8-3 Resetten naar fabrieksinstelling ................................................................................. 15
Appendix A - S pecificaties .............................................................................. 16
Appendix B - Problemen oplossen ................................................................. 16
Appendix C - Contactinformatie...................................................................... 75
Eenheden
Dit apparaat is in de fabriek ingesteld op knopen. Indien u deze instelling wilt veranderen zie dan sectie 4-1.
2
WIND 3100 Installatie HandleidingNAVMAN
1 Inleiding
De WIND 3100 geeft weer:
Schijnbare windrichting en windsnelheid.
Ware windrichting en -snelheid (hiervoor is
informatie van een snelheidsinstrument nodig)
Maximale windsnelheid.
Stuurinstructies om op een constante hoek
t.o.v. de wind te varen (naar de wind koersen).
VMG (velocity made good) dat deel van
vaarsnelheid parallel aan de wind (hiervoor is
informatie van een snelheidsinstrument nodig).
Een geïnstalleerde WIND 3100 bestaat uit twee
onderdelen:
Een beeldscherm.
Een masttop instrument, welke ontworpen is
om windsnelheid- en richting te meten.
Het apparaat wordt gevoed door de stroomvoorziening
aan boord.
De WIND 3100 maakt deel uit van de NAVMAN
familie voor bootinstrumenten voor het meten van
snelheid, diepte en wind en repeaters. Deze
Het WIND 3100 beeldscherm
Beeldscherm
(verlicht)
Alarmsymbool
Snelheidsweergave
(Windsnelheid,
Maximale
windsnelheid of VMG)
Vier toetsen
(verlicht)
instrumenten kunnen zodanig op elkaar worden
aangesloten dat ze een geïntegreerd datasysteem
voor de boot vormen (zie sectie 6).
Om maximaal profijt van uw WIND 3100 te hebben
raden we u aan deze handleiding voor installatie en
gebruik aandachtig door te lezen.
Hoe de windsnelheid gemeten wordt
Het masttop instrument heeft een rotor met drie
windschoepjes welke draait wanneer het wind vangt.
Het instrument meet hoe snel de rotor ronddraait
om de windsnelheid te berekenen.
Hoe windrichting gemeten wordt
Het masttop instrument heeft een windvaantje dat in
de richting wijst waar de wind vandaan komt. De
electronische sensor van het instrument geeft weer
in welke richting het windvaantje wijst.
Schoonmaak en onderhoud
Maak het beeldscherm schoon met een natte doek
of een mild afwasmiddel. Vermijd schuurmiddel,
benzine of andere oplosmiddelen.
Windrichting
weergave, digitaal
en analoog
111 x 111 mm
Belangrijk
Het is uitsluitend de verantwoordelijkheid van de eigenaar om het apparaat en de transducers zodanig te
installeren dat geen ongelukken, persoonlijk letsel of materiële schade worden veroorzaakt. De gebruiker
van dit product is persoonlijk verantwoordelijk voor goed zeemanschap.
NAVMAN NZ LIMITED WIJST ELKE AANSPRAKELIJKHEID AF VOOR GEBRUIK V AN DIT PRODUCT
WAARBIJ ONGELUKKEN OF SCHADE WORDEN VEROORZAAKT OF DIE IN STRIJD ZIJN MET DE WET.
Heersende Taal: Deze verklaring, de bedieningshandleidingen, gebruikersgidsen en andere informatie
met betrekking tot dit product (Documentatie) mogen worden vertaald naar, of zijn vert aald uit een andere
taal (Vertaling). In geval van tegenstrijdigheid tussen Vertalingen van de Documentatie, zal de Engelse
versie van de Documentatie de officiële versie van de Documentatie zijn.
Deze handleiding geeft de WIND 3100 weer ten tijde van druk. Navman NZ Limited behoudt zich het
recht voor om zonder voorafgaande mededeling veranderingen door te voeren.
Schakel het apparaat in en uit via de hulpschakelaar
aan boord. Het apparaat heeft geen eigen aan/uit
knop. Als de stroom uitgeschakeld wordt blijven al
uw instellingen bewaard.
Als het woord SIM flikkert bovenaan het scherm, dan
staat het apparaat op de simulatie-instelling (zie
sectie 2-4).
2-2 Standaard bediening
De toetsen
Het apparaat heeft vier toetsen, met de opdruk
en . In deze handleiding:
Betekent drukken, dat men voor minder dan
een seconde op een toets drukt.
Betekent 2 seconden ingedrukt houden dat men
de toets voor 2 seconden of langer ingedrukt houdt.
Betekent druk een toets + een andere toets
dat men deze toetsen tegelijkertijd indrukt.
Instellen van achtergrondverlichting voor
scherm en toetsen
Achtergrondverlichting kan op vier verschillende
helderheidsniveaus ingesteld of uitgeschakeld
worden (de toetsenverlichting kan niet uitgeschakeld
worden). Druk eenmaal op
lichtsterkte te zien en druk nomaals op om de
lichtsterkte te veranderen:
Verander het weergegeven item
Als een bepaalde waarde wordt weergegeven als
(— —) dan betekent dit dat deze waarde niet
beschikbaar is, bijv. dat de ware windwaarden niet
beschikbaar zijn omdat de WIND 3100 niet op een
snelheidsinstrument is aangesloten.
Het bovenste deel van het scherm geeft de
windrichting weer en het onderste deel snelheid.
Druk eenmaal op
Ware windrichting en -snelheid (alleen
beschikbaar als de WIND 3100 op een
snelheidsinstrument als de SPEED 3100 of
een NAVMAN GPS is aangesloten).
om te kiezen uit:
om de huidige
Achtergrondverlichting
niveau 2
Schijnbare windrichting en -snelheid.
Naar de wind koersen (zie sectie 5).
Druk een of meerdere keren op
snelheidwaarde in de onderste helft van het
scherm te veranderen (zie sectie 4):
Windsnelheid, schijnbaar en waar.
Maximale schijnbare windsnelheid.
VMG , het onderdeel van de vaarsnelheid
parallel aan de wind (alleen beschikbaar als de
WIND 3100 op een snelheidsinstrument is
aangesloten, bv. de SPEED 3100 of een
NAVMAN GPS).
om de
2-3 Alarmen
De WIND 3100 kan zodanig worden ingesteld dat
een alarm klinkt wanneer de schijnbare windsnelheid
hoger is dan de alarmwaarde (zie sectie 4-3).
Wanneer het alarm en de interne pieper klinken,
begint het op het beeldscherm te flikkeren en
worden ook externe toeters en lichten in werking
gesteld.
Druk op
blijft uitgeschakeld totdat de windsnelheid lager wordt
dan de alarmwaarde. Het alarm zal weer afgaan
wanneer de windsnelheid weer hoger wordt dan de
alarmwaarde.
om het alarm uit te schakelen. Het alarm
2-4 Simulatie-instelling
De simulatie-instelling biedt u de mogelijkheid om
aan wal aan het apparaat te wennen. De WIND 3100
werkt als hetzelfde in de simulatie-stand, met
uitzondering van de gegevens van het masttop
instrument. Deze worden genegeerd en de informatie
wordt door het apparaat zelf aangemaakt. Het woord
SIM flikkert in de rechterbovenhoek van het scherm.
Om de Simulatie-instelling in of uit te schakelen:
1 Schakelt u de stroom uit.
2 Houdt u ingedrukt terwijl u de stroom weer
inschakeld.
4
WIND 3100 Installatie HandleidingNAVMAN
2-5 Bedieningsoverzicht
Schakel stroom in
Houd
Houd
+
5 seconden
ingedrukt
Schakel
Simulatie in of uit
Geheugen
resetten
Standaard bediening
Houd
2 seconden ingedrukt
Alarm instellen
Windsnelheidalarm instellen
Houd 2
seconden
ingedrukt
Alarm in- en
uitschakelen
Alarmsnelheid
verhogen
Alarmsnelheid
verlagen
Ga terug naar
standaard
instelling
NAVMAN
+
Windinstelling veranderen
(ware, schijnbare, naar de
wind koersen)
Achtergrondverlichting
instellen (4 niveaus en uit)
Houd
2 sec.
Houd
2 sec.
Veranderen windeenheden (M/
S of KNOTS (knopen))
(Wanneer MAX Snelheid wordt
+
weergegeven) MAX snelheid
resetten naar 0
+ (Als 'naar de wind koersen'
weergegeven wordt)
Stuurhoek instellen
Stuurhoek
instellen
WIND 3100 Installatie Handleiding
Stuurhoek
vergroten
Stuurhoek
verkleinen
Terugkeren
naar normaal
Instelling
Demping windrichting
instellen
+
Stuurhoek
resolutie instellen
+
Kalibreer wind
uitlijning
+
Windsnelheid
kalibreren
+
Wijzertype
instellen
+
Selecteer
achtergrondverlichting
groep
+
Snelheidswaarde
instellen
+
Verhoog
waarde of
verander
instelling
Verminder
waarde of
verander
instelling
Keer terug
naar
standaard
instelling
5
2-6 Schijnbare en ware windrichting en -snelheid
Schijnbare windsnelheid en -richting zijn waarden
die door het instrument in de masttop worden
gemeten. De ware windrichting en snelheid zijn
snelheden die berekend worden wanneer de
vaarsnelheid in aanmerking wordt genomen.
De ware windrichting is gelijk aan de schijnbare windsnelheid en
de ware windrichting is gelijk aan de schijnbare windrichting.
Boot ligt
stil
Boot vaart tegen de wind in. Schijnbare windsnelheid is groter dan de ware
windsnelheid en schijnbare windrichting is dichter bij recht vooruit dan de ware
windrichting.
Ware
windsnelheid
Ware
windrichting
45°
20 knopen
Ware
windsnelheid
20 knopen
Als de boot beweegt dan is de schijnbare
windsnelheid niet gelijk aan de ware windsnelheid
en de schijnbare windrichting verschilt van de ware
windrichting zoals hieronder wordt aangegeven.
Schijnbare
windsnelheid
windrichting
28 knopen
Schijnbare
windsnelheid
28 knopen
Schijnbare
30°
Snelheid
van de boot
10 knopen
Snelheid
van de boot
10 knopen
Boot vaart voor de wind. Schijnbare windsnelheid is lager dan ware
windsnelheid en schijnbare windrichting licht dichter bij recht vooruit dan de
ware windrichting.
Ware
windsnelheid
20 knopen
Ware
Schijnbare
windsnelheid
15 knopen
Ware
windsnelheid
20 knopen
windrichting
135°
Snelheid
van de boot
10 knopen
Snelheid
van de boot
10 knopen
6
Schijnbare
windsnelheid
15 knopen
Schijnbare
windrichting
107°
WIND 3100 Installatie HandleidingNAVMAN
3 Windrichting
3-1 Windrichting weergave
Om de windrichting weer te geven, drukt u een of
meerdere keren op totdat TRUE (ware windrichting)
of APP (schijnbare windrichting) worden weergegeven.
Ware windrichting wordt alleen weergegeven als de
WIND 3100 is aangesloten op een snelheidsinstrument.
De windrichting wordt weergegeven in graden (0 tot
180º bak- of stuurboord) en door de wijzer (zie
rechts).
3-2 Windrichting wijzertype instellen
Voor de windrichtingwijzer heeft u de keuze uit vijf
verschillende types (zie rechts) Type 1 is st andaard.
Types 1, 2 en 3 simuleren windvaantjes en hebben
een zwarte stip in het midden. Het dunnere gedeelte
geeft de richting uit welke de wind waait aan.
Types 4 en 5 geven de richting uit welke de
wind waait aan.
Om het wijzertype in te stellen:
1 Drukt u verschilende keren op + totdat
het wijzertype-scherm wordt weergegeven:
Wijzertype 1
2 Druk op of om het wijzertype te kiezen.
3 Druk op .
3-3 Demping van de windrichting
instelllen
Windturbulentie, vlagen en het bewegen van de mast
zorgen voor fluctuaties in de windrichting. Voor een
stabiele weergave berekent de WIND 3100 de
windrichting door de richting verschillende keren te
meten en het gemiddelde van de metingen te nemen.
De waarden voor de demping van de windrichting
variëren van 1 tot 5:
Een lagere waarde neemt het gemiddelde van
waarnemingen over een kortere periode. Dit geeft de
meest accurate weergave met de meeste fluctuatie.
Een hogere waarde neemt het gemiddelde over
een langere periode. Dit geeft een stabielere
richting maar laat werkelijke veranderingen in
richting niet altijd zien.
NB: de demping is van invloed op de numerieke
windrichting, niet op de wijzer. Stel de demping van de
windrichting in naar de laagste waarde welke een
stabiele numerieke windrichting geeft. De waarden 1, 2,
3, 4 en 5 geven een gemiddelde over een periode van
respectievelijk 6, 12, 18, 24 en 30 seconden.
NAVMAN
WIND 3100 Installatie Handleiding
Wind van 30° naar stuurboord, wijzertype 1
Windrichting
Wind van 30° naar bakboord, wijzertype 2
Windrichting
Wind van 150° naar stuurboord, wijzertype 3
Windrichting
Wind van 30° naar stuurboord, wijzertype 4
Windrichting
Wind vn 120° naar stuurboord, wijzertype 5
Windrichting
7
Om de demping in te stellen:
1 Druk op + om het Windrichting Dempings
(Wind Direction Damping) beeldscherm in beeld
te krijgen:
Demping is
gelijk aan 3
2 Druk op of of de demping te veranderen.
3 Druk op .
3-4 Kalibreer winduitlijning
U zult de winduitlijning moeten kalibreren als u van
mening bent dat de weergegeven windrichting niet klopt
of indien, tijdens bevestiging van de masttoparm, deze
niet parallel loopt aan het midden van de boot:
1 U moet weten wat de correcte windrichting is.
De beste manier om dit uit te vinden voor een
boot met motor is om op maximale snelheid te
varen als er geen wind is. De correcte
windrichting is dan 0º van voren.
2 Druk verschillende keren op + totdat het
Kalibraren Winduitlijnings- (Calibrate Wind
Alignment) scherm in beeld komt:
Windrichting
is 5º naar
stuurboord
3 Druk op of om de weergegeven windrichting
naar de juiste waarde te veranderen.
4 Druk op .
4 Windsnelheid, VMG
De WIND 3100 kan een van drie verschillende
snelheden weergeven in het onderste deel van het
scherm. Druk een of meerdere keren op
selecteren:
WIND SPEED (windsnelheid): De windsnelheid,
de schijnbare of de ware (zie sectie 3).
MAX SPEED (max. snelheid) De maximum
schijnbare windsnelheid vanaf het moment dat
de MAX SPEED gereset werd of dat het
apparaat ingeschakeld werd.
VMG (Velocity Made Good): Deel van de
vaarsnelheid dat parallel is aan de wind.
Ware windsnelheid en VMG worden alleen
weergegeven wanneer de WIND 3100 op een
snelheidsinstrument of een NAVMAN GPS is
aangesloten.
4-1 Windsnelheidseenheden instellen
De eenheden voor windsnelheid waaruit u kunt
kiezen zijn KNOTS (knopen) of M/S:
Houd ingedrukt totdat de eenheden
veranderen.
NB: VMG wordt altijd in knopen weergegeven.
4-2 Maximale windsnelheid resetten
Na het resetten wordt een nieuw maximum berekent:
1 Druk op totdat MAX snelheid (speed) wordt
weergegeven.
2 Houd + 2 seconden ingedrukt.
4-3 Stel windsnelheidsalarm in
Het windsnelheidsalarm klinkt als het alarm
ingeschakeld is en de schijnbare wind een snelheid
8
om te
bereikt die groter of gelijk ik aan de
windsnelheidsalarmwaarde. Als het alarm klinkt drukt u
op
om het uit te zetten.
Om de alarmwaarde in te stellen of het alarm in of
uit te schakelen:
1 Houd u 2 seconden ingedrukt zodat het
Windsnelheidsalarm (Wind Speed Alarm)
scherm wordt weergegeven:
Alarm staat
aan
Windsnelheidswaarde is
50 knopen
2 Om de alarmwaarde te veranderen drukt u op
of .
3 Om het alarm in of uit te schakelen drukt u op .
4 Druk op .
4-4 Windsnelheid kalibreren
Daar het apparaat in de fabriek is gekalibreerd zou
het normaalgesproken niet nogmaals gekalibreerd
behoeven te worden. We raden u echter aan te
kalibreren als u gelooft dat de windsnelheid niet
correct is:
1 U moet de correcte windsnelheid weten. De
gemakkelijkste manier voor een boot met motor
is om op maximale snelheid te varen wanneer
WIND 3100 Installatie HandleidingNAVMAN
er geen wind is. De correcte windsnelheid is dan
gelijk aan de vaarsnelheid. Vind de vaarsnelheid
via een snelheidsinstrument aan boord of van
een andere boot die dezelfde snelheid vaart.
2 Druk verschillende keren op
+ totdat het
Windsnelheidkalibratie (Calibrate Wind)
scherm in beeld komt (zie rechts).
3 Druk op of om de weergegeven
windsnelheid te veranderen naar de correcte
waarde.
4 Druk op .
5 Naar de wind koersen
De 'koersen naar de wind'-functie geeft aanwijzingen om
met een constante hoek naar de schijnbare wind te varen.
De WIND 3100 berekent automatisch de correcte
instructies voor overstag gaan naar stuur- en bakboord.
Om de 'koersen naar de wind'-functie te starten drukt
u op
totdat STEER (stuur/koers) wordt
weergegeven. Het scherm laat het volgende zien:
1 De benodigde stuurhoek t.o.v . de schijnbare
wind (om de benodigde stuurhoek in te stellen,
zie sectie 5-1).
2 Een richtingspijl die aangeeft welke kant opgestuurd
moet worden om de gewenste stuurhoek te bereiken.
3 De stuurfout (het verschil tussen de gewenste
stuurhoek en de ware stuurhoek) is zichtbaar
op de cirkelvormige wijzer:
Voorbeelden van naar de wind koersen
De gewenste stuurhoek is 40º en de boot zeilt op
30º aan de schijnbare wind. De stuurfout is 10º. De
boot zou nu 10º naar bakboord moeten sturen. De
stuurresolutie is 1º en dus zijn 10 segmenten van de
cirkel aan:
Gewenste
stuurhoek 40°
Stuurcorrectie
10°
Windrichting
Werkelijke
stuurhoek
30°
Windsnelheid
De bovenste twee segmenten zijn altijd aan.
Hoe groter de stuurfout, hoe meer
segmenten zullen aan gaan.
De stuurresolutie bepaald hoeveel
segmenten aan gaan. Het aantal segmenten
dat aan gaat is de stuurfout gedeeld door de
stuurresolutie (om de stuurresolutie in te
stellen, zie sectie 5-2).
Als de boot naar bakboord gestuurd moet
worden, dan gaan de segmenten rechts van
het midden aan.
Als de boot naar stuurboord gestuurd moet
worden, dan gaan de segmenten links van
het midden aan.
De gewenste stuurhoek is 40º en de boot vaart op
70º aan de schijnbare wind. De stuurfout is 30º. De
boot zou 30º naar stuurboord moeten draaien. De
stuurresolutie is 5º en dus zijn 6 segmenten van de
cirkel aan:
Gewenste
stuurhoek 40°
Windrichting
Werkelijke
Stuurcorrectie 30°
naar stuurboord
stuurhoek
70°
Gewenste stuurhoek
NAVMAN
WIND 3100 Installatie Handleiding
Richtingspijl (die
kant op sturen)
Stuurfout, 10
segmenten
zijn aan
Gewenste stuurhoek
Richtingspijl (die
kant op sturen)
Stuurfout, 6
segmenten
zijn aan
9
5-1 De gewenste stuurhoek instellen
De gewenste stuurhoek is de gewenste hoek tussen
de richting van de boot en de schijnbare windrichting:
1 Terwijl u
oplichten:
2 Druk op
veranderen. Deze kan variëren van 0° tot 150°.
3 Druk op
+ ; de gewenste stuurhoek zal
De gewenste
stuurhoek is
45°
of om de gewenste stuurhoek te
.
5-2 Stuurresolutie instellen
In de 'naar de wind koersen'-functie geeft de
cirkelvormige wijzer de stuurcorrectie weer. De
stuurresolutie is een nummer van 1 tot 5 dat het
aantal stuurgraden aangeeft dat elk segment
symboliseert (zie voorbeelden vorige pagina).
Gebruik een lagere stuurresolutie voor preciezer
zeilen.
Om de stuurresolutie in te stellen:
1 Drukt u verschillende keren op + totdat het
Stuurresolutie (steering resolution) scherm wordt
weergegeven:
Stuurresolutie
is 5°
2 Druk op
3 Druk op
of om de resolutie te veranderen.
.
6 Systeem van verschillende instrumenten
Verschillende NA VMAN instrumenten kunnen zo op
elkaar worden aangesloten dat ze informatie kunnen
uitwisselen. Er zijn twee manieren om dit te doen,
NavBus of NMEA.
6-1 NavBus
NavBus is een systeem dat eigendom is van
NAVMAN en dat een combinatie van instrumenten
mogelijk maakt waarbij maar een set transducers
benodigd is. Als de instrumenten via NavBus op
elkaar zijn aangesloten:
Als u de eenheden, alarmen of kalibratie voor
een van de instrumenten verandert zullen deze
waarden automatisch veranderen voor andere
instrumenten van hetzelfde type.
Elk instrument kan worden aangesloten op een
groep van instrumenten (zie sectie 1, 8-2, stap
3). Als u het achtergrondlicht verandert in
groep 1, 2, 3 of 4 dan zal deze automatisch
meeveranderen voor de andere insturmenten
in dezelfde groep. Als u dit doet voor
instrumenten uit groep 0, dan gebeurt er niets
met de andere instrumenten.
Als een alarm klinkt kunt u dit uitschakelen door
op te drukken op een van de instrumenten die
dit alarm op het beeldscherm laat zien.
10
NavBus en de WIND 3100
Als de WIND 3100 niet op een masttop
instrument is aangesloten, dan zal het
apparaat automatisch, via NavBus de
windrichting en -snelheidsinformatie van een
ander apparaat overnemen, als deze
informatie beschikbaar is. Voor meer
informatie verwijzen we naar de NavBus
Installatie- en Bedieningshandleiding.
Als er geen masttop instrument op het apparaat is
aangesloten en de corresponderende externe
data niet beschikbaar dan zal de weergegeven
waarde strepen (— —) zijn.
Om de ware windsnelheid, -richting en de
VMG weer te geven, moet de WIND 3100
aangesloten zijn op een instrument dat de
vaarsnelheid weergeeft. Voorbeelden van
instrumenten voor vaarsnelheid zijn:
Een GPS ontvanger (die vaarsnelheid over
de grond weergeeft).
Een NAVMAN SPEED 3100, welke een
schoepentransducer gebruikt (en de
vaarsnelheid t.o.v. water weergeeft).
NB: Als er sprake is van stroming, dan zijn de
bovenstaande snelheden niet gelijk.
U moet selecteren van welk type vaarsnelheid
de WIND 3100 gebruik zal maken (zie sectie 31, 8-2, stap 2) .
WIND 3100 Installatie HandleidingNAVMAN
6-2 NMEA
NMEA is en industriestandaard, maar is niet zo
flexibel als NavBus omdat specifieke verbindingen
tussen de instrumenten nodig zijn. Windsnelheid en
-richtingsinformatie worden door de WIND 3100
weergegeven en kunnen worden ontvangen en
weergegeven door de NAVMAN REPEAT 3100 of
andere NMEA instrumenten. De WIND 3100 kan
NMEA vaarsnelheidinformatie ontvangen:
RMC of VTG van een compatibel GPS
instrument (snelheid t.o.v. grond).
VHW van elk compatibel instrument met een
schoepen-snelheidstransducer (snelheid t.o.v.
water).
U dient het type vaarsnelheid welke de WIND 3100
zal gebruiken te selecteren (zie sectie 3-1, 8-2,
stap 2).
NAVMAN
WIND 3100 Installatie Handleiding
11
7 WIND 3100 apparatuur
7-1 Wat er bij uw WIND 3100 geleverd wordt
Normale configuratie:
WIND 3100 apparaat met beschermkap.
Masttop instrument.
30 m Masttop kabel.
Masttop kabel aansluitdoos.
Garantiekaart.
Bevestigingsmal.
Deze Installatie- en Bedieningshandleiding.
7-2 Andere benodigde onderdelen
Een of meerdere instrumenten uit de 3100 serie
dienen op de 12 V DC stroomvoorziening aan boord
worden aangesloten via:
Een hulpschakelaar om de instrumenten in en
uit te schakelen.
Een zekering. Een 1 A zekering is nodig voor
tussen de een en vijf instrumenten.
Naar keuze kunnen externe toeters en lichtsystemen
worden geïnstalleerd. De WIND 3100 is geaard en
heeft maximaal 30 V DC en 250 mA nodig. Als de
toeters en lichten meer dan 250 mA gebruiken,
installeer dan een relais.
Voor systemen die uit verschillende instrumenten
bestaan zijn bedradingen en koppelstukjes
noodzakelijk (zie sectie 6 of raadpleeg uw NavBus
Installatie- en Bedieningshandleiding).
De WIND 3100 moet op een apparaat dat snelheid
weergeeft worden aangesloten om de ware
windsnelheid en -richting en VMG weer te geven (zie
sectie 6).
De WIND 3100 wordt normaalgesproken geleverd
met een masttop instrument. Het apparaat kan echter
informatie van een ander NAVMAN windinstrument
gebruiken, in welk geval de masttop instrument niet
geïnstalleerd behoeft te worden (zie sectie 6-1).
7-3 Accessories
De volgenden accessoires zijn verkrijgbaar bij uw NAVMAN dealer.
Masttop instrument
(ter vervanging)
12
Masttop instrument
windbekertje
NavBus aansluitdoos
(zie sectie 6)
WIND 3100 Installatie HandleidingNAVMAN
8 Installatie en instelling
Een correcte installatie is cruciaal voor een goede
werking van het apparaat. Het is van belang dat u deze
sectie van de handleiding en documentatie die bij
eventuele andere onderdelen geleverd is doorleest
voordat u begint met de installatie.
De WIND 3100 kan:
Signalen overbrengen naar externe toeters en
lichten voor het alarm.
Data zenden en ontvangen van en naar andere
NAVMAN instrumenten die via NavBus op elkaar
zijn aangesloten. Instelling voor alarmen,
eenheden, kalibratie en achtergrondverlichting zijn
eender voor alle aangesloten onderdelen (zie sectie
6-1).
Sturen en ontvangen van NMEA data naar en van
andere instrumenten (zie sectie 6-2).
Waarschuwing
Het apparaat is waterdicht aan de voorkant. Bescherm
de achterkant echter tegen water. Indien water door
het luchtgat het apparaat binnenkomt kan het
beschadigd worden. De garantie dekt schade door
vocht of water dat via de achterkant het apparaat is
binnengekomen niet.
De kabel langs de mast naar het masttop instrument
moet door een pijp worden gevoerd.
Verzekert u zich ervan dat installatiegaten de
constructie van de boot of mast niet ondermijnen.
Raadpleeg in geval van twijfel een bootbouwer.
8-1 Installatie
WIND 3100 beeldscherm
1 Kies een plaats voor het beeldscherm waar het:
Goed zichtbaar is en niet gemakkelijk
beschadigd kan worden.
Tenminste 100 van een kompas en min.
500 mm van een radio- of radarantenne is
verwijderd.
Verwijderd is van motoren, TL-verlichting en
spanningsregelaars.
Van achteren goed bereikbaar is; de
minimale ruimte achter het apparaat dient
50 mm te zijn (zie bevestigingsschema).
Aan de achterkant niet nat kan worden .
2 Het apparaat dient op een vlak paneel dat niet
dikker is dan 20 mm bevestigd te worden. Plak
de bevestigingsmal op de juiste plaats. Boor een
gat van 50 mm door het middelste gat van de
mal. De mal voorziet in ruimte om het apparaat
heen voor de beschermhoes.
3 Verwijder de bevestigingsmoer van de achterkant
van het apparaat. Steek de bout aan de achterkant
van het apparaat door het bevestigingsgat. Schroef
de moer er met de hand op vast.
NAVMAN
WIND 3100 Installatie Handleiding
Zijaanzicht van de beeldschermbevestiging
Maximale dikte 20 mm
Bevestigingsgat
50 mm
Beeldscherm
Min. ruimte 50 mm
Masttop instrument
Bereid de installatie voor. Lees deze instructies door
voordat u het masttop instrument installeert en plan
waar u het bevestigingsblok vast zult maken en waar u
de kabelgaten in de mast zult boren. Het is
waarschijnlijk eenvoudiger om het masttop instrument
te installeren als de boot niet opgetuigd is.
1 De montageplaat bevindt zich aan het uiteinde
van de 30 m masttop kabel. Bevestig de
montageplaat in de masttop:
Zodat de onderkant van het blok horizontaal is.
Met de fitting voor de masttoparm naar voren,
parallel aan (of niet meer dan een paar graden
afwijkend van) de middellijn (indien de arm niet
precies naar voren wijst zal de windrichting
aangepast moeten worden (zie sectie 3-4).
Gebruik de bijgeleverde zelf-tappende schroeven.
2 Boor een 8 mm gat bovenin de mast dichtbij de
Arm naar voren gericht
Naar voren
montageplaat zodat de kabel de mast ingevoerd
kan worden. Wacht met de bevestiging van de
kabel.
3 Boor een 8 mm gat onderin de mast zodat de
kabel op een handzame plaats uit de mast komt.
De aansluitdoos voor de kabel wordt dichtbij dit
gat geplaatst; op een droge plaats en niet in het
ruim.
4 Bereken hoelang de kabel van de masttop tot de
aansluitdoos moet zijn. Reken wat extra kabel
voor het afsluiten van de kabel in de
aansluitdoos. Snijdt de kabel op deze lengte van
de montageplaat af. Gooi het andere stuk kabel
niet weg.
5 Leid het onbedekte eind van de masttopkabel in
Bevestigingsmoer
Kabels
13
het gat in de masttop, door de pijp in de mast en
onderaan de mast naar buiten. Monteer een
kabelklem in de masttop. Vul beide kabelgaten in
de mast met een dichtingsproduct.
6 Voer het kabeleinde door een eindplug in de
kabelaansluitdoos. Ontdoe de kabel van zijn
omhulsel en eindig de bedrading in de
bijgeleverde lasdoos.
7 Neem het stukje masttop instrumentkabel dat u
eerder afgesneden had en verbind de kabel met
de achterkant van het WIND 3100 beeldscherm.
Bevestig deze kabel tussen het beeldscherm en
de kabelaansluitdoos:
Houdt de kabel apart van andere kabels,
motoren, TL-verlichting en spanningsregelaars.
Maak de kabel met regelmatige tussenruimtes
vast.
8 Snijdt de kabel op lengte, reken een beetje extra
voor het afsluiten van de kabel in de
aansluitdoos. Voer het kabeleinde door een
eindplug in de kabelaansluitdoos. Ontdoe de
kabel van zijn omhulsel en eindig de bedrading in
het bijgeleverde lasblok, zodat de draadkleuren
kloppen.
9 Schroef de bovenkant op de aansluitdoos en
schroef het op de juiste plaats op het paneel.
10 Installeer de windbekers op de staaf van het
masttop instrument. Maak hierbij gebruik van de
bijgeleverde inbussleutel.
11 Bevestig de arm aan de montageplaat:
Bevestig
montageplaat aan de
masttop (Stap 1)
Mast
Installeer
de
windbekers
Arm
Steek de
arm in het
blok
Geïnstalleerde masttopinstrument
Kabel
Naar
voren
Mast
kabelklem
Gat in mast,
vullen met
dichtingsproduct
Kabel loopt
door een pijp
langs de
binnenkant
van de mast
Kabel naar
Gat in de mast,
vul met
dichtingsproduct
WIND 3100
Aansluitdooskabel
1 Bedrading van het beeldscherm electrische/data
kabel:
Dit apparaat heeft 12 V DC stroom nodig.
Installeer een hulpschakelaar en een zekering
naar de stroomvoorziening of voorzie het
apparaat van stroom via een geaarde
hulpschakelaar. De zekering voor maximaal 5
instrumenten dient 1 A te zijn.
Als de externe toeters en lichten meer dan 250
mA nodig hebben is het raadzaam een relais
te installeren.
De bedrading voor een op zich stand apparaat
kan als volgt gedaan worden:
Als u verschillende instrumenten schakelt,
Steek de arm in de montageplaat.
Schroef de afdekkap aan de arm vast aan de
montageplaat.
Electrische/data bedrading
Schroef de
afdekkap vast
aan de plaat
14
Masttopunit
kabel
Schakelaar
Zwart
Rood
Groen
Geel
NMEA in (GPS optioneel)
Wit
NMEA uit (optioneel)
Oranje
Blauw
NavBus (optioneel)
}
Zekering
12 V DC stroom
Externe toeters of lichten
WIND 3100 Installatie HandleidingNAVMAN
(optioneel)
gebruik dan aansluitdozen om de bedrading te
vereenvoudigen, zoals hieronder aangegeven:
Informatie over de installatie van NavBus en het
Groep 1
Verdeeldoos
Electriciteits- &
data-bedradingen
De groep
is 3
Electriciteits & data-kabels
Groep 2
Electriciteits & data-kabels
NavBus kabel
Verdeeldoos
Electriciteits &
data-bedradingen
gebruik van aansluitdozen vindt u in de NavBus
Installatie- en Bedieningshandleiding.
2 Plak ongebruikte bedradingen en
verbindingsstukjes af of dek ze anderzins af om ze
tegen water te beschermen en houd ze apart om
kortsluiting te voorkomen.
8-2 Instelling
1 Maak een proefvaart om te controleren of alle
instrumenten goed werken.
De instelling
of
is
2 Om ware windsnelheid en -richting en VMG te
kunnen weergeven moet de WIND 3100
aangesloten zijn op een instrument dat
vaarsnelheid weergeeft. Als de WIND 3100 is
aangesloten op een instrument dat de snelheid t.o.v.
het water weergeeft en op een instrument dat
grondsnelheid weergeeft dan kunt u kiezen welke
de WIND 3100 zal gebruiken (zie sectie 3-1, 6):
iDruk verschillende keren op + totdat
het Snelheidinstelling (Speed Mode) scherm
in beeld komt:
ii Druk op of om de instelling te veranderen
naar grondsnelheid) of (vaarsnelheid).
iii Druk op .
3 Als het apparaat onderdeel uitmaakt van een serie
van 3100 instrumenten die door NavBus zijn
geschakeld, dan stelt u nu de
achtergrondverlichting van de groep in (zie sectie
6-1):
iDruk verschillende keren op + totdat
het achtergrondverlichtingsgroep (Backlight
Group) scherm in beeld komt:
ii Druk op of om het achtergrondlicht
groepnummer in te stellen.
iii Druk op .
4 Stel in:
De snelheidseenheden (zie sectie 4-1).
Het wijzertype (zie sectie 3-2).
Alle instellingen kunnen gereset worden naar de
fabrieksinstelling (zie onderstaand).
Om te resetten naar de fabrieksinstelling:
1 Schakel de stroom uit.
stroom weer inschakelt en houd de toetsen nog
minimaal 5 seconden ingedrukt.
NAVMAN
WIND 3100 Installatie Handleiding
15
Appendix A - Specificaties
Fysiek
Maat van het beeldscherm 11 1 mm in het vierkant.
LCD scherm 82 mm breed, 61 mm hoog; twisted
nematic.
LCD cijfers 30 mm hoog op bovenste lijn, 20 mm
hoog op onderste lijn.
Vier laser ge-ëtste bedieningstoetsen.
Achtergrondverlichting van het beeldscherm en
toetsen, oranje, instelbaar op vier niveaus en uit (de
achtergrondlicht toets blijft altijd aan).
Bedieningstemperatuur 0 tot 50 °C (32 tot 122 °F).
Vermogen Tros lengte 1 m.
Masttop instrument kabel lengte 30 m.
Electrisch
Electriciteitsvoorziening 10.5 toT 16.5 V DC,
20 mA zonder achtergrondverlichting, 120 mA
met volledige achtergrondverlichtign.
Externe toeter of lichtbron, geaard, maximaal
30 V DC en 250 mA.
Wind
Windrichting, waar en schijnbaar: varieert van
0 tot 180° bakboord of stuurboord.
Windsnelheid, waar en schijnbaar, varieert van
0 tot 199 knopen (0 to 102 m/s).
Maximale schijnbare windsnelheid.
Schijnbare windsnelheid alarm.
Kalibratie
Windsnelheid en -richting (uitlijning) kan worden
gekalibreerd.
Appendix B - Problemen oplossen
Deze gids voor het oplossen van problemen gaat ervan
uit dat u de complete handleiding gelezen en begrepen
heeft.
Het is vaak mogelijk om moeilijkheden op te lossen
zonder dat het apparaat voor reparatie naar de fabriek
wordt gezonden. Wij verzoeken u vriendelijk om deze
sectie door te lezen voordat u contact opneemt met uw
NAVMAN dealer .
Geen van de onderdelen dient door de gebruiker
onderhouden te worden. Om waterdichtheid en het
correct in elkaar zetten te checken zijn specifieke
methodes en testinstrumenten nodig. Reparaties dienen
alleen uitgevoerd te worden door servicecenters die door
NAVMAN NZ Limited zijn goedgekeurd. Gebruikers die
zelf hun WIND 3100 onderhouden maken hierdoor de
garantie ongeldig.
U kunt meer informatie vinden op onze website:
www.navman.com
1 Problemen bij inschakelen apparaat:
a Zekering doorgebrand of stroom onderbroken
door stroomonderbreker.
b Voltage accu ligt niet tussen 10.5 en 16.5 V DC.
c Electriciteits/ Datakabel beschadigd.
16
Interfaces
NavBus verbinding naar andere NAVMAN
instrumenten.
NMEA 0183 output MWV, VPW; inputs RMC,
VHW, VTG.
Overeenkomstig met de standaarden
EMC meegaandheid
USA (FCC):
Europa (CE): EN50081-1, EN50082-1.
Deel 15 Klasse B.
Nieuw-Zeeland en Australië(C T ick):
Milieu IP66 van de voorkant indien correct
geïnstalleerd.
Electriciteits/data-bedrading
AS-NZS 3548.
BedradingSignaal
RoodPositieve stroom 12 V DC, maximaal
200 mA
ZwartNegatieve stroom, NMEA standaard
GroenExterne toeter of lichten uit, geaard,
30 V DC en max. 250 mA
OranjeNavBus +
BlauwNavBus WitNMEA uit
GeelNMEA in
2 Windsnelheid of -richting weergave klopt niet
of vertoont onregelmatigheden:
a windsnelheidskalibratie is niet correct (zie
sectie 4-4).
b uitlijning windrichting is niet correct (zie sectie
3-4).
c masttop instrument kabel is losgeraakt of
beschadigd.
d Masttop instrument is beschadigd of vies.
e Storing door electrische ruis. Herzie installatie.
3 Het woord SIM flikker in de rechterbovenhoek
van het scherm, weergegeven waarden zijn
onverwacht:
a Apparaat op de simulatie-instelling (zie sectie
2-4).
4 Het beeldscherm beslaat:
a Vochtige lucht is door het luchgat de achterkant
van het apparaat binnengedrongen. Zorg dat
de boot gelucht wordt of gebruik het apparaat
met felste achergrondverlichting.
b Water is door het luchtgat de achterkant
• Die Mastkopf-Einheit, mit den Gebern für
Windrichtung und Geschwindigkeit.
Die Anlage wird von der Bordversorgung gespeist.
Das WIND 3100 ist Systemteil der NAVMAN
Instrumenten-Familie, die Instrumente für Fahrt,
Das WIND 3100 Instrument
Display
(hintergrundbeleuchtet)
Alarm-Symbol
Geschwindigkeits-
Daten (Windgeschw.,
max. Wind oder
VMG)
Tiefe, Wind und Tochteranzeigen enthält. Sämtliche
Instrumente können zu einem integrierten
Datensystem verbunden werden (siehe Abschn. 6).
Um eine optimale Nutzung zu erreichen, ist dieses
Handbuch vor derm Einbau sorgfältig zu lesen.
Wie wird die Windgeschwindigkeit
ermittelt
Die Mastkopfeinheit enthält einen Rotor mit 3
Windlöffeln, der vom Wind angetrieben wird. Das
Instrument erfasst die Rotor-Drehzahl und ermittelt
daraus die Windgeschwindigkeit.
Wie wird die Windrichtung ermittelt
Die Mastkopfeinheit enthält eine Windfahne, die sich
exakt auf die Windrichtung einstellt. Das Instrument
ermittelt den Richtungswinkel und zeigt diesen an.
Reinigung und Wartung.
Das Instrument nur mit einem feuchten, weichen
Tuch reinigen. Kein Lösungsmittel oder Benzin
benutzen.
WIND 3100 Installations- und Bedienungs-HandbuchNAVMAN
2 Bedienung
2-1 Ein- und Ausschalten
Das Gerät hat keinen eigenen Ein-/Ausschalter. Es
muss ein entsprechender Schalter in den Anschluss
eingefügt werden. Vor dem Ausschalten gewählte
Funktionen bleiben gespeichert.
Erscheint blinkend das Wort "SIM" rechts oben im
Display, ist der Simulations-Modus aktiviert (siehe
Abschn. 2-4).
2-2 Basis-Bedienung
Die Tasten
Die 4 T asten sind bezeichnet mit und .
Die Bedeutung folgender Anweisungen:
• Drücke - die T aste kurz drücken (unter 1
Sekunde).
• Halte gedrückt - die T aste 2 Sekunden oder
länger gedrückt halten.
• Eine Taste + eine weitere T aste drücken beide Tasten gemeinsam drücken.
Display- und Tastenbeleuchtung einstellen
Die Hintergrundbeleuchtung ist in 4 Stufen einstellbar
und ausschaltbar (Die Tastenbeleuchtung ist nicht
ausschaltbar).
Drücke
Erneutes Drücken von
Anwahl der möglichen Anzeigen
Für nicht ermittelbare Daten werden Querstriche
(— —) gezeigt. Zum Beispiel können keine wahren
Windwerte errechnet werden, wenn Daten für BootsGeschwindigkeit fehlen.
Es erscheint der eingestellte Wert.
ändert den Wert:
Beleuchtung
Stufe 2
Im oberen Displayteil erscheinen Daten für
Windrichtung und im unteren für Geschwindigkeit.
Drücken von
• Wahre Windrichtung und Geschwindigkeit (nur
wenn externe Daten für Bootsgeschwindigkeit
empfangen werden z.B. vom SPEED 3100
oder NAVMAN GPS).
• Scheinbare Windrichtung und Geschwindigkeit.
• Steuerwinkel zum Wind (siehe Abschnitt 5).
Drücken von
Geschwindigkeits-Anzeigen im unteren Displayteil
auf (siehe Abschn. 4):
• Wahre oder scheinbare Windgeschwindigkeit.
• Maximale scheinbare Windgeschwindigkeit.
• VMG (Velocity made good), die Komponente
der Bootsgeschwindigkeit zur Windrichtung
(nur möglich, wenn Daten der
Bootsgeschwindigkeit empfangen werden).
wählt folgende Anzeigen durch:
ruft nacheinander folgende
2-3 Alarme
Für eine einstellbare, scheinbare Wingeschwindigkeit
ist eine Überwachung aktivierbar (siehe Abschn. 4-3).
Bei Alarmauslösung piept der interne Alarm, das
-Symbol im Display blinkt und externe Signalmittel
werden aktiviert.
Drücken der T aste
Aktivierung der Überwachung erfolgt automatisch,
sobald die Windgeschwindigkeit unter den
eingestellten Alarmwert fällt.
löscht den Alarm. Eine erneute
2-4 Simulations-Modus
Im Simulations-Modus werden Messwerte simuliert.
Der Geber muss nicht angeschlossen sein. Somit
ist es möglich, die Bedien-Funktionen auch ohne
Geber-Einheit zu trainieren. Als Hinweis für die
aktivierte Simulation erscheint blinkend das Wort SIM
oben rechts im Display.
Den Simulations-Modus ein- und ausschalten
1 Die Versorgungsspannung abschalten.
2 Im ausgeschalteten Zustand, die Taste
gedrückt halten und dabei die Spannung
zuschalten.
NAVMAN
WIND 3100 Installations- und Bedienungs-Handbuch
19
2-5 Tastenfunktionen
Die Versorgungssp annung zuschalten
Halte
5 Sek.
halten
+
Simulation einoder ausschalten
Speicher zurück
setzen
Alarm setzen
Windgeschwind.
Alarm setzen
2 Sek.
halten
Alarm einoder
ausschalten
Alarmwert
höher
Alarmwert
niedriger
Normaler Betrieb
2 Sek. halten
+
2 Sek.
halten
+
2 Sek.
halten
+ (In der Am-Wind Anzeige)
Am-Wind
Winkel setzen
20
Windrichtung wählen (Wahr,
Scheinbar, S teuerwinkel)
(in der Max. Wind Anzeige)
den Max.-Wert nullsetzen
Am-Wind Winkel setzen
Am-Wind Winkel
vergrößern
Am-Wind Winkel
verkleinern
Zurück zum
Normal-Betrieb
Inbetriebnahme
Dämpfungswert
Windrichtung
+
Auflösung
Fehlwinkel
+
Windrichtung
justieren
+
Windgeschwind.
justieren
+
Windricht.
Zeiger wählen
+
BeleuchtungsGruppe setzen
+
Geschwind.
Modus setzen
+
WIND 3100 Installations- und Bedienungs-HandbuchNAVMAN
Zurück zum
NormalBetrieb
Wert
erhöhen /
Eingabe
ändern
Wert
verkleinern
/ Eingabe
ändern
Zurück zum
NormalBetrieb
2-6 Beschreibung wahre / scheinbare Winddaten
Die Mastkopfeinheit misst scheinbare Daten für
Windrichtung und Windgeschwindigkeit. Wahre
Daten werden durch Vergleich mit der BootsGeschwindigkeit ermittelt.
Wahre und scheinbare Windgeschwindigkeit sind gleich. Wahre
und scheinbare Windrichtung sind gleich.
Boot liegt
fest
Boot fährt mit Am-Wind Kurs. Die scheinbare Windgeschwindigkeit ist größer
als die wahre, und die scheinbare Windrichtung liegt näher auf voraus als die
wahre.
Wahre
Windgeschwind.
Wahre
Windrichtung
45°
20 kn
Windgeschwind.
Wahre
20 kn
Bootsgeschwind.
10 kn
Bootsgeschwind.
10 kn
Boot fährt mit Vor-dem-Wind Kurs. Die scheinbare Windgeschwindigkeit ist
geringer als die wahre, und die scheinbare Windrichtung liegt näher auf
voraus als die wahre
Wahre und scheinbare Werte stimmen nur überein,
wenn sich das Boot nicht bewegt. Sobald das Boot
Fahrt aufnimmt, differieren die Werte gemäß
folgender Beispiele.
Windrichtung 30°
Scheinbare
Windgeschwind.
28 kn
Scheinbare
Scheinbare
Windgeschwind.
28 kn
Windgeschwind.
Bootsgeschwind.
10 kn
NAVMAN
WIND 3100 Installations- und Bedienungs-Handbuch
Wahre
20 kn
Wahre
Windrichtung
135°
Scheinbare
Windgeschwind.
15 kn
Bootsgeschwind.
10 kn
Wahre
Windgeschwind.
20 kn
Scheinbare
Windgeschwind.
15 kn
Scheinbare
Windrichtung
107°
21
3 Windrichtung
3-1 Scheinbare oder wahre Windrichtung
Zum Wechsel zwischen wahrer (TRUE) oder
scheinbarer (APP) Windrichtung, T aste drücken.
Zur Ermittlung der wahren Windrichtung müssen
Bootsgeschwindigkeit-Daten empfangen werden.
Die Windrichtung erscheint digital in Grad (0 bis 180°)
von BB (PORT) oder von StB (STBD) und parallel als
analoger Zeiger in einer Windrose (siehe rechts).
3-2 Die Richtungszeiger-Typen
Es sind 5 unterschiedliche Windrichtungs-Zeiger
wählbar (siehe rechts). Werkseinstellung ist Typ 1.
Die T ypen 1, 2 und 3 simulieren Windfahnen
mit einem schwarzen Punkt als Achse. Der
schmale Einzelstrich zeigt die Richtung aus
der der Wind kommt.
Bei Typ 4 und 5 zeigen 1 bzw . 2 Zeigersegmenten
die Richtung aus der der Wind kommt.
Zur Auswahl des Zeigertyps:
+ mehrfach gemeinsam drücken, bis die
1
Zeigertyp-Anzeige (Pt) erscheint:
Zeigertyp 1
Wind 30° von StB, Zeiger-T yp 1
WindRichtung
Wind 30° von BB, Zeiger-Typ 2
Wind-Richtung
Wind 150° von BB, Zeiger-Typ 3
2 Mit
3 Zum Abschluss
oder den gewünschten Typ wählen.
drücken.
3-3 Windrichtungs-Anzeige dämpfen
Windturbulenzen, Böen und Mastbewegung erzeugen
eine unstete Richtungsanzeige. Zur Dämpfung kann
ein Zeitwert von 1 bis 5 eingegeben werden, in dem
aus mehreren Messungen ein Mittelwert errechnet und
dann leicht verzögert , dafür konstanter gezeigt wird.
Ein kleiner Wert mittelt die Rechnung über
eine kürzere Zeit. Das ergibt schnellere.
Reaktion und genauere Anzeigen, jedoch auch
mehr Schwankungen.
Ein hoher Wert mittelt über einen längeren
Zeitraum. Das ergibt eine stetigere Anzeige. Echte
Richtungs-Änderungen erscheinen dafür verzögert.
Die Dämpfung betrifft nur die Digitalanzeige, nicht
den Richtungszeiger. Einen möglichst kleinen Wert
wählen, bei der noch eine stabile Anzeige erscheint.
Die Zahlen von 1, 2, 3, 4 und 5 entsprechen
Zeitperioden von 6, 12, 18, 24 und 30 Sekunden.
22
Wind-Richtung
Wind 30° von StB, Zeiger-T yp 4
WindRichtung
Wind 120° von StB, Zeiger-T yp 5
WindRichtung
WIND 3100 Installations- und Bedienungs-HandbuchNAVMAN
Den Dämpfungswert einstellen:
1 Drücke
(d d ) aufzurufen:
2 Mit
3 Zum Abschluss,
+ , um die Dämpfungs-Anzeige
DämpfungsWert 3
oder den Wert ändern.
drücken.
3-4 Windrichtung kalibrieren
Die Windrichtung wird eventuell nicht korrekt gezeigt,
was u.a. von einer nicht exakt ausgerichteten
Mastkopf-Einheit verursacht sein kann.
1 Es ist erst die exakte Windrichtung zu
ermitteln. Das geht am einfachsten bei
Windstille, in dem mit Motor schnell gefahren
wird. Die Windrichtung ist dann direkt von
vorne, also 0°.
+ mehrfach drücken, bis die Kalibrieranzeige
2
(CA) erscheint:
Windrichtung
ist 5° von
Steuerbord
oder auf den richtigen Wert
3 Mit
korrigieren.
4 Zum Abschluss,
drücken.
4 Windgeschwindigkeit und VMG
Das WIND 3100 zeigt unten im Display eine von drei
unterschiedlichen Windgeschwindigkeiten. Zur
Durchwahl,
WIND SPEED: die Windgeschwindigkeit,
scheinbar oder wahr (siehe Abschn. 3).
MAX SPEED: die max. gemessene WindGeschwindigkeit seit Einschalten oder letztem
Nullsetzen.
VMG: die Komponente der Boots-Geschwindigkeit
parallel zum Wind.
Wahrer Wind und VMG ist nur anzeigbar, wenn
Daten für die Bootsgeschwindigkeit empfangen
werden.
4-1 Maßeinheit wählen
Die Windgeschwindigkeit kann in Knoten oder Meter/
Sekunde gezeigt werden.
Taste halten, bis die Maßeinheit wechselt.
VMG wird nur in Knoten gezeigt.
4-2 Maximum-Wert nullsetzen
Nach Nullsetzen erfolgt eine neue MaximumErmittlung.
1 Taste
gezeigt wird.
2
4-3 Windalarm aktivieren
Es erfolgt ein Alarm, wenn die scheinbare
Windgeschwindigkeit den eingestellten Grenzwert
NAVMAN
drücken.
drücken, bis der Maximum-Windwert
+ für 2 Sekunden gedrückt halten.
WIND 3100 Installations- und Bedienungs-Handbuch
erreicht oder überschreitet. Zum Quittieren,
Den Alarmwert setzen, bzw. ein-/ausschalten:
1
zwei Sekunden gedrückt halten, bis die
Windalarm-Anzeige (AL) erscheint:
2 Den Alarmwert ändern mit
die Überwachung ein- oder ausschalten.
3 Mit
4 Zum Abschluss,
drücken.
drücken.
Alarm ist
aktiviert
Windgeschwind.
Wert 50 kn
oder .
4-4 Windgeschwindigkeit kalibrieren
Die Anlage ist vom Werk kalibriert. Sollten trotzdem
Differenzen bestehen, ist eine Kalibrierung wie folgt
durchführbar:
1 Die korrekte Windgeschwindigkeit muss
bekannt sein. Sie ist am einfachsten messbar,
wenn bei Windstille eine Fahrt unter Motor mit
max. Gechwindigkeit erfolgt. Dabei mit GPS
über einen ewissen Zeitraum die
Bootsgeschwindigkeit ermitteln. Diese müsste
mit der Windanzeige übereinstimmen, falls
nicht:
23
Loading...
+ 52 hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.