Olympus E500 User Manual [nl]

DIGITALE CAMERA
HANDLEIDING
NL
Overzichtstekening
Voordat u gaat fotograferen
Wat u moet weten voordat u gaat fotograferen
Het juiste programma kiezen voor een bepaalde situatie
Diverse fotografeerfuncties
Scherpstelfuncties
Beelden weergeven
Instellingen en functies aanpassen volgens uw wensen
Printen
Beelden overbrengen naar een computer
Appendix
Informatie
Accessoires
Wij zijn u erkentelijk voor de aanschaf van deze digitale Olympus-camera. Lees, voordat u uw nieuwe camera gaat gebruiken, deze handleiding aandachtig door om alle mogelijkheden van de camera te leren benutten en om te zorgen dat u lang plezier beleeft aan deze camera.
In deze handleiding vindt u uitleg over geavanceerde functies voor het maken en weergeven van foto's, over het aanpassen van functies en instellingen, over het overzetten van de opgenomen beelden naar een computer, enz.
Voordat u belangrijke opnamen gaat maken, doet u er goed aan eerst enkele proefopnamen te maken om vertrouwd te raken met uw camera.
De afbeeldingen van het scherm en de camera zijn tijdens de ontwikkeling van het toestel vervaardigd en kunnen op kleine punten afwijken van het toestel dat u in handen hebt.
Neem de veiligheidsmaatregelen in acht die achteraan in deze handleiding worden vermeld.
Voor klanten in Europa
Het waarmerk “CE“ garandeert dat dit product voldoet aan de richtlijnen van de EU (Europese Unie) wat betreft veiligheid, gezondheid, milieu-aspecten en bescherming van de gebruiker. Apparaten met het keurmerk “CE“ zijn bedoeld voor de Europese markt.
Dit symbool [een doorgekruiste verrijdbare afvalbak AEEA bijlage IV] geeft aan dat in de EU-landen alle afgedankte elektrische en elektronische apparatuur apart moet worden ingezameld en verwerkt. Gooi daarom afgedankte apparaten nooit in de vuilnisbak. Maak in plaats daarvan gebruik van het inzamelsysteem dat in uw land voor de afvoer van dit soort producten is opgezet. Dit product en al zijn accessoires voldoen aan de WEEE-normen.
Handelsmerken
IBM is een gedeponeerd handelsmerk van International Business Machines Corporation.
Microsoft en Windows zijn gedeponeerde handelsmerken van Microsoft Corporation.
MacIntosh is een handelsmerk van Apple Computer Inc.
xD-Picture Card™ is een handelsmerk.
Alle andere genoemde bedrijfs- en productnamen zijn gedeponeerde handelsmerken en/of han­delsmerken van de betreffende rechthebbenden.
De in deze handleiding vermelde normen voor opslagsystemen van camerabestanden zijn de door de JEITA (Japan Electronics and Information Technology Industries Association) opge­stelde DCF-normen (Design Rule for Camera File System).
Hoe leest u de instructies
Indicaties die in deze handleiding gebruikt worden
Belangrijke informatie over factoren die tot storingen of problemen bij de bediening kun­nen leiden. Daaronder ook waarschuwingen voor handelingen die u absoluut dient te vermijden.
TIPS
g
Handige informatie en tips voor een optimaal gebruik van uw camera.
Verwijzingen naar pagina's met details of relevante informatie.
2 NL
Overzichtstekening
AEL / AFL-k
g blz.43
Camera
Dioptrieinstelknop
# flitser aan/uit g blz. 29
Zoeker
0 beeldbeveiliging g blz. 63
nop
< / Y / j afstandsbediening/zelfontspanner/
serie-opname g blz. 32, blz. 33, blz. 34
kopiëren/printen g blz. 62, blz. 84
V witbalans met 1 knop g blz. 25, blz. 48, blz. 71
q weergave g blz. 53
S wissen g blz. 63
MENU
-knop g blz. 13
INFO informatiescherm
Functieknopg blz. 9
g blz. 12, blz. 71
Camera aan/uit-schakelaar
F belichtingscorrectie
Ontspanknop
g blz. 56
g blz. 11, blz. 102
Multiconnector g blz. 84, blz. 91
Klepje over de connector
Monitor
instelknop
g blz. 42
g blz. 16
lichtmeting g blz. 41
Pendelknop g blz. 13
SSWF-indicatielampje g blz. 100
AF-kader (autofocus)
g blz. 36
WB witbalans g blz. 47
AF scherpstelmethode
g blz. 37
Flitsschoen
i g blz. 13
ISO-knop g blz. 44
Indicatielampje dataverkeer g blz. 16
CF-kaartsleuf
xD-kaartsleuf
Uitwerpknop
Klepje over de kaartsleuven
g blz. 30
CCD-markering (Bij het scherpstellen meet u de afstand tot het onderwerp vanaf dit punt)
NL 3
Overzichtstekening
Zelfontspanner/Afstandsbediening lampje/
Ontvanger afstandsbediening g blz. 35
1
Markering voor
lenskoppeling
Voordat u gaat fotograferen
Vergrendelknop van het batterijvak
Lensvatting (Zet, nadat u de cameradop verwijderd heeft, meteen de lens op de camera om te voorkomen dat vuil en stof het camerahuis binnendringen.)
Klepje van het batterijvak
Flitserg blz. 29
Spiegel
Lensontgrendelknop
Lensvergrendelingspen
Statiefaansluiting
De batterij gereedmaken voor gebruik
Deze camera werkt op de volgende batterijen.
Drie CR123A-lithiumbatterijen
g “Gebruik van de LBH-1 lithiumbatterijhouder“ (blz. 116)
Een lithium-ion-batterij
Laad de batterij op in de lithium-ion-batterijlader BCM-2. Bij aankoop is de batterij niet volledig opgeladen. Daarom dient u deze vóór gebruik eerst helemaal op te laden.
g “Batterij laden“ (blz. 112)
4 NL
Batterij inzetten
Zorg dat de aan/uit-schakelaar van de
1
camera op OFF staat.
g “Overzichtstekening“ (blz. 3)
Schuif de vergrendelknop van het batterij-
2
vak naar Zet de batterij in zoals aangegeven in de
3
afbeelding. Schuif de vergrendelknop van het batterij-
4
vak naar
Batterij uitnemen
Controleer of de aan/uit-schakelaar van de camera op
OFF
Verschuif de vergrendelknop van het batterijvak en verwij­der de batterij.
Als het klepje van het batterijvak losraakt, brengt u dit weer aan door het opnieuw in de scharniertjes te hangen.
)
en open het klepje.
=
.
staat en of het dataverkeer-lampje niet knippert.
Vergrendelknop van het batterijvak
Klepje van
het batterij-
vak
Vergrendelknop van het batterijvak
Positioneringsmarkering
Camerariem bevestigen
Leid een uiteinde van de riem door het bevestigingsoog op de
1
camera. Vervolgens leidt u het uiteinde door het ringetje, en daarna door de
2
klem zoals aangegeven door de pijlen. Steek de riem terug door het andere gat in de klem.
3
Trek de andere kant van de riem strak zodat de riem stevig vast zit.
4
Herhaal de stappen 1-4 om het andere uiteinde van de riem aan het
5
andere bevestigingsoog vast te maken.
1
Voordat u gaat fotograferen
NL 5
Info over lenzen
Toepasbare lenzen
Selecteer de lens waarmee u wilt fotograferen. Gebruik een Four Thirds-lens (
1
AF (autofocus) en de lichtmeting niet goed werken. Soms zullen ook andere functies niet werken.
Four Thirds-lensvatting
Deze compleet nieuwe verwisselbare lenzen met Four Thirds-lensvatting zijn speciaal voor digitale camera's optisch opnieuw berekend en ontwikkeld.
ZUIKO DIGITAL verwisselbare lens
Verwisselbare Four Thirds-lens, ontworpen om bestand te zijn tegen hardhandig professioneel gebruik. Bij het Four Thirds-systeem met een beeldverhouding van 4:3 kan een lens compacter en lichter worden uitgevoerd. Het assortiment aan verwisselbare Four Thirds-lenzen bestaat onder andere uit de volgende producten:
ZUIKO DIGITAL ED 50-200 mm F 2.8-3.5:
Voordat u gaat fotograferen
Supertele-zoomlens, vergelijkbaar met een 100-400 mm-lens op een kleinbeeldcamera.
ZUIKO DIGITAL 40-150 mm F 3.5-4.5:
Tele-zoomlens, vergelijkbaar met een 80-300 mm-lens op een kleinbeeldcamera.
• Bij het bevestigen of verwijderen van de beschermkap of de lens kunt u de lensvatting het beste naar beneden laten wijzen. Hiermee voorkomt u dat er stofjes en dergelijke in de camera terecht kunnen komen.
• Op stoffige plaatsen kunt u beter nooit de beschermkap verwijderen of de lens verwisselen.
• Richt met de lens op de camera, de lens nooit op de zon. Dit kan camerastoringen en zelfs brand ver­oorzaken omdat het zonlicht door de lens gebundeld wordt zoals bij een vergrootglas.
• Zorg dat u de beschermkap van de camera en de achterkap van de lens niet kwijtraakt.
• Als er geen lens op de camera zit, kunt u het beste de beschermkap op de camera bevestigen om te voorkomen dat er stof binnendringt.
Een lens op de camera bevestigen
Zorg dat de aan/uit-schakelaar van de camera op OFF staat.
1
g “Overzichtstekening“ (blz. 3)
Verwijder de beschermkap van de lens
2
Verwijder de beschermkap van de camera.
3
Four Thirds-lensvatting
Opmerkingen
). Als u een andere lens gebruikt, zal de
6 NL
Achterkap van de lens
Beschermkap van de camera
Info over lenzen
Houd de rode koppelingsmar-
4
kering op de lens tegenover de rode markering op de camera, en steek de lens in het camera­huis. Draai de lens rechtsom tot
Markering voor lenskoppeling (rood)
Positione-
ringsmarke-
ring (rood)
u een klik hoort. Verwijder de lensdop.
5
Lensdop
De lens uit de camera verwijderen
Zorg dat de aan/uit-schakelaar van de camera
1
op OFF staat. Terwijl u de lensontgrendelknop ingedrukt
2
houdt, draait u de lens linksom tot u deze kunt
Lensontgrendelknop
verwijderen.
Info over geheugenkaarten
Toepasbare geheugenkaarten
Met een “geheugenkaart“ bedoelen we in deze handleiding een opslagmedium. In deze camera kunt u de volgende geheugenkaarten gebruiken: CompactFlash, Microdrive en xD-Picture Card (optioneel).
CompactFlash
Een CompactFlash-kaart bevat een chip met een groot flashgeheugen. Deze kaarten zijn gewoon in de winkel verkrijgbaar.
Microdrive
Een Microdrive is in feite een compacte harde schijf met veel opslagruimte. U kunt alle Microdrives gebruiken die de standaard CF+type II ondersteunen (Compact Flash-uitbreidingsstandaard).
xD-Picture Card
Uiterst compact opslagmedium. Geheugencapaciteit tot 1 GB.
1
Voordat u gaat fotograferen
Voorzorgsmaatregelen bij gebruik van een Microdrive
Een Microdrive is in feite een compacte harde schijf. Omdat deze harde schijf ronddraait, is een Microdrive niet zo goed bestand tegen trillingen en schokken als andere geheugenkaarten. Houd hier rekening mee als u een Microdrive gebruikt (met name tijden het opslaan en weergeven) door de camera niet bloot te stellen aan trillingen of schokken. Lees de volgende voorzorgsmaatregelen voordat u een Microdrive gaat gebruiken. Bestudeer ook de handleiding van uw Microdrive.
Wees voorzichtig als u de camera neerzet terwijl deze bezig is met het opslaan van gegevens. Zet de camera voorzichtig neer op een stabiel oppervlak.
Draagt u de camera aan de riem, zorg dan dat de camera nergens tegenaan botst.
NL 7
Info over geheugenkaarten
Gebruik de camera niet op plaatsen waar deze wordt blootgesteld aan trillingen of heftige schok­ken, zoals op bouwplaatsen of in rijdende auto's op een slecht wegdek.
Houd een Microdrive uit de buurt van sterke magnetische velden.
1
Een geheugenkaart plaatsen
Open het klepje van het geheugenkaartvak.
1
Een geheugenkaart plaatsen.
2
Compact Flash/Microdrive xD-Picture Card
Steek de geheugenkaart met de contactpunten naar voren in de sleuf zoals aangegeven in de afbeelding.
Voordat u gaat fotograferen
3
CF-kaartsleuf
Sluit het klepje van het geheugenkaartvak.
• Druk de kaart niet naar binnen met een pen of een ander hard of spits voorwerp.
• Zolang de camera is ingeschakeld, mag u de klepjes van het batterijvak en het geheugenkaartvak niet openen en de batterij of kaart niet verwijderen. Als u dit doet, kunnen de gegevens op de kaart worden beschadigd. Eenmaal beschadigde gegevens kunnen niet worden hersteld.
Houd de kaart vast zoals aangegeven in de afbeelding en steek de kaart in de sleuf.
xD-kaartsleuf
Opmerkingen
Geheugenkaart verwijderen
Controleer of het dataverkeer-lampje gedoofd is.
1
g “Overzichtstekening“ (blz. 3)
Open het klepje van het geheugenkaartvak.
2
Verwijder de geheugenkaart.
3
Compact Flash/Microdrive xD-Picture Card
Druk zachtjes op de uitwerpknop, laat deze uitspringen, en druk deze knop dan helemaal in. De kaart komt dan een stukje naar buiten zodat u deze uit kunt nemen.
Als u de uitwerpknop te hard indrukt, kan de kaart uit de camera springen.
Neem de kaart eruit.
Druk op de kaart zoals aangege­ven in de afbeelding. De kaart wordt dan uitgeworpen.
Uitwerpknop
Sluit het klepje van het geheugenkaartvak.
4
8 NL
Dioptrie van de zoeker instellen
Verwijder de lensdop. Terwijl u door de zoeker kijkt, verdraait u langzaam de dioptrieinstel­knop. Zodra u het autofocuskader goed en scherp kunt zien, bent u klaar.
AF-kader (autofocus)
Zoeker
Dioptrieinstelknop
Gebruik van de functieknop
Met de functieknop kunt u kiezen tussen de volgende programma's.
Programma's voor gemakkelijk fotograferen
Deze camera heeft 6 creatieve programma's en 15 motiefprogramma's waarbij het onderwerp auto­matisch optimaal wordt belicht.
AUTO
Volledig automatisch fotograferen
Hierbij wordt het diafragma (de F-waarde) en de sluitertijd door de camera zelf ingesteld. Bij weinig licht springt de flitser automatisch omhoog en zal daarna flitsen. Deze stand wordt aanbevolen bij fotograferen onder normale omstandigheden.
i Portret
Voor een portret van een persoon.gblz. 19
l Landschap
Voor landschappen en andere buitenopnamen.gblz. 19
& Macro
Voor dichtbij-opnamen (close-ups) gblz. 19
j Sport
Voor scherpe opnamen van snelbewegende onderwerpen. gblz. 19
/ Portretten bij nachtlicht
Voor scherpe opnamen van het onderwerp mét achtergrond bij nachtlicht. gblz. 19
Motiefprogramma
In deze stand kunt u kiezen tussen 15 verschillende motiefprogramma's voor diverse situaties. Zodra u de functieknop in deze stand zet, verschijnt het motiefmenu.
g
blz. 20
1
Voordat u gaat fotograferen
NL 9
Gebruik van de functieknop
Geavanceerde programma's
Met de vier onderstaande programma's beschikt u bij het fotograferen over diverse geavanceerde mogelijkheden.
1
P programmagestuurd fotograferen
Hierbij kiest de camera zelf een combinatie van diafragma en sluitertijd. gblz. 21
A (Aperture) diafragmavoorkeuze
Hierbij stelt u zelf het gewenste diafragma in. De camera kiest automatisch de bijpassende sluiter-
g
blz. 22
tijd.
S (Shutter) sluitertijdvoorkeuze
Hierbij stelt u zelf de gewenste sluitertijd in. De camera kiest automatisch het bijpassende dia-
g
fragma.
M (Manual) handmatig fotograferen
Hierbij kiest u zelf de gewenste combinatie van sluitertijd en diafragma. gblz. 24
Voordat u gaat fotograferen
blz. 23
Automatisch omhoogspringende flitser
Als u bij weinig licht gaat fotograferen in een van de onderstaande standen, zal de flitser automa­tisch omhoog springen.
AUTO
i & /
En bij de volgende motiefprogramma's: B
U
g
Camera inschakelen
SSWF-indicatielampje
INFO-knop
Zet de functieknop op AUTO.
Monitor
Zodra u de camera inschakelt, verschijnt het bedieningspa­neel op de monitor. Verschijnt het bedieningspaneel niet, druk dan op de knop INFO.
Zet de aan/uit-schakelaar op ON. Om de camera uit te schakelen, zet u de aan/uit-schakelaar op OFF.
Batterijcontrole
Na het inschakelen en tijdens het gebruik van de camera kunt u op de monitor de batterijspanning controleren.
Brandt (groen)
Resterende batterijspan­ning: Hoog *2
Brandt *1 (rood)
Resterende batterijspan­ning: Laag *3
“BATTERY EMPTY”
(batterij leeg) verschijnt.
Resterende batterijspanning: Leeg.
10 NL
Camera inschakelen
*1 Knippert in de zoeker. *2 Het stroomverbruik van uw camera varieert afhankelijk ven het gebruik en de omstandigheden bij het
bedienen. Onder sommige omstandigheden kan de camera zichzelf uitschakelen zonder een waarschu­wing te geven dat de batterij leegraakt.
*3 BLM-1 lithium-ion-batterij: Laad de batterij op.
g “Batterij laden“ (blz. 112) CR123A-lithiumbatterijen: Zorg dat u enkele nieuwe batterijen bij de hand hebt. g “Gebruik van de LBH-1 lithiumbatterijhouder“ (blz. 116)
Automatische stofreductie
Zodra u de camera in worden met behulp CCD-chip. Tijdens deze reiniging knippert het SSWF-lampje (Super Sonic Wave Filter).
schakelt, wordt automatisch de functie stofreductie geactiveerd. Hierbij
van ultrasone trillingen stof en vuil verwijderd van het oppervlak van de
Scherm met bedieningspaneel en functie-instellingen
Scherm met bedieningspaneel
Zodra u de aan/uit-schakelaar van de camera op ON zet, verschijnt op
1
de monitor het bedieningspaneel met informatie.
g “Overzichtstekening“ (blz. 3)
• Verschijnt het bedieningspaneel niet, druk dan op de knop INFO.
• Zodra u de functieknop op zet, verschijnt het motiefmenu. g blz. 20
Telkens als u op de INFO-knop drukt, krijgt u een ander scherm:
2
1
Voordat u gaat fotograferen
Normaal Gedetailleerd Uit
Functies instellen
Deze camera beschikt over diverse functies die bedoeld zijn voor verschillende fotografeeromstan­digheden. U kunt bepaalde instellingen ook aanpassen aan uw eigen voorkeuren zodat u sneller kunt werken. U kunt de functies van deze camera op drie manieren instellen.
c
Instellen met behulp van de directe knoppen
d
Instellen op het scherm met het bedieningspaneel
e
Instellen in het menu
Door vertrouwd te raken met deze methodes, zult u de veelzijdige functies van deze camera beter gaan benutten. Welke functies beschikbaar zijn, hangt steeds af van het gekozen programma.
NL 11
Scherm met bedieningspaneel en functie-instellingen
Instellen met behulp van de directe knoppen
Druk op de directe knop die bestemd is voor de functie die u wilt
1
1
instellen.
Het directmenu verschijnt dan. g “Overzichtstekening“ (blz. 3)
Voorbeeld: Bij het instellen van de witbalans
Stel dit in met instelknop .
2
• Als u na het instellen enkele seconden wacht (“Button timer
(knoptimer)“ g blz. 78), verschijnt het bedieningspaneel opnieuw en wordt uw instelling opgeslagen. U kunt uw instel­ling ook opslaan met knop
Lijst met directe knoppen
Voordat u gaat fotograferen
1 WB witbalans Witbalans instellen blz. 46 2 AF scherpstelmethode Scherpstelmethode kiezen blz. 37 3 ISO-knop Lichtgevoeligheid (ISO) instellen blz. 44 4 AF-kader selecteren (autofocus) AF-kader selecteren (autofocus) blz. 36 5 lichtmeting Lichtmeetmethode kiezen blz. 41
< / Y / j afstandsbediening/zelfont-
6
spanner/serie-opname
7 F belichtingscorrectie Belichtingscorrectie instellen blz. 42 8 # flitserfunctie Flitserfunctie kiezen blz. 28
Directe knoppen Functie Zie blz.
i.
Afstandsbediening/zelfontspanner/ serie-opname instellen
Instellen op het scherm met het bedieningspaneel
Druk op knop i.
1
g “Overzichtstekening“ (blz. 3)
• Op het scherm met het bedieningspaneel verschijnt de cursor.
Directmenu
blz. 32, blz. 33
blz. 34
Scherm met het bediening-
spaneel
Met de pendelknop verplaatst u de cursor naar de functie die u wilt
2
instellen.
Voorbeeld: Bij het instellen van de witbalans
Druk op knop i.
3
• Het directmenu verschijnt.
Stel dit in met instelknop .
4
• Na het voltooien van stap 2 kunt u deze instelknop ook gebruiken voor andere instellingen op het scherm met het bedieningspaneel.
Directmenu
12 NL
Scherm met bedieningspaneel en functie-instellingen
• Als u na het instellen enkele seconden wacht (“Button timer (knoptimer)“ g blz. 78), ver­schijnt het bedieningspaneel opnieuw en wordt uw instelling opgeslagen. U kunt uw instel­ling ook opslaan met knop i.
Procedures bij gebruik van het bedieningspaneel
In deze handleiding worden de procedures bij gebruik van het bedieningspaneel (tot het moment waarop een direct­menu verschijnt) als volgt aangegeven.
Voorbeeld: Bij het instellen van de witbalans
i
WBi
Instellen in het menu
Druk op de
1
• Het menu verschijnt op de monitor.
g “Overzichtstekening“ (blz. 3)
MENU
-knop.
Onderaan op het scherm staan de bedieningsaan­wijzingen.
CANCEL J : Druk op MENU om de instelling
SELECT J : Selecteer het gewenste item met
GO J : Bevestig de gemaakte instelling
ongedaan te maken.
dac. De pijltjes op het scherm komen overeen met de onderstaande pen­delknopsymbolen.
a : c : d : b
:
door op i te drukken.
1
Voordat u gaat fotograferen
Selecteer het gewenste tabblad met .
2
• De functies zijn gerangschikt in tabbladen.
druk
druk
Soorten tabbladen
Fotofuncties instellen. Fotofuncties instellen.
q Weergavefuncties instellen.
Programma's aanpassen. Functies instellen waarmee u de camera efficiënt kunt gebruiken.
Hiermee gaat u naar functies bin-
druk
nen het geselec­teerde tabblad.
Tab-
blad
De huidige instelling ver­schijnt.
NL 13
Scherm met bedieningspaneel en functie-instellingen
Selecteer een functie.
3
druk
1
druk
Selecteer een instelling.
4
Voordat u gaat fotograferen
Druk meerdere keren op i tot het menu verdwijnt.
5
• Het normale fotografeerscherm verschijnt dan weer.
Procedures bij het gebruik van menu's
In deze handleiding wordt het gebruik van de menu's als volgt voorgesteld.
Voorbeeld: Bij het instellen van de witbalans Menu[][WB]Instelling
Hiermee gaat u naar het instelscherm van de
druk
geselecteerde functie. (Sommige functies kunt u in het menu instellen.)
druk
Functie
druk
Instelling
Instelscherm
14 NL
Het gebruik van geheugenkaarten
Deze camera is voorzien van twee kaartsleuven waardoor u tegelijkertijd zowel een CompactFlash­of Microdrive-kaart als een xD-Picture Card kunt gebruiken.
Het kaarttype selecteren
Selecteer het kaarttype dat u gaat gebruiken (xD-Picture Card of CompactFlash).
Menu[][CF / xD]
1
Stel dit in met .
2
[CF] CompactFlash [xD] xD-Picture Card
Druk op knop i.
3
De geheugenkaart formatteren
Alleen op een correct geformatteerde geh eugenkaart kunnen beelden worden opgeslagen. Kaarten van andere merken dan Olympus, en kaarten die op een computer zijn geformatteerd, moet u eerst met deze camera formatteren voordat u ze kunt gebruiken. Bij het formatteren worden alle gegevens gewist die op de kaart staan, ook eventuele beveiligde opnamen. Gaat u een gebruikte kaart formatteren, controleer dan eerst of deze kaart geen opna­men bevat die u wilt bewaren.
Menu[ ][CARD SETUP]
1
Selecteer [FORMAT] met Druk op knop i.
2
Selecteer [YES] met
3
• De kaart wordt dan geformatteerd.
ac
. Druk op knop i.
Als het scherpstellen niet lukt
Het autofocussysteem van de camera kan in de onderstaande gevallen niet goed scherpstellen op het onderwerp (bijv. als het onderwerp niet in het midden van het AF-kader staat, als het onder­werp een lager contrast heeft dan zijn omgeving, enz.). Als dit gebeurt, kunt u het beste het scherpstelgeheugen (focus lock) gebruiken.
Onderwerpen waarop de camera moeilijk kan scherpstellen
2
Wat u moet weten voordat u gaat fotograferen
de camera kan niet goed scherpstellen op het onderwerp.
Onderwerp met weinig contrast
Het AF-teken knippert,
Extreem fel licht in het midden van het beeld
Een onderwerp met patronen die zich her­halen
NL 15
Als scherpstellen op het onderwerp niet lukt
Het AF-teken brandt constant, maar het onderwerp is toch onscherp.
2
Objecten op verschil­lende afstanden
Snel bewegende onder­werpen
Het onderwerp valt niet binnen het AF-kader
Scherpstellen met het scherpstelgeheugen (focus lock) (als het onderwerp zich niet in het midden van het AF-kader bevindt)
Richt het AF-kader op het onderwerp waarop u wilt scherpstellen.
1
g “Overzichtstekening“ (blz. 3)
Druk de ontspanknop half in tot het AF-teken
2
stopt met knipperen.
• De ingestelde scherpstelling wordt vastgehouden. Het AF-teken en en het AF-kader verschijnen in de zoeker.
• Als het AF-teken nog steeds knippert, drukt u de ontspan­knop opnieuw half in.
• Het scherm met het bedieningspaneel verdwijnt.
Wat u moet weten voordat u gaat fotograferen
Terwijl u de ontspanknop nog steeds half inge-
3
drukt houdt, kiest u de gewenste uitsnede
AF-kader (autofocus)
Half indrukken
(compositie). Druk dan de ontspanknop helemaal in.
4
• Het dataverkeer-lampje knippert terwijl de foto op de geheu­genkaart wordt opgeslagen.
Helemaal
Als het onderwerp een lager contrast heeft dan zijn
indrukken
omgeving
Stel scherp (met focus lock) op een onderwerp met een hoog contrast dat even ver van de camera verwijderd is als het onderwerp dat u wilt fotograferen, kies daarna de gewenste uitsnede en maak de opname. Als het onderwerp geen verticale lijnen bevat, houdt u de camera verticaal, u stelt scherp (met focus lock), en daarna houdt u de camera weer horizontaal om de foto te maken.
De beeldkwaliteit selecteren
AF-teken
U kunt de beeldkwaliteit kiezen waarmee de foto wordt opgeslagen. Kies de beeldkwaliteit die het best past bij het doel waarvoor u de foto wilt gebruiken (printen, bewerken op een PC, bewerken voor een website, enz.). Meer informatie over beeldkwaliteiten en het aantal pixels vindt u in de tabel op blz. 18.
16 NL
De beeldkwaliteit selecteren
Soorten beeldkwaliteiten
Als beeldkwaliteit (record mode) voor uw opnamen kunt u kiezen tussen com­binaties van aantallen pixels en com­pressiefactoren. Beelden zijn opge­bouwd uit pixels (puntjes). Als u een beeld gaat vergroten, ziet u bij een laag aantal pixels eerder een mozaïekpa­troon verschijnen. Bij een beeld met een groot aantal pixels neemt beeldbestand meer geheugen­ruimte in beslag waardoor u op de geheugenkaart minder beelden kunt opslaan. Het beeldbestand wordt kleiner naarmate u een hogere compressie kiest. In dat geval is het beeld echter minder hel­der als u het gaat weergeven.
Toepassing Aantal pixels
Afhankelijk van het
gewenste printfor-
maat
Voor kleine prints
en websites
Het aantal pixels wordt hoger
Geen compressie
3264 x 2448 TIFF SHQ HQ 3200 x 2400
2560 x 1920 1600 x 1200
1280 x 960 1024 x 768
640 x 480
1 / 1
–SQ
Kwaliteit (compressie)
Lage compressie
1 / 2.7
Hoge compressie
1 / 4
Beeld met een hoog aantal pixels
Beeld met een laag aantal pixels
Het beeld wordt helderder
Hoge compressie
1 / 8
Hoge compressie
1 / 12
De beeldkwaliteit kiezen
Menu[][D]
1
Stel dit in met .
2
[RAW] / [TIFF] / [SHQ] / [HQ] / [SQ] / [RAW+SHQ] / [RAW+HQ] / [RAW+SQ]
Druk op knop i.
3
Het instellen van het aantal pixels en de compressiefactor
2
Wat u moet weten voordat u gaat fotograferen
Menu[][HQ] Menu[][SQ]
1
Volg de stappen die horen bij de beeldkwaliteit
2
die u hebt geselecteerd.
[HQ]
1) Met stelt u de gewenste compressiefactor in.
[1/4] / [1/8] / [1/12]
[SQ]
1) Met stelt u het gewenste aantal pixels in.
[3200 x 2400] / [2560 x 1920] / [1600 x 1200] / [1280 x 960] / [1024 x 768] / [640 x 480]
2) Met stelt u de gewenste compressiefactor in.
[1/2.7] / [1/4] / [1/8] / [1/12]
Druk op knop i.
3
NL 17
De beeldkwaliteit selecteren
Beeldkwaliteit
Beeldkwaliteit
RAW
TIFF Geen compressie TIFF 24.5
2
SHQ 1/2.7
HQ
SQ
Wat u moet weten voordat u gaat fotograferen
De in de tabel aangegeven bestandsgrootte is een schatting.
Aantal pixels
(PIXEL COUNT)
3264 x 2448
3200 x 2400
2560 x 1920
1600 x 1200
1280 x 960
1024 x 768
640 x 480
Compressiefactor Bestandstype Bestandsgrootte (MB)
Geen compressie ORF 13.6
1/4 4.5 1/8 2.5
1/12 1.8
1/2.7 6.2
1/4 4.4 1/8 2.4
1/12 1.8
1/2.7 3.7
1/4 2.5 1/8 1.3
1/12 0.8
1/2.7 1.5
1/4 1.0 1/8 0.5
1/12 0.4
1/2.7 0.9
1/4 0.6 1/8 0.3
1/12 0.2
1/2.7 0.6
1/4 0.4 1/8 0.2
1/12 0.2
1/2.7 0.3
1/4 0.2 1/8 0.1
1/12 0.1
JPEG
6.4
Opmerkingen
• Het aantal beelden dat nog kan worden opgeslagen, is afhankelijk van het onderwerp en van factoren zoals eventueel opgegeven printreserveringen. In de zoeker of op de monitor verschijnt normaliter hoe­veel foto's u nog kunt maken, maar soms verandert dit aantal niet, ook niet als u nieuwe foto's maakt of opgeslagen beelden wist.
• Hoe groot het beeldbestand in feite wordt, is afhankelijk van het onderwerp.
18 NL
Fotofunctie
S
Met de functieknop kunt u kiezen tussen de volgende programma's.
g “Overzichtstekening“ (blz. 3)
Programma's voor gemakkelijk fotograferen Geavanceerde programma's
AUTO
– aanbevolen bij fotograferen onder normale omstandigheden. De door de camera gekozen combinatie van sluitertijd en diafragma verschijnt in de zoeker en op het scherm met het bedieningspaneel.
cherm met het bedieningspaneel
P, A, S, M
Zodra u de camera op zet, verschijnt het motiefmenu.
Zoeker
AUTO
, i, l, &, j, /,
Sluitertijdaanduiding
Als de sluitertijd korter is dan 1 seconde, ver­schijnt alleen de noemer van die breuk, dus 250 in plaats van 1/250 seconde, en bij sluitertijden van 1 seconde of langer verschijnt een dubbel aanhalingsteken, dus 2“ in plaats van 2 secon­den.
3
Het juiste programma kiezen voor een bepaalde situatie
Fotofunctie voor gemakkelijk fotograferen
Als u een programma voor een bepaalde situatie kiest, past de camera zijn instellingen optimaal aan op die situatie.
Creatieve programma's
Zet de functieknop op het gewenste programma.
1
AUTO
Volledig automatisch fotograferen Aan de hand van de helderheid van het onderwerp kiest de camera een optimale combinatie van diafragma en sluitertijd. Bij weinig licht springt de flitser automa­tisch omhoog en zal daarna flitsen. male omstandigheden.
i Portret l Landschap & Macro j Sport
/ Nacht + portret*
De camera beschikt over 15 verschillende motiefprogramma's. g “Motiefpro-
gramma's“ (blz. 20)
Druk de ontspanknop half in.
2
• De camera stelt scherp en het AF-teken in de zoeker brandt constant.
• De door de camera gekozen combinatie van sluitertijd en dia­fragma verschijnt in de zoeker.
Druk de ontspanknop helemaal in.
3
• Het beeld wordt opgeslagen op de geheugenkaart.
AUTO
- aanbevolen bij fotograferen onder nor-
Sluitertijd
Diafragmawaarde
Zoeker
AF-teken
NL 19
Programma's voor gemakkelijk fotograferen
Motiefprogramma's
Zet de functieknop op .
1
•Het motiefmenu verschijnt.
Selecteer met
2
• Er verschijnt een voorbeeld van het geselecteerde motief.
Druk op knop i.
3
• De camera is nu klaar om te fotograferen.
3
• Om de instelling te wijzigen, drukt u nogmaals op
I
1 PORTRAIT (portret)
Voor een portretopname van een persoon. Alleen het onderwerp wordt scherp afgebeeld tegen een onscherpe achtergrond.
L
2 LANDSCAPE (landschap)
Voor landschappen en andere buitenopnamen. Blauwe en groene tinten worden levendig weergegeven.
K
3 LANDSCAPE + PORTRAIT (landschap + portret)
Voor foto's waarbij zowel het onderwerp als de achtergrond scherp moeten worden afgebeeld. Bij het scherpstellen kijkt de camera zowel naar het onderwerp als naar de achtergrond.
G
4 NIGHT SCENE (nachtscène)
Voor buitenopnamen ‘s avonds en ‘s nachts.
Omdat hierbij een lange sluitertijd wordt gekozen, dient u de camera stabiel op te stellen.
?
5 NIGHT + PORTRAIT (nacht + portret)
Voor scherpe opnamen van het onderwerp mét achtergrond bij nachtlicht. Omdat hierbij een lange sluitertijd wordt gekozen, dient u de camera stabiel op te stellen.
De flitser werkt in de stand waarbij rode ogen worden onderdrukt. g “Gebruik van de flitser“ (blz. 26)
Het juiste programma kiezen voor een bepaalde situatie
ac
het gewenste motiefprogramma.
i. Het motiefmenu verschijnt.
6 CHILDREN (kinderen)
Omdat hierbij de autofocus continu blijft werken, zullen foto's van spelende kinderen altijd scherp zijn.
J
7 SPORT
Voor scherpe opnamen van snel bewegende onderwerpen.
8 HIGH KEY (overbelichten)
Speciaal voor opnamen met veel lichte partijen. De lichte partijen in het onderwerp worden een beetje overbelicht, wat een speciaal effect geeft.
9 LOW KEY (onderbelichten)
Speciaal voor opnamen met veel donkere partijen. De donkere partijen in het onderwerp worden iets onderbelicht zonder dat de schaduwen donker worden.
10 MACRO
De camera kiest een kleine diafragmaopening (een hoge F-waarde) waardoor bij macro-opnamen (close-ups) de scherptediepte toeneemt, d.w.z. het beeld blijft over een groter dieptebereik scherp, bijv. van 10 tot 20 cm.
20 NL
Programma's voor gemakkelijk fotograferen
Als u hierbij de flitser gebruikt, krijgt u storende schaduwen en kan de belichting mislukken.
&
11 CANDLE (kaarslicht)
Voor fotograferen bij kaarslicht. Hierbij krijgt u warme kleuren.
De flitser kunt u hierbij niet gebruiken.
*
12 SUNSET (zonsondergang)
Zorgt voor levendige rode en gele kleuren.
De flitser kunt u hierbij niet gebruiken.
Omdat hierbij een lange sluitertijd wordt gekozen, dient u de camera stabiel op te stellen.
(
13 FIREWORKS (vuurwerk)
Omdat hierbij een lange sluitertijd wordt gekozen, dient u de camera stabiel op te stellen.
De flitser kunt u hierbij niet gebruiken.
Scherpstellen met AF (autofocus) is niet mogelijk. Stel hierbij handmatig scherp (MF - Manual Focus).
@
14 DOCUMENTS (documenten)
Voor het fotograferen van documenten enz. Verhoogt het contrast tussen de letters en de achter­grond.
De flitser kunt u hierbij niet gebruiken.
g
15 BEACH & SNOW (strand & sneeuw)
Voor sneeuwlandschappen, witte zandstranden, zeezichten enz.
Geavanceerde programma's
Voor geavanceerde en creatieve opnamen kunt u het diafragma en de sluitertijd zelf instellen.
P
: Programmagestuurd fotograferen
Aan de hand van de helderheid van het onderwerp kiest de camera een optimale combinatie van diafragma en sluitertijd. Dit is een goede functie als u de flitser liever niet wilt gebruiken. Met Ps (Program Shift) kunt u de combinatie van sluitertijd en diafragma naar wens aanpassen met behoud van de juiste belichting (EV-waarde = Exposure Value).
Zet de functieknop op P.
1
Druk de ontspanknop half in.
2
• De camera stelt scherp en het AF-teken in de zoeker stopt met knipperen.
• De door de camera gekozen combinatie van sluitertijd en dia­fragma verschijnt in de zoeker.
Druk de ontspanknop helemaal in.
3
• Het beeld wordt opgeslagen op de geheugenkaart.
Sluitertijd
Diafragmawaarde
Zoeker
AF-teken
P
Programma
3
Het juiste programma kiezen voor een bepaalde situatie
NL 21
Geavanceerde programma's
Bij
Diafragmawaarden en sluitertijden in de stand P
In de stand P is de camera zo geprogrammeerd dat deze aan de hand van de helderheid van het onderwerp automatisch het diafragma en de sluitertijd kiest zoals hieronder wordt aangegeven.
3
gebruik van de ED 50 mm/F 2
macrolens
(bij een EV-waarde van bijv. 7 wordt het diafragma F2 gekozen met als sluitertijd 1/30 s.)
Bij gebruik van de 14-54 mm/F
2.8-3.5 zoomlens (brandpuntsaf­stand: 54 mm)
Bij gebruik van de 14-54 mm/F
2.8-3.5 zoomlens (brandpunts­afstand: 14 mm)
Sluitertijd
Programma-aanpassing (Program shift - Ps)
Door in de stand P de instelknop te verdraaien, kunt u de combinatie van diafragma en sluitertijd wijzigen terwijl de belichting optimaal blijft. Na het maken van de foto blijft deze instelling actief. Om deze aanpassing ongedaan te maken, draait u aan de instelknop tot in de zoeker de indi-
%
verandert in P, of u schakelt de camera uit. Bij gebruik van een
catie flitser is er geen programma-aanpassing mogelijk.
A
: Diafragmavoorkeuze
De camera kiest automatisch de sluitertijd die past bij het diafragma dat u hebt ingesteld. Naarmate u het diafragma verder opent (door een kleinere F-waarde te kiezen), neemt de scherptediepte verder af waardoor de achtergrond eerder onscherp wordt. Als u daaren­tegen het diafragma verder sluit (door een hogere F-waarde te kiezen), neemt de scherptediepte juist toe en worden objecten op andere afstanden dan het scherpstelpunt ook scherper afgebeeld. Voordat u de foto gaat maken, kunt u met de preview-functie controleren hoe scherp of onscherp
Het juiste programma kiezen voor een bepaalde situatie
de achtergrond in beeld komt.
Zet de functieknop op A.
1
Stel het diafragma (de F-waarde) in met instelknop .
2
Diafragma verder openen (F-waarde wordt lager)
Bij een verder geopend dia­fragma (een lage F-waarde)
Diafragmawaarde
Sluitertijd
AF-teken
Diafragmawaarde
Zoeker
Programma
22 NL
Diafragma verder sluiten
(F-waarde wordt hoger)
Bij een verder gesloten dia­fragma (een hoge F-waarde)
Geavanceerde programma's
Druk de ontspanknop half in.
3
• De camera stelt scherp en het AF-teken in de zoeker brandt.
• De door de camera gekozen sluitertijd verschijnt in de zoeker.
Sluitertijd
Zoeker Zoeker
AF-teken
Druk de ontspanknop helemaal in.
4
TIPS
De sluitertijdaanduiding blijft knipperen, ook al hebt u het diafragma veranderd.
Als bij een korte sluitertijd de sluitertijdaanduiding knippert, zet u de ISO-lichtgevoeligheid op een lagere waarde, of gebruikt u een apart verkrijgbaar ND-filter (Neutral Density- of grijsfilter) om de hoeveelheid invallend licht aan te passen.
g
“ISO – de gewenste lichtgevoeligheid instellen“ (blz. 44)
Hebt u een lange sluitertijd ingesteld en de sluitertijdaanduiding blijft knipperen, dan zet u de ISO-lichtgevoeligheid op een hogere waarde. len“ (blz. 44)
De interval van belichtingsstappen (EV-stappen) wijzigen:
In het menu kunt u de interval van EV-stappen instellen op 1/3 EV, 1/2 EV of 1 EV.
g
“EV-stap“ (blz. 68)
De scherptediepte bij de ingestelde diafragmawaarde controleren:
Zie “Preview-functie“ (blz. 25)
s
] Sluitertijdvoorkeuze
De camera kiest automatisch de diafragmawaarde die past bij de sluitertijd die u hebt ingesteld. Stel de sluitertijd in voor het soort effect dat u wilt bereiken: met korte sluitertijden kunt u snelbewe­gende onderwerpen toch scherp op de foto krijgen, terwijl u met een lange sluitertijd juist bewe­gingsonscherpte krijgt, waarmee u een gevoel van snelheid of beweging kunt oproepen.
Zet de functieknop op S.
1
Stel de sluitertijd in met instelknop .
2
Overbelicht als de sluitertijdaanduiding knippert. Kies een hogere F-waarde (diafragma verder sluiten).
Langere sluitertijd
AF-teken
g
“ISO – de gewenste lichtgevoeligheid instel-
DiafragmawaardeDiafragmawaarde Sluitertijd
Onderbelicht als de sluitertijdaanduiding knippert. Kies een lagere F-waarde (diafragma verder openen).
Een korte sluitertijd kan een snelle actie “bevriezen“ zon­der bewegingsonscherpte.
3
Het juiste programma kiezen voor een bepaalde situatie
Kortere sluitertijd
Bij een lange sluitertijd wordt een bewegend onderwerp onscherp afgebeeld, wat juist een krachtige indruk van beweging kan geven.
NL 23
Geavanceerde programma's
Druk de ontspanknop half in.
3
• De camera stelt scherp en het AF-teken in de zoeker brandt.
• De door de camera gekozen diafragmawaarde (F-waarde) verschijnt in de zoeker.
Sluitertijd
Zoeker Zoeker
AF-teken
AF-teken
DiafragmawaardeDiafragmawaarde Sluitertijd
3
Als laagst mogelijke diafragmawaarde blijft knippe­ren*, is er geen correcte belichting mogelijk (onder­belicht). Kies in dit geval een langere sluitertijd.
* Welke diafragmawaarde hierbij gaat knipperen, hangt af van het type lens en van de brandpuntsafstand
ervan.
Druk de ontspanknop helemaal in.
4
TIPS
De foto is onscherp.
Tijdens macro- en ultrateleopnamen is het risico groot dat u de camera niet stil genoeg houdt waardoor de opname onscherp wordt. Om dit te voorkomen, kiest u een kortere sluitertijd, of gebruikt u een statief met 1 of 3 poten.
De diafragma-aanduiding blijft knipperen, ook al hebt u de sluitertijd veranderd.
Als hoogst mogelijke diafragmawaarde blijft knipperen, zet u de ISO-lichtgevoeligheid op een lagere waarde, of gebruikt u een apart verkrijgbaar ND-filter (Neutral Density- of grijsfilter) om de hoeveelheid invallend licht aan te passen.
g
“ISO – de gewenste lichtgevoeligheid instellen“ (blz. 44)
Als laagst mogelijke diafragmawaarde blijft knipperen, zet u de ISO-lichtgevoeligheid op een hogere waarde.
Het juiste programma kiezen voor een bepaalde situatie
M
: Handmatig fotograferen (Manual)
U stelt dan zelf het diafragma en de sluitertijd in terwijl u blijft kijken naar de lichtmeter. Hierbij hebt u creatief de vrije hand om elke gewenste instelling te maken, onverschillig of de opname goed belicht wordt of niet. U kunt zo ook tijdopnamen maken van bijv. de sterrenhemel of vuurwerk.
Zet de functieknop op M.
1
Stel de gewenste waarden in met instelknop .
2
Standaard fabrieksinstellingen van de instelknop: Sluitertijd instellen: Verdraai de instelknop. Diafragmawaarde instellen: Verdraai de instelknop terwijl u knop F (belichtingscorrectie) ingedrukt houdt. Door de instelling te veranderen in [DIAL] wijzigt u de functie van de instelknop zodat u om het diafragma te wijzigen alleen maar de instelknop hoeft te verdraaien.
• Het aantal beschikbare diafragmawaarden hangt af van het gebruikte lenstype.
• De sluitertijd kunt u instellen tussen 1/4000 – 60" (sec.) of [bulb] (tijdopname).
• Bij het verdraaien van de instelknop wijzigen de diafragmawaarde en de sluitertijd in stap­pen van 1/3 EV.
g
“ISO – de gewenste lichtgevoeligheid instellen“ (blz. 44)
Als hoogst mogelijke diafragmawaarde blijft knippe­ren*, is er geen correcte belichting mogelijk (overbe­licht). Kies in dit geval een snellere sluitertijd.
24 NL
Geavanceerde programma's
• Op het scherm met het bedieningspaneel verschijnt de belichtingsmeter die het verschil aangeeft (binnen een bereik van –3 EV tot +3 EV) tussen de belichting volgens uw huidige instelling (diafragma en sluitertijd), en de opti­male belichting zoals de camera die heeft berekend.
Als het verschil in belichting tussen uw instelling en de optimale belichting groter is dan het schaal­bereik (–3 EV tot +3 EV), gaat links of rechts van de belichtingsmeter of knipperen.
Maak uw opname.
3
Belichtingsmeter
Onderbelichting
Overbelichting
Optimale belichting
Ruis in foto's
Bij het fotograferen met lange sluitertijden (30 seconden of langer), kan op het scherm beeldruis verschijnen, of het beeld linksboven op het scherm kan te licht zijn. Deze verschijnselen kunnen optreden als in delen van de CCD-chip die normaliter niet aan licht worden bloot­gesteld, kleine elektrische stromen worden opgewekt die de temperatuur in de CCD-chip of in de CCD-elektronica doen stijgen. Dit kan ook gebeuren als u met een hoog ingestelde ISO-waarde fotografeert in een omgeving waar een hoge temperatuur heerst. Deze ruis kunt u onderdrukken met de functie NOISE REDUCTION (ruisonderdrukking).
g
“Ruisonderdrukking“ (blz. 52)
Tijdopnamen
Bij een tijdopname maakt u een foto waarbij de sluiter open blijft staan zolang u de ontspanknop ingedrukt houdt (maximaal 8 minuten). Kies programma M (Manual) en zet de sluitertijd op [bulb] (tijdopname). U kunt ook tijdopnamen maken met de apart verkrijgbare afstandsbediening (RM-1).
g
“Tijdopnamen met de afstandsbediening“ (blz. 35)
Preview-functie
3
Het juiste programma kiezen voor een bepaalde situatie
Als u op knop fragma horende scherptediepte (het gebied tussen het dichtstbijzijnde en het verste punt dat als “scherp“ wordt waargenomen). Programmeer de preview-functie van tevoren onder de
g
1
• In de preview-stand kunt u de waarden van de belichtingsmeting niet wijzigen.
V (witbalans met één knop)
“De functie van knop V“ (blz. 71)
Druk op de knop V.
drukt, verschijnt in de zoeker de bij het huidige dia-
V
Opmerkingen
-knop.
NL 25
Auto bracketing
U kunt fotograferen met gecorrigeerde waarden voor bijvoorbeeld belichting en witbalans. Dit is handig bij het bepalen van de optimale instelling. Met deze camera kunt u de volgende soorten auto bracketing uitvoeren:
Auto bracketing Vergelijking Zie blz.
AE bracketing (belichting variëren)
WB bracketing* (witbalans variëren)
MF bracketing (scherp­stelling variëren)
Flash bracketing (flitssterkte variëren)
* WB bracketing kunt u tegelijkertijd gebruiken met andere bracketing-functies.
4
Maakt meerdere opnamen met verschillende belichtingen. blz. 44
Maakt meerdere opnamen met verschillende witbalansinstellin­gen.
Maakt meerdere opnamen met verschillende scherpstelpun­ten.
Maakt meerdere opnamen met telkens een andere hoeveel­heid flitslicht.
Gebruik van de flitser
Flitserfunctie
De camera kiest de flitserfunctie aan de hand van diverse factoren zoals een reeks flitsen en het flitsmoment. Welke flitserfuncties beschikbaar zijn, hangt af van het gekozen programma. De flit­serfuncties zijn ook beschikbaar op apart verkrijgbare externe flitsers. Als de functieknop op AUTO staat, zal de ingebouwde flitser bij weinig licht automatisch omhoog
Diverse fotografeerfuncties
springen.
Autoflitsen AUTO
Bij weinig licht of tegenlicht ontsteekt de flitser automatisch. Om een onderwerp bij tegenlicht te fotograferen, richt u het AF-kader op het onderwerp.
Flitsen met onderdrukken van rode ogen
In de stand “Flitsen met onderdrukken van rode ogen“ ont­steekt de hoofdflits pas na een reeks inleidende flitsen. Hierdoor wennen de ogen van de persoon aan het heldere licht waardoor de kans op rode ogen wordt verkleind.
Trage synchronisatie/flitsen met onderdruk­ken van rode ogen/
De trage synchronisatieflits is bedoeld voor lange sluitertijden. Normaliter kunt u bij het foto­graferen met een flitser geen al te lange sluiter­tijden instellen om camerabewegingen te voor­komen. Maar als u een onderwerp tegen een nachtelijke achtergrond fotografeert, wordt bij snellere sluitertijden de achtergrond te donker. Met trage synchronisatie kunt u zowel de achter­grond als het onderwerp goed belichten. Hierbij kunt u ook rode ogen onderdrukken. Omdat u met een lange sluitertijd werkt, gebruikt u een statief om camerabewegingen te elimineren.
H
SLOW
(traag)
1e gordijn
Normaliter ontsteekt de flitser direct nadat de sluiter volledig geopend is. Dit wordt het 1e gordijn genoemd. Tenzij u dit verandert, is dit de standaardmanier waarop de flitser ontsteekt.
!
De ogen van uw
onderwerp zien
er rood uit.
blz. 49
blz. 39
blz. 30
26 NL
Gebruik van de flitser
Trage synchronisatie/flitsen met onderdrukken van rode ogen/
H
SLOW2
(traag-2)
Bij een “2e gordijn-flits“ ontsteekt de flitser pas net voordat de sluiter dichtgaat. Door het flitsmoment te wijzigen, kunt u interessante effecten bereiken, bijvoorbeeld het suggereren van beweging door de ach­terlichten van een rijdende auto als strepen weer te geven. Hoe langer de sluitertijd, des te sterker zal het effect zijn. Wat de langst mogelijke sluitertijd is, hangt af van het gekozen programma.
Als de sluitertijd op 2 seconden is gezet
2 sec
1
2e gordijn 1e gordijn
Invulflits
Å@
De flitser ontsteekt altijd, ongeacht het beschikbare licht. Deze functie dient om schaduwen op het gelaat van personen op te heffen bijvoorbeeld de schaduw van boombladeren en bij tegenlichtop­namen, maar ook om kleurverschuivingen te corrigeren die veroorzaakt wor den door kunstlicht (met name van TL-lampen).
2 sec 0
1e sluitergordijn: flitser ontsteekt
Sluiter helemaal openSluiter gaat dicht 2e sluitergordijn: flitser ontsteekt
#
Opmerkingen
• Als de flits ontsteekt, is de sluitertijd ingesteld op 1/180 seconde of korter. Als u met de invulflits een onderwerp tegen een lichte achtergrond fotografeert, kan de achtergrond overbelicht zijn. In dit geval gebruikt u de optionele externe flitser FL-50/FL-36 en fotografeert u in de stand Super FP.
Flitser uit
De flitser ontsteekt niet. In deze stand kunt u de flitser als AF-lichtbron gebruiken (mits de flitser omhoog staat).
$
g
“AF-lichtbron“ (blz. 40)
Flitssynchronisatiesnelheid
U kunt de sluitertijd veranderen die wordt gebruikt bij het ontsteken van de ingebouwde flitser.
“Flitssynchronisatie“ (blz. 70)
g
Handmatig flitsen (Manual)
Hiermee kunt u de ingebouwde flitser een door u in te stellen hoeveelheid licht laten afgeven. Als u [MANUAL FLASH] op [ON] ( licht kiezen. Bij handmatig flitsen is de F-waarde die u moet instellen afhankelijk van de afstand tot het onderwerp.
Hoeveelheid licht naar verhou-
ding
VOL (1/1) 13 36
1/4 6 18 1/16 3 9 1/64 1.5 4.5
Bereken met de onderstaande formule de F-waarde die u moet instellen
Diafragma (F-waarde) =
g
blz. 70)zet, kunt u bij de instelling flitserfunctie de gewenste hoeveelheid
RG: Richtgetal van de flitser
Ingebouwde flitser F-36 externe flitser (optioneel)
RG x ISO-waarde
Afstand tot het onderwerp in meters
NL 27
4
Overige fotografeerfuncties
Gebruik van de flitser
ISO-lichtgevoeligheid
ISO-waarde 100 200 400 800 1600
Correctiecoëfficiënt 1.0 1.4 2.0 2.8 4.0
Flitserfuncties die beschikbaar zijn in verschillende programma's
Weergave in
Pro-
gramma
4
Overige fotografeerfuncties
*1 Met de flitser in de stand Super FP detecteert de flitser eerst het tegenlicht alvorens de flits te ontsteken.
*2 In de stand / zijn AUTO, !, # en $ niet beschikbaar.
bedieningspa-
neel / menu
AUTO Autoflitsen
!
P
A
i
&
l
/ *
j
S
M
g “Super FP-flitser“ (blz. 31)
# Invulflitsen Ontsteekt altijd
$ Flitser uit
!SLOW
#SLOW
#SLOW2
2
#FULL
#1/4 Handmatig flitsen (1/4) #1/16 Handmatig flitsen (1/16) #1/64 Handmatig flitsen (1/64)
# Invulflitsen
H
$ Flitser uit
#SLOW2
#FULL
#1/4 Handmatig flitsen (1/4) #1/16 Handmatig flitsen (1/16) #1/64 Handmatig flitsen (1/64)
Flitserfunctie
Autoflitsen
(rode ogen onderdrukken)
Trage synchronisatie
(rode ogen onderdrukken)
Trage synchronisatie
(1e gordijn)
Trage synchronisatie
(2e gordijn)
Handmatig flitsen
(volle sterkte)
Invulflitsen
(rode ogen onderdrukken)
Invulflits/
trage synchronisatie/
(2e gordijn)
Handmatig flitsen
(volle sterkte)
Synchroni-
satiemo-
ment
1e gordijn
1e gordijn
2e gordijn
1e gordijn
2e gordijn
1e gordijn
Ontstekingsmo-
ment
Ontsteekt auto-
matisch in het
donker en bij
Ontsteekt auto-
matisch in het
donker en bij
Ontsteekt altijd
Ontsteekt altijd
tegenlicht *
tegenlicht *
1
1
De flitserfunctie instellen (flash mode)
Beperkte slui-
tertijden
1/30 s – 1/180 s
60 s –
1/180 s
60 s –
1/180 s
60 s –
1/180 s
i
1 2
Flash mode i
Stel dit in met instelknop .
In de standen P / A / i / & / l / j / / : AUTO / ! / !SLOW / #SLOW / #SLOW2 / # / $ In de standen S / M : # / H / #SLOW2 / $
28 NL
Gebruik van de flitser
Druk op knop i.
3
Zoeker
: Autoflitsen : Rode ogen onderdrukken : Trage synchronisatie (1e gordijn) : Trage synchronisatie (2e gordijn) : Flitser uit
Gebruik van de ingebouwde flitser
Bij gebruik van een lens met een brandpuntsafstand van minder dan 14 mm (vergelijkbaar met een 28 mm lens op een kleinbeeldcamera) kunnen bij het licht van de ingebouwde flitser de randen van de foto donkerder worden (vignettering). Of dit effect inderdaad optreedt, hangt af van het lenstype en de omstandigheden (zoals de afstand tot het onderwerp).
Zet de aan/uit-schakelaar op ON. Druk op # (flitser) om de flitser
1
omhoog te laten springen.
• Bij de hieronder vermelde programma's zal de ingebouwde flitser bij weinig licht of bij tegenlicht automatisch omhoogspringen en ontsteken.
AUTO
/ i / & / / / B / U / / / g
Druk de ontspanknop half in.
2
•Als # constant brandt, is de flitser gebruiksklaar. Als dit teken knippert, is de flitser bezig met opladen. Wacht in dit geval tot het opladen is voltooid.
Druk de ontspanknop helemaal in.
3
Menu-instelprocedure
Menu  [] [FLASH MODE] Instelling
Zoeker
Flitser stand­by-teken
Regelen van de flitssterkte
U kunt instellen hoe sterk het flitslicht moet zijn. Bij sommige situtaties krijgt u betere resutaten als u de flitssterkte aanpast, bijv. bij het fotograferen van kleine objecten en bij een verre achtergrond. Op deze wijze kunt u het contrast verbeteren (het onderscheid tussen lichte en donkere partijen) waardoor uw foto's levendiger worden.
Menu[][w]
1
Stel de correctiewaarde in met .
2
Druk op knop i.
3
TIPS
Om de instelling w snel op te roepen:
Als u de knoppen # (flitser) en F (belichtingscorrectie) tegelijkertijd indrukt, verschijnt het
w
scherm
. Stel met de instelknop de gewenste waarde in.
4
Overige fotografeerfuncties
Opmerkingen
• Dit werkt niet als de externe flitser is ingesteld op MANUAL.
• Als u de flitssterkte op de externe flitser hebt ingesteld, wordt dit gecombineerd met de flitssterkte-instel­ling van de camera.
• Bij de flitssterkte-instelling wordt rekening gehouden met een eventuele belichtingscorrectie. Als [w+F] op [ON] staat, wordt een eventuele belichtingscorrectie ook meegenomen bij het berekenen van de correctiewaarde voor de flitssterkte.
NL 29
Gebruik van de flitser
Flash bracketing (flitssterkte variëren)
De camera maakt meerdere opnamen met telkens een andere hoeveelheid flitslicht.
Menu
1 2
3
4
[
Stel dit in met .
[OFF] / [3F 0.3EV] / [3F 0.7EV] / [3F 1.0EV]
In het CUSTOM-menu kunt u de interval van van de EV-stappen wijzigen. g “EV-stap“ (blz. 68)
Druk op knop i.
• Als u de ontspanknop indrukt. maakt de camera 3 opnamen, de eerste met de optimale hoeveelheid licht, de tweede met wat minder licht (–), en de derde met wat meer licht (+).
[FL BKT]
Externe elektronenflitsers (optioneel)
Naast de ingebouwde flitser kunt u ook gebruik maken van externe flitsers die geschikt zijn voor deze camera. Hiermee beschikt u bij flitsopnamen over een groter aantal mogeli jkheden bij verschil­lende opnamesituaties. De externe flitsers communiceren met de camera, zodat u de flitserfuncties van de camera kunt uit­breiden met andere flitserfuncties zoals TTL, AUTO en Super FP. De externe flitser kunt u bevesti­gen op de flitsschoen van de camera. Meer informatie vindt u in de handleiding van de externe flit­ser.
Beschikbare functies bij gebruik van externe flitsers
Overige fotografeerfuncties
Optionele flitser FL-50 FL-36 FL-20 RF-11 TF-22
Flitsregeling
RG (richtgetal)
(ISO100)
* Berekend op basis van een kleinbeeldcamera.
TTL AUTO, AUTO, MANUAL,
FP TTL AUTO, FP MANUAL
RG 50 (85 mm*) RG 28 (24 mm*)
RG 36 (85 mm*) RG 26 (24 mm*)
TTL AUTO, AUTO,
MANUAL
RG20
(35 mm*)
TTL AUTO, MANUAL
RG11 RG22
Opmerkingen
• De optionele externe flitsers kunt u niet samen met de ingebouwde flitser gebruiken.
• De optionele flitser FL-40 kunt u niet gebruiken.
Gebruik van een externe elektronenflitser
Schakel de flitser altijd pas in nadat u hem op de camera hebt bevestigd.
Schuif het afdekkapje uit de flitsschoen zoals
1
aangegeven door de pijl in de afbeelding.
Schuif de flitser in de flitsschoen.
2
• Als de vergrendelpen uitsteekt, verdraait u de ver­grendelring zo ver mogelijk in de tegengestelde rich­ting van de pijl LOCK. Hierdoor wordt de vergren­delpen naar binnen getrokken.
Vergrendelpen
30 NL
Vergrendelring
Loading...
+ 98 hidden pages