Gedetailleerde beschrijvingen van alle
functies die laten zien hoe u het
uiterste uit uw camera haalt.
Voordat u gaat fotograferen
Basisfuncties voor het fotograferen
Extra functies voor het fotograferen
Weergeven
Printen
Online beelden
Camera instellingen
Wij zijn u erkentelijk voor de aanschaf van deze digitale Olympus-camera. Lees voordat u
uw nieuwe camera gaat gebruiken deze handleiding aandachtig door om u van optimale
prestaties en van een lange levensduur van de camera te verzekeren. Bewaar deze
handleiding op een veilige plaats zodat u hem ook later nog eens kunt raadplegen.
Voordat u belangrijke opnamen gaat maken, doet u er goed aan eerst enkele proefopnamen
te maken teneinde u met uw camera vertrouwd te maken.
In het belang van voortdurende verbeteringen van het product behoudt Olympus zich het
recht voor de in deze handleiding gepubliceerde informatie bij te werken of aan te passen.
Neem de veiligheidsmaatregelen aan het einde van deze handleiding in acht.
De opbouw van deze handleiding
Overzichtstekening van de camera/
Aan de slag
Voordat u gaat fotograferen
1
Tips voordat u gaat fotograferen
2
Basisfuncties voor het
fotograferen
3
Geavanceerde functies voor het
fotograferen
4
Aanvullende functies voor het
fotograferen
5
Beelden weergeven
6
Instellingen
7
Beelden printen
8
Aansluiten van de camera
op een computer
9
Blz. 4
Blz. 5
Blz. 10
Blz. 17
Blz. 25
Blz. 34
Blz. 39
Blz. 54
Blz. 62
Blz. 69
Hier vindt u belangrijke
aanwijzingen om het beste uit
uw camera te krijgen.
Lees dit gedeelte voordat u
fotografeert.
Verklaring van de techniek van
simpel tot geavanceerd, die een
uitleg geeft over alle functies die
met het fotograferen te maken
hebben.
Dit hoofdstuk behandelt hoe u de
door u gefotografeerde beel den kunt
bekijken, bewerken en sorteren.
Dit hoofdstuk beschrijft de
instellingen die de bedie ning van de
camera vereenvoudigen.
Voor het printen van de
gefotografeerde beelden.
Als u uw foto's op een PC wilt
bekijken. OLYMPUS Master
gebruiken.
10
11
Appendix
Diversen
2 NL
Blz. 77
Blz. 91
Storingen opheffen.
Als u wilt weten wat de namen van
de onderdelen voorstellen, een lijst
van menu’s wilt inzien of als u
bepaalde onderwerpen zoekt.
OVERZICHTSTEKENING VAN DE CAMERA
Multiconnector
Gelijkspanningsconnector DC-IN
geheugenkaartje
Sleuf voor het
kaartje
(alleen op SP-350)
Oogje voor de riem
(alleen op SP-350)
Klepje van het
Flitsschoen
POWER-knop
Oranje LED
Zoeker
Groene LED
Z-knop
(OK / MENU)
Monitor
Ontspanknop
Klepje over de
connectors
Oogje voor de riem
(alleen op SP-310)
Microfoon
Flitser
Lens
Zelfontspanner-LED /
AF-lichtbron
Oogje voor de riem
(alleen op SP-350)
Zoomhendel
Functieknop
#-knop (flitserfunctie)
S -knop (wissen)
[-knop /
CUSTOM-knop
<-knop (printen)
y-knop
Knop QUICK VIEW
Pendelknop (s/r/p/q)
Luidspreker
Statiefaansluiting
Vergrendeling van het
batterijcompartiment
Klepje van het
batterijcompartiment
NL 3
Aan de slag
4
1600
×
1200
SQ1
4
1600
×
1200
SQ1
4
1600
×
1200
SQ1
SP-310
p
o
Een foto maken
Uitzoomen:Inzoomen:
1200
SQ1
Camerariem bevestigen
a. Plaats de batterij
n
a. Zoomen
41600
n
SP-350
o
q
SQ1
p
1200
41600
b. Scherpstellen
Richt het AF-teken op het object m.b.v.
de monitor.
Groene LED
41600
1200
SQ1
Autofocusteken
4 NL
c. De foto maken
Maak de foto door de ontspanknop geheel
nn
in te drukken.
(half ingedrukt)
Ontspanknop
Druk de ontspanknop in en houd deze half ingedrukt om
o
de scherpstelling vast te houden.
•
De groene LED geeft aan dat de camera de belichting
en scherpstelling vasthoudt.
(geheel ingedrukt)
Ontspanknop
Functieknop
Deze camera heeft een stand Fotograferen en een stand Weergeven. Met de functieknop kiest u de
instellingen. Kies de gewenste functie en schakel de camera in.
Stand Fotograferen
Zet de functieschakelaar in een van
deze standen om foto's of video's te
maken.
Stand Weergeven
Zet de functieknop in deze stand om
foto's of video's te bekijken.
( Over de functieknop
Met deze functie kunt u een foto maken waarbij alles volledig
h
automatisch wordt ingesteld.
Aan de hand van de helderheid van het onderwerp kiest de camera
P
een optimale combinatie van diafragma en sluitertijd.
Hierbij stelt u zelf het diafragma in. De camera kiest automatisch de
A
bijpassende sluitertijd. gBlz. 25
Hierbij stelt u zelf de sluitertijd in. De camera kiest automatisch het
Stand Fotograferen
Stand Weergevenq
Aanduiding van de vereiste stand van de functieknop
In deze handleiding geven de volgende pictogrammen aan in welke stand de functieknop moet staan
bij de verschillende bedieningsfuncties.
Dit geeft een functie aan als de functieknop op
S
bijpassende diafragma. gBlz. 25
Hierbij kiest u zelf zowel het diafragma als de sluitertijd. gBlz. 26
M
Hiermee kunt u uw eigen instellingen kiezen en opslaan als uw
r
voorkeursinstellingen. gBlz. 26
Hier kunt u kiezen tussen 24 standen die specifiek zijn afgestemd
f
op bepaalde fotografische omstandigheden. gBlz. 17
In deze stand kunt u video's opnemen. gBlz. 24
n
Hiermee kunt u foto's of video's weergeven. U kunt zo ook
geluidsopnamen afspelen. gBlz. 39
n
is gezet.
1
Voordat u gaat fotograferen
Dit geeft een functie aan als de functieknop op een van de
volgende standen is gezet:
h PASMr f n
NL 5
.
Directe knoppen
SQ1
’0505
.0909
.2626 1212
:
30 4
ISO
400
+
2.0
1/1 00
F4. 0
SQ1
’0505
.0909
.2626 1212
:
30
4
ISO
400
+
2.0
1/1 00
F4.0
:
1600
×
1200
SIZE
100
-
0004
SQ1
’0505
.0909
.2626 1212
:
30
4
100
-
0004
Deze camera heeft knoppen waarmee d e functies direct ingesteld kunnen worden. De dir ecte knoppen
hebben verschillende functies in de stand Fotograferen en in de stand Weergeven.
Gebruik van de directe knoppen in de stand Fotograferen
g
1
c
d
e
f
g
#
-knop (flitserfunctie) – om de flitserfunctie te selecteren.
c
[
-knop (AE-vergrendeling) / CUSTOM-knop
d
y
e
Voordat u gaat fotograferen
QUICK VIEW
f
Z
g
Gebruik van de directe knoppen in de stand Weergeven
S
c
<
d
y
e
het weergeven herhaaldelijk op deze knop om de weergave in onderstaande
volgorde weer te geven.
-knop
-knop
-knop (OK / MENU) – opent het hoofdmenu van de stand Fotograferen.
-knop (wissen) – om beelden te wissen
-knop (printen) – print de foto die de monitor weergeeft.
-knop – om uitleg over de functie op te roepen. Druk tijdens
“OVERZICHTSTEKENING
VAN DE CAMERA“ (Blz. 3)
g
g
Blz. 30, 61
g
g
g
Blz. 45, 53
g
Blz. 20
Blz. 9, 38
Blz. 39
g
Blz. 7
Blz. 62
g
Blz. 9
Het weergavescherm
wordt weergegeven.
100
0004
Z
-knop (OK / MENU) – opent het hoofdmenu van de stand Weergeven.
g
6 NL
SQ1
30
Er wordt gedetailleerde
informatie bij de camera
weergegeven.
0004
1600
1/100
SQ1
1200
ISO
400
30
100
SIZE
F4
Alleen f wordt
weergegeven.
Het histogram wordt
weergegeven.
* niet bij video's
1/100
ISO
g
Blz. 7
30
F4.0
SQ1
400
Menu's
OK
HOLD
RESET
OK
HOLD
RESET
OK
HOLD
RESET
OK
HOLD
ALBUM ENTRY
OK
HOLD
ALBUM ENTRY
OK
HOLD
UNDO ENTRY
OK
HOLD
UNDO ENTRY
Zet de functieknop op een willekeurige stand en druk op Z om de menu's op de monitor weer te
g
geven.
Over de menu's
De weergegeven menufuncties in de stand Fotograferen en in stand Weergeven zijn verschillend.
Menu's zijn onderverdeeld in snelmenu's
en functiemenu's.
Voor het rechtstreeks instellen van
menufuncties.
Snelmenu's
( Stand Fotograferen
“OVERZICHTSTEKENING VAN DE CAMERA“ (Blz. 3)
Hoofdmenu
Snelmenu's
RESET
(standaardinstelling)
MODE MENU
OK
HOLD
Voor videobeeldenVoor stilstaande beelden
Functiemenu
Instellingen zijn naar functie
verdeeld in tabbladen.
1
Voordat u gaat fotograferen
RESET
( Stand Weergeven
ALBUM
CALENDAR
ALBUM ENTRY
In de stand Albumweergave
CLOSE ALBUM
SEL. ALBUM
UNDO ENTRY
MODE MENU
OK
EDIT
MODE MENU
OK
ALBUM MENU
OK
HOLD
HOLD
HOLD
gBlz. 36gBlz. 19
gBlz. 20
gBlz. 12gBlz. 12
DIGITAL ZOOM
MODE MENU
OK
RESET
gBlz. 24
HOLD
Voor videobeeldenVoor stilstaande beelden
gBlz. 47,
48, 50
gBlz. 40
gBlz. 42gBlz. 42
MOVIE PLAY
ALBUM
CALENDAR
ALBUM ENTRY
MODE MENU
OK
HOLD
gBlz. 41
gBlz. 40
Voor videobeeldenVoor stilstaande beelden
gBlz. 45gBlz. 41
gBlz. 43
gBlz. 44gBlz. 44
MOVIE PLAY
CLOSE ALBUM
SEL. ALBUM
UNDO ENTRY
ALBUM MENU
OK
HOLD
gBlz. 43
NL 7
Menu's
Functiemenu
( Stand Fotograferen
CAMERA-
1
( Stand Weergeven
OFF
PLAY
Voordat u gaat fotograferen
EDITMEM
SET
TIPS
• Het [MEMORY]-tabblad wordt weergegeven als het interne geheugen in gebruik is.
°
0
Het [CARD]-tabblad wordt weergegeven als het kaartje in de camera gestoken is.
tabblad
PICTUREtabblad
MEMORY /
CARD-tabblad
SETUPtabblad
PLAY-tabblad Voor het instellen van functies m.b.t. het weergeven.
EDIT-tabbla d Voor het bewerken van opgeslagen beelden. Hetzelfde scherm wordt
MEMORY /
CARDtabblad
SETUPtabblad
Voor het instellen van functies m.b.t. het fotograferen.
Voor het instellen van beeldafhankelijke functies, bijv.
beeldkwaliteit en witbalans.
Voor het formatteren van het interne geheugen of het
geheugenkaartje Sl
geheuge
Voor het instellen van basisfuncties van de camera en instellingen
die het gebruik van de camera vereenvoudigen.
weergegeven
Voor het formatteren van het interne geheugen of een geheugenkaartje, en voor het wissen van alle beeldgegevens. Slaat
tevens gegevens vanuit het interne geheugen op een kaartje op.
Voor het instellen van basisfuncties van de camera en instellingen
die het gebruik van de camera vereenvoudigen.
aat tevens gegevens vanuit het interne
n op een kaartje op.
als [EDIT] wordt geselecteerd in het hoofdmenu.
Gebruik van de menu’s
Met de pendelknop en Z kunnen de menufuncties ingesteld worden.
Volg de bedieningsaanwijzingen en pijltjes op het beeld op om instellingen te selecteren en te wijzigen.
Voorbeeld: [ISO]-instelling
Zet de functieknop in een van de volgende standen:
1
Druk op Z.
2
• Nu wordt het hoofdmenu geopend.
Druk op q om [MODE MENU] te selecteren.
3
Druk op
4
selecteren, en druk vervolgens op
• Gebruik de pijltjes op het scherm om een instelling
met de pendelknop te selecteren en te verrichten.
Druk op
5
te selecteren, en druk dan op
• Kijk naar de pijltjes op het scherm om
opties te selecteren en instellingen
te kiezen met de pendelknop.
• Niet beschikbare instellingen kunt
u ook niet selecteren.
Druk op
6
druk op
• Druk enkele malen op Z om het menu te verlaten.
g“OVERZICHTSTEKENING VAN DE CAMERA“ (Blz. 3)
PASMrf n
sr
om het [CAMERA]-tabblad te
sr
om de [ISO]-waarde
sr
om [AUTO], [64], [100], [200] of [400] te selecteren en
Z
.
q
.
q
.
Dit verwijst naar de
pendelknop (qr).
Het geselecteer-
de item wordt
weergegeven in
een andere kleur.
Druk op q om door te gaan
naar de volgende instelling.
1/2/3/4
8 NL
.
Menu's
TIPS
• De bedieningsaanwijzingen die
onderin het scherm verschijnen
hebben betrekking op het menu dat
u gaat instellen.
In dit geval volgt u de
bedieningsaanwijzingen om de
instellingen met behulp van de
pendelknop te kiezen of te wijzigen.
Hoe de menubediening wordt aangegeven
In deze handleiding worden de procedures bij het gebruik van menu’s als volgt voorgesteld:
•
Voorbeeld: stappen 1 tot 5 voor het instellen van [ISO]
Bedieningsaanwijzingen
Druk op psr om een instelling te
Druk op Z om de instelling te bevestigen.
BEEP
OFF
1
2
SELECT
selecteren.
Hoofdmenu [MODE MENU] [CAMERA] [ISO]
Gebruik van de functie GUIDE
Door op knop
Weergeven, verschijnt automatisch een menugids met uitleg over de menu's.
1
y
Zodra u een menu hebt geselecteerd,
houdt u knop
• De toelichting bij het menu wordt weergegeven.
• Laat de knop y los om de menugids te sluiten.
te drukken tijdens de menuweergave in de stand Fotograferen of
y
ingedrukt.
FILE NAME
Sets the format for
naming folders and files
that are to be saved to
a new card.
Als [FILE NAME]
geselecteerd is.
LOW
HIGH
GO
1
Voordat u gaat fotograferen
OK
NL 9
In- en uitschakelen van de camera
Druk op de
( Inschakelen van de camera
Zet de functieknop in de gewenste stand en druk
op de
• De monitor wordt ingeschakeld.
• Als u de camera inschakelt in de stand
POWER
-knop om de camera in te schakelen.
POWER
-knop.
Fotograferen, schuift de lens naar buiten.
POWER-knop
Functieknop
Monitor
( Uitschakelen van de camera
Druk op de
2
• De monitor wordt uitgeschakeld.
• De lens schuift naar binnen.
POWER
-knop.
TIPS
• Het hiernaast, rechts, afgebeelde monitorbeeld is, wordt weergegeven als voor
datum en tijd de standaardinstellingen af fabriek zijn hersteld. Door de datum en
de tijd in te stellen, kunt u bij bijv. kalenderweergave de foto's gemakkelijker
beheren. gBlz. 59
Wanneer gebruikt u de monitor en de zoeker
Bij het maken van foto's kunt de monitor of de zoeker gebruiken Om de monitor in- of uit te schakelen
drukt u meerdere keren op kop
Tips voordat u gaat fotograferen
TIPS
• De monitor gebruikt u wanneer u precies wilt weten welk beeldveld de camera fotografeert of om
een close-up van een persoon of bloem (macro-opname) te maken.
• Gebruik de zoeker voor gewone kiekjes, landschapsfoto's en andere willekeurige foto's.
Zoeker
•
• Gaat u dichter op uw onderwerp toe, dan wijkt het daadwerkelijk
TIPS
Als het monitorbeeld donkerder wordt
Als u de camera 10 seconden of langer niet gebruikt, wordt het monitorbeeld een beetje
→
donkerder. Blijft de camera langer dan 3 minuten ongebruikt, dan gaat de monitor
automatisch uit. Met de ontspanknop of de zoomhendel kunt u de monitor weer inschakelen.
Voor het instellen van de helderheid van de monitor
Pas de helderheid met de instellingen [s] aan. gBlz. 59
→
De monitor is lastig te zien
Helder licht zoals direct zonlicht kan verticale strepen (vlekken) op het beeld van de monitor
→
veroorzaken. Dit heeft geen invloed op de opgenomen foto's.
Opmerking
• Bij gebruik van een voorzetlens worden de randen van de zoeker donkerder (vignettering);
gebruik in dit geval de monitor.
y. g
De camera neemt een groter vlak op dan het beeld in de zoeker.
gefotografeerde beeld (in de afbeelding, links, gearceerd aangegeven) af van
het beeld in de zoeker.
Blz. 6.
Y/M/D
10 NL
Als scherpstellen op het object niet lukt
4
1600
×
1200
SQ1
0.0
F4.0
1/200
4
1600
×
1200
SQ1
F4.0
1/200
0.0
De camera spoort automatisch het onderwerp in het beeld op waarop moet worden scherpgesteld.
Het contrastniveau is een van de criteria die de camera daarbij hanteert om het object op te sporen.
Het is mogelijk dat de camer a er niet in slaagt onderwerpen op te sporen waarvan het c ontrast geringer
is dan dat van de omgeving of wanneer in het beeld een vlak met uitzonderlijk sterke
contrastverschillen voorkomt. Als dat gebeurt, kunt u het beste het scherpstelgeheugen gebruiken.
Scherpstellen met het scherpstelgeheugen (focus lock)
Richt het autofocusteken op het onderwerp
1
waarop u wilt scherpstellen.
• Wilt u een onderwerp fotograferen waarop de camera zich
moeilijk kan scherpstellen of een snel bewegend onderwerp,
dan richt u de camera op een onderwerp op ongeveer dezelfde
afstand als het bedoelde onderwerp.
Druk de ontspanknop half in zodat de groene
2
LED oplicht.
• De groene LED gaat branden zodra de camera de belichting en
scherpstelling vasthoudt.
• Knippert de groene LED, dan worden de gemeten belichting en
scherpstelling niet vastgehouden. In dat geval laat u de
ontspanknop los, richt het autofocusteken weer op het
onderwerp en drukt de ontspanknop opnieuw half in.
Kader, met de ontspanknop nog steeds half
3
ingedrukt, uw opname opnieuw af.
Druk de ontspanknop helemaal in.
4
• De camera maakt de opname. De oranje LED knippert tijdens
het opslaan van de opname.
1/200
1600
SQ1
Autofocusteken
Ontspanknop
Groene LED
1/200
Opmerking
• Druk de ontspanknop vooral rustig in. Drukt u te wild op de
ontspanknop, dan kan daardoor de camera bewegen waardoor de
beelden onscherp worden.
• Zolang de oranje LED naast de zoeker knippert, mag u de
batterijen niet uitnemen of de lichtnetadapter niet loskoppelen.
Doet u dat toch, dan kunnen daardoor de opgeslagen beelden
verloren gaan of kan dat verhinderen dat de zojuist door u
gemaakte foto’s worden opgeslagen.
• De gefotografeerde beelden blijven opgeslagen op het kaartje ongeacht of u de camera
uitschakelt of dat u de batterijen verwisselt of uit de camera haalt.
• Fotografeert u bij sterk tegenlicht, dan kan het beeldvlak in de schaduw er verkleurd uitzien.
1600
SQ1
Ontspanknop
F4.0
1200
F4.0
1200
2
0.0
Tips voordat u gaat fotograferen
4
0.0
4
NL 11
Beeldkwaliteit
De beeldkwaliteit waarin u beelden en videobeelden opslaat kunt u zelf instellen. Selecteer de
gewenste beeldkwaliteit.
Beeldkwaliteiten voor stilstaanden beelden
Stilstaande beelde
bestandstype RAW) worden opgeslagen als
JPEG-bestand. I
weinig pixels vergroot wordt, lijkt het vergrote
beeld op een mozaïek. Beelden met meer
pixels zijn compacter en duidelijker, maar
2
nemen meer geheugenruimte in beslag (gr
bestand), waardoor het aantal foto's dat kan
worden opgeslagen kleiner is. Hoewel het bestand bij
een hogere compressiefactor kleiner is, veroorzaakt dit een korrelig beeld.
( Normale beeldstanden
Tips voordat u gaat fotograferen
Beeld wordt groter
Resolutie
Het gebruikte aantal pixels (horizontaal x verticaal) waarmee een beeld wordt opgeslagen. U kunt uw
foto's opslaan met een hoge resolutie om duidelijkere prints te krijgen. Als de resolutie echter hoger
wordt, wordt de grootte van het bestand (gegevensomvang) ook groter, waardoor het aantal foto's dat
opgeslagen kan worden kleiner wordt.
Compressiefactor
De gefotografeerde beelden worden gecomprimeerd opgeslagen, behalve in de stand [RAW]. Hoe
groter de compressiefactor, hoe minder scherp het beeld wordt.
( Speciale beeldkwaliteiten
BeeldkwaliteitKenmerken
RAW
3:2 (SHQ, HQ)
RAW-gegevens
Dit zijn ruwe, onbehandelde gegevens, dat wil zeggen dat alle informatie wat betreft kleur, witbalans,
scherpte en contrast zonder aanpassingen wordt opgeslagen. Met behulp van de OLYMPUS-Mastersoftware kunt u deze beelden op de computer bekijken en bewerken. Dit is ook mogelijk met
Photoshop-software als u eerst de plug-in installeert die u kunt downloaden vanaf de Olympuswebsite. Dit soort “ruwe“ gegevens kunt u niet weergeven met gewone softwar e, en u kunt er ook geen
printreserveringen bij instellen. Foto's die zijn gemaakt in de stand [RAW] kunt u wel op de camera zelf
bewerken.
n (behalve die in het
ndien een beeld met relatief
Applicatie
Selecteer op
basis van het
printformaat
Voor kleine prints
en websites
Dit is handig voor het bestellen van foto's
g
Blz. 47
oter
Resolutie
3072 x 2304 (SP-310)
3264 x 2448 (SP-350)
Ongecomprimeerde RAW-gegevens
Bestandstype ORF.
bij een foto-ontwikkelcentrale.
Compressiefactor
2592 x 1944
2288 x 1712
2048 x 1536
1600 x 1200
1280 x 960
1024 x 768
640 x 480
Beeld opgebouwd uit
een groot aantal pixel
Beeld opgebouwd uit
een gering aantal
pixels
Beeld wordt helderder
Lage
compressiefactor
SHQHQ
SQ1
HIGH
SQ2
HIGH
SP-310SP-350
3072 x 23043264 x 2448
3072 x 20483264 x 2176
compressiefactor
Resolutie
Hoge
NORMAL
NORMAL
SQ1
SQ2
12 NL
Beeldkwaliteit
4
3264
×
2176
HQ
F4.0
1/200
0.0
3:2
De breedte-hoogteverhouding van het beeld is normaal gesproken 4:3.
Als u de breedte-hoogteverhouding wijzigt naar 3:2, kan een fotoontwikkelcentrale het beeld afdrukken zonder dat de randen van het
beeld verloren gaan.
Videobeelden opslaan
Videobeelden worden opgeslagen in het bestandstype Motion-JPEG.
1/200
HQ
Monitorbeeld bij breedte-
hoogteverhouding 3:2
Aantal stilstaande beelden dat kan worden opgeslagen / resterende opnametijd
Voor stilstaande beelden (SP-310)
Beeld-
kwaliteit
RAW3072 x 2304221212
SHQ
HQ
SQ1
SQ2
Resolutie
3072 x 2304552424
3:2
3072 x 2304552727
3072x2304 14157173
3:2
3072x2304 16178082
2592 x 1944
2288 x 1712
2048 x 1536
1600 x 1200
1280 x 960
1024 x 768
640 x 480
HIGH773434
NORMAL202199102
HIGH994444
NORMAL2627126130
HIGH11115455
NORMAL3233156162
HIGH18188890
NORMAL5053241257
HIGH2829135140
NORMAL7582362399
HIGH4244204215
NORMAL110127532614
HIGH97110469532
NORMAL2072769971330
Voor stilstaande beelden (SP-350)
Beeld-
kwaliteit
RAW3264 x 2448221010
SHQ
HQ
SQ1
SQ1
Resolutie
3264 x 2448442222
3:2
3264 x 2448552424
3264x2448 13136364
3:2
3264x2448 14157172
2592 x 1944
2288 x 1712
2048 x 1536
1600 x 1200
HIGH773637
NORMAL202199102
HIGH994444
NORMAL2627126130
HIGH11115455
NORMAL3233156162
HIGH18188890
NORMAL5053241257
Aantal stilstaande beelden dat kan worden opgeslagen
Intern geheugen
Met geluidZonder geluidMet geluidZonder geluid
Aantal stilstaande beelden dat kan worden opgeslagen
Intern geheugen
Met geluidZonder geluidMet geluidZonder geluid
Bij gebruik van een 128 MB kaartje
Bij gebruik van een 128 MB kaartje
F4.0
2176
0.0
43264
2
Tips voordat u gaat fotograferen
NL 13
Beeldkwaliteit
4
1600
×
1200
SQ1
F4.0
1/200
0.0
A
w
00:36
HQ
0.0
HIGH2829135140
NORMAL7582362399
HIGH4244204215
NORMAL110127532614
HIGH97110469532
NORMAL2072769971330
SQ2
1280 x 960
1024 x 768
640 x 480
Voor videobeelden
BeeldkwaliteitResolutie
2
SHQ
HQ
SQ1
SQ2
1/200
640 x 480
(30 beelden / s)
640 x 480
(15 beelden / s)
320 x 240
(30 beelden / s)
320 x 240
(15 beelden / s)
F4.0
0.0
Resterende opnametijd
Intern geheugen
Met geluidZonder geluidMet geluidZonder geluid
14 s14 s
29 s29 s
39 s40 s
1 min.
18 s
1 min.
20 s
Bij gebruik van een 128 MB
kaartje
1 min.
10 s
2 min.
20 s
3 min.
10 s
6 min.
15 s
0.0
1 min.
10 s
2 min.
21 s
3 min.
13 s
6 min.
26 s
Tips voordat u gaat fotograferen
00:36
1200
4
1600
SQ1
antal stilstaande beelden dat kan
orden opgeslagen
HQ
Resterende opnametijd
00:36
Opmerking
• De in de tabel vermelde aantallen stilstaande beelden die nog kunnen worden opgeslagen en
resterende opnametijd gelden bij benadering.
De beeldkwaliteit wijzigen
Hoofdmenu [MODE MENU] [PICTURE] [K]
• Voor h n: Hoofdmenu [K]
Voor stilstaande beelden selecteert u [RAW],
1
[SHQ], [HQ], [SQ1] of [SQ2].
• [RAW] kunt u niet instellen in de stand h of f.
Als u [RAW] selecteert, kijk dan ook bij “z JPEG-kopie“ (Blz. 15).
•
Bij video-opnamen kunt u kiezen tussen
[SHQ 640 x 480 30fps], [HQ 640 x 480 15fps],
[SQ1 320 x 240 30fps] of [SQ2 320 x 240 15fps].
Als u [SQ1] of [SQ2] hebt geselecteerd, druk dan na het kiezen van de
resolutie op
14 NL
q
en selecteer vervolgens[HIGH] of [NORMAL].
SQ1
’0505
.0909
.2626 1212
:
30
4
100
-
0004
4
1600
×
1200
SQ1
F4.0
1/200
0.0
Beeldkwaliteit
Druk op Z.
3
( JPEG-kopie
Foto's in het bestandstype [RAW] kunt u tegelijkertijd ook laten opslaan in het JPEG-formaat.
Bij het opslaan in het JPEG-formaat kunt u kiezen tussen de beeldkwaliteiten [SH
[SQ2], maar u kunt geen resolutie selecteren. Foto's worden opgeslagen met de resolutie die op dat
moment voor die beeldkwaliteit is ingesteld.
Op het scherm [K] selecteert u [RAW], en vervolgens drukt u op q.
1
Selecteer voor de JPEG-kopie een van de
2
instellingen [OFF], [SHQ], [HQ], [SQ1] of [SQ2].
• Selecteer [OFF] als u alleen de [RAW]-gegevens wilt opslaan.
Druk op Z.
3
Q], [HQ], [SQ1] en
JPEG DUPLICATE SETTING
OFF
SHQ
HQ
SQ1
SELECT
GO
OK
Intern geheugen en geheugenkaartje
2
Tips voordat u gaat fotograferen
De gemaakte foto's worde
opgeslagen op een o
n opgeslagen in het interne geheugen. Ook kunnen foto's worden
ptionele xD-Picture card (“kaartje“).
( Basisinformatie intern geheugen
Het interne geheugen i s het medium van de cam
film in een conventionele analoge camera. Foto's die opgeslagen zijn in
in de camera eenvoudig wissen of met een computer bewerken. In tegenstelling tot verwisselbare
opslagmedia
kan het interne geheugen niet verwijderd of vervangen worden.
era voor het opslaan van foto's, vergelijkbaar met een
het interne geheug
( Gebruik van het interne geheugen of van het geheugenkaartje
In het monitorbeeld kunt u controleren of h
fotograferen en weergeven.
Stand Fotograferen Stand Weergeven
F4.0
1/200
1600
SQ1
Indicatie op de
monitor
[IN]
[xD]
• Het interne geheugen en een kaartje kunnen niet tegelijkertijd gebruikt worden.
• Het interne geheugen kan niet gebruikt worden voor het fotograferen of weergeven als u een
• Foto's die opgeslagen zijn in het interne geheugen kunnen naar een kaartje gekopieerd
kaartje in de camera heeft gestoken.
worden. gBlz. 53
0.0
4
1200
Stand FotograferenStand Weergeven
De foto's worden opgeslagen in het
interne geheugen.
Foto's worden opgeslagen op
een kaartje.
et interne geheugen of het kaartje gebruikt wordt tijdens het
SQ1
Geheugenindicator
100
0004
Foto's worden weergegeven vanuit het
interne geheugen.
Foto's word
en weergegeven vanaf een kaartje.
30
en kunt u
NL 15
Intern geheugen en geheugenkaartje
Het kaartje
1
Indexvlak
Deze ruimte kan gebruikt worden om de inhoud van het kaartje
op te schrijven.
2
Contactvlak
Het gedeelte waar de gegevens worden overgedragen van de
camera naar het kaartje.
2
Compatibele kaartjes
xD-Picture card (16 MB tot 1 GB)
Kaartje in de camera steken en eruit halen
Controleer of de camera uitgeschakeld is.
1
Open het klepje van het kaartje.
2
( Kaartje in de camera steken
Plaats het kaartje zoals afgebeeld en steek het in de kaartsleuf zoals op
3
de afbeelding.
• Steek het kaartje recht in de kaartsleuf tot het op zijn plaats klikt.
Tips voordat u gaat fotograferen
• Als u het kaartje er omgekeerd of scheef insteekt, kunt u de contactvlakjes beschadigen en
kunt u het kaartje misschien niet meer uitnemen.
( Kaartje uit de camera halen
Duw het kaartje helemaal naar binnen en laat het vervolgens
4
langzaam los.
• Het kaartje veert iets naar buiten en stopt. Pak het kaartje en haal het eruit.
Sluit het klepje van het kaartje.
5
c
d
Klepje van het
geheugenkaartje
16 NL
Inkeping
Klepje van het
geheugenkaartje
Een bij de situatie passend motiefprogramma kiezen
Bij de functie f kunt u kiezen uit 24 motiefprogramma's
aangepast aan het betreffende motief.
B
Portrait
Deze stand accentueert de huidstructuur van het object dat geportetteerd wordt.
F
Landscape
Blauw en groen worden levendig weergegeven.
D
Landscape + Portrait
Blauw, groen en huidtinten worden levendig weergegeven.
G
Night Scene
Daarbij stelt de camera een langere sluitertijd in dan normaal.
C
Sports
Zelfs snelbewegende objecten lijken stil te staan.
U
Night + Portrait
Daarbij stelt de camera een langere sluitertijd in dan normaal.
N
Indoor
De atmosfeer van de achtergrond wordt tevens levendig weergegeven.
W
Candle
Warme kleuren worden weergegeven.
R
Self Portrait
Voor het maken van zelfportretten.
c
Available Light Portrait
Voor het fotograferen van objecten bij weinig licht en zonder flitser.
S
Sunset
Rood en geel worden levendig weergegeven.
X
Fireworks
Daarbij stelt de camera een langere sluitertijd in dan normaal.
j
Museum
Voor het maken van foto's in musea waar flitsen en lawaai niet is toegestaan.
P
Behind Glass
Voor het fotograferen van een onderwerp achter glas.
V
Cuisine
Voor het fotograferen van gerechten. De kleuren van de gerechten worden levendig weergegeven.
d
Documents
Het contrast tussen te
kst en ondergrond word
t versterkt.
waarbij de instellingen optimaal worden
3
Basisfuncties voor het fotograferen
NL 17
Een bij de situatie passend motiefprogramma kiezen
i
Auction
De camer
a fotografeert drie opeenvolgende beelden met de beste resolutie,
automatisch aanpast.
e
Shoot & Select1 / f Shoot & Select2
Er worden achtereenvolgens foto's gemaakt. De ongewenste foto's kunnen gewist worden voordat de
goede opgeslagen worden. Geschikt voor het maken van foto's van bewegende objecten.
Shoot & Select1
Shoot & Select2
Z
Beach
U kunt er uw onderwerp tegen een fraaie lucht of landschap mee fotograferen.
a
Snow
3
Voor onderwerpen met als achtergrond een fraaie lucht of een sneeuwlandschap.
k
Under Water Wide1 / l Under Water Wide2
Gebruik het onderwatercamerahuis.
Under Water Wide1
Under Water Wide2
H
Under Water Macro
Gebruik het onderwatercamerahuis.
Opmerking
• Indien een motiefprogramma geselecteerd wordt waarbij de flitser niet gebruikt wordt of een
Basisfuncties voor het fotograferen
• Bij sommige motiefprogramma's zijn, om het gewenste speciale effect te verkrijgen, bepaalde
(e) De gemeten scherpstelling van het eerste beeld wordt vastgehouden.
(f) Neemt achtereenvolgens foto's en stelt elk beeld afzonderlijk scherp.
(k)Neemt foto's en past de scherpstelling per beeld aan.
(l)
De scherpstelling wordt vastgezet op een afstand van ca. 5 m (16,4 ft.).
Deze afstand hangt af van de helderheid van het water.
scène met een lange sluitertijd, kan het voorkomen dat de camera beweegt. U doet er goed aan
een statief te gebruiken om te voorkomen dat de camera beweegt.
functies maar beperkt instelbaar.
terwijl deze de belichting
Druk op
1
selecteren en druk vervolgens op
Maak uw opname.
2
• Houd de ontspanknop ingedrukt voor 'shoot & select'.
• Om een andere motiefprogramma te kiezen drukt u op r. U
sr
om een motiefprogramma te
kunt ook
op Z drukken om het hoofdmenu op te roepen en dan [SCENE]
te selecteren.
Z
.
18 NL
1OKPORTRAIT
SELECT
GO
4
1600
×
1200
SQ1
F4.0
1/200
0.0
4
1600
×
1200
SQ1
F4.0
1/200
0.0
Een bij de situatie passend motiefprogramma kiezen
( Als [SHOOT & SELECT1] of [SHOOT & SELECT2] geselecteerd is
• Nadat de foto's genomen zijn, wordt het scherm
voor het selecteren van de te wissen
foto's weergegeven.
1
Druk op pq om de foto te selecteren
die u wilt wissen en druk dan op
Herhaal stap
2
Als u alle ongewenste foto's geselecteerd heeft,
drukt u op
3
Selecteer [YES] en druk op Z.
• De geselecteerde foto's worden gewist en uitsluitend
1
als u nog andere foto's wilt wissen.
Z
.
de resterende foto's worden opgeslagen.
De gemarkeerde foto
wordt vergroot.
s
.
SELECT
Het pictogram R verschijnt
op de geselecteerde foto.
GO
OK
Inzoomen op uw object
Gebruik van de zoom
Met de optische zoom en de digi tale zoom kan op het object ingezoomd worden. Aangezien de digitale
zoom een klein gedeelte van de foto neemt en dat vergroot, wordt de foto korrelig als de digitale zoomvergroting verhoogd wordt.
Deze camera beschikt over de volgende zoom-vergrotingen.
Optische zoom
Optische zoom + digitale zoom
Denk eraan dat bij sterke vergrotingen de kans op bewegen van de camera groter is.
Verplaats de zoomhendel.
1
• Uitzoomen: duw de zoomhendel naar de W.
• Inzoomen: trek de zoomhendel naar de T.
Gebruik van de digitale zoom
• Voor n: Hoofdmenu [DIGITAL ZOOM] [ON]
Trek de zoomknop naar T.
1
Optische zoomDigitale zoom
F4.0
1/200
3x (komt overeen met 38 mm op 1
kleinbeeldcamera)
Max. 15× ([n-stand: max. 9×)
Hoofdmenu [MODE MENU] [CAMERA]
[DIGITAL ZOOM] [ON]g“Gebruik van de menu’s“ (Blz. 8)
Dichtbij een onderwerp duurt het scherpstellen gewoonlijk
langer. Stelt u daarentegen scherp met de camera ingesteld
op macro, dan gaat dat sneller.
&
In deze stand kunt u foto's te maken op een afstand van
slechts 20 cm / 7,9" tot het onderwerp (met de optische
zoomlens in de uiterste groothoekstand).
%
In deze stand kunt u foto's maken op een afstand van
slechts 2 cm / 0,8" tot het onderwerp. In de stand [
normaal fotograferen ook mogelijk, maar de brandpuntafstand van de zoomlens wordt automatisch vast ingesteld en kan niet gewijzigd worden.
3
• Voor h: Hoofdmenu [&][&] / [%]
Hoofdmenu [MODE MENU] [CAMERA] [&]
[&] / [%]
Opmerking
• In de stand supermacro kunt de zoomfunctie niet gebruiken.
• Als u zich dicht bij uw onderwerp bevindt, verschilt het beeld in de zoeker van het beeldvlak dat
de camera daadwerkelijk vastlegt. Gebruik bij macro-opnamen de monitor.
• In de stand supermacro kunt de flitser niet gebruiken.
• In de stand supermacro kunt u wel een externe flitser gebruiken, maar hierbij kunnen de randen van
de foto donker worden (vignettering). Controleer de gemaakte opname op de monitor (SP-350).
%
&
] is
g
“Gebruik van de menu’s“ (Blz. 8)
Gebruik van de flitser
Kies de flitserfunctie die het best geschikt is voor de heersende lichtomstandigheden en het effect dat
Basisfuncties voor het fotograferen
u in uw opname wilt bereiken.
Flitsbereik
W (max.) : ongeveer 0,4 m tot 3,8 m (1.3 ft. tot 12.5 ft.)
T (max.) : ongeveer 0,4 m tot 2,2 m (1.3 ft. tot 7.2 ft.)
Autoflitsen (geen indicatie)
Bij weinig licht of tegenlicht ontsteekt de flitser automatisch.
Flitsen met onderdrukken van rode ogen (!)
Het door de flitser geleverde licht is er de oorzaak van dat in flitsopnamen de
ogen van uw onderwerp soms rood worden afgebeeld. De functie flitsen met
onderdrukken van rode ogen zorgt er voor dat dit verschijnsel in belangrijke
mate wordt onderdrukt, door een aantal inleidende flitsen af te geven voordat
de hoofdflits ontsteekt.
Invulflitsen met onderdrukken van rode ogen (
De hoofdflits ontsteekt pas na
onderdrukken.
inleidende flitsen die het effect van rode ogen
Invulflitsen (#)
De flitser ontsteekt altijd, ongeacht het beschikbare licht. Deze functie dient om schaduwen op het
gelaat van personen op te heffen, bijvoorbeeld de schaduw van boombladeren en bij
tegenlichtopnamen, maar ook om kleurverschuivingen te corrigeren die veroorzaakt worden door
kunstlicht (met name van TL-lampen).
20 NL
H
)
De ogen van uw
onderwerp zien er
rood uit.
%
Gebruik van de flitser
4
1600
×
1200
SQ1
FF4.0
1/2000.0
#
Opmerking
• Bij overmatig helder licht is het mogelijk dat invulflitsen niet het gewenste effect heeft.
Flitser uit ($)
De flitser ontsteekt nooit, ook niet bij weinig licht.
Druk meerdere keren op knop # om de gewenste flitserfunctie in te stellen.
1
AUTO
(autoflitsen)
$ (flitser uit)
• In de standen S en M verandert de volgorde van de flitsfunctie:
# (invulflitsen) H (invulflitsen met onderdrukken van rode ogen)
Druk de ontspanknop half in.
2
• Bij omstandigheden waaronder de flitser geactiveerd zal worden,
brandt het #-teken (flitser stand-by).
Maak de opname door de ontspanknop helemaal
3
in te drukken.
TIPS
De oranje LED knippert of [BUSY] verschijnt.
De flitser wordt opgeladen. Wacht tot de oranje LED naast de zoeker dooft.
→
Opmerking
• In de volgende situaties ontsteekt de flitser niet.
Snel repeterende opnamen, “Auto bracketing“ (repeterende opnamen met verschillende
belichtingen), stand supermacro, en panorama-opnamen.
• Als de camera in de stand macro staat met de zoomlens in de groothoekstand (W) dan levert de
flits eventueel niet het optimale resultaat. U doet er dan ook goed aan de door u gemaakte
opname in de monitor te controleren.
• Bij gebruik van een voorzetlens in combinatie met de ingebouwde flitser kunnen de randen van
de foto donkerder worden (vignettering). Indien nodig kunt u in dit geval een externe flitser
gebruiken (SP-350).
! (flitsen met onderdrukken
van rode ogen)
H (ter onderdrukking van
rode ogen invulflitsen)
$ (flitser uit)
# (invulflitsen)
pictogram
SQ1
1/200
1600
3
Basisfuncties voor het fotograferen
12
Regelen van de flitssterkte
U kunt instellen hoe sterk het flitslicht moet zijn.
1
Druk op
sr
om de flitssterkte in te stellen en druk vervolgens op Z.
Hoofdmenu [MODE MENU] [CAMERA] [w]
g
“Gebruik van de menu’s“ (Blz. 8)
NL 21
Gebruik van de flitser
Synchro
Selecteer het gewenste flitstijdstip.
#
SYNC1 (voorste sluitergordijn)
#
SYNC2 (achterste sluitergordijn)
Als de sluitertijd op 4 seconden is gezet
3
achterste
sluitergordijn
Sluiter gaat dicht
De flitser ontsteekt vlak nadat het voorste sluitergordijn zich
volledig geopend heeft.
De flitser ontsteekt vlak voordat de sluiter sluit.
4 s
4
s
achterste
sluitergordijn: flitser
ontsteekt
Hoofdmenu [MODE MENU] [CAMERA]
[
#
SYNCRO] [#SYNC1] / [#SYNC2]
sluitergordijn:
flitser ontsteekt
Ontspanknop helemaal ingedrukt
0
voorste
g
“Gebruik van de menu’s“ (Blz. 8)
voorste
sluitergordijn
Selecteren van een flitser (Q
Basisfuncties voor het fotograferen
FLASH)
Gebruik van de externe flitser (optioneel) (SP-350)
Met de externe flitsers uit de Olympus FL-serie kunt u diverse soorten flitsopnamen maken. U kunt de
externe flitser alleenstaand gebruiken, of in combinatie met de ingebouwde flitser. De externe flitser
herkent automatisch de flitserfunctie en de belichtingscorrectie en werkt net zoals de ingebouwde
flitser. U kunt de flitser in de flitsschoen bovenop de camera schuiven, of u kunt deze bevestigen in de
speciale flitsbeugel
Voor het bevestigen van de externe flitser raadpleegt u de bijbehorende h andleiding. Schakel de flitser
altijd pas in nadat u hem op de camera hebt bevestigd.
I
N+QDe ingebouwde flitser wordt óf alleenstaand, óf in combinatie met de externe flitser gebruikt.
Q
Schuif het kapje van de flitsschoen af en schuif
1
de externe flitser in de flitsschoen.
g
• Bewaar het kapje van de flitsschoen op een veilige plaats, en breng
het weer aan zodra u de externe flitser niet meer nodig hebt.
Zet de externe flitser aan.
2
• Zet de functieknop op TTL-AUTO.
FL-BK01 (optioneel) en aansluiten met het flitskabeltje FL-CB02 (optioneel).
Druk meerdere keren op knop # om de gewenste flitserfunctie
3
in te stellen.
gBlz. 20
Opmerking
• Als close-up-opnamen overbelicht blijken te zijn, probeert u het opnieuw met alleen de
ingebouwde flitser.
• Als u de ingebouwde flitser en de externe flitser samen gebruikt, dient de ingebouwde flitser als
aanvullende lichtbron.
Gebruik van in de handel verkrijgbare externe flitsers (SP-350)
U kunt in de handel verkr ijgbare externe flitsers gebruiken, maar all een als die in de flitsschoen passen.
Alleen bij de externe flitsers uit de Olympus FL-serie wordt de sterkte van het flitslicht aangepast aan
de opnamesituatie, bij andere flitsers is dat niet het geval.
Schuif de externe flitser in de flitsschoen en sluit hem
1
aan op de camera.
Stel het diafragma en de sluitertijd in.
2
gBlz. 26
• Houd er rekening mee dat u bij een lange sluitertijd onscherpe
beelden kunt krijgen. Voor goede resultaten stelt u daarom de
sluitertijd in tussen de 1/200 en 1/300 seconde.
Zet de externe flitser aan.
3
Selecteer de flitserfunctie waarbij automatisch wordt ingesteld hoeveel
4
licht de externe flitser moet afgeven. Stel op de externe flitser dezelfde
lichtgevoeligheid [ISO] en hetzelfde diafragma in als op de camera.
• Zet de flitser in de stand die in zijn handleiding wordt aangegeven.
Opmerking
• De voor de ingebouwde flitser gekozen flitserfunctie heeft geen invloed op de externe flitser.
De flitser ontsteekt altijd, ook al staat de flitserfunctie van de ingebouwde flitser op [$]
(uitgeschakeld).
• Controleer vooraf of de gebruikte externe flitser is gesynchroniseerd met de camera.
Gebruik van een slave-flitser
Met deze instelling kunt u een in de handel verkrijgbare slave-flitser gebruiken die gesynchroniseerd
is met de cameraflitser. De hoeveelheid licht die de flitser afgeeft, kunt u instellen in 10 niveaus.
De flitser werkt ook in de stand Repeterende opnamen, maar de interval tussen de opnamen duurt
langer als een hoge flitssterkte is ingesteld. De flitserfunctie wijzigt automatisch in [
flitserfuncties behalve [
Selecteer een flitssterkte tussen [1] en [10] en druk vervolgens op Z.
1
$
].
Hoofdmenu [MODE MENU] [CAMERA] [QFLASH] [SLAVE]
g
“Gebruik van de menu’s“ (Blz. 8)
#
] voor alle
(QFLASH)
3
Basisfuncties voor het fotograferen
NL 23
Videobeelden opnemen
00:36
HQ
00:36
HQ
0.0
Kader uw opname af.
1
• Met de zoomhendel kunt u inzoomen op het onderwerp.
Start de opname door de ontspanknop helemaal
2
in te drukken.
•
De indicatie-LED Dataverkeer knippert als de video
wordt opgeslagen.
•
Tijdens het opnemen van videobeelden licht het teken N rood op.
Om het opnemen van videobeelden te stoppen,
3
drukt u de ontspanknop opnieuw in.
• Als de beschikbare opnametijd verstreken is, wordt de video-
3
opname automatisch gestopt.
• Als er nog ruimte in het interne geheugen of op het kaartje is, wordt de resterende opnametijd
(Blz. 13) weergegeven en is de camera klaar voor opname.
TIPS
Gebruik van de zoomfunctie tijdens video-opnamen
Als u [R] op [OFF] zet, kunt u tijdens video-opnamen de optische zoom gebruiken.
→
g
Blz. 24
→
Zet [DIGITAL ZOOM] op [ON]. gBlz. 19
Opmerking
• De resterende opnametijd kan snel minder worden tijdens het opnemen. U kunt proberen het
interne geheugen of het kaartje opnieuw te gebruiken nadat u deze met uw camera hebt
geformatteerd. gBlz. 54
• In de stand n kunt u niet flitsen en niet handmatig scherpstellen.
Camerabewegingen corrigeren
Deze functie corrigeert vage beelden die ontstaan door camerabewegingen tijdens video-opnamen.
Basisfuncties voor het fotograferen
De beelden worden een beetje vergroot opgenomen als [
h
] op [ON] is gezet.
HQ
Resterende opnametijd
00:36
00:36
Hoofdmenu [h][ON]
Maak uw opname.
1
Opmerking
• Als de camera veel beweegt of als het object snel beweegt, is
het mogelijk dat deze correctiefunctie niet optimaal werkt.
• Bij video-opnamen vanaf een stabiel punt (bijv. een statief) kunt
u [h] beter op [OFF] zetten omdat anders de bewegingen van
het onderwerp het beeld in de monitor laten bewegen.
Video's met geluid opnemen
Hoofdmenu [MODE MENU] [R][ON]g“Gebruik van de menu’s“ (Blz. 8)
Opmerking
• Als de camera meer dan 1 m (3.3 ft.) van de geluidsbron is verwijderd, is het mogelijk dat het
geluid niet goed wordt opgenomen door de ingebouwde microfoon.
24 NL
g
“Gebruik van de menu’s“ (Blz. 8)
HQ
Verschijnt als correctie van
camerabewegingen is
geactiveerd.
0.0
00:36
00:36
Diafragma aanpassen bij het fotograferen
4
1600
×
1200
SQ1
1/200
F4.0
0.0
4
1600
×
1200
SQ1
F4.0
1/200
0.0
Bij deze functie kunt zelf het diafragma instellen. De camera kiest automatisch de bijpassende
sluitertijd. Bij een grote diafragmaopening (bijv. F 2.8) zal de camera scherpstellen op een kleiner vlak
en wordt de achtergrond vaag weergegeven (weinig scherptediepte). Naarmate u een kleinere
diafragmaopening kiest (bijv. F 8), zal de camera over een groter vlak scherpstellen, met als gevolg
een grotere scherptediepte waarbij zowel onderwerp als achtergrond scherp worden afgebeeld.
Gebruik deze functie als u zelf wilt bepalen hoe scherp de achtergrond wordt afgebeeld.
Druk op
1
diafragmawaarde (F-waarde)
sr
om de
in te stellen.
De diafragma-
waarde
(F-waarde)
wordt kleiner.
De diafragmawaarde
(F-waarde)
wordt groter.
s : verkleint de diafragmaopening (verhoogt de F-waarde).
r : vergroot de diafragmaopening (verlaagt de F-waarde).
Instelbereik:
Groothoek : F 2.8 tot F 8.0
Tele: F 4.9 tot F 8.0
• Als de belichting in orde is, wordt de F-waarde in groen
weergegeven. Als met dit diafragma geen correcte belichting
mogelijk is, wordt de F-waarde in rood weergegeven.
Sluitertijd aanpassen bij het fotograferen
Hierbij stelt u zelf de sluitertijd in. De camera kiest automatisch het bijpassende diafragma.
Stel de sluitertijd in aan de hand van het onderwerp en het soort effect dat u wilt bereiken.
Bij een korte sluitertijd komt
een bewegend onderwerp
scherp op de foto alsof de
beweging “bevroren“ is.
1
Druk op
s : verkort de sluitertijd.
r : verlengt de sluitertijd.
Sluitertijdenbereik:
• Als de belichting in orde is, wordt de sluitertijd in groen
sr
om de sluitertijd in te stellen.
1/2 tot 1/1000 s (als [NOISE REDUCTION] is ingeschakeld
[ON]: tot max. 4 seconden)
weergegeven. Als met deze sluitertijd geen correcte belichting
mogelijk is, wordt de sluitertijd in rood weergegeven.
Opmerking
• Bij opnamen met een lange sluitertijd doet u er goed aan een statief te gebruiken om
camerabewegingen te vermijden.
Bij een lange sluitertijd wordt een
bewegend onderwerp onscherp
afgebeeld, wat de indruk van een
beweging geeft.
Diafragmawaarde
1/200
1600
1200
SQ1
Sluitertijd
1/200
1600
SQ1
F4.0
1200
F4.0
0.0
4
Geavanceerde functies voor het fotograferen
4
0.0
4
NL 25
Diafragma en sluitertijd aanpassen
4
1600
×
1200
SQ1
+2.0
1/200
F4.0
bij het fotograferen
Deze stand geeft u meer creatieve mogelijkheden omdat u diafragma en sluitertijd handmatig
kunt instellen.
Stel het diafragma en de sluitertijd in.
1
p : verkleint de diafragmaopening (verhoogt de F-waarde).
q : vergroot de diafragmaopening (verlaagt de F-waarde).
s : verkort de sluitertijd.
r : verlengt de sluitertijd.
Instelbereik:
Diafragma : F2.8 tot F8.0
Sluitertijd : 15“ tot 1/1000 (bij diafragma F 8.0: tot 1/2000)
•
Als u de ontspanknop half indrukt, wordt op een schaal van –3.0 EV tot +3.0 EV de
belichtingsafwijking ten opzichte van de gemeten belichting aangegeven.
• Als de belichtingsafwijking in rood wordt weergegeven, wordt de toegestane
4
tolerantie overschreden.
TIPS
Tijdopnamen maken
1 Druk op r en zet de sluitertijd op BULB.
2 De sluiter blijft dan open staan zolang u de ontspanknop ingedrukt houdt.
• De sluiter kan maximaal 8 minuten open blijven staan.
Belichtingsafwijking
Diafragmawaarde
Sluitertijd
1/200
1600
SQ1
Mijn eigen instellingen
F4.0
1200
+2.0
4
U kunt fotograferen met de instellingen die u hebt vastgelegd onder [
[d MY MODE 4]. Alleen de instellingen onder [s MY MODE 1] zijn vooraf ingesteld. g
Hoofdmenu [MODE MENU] [CAMERA] [r 1/2/3/4]
[
s
MY MODE 1] / [E MY MODE 2] / [c MY MODE 3] /
[d MY MODE 4]
Geavanceerde functies voor het fotograferen
s MY MODE 1] tot
g
“Gebruik van de menu’s“ (Blz. 8)
26 NL
Blz. 61
Opties bij het scherpstellen
4
50cm
1m
3m
1600
×
1200
SQ1
1/200
F4.0
0.0
Autofocusfunctie (iESP / SPOT / AREA)
Met deze functie kunt u selecteren hoe de camera scherpstelt op het object.
iESP
De camera bepaalt op welk object binnen het scherm scherpgesteld wordt. Zelfs wanneer he t
object zich niet in het midden van het scherm bevindt, is het mogelijk scherp te stellen.
SPOT
Selectie van het scherpstellen is gebaseerd op het object binnen het AF-teken.
AREA
Richt het autofocusteken op het vlak waarop u wilt scherpstellen.
Object geschikt voor [iESP]Object geschikt voor [SPOT]
Hoofdmenu [MODE MENU] [CAMERA] [AF MODE]
[iESP] / [SPOT] / [AREA]g“Gebruik van de menu’s“ (Blz. 8)
( Als [AREA] geselecteerd is
Verplaats met de pendelknop het autofocusteken naar het vlak waarop u
1
wilt scherpstellen.
• Terwijl het onderwerp beweegt, is het autofocusteken groen. Zo lang het autofocusteken
groen is, kunt u foto's maken.
Houd Z ingedrukt.
2
• De positie van het autofocusteken is nu ingesteld.
• Om de positie van het autofocusteken achteraf te wijzigen, houdt u Z ingedrukt.
Maak uw opname.
3
• Het autofocusteken blijft op dezelfde positie staan, ook als de foto gemaakt is.
Opmerking
• Het autofocusteken keert terug naar de positie in het midden zodra u de functieknop verdraait of
de zoomhendel bedient.
Handmatig scherpstellen (FOCUS MODE)
Als u met autofocus niet exact kunt scherpstellen op het onderwerp, zet de camera dan op handmatig
scherpstellen en doe dit zelf.
Hoofdmenu [MODE MENU] [CAMERA]
[FOCUS MODE] [MF]
Druk op
1
• Hierbij wordt het scherpstelvlak vergroot afgebeeld.
• De afstandschaal, links in het monitorbeeld, dient ter oriëntatie
sr
om scherp te stellen.
Zo kunt u controleren of u goed hebt scherpgesteld.
g
“Gebruik van de menu’s“ (Blz. 8)
1/200
3m
.
1m
50cm
SQ1
1600
F4.0
1200
4
Geavanceerde functies voor het fotograferen
0.0
4
NL 27
Opties bij het scherpstellen
4
1600
×
1200
SQ1
1/200
F4.0
0.0
4
1600
×
1200
SQ1
0.0
F4.0
1/200
4
1600
×
1200
SQ1
F4.0
1/200
0.0
Houd Z ingedrukt.
2
• De scherpstelling wordt vergrendeld op de ingestelde afstand,
en op de monitor verschijnt in rood MF.
•Als u Z ingedrukt houdt terwijl MF op de monitor staat, verschijnt
de afstandschaal en kunt u de scherpstelling aanpassen.
Maak uw opname.
3
•
Om terug te keren naar autofocus zet u de [FOCUS MODE] op [AF].
SQ1
TIPS
Wat kunt u doen als u de cursor naar de bovenkant van de afstandschaal verplaatst, maar
de camera wil niet scherpstellen op ) (oneindig).
Druk op sr om de cursorpositie precies in te stellen terwijl u op de monitor kijkt.
→
Opmerking
• Als u de zoomhendel bedient nadat u hebt scherpgesteld, kan de scherpstelling gaan afwijken.
Stel dan opnieuw scherp.
Continu autofocus
4
ON
Bij continu autofocus blijft de camera continu scherpstellen op het onderwerp dat op dat
moment in beeld is zonder dat u de ontspanknop half hoeft in te drukken. Omdat u niet
hoeft scherp te stellen, bent u nooit te laat bij het fotograferen van leuke momenten. Ook bij
video-opnamen blijft de camera continu scherpstellen op het onderwerp.
OFF
Om scherp te stellen moet u de ontspanknop half indrukken.
Als [FULLTIME AF] op [ON] staat (continu autofocus), zal de cam
• U kunt [FULLTIME AF] niet gebruiken als [R] op [ON] staat in de stand n.
era meer energie ve
AF-lock
U kunt de ingestelde scherpstelling laten vasthouden. AF-lock vergrendelt de ingestelde
scherpstelling. Voordat u dit kunt gebruiken, moet u eerst de functie AF-lock hebben vastgelegd
[
onder de
Geavanceerde functies voor het fotograferen
1
2
-knop (CUSTOM-knop). gBlz. 61
Richt het AF-autofocusteken op het onderwerp
en druk vervolgens op de knop
• De ingestelde scherpstelling is vergrendeld en het
AF-lock-teken verschijnt.
• Om AF-lock op te heffen drukt u nogmaals op de knop [.
[
.
Druk de ontspanknop helemaal in.
AF-lock-teken
SQ1
AF-memory-teken
TIPS
U kunt na het maken van de foto de vergrendelde
scherpstelling opslaan (AF-memory)
Houd de knop [ langer dan 1 seconde ingedrukt om
→
AF-memory-teken
het
scherpstelling blijft vergrendeld zo lang als het
AF-memory-teken
[ om AF-memory uit te schakelen.
op te roepen. De ingestelde
wordt weergegeven. Druk op knop
SQ1
28 NL
1/200
1600
1/200
AF LOCK
1600
1/200
AF MEMORY
1600
F4.0
1200
rbruiken.
F4.0
1200
F4.0
1200
0.0
4
0.0
4
0.0
4
Opties bij het scherpstellen
Als AF-lock wordt opgeheven ook al was dit ingeschakeld
Na het activeren van AF-lock mag u de functieknop en andere knoppen niet meer bedienen.
→
Doet u dat wel, dan wordt AF-lock opgeheven.
→
AF-lock wordt ook opgeheven als de camera uit de sluimerstand komt en als de camera of
monitor wordt uitgeschakeld.
Opmerking
• Als u na het activeren van AF-lock de zoomhendel bedient, kan het beeld onscherp worden.
Activeer AF-lock daarom pas nádat u klaar bent met zoomen.
AF-lichtbron
Met deze functie kunt u met autofocus ook scherpstellen op
donkere onderwerpen.
ON
Zodra u de ontspanknop half indru kt, zal de AF-lichtbron automatisch
het onderwerp verlichten.
• Bij gebruik van een voorzetlens of bij opnamen op een afstand van 50 cm (1.6 ft.) of minder,
zal de AF-lichtbron wel gaan schijnen maar is de scherpstelling mogelijk niet optimaal.
Een andere plek kiezen voor het meten van de
helderheid van een onderwerp (ESP /
Als u met tegenlich
spotmeting kan de foto genomen worden op basis van de helderheid in het beeldmidden zonder
beïnvloeding door het licht op de achtergrond.
ESP
Meet de helderheid in het beeldmidden en in het vlak erom heen afzonderlijk om een beeld te
produceren waarin de helderheid in balans is. Indien u met sterk tegenlicht fotografeert,
is het mogelijk dat het midden van de foto donkerder verschijnt.
5
Alleen de helderheid van het beeldmidden wordt gemeten. Geschikt voor het fotograferen van
het object in het beeldmidden met tegenlicht.
4
Meet de helderheid over een breed vlak, met nadruk op het midden van het scherm. Hiermee
kunt u voorkomen dat het omgevingslicht de opname te veel beïnvloedt.
t fotografeert, kan het gezicht van het object donkerder worden afgebeeld. Met