Olympus E330 User Manual [nl]

DIGITALE CAMERA
HANDLEIDING
NL
De functies van de camera gebruiken
Het juiste programma kiezen voor bepaalde lichtomstandigheden
Overige fotofuncties
Scherpstelfuncties
Belichting, beeld en kleur
Beelden weergeven
Instellingen / functies van uw camera aanpassen
Printen
Aansluiten op een computer
Uw camera beter leren kennen
Informatie
Verwisselbare lenzen
Diversen
In deze handleiding vindt u uitleg over geavanceerde functies voor het maken en weergeven van foto's, over het aanpassen van functies en instellingen, over het overzetten van de opgenomen beelden naar een computer, enz.
Voordat u belangrijke opnamen gaat maken, doet u er goed aan eerst enkele proefopnamen te maken om vertrouwd te raken met uw camera.
De afbeeldingen van het scherm en de camera zijn tijdens de ontwikkeling van het toestel vervaardigd en kunnen op kleine punten afwijken van het toestel dat u in handen hebt.
Voor klanten in Europa
Het waarmerk “CE“ garandeert dat dit product voldoet aan de richtlijnen van de EU (Europese Unie) wat betreft veiligheid, gezondheid, milieubeheer en persoonlijke veiligheid van de gebruiker. Apparaten met het waarmerk “CE“ zijn bedoeld voor de Europese markt.
Dit symbool [doorgekruiste verrijdbare afvalbak volgens WEEE Annex IV] geeft de gescheiden inzameling van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur in de landen van de EU aan. Gooi het apparaat a.u.b. niet bij het gewone huisvuil. Maak a.u.b. gebruik van het inzamelsysteem dat in uw land beschikbaar is voor de afvoer van dit product.
Handelsmerken
IBM is een gedeponeerd handelsmerk van International Business Machines Corporation.
Microsoft en Windows zijn gedeponeerde handelsmerken van Microsoft Corporation.
MacIntosh is een handelsmerk van Apple Computer Inc.
xD-Picture Card™ is een handelsmerk.
Alle andere genoemde bedrijfs- en productnamen zijn gedeponeerde handelsmerken en/of handelsmerken van de betreffende rechthebbenden.
De in deze handleiding genoemde normen voor camera bestandssystemen zijn de door de Japan Electronics and Information Technology Industries Association (JEITA) opgestelde “Design Rule for Camera File System / DCF“-normen.
Hoe leest u de instructies
Indicaties die in deze handleiding gebruikt worden
Belangrijke informatie over factoren die tot storingen of problemen bij de bediening kunnen leiden. Daaronder ook waarschuwingen voor handelingen die u absoluut dient te voorkomen.
TIPS
g
Handige informatie en tips voor een optimaal gebruik van uw camera.
Verwijzingen naar pagina's met details of relevante informatie.
2 NL
Inhoudsopgave
Beschrijft de functies van de camera en hoe u ze bedient.
Beschrijft de diverse programma's voor het fotograferen.
Beschrijft de diverse manieren van fotograferen.
Beschrijft de functies die voor het scherpstellen worden gebruikt.
Beschrijft de functies die te maken hebben met belichting, beeld en kleur.
Beschrijft de functies die gebruikt worden voor het weergeven van opgenomen beelden.
Beschrijft de overige verschillende soorten functies. De instellingen of functies kunnen aangepast worden aan de omgeving waarin de camera gebruikt wordt.
Beschrijft hoe u opgenomen beelden print.
Beschrijft hoe u de beelden van de camera naar uw computer overbrengt en ze daar opslaat
Kijk hier als u hulp nodig hebt of als u meer over de camera wilt weten.
Beschrijft hoe u met de kaartjes en het laadapparaat om moet gaan en bevat een lijst met functies en monitorbeelden van de camera.
Beschrijft hoe u met verwisselbare lenzen om moet gaan.
De functies van de camera gebruiken
De juiste functie kiezen voor bepaalde lichtomstandigheden
Diverse fotofuncties
Scherpstelfuncties
Belichting, beeld en kleur
Beelden weergeven
Instellingen / functies van uw camera aanpassen
Printen
Aansluiten op een computer
Uw camera beter leren kennen
Informatie
Verwisselbare lenzen
blz. 11
blz. 15
blz. 22
blz. 36
blz. 40
blz. 51
blz. 59
blz. 71
blz. 76
blz. 83
blz. 95
blz. 103
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
Beschrijft voorzorgsmaatregelen met betrekking tot het gebruik van de camera en accessoires.
3 NL
Diversen
blz. 105
13
Overzichtstekening van de camera
Camera
u (Live view) knop g blz. 20 #UP knop g blz. 28
A/B knop g blz. 20
Oculairsluithendel g blz. 32
Zoeker g blz. 96
Oogcorrectieknop
q (Weergave) knop
g blz. 51
S (Wis) knop
g blz. 58
MENU knop
g blz. 13
INFO (Informatiedisplay)
knop g blz. 53
LCD-monitor
g blz. 97
g blz. 13
Lichtmeetknop
g blz. 41
AEL/AFL knop
g blz. 43 0 (Protect) knop g blz. 57
j (Sluiterfunctie) knop
g blz. 31, blz. 32, blz. 33 < (Kopiëren / Printen) knop g blz. 57, blz. 74
Indicatie-LED Dataverkeer g blz. 80
WB (Witbalans) knop g blz. 45
AF (Scherpstelfunctie) knop g blz. 36
i knop g blz. 13
ISO knop g blz. 44 Pendelknop
Multiconnector g blz. 74, blz. 79
Klepje over de connector
Functieknopg blz. 11
Instelknop
g blz. 13, blz. 64
Cameraschakelaar
F (Belichtingscorrectie)
knop g blz. 42
4 NL
CF-kaartsleuf
xD-picture-kaartsleuf
SSWF-indicatielampje g blz. 93
Ontspanknopg blz. 15
Uitwerpknop
Klepje van het
Flitsschoen g blz. 29
kaartje
Markering voor
lenskoppeling
Flitser g blz. 28
Spiegel
Lensvergrendelingspen
Lensontgrendelknop
Zelfontspanner / LED afstandsbediening /
ontvanger afstandsbediening g blz. 33
Vergrendelknop van het
batterijcompartiment
Klepje van het
batterijcompartiment
Voorbereiding
Lensvatting (Bij het bevestigen van de lens verwijdert u eerst de cameradop van de camera die voorkomt dat stof en vuil kunnen binnendringen.)
Statiefaansluiting
Batterij laden
Laad de batterij op met het meegeleverde laadapparaat. Bij aankoop is de batterij niet volledig opgeladen. Daarom dient u deze vóór gebruik eerst helemaal op te laden.
Lithium-ion-batterij (BLM-1)
Indicator voor laadtoestand Rood lichtje: Bezig met opladen Groen lichtje: Opladen voltooid (laadtijd: ca. 5 uur)
Lithium-ion-laadapparaat (BCM-2)
3
1
Verwijder de cameradop van de batterij.
Netsnoer
NL 5
Camerariem bevestigen
1
2
3
Opmerkingen
• Bevestig de camerariem op de hierboven beschreven wijze zodat de camera niet kan vallen. Als de camerariem niet goed bevestigd is en de camera valt, stelt Olympus zich niet aansprakelijk voor de schade.
Batterij inzetten
Zorg dat de cameraschakelaar op
1
staat.
OFF
Batterijvergrendeling
3
Batterij uitnemen
Druk op de batterijvergrendeling om deze te ontgrendelen en haal de batterij eruit.
Uitrichtteken
Een lens op de camera bevestigen
Verwijder de cameradop van de camera
1
en de achterkap van de lens (linksom). Houd de rode koppelingsmarkering op
2
de lens tegenover de rode markering op
Markering voor lenskoppeling (rood)
Uitrichtteken (rood)
de camera, en steek de lens in het camerahuis. Draai de lens rechtsom tot u een klik hoort.
Verwijder het lenskapje.
3
2
1
De lens uit de camera verwijderen
Terwijl u de lensontgrendelknop ingedrukt houdt, draait u de lens linksom tot u deze kunt verwijderen. g“Overzichtstekening van de camera“ (blz. 4)
6 NL
Lenskapje
Een geheugenkaartje plaatsen
Open het klepje van het kaartje en plaats het kaartje.
Compact Flash/Microdrive xD-Picture card
Steek het contactvlak van het kaartje zo ver mogelijk in de sleuf.
WMarkering
Schuif het kaartje zoals aangegeven in de afbeelding erin tot het vastklikt.
CF-kaartsleuf
xD-picture-Card-sleuf
Opmerkingen
• Druk het kaartje niet naar binnen met een pen of een ander hard of spits voorwerp.
• Zolang de camera is ingeschakeld, mag u de klepjes van het batterijcompartiment en het kaartje niet openen en de batterij of het kaartje niet verwijderen. Als u dit doet, kunnen de gegevens op het kaartje worden beschadigd. Eenmaal beschadigde gegevens kunnen niet worden hersteld.
Geheugenkaartje verwijderen
Verwijder het kaartje als de indicatie-LED Dataverkeer dooft.
Uitwerpknop
Indicatie-LED Dataverkeer
Compact Flash/Microdrive xD-Picture card
Druk de uitwerpknop helemaal in, laat deze uitspringen, en druk de knop dan weer helemaal in.
Druk zachtjes op het geplaatste kaartje en het springt eruit.
NL 7
Voorbereidingen
Camera inschakelen
Zet de cameraschakelaar op ON. Om de camera uit te schakelen, zet u de cameraschakelaar op OFF.
Zet de functieknop op P.
SSWF-indicatielampje
INFO-knop
Batterijcontrole
Als de camera ingeschakeld wordt of als de batterij bijna leeg is, verandert de indicatie van de batterijlading.
Brandt (groen)
Resterende batterijlading:
*2
Hoog.
*1 Knippert in de zoeker. *2 Het energieverbruik van uw digitale camera varieert afhankelijk van het gebruik en de omstandigheden
tijdens het bedienen. Onder sommige omstandigheden kan de camera zichzelf uitschakelen zonder een waarschuwing te geven dat de batterij leegraakt.
Brandt *1 (rood)
Resterende batterijlading: Laag. Binnenkort opladen.
Monitor
Zodra u de camera inschakelt, verschijnt het fotofunctievenster op de monitor. Verschijnt het fotofunctievenster niet, druk dan op de knop INFO.
[BATTERY EMPTY] (batterij leeg) verschijnt.
Resterende batterijlading: Leeg.
Automatische stofreductie
Zodra u de camera inschakelt, wordt automatisch de functie stofreductie geactiveerd. Hierbij wordt met behulp van ultrasone trillingen stof en vuil verwijderd van het filteroppervlak van het beeldopneemelement. Tijdens deze reiniging knippert het SSWF-lampje (Super Sonic Wave Filter).
Datum / Tijd instellen
Informatie over datum en tijd is samen met de beelden opgeslagen op het kaartje. Het bestandsnummer is ook inbegrepen bij de informatie over datum en tijd. Zorg ervoor dat u de juiste datum en tijd instelt voor u de camera gebruikt.
Druk op de
1
g
MENU
“Overzichtstekening van de camera” (blz. 4)
-knop.
8 NL
Gebruik
2
[
• De geselecteerde functie wordt dan groen weergegeven.
Gebruik
3
“Y-M-D“, “M-D-Y“, “D-M-Y“. Druk daarna op d. Gebruik
4
druk op
ac
X
] te selecteren, druk dan op d.
om [ ] te selecteren, druk dan op d. Gebruik
ac
om één van de volgende datumnotaties te selecteren:
ac
om het jaartal in te stellen en
d
om naar de instelling van de
ac
maand te gaan. Herhaal deze procedure tot u datum en tijd
5
volledig heeft ingesteld.
• De tijd verschijnt in 24-uurs notatie.
Druk op knop i.
6
Opmerkingen
• De datum en tijd worden naar de standaardinstellingen af fabriek hersteld als ongeveer 1 dag geen batterij in de camera zit. Deze inst ellingen kunnen eerder verloren gaan als de batterij maar gedu rende een korte tijd in de camera heeft gezeten voordat deze eruit werd gehaald.
Voordat u gaat fotograferen
Oogcorrectie van de zoeker instellen
Verwijder het lenskapje. Terwijl u door de zoeker kijkt, verdraait u langzaam de oogcorrectieknop.
Zodra u het autofocuskader goed en scherp kunt zien, bent u klaar.
AF-kader
Oogcorrectieknop
om
Zoeker
De hoek van de monitor instellen
De hoek van de monitor kan voor het nemen van foto's
1
3
2
• Oefen geen overmatig grote kracht uit op de monitor. Als u de camera op een statief zet, let er dan op dat de onderkant van de monitor niet tegen het statief slaat.
• Zorg ervoor dat de achterkant van de monitor en het bereik rond de metalen fitting niet beschadigd worden.
aan de omgeving aangepast worden.
De hoek kan binnen het bereik van de gestippelde lijnen veranderd worden.
Opmerkingen
NL 9
Fotograferen
Door de zoeker kijken om een foto te maken
Zet de functieknop op P.
Richt het autofocuskader op het
1
onderwerp terwijl u door de zoeker kijkt.
AF-kader (autofocus)
Functieknop
Ontspanknop
Zoeker
Scherpstellen.
2
Druk de ontspanknop rustig (half) in.
• De scherpstelling wordt vastgehouden wanneer u een pieptoon hoort. De AF-bevestiging en en het AF-kader verschijnen in de zoeker.
• De door de camera automatisch gekozen combinatie van sluitertijd en diafragmawaarde verschijnt.
• Het fotofunctievenster verschijnt niet als de ontspanknop ingedrukt wordt.
Laat de ontspanknop los.
3
Druk de ontspanknop helemaal in.
• Als een foto wordt genomen, is er een sluitergeluid te horen.
• De indicatie-LED Dataverkeer knippert en de camera slaat de foto op.
Rec view
Dit biedt u de mogelijkheid de foto die u zojuist genomen heeft op de monitor weer te geven terwijl de foto op het kaartje wordt opslagen.
Indicatie-LED Dataverkeer
Half indrukken
AF-bevestiging
Sluitertijd
Diafragmawaarde
Helemaal indrukken
10 NL
Gebruik van de functieknop
De functieknop biedt u de mogelijkheid de camera-instellingen moeiteloos aan het onderwerp en de lichtomstandigheden aan te passen.
Programma's voor gemakkelijk fotograferen
Deze camera heeft optimale instellingen voor verschillende onderwerpen. Afhankelijk van de camerafunctie kunt u de instellingen veranderen
i Portret voor een portret van een persoon.
l Landschap voor het fotograferen van landschappen en andere buitenscènes. & Macro voor het maken van close-up-opnamen (macro shooting). j Sport voor scherpe opnamen van snelbewegende onderwerpen.
/ Nachtscène en portret voor scherpe opnamen van het onderwerp tegen een
nachtelijke achtergrond.
g Motiefprogramma’s
In deze stand kunt u kiezen uit 20 verschillende motiefprogramma's voor diverse situaties. g (blz. 15)
Geavanceerde fotofuncties
P programmagestuurd fotograferen
Hierbij kiest de camera zelf een combinatie van diafragma en sluitertijd. g (blz. 16)
A Diafragmavoorkeuze
Hierbij stelt u zelf het gewenste diafragma in. De camera kiest automatisch de bijpassende sluitertijd. g (blz. 17)
S Sluitertijdvoorkeuze
Hierbij stelt u zelf de gewenste sluitertijd in. De camera kiest automatisch het bijpassende diafragma. g (blz. 18)
M Handmatig fotograferen
Hierbij kiest u zelf de gewenste combinatie van sluitertijd en diafragma. g (blz. 19)
g (blz. 15)
1
De functies van de camera gebruiken
NL 11
Instellen van de functies
Fotofunctievenster
ON
Zodra u de cameraschakelaar op fotofunctievenster met informatie.
1
g
“Overzichtstekening van de camera” (blz. 4)
De weergave verandert bij elke druk op knop
Zodra u de functieknop op g zet, verschijnt het motiefmenu. (gblz. 15)
Fotofunctievenster
Normaal Gedetailleerd Uit
De functies van de camera gebruiken
Functies instellen
U kunt de functies van deze camera op drie manieren instellen.
Instellen terwijl u naar het fotofunctievenster kijkt (gblz. 12)
Instellen met behulp van de directe knoppen (gblz. 13)
Instellen vanuit het menu (gblz. 13)
Functies instellen vanuit het fotofunctievenster
Selecteer een functie in het fotofunctievenster en verander de instelling.
Druk op knop i.
1
g
“Overzichtstekening van de camera” (blz. 4)
• Op het fotofunctievenster verschijnt de cursor.
zet, verschijnt op de LCD-monitor het
INFO
.
Fotofunctievenster Cursor
Met de pendelknop p verplaatst u de cursor naar de functie die u wilt
2
instellen.
Bijvoorbeeld bij het instellen van de witbalans
Draai de instelknop om de instelling te veranderen.
3
• Door op de knop i te drukken terwijl de functie geselecteerd is, verschijnt het menu voor die functie. Draai de instelknop om de instelling te veranderen.
• Als u na het instellen enkele seconden wacht, wordt uw instelling bevestigd en verschijnt het fotofunctievenster opnieuw.
Directmenu
12 NL
Procedures bij gebruik van het fotofunctievenster
In deze handleiding worden de procedures bij gebruik van het fotofunctievenster (tot het moment waarop een directmenu verschijnt) als volgt aangegeven.
Bijvoorbeeld bij het instellen van de witbalans
iWBi
Instellen met behulp van de directe knoppen
Deze camera is uitgerust met directe knoppen waaraan functies zijn toegekend en snel ingesteld kunnen worden.
Druk op de knop die bestemd is voor de functie die u wilt instellen.
1
• Het directmenu verschijnt.
Stel dit in met instelknop.
2
• Als u na het instellen enkele seconden wacht, wordt uw instelling bevestigd en verschijnt het fotofunctievenster opnieuw. g “Button timer (knoptimer)” (blz. 69). U kunt de gemaakte instelling ook bevestigen met knop i.
• Stelt u de camera in met directe knoppen, dan kunt u uw instellingen ook vanuit de zoeker bevestigen.
Lijst met directe knoppen
g
“Overzichtstekening van de camera” (blz. 4)
De functies zijn als volgt aan de knoppen toegewezen.
1 WB Witbalans knop Witbalans instellen blz. 45 2 AF Scherpstelknop Scherpstelfunctie kiezen blz. 36 3 ISO ISO-knop Lichtgevoeligheid (ISO) instellen blz. 44 4 d Lichtmeetknop Lichtmeetmethode kiezen blz. 41
5 j Sluiterfunctieknop
6 F Belichtingscorrectieknop Belichtingscorrectie blz. 42 7 u Knop Live bekijken Functie Live bekijken blz. 20 8
A/B
Directe knoppen Functie Zie blz.
Repeterende opnamen / Zelfontspanner / Afstandsbediening
A/B-functieknop Functie Live bekijken wisselen blz. 20
blz. 31, blz. 32,
blz. 33
Instellen vanuit het menu
1
De functies van de camera gebruiken
Druk op de
1
• Het menu verschijnt op de LCD-monitor. g “Overzichtstekening van de camera” (blz. 4)
MENU
-knop.
Onderin het monitorbeeld staan de bedieningsaanwijzingen.
CANCEL Ja : Druk op MENU om de instelling o ngedaan te
SELECT J/ : Druk op dac om de functie te selecteren.
GO J f : Druk op i om de gemaakte instelling te
maken.
De pijltjes op het scherm komen overeen met de onderstaande pendelknopsymbolen.
: a : c : d : b
bevestigen.
NL 13
Selecteer het gewenste tabblad met .
2
• De functies zijn gerangschikt in tabbladen.
1
Soorten tabbladen
Fotofuncties instellen.
Fotofuncties instellen.
q Weergavefuncties instellen.
Voorkeurfuncties aanpassen.
Functies instellen waarmee u de camera efficiënt kunt gebruiken.
Selecteer een functie.
3
De functies van de camera gebruiken
Selecteer een instelling.
4
Druk zo vaak op i tot het menu verdwijnt.
5
• Het normale fotofunctiemenu verschijnt dan weer.
Hiermee gaat u naar functies binnen het geselecteerde tabblad.
Gaat naar het instelmenu van de geselecteerde functie (sommige functies kunnen vanuit het menu ingesteld worden).
Voorbeeld van een instelmenu
Tabblad
Instelling
Voorbeeld van een menuscherm
De huidige instelling verschijnt op het scherm
Functie
Procedures bij het gebruik van menu's
In deze handleiding worden de procedures bij gebruik van menu's als volgt aangegeven.
Bijvoorbeeld bij het instellen van de witbalans MENU[W][WB] Instelling
14 NL
Fotofuncties
Met de functieknop kunt u kiezen tussen de volgende fotofuncties.
g
“Overzichtstekening van de camera” (blz. 4)
Programma's voor gemakkelijk fotograferen
Selecteren afhankelijk van de te fotograferen scène. De camera kiest automatisch de juiste instellingen.
i Portret l Landschap & Macro j Sport
/ Nachtscène en portret
g De camera beschikt over 20
verschillende motiefprogramma's. g “Motiefprogramma” (blz. 15)
Instelling
Zet de functieknop op het gewenste programma.
Voor g, zie g“Motiefprogramma” (blz. 15).
Fotograferen
Voor A/S/M, stel de sluitertijd of de diafragmawaarde eerst in.
g“A
: Diafragmavoorkeuze” (blz. 17), “S: Sluitertijdvoorkeuze“ (blz. 18),
M
: Handmatig fotograferen“ (blz. 19)
.
Geavanceerde programma's
Voor geavanceerde en creatieve opnamen kunt u de diafragmawaarde en de sluitertijd zelf instellen.
P Programmagestuurd
fotograferen(g blz. 16)
A Diafragmavoorkeuze(g blz. 17) S Sluitertijdvoorkeuze(g blz. 18) M Handmatig fotograferen(g blz. 19)
2
De juiste functie kiezen voor bepaalde lichtomstandigheden
Druk de ontspanknop half in om scherp te stellen en druk de knop helemaal in
Sluitertijd
Diafragmawaarde
om de foto te nemen.
Als de ontspanknop half wordt ingedrukt, verschijnt het diagram rechts in de zoeker.
AF-bevestiging
Belichtingsfunctie
Motiefprogramma
Als u een programma voor een bepaalde situatie kiest, past de camera zijn instellingen optimaal aan de lichtomstandigheden aan. In tegenstelling tot het motiefprogramma van de functieknop, kunnen de meeste functies niet veranderd worden.
Zet de functieknop op g
1
Selecteer met
2
• Er verschijnt een beschrijving en een voorbeeld van het geselecteerde motief.
Druk op knop i.
3
• De camera is nu klaar om te fotograferen.
• Om de instelling te wijzigen, drukt u nogmaals op i.
ac
het gewenste motiefprogramma.
.
Zoeker
NL 15
Soorten motiefprogramma's
Pictogram Stand Pictogram Stand
I 1 PORTRAIT (portret) J 11 MACRO L 2 LANDSCAPE (landschap) r 12 NATURE MACRO
K 3 LANDSCAPE+PORTRAIT
2
G 4 NIGHT SCENE (nachtscène) * 14 SUNSET (zonsondergang) U 5 NIGHT+PORTRAIT
G 6 CHILDREN (kinderen) @ 16 DOCUMENTS (documenten) J 7SPORT s 17 PANORAMA H 8 HIGH KEY (overbelichten) g 18 BEACH & SNOW (strand &
I 9 LOW KEY (onderbelichten) B 19 UNDER WA TER WIDE (onder
q 10 IMAGE STABILIZATION
(landschap+portret)
(nacht+portret)
(beeldstabilisatie)
& 13 CANDLE (kaars)
( 15 FIREWORKS (vuurwerk)
A 20 UNDER WATER MACRO
(natuuropname macro)
sneeuw)
water groothoek)
(onder water macro)
Geavanceerde fotofuncties
P
: programmagestuurd fotograferen
Aan de hand van de helderheid van het onderwerp kiest de camera een optimale combinatie van diafragmawaarde en sluitertijd. Met Ps (Program Shift) kunt u de combinatie van sluitertijd en diafragma naar wens aanpassen met behoud van de juiste belichting (EV-waarde = Exposure Value).
Zet de functieknop op P.
De juiste functie kiezen voor bepaalde lichtomstandigheden
Fotofunctievenster
Sluitertijd Diafragmawaarde
AF-bevestiging
Belichtingsfunctie
Diafragmawaarden en sluitertijden in de stand
In de stand P is de camera zo geprogrammeerd dat deze aan de hand van de helderheid van het onderwerp automatisch de diafragmawaarde en de sluitertijd kiest zoals hieronder wordt aangegeven. Het programma lijndiagram is afhankelijk van het type lens dat gebruikt wordt.
Bij gebruik van een ED 50 mm F2 MACRO-lens (bij een EV-waarde van bijv. 7 wordt de diafragma­waarde F2 gekozen met als sluitertijd 1/30 s)
Bij gebruik van de 14 mm – 54 mm F 2,8 – 3,5 zoomlens (brandpuntsafstand: 54 mm)
Bij gebruik van de 14 mm – 54 mm F 2,8 – 3,5 zoomlens (brandpuntsafstand: 14 mm)
P
Sluitertijd
Zoeker
Diafragmawaarde
16 NL
Programmacorrectie (%)
Door in de stand P de instelknop te verdraaien, kunt u de combinatie van diafragma en sluitertijd wijzigen terwijl de belichting optimaal blijft. Na het maken van de foto blijft deze instelling actief. Om de programmacorrectie ongedaan te maken, draait u aan de instelknop tot in de zoeker of in het fotofunctievenster de indicatie schakelt de camera uit. Bij gebruik van een flitser is er geen programmacorrectie mogelijk.
A
: Diafragmavoorkeuze
De camera kiest automatisch de sluitertijd die past bij de diafragmawaarde die u hebt ingesteld. Naarmate u het diafragma verder opent (door een lagere diafragmawaarde te kiezen), neemt de scherptediepte verder af waardoor de achtergrond eerder onscherp wordt. Naarmate u het diafragma verder sluit (door een hogere diafragmawaarde te kiezen), neemt de scherptediepte toe. Deze functie gebruikt u als u de weergave van de achtergrond wilt beïnvloeden. Voordat u de foto gaat maken, kunt u met de controlebeeldfunctie controleren hoe scherp of onscherp de achtergrond in beeld komt.
g
“Controlebeeldfunctie” (blz. 21)
%
verandert in P, of u
Sluitertijd Diafragmawaarde
AF-bevestiging
Belichtingsfunctie
Zoeker
Stel de functieknop op A in en draai de instelknop om de diafragmawaarde in te stellen.
Diafragma verder openen (F­getal wordt lager)
Bij een lagere diafragmawaarde (F-getal)
2
De juiste functie kiezen voor bepaalde lichtomstandigheden
Sluit het diafragma
(F-getal wordt hoger)
Bij een hogere diafragmawaarde (F-getal)
Weergave in de zoeker als de ontspanknop half ingedrukt is.
Sluitertijd
AF-bevestiging
Belichtingsfunctie
Diafragmawaarde
Overbelicht als de sluitertijdaanduiding knippert. Verhoog de diafragmawaarde. (F-getal).
Zoeker
Belichtingsfunctie
Sluitertijd
AF-bevestiging
Diafragmawaarde
Zoeker
Onderbelicht als de sluitertijdaan­duiding knippert. Kies een lagere diafragmawaarde (F-getal).
NL 17
TIPS
De sluitertijdaanduiding blijft knipperen, ook al hebt u de diafragmawaarde veranderd.
Als bij een korte sluitertijd de sluitertijdaanduiding knippert, zet u de ISO-lichtgevoeligheid op een lagere waarde, of gebruikt u een apart verkrijgbaar ND-filter (Neutral Density- of grijsfilter) om de hoeveelheid invallend licht aan te passen.
g
“ISO – de gewenste lichtgevoeligheid instellen” (blz. 44)
Hebt u een lange sluitertijd ingesteld en de sluitertijdaanduiding blijft knipperen, dan zet u de ISO-lichtgevoeligheid op een hogere waarde. instellen” (blz. 44)
2
g
“ISO – de gewenste lichtgevoeligheid
Het interval van belichtingsstappen (EV-stappen) wijzigen: g “EV-stap“ (blz. 62)
De scherptediepte bij de ingestelde diafragmawaarde controleren:
g
“Controlebeeldfunctie” (blz. 21).
S
: Sluitertijdvoorkeuze
De camera kiest automatisch de diafragmawaarde die past bij de sluitertijd die u hebt ingesteld. Stel de sluitertijd in voor het soort effect dat u wilt bereiken. Met korte sluitertijden kunt u snelbewegende onderwerpen toch scherp op de foto krijgen, terwijl u met een lange sluitertijd bewegingsonscherpte krijgt, waarmee u een gevoel van snelheid of beweging kunt oproepen.
Stel de functieknop op S in en draai de instelknop om de diafragmawaarde in te stellen.
Langere sluitertijd
Een korte sluitertijd kan een snelle actie “bevriezen“ zonder bewegingsonscherpte.
De juiste functie kiezen voor bepaalde lichtomstandigheden
Kortere sluitertijd
Door een langere sluitertijd wordt een opgenomen snelle actie onscherp. Deze onscherpte roept het gevoel van een dynamische beweging op.
Weergave in de zoeker als de ontspanknop half ingedrukt is.
Sluitertijd
AF-bevestiging
Belichtingsfunctie
Als laagst mogelijke diafragmawaarde blijft knipperen, (onderbelicht). Kies een langere sluitertijd.
* Welke diafragmawaarde hierbij gaat knipperen, hangt af van het type lens, en bij een zoomlens
*
is er geen correcte belichting mogelijk
van de gebruikte zoomstand.
Diafragmawaarde
Zoeker
Belichtingsfunctie
Als hoogst mogelijke diafragmawaarde blijft knipperen, * is er geen correcte belichting mogelijk (overbelicht). Kies een kortere sluitertijd.
Sluitertijd
AF-bevestiging
Diafragmawaarde
Zoeker
18 NL
TIPS
De foto is onscherp
Tijdens macro- en ultrateleopnamen neemt de kans dat bewegingsonscherpte uw foto’s bederft aanzienlijk toe. Om dit te voorkomen, kiest u een kortere sluitertijd, of gebruikt u een statief met 1 of 3 poten.
De diafragma-aanduiding blijft knipperen, ook al hebt u de sluitertijd veranderd.
Als hoogst mogelijke diafragmawaarde blijft knipperen, zet u de ISO-lichtgevoeligheid op een lagere waarde, of gebruikt u een apart verkrijgbaar ND-filter (Neutral Density- of grijsfilter) om de hoeveelheid invallend licht te temperen.
g
“ISO – de gewenste lichtgevoeligheid instellen” (blz. 44)
Als laagst mogelijke diafragmawaarde blijft knipperen, zet u de ISO-lichtgevoeligheid op een hogere waarde.
g
“ISO – de gewenste lichtgevoeligheid instellen” (blz. 44)
Het interval van belichtingsstappen (EV-stappen) wijzigen: g “EV-stap“ (blz. 62)
M
: Handmatig fotograferen
Hierbij kiest u zelf de gewenste combinatie van sluitertijd en diafragma. U kunt zien hoeveel het afwijkt van de juiste belichting door de belichtingsindicator te gebruiken. Hierbij hebt u creatief de vrije hand, zodat u elke gewenste instelling kunt maken, onverschillig of de opname goed belicht wordt of niet. U kunt zo ook tijdopnamen maken van bijv. de sterrenhemel of vuurwerk.
g
“Tijdopnamen” (blz. 20)
Stel de functieknop op M in en draai de instelknop om de diafragmawaarde in te stellen.
Om de sluitertijd : in te stellen, draait u de instelknop. Om de diafragmawaarde : in te stellen, draait u de instelknop terwijl u de knop
De instelling
g
Het aantal beschikbare diafragmawaarden hangt af van het gebruikte lenstype.
De sluitertijd kunt u instellen tussen 1/4000 – 60" (s) of
Bij het verdraaien van de instelknop worden de diafragmawaarde en de sluitertijd in stappen van 1/3 EV gewijzigd. U kunt ook de stappen veranderen met de voorkeursinstellingen. stap” (blz. 62)
In het fotofunctievenster verschijnt de belichtingsindicator die het verschil aangeeft (over een bereik van –3 EV tot +3 EV) tussen de belichting volgens uw huidige instelling (diafragma en sluitertijd), en de optimale belichting zoals de camera die heeft berekend.
[DIAL]
“De functie van de instelknop aanpassen” (blz. 64)
Ruis in foto's
Bij het fotograferen met lange sluitertijden (30 seconden of langer), kan op het scherm beeldruis verschijnen, of de linkerbovenhoek van het beeld in de monitor kan te helder zijn. Deze verschijnselen kunnen optreden als in delen van het beeldopneemelement die normaliter niet aan licht worden blootgesteld, elektrische stromen gaan vloeien waardoor de temperatuur van het beeldopneemelement of van de stuurschakelingen ervan stijgt. Dit kan ook gebeuren als u met een hoog ingestelde ISO-w aarde fotografeert in een omgeving waar een hoge temperatuur heerst. Deze ruis kunt u verminderen met de functie NOISE REDUCTION (ruisonderdrukking).
F
(belichtingscorrectie) ingedrukt houdt.
biedt u de mogelijkheid, de tegenovergestelde instelling te nemen.
[BULB]
.
g
Belichtings-
Onderbelichting
Overbelichting
Optimale belichting
g
“Ruisonderdrukking” (blz. 49)
“EV-
indicator
2
De juiste functie kiezen voor bepaalde lichtomstandigheden
NL 19
Tijdopnamen
Bij een tijdopname maakt u een foto waarbij de sluiter open blijft staan zolang u de ontspanknop in gedrukt houdt (maximaal 8 minuten). Zet de sluitertijd op U kunt ook tijdopnamen maken met een apart verkrijgbare afstandsbediening (RM-1).
g
“Tijdopnamen met de afstandsbediening” (blz. 34)
[BULB]
(tijdopname) met de camera ingesteld op M.
Live view (live bekijken)
2
U hebt de mogelijkheid, het onderwerp op de LCD-monitor weer te geven en de compositie te controleren of te fotograferen terwijl u een vergrote weergave op de LCD-monitor bekijkt.
Druk op de knop u.
Het onderwerp wordt weergegeven op de monitor. De weergave van opnamegegevens kan uitgeschakeld worden door op de knop
Sluitertijd
Moduspictogram
A/B-modus
Beeldkwaliteit
Er zijn twee modi in live view (live bekijken), modus A en modus B (scherpstelgeheugen). Het is mogelijk deze instelling aan de situatie aan te passen.
Druk op de knop A/B om het menu weer te geven. Draai de instelknop om te kiezen en druk dan op de knop i.
De juiste functie kiezen voor bepaalde lichtomstandigheden
Stand Fotograferen (functieknop: i, l, &, j, /) 33 Stand Fotograferen (P, A, S, M) 33 Motiefprogramma (g) 3 k Repeterende opnamen 33 Vergrote weergave k 3
: Geschikt k: Ongeschikt
3
INFO
te drukken.
Diafragmawaarde
Belichtingscorrectiewaarde
Aantal stilstaande beelden dat kan worden opgeslagen
Kaartje
Focusteken
INFO-knop
u-knop
A/B-knop
Ondersteunde modus A-modus B-modus
Opmerkingen
• Bij gebruik van de modus A is een nauwkeurige meting eventueel niet mogelijk, sluit de oculairsluiter. Tijdens het gebruik in de modus A, worden de instellingen niet in de zoeker weergegeven.
• Bij gebruik van modus B is het mogelijk dat, als er een sterke lichtbron in het beeld voorkomt, het beeld donkerder wordt weergegeven maar het wordt normaal opgeslagen.
20 NL
Werkwijze bij vergrote weergave (modus B)
Het is mogelijk het onderwerp 10 keer vergroot weer te geven. De scherpstelling kan ook bevestigd of aangepast worden op de vergrote opname. Deze modus eindigt na 8 minuten.
Druk op de knop
1
Gebruik p om het kader te verplaatsen en druk op de knop i.
2
• Het vlak binnen het kader wordt vergroot weergegeven.
• Druk op de knop i en houd deze ingedrukt om het verschoven vergrote kader weer in het
midden te zetten.
Draai de scherpstelring om het onderwerp scherp te stellen.
3
• Autofocus kan in modus B niet gebruikt worden.
• Als modus B langdurig gebruikt wordt, stijgt de temperatuur van het beeldopneemelement waardoor beelden met een hoge ISO-gevoeligheid veel ruis en ongelijkmatige kleuren vertonen. Verlaag de ISO­gevoeligheid of schakel de camera een tijdje uit.
• Door het vervangen van de lens stopt het live bekijken.
• De instellingen kunnen niet met de directe knoppen veranderd worden.
INFO
om naar het scherm met een vergrote weergave te gaan.
Opmerkingen
Weergave met lijnen
Als de compositie van het onderwerp op de LCD-monitor opgeslagen is, kunnen er li jnen weergegeven worden. Stel de weergaven in voor wanneer het live bekijken modus A is en wanneer modus B.
MENU[Y][FRAME ASSIST]
[MODUS A]OFF (uit)
PASSPORT (paspoort) C PASSPORT (paspoort) D
2
De juiste functie kiezen voor bepaalde lichtomstandigheden
[MODUS B]OFF (uit)
GOLDEN SECTION (gulden snede) GRID (raster) SCALE (schaal)
Controlebeeldfunctie
Als u het diafragma gebruikt, verschijnt in de zoeker de bij de huidige diafragmawaarde horende scherptediepte (het gebied tussen het dichtstbijzijnde en het verste punt dat als “scherp“ wordt waargenomen). Om ervoor te zorgen dat de controlebeeldfunctie door indrukken van de knop werkt, moet eerst de functie van de knop
g“j
knopfunctie” (blz. 64)
Druk op de knop j om de controlebeeldfunctie te gebruiken.
g
“Overzichtstekening van de camera” (blz. 4)
j
op het menu worden gezet.
j
NL 21
Als scherpstellen op het onderwerp niet lukt (scherpstelgeheugen)
Het is mogelijk dat in onderstaande gevallen het autofocussysteem van de camera er niet in slaagt scherp te stellen op het onderwerp (bijv. als het onderwerp niet in het midden van het AF-kader staat, als het onderwerp een geringer contrast heeft dan zijn omgeving, enz.). Als dit gebeurt, kunt u het beste het scherpstelgeheugen (focus lock) gebruiken.
Scherpstellen met het scherpstelgeheugen (als het onderwerp zich niet in het midden van het AF-kader bevindt)
1
3
2
Diverse fotofuncties
Pas het AF-kader aan aan het onderwerp waarop u wilt scherpstellen en druk de ontspanknop half in tot de AF-bevestiging verschijnt.
• De ingestelde scherpstelling wordt vastgehouden. De AF­bevestiging en en het AF-kader lichten op in de zoeker.
• Als de AF-bevestiging nog steeds knippert, drukt u de ontspanknop opnieuw half in.
• Het fotofunctievenster verdwijnt.
“Overzichtstekening van de camera” (blz. 4)
g
Verplaats de gewenste compositie met half ingedrukte ontspanknop en druk de knop dan helemaal in.
• De indicatie-LED Dataverkeer knippert terwijl de foto op het geheugenkaartje wordt opgeslagen.
AF-kader (autofocus)
Als het onderwerp een geringer contrast heeft dan zijn omgeving
Als het contrast van het onderwerp gering is, bijvoorbeeld wanneer de belichting niet voldoende is of het onderwerp door mist niet goed zichtbaar, is het mogelijk dat de camera er niet in slaagt zich scherp te stellen. Stel scherp (scherpstelgeheugen) op een onderwerp met een hoog contrast dat even ver van de camera verwijderd is als het onderwerp dat u wilt fotograferen, kies daarna de gewenste beeldcompositie en maak de opname.
Auto bracketing (Automatische proefbelichting)
U kunt deze functie gebruiken als u niet zeker weet of de instellingen van de diafragmawaarde of de witbalans goed zijn en ze niet kunt blijven veranderen om de opname opnieuw te maken. Met deze camera kunt u de volgende soorten auto bracketing uitvoeren:
Auto bracketing Vergelijking Zie blz.
AE bracketing (belichting variëren)
*
WB bracketing variëren)
MF bracketing (scherpstelling variëren)
Flash bracketing (flitssterkte variëren)
* WB bracketing kunt u tegelijkertijd gebruiken met andere bracketing-functies.
(witbalans
22 NL
Maakt meerdere opnamen met verschillende belichtingen.
Maakt meerdere opnamen met verschillende witbalansinstellingen.
Maakt meerdere opnamen met verschillende scherpstelpunten.
Maakt meerdere opnamen met telkens een andere hoeveelheid flitslicht.
AF-bevestiging
blz. 23
blz. 24
blz. 24
blz. 28
AE bracketing (belichting variëren)
De camera neemt automatisch meerdere opnamen en belicht hierbij elke opname telkens een beetje anders. Zelfs in situaties waarbij het moeilijk is om een juiste belichting te krijgen (bijv. bij tegenlicht of in het halfduister), kunt u uit de serie foto's met verschillende belichtingsinstellingen (belichtings- en correctiewaarden) de foto kiezen die u het beste bevalt. De foto's worden in deze volgorde gemaakt: Foto met optimale belichting, foto met belichtingscorrectie in negatieve zin ( foto met belichtingscorrectie in positieve zin (+).
Voorbeeld: Als BKT op [3F
1.0EV] gezet is
–1,0EV ±0 +1,0EV
Belichtingscorrectiewaarde: 0,3, 0,7 of 1,0
De belichtingscorrectiewaarde verandert als de EV-stap veranderd wordt. De EV-stap kan vanuit het menu veranderd worden. U kunt de belichtingscorrectie instellen binnen over een bereik van –1,0 tot +1,0.
g
“EV-stap” (blz. 62)
-)
Aantal beelden: 3
MENU[X][AE BKT]
1
Stel dit in met p.
2
[OFF] / [3F 0,3EV] / [3F 0,7EV] / [3F 1,0EV] Druk op knop i.
3
Begin met fotograferen.
4
Enkelbeeldopnamen Telkens als u de ontspanknop helemaal
indrukt, wordt een foto met een andere belichting gemaakt.
• De instelling voor de volgende opname verschijnt in de zoeker.
Zoeker
AE BKT
OFF
3F 0.3EV
Belichtingscorrectie waarde van de volgende opname
Repeterende opnamen Houd de ontspanknop ingedrukt tot het geselecteerde aantal foto's is
genomen. Elke foto krijgt een andere belichting.
• Zodra u de ontspanknop loslaat, stopt het fotograferen met auto bracketing. Als het fotograferen stopt, is [BKT] in het fotofunctievenster blauw.
Hoe corrigeert AE bracketing de belichting bij elke belichtingsfunctie
Afhankelijk van het gekozen programma wordt de belichting als volgt gecorrigeerd:
,
3
Diverse fotofuncties
P
Fotofunctie Fotofunctie
TIPS
AE bracketing toepassen op de belichtingswaarde die u hebt gecorrigeerd:
Corrigeer de belichtingswaarde en gebruik daarna de functie AE bracketing. AE bracketing is nu toegepast op de belichtingswaarde die u hebt gecorrigeerd.
: Diafragmawaarde en sluitertijd
A: Sluitertijd
Fotofunctie Fotofunctie
S
: Diafragmawaarde
M
: Sluitertijd
NL 23
Opmerkingen
• Als tijdens repeterende opnamen de batterij indicatie als gevolg van geringe lading begint te knipperen, stopt de camera met fotograferen en begint de gemaakte foto's op te slaan op het geheugenkaartje. Als batterijvoeding te laag is, kan de camera misschien niet alle foto's opslaan.
WB bracketing (witbalans variëren)
Bij één opname worden automatisch drie foto's genomen met verschillende witbalansen (aangepast in de opgegeven kleurrichtingen). Eén foto heeft de opgegeven witbalans, en de andere twee tonen hetzelfde beeld, maar aangepast in verschillende kleurrichtingen. De drie beelden worden opgeslagen op het geheugenkaartje.
3
MENU[X][WB BKT]
1
Selecteer de kleurrichting met p.
2
R-B rood – blauw G-M groen – magenta
• U kunt ook beide kleurrichtingen instellen.
Stel de EV-stappen met p in.
3
[OFF] / [3F 2STEP] / [3F 4STEP] / [3F 6STEP]
Diverse fotofuncties
Begin met fotograferen.
4
• Als u de ontspanknop helemaal indrukt, worden automatisch foto's gemaakt die aangepast worden in de opgegeven kleurrichtingen.
TIPS
WB bracketing toepassen op de witbalans die u hebt ingesteld:
Stel eerst met de hand de witbalans in en gebruik vervolgens WB bracketing. WB bracketing wordt toegepast op uw witbalansinstelling.
Opmerkingen
• Bij WB bracketing kan de camera geen reeks beelden fotograferen als op het geheugenkaartje onvoldoende geheugen beschikbaar is om het geselecteerde aantal beelden op te slaan.
MF bracketing (scherpstelling variëren)
De camera maakt meerdere foto's en kiest bij elke foto een iets andere scherpstelling. De verschillende foto's worden opgeslagen op het geheugenkaartje in deze volgorde: de foto met het handmatig ingestelde scherpstelpunt, de foto met het scherpstelpunt iets verder weg, de foto met het scherpstelpunt iets dichterbij.
MENU[X][MF BKT]
1
Stel dit in met p.
2
[OFF] / [5F 1STEP] / [5F 2STEP] / [7F 1STEP] / [7F 2STEP]
EV stap : 1STEP, 2STEP
Aantal opnamen : 5 beelden / 7 beelden
Druk op knop i.
3
Stel in de stand MF scherp op het onderwerp en druk vervolgens de
4
ontspanknop helemaal in.
• Zodra u de ontspanknop helemaal hebt ingedrukt, maakt de camera een serie opnamen: de opname met het handmatig ingestelde scherpstelpunt, de opnamen met het scherpstelpunt iets verder weg, en de opnamen met het scherpstelpunt iets dichterbij.
24 NL
• Afhankelijk van de gebruikte lens en de lichtomstandigheden is het aantal opnamen voor en na de opname met het handmatig ingestelde scherpstelpunt anders.
• Als het onderwerp niet in het midden van het beeld staat of het contrast gering is, wijkt het aantal opnamen voor en na eventueel af.
• Als u deze functie gebruikt, zet de camera dan op een statief.
Gebruik van de flitser
Flitserfunctie
De camera kiest de flitserfunctie aan de hand van diverse factoren zoals een reeks flitsen en het flitsmoment. Welke flitserfuncties beschikbaar zijn, hangt af van het gekozen programma. De flitserfuncties zijn ook beschikbaar op apart verkrijgbare externe flitsers.
Autoflitsen
Bij weinig licht of tegenlicht ontsteekt de flitser automatisch. Om een onderwerp bij tegenl icht te fotografere n, richt u het AF-kader op het onderwerp.
Flitsen met onderdrukken van rode ogen
In de stand “Flitsen met onderdrukken van rode ogen“ ontsteekt de hoofdflits pas na een reeks inleidende flitsen. Hierdoor wennen de ogen van de persoon aan het heldere licht waardoor de kans op rode ogen wordt verkleind.
Trage synchronisatie (1e sluitergordijn)#SLOW
De trage synchronisatieflits is bedoel d voor lange sluitertijden. Normaliter kunt u bij het fotograferen met een flitser geen al te lange sluitertijden instellen om camerabewegingen te voorkomen. Maar als u een onderwerp tegen een nachtelijke achtergron d fotografeert, wordt bij kortere sluitertijden de achtergr ond te donker. Met trage synchronisatie kunt u zowel de achtergrond als het onderwerp goed belichten. Omdat u met een lange sluitertijd werkt, gebruikt u een statief om camerabewegingen te elimineren.
1e sluitergordijn
Normaliter ontsteekt de flitser direct nadat de sluiter volledig geopend is. Dit wordt het 1e sluitergordijn genoemd. Tenzij u dit verandert, is dit de standaardmanier waarop de flitser ontsteekt.
Trage synchronisatie (2e sluitergordijn)#SLOW2
Bij een “2e sluitergordijn-flits“ ontsteekt de flitser pas net voordat de sluiter dichtgaat. Door het flitsmoment te wijzigen, kunt u interessa nte effecten bereiken, bijvoorbeeld het sugger eren van beweging door de achterlichten van een rijdende auto al s strepen weer te geven. Hoe langer de sluitert ijd, des te sterker zal het effect zijn. Wat de langst mogelijke sluitertijd is, hangt af van het gekozen programma. Als de sluiterti jd op 2 seconden is gezet
AUTO
!
De ogen van
het gefotogra-
feerde onder-
werp zijn rood.
3
Diverse fotofuncties
2 sec
2e sluitergordijn 1e sluitergordijn
2 sec
1e sluitergordijn: flitser ontsteekt
2e sluitergordijn: flitser ontsteekt
Sluiter gaat dicht
0
Sluiter helemaal open
NL 25
Trage synchronisatie (1e sluitergordijn) / flitsen met onderdrukken van rode ogen / !SLOW (traag)
Als u trage synchronisatie combineert met het gebruik van de flit ser, kunt u deze functie ook gebruiken om rode ogen te onderdrukken. Als u een onderwerp tegen een nachtelijke achtergrond fotografeert kunt met deze functie het verschijnsel 'rode-ogen' onderdrukken. Aangezien de tijd tussen de inleidende flitsen en het fotograferen zelf in de 2e sluitergordijnsynchronisatie lang is, is het moeilijk om rode ogen te onderdrukken. Daarom staat alleen de instelling van de 1e sluitergordijnsynchronisatie ter beschikking.
Invulflits
De flitser ontsteekt altijd, ongeacht de lichtomstandigheden. Deze functie dient om schaduwen op het gelaat van personen op te heffen, bijvoorbeeld de schaduw van boombladeren en bij tegenlichtopnamen, maar ook om kleurverschuivingen te corrigeren die veroorzaakt worden door kunstlicht (met name van TL-licht).
#
3
Opmerkingen
• Als de flitser ontsteekt, is de sluitertijd ingesteld op 1/180 seconde of korter. Als u met de invulflitsen een onderwerp tegen een lichte achtergrond fotografeert, kan de achtergrond overbelicht worden. In dit geval gebruikt u de optionele externe flitser FL-50 of FL-36 en fotografeert u in de stand Super FP.
Flitser uit
De flitser ontstee kt niet. Zelfs in deze stand kunt u de flitser als AF-lic htbron gebruiken (mits u de flit ser opgeklapt hebt). g“AF-hulpverlichting” (blz. 39)
Diverse fotofuncties
Flitssynchronisatiesnelheid
U kunt de sluitertijd veranderen die wordt gebr uikt bij het ontsteken van de ingebouwde flitser.
g
Handmatig flitsen (Manual)
Hiermee kunt u de ingebouwde flitser een vaste ho eveelheid licht lat en afgeven. Als u (gblz. 63) op Bij handmatig flitsen is het F-getal die u moet instellen afhankelijk van de afstand tot het onderwerp.
Hoeveelheid licht naar verhouding RG: Richtgetal van de flitser
Bereken met de onderstaande formule het F-getal die u moet instellen
$
“Flitssynchronisatie” (blz. 63)
[ON]
zet, kunt u bij de instelling flitserfunctie de gewenste hoeveelheid licht kiezen.
VOL (1/1) 13
1/4 6 1/16 3 1/64 1.5
[MANUAL FLASH]
Diafragma (F-getal) =
ISO-waarde
ISO-waarde
Diafragmawaarde
26 NL
RG x ISO-waarde
Afstand tot het onderwerp in
100 200 400 800 1600
1.0 1.4 2.0 2.8 4.0
meters
Flitserfuncties die beschikbaar zijn in verschillende belichtingsfuncties
Belich-
tings-
functie
*1 Met de flitser in de stand Super FP detecteert de flitser het tegenlicht langer dan voor een
*2
Weergave in
bedienings-
paneel / menu
AUTO Autoflitsen 1e sluiter-
P A
i & l
*2
/
j
P A
i & l
*2
/
j
S M
S M
normale flits alvorens de flits te ontsteken.
AUTO, !, #, $
!
#
!SLOW
#SLOW
#SLOW2
#FULL
#1/4
#1/16
#1/64
# Invulflitsen
H
#SLOW2
Flitserfunctie
Autoflitsen (rode ogen
onderdrukken)
Invulflitsen Ontsteekt altijd 60 s –
Trage synchronisatie
(rode ogen
onderdrukken)
Trage synchronisatie
(1e sluitergordijn)
Trage synchronisatie
(2e sluitergordijn) Handmatig flitsen
(Manual)
(FULL) (vol)
Handmatig flitsen
(Manual)
(1/4)
Handmatig flitsen
(Manual)
(1/16)
Handmatig flitsen
(Manual)
(1/64)
Invulflitsen (rode ogen
onderdrukken)
Invulflitsen /
Trage synchronisatie /
(2e sluitergordijn)
kan niet in de modus NIGHT+PORTRAIT (nacht+portret) worden gezet.
Synchroni-
satie-
moment
gordijn
1e sluiter-
gordijn
2e sluiter-
gordijn
1e sluiter-
gordijn
2e sluiter-
gordijn
g
“Super FP-flitser” (blz. 30)
Ontstekings-
moment
Ontsteekt
automatisch in het
donker en bij
tegenlicht
Ontsteekt altijd 60 s –
Ontsteekt altijd 60 s –
Ontsteekt altijd 60 s –
Beperkte
sluiter-
tijden
1/30 s – 1/180 s
*1
1/180 s
1/180 s
1/180 s
1/180 s
De flitserfunctie instellen (flash mode)
ip (flitserfunctie)
Draai de instelknop om de instelling te kiezen.
1
• Door op de knop i te drukken, verschijnt het directmenu van waaruit de instelling ook kan
worden verricht. g “Flitserfuncties die beschikbaar zijn in verschillende belichtingsfunc­ties” (blz. 27)
Instelprocedure vanuit het menu
3
Diverse fotofuncties
MENU[X][FLASH MODE] instelling
NL 27
Gebruik van de ingebouwde flitser
Bij gebruik van een lens met een brandpuntsafstand van minder dan 14 mm (vergelijkbaar met een 28 mm lens op een kleinbeeldcamera) kunnen bij het licht van de ingebouwde flitser de randen van de foto donkerder worden (vignettering). Of dit effect inderdaad optreedt, hangt ook af van het lenstype en de lichtomstandigheden (zoals de afstand tot het onderwerp).
Druk op de knop #UP om de flitser op te klappen.
1
g “Overzichtstekening van de camera” (blz. 4)
Druk de ontspanknop half in.
2
•Als # continu oplicht, is de flitser gebruiksklaar. Als dit
3
teken knippert, is de flitser bezig met opladen. Wacht in dit geval tot het opladen is voltooid.
Druk de ontspanknop helemaal in.
3
Zoeker
Flitser stand-by­teken
Lichtopbrengst van de flitser instellen
U kunt instellen hoe sterk het flitslicht moet zijn.
Diverse fotofuncties
Bij sommige situtaties krijgt u betere resutaten als u de lichtopbrengst van de flitser aanpast, bijv. bij het fotograferen van kleine objecten en bij een verre achtergrond. Op deze wijze kunt u het contrast verbeteren (het onderscheid tussen lichte en donkere partijen) waardoor uw foto's levendiger worden.
MENU[X][w]
Stel de correctiewaarde in met p.
Opmerkingen
• Deze functie werkt niet wanneer als flitserfunctie van de elektronenflitser MANUAL wordt ingesteld.
• Als de lichtopbrengst van de elektronenflitser wordt aangepast, wordt die gecombineerd met de op de camera ingestelde lichtopbrengst.
•Als [w+F] in het menu op [ON] is gezet, wordt dit bij de belichtingscorrectie opgeteld.
Flash bracketing (flitssterkte variëren)
De camera maakt meerdere opnamen met telkens een andere hoeveelheid flitslicht.
MENU[X][FL BKT]
Stel dit in met p. [OFF] / [3F 0,3EV] / [3F 0,7EV] / [3F 1,0EV]
• In het CUSTOM-menu kunt u de interval van van de EV-stappen wijzigen. g “EV-stap” (blz. 62)
• Als u de ontspanknop indrukt, maakt de camera 3 opnamen, de eerste met de optimale hoeveelheid licht, de tweede aangepast in negatieve zin (–) en de derde in positieve zin (+).
28 NL
Externe elektronenflitsers (optioneel)
Behalve van de ingebouwde flitser kunt u ook gebruik maken van externe flitsers die geschikt zijn voor deze camera. Hiermee beschikt u bij flitsopnamen over een grotere verscheidenheid van flitstechnieken, waarmee u aan uiteenlopende lichtomstandigheden tegemoet kunt komen. De externe flitsers communiceren met de camera, zodat u de flitserfuncties van de camera kunt uitbreiden met andere flitserfuncties zoals TTL AUTO en Super FP. De externe flitser kunt u bevestigen op de flitsschoen van de camera. Meer informatie vindt u in de handleiding van de externe flitser.
Beschikbare functies bij gebruik van externe flitsers
Optionele flitser FL-50 FL-36 FL-20 RF-11 TF-22
Flitserfunctie TTL AUTO, AUTO, MANUAL,
RG (richtgetal)
(ISO100)
* Berekend op basis van een kleinbeeldcamera.
• De optionele flitser FL-40 kunt u niet gebruiken.
FP TTL AUTO, FP MANUAL
RG50 (85 mm*) RG28 (24 mm*)
RG36 (85 mm*) RG26 (24 mm*)
Opmerkingen
TTL AUTO,
AUTO, MANUAL
RG20 (35 mm*)RG11RG22
TTL AUTO,
MANUAL
Gebruik van een externe elektronenflitser
Schakel de flitser altijd pas in nadat u hem op de camera hebt bevestigd.
Schuif het afdekkapje uit de flitsschoen zoals
1
aangegeven door de pijl in de afbeelding.
• Bewaar het afdekkapje van de flitsschoen op een veilige plek zodat u het niet verliest en zet het nadat u uw flitsopnamen gemaakt hebt weer op de camera.
3
Diverse fotofuncties
Schuif de flitser in de flitsschoen.
2
• Als de vergrendelpen uitsteekt, verdraait u de vergrendelring zo ver mogelijk in de tegenge stelde richting van LOCK. Hierdoor wordt de vergrendelpen naar binnen getrokken.
Schakel de flitser in.
3
• Als de laadindicator op de flitser gaat branden, is het opladen voltooid.
• De flitser is gesynchroniseerd met de camera bij sluitertijden van 1/180 seconde of korter.
Selecteer een flitserfunctie.
4
Selecteer de gewenste flitserfunctie.
5
• Kies voor normaal gebruik de instelling TTL AUTO.
Vergrendelpen
Vergrendelring
NL 29
Druk de ontspanknop half in.
6
• De camera en de flitser wisselen nu informatie uit over de ISO-waarde, de diafragmawaarde en de sluitertijd.
# blijft continu zichtbaar in de zoeker.
Druk de ontspanknop helemaal in.
7
Opmerkingen
• Bij fotograferen met de flitsregeling in de stand TTL AUTO, ontsteekt de hoofdflits pas na een reeks inleidende flitsen.
• Met de flitsregeling op TTL AUTO, of bij een onderwerp op grotere afstand met een ISO-waarde van 400
3
of hoger, zal de nauwkeurigheid van de flitsregeling afnemen.
Super FP-flitser
Super FP flash is beschikbaar met de FL-50 of FL-36. Super FP flits duurt qua tij d langer dan een gewone flits. Dit houdt in dat u hiermee foto's kunt maken met een kortere sluitertijd dan bij normale flitsopnamen. Ook invulflitsen met een ver geopend diafra gma (zoals bij portretopnamen buitenshui s) zijn mogelijk met Super FP. Meer informatie vindt u in de handl eiding van de externe flitser.
Diverse fotofuncties
Opmerkingen
• Als u na het handmatig bijregelen van de scherpstelling de ontspanknop loslaat en opnieuw half indrukt, wordt uw scherpstelling ongedaan gemaakt en stelt de camera opnieuw scherp.
Super FP-flitser
Gedetailleerde weergave in het
fotofunctievenster
Gebruik van andere in de handel verkrijgbare flitsers
Bij gebruik van andere in de handel verkrij gbare flitsers dan de speciaal voor deze camera bedoelde flitsers dient u het programma camera zijn afgestemd, vindt u op .
g
“In de handel verkrijgbare flitsers die niet speciaal voor deze camera zijn bedoeld” (blz. 31).
Schuif het kapje uit de flitsschoen om de externe flitser te kunnen
1
bevestigen. Selecteer de fotofunctie M (Manual) en stel vervolgens de
2
diafragmawaarde en de sluitertijd in.
• Zet de sluitertijd op 1/180 s of langer. Bij kortere sluitertijden zijn andere, in de handel verkrijgbare flitsers onbruikbaar.
• Bij een lange sluitertijd is de kans op onscherpe foto's groter.
Schakel de flitser in.
3
• Zorg dat u de flitser pas inschakelt nadat die op de camera is bevestigd.
Stel op de camera de ISO-waarde en de diafragmawaarde zo in dat dit
4
overeenkomt met de instelling van de flitser.
• Raadpleeg de handleiding van de flitser over mogelijke instellingen.
M
te kiezen. Meer informatie over flitser die niet speciaal op deze
Opmerkingen
• De flitser ontsteekt telkens als u de ontspanknop (helemaal) indrukt. Als u de flitser even niet wenst te gebruiken, schakelt u de flitser gewoon uit.
• Controleer vooraf of de gebruikte flitser wel gesynchronisserd is met de camera.
30 NL
Loading...
+ 82 hidden pages