van de VG-99. Stem deze af, op de manier waarop u ze gebruikt.
1. Druk op [SYSTEM].
Het System venster verschijnt.
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.
3. Druk op [F6] (MIDI).
Het MIDI instellingenvenster verschijnt.
Het volgende deel beschrijft de instellingen die voor MIDI worden gebruikt.
MIDI kanaal
Hiermee stelt u het kanaal in, dat wordt gebruikt voor het verzenden en ontvangen van met de Patches en functies van de VG-99 overeen­stemmende MIDI berichten. Als u de GUITAR TO MIDI functie
gebruikt, zie ook
spelen (GUITAR TO MIDI)’
gebruikt, zie ook ‘Met behulp van uw gitaar videobeelden
regelen’
‘Een externe synthesizer geluidsmodule
(p. 64). Als u de V-LINK functie
(p. 96).
1. Volg stap 1-3 onder ‘De MIDI gerelateerde
functies instellen’ (p. 58) om ervoor te zorgen, dat het MIDI venster wordt weergegeven.
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.
3. Draai aan de F1 draaiknop om het MIDI kanaal
(1-16) in te stellen.
Zorg ervoor, dat u niet hetzelfde kanaal als MIDI kanaal gebruikt als het kanaal, dat u voor de GUITAR TO MIDI of V-LINK functie gebruikt.
58
Hoofdstuk 6 MIDI gebruiken
MIDI Omni functie
Als de VG-99 op de MIDI Omni functie is ingesteld, ontvangt het apparaat, ongeacht de MIDI kanaal instellingen, berichten via alle MIDI kanalen. U kunt de Omni functie gebruiken als u voor het regelen van de VG-99 geen specifieke MIDI kanalen hoeft te gebrui­ken.
1. Volg stap 1-3 onder ‘De MIDI gerelateerde
functies instellen’ (p. 58) om ervoor te zorgen, dat het MIDI venster wordt weergegeven.
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.
3. Gebruik [F2] of de F2 draaiknop om de Omni
functie in of uit te schakelen.
Zelfs als de Omni functie is ingeschakeld, worden alleen exclusieve berichten met het Device ID nummer, dat als Device ID is ingesteld, ontvangen.
In de fabriek is de Omni functie ingeschakeld (ON).
3. Gebruik [F6] (SELECT) of de F6 draaiknop om
de MIDI Clock te selecteren, die u als temporeferentie wilt gebruiken.
Voor gedetailleerde informatie over alle parameters, zie
‘Met de MIDI CLOCK van een extern apparaat synchroniseren’ (p. 64).
MIDI ROUTING
Stel het regelsignaalpad van de VG-99 in.
De VG-99 heeft drie soorten aansluitingen voor het invoeren en uit­voeren van gegevens: de MIDI aansluitingen (IN/OUT), een USB aansluiting en de RRC2 IN aansluiting. Als u de VG-99 apparatuur op iets anders aansluit dan de FC-300, dient u de routing van de regelsignalen te controleren.
Tijdens het instellen van de nodige aansluitingen controleert u het beeldscherm.
De instellingen voor MIDI IN en OUT maakt u op pagina 2, die van de USB aansluiting op pagina 3 en die van de RRC2 IN aansluiting op pagina 4.
1. Volg stap 1-3 onder ‘De MIDI gerelateerde
functies instellen’ (p. 58) om ervoor te zorgen, dat het MIDI venster wordt weergegeven.
Hoofdstuk
2. Druk op PAGE [ ] om pagina’s 2-4 weer te
geven.
MIDI Device ID
Hiermee bepaalt u, welk Device ID nummer voor de transmissie en ontvangst van exclusieve berichten wordt gebruikt.
In de fabriek wordt de Device ID op 1 ingesteld.
1. Volg stap 1-3 onder ‘De MIDI gerelateerde
functies instellen’ (p. 58) om ervoor te zorgen, dat het MIDI venster wordt weergegeven.
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.
3. Draai aan de FC-300 draaiknop om het Device
ID nummer (1-32) in te stellen.
SYNC CLOCK
U kunt de VG-99 synchroniseren met de MIDI Clock (het tempo), die (dat) door een MIDI sequencer of een ander extern MIDI apparaat wordt verzonden.
1. Volg stap 1-3 onder ‘De MIDI gerelateerde
functies instellen’ (p. 58) om ervoor te zorgen, dat het MIDI venster wordt weergegeven.
6
3. Gebruik [F1]-[F3] of de F1-F3 draaiknoppen om
de aansluitingen in te stellen.
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.
59
Hoofdstuk 6 MIDI gebruiken
MIDI PC OUT
Deze instelling bepaalt of er bij het wisselen van Patch wel of geen programmawijzigingberichten worden uitgevoerd.
1. Volg stap 1-3 onder ‘De MIDI gerelateerde
functies instellen’ (p. 58) om ervoor te zorgen, dat het MIDI venster wordt weergegeven.
2. Druk op PAGE [ ] [ ] om pagina 5 weer te
geven.
3. Gebruik [F1] of de F1 draaiknop om PC OUT in/
uit te schakelen.
Als u programmawijzigingberichten uitvoert, voert de VG-99 tegelijkertijd ook MIDI bankselectieberichten uit.
TX PC MAP (TRANSMIT PROGRAM CHANGE MAP (programmawijziging transmissiekaart))
Deze instelling bepaalt welke sequens met programmawijzigingbe­richten bij het wisselen van Patch door de VG-99 wordt uitgevoerd.
U kunt kiezen of de van tevoren voor de Patch ingestelde program­mawijzigingberichten worden uitgevoerd of de in elke Patch gepro­grammeerde programmawijzigingberichten worden uitgevoerd.
1. Volg stap 1-3 onder ‘De MIDI gerelateerde
functies instellen’ (p. 58) om ervoor te zorgen, dat het MIDI venster wordt weergegeven.
2. Druk op PAGE [ ] [ ] om pagina 5 weer te
geven.
3. Gebruik [F2] of de F2 draaiknop om te bepalen
of het Transmit Program kanaal wel of niet wordt gebruikt.
Beschikbare instellingen
FIX
PROG
De onderstaande tabel geeft weer wat de relatie tussen de Patches en de programmawijzigingberichten als TX PC MAP op FIX is ingesteld.
Patch­nummer
001 0 1
: : :
100 0 100
101 1 1
: : :
200 1 100
201 2 1
: : :
400 3 100
Omschrijving
Ongeacht de Patchinstellingen, worden de voor elk Patchnummer van tevoren bepaalde program­mawijzigingberichten uitgevoerd.
De in elke Patch geprogrammeerde programma­wijzigingberichten worden uitgevoerd.
Bankselectie Programma-
nummer
60
Hoofdstuk 6 MIDI gebruiken
De TX PC MAP instellen
Om in te stellen welke programmawijzigingberichten met afzonderlijke Patches worden verzonden, maakt u de onderstaande instellingen.
Patchparameters zijn instellingen, die voor elke Patch afzonderlijk worden gebruikt. Om wijzigingen op te slaan, dient de Write (schrijf) procedure te worden uitge­voerd (p. 38).
1. Selecteer de Patch, waaraan u het van tevoren
bepaalde, te verzenden programmawijzigingbericht wilt toewijzen.
2. Druk op [NAME/KEY/BMP].
3. Druk op [F5] (TX PC).
4. Gebruik [F1]-[F3] of de F1-F3 draaiknoppen om
het programmawijzigingnummer en de bankselectie in te stellen.
5. Als u de bewerkte instellingen wilt bewaren,
dient u de Write (schrijf) procedure uit te voeren (p. 38).
* Als u de instellingen niet wilt opslaan, drukt u op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
RX PC MAP (RECEIVE PROGRAM CHANGE MAP (programmawijziging ontvangstkaart))
U kunt kiezen of u, bij het door middel van programmawijzigingberichten afkomstig van een extern MIDI apparaat wisselen van Patch, van een vaste of vrij in te stellen overeenstemming tussen ontvangen programmanummers en de geselecteerde Patch gebruik maakt.
1. Volg stap 1-3 onder ‘De MIDI gerelateerde
functies instellen’ (p. 58) om ervoor te zorgen, dat het MIDI venster wordt weergegeven.
2. Druk op PAGE [ ] [ ] om pagina 5 weer te
geven.
3. Gebruik [F3] of de F3 draaiknop om te bepalen
of het Receive Program Change Map wel of niet wordt gebruikt.
Beschikbare instellingen
FIX
PROG
Omschrijving
Ongeacht de Patchinstellingen schakelt de VG-99 over naar de van tevoren bepaalde Patch, zodra de bijbehorende programmawijzigingberichten wor­den ontvangen.
De VG-99 schakelt over naar de Patches die in de RX PC MAP zijn ingesteld.
Hoofdstuk
6
4. Om de aan een ontvangen programmanummer
toegewezen Patch te wijzigen, drukt u op [ ]
[ ] om pagina 6 weer te geven.
Het RX PC MAP venster verschijnt.
5. Wijs de Patch aan een ontvangen
programmanummer toe.
• [F1] (BANK) / F1 draaiknop Selecteert het banknummer.
• [F2] (SEL D) of [F3] (SEL U) / F2 of F3 draaiknop Selecteren het programmanummer.
• [F5] (SELECT) / F5 draaiknop Selecteert de Patch
Als de met behulp van F1, F2 en F3 ingestelde banknummer/ programmanummer combinatie wordt ontvangen, schakelt de VG-99 over naar de met behulp van F5 geselecteerde Patch.
61
Hoofdstuk 6 MIDI gebruiken
De onderstaande tabel geeft weer wat de relatie is tussen de door de fabriek ingestelde programmawijzigingkaart en de ontvangen programmawijzigingberichten, als RX PC MAP op FIX is ingesteld.
Bankselectie Programma-
Patchnummer
nummer
0 1 001
: : :
0 128 128
1 1 101
: : :
2 128 328
3 1 301
: : :
3 100 400
* Als u de
‘OMNI MODE’ (p. 170) uitschakelt (OFF), dient u er
van tevoren voor te zorgen, dat het ‘MIDI CH (MIDI kanaal)’
(p. 170) op het transmissiekanaal van het externe MIDI apparaat is
ingesteld.
Het controlewijzigingnummer voor MIDI uitvoer selecteren
Hiermee bepaalt u welke controlewijzigingnummers worden verzonden, als de pedalen van de VG-99 en externe pedalen of de FC-300 pedalen en externe pedalen worden bediend.
Bulk Dump
U kunt op de VG-99 met behulp van exclusieve berichten een andere VG-99 op dezelfde instellingen instellen of effectinstellingen op MIDI sequencers en soortgelijke apparatuur opslaan.
Deze transmissie van gegevens wordt een ‘bulk dump’ genoemd.
Welke gegevens kunnen worden verzonden, wordt hieronder omschreven.
Weergegeven Verzonden gegevens
Alle verstuurbare gegevens (SYSTEM, GK SET-
ALL
SYSTEM SYSTEM parameters
GK SETTING Inhoud van de instellingen van GK SETTING
GLOBAL Instellingen van de GLOBAL functie
PATCH Instellingen van Patchnummer 001-200
FAVORITE SETTING
TING, GLOBAL, PATCH 001-200, FAVORITE SETTING)
Inhoud van de instellingen van de FAVORITE SETTINGS 01-10 van alle effecten
Hoe u de gegevens verzendt
Als u gegevens op een MIDI sequencer wilt opslaan
Sluit de apparaten volgens onderstaande afbeelding op elkaar aan. Zet de MIDI sequencer vervolgens in de stand-by modus, zodat hij klaar is om exclusieve berichten te ontvangen.
1. Volg stap 1-3 onder ‘De MIDI gerelateerde
functies instellen’ (p. 58) om ervoor te zorgen, dat het MIDI venster wordt weergegeven.
2. Druk op PAGE [ ] [ ] om pagina 7 weer te
geven.
Het TX CC venster verschijnt.
3. Gebruik [F2] (SEL ) of [F3] (SEL ) of de F2
of F3 draaiknoppen om de in te stellen regelaar te selecteren.
4. Gebruik [F5] of de F5 draaiknop om te bepalen
welk controlewijzigingnummer dient te worden verzonden, als de regelaar wordt aangepast.
Als de met behulp van F2 of F3 geselecteerde regelaar wordt bediend, wordt het met behulp van F5 geselecteerde controlewijzigingbericht verzonden.
* Als u OFF selecteert, kunnen er geen controlewijzigingberichten
worden uitgevoerd.
MIDI IN
MIDI OUT
Voor meer informatie over de bediening van de sequencer, die u gebruikt, zie de bij dit apparaat meege­leverde handleiding.
62
Als u gegevens naar een andere VG-99 wilt versturen
Sluit de apparaten volgens onderstaande afbeelding op elkaar aan. Zorg er vervolgens voor, dat de Device ID van het versturende appa­raat met de Device ID van het ontvangende apparaat overeenstemt.
MIDI OUT
MIDI IN
Hoofdstuk 6 MIDI gebruiken
Door op [EXIT] te drukken, kunt u de actieve procedure annuleren.
Bulk Load
De ontvangst van VG-99 gegevens, die op MIDI sequencers en overige apparaten zijn opgeslagen, wordt Bulk Load genoemd.
Als u gegevens ontvangt, die op een MIDI sequencer zijn opgeslagen
1. Sluit de apparaten volgens onderstaande
afbeelding op elkaar aan. Zorg er vervolgens voor, dat de Device ID van het versturende apparaat met de Device ID van het ontvangende apparaat overeenstemt.
1. Volg stap 1-3 onder ‘De MIDI gerelateerde
functies instellen’ (p. 58) om ervoor te zorgen, dat het MIDI venster wordt weergegeven.
2. Druk op PAGE [ ] [ ] om pagina 8 weer te
geven.
3. Gebruik [F2] (SEL D) of [F3] (SEL U) of de F2 of
F3 draaiknoppen om de te versturen gegevens te selecteren.
4. Druk op [F1] (CHECK).
Alleen de aangevinkte datatypen worden verzonden.
Bij het selecteren van PATCH FROM/TO kunt u de PATCH/VALUE draaischijf gebruiken om het te verzenden bereik aan Patchnummers te selecteren.
MIDI OUT
MIDI IN
2. Verzendt de bulk gegevens van de MIDI
sequencer.
Tijdens de ontvangst van de gegevens wordt de ‘SYSTEM EXCLUSIVE MESSAGE RECEIVING...’ melding weergegeven. Zodra de ontvangst is voltooid, keert u naar het venster van voor de transmissie terug.
In deze toestand kan de VG-99 vervolgens weer andere gegevens ontvangen.
Als de ‘MIDI BUFFER FULL’ melding verschijnt, contro­leert u de aansluitingen en vermindert u het tempo van het versturende apparaat.
Hoofdstuk
6
5. Herhaal indien nodig stap 2 en 3.
6. Druk op [F6] (DUMP).
De transmissie begint. Zodra dit is voltooid, keert u naar het venster van voor de transmissie terug.
63
Hoofdstuk 6 MIDI gebruiken

Met de MIDI CLOCK van een extern apparaat synchroniseren

1. Volg stap 1-3 onder ‘De MIDI gerelateerde
functies instellen’ (p. 58) om ervoor te zorgen, dat het MIDI venster wordt weergegeven.
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.
3. Gebruik [F6] (SELECT) of de F6 draaiknop om
het synchroniseersignaal te selecteren.
Hiermee geeft u aan welke instelling als SYNC CLOCK instelling wordt opgeslagen.
• INTERNAL De VG-99 functioneert zelfstandig.
• AUTO (USB) De VG-99 wordt met de via USB ontvangen MIDI Clock
gesynchroniseerd. Als de VG-99 de externe Clock echter niet kan ontvangen, worden de functies automatisch met de interne Clock van de VG-99 gesynchroniseerd.
• AUTO (MIDI) De VG-99 wordt met de via MIDI ontvangen MIDI Clock
gesynchroniseerd. Als de VG-99 de externe Clock echter niet kan ontvangen, worden de functies automatisch met de interne Clock van de VG-99 gesynchroniseerd.
• AUTO (RRC2) De VG-99 wordt met de via MIDI ontvangen MIDI Clock
gesynchroniseerd. Als de VG-99 de externe Clock echter niet kan ontvangen, worden de functies automatisch met de interne Clock van de VG-99 gesynchroniseerd.

Een externe synthesizer geluidsmodule spelen (GUITAR TO MIDI)

De VG-99 kan uitvoeringsgegevens in MIDI noot en MIDI verbui­gingsberichten omzetten, en deze berichten uitvoeren. Met behulp van deze functie kunt u uitvoeringen op sequencers opnemen en via externe sequencer geluidsmodules geluiden afspelen.
De GUITAR TO MIDI functie bevat systeemparameters, waarvan de instellingen op de algemene functionaliteit van het apparaat van toe­passing zijn, en Patchparameters die op afzonderlijke Patchbasis worden ingesteld.
Klanken die met behulp van GUITAR TO MIDI worden uitgevoerd (de MIDI nootberichten) worden door de kanaal A Alternate Tuning instellingen (TUNING, BEND, HARMO) en de D beam/bandregelaar instel­lingen (T-ARM) beïnvloed.
* De Alternate Tuning instellingen van kanaal B hebben geen effect op
deze uitgaande tonen.
* Als de door middel van GUITAR TO MIDI uitgevoerde toon (de
MIDI nootberichten), onder invloed van de Alternate Tuning
instellingen van kanaal A, extreem laag is (of hoog), wordt de toon
automatisch met één octaaf verhoogd (of verlaagd).

De GUITAR TO MIDI functie instellingen (systeemparameters)

Deze procedures worden gebruikt om het apparaat in zijn geheel in te stellen. De wijzigingen worden direct op het moment, waarop ze worden aangebracht, opgeslagen. Het is niet nodig om de Write (schrijf) procedure uit te voeren.
Nadat u deze parameters heeft ingevoerd, drukt u meerdere malen op [EXIT] om naar het afspeelvenster terug te keren.
64
De GUITAR TO MIDI functie in en uitschakelen
1. Druk op [GUITAR TO MIDI].
Het GUITAR TO MIDI venster verschijnt.
2. Gebruik [F1] (OFF/ON) of de F1 draaiknop om
GTR TO MIDI in (ON) te schakelen.
Als u deze parameter uitschakelt, kunnen alle MIDI berichten, die met de GUITAR TO MIDI functie te maken hebben, niet worden verzonden.
Hoofdstuk 6 MIDI gebruiken
De regelaar selecteren, die voor het regelen van de Hold functie wordt gebruikt (HOLD CTL)
1. Druk op [GUITAR TO MIDI].
Het GUITAR TO MIDI venster verschijnt.
2. Druk op [F5] (SYSTEM).
3. Gebruik [F1] (SELECT) of de F1 draaiknop om
de in te stellen regelaar te selecteren.
Verbuigingsberichten uitdunnen (BEND THIN)
Vibrato, verschuivingen en overige gegevens uit gitaaruitvoeringen worden in de vorm van toonverbuigingsberichten uitgevoerd.
Daarom kan het ontvangende MIDI apparaat in het functioneren problemen ondervinden als er toonverbuigingsberichten met grote hoeveelheden gegevens worden gebruikt.
1. Volg stap 1-2 onder ‘De regelaar selecteren die
voor het regelen van de Hold functie wordt gebruikt (HOLD CTL)’ (p. 65), zodat het GTR TO MIDI venster wordt weergegeven.
2. Gebruik [F2] (OFF/ON) of de F2 draaiknop om
de functie in te schakelen (ON).
Selecteer OFF als u niet wilt dat de middels toonverbuigings­berichten verzonden hoeveelheid gegevens wordt verlaagd.
HOLD CTL Regelaar
GK S1, S2 GK-3 DOWN/S1, UP/S2 schakelaar
CTL 1–4
FC-300 CTL1–8
Regelaars, waaraan de HOLD CTL functie is toege­wezen, worden gelijktijdig ingeschakeld met de parameters, die door middel van de SYSTEM CONTROL ASSIGN instellingen worden ingesteld.
Voor gedetailleerde informatie over elke parameter, zie ‘Het type Hold functie selecteren (HOLD TYPE)’ (p.
69).
VG-99 CONTROL 1, 2 knoppen of op de CTL 3, 4 jack aangesloten voetschakelaar
FC-300 CTL 1, 2 pedalen of op de CTL 3, 4 jack aangesloten voetschakelaar
Hoofdstuk
6
65
Hoofdstuk 6 MIDI gebruiken
Het MIDI transmissiekanaal selecteren (BASIC CH)
Hiermee stelt u in welk MIDI kanaal voor het uitvoeren van snaaruitvoeringgegevens van de VG-99 wordt gebruikt.
Stel, volgens onderstaande situaties, de MIDI kanalen op POLY/ MONO in.
• Als u de POLY functie selecteert De uitvoeringsgegevens van alle snaren worden via het
basiskanaal verzonden.
• Als u de MONO functie selecteert 1e snaar: Verzonden via het basiskanaal.
2e snaar: Verzonden via het, na het basiskanaal, eerstvolgende hogere kanaalnummer.
:
6e snaar: Verzonden via het kanaal met een nummer dat vijf stappen hoger is dan het basiskanaal.
Voor meer details over de functie, zie ‘De transmissiefunctie instellen (MODE)’ (p. 67).
1. Volg stap 1-2 onder ‘De regelaar selecteren die
voor het regelen van de Hold functie wordt gebruikt (HOLD CTL)’ (p. 65), zodat het GTR TO MIDI venster wordt weergegeven.
Voorkomen, dat programmawijziging­berichten worden verzonden (PC MASK)
U kunt voorkomen, dat programmawijzigingberichten, die onder
‘Bij het wisselen van Patch gelijktijdig programmawijzigingberichten uitvoeren (PC)’
worden ingesteld, worden verzonden.
* Dit is niet op programmawijziging van toepassing, die onder
PC OUT’
worden ingesteld (p. 60).
1. Volg stap 1-2 onder ‘De regelaar selecteren,
die voor het regelen van de Hold functie wordt gebruikt (HOLD CTL)’ (p. 65), zodat het GTR TO MIDI venster wordt weergegeven.
2. Gebruik [F4] (OFF/ON) of de F4 draaiknop om
de functie in te schakelen (ON).
Als PC MASK is ingeschakeld, worden programmawijzigingberichten, die met behulp van de PC parameter (p. 70) onder GUITAR TO MIDI zijn ingesteld, niet verzonden.
(p. 70)
‘MIDI
2. Gebruik [F3] (SELECT) of de F3 draaiknop om
het kanaal in te stellen.
66

De GUITAR TO MIDI functie instellen (Patchparameters)

Patchparameters zijn instellingen, die voor elke Patch afzonderlijk worden gemaakt. Voor het opslaan van wijzigingen dient de Write (schrijf) procedure te worden uitgevoerd. Voer, indien nodig, de Write (schrijf) procedure uit.
De transmissiefunctie instellen (MODE)
1. Druk op [GUITAR TO MIDI].
Het GTR TO MIDI venster verschijnt.
Hoofdstuk 6 MIDI gebruiken
Hoewel het via één kanaal verzenden van de MIDI berichten van alle snaren de benodigde instellingen van de geluidsmodule vereenvoudigt en het aantal gebruikte MIDI kanalen vermindert, heeft dit ook enige beperkingen ten gevolg. Zo kunt u bijvoorbeeld voor alle snaren slechts één toon selecteren.
In de fabriek worden alle Patches op de MONO functie ingesteld.
Als u in de POLY functie akkoorden speelt, wijzigingen de toonverbuigingen in stappen van een halve toon, terwijl het vibrato effect niet beschikbaar is. Toonverbui­gingen en verschuivingen functioneren normaalge­sproken in de POLY functie bij het spelen van losse noten.
2. Druk op [F3] (PATCH).
3. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.
4. Gebruik [F1] (SELECT) of de F1 draaiknop om
de functie in te stellen.
• MONO (MONO functie)
In deze functie wordt er per snaar één kanaal gebruikt, zodat er in totaal zes kanalen worden gebruikt.
Aangezien elke snaar een ander MIDI kanaal gebruikt, kunt u voor elke snaar een andere toon selecteren, waarbij u toonverbuiging kunt gebruiken of de toonhoogte van een bepaalde snaar kunt variëren. Hiervoor dient u echter een multitimbrale geluidsmodule te gebruiken.
• POLY (POLY functie)
Hoofdstuk
6
In deze functie worden de berichten van alle zes de snaren via één enkel kanaal verzonden.
67
Hoofdstuk 6 MIDI gebruiken
De ‘feel’ van het gitaarspel aanpassen (PLAY FEEL)
Hiermee selecteert u de respons van het synthesizergeluid, ten opzichte van de plukdynamiek.
Als u deze instelling wijzigt, op basis van de op de gitaar of toon toegepaste uitvoeringsstijl, kunt u de dynamiek op nog natuurlijkere wijze uitdrukken.
1. Volg stap 1-2 onder ‘De transmissiefunctie
instellen (MODE)’ (p. 67), zodat het GTR TO MIDI venster wordt weergegeven.
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.
3. Gebruik [F2] (SELECT) of de F2 draaiknop om
de instelling aan te passen.
• FEEL1-FEEL4 FEEL1 is de functie, die het geluid, op basis van de
plukdynamiek, de breedste variatie in volume geeft. Naarmate u de instelling verhoogt, wordt het gemakkelijker om zelfs met zwakker plukken, hoge volumegeluiden voort te brengen.
Dit biedt u de mogelijkheid om op een consequent volume te blijven spelen, ongeacht of u de snaren slechts aantikt of ze hard aanslaat.
• NO DYNA Als u deze functie selecteert, worden de geluiden, ongeacht de
kracht waarmee ze worden aangeslagen, op een vast volume afgespeeld.
• STRUM Hiermee onderdrukt u de uitvoer van geluiden, die door
zwakkere aanslagen worden voortgebracht. Deze instelling biedt u de mogelijkheid om ongewenste geluiden, te voorkomen, bijvoorbeeld tijdens het spelen van een ritme of wanneer u per ongeluk de verkeerde snaar aanraakt.
De toonhoogte in eenheden van een halve toon wijzigen (CHROMATIC)
Als u snaarverbuiging of soortgelijke technieken gebruikt om de toonhoogte met behulp van uw gitaar of basgitaar geleidelijk te wijzigen, kunt u de VG-99 zo instellen dat de toonhoogte van de uitgevoerde MIDI berichten in eenheden van een halve toon wijzigen.
1. Volg stap 1-2 onder ‘De transmissiefunctie
instellen (MODE)’ (p. 67), zodat het GTR TO MIDI venster wordt weergegeven.
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.
3. Gebruik [F3] (SELECT) of de F3 draaiknop om
de instelling aan te passen.
•OFF Er worden normale toonverbuigingsberichten uitgevoerd. De
toonhoogte varieert continu in overeenstemming met de snaarverbuiging of het vibrato effect.
• TYPE 1 Als de toonhoogte wijzigt, past deze instelling de resultaten
van de toonverbuigingsinformatie toe, zonder de huidig spelende noot te stoppen.
Dit geeft een uniek effect, waarbij er bij het wijzigen van de toonhoogtes geen Attack geluid optreedt. Dit lijkt op het overslaan van een recorder.
• TYPE 2 Als de toonhoogte wijzigt, triggert (speelt) de VG-99 het
geluid op de gewijzigde toonhoogte opnieuw, zodat de toonhoogtewijzigingen alleen in stappen van een halve toon plaatsvinden.
Als gevolg hiervan wordt er, telkens wanneer de toonhoogte wijzigt een attack geluid gespeeld. De afname van de snaartrilling, die na het spelen van de snaar optreedt, wordt door het geleidelijk wegsterven van het ge-her-triggerde geluid weergegeven.
• TYPE 3 Net als bij TYPE 2, worden de geluiden bij het wijzigen van de
toonhoogte opnieuw getriggerd, zodat de toonhoogtewijzigingen alleen in stappen van een halve toon worden uitgedrukt.
Echter, in plaats van de afname van de snaartrilling weer te geven, is het opnieuw getriggerde geluid hetzelfde als toen de snaar werd gespeeld.
68
Hoofdstuk 6 MIDI gebruiken
Het type Hold functie selecteren (HOLD TYPE)
Hiermee selecteert u het type Hold functie, dat wordt gebruikt wanneer de regelaar, die u instelt met behulp van de HOLD CTL parameter (p. 65), wordt aangepast.
1. Volg stap 1-2 onder ‘De transmissiefunctie
instellen (MODE)’ (p. 67), zodat het GTR TO MIDI venster wordt weergegeven.
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.
3. Gebruik [F1] (SELECT) of de F1 draaiknop om
MONO te selecteren.
4. Gebruik [F4] (SELECT) of de F4 draaiknop om
de instelling aan te passen.
• HOLD1 De noot-aan berichten worden vastgehouden, wanneer de
Hold functie met behulp van de regelaar wordt ingeschakeld.
Als de Hold functie aan blijft, terwijl u de snaren blijft bespelen, wordt elk volgende noot-aan bericht vastgehouden, en als er al een nootbericht van dezelfde snaar wordt gespeeld, wordt het vorige nootbericht geannuleerd, en het volgende noot-aan bericht aangehouden. Zo voorkomt u onderbrekingen in het geluid, zelfs wat de geluiden betreft, die door het loskomen van de snaren van de frets worden veroorzaakt.
• HOLD2 De noot-aan berichten worden vastgehouden, wanneer de
Hold functie met behulp van de regelaar wordt ingeschakeld.
Volgende noot-aan berichten worden echter niet uitgevoerd, als u het instrument blijft bespelen, terwijl het Hold effect nog is ingeschakeld.
• HOLD3 De noot-aan berichten worden vastgehouden, wanneer de
Hold functie met behulp van de regelaar wordt ingeschakeld.
Als de Hold functie aan blijft, terwijl u de snaren blijft bespelen, kunnen er noot-aan berichten van andere snaren, dan van de snaren die al worden vastgehouden, worden uitgevoerd, maar deze worden niet vastgehouden.
Controlewijzigingen uitvoeren door de regelaars te bedienen (CC)
U kunt de paneeldraaiknoppen en pedalen bedienen controlewijzi­gingberichten uit te voeren.
Er zijn twee verschillende instellingen.
1. Volg stap 1-2 onder ‘De transmissiefunctie
instellen (MODE)’ (p. 67) om het GTR TO MIDI venster weer te geven.
2. Druk op PAGE [ ] [ ] om pagina 2 weer te
geven.
3. Gebruik [F1] (SELECT) of de F1 draaiknop of
[F4] (SELECT) of de F4 draaiknop om de in te stellen regelaar te selecteren.
SRC Regelaar
GK VOL GK-3 volumedraaiknop
GK S1 GK-3 DOWN/S1 schakelaar
GK S2 GK-3 UP/S2 schakelaar
CTL1 Control knop 1
CTL2 Control knop 2
EXP PEDAL Extern expressiepedaal
CTL3 Externe voetschakelaar 3
CTL4 Externe voetschakelaar 4
D BEAM V D BEAM hoogte
D BEAM H D BEAM links-rechts
RIBBON ACT Bandregelaar aanraking
RIBBON POS Bandregelaar aanraakpositie
FC-300 EXP1 FC-300 EXP PEDAAL 1
FC-300 EXPSW1 FC-300 EXP PEDAAL SW1
FC-300 EXP2 FC-300 EXP PEDAAL 2
FC-300 EXPSW2 FC-300 EXP PEDAAL SW2
FC-300 CTL1 FC-300 CTL1
FC-300 CTL2 FC-300 CTL2
FC-300 E3/C3
FC-300 CTL4 FC-300 externe voetschakelaar 4
FC-300 E4/C5
FC-300 CTL6 FC-300 externe voetschakelaar 6
FC-300 E5/C7
FC-300 CTL8 FC-300 externe voetschakelaar 8
FC-300 extern expressiepedaal 3, externe voetschakelaar 3
FC-300 extern expressiepedaal 4, externe voetschakelaar 5
FC-300 extern expressiepedaal 5, externe voetschakelaar 7
Hoofdstuk
6
4. Gebruik [F2] (SELECT) of de F2 draaiknop of
[F5] (SELECT) of de F5 draaiknop om het uit te voeren controlewijzigingnummer te selecteren.
Off, CC #1–#31, CC #64–#95
69
Hoofdstuk 6 MIDI gebruiken
In de POLY functie kunnen er alleen het basiskanaal (MIDI kanaal) berichten worden uitgevoerd. In de MONO functie worden de berichten via de zes kanalen uitgevoerd, geteld vanaf het basiskanaal tot en met het kanaal dat vijf nummers daarboven ligt.
Bij het wisselen van Patch gelijktijdig programmawijzigingberichten uitvoeren (PC)
Hiermee bepaalt u welke programmawijzigingberichten bij het wisselen van Patch worden uitgevoerd.
* Als PC MASK is ingeschakeld (ON) (p. 66), worden er geen
programmawijzigingberichten uitgevoerd.
1. Volg stap 1-2 onder ‘De transmissiefunctie
instellen (MODE)’ (p. 67), zodat het GTR TO MIDI venster wordt weergegeven.
2. Druk op PAGE [ ] [ ] om pagina 3-5 weer te
geven.
Als u MODE (p. 67) op MONO heeft ingesteld, kunt u voor elke snaar 1-6 afzonderlijk instellingen maken (STRING 1-6).
3. Gebruik [F1]-[F6] of de F1-F6 draaiknoppen om
de instellingen te maken.
Stel de volgende parameters in.
BANK MSB Uitleg
OFF, 0–127 Hiermee stelt u de bankselectie (MSB) in.
BANK LSB Uitleg
OFF, 0–127 Hiermee stelt u de bankselectie (LSB) in.
PC Uitleg
OFF, 1–128 Hiermee stelt u het programmanummer in.
4. Als u de bewerkte instellingen wilt bewaren,
dient u de Write (schrijf) procedure uit te voeren (p. 38).
* Als u de instellingen niet wilt opslaan, drukt u op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
In de POLY functie kunnen er alleen het basiskanaal (MIDI kanaal) berichten worden uitgevoerd. In de MONO functie worden de berichten via de zes kanalen uitgevoerd, geteld vanaf het basiskanaal tot en met het kanaal, dat vijf nummers daarboven ligt.
70

Hoofdstuk 7 De VG-99 gebruiken met een via USB aangesloten computer

Voordat u de USB aansluiting gebruikt

Als u de VG-99 via USB aansluit, kunt u digitale geluidssignalen en MIDI berichten met een computer uitwisselen.
De USB Driver installeren en instellen
Om de USB functie van de VG-99 te kunnen gebruiken, dient u eerst de USB Driver op de computer te installeren.
De speciale VG-99 Driver staat op de ‘VG-99 Software CD-ROM’, die met de VG-99 is meegeleverd.
Aangezien het programma en de installatieprocedures voor de Driver per gebruikersomgeving verschillen, dient u voor gebruik het onderstaande Readme bestand, op de ‘VG-99 Software CD-ROM’, te lezen.
Besturings­systeem
Windows XP
Windows Vista
Mac OS X
Bestandslocatie
\Driver\XP\Readme_E.htm
\Driver\Vista\Readme_E.htm
\Driver\Readme_E.htm
Wat is een USB Driver?
Een USB Driver is software, die bij het uitwisselen van gegevens tussen computertoepassingen (zoals opname software en sequencer software) en het USB apparaat, die middels een USB kabel op elkaar zijn aangesloten, als een soort tussenpersoon fungeert.
De USB Driver verzendt gegevens van de applicaties naar het USB apparaat, en omgekeerd geeft de Driver berichten van het USB apparaat aan de applicaties door.
Applicatie
USB
Driver
USB aansluiting
USB kabel
Computer
VG-99
Hoofdstuk
7
71
Hoofdstuk 7 De VG-99 gebruiken met een via USB aangesloten computer
Over de meegeleverde software
Naast de USB drivers bevat de meegeleverde ‘VG-99 Software CD­ROM’ ook speciale software, die kan worden gebruikt, wanneer de VG-99 op een computer is aangesloten. De CD-ROM bevat verschillende versies voor gebruik met Windows en Macintosh besturingssystemen.
VG-99 Editor
Dit bestand kunt u gebruiken om via de computer voor de VG-99 instellingen te maken. U kunt tevens gegevens van tooninstellingen (Patch gegevens), die u heeft gemaakt, als bestanden op de computer opslaan.
VG-99 Librarian
U kunt de instellingen en Patches van de VG-99 allemaal met behulp van een computer beheren.
Driver functie
De VG-99 biedt twee bedieningsfuncties, waarvan er één van de speciale Driver op de meegeleverde CD-ROM gebruik maakt, en er één van de standaard Driver van het besturingssysteem (Windows/ Mac OS) gebruik maakt.
Als u van de speciale Driver gebruik maakt, kunt u het geluid met een hoge kwaliteit en stabiele timing opnemen, afspelen en bewerken.
Bovendien kunt u de VG-99 in deze modus door middel van MIDI berichten bedienen.

Van Driver functie wisselen

1. Druk op [SYSTEM].
2. Druk op PAGE [ ] [ ] om pagina 2 weer te
geven.
Instelling Uitleg
STNDRD Deze functie maakt gebruik van de stan-
daard USB Driver van het besturingssys­teem.
ADVANC Deze functie maakt van de Driver van de
meegeleverde CD-ROM gebruik.
* Als u VG-99 Editor/Librarian gebruikt, stelt u deze functie op
ADVANC in.
* Als u van DRIVER MODE wisselt, verschijnt de ‘PLEASE
RESTART’ melding.
6. Druk één of meerdere keren op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
* Als u voor de geselecteerde functie de Driver nog niet heeft
geïnstalleerd, schakelt u in deze toestand de VG-99 uit en installeert
u de Driver.
7. Sluit alle sequencer software en overige
applicaties, die van de VG-99 gebruik maken, op de computer af.
8. Zet de VG-99 weer aan.
* De functies van een bepaalde modus zijn pas beschikbaar, nadat u
het apparaat eerst heeft uit en weer aangezet.
Over MIDI in de standaard driverfunctie
Als u als driverfunctie STNDRD heeft geselecteerd, kunt u geen gebruik maken van MIDI. Als u door middel van een USB aansluiting MIDI wilt gebruiken, stelt u de VG-99 op de geavanceerde driverfunctie (ADVANC) in.
3. Druk op [F2] (USB).
4. Druk op PAGE [ ] om pagina 2 weer te
geven.
5. Gebruik [F1] (SELECT) of de F1 draaiknop om
de DRIVER MODE in te stellen.
72
Hoofdstuk 7 De VG-99 gebruiken met een via USB aangesloten computer

De USB functies instellen

Het volgende deel beschrijft de aan USB gerelateerde functies van de VG-99. Maak deze instellingen op basis van hoe u de VG-99 wilt gaan gebruiken.

De invoer en uitvoer van het digitale geluidssignaal instellen

1. Druk op [SYSTEM].
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 2 weer te
geven.
3. Druk op [F2] (USB).
4. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.
5. Gebruik [F1]-[F4] of de F1-F4 draaiknoppen om
de waarde van de instelling te wijzigen.
6. Druk één of meerdere keren op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
Parameter/ Bereik
USB IN
Hiermee stelt u het punt in, waarop via USB (van uw computer) ont­vangen digitale geluidssignalen binnen de VG-99 met elkaar zijn verbonden.
* Tenzij u deze instelling op OFF zet, dient u ervoor te zorgen, dat de
software voor geluidssignalen niet op THRU is ingesteld.
* Als de USB IN parameter op COSM GTR A, COSM GTR B of
NORMAL PU is ingesteld, wijzigt de instelling bij de eerstvolgende keer, dat u de VG-99 opstart automatisch in MAIN & SUB. Als u COSM GTR A, COSM GTR B of NORMAL PU wilt gaan gebruiken, dient u de parameter telkens, wanneer u de VG-99 opstart, opnieuw in te stellen.
OFF De signalen zijn op geen enkel punt met el-
Uitleg
kaar verbonden.
Parameter/ Bereik
COSM GTR A De signalen zijn op het punt, waarop COSM
COSM GTR B De signalen zijn op het punt, waarop COSM
NORMAL PU De signalen zijn op de normale element in-
MAIN OUT De signalen zijn op het punt, waarop de
SUB OUT De signalen zijn op het punt, waarop de SUB
MAIN&SUB De signalen zijn op het punt, waarop zowel
Uitleg
GUITAR A wordt uitgevoerd, met elkaar verbonden. In plaats van de COSM gitaargeluiden, die door de aangesloten gitaar worden ge­speeld, wordt de geluidsuitvoer van de computer op de effecten ingevoerd.
* POLY FX worden niet toegepast.
GUITAR B wordt uitgevoerd, met elkaar verbonden. In plaats van de COSM gitaargeluiden, die door de aangesloten gitaar worden ge­speeld, wordt de geluidsuitvoer van de computer op de effecten ingevoerd.
* POLY FX worden niet toegepast.
voer met elkaar verbonden. In plaats van de normale geluiden, die door de aangesloten gitaar worden gespeeld, wordt de geluidsuitvoer van de computer op de effecten ingevoerd.
MAIN OUT wordt uitgevoerd, met elkaar verbonden. De signalen van de MAIN OUT van de VG­99 en de geluidsuitvoer van de computer worden gemixt en vervolgens uitgevoerd.
OUT wordt uitgevoerd, met elkaar verbon­den. De signalen van de SUB OUT van de VG-99 en de geluidsuitvoer van de computer wor­den gemixt en vervolgens uitgevoerd.
de MAIN OUT als de SUB OUT worden uit­gevoerd, met elkaar verbonden. Elk van de signalen van de MAIN OUT en de geluidsuitvoer van de computer worden gemixt. De SUB OUT en de geluidsuitvoer van de computer worden vanaf de uitvoer gemixt.
IN LEVEL
0–200 Past het volumeniveau van het via USB (van
de computer) ontvangen digitale geluids­signaal aan.
USB OUT
Hiermee stelt u intern het punt in de VG-99 in, vanaf waar via USB digitale geluidssignalen (naar de computer) worden verzonden.
COSM GTR A De uitvoer van de COSM GUITAR A wordt
uitgevoerd.
COSM GTR B De uitvoer van de COSM GUITAR B wordt
uitgevoerd.
NORMAL PU De normale element invoer wordt uitge-
voerd.
CH A De uitvoer van kanaal A wordt uitgevoerd.
CH B De uitvoer van kanaal B wordt uitgevoerd.
MIXER (DRY) De signalen, die met behulp van de mixer
zijn gemixt, maar voordat de DELAY/RE­VERB wordt toegepast.
Hoofdstuk
7
73
Hoofdstuk 7 De VG-99 gebruiken met een via USB aangesloten computer
Geluidssignaal
DIRECT MON
MAIN of SUB
USB OUT USB IN
Audio OUT
Audio IN
VG-99 geluid
Computer
Koptelefoon
Gitaarversterker
Mixer
Parameter/ Bereik
MIXER De signalen, die met behulp van de mixer
MAIN OUT Dezelfde signalen als die van de MAIN
SUB OUT Dezelfde signalen als die van de SUB OUT
Uitleg
zijn gemixt en waarop DELAY/REVERB is toegepast, worden uitgevoerd.
OUT worden uitgevoerd.
worden uitgevoerd.
OUT LEVEL
0–200 Past het volume van het via USB (naar de
computer) verzonden digitale geluidssig­naal aan.

De Direct Monitor (direct beluisteren) functie instellen

1. Druk op [SYSTEM].
2. Druk op PAGE [ ] [ ] om pagina 2 weer te
geven.
Parameter/ Bereik
Uitleg
MON CMD (Monitor commando)
Deze instelling bepaalt of het commando (het Direct Monitor com­mando), dat de Direct Monitor functie (wordt later beschreven) re­gelt, is ingeschakeld of niet.
DISABL Het Direct Monitor commando is uitgescha-
keld. Er wordt van de Direct Monitor instel­ling, zoals door de VG-99 bepaald, gebruik gemaakt.
ENABLE Het Direct Monitor commando is ingescha-
keld, zodat de Direct Monitor functie vanaf een extern apparaat kan worden geregeld.
DIRECT MON (Direct Monitor functie)
Schakelt de uitvoer van het VG-99 geluid over naar de PHONES jack, MAIN OUT jacks of de SUB OUT jacks.
3. Druk op [F2] (USB).
4. Druk op PAGE [ ] om pagina 2 weer te
geven.
5. Gebruik [F2] (SELECT), [F3] (ON/OFF) of de F2,
F3 draaiknoppen om de waarde van de instelling te wijzigen.
Voor gedetailleerde informatie over de signaalpaden, die door middel van de Direct Monitor parameterinstellingen worden bepaald, zie ‘Signaalstroom’ (p. 140).
6. Druk één of meerdere keren op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
OFF Zet de parameter op OFF, als u intern ge-
luidsgegevens door een computer heen stuurt (THRU).
ON Het VG-99 geluid wordt uitgevoerd. Scha-
kel de parameter in (ON), als u de VG-99 als onafhankelijk apparaat gebruikt, zonder het apparaat op een computer aan te sluiten (als u deze parameter uitschakelt (OFF), wordt alleen het USB IN ingaande geluid uitge­voerd).
* Deze instelling kan niet worden opgeslagen. Zodra het apparaat wordt
aangezet, wordt deze instelling ingeschakeld (ON).
* Als u de speciale Driver gebruikt, kunt u de DIRECT MON met behulp
van een ASIO 2.0-compatibele applicatie in/uitschakelen.
74
Hoofdstuk 7 De VG-99 gebruiken met een via USB aangesloten computer

De uitvoer van de VG-99 met behulp van een computer opnemen

Stel de ingaande geluidspoort in de computerapplicatie op VG-99 in.
Met behulp van naar de computer wordt verzonden, vrij instellen (p. 73).
Als u bijvoorbeeld COSM GTR A of COSM GTR B selecteert, kunt u de uitvoering beluisteren, terwijl de effecten worden toegepast, terwijl u hem zonder toegepaste effecten opneemt.
* Als u geluidsgegevens door de gebruikte software heenleidt, schakelt
u de Direct Monitor functie uit.
‘USB OUT’ kunt u het punt, waarop de signalen

Met de VG-99 effecten aan een geluidsweergave van een computer toevoegen

Stel de uitgaande geluidspoort in de computerapplicatie op VG-99 in.
U kunt met behulp van de VG-99 effecten op de door de computer gespeelde geluidsgegevens toepassen, en de gegevens vervolgens met behulp van de computer opnieuw opnemen.
Gebruik deze procedure als u, bijvoorbeeld, aan bestaande geluidsgegevens effecten wilt toepassen.
* Stel de software zo in, dat het geluid er niet doorheen wordt geleid
(niet op THRU).
1. Druk op [SYSTEM].
2. Druk op PAGE [ ] [ ] om pagina 2 weer te
geven.
3. Druk op [F2] (USB).
4. Druk op PAGE [ ] om pagina 2 weer te
geven.
5. Gebruik [F1] (SELECT) of de F1 draaiknop om
het punt in de VG-99 in te stellen, waarop u wilt dat de verbinding wordt gemaakt.
Kies in dit voorbeeld voor COSM GTR A, COSM GTR B of NORMAL PU.
Voor meer informatie over de USB IN parameter, zie ‘De
invoer en uitvoer van het digitale geluidssignaal instellen’ (p. 73).
6. Gebruik [F2] of de F2 draaiknop om het niveau
van het digitale geluid van de USB (computer) aan te passen.
Hoofdstuk
7
7. Druk één of meerdere keren op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
75

Hoofdstuk 8 Overige functies

Met behulp van de D Beam en bandregelaar de toon in Realtime wijzigen

De D Beam aanpassen (CALIBRATION)

De gevoeligheid van de D Beam regelaar kan variëren, afhankelijk van de hoeveelheid licht in de buurt van de regelaar en het object (bijvoorbeeld, hand, gitaarhals), waarmee hij wordt bediend. Voer deze aanpassing uit, zodat u de toon binnen het bedoelde bereik kunt regelen.
• Zorg ervoor, dat u de CALIBRATION instelling direct boven de D Beam regelaar aanpast.
OK!
1. Druk op [SYSTEM].
2. Druk op PAGE [ ] [ ] om pagina 2 weer te
geven.
3. Druk op [F5] (CALIB).
4. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.
5. Stel het responsbereik van de balk in, terwijl u
de D Beam regelaar daadwerkelijk bedient.
• Houd eerst het object, waarmee u de regelaar wilt gaan activeren (uw hand, gitaarhals, etc.) op het, ten opzichte van de VG-99, verste punt binnen het bereik, waarin u wilt dat de regelaar reageert, en druk op [F1] (SetMIN).
• Houd het object vervolgens op het, ten opzichte van de VG-99, dichtstbijzijnde punt binnen het bereik, waarin u wilt dat de regelaar reageert, en druk op [F4] (SetMAX).
• Als de ‘MISSING THE TARGET!’ melding verschijnt, betekent dit, dat de calibratie niet goed wordt uitgevoerd.
• De CALIBRATION instelling is een systeemparameter. Het is niet nodig om de Write (schrijf) procedure uit te voeren.
6. Druk één of meerdere keren op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
• De respons van de D Beam regelaar varieert wellicht ook ten gevolge van de belichting op het podium. Controleer de respons van de regelaar door hem onder de daadwerkelijke belichting te bedienen.
• Als het ingestelde bereik te smal is of de plaatsing niet geschikt is, verschijnt de ‘OUT OF RANGE! SET AGAIN.’ Melding. Om ervoor te zorgen dat deze melding niet verschijnt, wijzigt u het bereik of de positie en kalibreert u opnieuw.
• Het kan zijn, dat de regelaar niet goed functioneert, als er spotlights of soortgelijke verlichting direct op schijnt.
76
Hoofdstuk 8 Overige functies

De D Beam uitschakelen (DISABLE)

U kunt de D Beam regelaar voor het hele apparaat uitschakelen.
Als u de VG-99 in een stellage gebruikt of de D Beam regelaar om een andere reden niet gebruikt, raden we u aan om de D Beam regelaar uit te schakelen. Dit doet u door de D BEAM DISAB instelling op OFF te zetten.
1. Druk op [SYSTEM].
2. Druk op PAGE [ ] [ ] om pagina 2 weer te
geven.
3. Druk op [F5] (CALIB).
4. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.
Het D BEAM CALIB venster verschijnt.
5. Gebruik [F6] (OFF/ON) om de regelaar in of uit
te schakelen.
Beschikbare instellingen
OFF De D Beam is ingeschakeld.
ON
6. Druk één of meerdere keren op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
Uitleg
e D Beam is uitgeschakeld.
* Als u op de D BEAM [PITCH], [FILTER] of
[ASSIGNABLE] knop drukt om de D Beam regelaar in te schakelen, heeft dit geen effect.

Met behulp van handbewegingen of de gitaarhals geluiden regelen (D Beam Controller)

Met behulp van de D Beam regelaar kunt u de gespeelde geluiden wijzigen, door uw hand of gitaarhals over de regelaar te bewegen. Door de aan deze regelaar toegewezen te wijzigen, kunt u diverse effecten op het geluid toepassen.
Voordat u de D Beam regelaar kunt gaan gebruiken, dient u eerst de gevoeligheid ervan aan te passen. Zie ‘De D Beam aanpassen (CALIBRATION)’ (p. 76).
1. Druk op de D BEAM [PITCH], [FILTER] of
[ASSIGNABLE] knop om de D beam regelaar in te schakelen.
De D Beam regelaar ON/OFF instelling is een Patch parameter. Voer, indien u de gegevens wilt bewaren, de Write (schrijf) procedure uit. (p. 38).
Beschikbare instellingen
PITCH
FILTER
ASSIGNABLE
Uitleg
U kunt met behulp van de T-Arm functie de toonhoogte van de gitaar regelen, en met be­hulp van de Freeze functie de gitaargelui­den aanhouden.
* Het PITCH effect wordt alleen op
COSM gitaren toegepast. Gebruik deze,
terwijl het COSM gitaarvolume omhoog
is gedraaid.
U kunt met behulp van de D Beam regelaar de toon wijzigen.
De D Beam regelaar regelt de eraan toege­wezen functie. U kunt diverse functies aan de regelaar toewijzen.
Hoofdstuk
De DISABLE instelling is een systeemparameter. Het is niet nodig om de Write (schrijf) procedure uit te voeren.
Voor gedetailleerde informatie over elke parameter, zie ‘De
geluiden met behulp van de schakelaars, pedalen en MIDI regelen (CONTROL ASSIGN)’
(p. 82).
2. Plaats, terwijl u de gitaar bespeelt om geluid
voort te brengen, uw hand of gitaarhals boven de D Beam regelaar, en beweeg deze langzaam op en neer.
Als u de D Beam ASSIGNABLE instelling gebruikt, is er ook horizontale registratie van de beweging mogelijk (links-rechts).
3. Het effect wordt, volgens de aan de D Beam
regelaar toegewezen functie, op het geluid toegepast.
77
8
Hoofdstuk 8 Overige functies
Tijdens het toepassen van het D Beam effect, licht de blauwe indicator onder de D Beam regelaar op.
4. Als u de D Beam regelaar uit wilt schakelen,
drukt u nogmaals op dezelfde knop als in stap 1, zodat de indicator uit gaat.

De bandregelaar aanpassen (CALIBRATION)

Hoewel de bandregelaar in de fabriek voor een optimale uitvoering is ingesteld, kan het reactiebereik variëren, op basis van de breedte van de vinger, waarmee de regelaar wordt geactiveerd.
Effectief bereik van de D Beam regelaar
Het effectieve bereik van de D Beam regelaar wordt in de onderstaande afbeelding weergegeven. Als u uw hand buiten dit effectieve bereik beweegt, heeft dit geen effect.
Het effectieve bereik van de D Beam regelaar wordt extreem beperkt, als u het apparaat onder sterk, direct zonlicht gebruikt. Houd hier rekening mee, als u de D Beam regelaar buiten wilt gaan gebruiken.
De gevoeligheid van de D Beam regelaar kan, afhankelijk van de hoeveelheid licht in de buurt van het apparaat, sterk variëren. Als de D Beam regelaar niet naar verwachting functioneert, past u de gevoeligheid aan (p. 76).
De parameterwaarden, die u instelt door uw hand of een ander object boven de D Beam regelaar te houden, wijzigen volgens onderstaande tabel.
D BEAM verticale
Uitleg
bewegingen
Dichterbij de D Beam
Verder van de D Beam afDe waarde wijzigt richting de MIN
De waarde wijzigt richting de MAX waarde.
waarde.
1. Druk op [SYSTEM].
2. Druk op PAGE [ ] [ ] om pagina 2 weer te
geven.
3. Druk op [F5] (CALIB).
4. Druk op PAGE [ ] om pagina 2 weer te
geven.
Het RIBBON CALIB venster verschijnt.
5. Stel het reactiebereik van de bandregelaar in,
terwijl u de bandregelaar daadwerkelijk bedient.
• Hou eerst uw vinger op het dichtstbijzijnde uiteinde van de bandregelaar en druk op [F1] (SetMIN).
• Houd vervolgens uw vinger op het verste uiteinde en druk op [F4] (SetMAX).
Als de ‘OUT OF RANGE! SET AGAIN.’ melding verschijnt, voert u de kalibratieprocedure nogmaals uit. Als de melding, zelfs na een correctie uitvoering van de kalibratie blijft verschijnen, kan dit op schade of een storing duiden. Neem contact op met uw Roland leverancier of het Roland Service Centrum.
6. Druk één of meerdere keren op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
D BEAM horizon­tale bewegingen
Naar rechts van de D Beam
Naar links van de D Beam
78
Uitleg
De waarde wijzigt richting de MAX waarde.
De waarde wijzigt richting de MIN waarde.
De CALIBRATION instelling is een systeemparameter; het is niet nodig om de Write (schrijf) procedure uit te voeren.
Hoofdstuk 8 Overige functies

De geluiden door middel van de beweging van uw vingertop regelen (Ribbon Controller)

Met behulp van de bandregelaar kunt u geluiden wijzigen door uw vinger langs de band te ‘krassen’ of slepen. Door de aan deze regelaar toegewezen functies te wijzigen, kunt u diverse effecten op het geluid toepassen.
1. Druk op de RIBBON CONTROLLER [PITCH],
[FILTER] of [ASSIGNABLE] knop om de bandregelaar in te schakelen.
Beschikbare instellingen
PITCH
FILTER
ASSIGNABLE
Voor gedetailleerde informatie over het instellen van functies en tonen, zie ‘De geluiden met behulp van de schakelaars, pedalen en MIDI regelen (CONTROL ASSIGN)’ (p. 82).
2. Plaats, terwijl u om geluid voort te brengen de
gitaar bespeelt, uw vinger langs de bandregelaar.
3. Het effect wordt, volgens de aan de
bandregelaar toegewezen functie, op het geluid toegepast.
4. Als u de bandregelaar uit wilt schakelen, drukt
u nogmaals op dezelfde knop als in stap 1, zodat de indicator uit gaat.
De instelling, die de bandregelaar in en uitschakelt, is een Patchparameter. Voer, indien nodig de Write (schrijf) procedure uit.
Bij het bedienen van de bandregelaar is een lichte aanraking voldoende. Oefen nooit grote druk op de bandregelaar uit, en gebruik geen hard of puntig object.
Uitleg
U kunt met behulp van de T-Arm functie de toonhoogte van de gitaar regelen, en met behulp van de Freeze functie de gitaargeluiden aanhouden.
* Het PITCH effect wordt alleen op
COSM gitaren toegepast. Gebruik deze,
terwijl het COSM gitaarvolume omhoog
is gedraaid. (p. 33).
U kunt met behulp van de bandregelaar de toon wijzigen.
De bandregelaar regelt de eraan toegewezen functie. U kunt diverse functies aan de regelaar toewijzen.

Geluiden langere perioden aanhouden (FREEZE)

Door op de D BEAM [PITCH] knop te drukken, kunt u het FREEZE effect gebruiken. Hiermee houdt u het geluid voor onbepaalde tijd aan.
1. Druk op [CONTROL ASSIGN].
2. Druk op PAGE [ ] [ ] om pagina 2 weer te
geven.
3. Druk op [F1] (PITCH).
4. Gebruik [F1] (SELECT) of de [F1] draaiknop
om FREEZE te selecteren.
Het D BEAM FREEZE venster verschijnt.
5. Gebruik [F2] (SELECT) of de [F2] draaiknop
om het kanaal met de te ‘bevriezen’ geluiden te selecteren.
6. Ga naar pagina 1 of pagina 2 om de
afzonderlijke FREEZE parameters in te stellen.
Voor gedetailleerde informatie over welke parameters u kunt instellen, zie p. 151.
7. Druk meerdere keren op [EXIT] om naar het
Afspeelvenster terug te keren.
8. Druk op de D BEAM [PITCH] knop, zodat de
indicator oplicht.
9. Bespeel de gitaar, en snij, tijdens het afspelen
van de geluiden, met uw hand of gitaarhals langs de D Beam.
10. De FREEZE functie wordt ingeschakeld, en
zolang de blauwe indicator van de D Beam regelaar oplicht, wordt hetzelfde geluid aangehouden.
Hoofdstuk
8
79
Hoofdstuk 8 Overige functies
11. Als u de FREEZE functie wilt uitschakelen,
veegt u met uw hand of gitaarhals langs de balk van de D Beam regelaar.
* Als u bij Control Assign D BEAM:FREEZE:SW als doel instelt,
kunt u het FREEZE effect met behulp van een extern pedaal, MIDI
apparaat of een variatie aan andere regelaars in/uitschakelen.

De toonhoogte wijzigen met behulp van een Tremolo Arm (T-ARM)

Als u een T-ARM wilt gebruiken, met behulp waarvan u de toonhoogte van de COSM gitaar kunt wijzigen, zoals met een tremolo arm, drukt u op D BEAM of RIBBON CONTROLLER [PITCH] knop.
1. Druk op [CONTROL ASSIGN].
2. Druk op PAGE [ ] [ ] om voor de D Beam
pagina 2 of voor de bandregelaar pagina 3 weer te geven.
6. Gebruik in geval van het D Beam venster [F2]
(SELECT) of de [F2] draaiknop, en in het geval van het Ribbon Controller venster [F1] (SELECT) of de [F1] draaiknop om het kanaal te selecteren, waarop u het effect wilt toepassen.
7. Ga naar pagina 1 of pagina 2 om elk van de
T-ARM parameters in te stellen.
Voor gedetailleerde informatie over welke parameters u kunt instellen, zie ‘PITCH’ (p. 151), (p. 153).
8. Druk meerdere keren op [EXIT] om naar het
Afspeelvenster terug te keren.
9. Druk op de D BEAM of RIBBON CONTROLLER
[PITCH] knop, zodat de indicator oplicht.
10. Gebruik de D Beam of bandregelaar als een
tremolo arm, om de toonhoogte te wijzigen.
* Als bij Control Assign D BEAM:T-ARM:SW of RIBBON:T-
ARM:SW en D BEAM:CONTROL of RIBBON:CONTROL als
doel zijn ingesteld, kunt u het T-ARM effect met behulp van een
extern pedaal, MIDI apparaat of een variatie aan andere regelaars
regelen.
3. Druk op [F1] (PITCH).
4. Druk op PAGE [ ].
5. Gebruik [F1] (SELECT) of de [F1] draaiknop
om T-ARM te selecteren.
Het D BEAM T-ARM of het RIBBON T-ARM venster verschijnt.
* Deze stap is niet noodzakelijk als u de bandregelaar gebruikt. In dit
geval gaat u door met stap 5.
80

Nuance aan het geluid toevoegen (FILTER)

Door op de D BEAM of RIBBON CONTROLLER [FILTER] knop te drukken, kunt u het FILTER effect toepassen en nuances aan de klank van kanaal A of B of beide kanalen toevoegen.
1. Druk op [CONTROL ASSIGN].
2. Druk op PAGE [ ] [ ] om voor de D Beam
pagina 2 of voor de bandregelaar pagina 3 weer te geven.
Hoofdstuk 8 Overige functies
8. Druk op de D BEAM of RIBBON CONTROLLER
[FILTER] knop, zodat de indicator oplicht.
9. Gebruik de D Beam of bandregelaar, als een
tremolo arm, om de toonhoogte te wijzigen.
* Als bij Control Assign D BEAM:FILTER:SW of RIBBON:FIL-
TER:SW en D BEAM:CONTROL of RIBBON:CONTROL als doel
zijn ingesteld, kunt u FILTER:CONTROL met behulp van een
extern pedaal, MIDI apparaat of een variatie aan andere regelaars
regelen.
3. Druk op [F2] (FILTER).
4. Druk op PAGE [ ].
Het D BEAM FILTER of RIBBON CONTROLLER FILTER venster verschijnt.
5. Gebruik [F1] (SELECT) of de F1 draaiknop om
het kanaal te selecteren, waarop u het effect wilt toepassen.
6. Ga naar pagina 1 om elk van de FILTER
parameters in te stellen.
Hoofdstuk
8
Voor gedetailleerde informatie over welke parameters u kunt instellen, zie ‘FILTER’ (p. 152), (p. 153).
7. Druk meerdere malen op [EXIT] om naar het
Afspeelvenster terug te keren.
81
Hoofdstuk 8 Overige functies

De geluiden tijdens het spelen met draaiknoppen wijzigen (DIRECT EDIT)

U kunt aan de F1-F6 draaiknoppen parameters toewijzen, zodat u de parameters tijdens het spelen kunt regelen.
Bovendien kunt u op [F1]-[F6] drukken om de toegewezen parameters te bekijken (weer te geven).
1. Druk op [CONTROL ASSIGN].
2. Druk op PAGE [ ] om naar de laatste pagina
te gaan.
3. Druk op [F6] (F1-F6) om naar het DIRECT EDIT
venster te gaan.
Het DIRECT EDIT venster verschijnt.

De geluiden met behulp van de schakelaars, pedalen en MIDI regelen (CONTROL ASSIGN)

Deze instellingen maakt u, als u parameters wilt regelen, met behulp van de GK-3 VOLUME draaiknop of de DOWN/S1, UP/S2 schakelaars, de VG-99 CONTROL knoppen en extern pedaal of ander soort aangesloten regelaar of een MIDI apparaat.
Naast de reeds aan regelaars toegewezen instellingen, biedt de VG-99 tevens zestien toewijsbare regelfuncties, die voor algemeen gebruik zijn bestemd, zodat u vrij bent om instellingen naar wens aan regelaars toe te wijzen.
* Als u de parameters van effecten en dergelijke wilt regelen, dient u er
eerst voor te zorgen dat het effect is ingeschakeld (ON).
* Voor meer gedetailleerde informatie over de parameters, zie
‘CONTROL ASSIGN’ (p. 15).
* Als u de instellingen wilt inschakelen, dient u elk van de regelaartoe-
wijzingen in het SYSTEM CONTROL ASSIGN venster op ASSIG-
NABLE in te stellen. Voor gedetailleerde informatie, zie ‘De GK
VOLUME regeling en schakelaar en de pedaalfunctie
instellen (SYSTEM CONTROL ASSIGN)’ (p. 49).
4. Druk op PAGE [ ] [ ] om naar de pagina
van de in te stellen draaiknop te gaan.
5. Gebruik [F1]-[F6] of de F1-F6 draaiknoppen om
de aan de draaiknop toe te wijzen parameters te selecteren.
6. Als u de bewerkte instellingen wilt bewaren,
dient u de Write (schrijf) procedure uit te voeren (p. 38).
* Als u de instellingen niet wilt opslaan, drukt u op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
1. Druk op [CONTROL ASSIGN].
2. Gebruik PAGE [ ] [ ] en [F1]-[F6] om de in
te stellen parameter te selecteren.
De instellingenvensters van de diverse regelaars verschijnen.
* Het volgende deel beschrijft de regelaars, die u kunt instellen.
GK VOL
S1, S2
CTL1
CTL2
Weergegeven venster
GK VOL
GK S1, S2
CONTROL1
CONTROL2
Regelaar
Instellingen voor de volumedraai­knop van de GK-3.
Instellingen voor de schakelaars van de GK-3.
Instellingen voor de CONTROL 1 knop, op het bovenpaneel van de VG-99.
Instellingen voor de CONTROL 2 knop, op het bovenpaneel van de VG-99.
82
Hoofdstuk 8 Overige functies
PITCH
FILTER
DBM V
DBM H
PITCH
FILTER
RB POS
RB ACT
EXP
CTL3
CTL4
Weergegeven
Regelaar
venster
D BEAM T-ARM/ D BEAM FREEZE
D BEAM FILTER
D BEAM V
D BEAM H
Weergegeven
Regeling van TREMOLO ARM/ FREEZE met behulp van de D Beam regelaar
Regeling van FILTER met behulp van de D Beam regelaar
Verticale sensor van de D Beam re­gelaar
Horizontale sensor van de D Beam regelaar
Regelaar
venster
RIBBON PITCH
RIBBON FILTER
RIBBON POS Positiesensor van de bandregelaar
RIBBON ACT
Weergegeven
Regeling van PITCH met behulp van de bandregelaar
Regeling van FILTER met behulp van de bandregelaar
Aanraaksensor van de bandrege­laar
Regelaar
venster
Instellingen voor het op de EXP
EXP PEDAL
CTL3
CTL4
PEDAL jack, op het achterpaneel van de VG-99, aangesloten expres­siepedaal.
Instellingen voor de op de CTL3 jack, op het achterpaneel van de VG-99, aangesloten voetschake­laar.
Instellingen voor de op de CTL4 jack, op het achterpaneel van de VG-99, aangesloten voetschake­laar.
EXP1
EXPSW1
EXP2
EXSW2
CTL1
CTL2
E3/C3
CTL4
E4/C5
CTL6
E5/C7
CTL8
Weergegeven venster
FC EXP1
FC EXPSW1
FC EXP2
FC EXPSW2
FC CTL1
FC CTL2
Weergegeven venster
FC E3/C3
FC CTL4
FC E4/C5
FC CTL6
FC E5/C7
FC CTL8
Regelaar
Instellingen voor het expressie­pedaal 1 van de op de VG-99 aan­gesloten FC-300.
Instellingen voor de expressie­pedaalschakelaar 1 van de op de VG-99 aangesloten FC-300.
Instellingen voor het expressie­pedaal 2 van de op de VG-99 aan­gesloten FC-300.
Instellingen voor de expressie­pedaalschakelaar 3 van de op de VG-99 aangesloten FC-300.
Instellingen voor de CTL1 van de op de VG-99 aangesloten FC-300.
Instellingen voor de CTL2 van de op de VG-99 aangesloten FC-300.
Regelaar
Instellingen voor het/de op het achterpaneel van de FC-300 aange­sloten expressiepedaal 3 of voet­schakelaar 3.
Instellingen voor de op het achter­paneel van de FC-300 aangesloten voetschakelaar 4.
Instellingen voor het/de op het achterpaneel van de FC-300 aange­sloten expressiepedaal 4 of voet­schakelaar 5.
Instellingen voor de op het achter­paneel van de FC-300 aangesloten voetschakelaar 6.
Instellingen voor het/de op het achterpaneel van de FC-300 aange­sloten expressiepedaal 5 of voet­schakelaar 7.
Instellingen voor de op het achter­paneel van de FC-300 aangesloten voetschakelaar 8.
Hoofdstuk
8
83
Hoofdstuk 8 Overige functies
ASGN 1 : ASGN16
F1–F6
Weergegeven venster
ASSIGN1 : ASSIGN16
DIRECT EDIT
Regelaar
Instellingen voor algemeen in te stellen toewijzingen, die u, naast de bovenstaande regelaars, vrij kunt toewijzen als regelaars voor MIDI berichten en overige regelaars.
Instellingen voor de functiedraai­knoppen, die zich onder het LCD venster van de VG-99 bevinden.
Het volgende deel beschrijft de parameters, die u in elke pagina kunt instellen.
* Het weergegeven voorbeeldscherm hoort bij ASSIGN1.
Pagina 1, 3
F1: SOURCE (alleen ASSIGN1-16)
Hiermee kiest u welke regelaar aan de functie is toegewezen.
F3: SW (ON/OFF)
Als u deze inschakelt (ON), wordt de regelaar ingeschakeld.
F4-F6: TARGET PARAMETER
Gebruik deze om de toe te wijzen parameter te selecteren.
U kunt de gewenste parameter snel opsporen en selecteren door eerst met behulp van F4 het parametertype te selecteren en vervolgens met behulp van F5 en F6 naar de juiste parameter te gaan.
3. Gebruik PAGE [ ] [ ], [F1]-[F6] en de F1-F6
draaiknoppen om de toe te wijzen functie te selecteren.
U kunt aan één regelaar twee verschillende functies toewijzen. Zo kunt u bijvoorbeeld aan de in het beeldscherm weergegeven GK VOL (1) en GK VOL (2) afzonderlijke functies toewijzen.
Voor meer informatie over de PITCH en FILTER functie van de D Beam regelaar, zie ‘Met behulp van handbewegingen of de gitaarhals geluiden regelen (D Beam regelaar)’ (p. 77). Voor meer informatie over de PITCH en FILTER functie van de bandregelaar, zie ‘De geluiden door middel van de beweging van uw vingertop regelen (bandregelaar)’ (p. 79).
Voor gedetailleerde informatie over de parameters, zie ‘CONTROL ASSIGN’ (p. 150).
Pagina 2, 4
F1: MIN
Hiermee stelt u de minimale waarde voor het regelbare bereik van het doel in.
F2: MAX
Hiermee stelt u de maximale waarde voor het regelbare bereik van het doel in.
F4: SW MODE (alleen als er bij SOURCE een schakelaartype regelaar is geselecteerd)
Hiermee geeft u aan hoe de schakelaars functioneren.
84
Beschikbare instellingen
MOMENT
LATCH
Uitleg
De parameter schakelt alleen over naar de maximale waarde, zolang u de schakelaar ingedrukt houdt, en de parameter schakelt naar de minimale over, zodra u de schake­laar loslaat.
Telkens wanneer de schakelaar wordt inge­drukt, schakelt de waarde afwisselend over tussen de minimale en maximale waarde.
F4: MODE ((alleen GK S1, S2)
0
127
EXP Pedaal
Als het pedaal
helemaal omhoog
staat
Als het pedaal
helemaal is
ingedrukt
Als het pedaal
voor de helft
is ingedrukt
OFF
ON
Waarde
Mate waarin
expressiepedaal
wordt ingedrukt
Hiermee geeft u aan, hoe de functie wisselt.
* De onderstaande handelingscombinaties zijn mogelijk.
S1: DEC / S2: INC
S1: INC / S2: DEC
S1: MIN / S2: MAX
S1: MAX / S2: MIN
Hoofdstuk 8 Overige functies
Over het bereik van de wijziging van het doel
De waarde van het doel wijzigt tussen MIN (de minimale waarde) en MAX (de maximale waarde).
Als u een voetschakelaar gebruikt of een andere regelaar waarmee u instellingen kunt in en uitschakelen, bepaalt OFF de minimumwaarde en ON de maximumwaarde.
Beschikbare
Uitleg
instellingen
INC
DEC
MIN
MAX
F5: RANGE LOW (alleen als er een expressiepedaal of andere
regelaar, die de waarde in een continue, niet-discrete manier wijzigt, als bron is ingesteld.
Deze bepaalt de minimumwaarde van het bereik, waarbinnen de waarde van de instelling kan worden gewijzigd.
F6: RANGE HIGH) (alleen als er een expressiepedaal of andere
regelaar, die de waarde in een continue, niet-discrete manier wijzigt, als bron is ingesteld.
Deze bepaalt de maximumwaarde van het bereik, waarbinnen de waarde van de instelling kan worden gewijzigd.
De waarde gaat omhoog.
De waarde gaat omlaag.
De waarde is op het minimum ingesteld.
De waarde is op het maximum ingesteld.
Waarde
200%
MAX
MIN
0%
Uit Aan
Voetschakelaar
Als er een expressiepedaal wordt gebruikt of een andere regelaar, die de waarde in een opeenvolgende manier wijzigt, verandert de waarde binnen een bereik tussen MIN en MAX.
Waarde
200%
MAX
MIN
0%
0
Als het pedaal
helemaal omhoog staat
Als het pedaal
helemaal is ingedrukt
EXP pedaal
127
Mate waarin
expressiepedaal
wordt ingedrukt
Als er een expressiepedaal of een andere regelaar, die de waarde in een opeenvolgende manier wijzigt, wordt gebruikt om een parameter met twee waarden (aan/uit) te regelen, functioneert de regelaar als hieronder.
Hoofdstuk
8
85
Hoofdstuk 8 Overige functies
Over het bereik van de wijziging van de regelaars
Hiermee stelt u voor een expressiepedaal, of soortgelijke regelaar, die de waarde van een instelling op een continue manier wijzigt, als deze als bron is ingesteld, het bedienbare bereik in (bereik, waarbinnen de waarde daadwerkelijk verandert).
Als de aanpassing van de regelaar buiten het ingeschakelde bedieningsbereik valt, blijft de instellingswaarde op de maximale of minimale waarde staan, zonder verder nog te wijzigen.
Waarde
200%
MAX
MIN
0%
Mate waarin
expressiepedaal
wordt ingedrukt

Met slechts één druk op de knop uw favoriete Patches opvragen (DIRECT PATCH)

U kunt uw favoriete Patches aan de [DIRECT PATCH 1]-[DIRECT PATCH 5] knoppen toewijzen, zodat u deze Patches vervolgens met slechts één druk op de betreffende knop kunt opvragen.

DIRECT PATCH instellen

1. Druk op [SYSTEM].
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.
3. Druk op [F2] (DIRECT).
Het DIRECT PATCH venster verschijnt.
4. voeren (p. 38).
* Als u de instellingen niet wilt opslaan, drukt u op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
4. Gebruik [F1]-[F5] of de F1-F5 draaiknoppen om
te kiezen de aan [DIRECT PATCH 1]-[DIRECT PATCH 5] toe te wijzen Patches te selecteren.
De cijfers komen overeen, waarbij DIR. PATCH 1 aan de F1 draaiknop is toegewezen, DIR. PATCH 2 aan de F2 draaiknop, enzovoort.
5. Druk meerdere malen op [EXIT] om naar het
Afspeelvenster terug te keren.
86
Hoofdstuk 8 Overige functies

De Patches beheren

De huidige Patch naar een andere Patch kopiëren (PATCH COPY)

1. Controleer of het Afspeelvenster wordt
weergegeven.
2. Druk op [WRITE].
Het PATCH WRITE venster verschijnt.
Er wordt ‘WRITE TO’ weergegeven en er wordt aangegeven welk(e) Patchnummer en Patchnaam als schrijfbestemming dienen.
3. Gebruik de PATCH/VALUE draaischijf om de
Patch, die als kopieerbestemming dient, te selecteren.
4. Druk nogmaals op [WRITE].
Tijdens het kopiëren van de Patch wordt de ‘NOW WRITING...’ melding weergegeven en schakelt de VG-99 naar het Patchnummer van de kopieerbestemming over.

De huidige Patch en een andere Patch verwisselen (PATCH EXCHANGE)

Hiermee vervangt u de gebruiker Patch door een andere Patch.
* U kunt in voorgeprogrammeerde Patches geen tonen uitwisselen.
1. Controleer of het Afspeelvenster van een
gebruiker Patch wordt weergegeven.
2. Druk op [WRITE].
3. Druk op PAGE [ ] om naar pagina 2 te gaan.
Er wordt ‘EXCHANGE’ weergegeven.
Er wordt aangegeven, welk(e) Patchnummer en Patchnaam als uitwisselingsbestemming dienen.
4. Gebruik de PATCH/VALUE draaischijf om de
Patch, die als verwisselbestemming dient, te selecteren.
5. Druk nogmaals op [WRITE].
Tijdens het verwisselen van de huidige Patch en de geselecteerde Patch wordt de ‘NOW EXCHANGING...’ melding weergegeven en schakelt de VG-99 naar het Patchnummer van de uitwisselingsbestemming over.
* Als u de instellingen niet op wilt slaan, drukt u op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
Hoofdstuk
* Als u de instellingen niet op wilt slaan, drukt u op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
8
87
Hoofdstuk 8 Overige functies

Gebruiker Patches initialiseren (PATCH INITIALIZE)

U kunt gebruiker Patches naar hun oorspronkelijke toestand terugbrengen, waarbij alle effecten zijn uitgeschakeld.
Dit is handig, voor wanneer u vanuit nul een Patch wilt opbouwen.
* Voorgeprogrammeerde Patches kunnen niet worden geïnitialiseerd.
1. Controleer of het Afspeelvenster van een
gebruiker Patch wordt weergegeven.
2. Druk op [WRITE].
3. Druk op PAGE [ ] om naar pagina 3 te gaan.
Het PATCH INITIALIZE venster verschijnt.
Er wordt ‘INITIALIZE weergegeven en er wordt aangegeven welk(e) Patchnummer en Patchnaam zullen worden geïnitialiseerd.
4. Gebruik de PATCH/VALUE draaischijf om de
te initialiseren Patch te selecteren.

Instellingen tussen kanaal A en kanaal B kopiëren (A/B COPY)

1. Ga naar het instellingenvenster voor de
parameters, waarvan u de instellingen wilt kopiëren.
2. Druk meerdere malen op PAGE [ ] om naar
de laatste pagina te gaan.
3. Gebruik [F1] (SELECT) of de F1 draaiknop om
A/B COPY te selecteren.
4. Druk op [F6] (EXEC) om de instellingen te
kopiëren.
5. Als u de bewerkte instellingen wilt bewaren,
dient u de Write (schrijf) procedure uit te voeren (p. 38).
* Als u de instellingen niet wilt opslaan, drukt u op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
5. Druk nogmaals op [WRITE].
Tijdens het verwisselen van de huidige Patch en de geselecteerde Patch wordt de ‘NOW INITIALIZING...’ melding weergegeven, terwijl de VG-99 naar de te initialiseren Patch overschakelt. Daarna verschijnt het Afspeelvenster weer.

De instellingen van kanaal A en kanaal B verwisselen (A/B EXCHANGE)

1. Ga naar het instellingenvenster voor de
parameters, waarvan u de instellingen wilt verwisselen.
2. Druk meerdere malen op PAGE [ ] om naar
de laatste pagina te gaan.
3. Gebruik [F1] (SELECT) of de F1 draaiknop om
A/B EXCHNG te selecteren.
4. Druk op [F6] (EXEC) om de instellingen te
verwisselen.
88
5. Als u de bewerkte instellingen wilt bewaren,
dient u de Write (schrijf) procedure uit te voeren (p. 38).
* Als u de instellingen niet wilt opslaan, drukt u op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.

Een gedeelte van de parameters naar een andere Patch kopiëren (MODULE COPY)

U kunt gedeelten van Patchparameters (zoals COSM versterkers, effecten en overige modules) kopiëren en opnieuw gebruiken.
1. Ga naar het instellingenvenster voor de
parameters, waarvan u de instellingen wilt kopiëren.
Hoofdstuk 8 Overige functies
4. Druk op [F6] (EXEC) om de instellingen te
initialiseren.
5. Als u de bewerkte instellingen wilt bewaren,
dient u de Write (schrijf) procedure uit te voeren (p. 38).
* Als u de instellingen niet wilt opslaan, drukt u op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
2. Druk meerdere malen op PAGE [ ] om naar
de laatste pagina te gaan.
3. Gebruik [F1] (SELECT) of de F1 draaiknop om
MODULE COPY te selecteren.
Het MODULE COPY venster verschijnt.
4. Gebruik [F2] (PATCH) of de F2 draaiknop en
[F3] (SOURCE) of de F3 draaiknop om de kopieerbron te selecteren.
5. Druk op [F6] (EXEC) om de instellingen te
kopiëren.
6. Als u de bewerkte instellingen wilt bewaren,
dient u de Write (schrijf) procedure uit te voeren (p. 38).
* Als u de instellingen niet wilt opslaan, drukt u op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
U kunt de volgende parameters als modules hanteren.
• ALTERNATE TUNING
• COSM GUITAR
• POLY FX
• Algemene FX van kanaal A en B
• Alle effecten onder FX
• COSM AMP
• DELAY en REVERB instelling van het MIXER gedeelte
• DYNAMIC instelling van het MIXER gedeelte
Hoofdstuk

Een gedeelte van de Patchparameters initialiseren (MODULE INITIALIZE)

1. Ga naar het instellingenvenster voor de
parameters, waarvan u de instellingen wilt initialiseren.
2. Druk meerdere malen op PAGE [ ] om naar
de laatste pagina te gaan.
3. Gebruik [F1] (SELECT) of de F1 draaiknop om
MODULE INIT te selecteren.
Het MODULE INITIALIZE venster verschijnt.
8
89
Hoofdstuk 8 Overige functies

Patches in groepen uitsplitsen (CATEGORY)

De VG-99 bevat een functie, met behulp waarvan u Patches in een aantal verschillende groepen kunt onderverdelen. Dit wordt de CATEGORY functie genoemd. Door voor elke Patch een categorie aan te geven, zult u Patches op handigere wijze kunnen terugvinden. De CATEGORY functie bevat tevens tien gebruikercategorieën, waarvan u de namen naar wens kunt instellen.

Met behulp van de CATEGORY functie Patches opvragen

1. Controleer of het Afspeelvenster wordt
weergegeven.
2. Druk op [CATEGORY].
Het Category venster verschijnt.

Patchcategorieën instellen

U kunt aan Patches categorieën toewijzen en ze in groepen onderverdelen.
1. Gebruik vanuit het PLAY (Afspeel)venster de
PATCH/VALUE draaischijf om de in een categorie onder te brengen Patch te selecteren.
2. Druk op [NAME/KEY/BMP].
3. Druk [F1] (NAME).
Het Name instellingenvenster verschijnt.
De categorieën en de Patches in deze categorieën worden in lijstvorm weergegeven.
3. Gebruik [F1] (SEL ) of [F2] (SEL ) / F1 of F1
draaiknop om de categorie te selecteren.
4. Gebruik [F3] (SEL ) of [F4] (SEL ) / F3 of F4
draaiknop om een Patch te selecteren.
5. Druk nogmaals op [CATEGORY].
De VG-99 schakelt naar de geselecteerde Patch over.
Als u binnen een bepaalde tijd geen handeling uitvoert, keert het beeldscherm naar het Afspeelvenster terug.
4. Druk op [F6] (CATEGORY).
De Category instellingen pop-up verschijnt.
5. Gebruik de F6 draaiknop om de categorie te
selecteren.
6. Druk op [EXIT].
De categorie wordt aan de Patch toegewezen.
7. Als u de bewerkte instellingen wilt bewaren,
dient u de Write (schrijf) procedure uit te voeren (p. 38).
* Als u de instellingen niet wilt opslaan, drukt u op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
90

Aan gebruikercategorieën een naam toewijzen (CATEGORY NAME)

Hoofdstuk 8 Overige functies
9. Druk meerdere keren op [EXIT] om naar het
Afspeelvenster terug te keren.
* Categorienamen zijn systeemparameters. Het is niet nodig om de
Write (schrijf) procedure uit te voeren.
1. Controleer of het Afspeelvenster wordt
weergegeven.
2. Druk op [SYSTEM].
3. Druk op PAGE [ ] [ ] om pagina 2 weer te
geven.
4. Druk op [F4] (CATGRY).
Het Category Name instellingenvenster verschijnt.
5. Gebruik [F6] of de F6 draaiknop om de
gebruikercategorie, waarvan u de naam wilt wijzigen, te selecteren.

Uw favoriete instellingen afzonderlijk opslaan (FAVORITE SETTINGS)

Wat zijn favoriete instellingen?

De VG-99 bevat een functie die, onafhankelijk van de Patches, de gewenste instellingen voor elke effectprocessor opslaat. Deze instellingen worden de favoriete instellingen (Favorite Settings) genoemd.
Door voor elk van een variatie aan effecten de gewenste instellingen op te slaan, kunt u, simpelweg door deze instellingen te combineren, op eenvoudige wijze geluiden creëren.
Bovendien maakt u, als u soortgelijke tonen gebruikt, bewerken vele malen eenvoudiger door met behulp van de favoriete instellingen Patches te creëren.
Als u bijvoorbeeld van tevoren dezelfde favoriete instelling voor meerdere Patches selecteert, kunt u, door simpelweg de favoriete instellingen te wijzigen, de wijzigingen in al die Patches op een later tijdstip in één keer implementeren.
6. Druk op PAGE [ ] [ ] om de cursor op de
plek van het te wijzigen teken te zetten.
7. Gebruik de PATCH/VALUE draaischijf om het
teken te selecteren.
Als u aan de PATCH/VALUE draaischijf blijft draaien, verspringt de tekeninstelling automatisch van hoofdletters naar kleine letters, cijfers en symbolen.
Door op [F1]-[F6] te drukken kunt u de volgende handige handelingen uitvoeren.
Knoppen Functies
[F1] (INSERT}
[F2] (DELETE)
[F3] (SPACE)
[F4] (A0!)
[F5] (A<=>a)
[F6] (CATGRY)
Voegt op de cursorpositie een lege spatie in.
Verwijdert het teken en schuift de daarop volgende tekens op naar links.
Voegt op de cursorpositie een lege spatie in.
Schakelt tussen letters, cijfers en symbolen.
Schakelt tussen hoofdletters en kleine let­ters.
Hiermee selecteert u de gebruikercategorie, waaraan u een naam wilt toewijzen.
8. Herhaal stap 6 en 7 om zo de categorienaam te
voltooien.
Hoofdstuk
8
91
Hoofdstuk 8 Overige functies

Favoriete instellingen opvragen Klankinstellingen wijzigen

In het onderstaande voorbeeld wordt het compressor effect gebruikt.
1. Druk op [FX].
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.
3. Druk op [F1] (COMP).
4. Druk op PAGE [ ] om de laatste pagina (in dit
geval pagina 3) weer te geven.
5. Gebruik [F1] (SELECT) of de F1 draaiknop om
FAVORITE te selecteren.
Het Favorite Settings selectievenster verschijnt.
Met behulp van deze procedure wijzigt u de klanken van Patches, die van de favoriete instellingen gebruik maken. De onderstaande methode kan tevens worden gebruikt om de favoriete instellingen zelf te bewerken.
In het onderstaande voorbeeld wordt het compressor effect gebruikt.
1. Druk op [FX].
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.
3. Druk op [F1] (COMP).
Het nummer en de naam van de huidig geselecteerde favoriete instelling worden weergegeven.
4. Druk op [F6] (EDIT).
6. Gebruik [F2] (SELECT) of de F2 draaiknop om
de instelling van uw voorkeur te selecteren.
7. Als u uw keuze heeft gemaakt, drukt u op [F6]
(OK). Om de procedure te annuleren, drukt u op [F5] (CANCEL) of u drukt meerdere malen op [EXIT] om naar het Afspeelvenster terug te keren.
8. Als u de bewerkte instellingen wilt bewaren,
dient u de Write (schrijf) procedure uit te voeren (p. 38).
* Als u de instellingen niet wilt opslaan, drukt u op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
5. Gebruik [F1]-[F4] of de F1-F4 draaiknoppen om
de gewenste parameters op pagina 1 en 2 aan te passen.
6. Als u de inhoud van de instellingen wilt
opslaan, dient u de onderstaande stappen uit te voeren.
92

Gewijzigde klanken opslaan

U kunt gewijzigde klanken op twee manieren opslaan.
In Patches opslaan
1. Druk op [WRITE].
Het PATCH WRITE venster verschijnt.
2. Gebruik de PATCH/VALUE draaischijf om de
Patch, die als opslagbestemming dient, te selecteren.
Hoofdstuk 8 Overige functies
In de favoriete instellingen opslaan
In het onderstaande voorbeeld is de status hetzelfde, als die in het Compressor bewerkingsvenster in stap 4 onder ‘Tooninstellingen wijzigen’ (p. 92).
1. Druk op PAGE [ ] om de laatste pagina (in dit
geval pagina 3) weer te geven.
2. Draai aan de F1 (SELECT) draaiknop om
FAVORITE WRITE te selecteren.
Het venster waarin de favoriete instellingen kunnen worden opgeslagen (Favorite Write) verschijnt.
3. Druk op [WRITE].
Tijdens het opslaan van de Patch wordt de ‘NOW WRITING...’ melding weergegeven. Daarna wordt het Afspeelvenster weer weergegeven.
Als u klanken middels deze procedure opslaat, wordt de link tussen de Patch en de favoriete instellingen teniet gedaan. Nadien zijn eventuele wijzigingen van klanken in eerder gebruikte favoriete instellingen niet meer op de klank van deze Patch van invloed.
3. Draai aan de F2 (SELECT) draaiknop om de
schrijfbestemming te selecteren.
Als u een lijst wilt weergeven met Patches, die van de favoriete instellingen van de schrijfbestemming gebruik maken, kunt u op dit moment op [F3] (SEARCH) drukken. Voor meer gedetailleerde informatie, zie
‘Patches zoeken, die dezelfde favoriete instellingen gebruiken’ (p. 94).
4. Druk op [F6] (WRITE) om de instellingen op te
slaan.
Tijdens het opslaan van de favoriete instellingen wordt de ‘NOW WRITING...’ melding weergegeven en geeft het beeldscherm het nummer en de naam van de huidig geselecteerde favoriete instellingen weer.
Hoofdstuk
8
5. Druk meerdere malen op [EXIT] om naar het
Afspeelvenster terug te keren.
Door middel van deze procedure slaat u de informatie alleen in de favoriete instellingen op. Er worden geen instellingen in de Patches opgeslagen. Als u parameters in Patches wilt opslaan, dient u de Write (schrijf) procedure uit te voeren (p. 38).
93
Hoofdstuk 8 Overige functies

Aan favoriete instellingen een naam toewijzen (FAVORITE NAME)

Als u favoriete instellingen opslaat, kunt u de instellingen ook een naam geven. Voer bij stap 2 van ‘Opslaan als favoriete instelling’ (p. 93) de volgende procedure uit.
1. Druk op [F5] (NAME).
Het Name bewerkingsvenster verschijnt.
2. Druk op PAGE [ ] [ ] om de cursor op de
positie van het in te voeren teken te zetten.
3. Gebruik de PATCH/VALUE draaischijf om het
teken te selecteren.
Als u aan de PATCH/VALUE draaischijf blijft draaien, verspringt de tekeninstelling automatisch van hoofdletters naar kleine letters, cijfers en symbolen.
Door op [F1]-[F5] te drukken kunt u de volgende handige handelingen uitvoeren.

Patches zoeken, die dezelfde favoriete instellingen gebruiken

In het onderstaande voorbeeld wordt het compressor effect gebruikt.
1. Druk op [FX].
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 1 weer te geven.
3. Druk op [F1] (COMP).
Het nummer en de naam van de huidig geselecteerde favoriete instelling worden weergegeven.
Als u niet de favoriete instellingen gebruikt, gaat u verder met stap 4.
4. Druk op [F6] (EDIT).
Knoppen Functies
[F1] (INSERT)
[F2] (DELETE)
[F3] (SPACE)
[F4] (A0!)
[F5] (A<=>a)
Voegt op de cursorpositie een lege spatie in.
Verwijdert het teken en schuift de daarop volgende tekens op naar links.
Voegt op de cursorpositie een lege spatie in.
Schakelt tussen letters, cijfers en symbolen.
Schakelt tussen hoofdletters en kleine let­ters.
4. Herhaal stap 2 en 3 om zo de naam van de
favoriete instelling te voltooien.
5. Druk, als u klaar bent met het bewerken van de
naam, op [EXIT].
Het venster, waarin Favorite Settings worden opgeslagen, keert terug in het beeldscherm.
6. Druk op [F6] (WRITE). De instellingen worden
opgeslagen.
7. Druk meerdere keren op [EXIT] om naar het
Afspeelvenster terug te keren.
5. Druk op PAGE [ ] om de laatste pagina (in dit
geval pagina 3) weer te geven.
6. Draai aan de F1 (SELECT) draaiknop om
FAVORITE WRITE te selecteren.
7. Draai aan de F2 (SELECT) draaiknop om de
schrijfbestemming te selecteren.
8. Druk op [F3] (SEARCH).
94
Er verschijnt een lijst wilt met Patches, die van de geselecteerde favoriete instelling gebruik maken.
Hoofdstuk 8 Overige functies
Bij aanvang van de
9. U kunt met behulp van [F3] en [F4] of de [F3]
en [F4] draaiknoppen door de lijst heen bladeren.
10. Druk op [F5] (EXIT).
De lijst verdwijnt uit het venster.
11. Druk één of meerdere keren op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
bediening het virtuele expressiepedaal activeren (Internal Pedal System)
De VG-99 is met een functie uitgerust, die Internal Pedal System wordt genoemd. Deze functie wijst bepaalde parameters aan een virtueel expressiepedaal (het interne pedaal) toe, zodat u in Realtime het volume en de klank kunt wijzigen, net als wanneer u een echt expressiepedaal gebruikt.
Het Internal Pedal systeem biedt de volgende twee functies, zodat u voor elke 1-16 parameters van de Assign functie een bron (Source) kunt instellen.
• Internal Pedal (intern pedaalfunctie)
• Wave Pedal (golfpedaalfunctie)
* Als u de Internal Pedal of Wave Pedal functie gebruikt, dient u
ASSIGN SW MODE op MOMENT in te stellen.

Intern pedaalfunctie

Het virtuele expressiepedaal begint te werken als u de ingestelde trigger bereikt. Als u INTERNAL PEDAL op SOURCE heeft ingesteld, stelt u de TRIGGER parameter in (p. 156).

Golfpedaalfunctie

Hiermee wijzigt u de parameter, die in een bepaalde cyclus van het virtuele expressiepedaal als doel is geselecteerd. Als u WAVE PEDAL als SOURCE heeft ingesteld, dient u ook de RATE parameter (p. 156) en de FORM parameter (p. 156) in te stellen.
Hoofdstuk
8
95
Hoofdstuk 8 Overige functies
MIDI IN
MIDI OUT

Met behulp van uw gitaar videobeelden regelen (V-LINK)

D VG-99 is met de V-LINK functie uitgerust.
Als u de VG-99 op een ander V-LINK compatibel apparaat aansluit, kunt u door middel van uw gitaaruitvoering de weergave van videobeelden regelen.

Wat is V-LINK?

V-LINK is een functie, die muziekuitvoeringen en beelden synchroniseren.
Door twee of meer V-LINK compatibele apparaten via MIDI op elkaar aan te sluiten, kunt u op eenvoudige wijze een brede variatie aan video effecten verbinden aan datgene wat u met uw muzikale uitvoering uitdrukt.
Als u de VG-99 bijvoorbeeld met de EDIROL motion dive. tokyo performance package combineert, heeft u de volgende mogelijkheden:
• De verplichte informatie voor EDIROL motion dive. tokyo performance package uitvoeringen instellen.
• Van motion dive. tokyo performance package videobeeld (palettes/clips) wisselen en de helderheid en kleurensamenstelling van de videobeelden regelen.
• Voor een prettig resultaat de muziek met videobeelden synchroniseren.
Zorg er ook voor, dat u de handleiding van het aangesloten V-LINK compatibele apparaat leest.

De V-LINK functie in en uitschakelen

1. Sluit de MIDI OUT aansluiting van de VG-99 op
het V-LINK compatibele apparaat aan.
2. Zet het apparaat aan, zodat het opstart.
3. Druk op [V-LINK].
De V-LINK functie is ingeschakeld en de [V-LINK] knop licht op.
De bij ‘V-LINK instellen’ (p. 97) ingestelde functie wordt ingeschakeld, zodat u de videobeelden kunt regelen en ze aan de uitvoering op de VG-99 worden gekoppeld.

Het V-LINK apparaat aansluiten

Sluit de MIDI OUT aansluiting van de VG-99 op het V-LINK compatibele apparaat aan.
Voordat u deze en andere apparaten op elkaar aansluit, dient u eerst het volume van alle apparaten helemaal omlaag te draaien en alle apparatuur uit te zetten. Dit voorkomt storingen en schade aan luidsprekers en overige apparatuur.
Zelfs als u de V-LINK functie heeft ingeschakeld, gebruikt de VG-99 nog steeds zijn gebruikelijke functie.
Afhankelijk van de instellingen onder ‘MIDI ROUTING’ (p. 59), is het mogelijk dat er via MIDI OUT geen signalen worden uitgevoerd. In dergelijke gevallen worden de V-LINK signalen ook niet uitgevoerd.
4. Druk nogmaals op [V-LINK].
Het [V-LINK] lampje gaat uit, en de V-LINK functie wordt uitgeschakeld.
Als de V-LINK functie is uitgeschakeld, wordt er geen enkele V-LINK gerelateerd MIDI bericht meer uitvoerd.
96
Hoofdstuk 8 Overige functies

V-LINK instellen

1. Druk op [SYSTEM].
2. Druk op PAGE [ ] [ ] om pagina 2 weer te
geven.
3. Druk op [F3] (V-LINK).
Het V-LINK venster verschijnt.
4. Druk op [F1] (CLIP).
Het PATCH/CLIP venster verschijnt.
STRING CH 1e–6de
B CH Kanaal B van het V-LINK compatibele apparaat
C CH De MIDI Note Plug-in wordt geregeld.
Bij sommige V-LINK compatibele modellen, zoals de DV-7PR, kan alleen kanaal A worden gebruikt.
Nootberichten, die met behulp van de V-LINK functie worden uitgevoerd, worden door de onder ‘Een externe synthsizer geluidsmodule afspelen (GUITAR TO MIDI)’ (p. 64), evenals de STRING CH instellingen, beïnvloed.
Uitleg
wordt geregeld.
8. Druk op [EXIT] om naar het V-LINK venster
terug te keren.
9. Druk op [F2] (ASGN1) of [F3] (ASGN2) om
Assign 1 of Assign 2 te selecteren.
5. Gebruik [F1] en [F2] of de F1 of F2 draaiknop
om voor V-LINK kanaal A het palette en de clip in te stellen. Gebruik [F4] en [F5] of de F4 of F5 draaiknop om om voor V-LINK kanaal B het palette en de clip in te stellen.
Beschik-
Parameter
PALETTE OFF, 1–32 Het palette
CLIP OFF, 1–32 De clip wijzi-
bare instelling
V-LINK functie
wijzigen
gen
Verzonden MIDI berichten
CC00 (bankselectie): 00H-1FH
Programmawijziging: 00H-1FH
6. Druk op [EXIT] om naar het V-LINK venster
terug te keren.
7. Druk op [F4] (STR CH) om te bepalen welk
kanaal elke snaar regelt.
STRING CH 1e–6de
OFF Er wordt geen kanaal geregeld.
A CH Kanaal A van het V-LINK compatibele appa-
Uitleg
raat wordt geregeld.
10. Gebruik [F1] (SELECT) of de F1 draaiknop om
de bron te kiezen, die wordt gebruikt om het doel te bedienen.
11. Gebruik [F2] (SELECT) of de F2 draaiknop om
het doel in te stellen.
Voor meer informatie over de bron en doelparameters, zie ‘V-LINK PATCH’ (p. 174).
12. Draai aan de F3 draaiknop om de minimale
waarde van het bedieningsbereik van de TARGET parameter in te stellen.
13. Draai aan de F4 draaiknop om de maximale
waarde van het bedieningsbereik van de TARGET parameter in te stellen.
14. Als u de bewerkte instellingen wilt bewaren,
dient u de Write (schrijf) procedure uit te voeren (p. 38).
* Als u de instellingen niet wilt opslaan, drukt u op [EXIT] om naar
het Afspeelvenster terug te keren.
Hoofdstuk
8
97
Hoofdstuk 8 Overige functies

De VG-99 gebruiken op een standaard

U kunt de VG-99 gebruiken, terwijl hij op een PDS-10 standaard is bevestigd.
1. Draai de VG-99 om en verwijder de schroeven
van het onderpaneel.
2. Gebruik de in stap 1 verwijderde schroeven of
de bij het pakket meegeleverde draaiknopmoer om het bevestigingsplaatje, zoals in de afbeelding is weergegeven, te bevestigen.
928, 929
• Om te voorkomen dat de PDS-10 standaard omvalt, dient u met behulp van de meegeleverde kabel alle kabels om de poot heen te draaien; zie de onderstaande afbeelding.
Kabelbandje
3. Bevestig de VG-99 aan de standaard.
Voor instructies over het in elkaar zetten van de PDS-10 standaard en het bevestigen van het bevestigingsplaatje, zie de handleiding van de PDS-10.
• Gebruik de bij de VG-99 meegeleverde schroeven (M5 x
10) om het PDS-10 bevestigingsplaatje te bevestigen. Gebruik van andere schroeven kan het apparaat intern beschadigen of ervoor zorgen, dat het apparaat niet stevig vast zit.
• Als u het apparaat omdraait, legt u onder de vier hoeken een stapel kranten, tijdschriften of soortgelijk materiaal. Zo voorkomt u schade aan de knoppen, draaischrijven en overige regelaars. Probeer het apparaat zo te plaatsen, dat er geen knoppen of regelaars beschadigd raken.
• Als u het apparaat op zijn kop zet, dient u voorzichtig te werk te gaan en het apparaat niet te laten (om)vallen of kantelen.
• Als u de schroeven verwijdert, dient u ze buiten het bereik van kinderen te bewaren, zodat kleinere kinderen ze niet per ongeluk kunnen inslikken.
• Zorg ervoor, dat er bij het bevestigen en demonteren van de apparatuur geen handen en vingers knel komen te zitten.
98
Hoofdstuk 8 Overige functies

De VG-99 in een stellage opstelling gebruiken

Als u een los verkrijgbare RAD-99 stellage adapter gebruikt, kunt u de VG-99 in een stellage opstelling gebruiken.
1. Draai de VG-99 om en verwijder de schroeven
van het onderpaneel.
2. Gebruik de in stap 1 verwijderde schroeven of
de bij het pakket meegeleverde draaiknopmoer om de RAD-99, zoals in de afbeelding is weergegeven, te bevestigen.
928, 929
• Gebruik de bij de VG-99 meegeleverde schroeven (M5 x
10) om de RAD-99 te bevestigen. Gebruik van andere schroeven kan het apparaat intern beschadigen of ervoor zorgen, dat het apparaat niet stevig vast zit.
• Als u het apparaat omdraait, legt u onder de vier hoeken een stapel kranten, tijdschriften of soortgelijk materiaal. Zo voorkomt u schade aan de knoppen, draaischrijven en overige regelaars. Probeer het apparaat zo te plaatsen, dat er geen knoppen of regelaars beschadigd raken.
• Als u het apparaat op zijn kop zet, dient u voorzichtig te werk te gaan en het apparaat niet te laten (om)vallen of kantelen.
• Als u de schroeven verwijdert, dient u ze buiten het bereik van kinderen te bewaren, zodat kleinere kinderen ze niet per ongeluk kunnen inslikken.
• Zorg ervoor, dat er bij het bevestigen en demonteren van de apparatuur geen handen en vingers knel komen te zitten.
3. Plaats de VG-99 in de stellage.
Gebruik schroeven (op vier plaatsen) om het apparaat stevig aan de stellage vast te zetten.
* Gebruik de bij de stellage meegeleverde schroeven.
Voor instructies over hoe u de RAD-99 in elkaar zet en hoe u de hoek ten opzichte van de VG-99 aanpast, zie de handleiding van de RAD-99.
Hoofdstuk
8
99
Hoofdstuk 8 Overige functies
De VG-99 naar de fabrieks­instellingen terugbrengen (FACTORY RESET)
1. Druk op [SYSTEM].
2. Druk op PAGE [ ] om pagina 3 weer te
geven.
3. Druk op [F1] (F.RST).
Het FACTORY RESET venster verschijnt.
4. Selecteer de parameters, die u op hun
oorspronkelijke fabrieksinstelling wilt terugzetten.
Zodra de Factory Reset is voltooid, keert het beeldscherm naar het Afspeelvenster terug.
Beschikbare
Uitleg
instellingen
ALL
SYSTEM
GK SETTING
GLOBAL
PATCH
FAVORITE SETTING
Alle gegevens
Systeemparameters
Inhoud van de GK instellingen
Inhoud van de instellingen van de GLOBAL functie
Inhoud van de instellingen van PATCH 001­200
Inhoud van de instellingen van de FAVORI­TE SETTINGS 01-10 van alle effecten
5. Druk op [F6] (EXEC).
6. Als u de Factory Reset wilt uitvoeren, drukt u
op [WRITE]
* Als u de Factory Reset wilt annuleren, drukt u op [EXIT].
100
Loading...