Ducati 998 Matrix User Manual [nl]

O
nderhouds- en gebruiksaanwijzinge
n
utilisation et entretien
Manuel
utilisation et entretien
DUCATI998Matrix
DUCATI998Matrix
Onderhouds- en gebruiksaanwijzingen
NL
1
NL
2
Welkom in de club van de Ducati-liefhebbers, u hebt een bijzonder goede keuze gemaakt. Wij denken dat u deze nieuwe Ducati niet alleen als dagelijks vervoersmiddel zal gebruiken maar ook voor lange reizen. Ducati Motor Holding S.p.A. wenst u dan ook veel rijplezier toe. Omdat wij ons constant inspannen voor een steeds betere service, raadt Ducati Motor Holding S.p.A. u aan deze eenvoudige voorschriften zorgvuldig na te leven, met name de voorschriften voor het inrijden van de motorfiets. Alleen op die manier kunt u zeker altijd van uw Ducati genieten. Voor reparaties en advies contacteert u een van onze erkende servicecentra.
Veel rijplezier!
Opmerkingen
Ducati Motor Holding S.p.A. kan niet aansprakelijk worden gesteld voor eventuele fouten die zijn gemaakt tijdens het samenstellen van deze gebruiks- en onderhoudsaanwijzingen. Alle informatie in deze handleiding is bijgewerkt tot op de publicatiedatum. Ducati Motor Holding S.p.A. behoudt zich het recht voor alle wijzigingen aan te brengen die de technische evolutie van haar producten noodzakelijk maakt.
Gebruik voor de veiligheid, garantie, betrouwbaarheid en de waarde van uw Ducati motorfiets alleen originele onderdelen van Ducati.
Opgelet
Deze aanwijzingen maken integraal deel uit van de motorfiets en dienen aan de nieuwe bezitter te worden overhandigd als de motor wordt verkocht.
NL
3
INHOUD
NL
Aanwijzingen van algemene aard 6
Garantie 6 Symbolen 6 Nuttige informatie voor veilig reizen 7 Rijden met volle bepakking 8 Identificatiegegevens van de motor 9
Bedieningsorganen 10
Plaats van de bedieningsorganen op de motorfiets 10 Het instrumentenpaneel 11 Sleutels 12 De startschakelaar en het stuurslot 13 Stuurschakelaar links 14 Koppelingshendel 15 Chokehendel 16 De rechter stuurschakelaar 17 De gashendel 17 De hendel van de voorrem 17 Het pedaal voor de achterrem 18 Versnellingspedaal 18 De stand van het koppelingspedaal en achterrem 19
4
Belangrijkste elementen en mechanismen 21
Plaats van deze elementen op de motorfiets 21 Benzinedop 22 Zadelslot en helmhouder 23 Zijstandaard 25 Stuurschokdemper 26 Regelknoppen op de voorvork 26 De achterste schokdemper afstellen van de 998 28 De stand van de stuurhoek 29
Gebruiksvoorschriften 31
Voorzorgen tijdens de inrijperiode 31 Controleren voor het starten 33 De motor aanzetten 34 De motorfiets aanzetten en ermee rijden 36 Remmen 36 De motorfiets stilzetten 37 Parkeren 38 Brandstof tanken 39 Standaard accessoires 39
Belangrijkste gebruiks- en onderhoudswerkzaamheden 40
Delen van het frame demonteren 40 Het luchtfilter vervangen en reinigen 42 Het peil van de koelvloeistof controleren 44 Het peil van de rem- en de koppelingsvloeistof controleren 45 Controleer de slijtage van de remblokjes 46 De scharnierpunten smeren 47 De gaskabel afstellen 47
De accu opladen 48 De stuurhoek wijzigen 49 De ketting spannen 50 De ketting smeren 50 De lampjes vervangen 51 De hoogte van de koplamp afstellen 54 De stand van de achteruitkijkspiegeltjes aanpassen 55 Tubeless banden 55 De olie van de motor controleren 57 De bougies reinigen en vervangen 58 De motor reinigen 59 Winterstalling 60 Belangrijke waarschuwingen 60
Technische kenmerken 61
Afmetingen 61 Gewichten 61 Brandstof 63 Motor 63 Distributie 63 Prestaties 64 Bougies 64 Remmen 64 Overbrenging 65 Frame 66 Wielen 66 Banden 66 Ophangingen 67 Beschikbare kleuren per model 67 Elektrische uitrustingen 68
Geheugensteuntje voor het onderhoud 72
NL
5
AANWIJZINGEN VAN ALGEMENE AARD
NL
Garantie
Voor uw eigen belang en voor de garantie en betrouwbaarheid van dit product, raden wij nadrukkelijk aan een erkende Ducati dealer te raadplegen voor alle handelingen die bijzondere technische deskundigheid vereisen. Ons uiterst gespecialiseerd personeel beschikt over alle uitrustingen en machines die nodig zijn voor perfect uitgevoerde reparaties en onderhoudsbeurten en gebruikt alleen originele onderdelen van Ducati die altijd passen en garant staan voor een motorfiets die altijd perfect rijdt en lang meegaat.
Bij alle Ducati motorfietsen hoort een garantieboekje. De garantie is niet geldig voor motorfietsen die worden gebruikt voor wedstrijden. In de geldigheidsperiode van de garantie mag er geen enkel component worden veranderd en mag er niets worden gemodificeerd of vervangen door andere, niet originele delen. Overtreding hiervan heeft het onmiddellijk vervallen van de garantierechten tot gevolg.
6
Symbolen
Ducati Motor Holding S.p.A.. verzoekt u vriendelijk deze gebruiks- en onderhoudsaanwijzingen aandachtig te lezen om vertrouwd te raken met uw motorfiets. Contacteer in geval van twijfel een erkende Ducati dealer. U zult de informatie uit deze handleiding goed kunnen gebruiken tijdens uw reizen die Ducati Motor Holding S.p.A. u altijd even rustig en prettig toewenst. Bovendien vrijwaart u de prestaties van uw motorfiets ermee.
Opgelet
Het niet naleven van deze voorschriften kan gevaarlijke situaties veroorzaken met ernstige, tot dodelijke, verwondingen.
Belangrijk
Kans voor schade aan de motorfiets en/of de componenten ervan.
Opmerkingen
Meer informatie over de uit te voeren werkzaamheden.
Alle richtingaanduidingen (links en rechts) gaan uit van de rijrichting van de motorfiets.
Nuttige informatie voor veilig reizen
Opgelet
Eerst lezen voordat u de motor gebruikt.
Vaak zijn ongevallen te wijten aan rijden zonder ervaring. Rijd nooit zonder rijbewijs; om met deze motorfiets te rijden, dient u in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs. Leen de motor niet uit aan onervaren bestuurders of mensen die geen geldig rijbewijs hebben. De bestuurder en de passagier dienen altijd geschikte motorrijkleding en een valhelm te dragen. Draag geen wijde kleren die achter motordelen kunnen blijven hangen of het zicht kunnen belemmeren. Zet de motor nooit aan in een gesloten ruimte. De giftige uitlaat- gassen kunnen tot bewusteloosheid en een snelle dood leiden. De bestuurder en de passagier dienen hun voeten tijdens het rijden altijd op de voetsteunen te zetten. Om voorbereid te zijn op elke verandering van richting of oneffenheid van het wegdek, dient de bestuurder altijd zijn handen op het stuur te houden, terwijl de passagier zich altijd met beide handen dient vast te houden aan de riem op het achterste passagierszadeltje. Leef de nationale en plaatselijke wettelijke voorschriften na. Leef altijd de snelheidsbeperkingen na waar deze zijn aangeduid en rijd in elk geval nooit sneller dan de zichtbaarheid, het wegdek en het verkeer toestaan. Gebruik altijd en op tijd de richtingaanwijzers om aan te duiden dat u van richting gaat veranderen of een andere rijbaan kiest.
Zorg ervoor dat u altijd goed zichtbaar bent en rijd niet in de "dode hoek" komt van de voertuigen die voor u rijden. Let goed op op kruispunten, als u een privé-ruimte of een parking verlaat of als u de autoweg oprijdt. Zet de motor altijd uit als u tankt en mors geen benzine
op de motor of op de uitlaatpijp. Rook nooit tijdens het tanken. Tijdens het tanken komen dampen vrij die schadelijk zijn voor de gezondheid. Als brandstofdruppeltjes op uw huid of kleren komen, was deze dan onmiddellijk af met water en zeep en trek andere kleren aan. Haal de sleutel altijd uit het contact als u de motor ergens onbewaakt laat staan. De motor, de uitlaatpijp en de geluidsdempers blijven nog lang heet nadat de motor is uitgezet.
Opgelet
Het hele uitlaatgedeelte kan warm blijven, ook nadat de motor is uitgezet; raak het uitlaatgedeelte dus niet aan met uw lichaam, pas goed op en parkeer het voertuig niet in de buurt van ontvlambare materialen (met inbegrip van hout, bladeren enz.).
Parkeer de motorfiets zo dat niemand ertegen kan stoten en zet hem altijd op de zijstandaard. Parkeer de motor nooit op een ondergrond die niet vlak en recht of niet hard genoeg is, omdat de motorfiets hierdoor kan omvallen.
NL
7
Rijden met volle bepakking
Dit motorvoertuig is ontworpen voor veilig rijden van
NL
lange afstanden met volle bepakking. Een goed op de motorfiets verdeeld gewicht is uiterst belangrijk om de veiligheid van de motorfiets te behouden en niet in moeilijkheden te komen bij plotselinge stuurbewegingen of op slechte wegdekken.
Informatie omtrent de lading
Het totale gewicht van het motorvoertuig tijdens het rijden, met bestuurder, passagier, bagage en extra accessoires mag niet meer bedragen dan: 375 Kg.
De zwaarste bagage of accessoires dienen zo laag mogelijk en zo veel mogelijk in het midden van de motorfiets te zitten.
Maak de bagage stevig vast op de motorfiets; bagage die niet goed is vastgemaakt, kan de motorfiets uit evenwicht brengen. Maak geen zware of grote voorwerpen vast aan het stuur of het voorste spatbord omdat dit de motorfiets gevaarlijk uit evenwicht brengt. Steek geen lading tussen de frameconstructie die verstrikt kan raken in bewegende delen van de motorfiets. Controleer de bandenspanning die zoveel moet bedragen als is voorgeschreven op pag. 55 en controleer of de banden in goede staat zijn.
8
Identificatiegegevens
Elke Ducati-motorfiets heeft twee identificatienummers, een voor het frame (afb. 1) en een voor de motor (afb. 2)
Frame N.
Motor N.
Opmerkingen
Deze nummers duiden op het model en dienen te
worden vermeld als men onderdelen bestelt.
NL
afb. 1
afb. 2
9
BEDIENINGSORGANEN
1
5
8
7
6
2
10
4
3
9
NL
Opgelet
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd waar de bedieningsorganen zitten die moeten worden gebruikt om te kunnen rijden met de motorfiets. Lees de beschrijvingen aandachtig voordat u deze bedieningsorganen gebruikt.
Plaats van de bedieningsorganen op de motorfiets (afb. 3)
1) Het instrumentenpaneel
2) De startschakelaar en het stuurslot
3) Stuurschakelaar links
4) De koppelingshendel
5) Chokeknop voor starten met koude motor
6) Stuurschakelaar rechts
7) De gashendel
8) De remhendel van de voorrem
9) Het versnellingspedaal
10) Het pedaal voor de achterrem.
10
afb. 3
5a
1
c
b
8
3 7 4 2 6
D
U
C
A
T
I
C
O
R
S
E
Het instrumentenpaneel (afb. 4)
1) Toerenteller (km/h). Duidt de rijsnelheid aan. a) Kilometerteller (km). Duidt het totaal aantal gereden kilometers aan. b) Dagteller (km). Duidt de kilometers aan die zijn gereden vanaf de laatste reset. c) Knop om de dagteller op nul te zetten. Eraan draaien om de dagteller op "0000" te zetten.
2) Toerenteller (min-1). Duidt het aantal toeren per minuut van de motor aan.
3) Waarschuwingslampje neutraal N (groen). Gaat branden als de motor in zijn vrij staat (neutrale versnellingsstand).
4) Controlelampje brandstofreserve (geel). Gaat branden als de reservebrandstof wordt aangesproken en er nog ong. 4 liter brandstof in de tank zit.
5) Waarschuwingslampje richtingaanwijzers (groen). Gaat branden en knippert zodra een van de richtingaanwijzers wordt gebruikt.
6) Waarschuwingslampje motoroliedruk (rood). Dit gaat branden om u ervoor te waarschuwen dat er onvoldoende motoroliedruk is. Het moet even branden als de startschakelaar op ON wordt gezet, maar moet enkele seconden nadat de motor is aangeslagen, weer uit gaan. Soms kan dit lampje even gaan branden als de motor erg heet is gelopen, maar het zou moeten uitgaan als de toeren toenemen.
Belangrijk
Gebruik het voertuig niet als dit waarschuwingslampje (6) blijft branden omdat u de motor kunt beschadigen
7) Waarschuwingslampje groot licht (blauw).
Dit gaat branden om u ervoor te waarschuwen dat het rechter groot licht brandt.
8) Controlelampje watertemperatuur . Geeft de temperatuur weer van de koelvloeistof in de motor.
Belangrijk
Gebruik het voertuig niet als de motor zijn maximumtemperatuur bereikt omdat u de motor hierdoor kunt beschadigen.
Als het standlicht brandt, is ook het instrumentenbord verlicht.
afb. 4
11
NL
Sleutels (afb. 5)
Er worden twee universele sleutels geleverd voor het
NL
starten, het stuurslot, het zadelslot en de benzinedop.
Opmerkingen
Samen met de sleutels wordt ook een plaatje (1) geleverd waarop het identificatienummer van de sleutels staat.
Opmerkingen
Haal de sleutels en het plaatje (1) uit elkaar en bewaar het plaatje op een veilige plaats.
12
1
DUCATI
DUCATI
afb. 5
De startschakelaar en het stuurslot (afb. 6)
Deze zit voor de brandstoftank en heeft vier standen: A) ON: zet de lichten en de motor aan; B) OFF: zet de lichten en de motor uit; C) LOCK: het stuur is vergrendeld. D) P: standlicht en stuurslot.
Opmerkingen
Om de contactsleutel in deze laatste twee standen te zetten, dient men de sleutel in het contact te duwen en er dan aan te draaien. De sleutel kan uit het contact worden getrokken in de standen (B), (C) en (D).
A
B
C
D
NL
Opgelet
Het model is uitgerust met een elektronisch energiebesparend systeem. Om stroomverlies te voorkomen als men de sleutel in de ON-stand vergeet, zal dit systeem 15 seconden nadat de startknop NIET is ingedrukt, de stroomvoeding onderbreken. Als deze tijd is verstreken, dient men de sleutel eerst weer op OFF en dan op ON te zetten.
afb. 6
13
Stuurschakelaar links
3
1
2
4
1) Lichtschakelaar met twee standen:
NL
stand = dimlicht aan; stand = groot licht aan;
2) Schakelaar = richtingaanwijzer met drie standen: midden = uit; stand = linksaf; stand = rechtsaf. Om de richtingaanwijzer uit te zetten, drukt u de keuzeschakelaar in zodra deze weer in de middelste stand staat.
3) Schakelaar = claxon.
4) Schakelaar = met groot licht signaal geven.
14
afb. 7
Koppelingshendel (afb. 8)
Met de hendel (1) ontkoppelt men de koppelingsplaten. De koppelingshendel is uitgerust met een knop (2) waarmee men de afstand tussen de hendel zelf en de knop op het stuur kan afstellen. Houd hiervoor de hendel (1) helemaal vooruit en draai de knop (2) in een van de vier voorziene standen, waarbij u er rekening mee houdt dat: de eerste stand (1) overeenstemt met de grootste afstand tussen de hendel en de knop, terwijl stand 4 overeenstemt met de kleinste afstand. Met deze hendel (1) wordt de transmissie van de motor naar de koppeling en dus naar het aandrijfwiel, onderbroken. Dit is heel belangrijk in alle rijfasen, maar vooral in de startfase.
Belangrijk
Als u de koppeling op een correcte manier gebruikt, gaat de motor langer mee en voorkomt u beschadigingen aan de transmissiedelen.
2
NL
1
afb. 8
15
1
A
B
Chokehendel (afb. 9) De chokehendel (3) dient om te starten met een koude
NL
motor en meer benzine toe te voeren voor een groter stationair toerental. Standen van de chokehendel: A) (verticaal) = niet ingeschakeld; B) = helemaal ingeschakeld. De hendel kan op tussenstanden worden gezet om de motor geleidelijk aan warm te laten lopen (zie pag. 34).
Belangrijk
Gebruik de chokehendel niet als de motor warm is. Rijd niet met een ingeschakelde choke.
afb. 9
16
De rechter stuurschakelaar (afb. 10)
1) Noodstopschakelaar (MOTORSTOP), met twee standen: stand (RUN) = rijden; stand (OFF) = motorstop.
Opgelet
Deze schakelaar dient vooral om de motor snel uit
te zetten in noodgevallen. Als de motor uit staat, zet men deze schakelaar weer in de ruststand om het voertuig weer aan te kunnen zetten.
Belangrijk
Als u, nadat u hebt gereden met brandende lichten,
de motor uitzet met de schakelaar (1) en u laat de contactsleutel op ON staan, blijven de lichten branden en kan de accu ontladen.
2) Knop = motor starten.
De gashendel (afb. 10) Met de gashendel (3) op de rechterkant van het stuur opent men de gaskleppen. Als de hendel wordt losgelaten, keren deze automatisch terug in de oorspronkelijke minimumstand.
De hendel van de voorrem (afb. 10) Als men de hendel (4) in de richting van de starthendel trekt, remt men met de voorrem. Lichtjes trekken is voldoende omdat dit mechanisme hydraulisch werkt. De hendel is uitgerust met een knop (5) waarmee men de afstand tussen de hendel zelf en de draaiknop op het stuur kan afstellen.
Opgelet
Lees voordat u deze bedieningsorganen gebruikt,
de instructies op pag. 36.
1
5
4
2
3
afb. 10
NL
17
Het pedaal voor de achterrem (afb. 11)
1
1
N
2
3
4
5
6
Om met de achterrem te remmen, drukt men het pedaal
NL
(1) met de voet in. Dit remsysteem is hydraulisch.
Versnellingspedaal (afb. 12) De ruststand van het versnellingspedaal is in het midden (N). Hij keert automatisch terug in twee bewegingen: naar beneden = het pedaal indrukken voor de 1 versnelling en om terug te schakelen. Het waarschuwingslampje neutraal N op het instrumentenbord gaat hiermee uit; naar boven = het pedaal naar boven trekken voor de 2 versnelling, de 3e, 4e,5een 6e. Een pedaalstand bedient telkens 1 versnelling.
18
afb. 11
e
e
afb. 12
De stand van het koppelingspedaal en de achterrem (afb. 13 en 14)
De stand van het versnellingspedaal en de achterrembediening kan aan de behoeften van elke bestuurder worden aangepast. De stand van het versnellingspedaal op de volgende manier wijzigen: De stang (1) vasthouden en de contramoeren (2) en (3) losdraaien.
Opmerkingen
De moer (2) heeft linkse schroefdraad.
NL
Aan de stang (1) draaien met een steeksleutel op de zeshoekige kant totdat het pedaal in de gewenste stand staat. Beide contramoeren vastdraaien tegen de stang.
afb. 13
19
De stand van de achterremhendel op de volgende manier wijzigen:
NL
De contramoer (4) losdraaien. Aan de regelschroef (5) van het pedaal draaien totdat deze in de gewenste stand staat. De contramoer (4) vastdraaien. Met de hand controleren of er een speling van ong. 1,5÷2 mm op zit voordat u er mee remt. Als de speling niet correct is, past u de lengte van het pompstangetje op de volgende manier aan: De contramoer (6) op het pompstangetje losdraaien. Het stangetje op het gaffeltje (7) vastdraaien voor meer speling en losdraaien voor minder speling. De contramoer (6) vastdraaien en de speling opnieuw controleren.
20
afb. 14
BELANGRIJKSTE ELEMENTEN EN
4
8
2
9
8
3
7
6
5
7
6
1
4
MECHANISMEN
NL
Op de motorfiets (afb. 15)
1) De benzinedop
2) Zadelslot.
3) Zijstandaard
4) Klem voor de helmhouder
5) Stuurschokdemper
6) Achteruitkijkspiegeltjes
7) Regelknoppen voor de voorvork.
8) Regelknoppen voor achterste schokdemper.
9) Trekstang.
afb. 15
21
Benzinedop (afb. 16)
1
1/4
0
OPEN
DUCATI
NL
Openen
Het dekseltje (1) openmaken en de sleutel in het slot steken. De sleutel 1/4 slag naar rechts draaien om het slot te openen. De dop optillen.
Sluiten
De dop sluiten met de sleutel en deze er goed induwen. De sleutel naar links draaien totdat het slot weer in zijn oorspronkelijke stand staat en de sleutel eruit halen Het dekseltje (1) op het slot sluiten.
Opmerkingen
De dop kan alleen worden gesloten als de sleutel in
het slot steekt.
Opgelet
Telkens als men getankt heeft (zie pag. 38) dient men te controleren of de dop perfect op zijn plaats zit en gesloten is.
afb. 16
22
Zadelslot en helmhouder
0
1
0
1
1
2
Openen (afb. 17 en 18) De sleutel in het slot (1) steken en naar rechts draaien. De achterkant van het zadel een beetje naar buiten trekken (2) en optillen tot het zadel op de tank rust. Achteraan in de ruimte onder het zadel zit de helmhouder (1) Steek het kabeltje (A) door de helm en het uiteinde van het kabeltje in de klem. De helm laten hangen (afb.
18) en het zadel weer monteren om de helm vast te maken.
Opgelet
Dit mechanisme dient om de helm te beveiligen als men de motor parkeert. Laat de helm niet op deze manier vastgemaakt op de motorfiets zitten tijdens het rijden; de helm kan uw bewegingen tijdens het rijden belemmeren en u kunt de controle over het voertuig verliezen. U dient het kabeltje links onder de kleine raamconstructie te steken. Als u dit niet doet, zal het zadel niet sluiten.
NL
afb. 17
A
afb. 18
23
3
4
Sluiten (afb. 19) Trek de achterkant van het zadel een beetje naar buiten
NL
en dan naar onder, totdat het horizontaal zit. Druk op het passagierkussen zodat de klemmen (3) in elkaar klikken en evenwijdig zitten met de zadelbekleding en de pennen (4) met het frame van de motorfiets, tot u het slot hoort klikken. Controleren of het inderdaad vast zit door lichtjes het uiteinde van de achterkant naar boven te trekken.
24
afb. 19
Zijstandaard (afb. 20)
Belangrijk
Voordat u de zijstandaard gebruikt, controleert u of het oppervlak waarop u hem wenst te zetten stevig en vlak genoeg is.
Op zachte grond, kiezelsteen, door de zon verhit asfalt enz. kan de geparkeerde motor omvallen. Als u op een helling parkeert, zet u het achterwiel altijd in de dalende richting van de helling. Om de zijstandaard open te klappen, drukt u met uw voet (terwijl u beide handen op het stuur van de motorfiets houdt) tegen de standaard (1) en duwt u deze helemaal uit. Laat de motorfiets naar links overhellen om de standaard op de grond te zetten.
Opgelet
Niet op de motor blijven zitten als deze op de
zijstandaard geparkeerd is.
Om de zijstandaard in de ruststand in te klappen (horizontaal) zet men de motorfiets recht en duwt men tegelijkertijd de standaard naar boven (1).
Opmerkingen
Wij raden aan regelmatig te controleren of het systeem waarmee de standaard in zijn ruststand blijft zitten (twee in elkaar gedraaide trekveren) en de veiligheidssensor (2) goed functioneren.
Opmerkingen
Men kan de motor aanzetten met uitgeklapte standaard als deze in zijn vrij staat, of als de koppelingshendel is ingetrokken en de motor in versnelling staat (in dit geval moet de standaard ingeklapt zijn).
2
1
afb. 20
NL
25
Stuurschokdemper (afb. 21) Deze zit voor de brandstoftank en is aan het frame en
NL
aan de stuurkop vastgemaakt: De schokdemper maakt het stuur preciezer en stabieler voor optimaal rijden in elke omstandigheid.
Belangrijk
Als men de wielhoek wijzigt, dient men ook de
stand van de schokdemper aan te passen (zie pag. 49).
26
Regelknoppen op de voorvork
Zowel de in- als de uitbeweging van de veerpoten van de voorvork kunnen worden afgesteld.
Dit doet men met de regelschroefknoppen op de buitenkant:
1) (afb. 22) om de hydraulische schokdemping in de uit-
beweging af te stellen;
2) (afb. 22) om de voorspanning van de veren in de vork
af te stellen;
3) (afb. 23) om de hydraulische schokdemping in de uit-
beweging af te stellen.
Zet de motorfiets recht en vast. Draai met een gewone schroevendraaier aan de afstelknop (1) op het uiteinde van elke telescoop om de hydraulische uit-beweging bij te stellen. Om aan de regelschroef (3) te draaien, steekt u een schroevendraaier in de opening door de steekas ter hoogte van de veerpootas. Als u aan de regelschroeven (1 en 3) draait, voelt u deze klikken. Elke klik stemt overeen met een uit-stand. Als u de schroef helemaal op de "0" stand vastdraait, verkrijgt u de hoogste schokdempingstand. Als u in deze stand de schroef naar links draait, kunt u de klikken tellen die overeenstemmen met de , 1e, 2estand, enz.
afb. 21
De STANDAARD standen zijn de volgende:
1
2
A
3
compressie of in-beweging 12 klikken; extensie of uit-beweging: 11 klikken;
Er zijn maximum 14 standen (uit of maximum schokdemping) en 14 standen (in of minimum schokdemping). Om de veervoorspanning in elke veerpoot te wijzigen, draait u aan de zeshoekschroef (2) met een zeshoeksleutel van 22 mm. De voorspanning (A, afb. 22) kan gaan van 25 tot 10 mm. De voorspanning is standaard ingesteld op 20 mm.
NL
Belangrijk
Zet de stelschroeven op beide veerpoten op
dezelfde stand.
afb. 22
afb. 23
27
De achterste schokdemper afstellen (afb. 24)
3
2
1
Er zitten regelknoppen aan de buitenkant van de
NL
achterste schokdemper waarmee de schokdempers kunnen worden aangepast aan de lading van de motorfiets. De regelknop (1) die op de rechterkant zit, daar waar de schokdemper aan de onderkant van de achtervork is vastgemaakt, regelt de hydraulische schokdemping tijdens de uit-beweging. De regelknop (2) op het expansievat van de schokdemper, regelt de indrukfase van de hydraulische schokdemping. Door de regelknoppen (1 en 2) naar rechts te draaien, verhoogt men de schokdemping; naar links vermindert men deze. Standaardafstelling: in de volledig ingeduwde stand draait u (naar rechts) de regelknoppen 1 en 2, 14 toeren los. De twee schroefringen (3) op de bovenkant van de schokdemper regelen de voorspanning van de veer aan de buitenkant. Om de voorspanning van de veer te wijzigen, draait u eerst de bovenste sluitring los. Vervolgens draait u de onderste ring losser of vaster voor een grotere of kleinere voorspanning. Als u de gewenste voorspanning hebt bereikt, draait u de bovenste ring weer vast.
Opgelet
Gebruik een haaksleutel om aan de regelaar van de voorspanning te draaien. Draai voorzichtig om uw hand niet te verwonden door stoten tegen andere delen van de motor als de "haak" van de sleutel uit de ring schiet tijdens het draaien.
Opgelet
In de schokdemper zit gas onder hoge druk dat ernstige problemen kan veroorzaken als onervaren personen deze demonteren.
afb. 24
28
De stand van de stuurhoek (afb. 26)
1
2
1
3
3
De stand van de stuurhoek is het resultaat van testen die onze technici in verschillende rijcondities hebben uitgevoerd. De stand van de stuurhoek wijzigen is een delicate handeling die gevaarlijk kan zijn als deze met onvoldoende ervaring wordt uitgevoerd. Voordat men de standaardstand wijzigt, dient men het referentiepunt (H, afb. 25) te meten.
De bestuurder kan de stuurhoek van de motorfiets aanpassen aan zijn eigen behoeften, door de demping van de stuurschokdemper te wijzigen. Om de afstand tussen de bolgewrichten (1) te wijzigen, dient men de contramoeren (3) los te draaien.
Opmerkingen
Let op de onderste moer (3) die linkse schroefdraad
heeft.
Draai aan de zeshoekige kanten van de trekstang (2) met een Engelse sleutel. Na afloop, de moeren (3) op 25 Nm vastdraaien.
Opgelet
De lengte van de trekstang (2) tussen de assen van de bolgewrichten (1), mag niet meer dan 261 mm bedragen.
NL
afb. 25
afb. 26
29
De UNIBAL van de kop (A) mag maximaal 5 draadjes of
B
A
7,5 mm (B) loszitten.
NL
30
afb. 27
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Voorzorgen tijdens de inrijperiode
Maximale snelheid (afb. 28) Snelheid tijdens het inrijden en het normale rijden:
1) Tot 1000 km;
2) Van 1000 tot 2500 km;
Tot 1000 Km
Tijdens de eerste 1000 km dient u de kilometerteller in het oog te houden: dit zijn de snelheden die absoluut niet mogen worden overschreden;
5.500÷6000 min-1. Tijdens de eerste inrij-uren van de motor, is het aangeraden de lading en het toerental voortdurend te wijzigen, binnen de voorgeschreven limieten. Bijzonder goed hiervoor geschikt zijn wegen met veel bochten en hellingen waarop de motor, de remmen en de ophangingen goed kunnen inlopen.
Voorzichtigheid is geboden tijdens de eerste 100 Km, met name tijdens het remmen: niet bruusk en lang remmen om het wrijvingsmateriaal op de remblokjes de kans te geven gelijkmatig "af te slijten". Om alle mechanische delen tegelijkertijd de kans te geven hun bewegingen op elkaar af te stemmen en de belangrijkste motororganen nooit in gevaar te brengen, raden wij aan niet bruusk te versnellen en de motor niet te lang op het hoogste toerental te laten draaien, vooral niet op hellingen. Wij raden bovendien aan de ketting vaak te controleren en indien nodig te smeren.
NL
31
MIN
-1
x1000
Van 1000 tot 2500 Km
Men kan de prestaties van de motor nu gaan opdrijven
NL
maar nooit meer dan: 7000 min-1.
Belangrijk
Tijdens de inrijperiode dient men het onderhoudsprogramma stipt na te leven en de garantiecontroles die in het boekje staan te laten uitvoeren. Het niet naleven van deze norm ontslaat Ducati Motor Holding S.p.A. van elke vorm van aansprakelijkheid voor eventuele schade aan de motor en de levensduur ervan.
32
afb. 28
Controleren voor het starten
Opgelet
Als u de motor niet inspecteert voordat u vertrekt, kunt u deze ernstige schade berokkenen en loopt u het risico zowel de bestuurder als de passagier ernstig te verwonden.
Voordat u begint te rijden, dient u de volgende punten te controleren:
De brandstof in de brandstoftank
Controleren hoeveel brandstof er in de tank zit. Eventueel bijtanken (pag. 38)
Controleren hoeveel olie er in de motor zit
Kijk in het olievenstertje om de olie te controleren. Eventueel bijvullen (pag. 57)
Rem- en koppelingsvloeistof
Controleer hoeveel vloeistof er in elk reservoir zit.
Het peil van de koelvloeistof controleren
Het peil van de vloeistof in het expansievat controleren; Eventueel bijvullen (pag. 44)
Staat van de banden
De druk en de slijtage van de banden controleren (pag. 55).
De bedieningsorganen
Controleren of de hendels en pedalen van de remmen, de koppeling, gas en versnelling correct werken.
Lampen en waarschuwingsignalen
Controleer of alle lampen werken en of de claxon werkt. Als de lampen stuk zijn, dient u deze te vervangen (pag. 51).
Sloten
Controleer of de dop op de benzinetank goed sluit en het slot van het zadel goed werkt.
Standaard
Controleer of de standaard goed opent en sluit en op de goede plaats blijft zitten (pag. 25).
Opgelet
In geval van onregelmatigheden stelt u het vertrek
uit en contacteert u een erkende Ducati dealer.
NL
33
I
G
N
I
T
I
O
N
L
O
C
K
P
O
F
F
O
N
P
U
S
H
ON
De motor aanzetten
NL
Opmerkingen
Om een al warme motor aan te zetten, volgt u de procedure voor "Hoge omgevingstemperatuur ".
Opgelet
Zorg ervoor dat u de bedieningsorganen kent die u nodig hebt tijdens het rijden.
Normale omgevingstemperatuur
(tussen 10 °C/50 °F en 35 °C/95 °F):
1) De startschakelaar op ON zetten (afb. 29). Controleren of het groene lampje neutraal N en het rode lampje op het instrumentenpaneel branden.
Belangrijk
Het oliedruklampje moet enkele seconden nadat de motor is aangeslagen, weer uit gaan (pag. 11).
afb. 29
Opgelet
De zijstandaard moet ingeklapt zijn (ruststand, horizontaal), omdat anders de veiligheidssensor het starten onmogelijk maakt.
34
3
4
2) De starthendel (1) in stand B zetten (afb. 30)
3) De stopschakelaar (3, afb. 31) moet op (RUN) staan; nu de startknop indrukken (4). Het voertuig moet spontaan starten, zonder gas te geven.
Belangrijk
Niet langer dan 5 seconden elektrisch starten. 10 seconden wachten voordat u de motor weer probeert te starten.
4) De chokehendel (1) recht zetten (A) (afb. 30)
A
NL
B
Belangrijk
De motor niet op een hoog toerental brengen als deze koud is. Wachten tot de olie warm is en alle punten heeft gesmeerd die dit nodig hebben.
Hoge omgevingstemperatuur (meer dan 35°C/95 °F): De startprocedure is dezelfde als voor starten met een "Normale omgevingstemperatuur", zonder de choke (1, afb. 30) te gebruiken.
Lage omgevingstemperatuur (minder dan 10°C/50 °F): De startprocedure is dezelfde als voor een "Normale omgevingstemperatuur", maar de motor dient tot 5 minuten warm te draaien.
1
afb. 30
afb. 31
35
De motorfiets aanzetten en ermee rijden
1) De koppelingshendel intrekken.
NL
2) Met de punt van uw voet en een besliste beweging de versnellingshendel induwen om deze in eerste versnelling te zetten.
3) Gas geven met de gashendel, tegelijkertijd langzaam de koppelingshendel loslaten; de motorfiets begint te rijden.
4) De versnellingshendel helemaal loslaten en gas geven.
5) Om over te schakelen naar een volgende versnelling, de gashendel helemaal sluiten voor een lager toerental, de koppelingshendel intrekken, de versnellingshendel naar boven duwen en de koppelingshendel loslaten. Op de volgende manier schakelt u terug naar een lagere versnelling: de gashendel loslaten, koppelingshendel intrekken, even gas geven om alle tandwielen te synchroniseren, terugschakelen en de koppelingshendel loslaten. De hendels dienen correct en op het juiste moment te worden bediend: op een helling, wanneer de motor snelheid mindert, dient u onmiddellijk naar een lagere versnelling terug te schakelen. Doet u dit niet, dan brengt u het hele voertuig (en niet alleen de motor) onder moeilijke arbeidsomstandigheden.
Belangrijk
Niet bruusk gas geven: u kunt er de motor mee "verzuipen" of de transmissiedelen ermee forceren. Rijd niet met ingetrokken koppelingshendel: dit kan tot oververhitting en dus abnormale slijtage van alle koppelingsplaten leiden.
36
Remmen
Op tijd vertragen, terugschakelen om met te motor te remmen en vervolgens remmen met beide remmen. Voordat de motorfiets stilstaat, de koppelingshendel intrekken om te voorkomen dat de motor plots uitslaat.
Opgelet
Als u maar 1 rem gebruikt om te remmen, remt u niet goed. Rem niet te bruusk en niet te hard; de wielen kunnen blokkeren en u kunt de controle over de motorfiets verliezen. Als het regent of als het glad is, is het remverhogen aanzienlijk minder. Rem in deze gevallen zachtjes en voorzichtig. Door plotselinge bewegingen te maken, kunt u de controle over het voertuig verliezen. Op lange en steile dalingen is het beter de motorrem te gebruiken , terug te schakelen en afwisselend en kort te remmen: door voortdurend te remmen wordt het wrijvingsmateriaal oververhit en het remvermogen drastisch verminderd. Een lagere bandenspanning dan de voorgeschreven spanning, vermindert ook het remvermogen, de handelbaarheid en de wegligging van de motorfiets.
De motorfiets stilzetten
Vertragen, terugschakelen en de gashendel loslaten. Naar de eerste versnelling terugschakelen en dan in neutraal zetten. Remmen en stoppen. De motor uitzetten door de sleutel op OFF te zetten (pag. 13).
Belangrijk
De sleutel niet op ON laten staan terwijl de motor uit staat om schade aan de elektrische componenten te voorkomen.
NL
37
Parkeren
De stilstaande motor op zijn zijstandaard zetten (zie pag.
NL
25) Het stuur helemaal naar links draaien en de sleutel op LOCK zetten om diefstal te voorkomen. Als u in een garage of in een andere ruimte parkeert, controleer dan dat deze goed geventileerd is en dat de motor niet te dicht bij warmtebronnen staat. In geval van nood laat u de standlichten branden door de sleutel in de stand P te zetten.
Belangrijk
Laat de sleutel niet te lang in deze stand P staan omdat de accu kan ontladen. Laat de sleutel nooit in een onbewaakt voertuig zitten.
Brandstof tanken (afb. 32) Niet te veel brandstof in de tank doen. De brandstof moet onder de vulpijp blijven.
Opgelet
Er mag geen benzine in de vulpijp onder de dop
blijven zitten.
Opgelet
Het hele uitlaatgedeelte kan warm blijven, ook nadat de motor is uitgezet; raak het uitlaatgedeelte dus niet aan met uw lichaam, pas goed op en parkeer het voertuig niet in de buurt van ontvlambare materialen (met inbegrip van hout, bladeren enz.).
Opgelet
Sloten of vergrendelingsystemen die beletten dat de motor kan worden verplaatst (bijv. schijfremsloten, kettingtandwielsloten enz.) zijn bijzonder gevaarlijk en kunnen de motor, de bestuurder en de passagier in gevaar brengen.
38
Max level
afb. 32
Standaard accessoires (afb. 33)
2
8
6
7
1
5
4
3
9
DUCATI
In de ruimte onder de achterkant van het zadel zitten: de gebruiks- en onderhoudsaanwijzingen; een helmhouder; een gereedschapset voor normale controle- en onderhoudswerkzaamheden.
Om bij de ruimte te kunnen, dient u de achterkant van het zadel op te tillen en het slot te openen (pag. 23).
In de gereedschapset (afb. 34) zit:
1) een veelhoekige sleutel van 14 mm;
2) een inbussleutel van 10/8/6/5/4 mm;
3) een sleutel voor de excentrische moer achteraan;
4) een sleutel voor de steekas van het voorwiel;
5) een verlengstuk voor de sleutel voor de excentrische moer achteraan;
6) een bougiesleutel;
7) een pen voor de bougiesleutel;
8) een dubbele schroevendraaier;
9) een torx-sleutel.
NL
afb. 33
afb. 34
39
1
3
2
BELANGRIJKSTE GEBRUIKS- EN ONDERHOUDSWERKZAAMHEDEN
NL
Delen van het frame demonteren
Voor bepaalde onderhoudswerkzaamheden reparaties dient u sommige delen van het frame te demonteren.
Opgelet
Als u gedemonteerde delen niet of niet goed opnieuw monteert, kunnen deze losraken tijdens het rijden waardoor u de controle over de motorfiets kunt verliezen.
Belangrijk
Om de gelakte delen en het plexiglas van het kuipje niet te beschadigen, dient u altijd de kunststof sluitringetjes te monteren onder de borgschroeven. Sommige borgschroeven zijn parkerschroeven die zichzelf aanschroeven, draai er niet te hard aan om de schroefdraad niet te beschadigen en om te verhinderen dat u deze schroeven bij een volgende demontage niet meer los krijgt.
Zijkuipen (afb. 35) Losdraaien om de kuiphelften te verwijderen: de twee snelsluitingen (1) waarmee de kuiphelften aan elkaar zijn bevestigd; de vier koppelingen (2) waarmee ze aan het kuipje zijn bevestigd; de vier koppelingen (3) waarmee ze aan het frame zijn bevestigd.
40
afb. 35
3
2
1
Het kuipje (afb. 37) De schroef in het midden losdraaien (1, afb. 36) waarmee de achteruitkijkspiegeltjes zijn vastgemaakt en deze van de kuip halen. De twee schroeven (2)losdraaien waarmee de koplamp is vastgemaakt en de vier koppelingen (3) losmaken waarmee de kuiphelften aan elkaar zijn vastgemaakt.
Belangrijk
Tijdens het opnieuw monteren, dient u een borgvloeistof op de schroefdraad van de schroeven (1) aan te brengen.
NL
afb. 36
afb. 37
41
Het luchtfilter vervangen en reinigen (afb. 39)
1
NL
Opmerkingen
Raadpleeg om het filterhuis te demonteren, de explosietekening (afb. 39). Verwijder de delen in de volgorde van de hierna volgende beschrijving.
Om aan de filterhuizen te kunnen, demonteert u eerst de kuiphelften en het kuipje (zie pag. 40 en 41). De acht schroeven losdraaien waarmee het deksel aan de buitenkant (1, afb. 38) is vastgemaakt en het deksel verwijderen, maar aan de kabel van de richtingaanwijzer laten hangen en oppassen dat u de reductie er niet mee uit haalt (4).
42
afb. 38
Het filter (2,afb. 39) uit het binnenste deksel halen (3). Het filterelement reinigen met perslucht of vervangen.
Belangrijk
Met een vuil filter komt er minder lucht in de benzine, waardoor u meer benzine verbruikt, het vermogen van de motor vermindert en korstvorming op de bougies krijgt. Rijd niet met een motor zonder filter; de vuile deeltjes die in de lucht zitten, kunnen in de motor komen en deze beschadigen.
Het filter weer correct monteren, zoals op de afbeelding, in het binnenste deksel, en alle elementen die u hebt gedemonteerd, weer monteren.
Belangrijk
Als u op wegen met veel stof en vocht rijdt, dient u het filter vaker te vervangen dan wat is voorgeschreven in de onderhoudstabel in het garantieboekje.
NL
4
1
3
2
afb. 39
43
Het peil van de koelvloeistof controleren
Controleer hoeveel koelvloeistof er in het expansievat zit
NL
op de linkerkant van de motorfiets; het peil moet tussen de MAX- en MIN-streepjes op het vat komen (afb. Als er te weinig vloeistof in zit, dient u deze bij te vullen. De linker kuiphelft en de brandstoftank demonteren; de schroef achteraan losdraaien (2, afb. 41) nadat u de achterkant van het zadel hebt opgetild. De brandstoftank naar achter trekken (deze zit vooraan vast). Naar rechts verplaatsen en de brandstofslangen vast laten zitten. Draai de vuldop los (1, afb. 40) en giet er een mengsel van water en antivriesmiddel SHELL Advance Coolant of Glycoshell (35÷40% van het volume) in, tot aan het
MAX-streepje.
Schroef de dop (1) er weer op en monteer de gedemonteerde delen. Dit mengsel is het beste voor optimale motorprestaties (de vloeistof heeft een vriespunt van -20° C/-4° F).
Inhoud van het vloeistofcircuit: 3,5 dm3(liter).
Opgelet
Om de koelvloeistof bij te vullen dient de motor
koud te zijn en het voertuig perfect recht te staan.
44
(afb. 40)
afb. 40
afb. 41
MAX
MIN
Het peil van de rem- en koppelingsvloeistof controleren
De vloeistof mag niet onder de MIN-streepjes op elk reservoir komen (afb. 42). Als er te weinig vloeistof in zit, kan er lucht in de leidingen komen en werkt het systeem op de duur niet meer. Laat de vloeistof bijvullen of vervangen op de in de onderhoudstabel in het garantieboekje voorgeschreven tijdstippen door een erkende Ducati dealer.
Belangrijk
Om de 4 jaar is het raadzaam de leidingen te laten
vervangen.
De koppeling
Als er te veel speling op de koppelingshendel zit en de motor schokt of slaat uit bij het schakelen, betekent dit dat er lucht in de leiding van de koppeling zit. Contacteer een erkende Ducati dealer om de leiding te laten controleren en/of te laten ontluchten.
Opgelet
Naarmate de koppelingsplaten slijten, staat het peil van de koppelingsolie hoger: giet er dus nooit meer in dan de voorgeschreven hoeveelheid (3 mm boven het minimum).
Remleiding
Als er speling op het rempedaal of op de remhendel zit, ook al zijn de remblokjes in goede staat, dient u een erkende Ducati dealer te contacteren om het remsysteem te laten controleren en eventueel de leiding te laten ontluchten.
Opgelet
De vloeistof voor de remmen en de koppeling is schadelijk voor plastic en gelakte delen, zorg dus dat hier geen vloeistof op valt. Hydraulische vloeistof is bijtend en kan schade en verwondingen veroorzaken. Meng geen verschillende kwaliteiten met elkaar. Controleer of alle pakkingen en dichtingen in goede staat zijn.
afb. 42
NL
45
Controleer de slijtage van de remblokjes (afb. 43)
Om de remblokjes te kunnen controleren zonder de
NL
klauw te demonteren, zitten op alle blokjes slijtagegroeven. Op een goed blokje moeten de groeven goed zichtbaar zijn.
Belangrijk
Om de remblokjes te laten vervangen, contacteert
u een erkende Ducati dealer.
46
MIN
afb. 43
De scharnierpunten smeren
1,5 ÷ 2 mm
2
1
Regelmatig de buitenkabels rond de start- en de chokekabels controleren. Ze mogen nergens platgedrukt zijn en er mogen geen scheurtjes in de plastic buitenkant zitten. Controleer met de bedieningsorganen of de kabels vlot in de buitenkabels bewegen: als ze haperen of stroef bewegen, dienen ze te worden vervangen door een erkende Ducati dealer. Om te voorkomen dat de kabels stroef gaan bewegen, hoeft u slechts regelmatig de uiteinden van elke flexibele bedieningskabel te smeren met vet van het type SHELL Advance Grease of Retinax LX2.
Voor de gaskabel raden wij aan deze te openen door de twee borgschroeven los te draaien (1, afb. 44) en daarna het kabeluiteinde en de spindel in te vetten.
Opgelet
Sluit de hendel voorzichtig en vergeet niet de kabel
in de spindel te steken.
Het deksel monteren en de schroeven (1) vastdraaien.
Voor een optimaal in- en uitklappende zijstandaard dient deze eerst zorgvuldig te worden schoongemaakt en dan te worden ingevet met vet van het type SHELL Alvania R3 op alle wrijvingspunten.
De gaskabel afstellen
In elke stuurstand moet de starthendel een vrije slag hebben, gemeten op de omtrek van de rand van de hendel, van 1,5÷2,0 mm. Stel dit eventueel af met de speciale regelaar (2, afb. 44) die vlak bij de hendel zelf zit.
afb. 44
NL
47
De accu opladen (afb. 45)
Het is raadzaam de accu te demonteren om deze op te
NL
laden. De rechter kuiphelft eraf halen (pag. 40), de schroef (1) losdraaien en de bovenste bevestigingsbeugel eraf halen. Maak eerst de negatieve zwarte pool (-) los, en dan de positieve rode (+) pool.
Opgelet
De accu produceert explosieve gassen: houd ze ver
uit de buurt van warmtebronnen.
Laad de accu op in een goed geventileerde ruimte. Sluit de kabeltjes eerst aan de rode positieve (+) pool, en dan aan de zwarte negatieve (-) pool aan.
Belangrijk
Sluit de accu eerst aan op de acculader voordat u deze aanzet om vonken op de accupolen te voorkomen waardoor het gas in de accucellen kan exploderen.
Maak altijd eerst de positieve pool vast (rode).
De accu weer op de accuhouder zetten en de beugel bovenaan vastmaken met de schroef (1), de polen vastmaken en de borgschroeven ervan invetten voor een betere geleiding.
Opgelet
Houd de accu ver uit het bereik van kinderen.
Laat de accu op 1A ong. 5÷10 uren opladen.
48
-
1
+
afb. 45
De stuurhoek wijzigen (afb. 46)
De stuurhoek wijzigen door de twee schroeven (1) op de rechterkant van het frame los te draaien. De schroeven (2) met een steeksleutel helemaal losdraaien en het uiteinde van de stuurkop 180° draaien (3). Controleren of de opening op de excentrische moer recht tegenover de doorsteekopening zit van de stuurkop. Er staat hiervoor op de excentrische moer een pijltje bovenaan dat de juiste stand aanwijst. De schroef (2) helemaal vastdraaien. Smeer wat vet op de draad van de schroeven (1) (SHELL Retinax HDX2) en draai ze vast met een aanhaalmoment van 22 Nm.
NL
Opmerkingen
Het stuur recht houden terwijl u de stuurhoek
afstelt.
Als u de stuurhoek heeft afgesteld, dient u ook de stand van de schokdemper aan te passen. De schroef losdraaien (4, afb. 47) en de scharnierkoppeling van de schokdemperstang ter hoogte van de opening (5) in het frame verzetten. De schroef (4) die u eraf hebt gehaald, insmeren met een borgvloeistof.
Belangrijk
De stuurvergrendeling werkt alleen als de stuurhoek op 24° 30' staat. Deze afstelling is alleen mogelijk op de modellen.
afb. 46
afb. 47
49
De ketting spannen (afb. 48)
=
=
25 mm
Tensione catena (sul cavalletto laterale) Chain tension adjustment (on side stand)
Als de motorfiets op de zijstandaard staat, moet de
NL
ketting op minimum 25 mm van de voorvork zitten. Als dit niet het geval is, contacteert u een erkende Ducati dealer om de ketting te laten spannen.
Opgelet
De borgschroeven op de excentrische as moeten stevig aangeschroefd zijn: dit is van fundamenteel belang voor de veiligheid van de bestuurder en de passagier.
De ketting smeren
Op de ketting zitten O-ringen om de glijdende elementen te beschermen tegen invloeden van buitenaf en de smering langer te vrijwaren. Om deze ringen tijdens het schoonmaken niet te beschadigen, gebruikt u liefst speciaal hiervoor bestemde oplosmiddelen en een hogedrukreiniger (zonder te overdrijven). Droog de ketting met perslucht of met een vochtopslorpend materiaal en smeer elk kettingelement met SHELL Advance Chain of Advance Teflon Chain.
Belangrijk
Door een slecht gespannen ketting slijten de transmissiedelen snel.
50
Belangrijk
Met verkeerde smeermiddelen kunt u de ketting, het grote tandwiel en het kleine motortandwiel beschadigen.
afb. 48
De lampjes vervangen
1
4
2
Voordat u een lampje dat stuk is vervangt, dient u te controleren of de spanning en het vermogen van het nieuwe lampje voldoen aan de voorschriften die zijn opgesomd onder het punt "Elektrische uitrustingen" op pag. 68. Controleer altijd eerst of het nieuwe lampje brandt voordat u de gedemonteerde delen weer monteert.
Koplamp
De lampjes van de koplamp vervangt u als volgt:
De lampjes demonteren: dimlicht (afb. 49): de rubber (1) van de lamphouder
halen; Het stekkertje (2) van de lamp halen door de snelsluitknop op de onderkant in te drukken. Lamp groot licht links (afb. 50): het stekkertje (3) van de kabel van de witte lamp van de voorkant losmaken; de rubber (1) eraf halen en de kabel eruit trekken;
Opmerkingen
Om de lamp uit de koplamp te halen hoeft u het
zwarte massaklemmetje niet van de behuizing te halen.
NL
afb. 49
4
Het veertje (4) waarmee de lamp vastzit losmaken en de lamp uit de houder halen (afb. 49 en 50).
3
1
afb. 50
51
1
1
1
Opmerkingen
5
NL
Raak het glas van het nieuwe lampje niet aan: het
kan zwart worden waardoor de lichtsterkte vermindert.
De nieuwe lampen monteren:
de lipjes op de onderkant van het lampje precies op hun plaats en in de goede richting steken; Het uiteinde van het veertje vasthaken (4, afb. 50) aan de steunen van de koplamp, de losgemaakte kabels vastmaken en de rubber (1, afb. 50) er weer op steken.
Om de twee lampen van het standlicht te vervangen, dient het kuipje te worden gedemonteerd (zie pag. 41). Demonteer de claxon door de bevestigingsschroef los te draaien en schuif de lampenhouder uit (5, afb. 51) uit de koplamphouder. Het lampje eruit halen en vervangen.
Het instrumentenpaneel (afb. 52) Het kuipje verwijderen (zie pag. 41) om bij de lampjes van het instrumentenpaneel te kunnen. Onder elk instrument zitten een of twee lampjes. Om deze te vervangen dient men eerst de lamphouder (1) onder het instrument uit te halen waarin het lampje zit. Haal het lampje eruit en steek het nieuwe erin.
afb. 51
afb. 52
52
Richtingaanwijzers (afb. 53)
A
1
2
2
1
De schroef (1) losdraaien en het gekleurde glas (2) van de houder halen. Dit lampje heeft een bajonetsluiting, dus moet u het eerst even indrukken en dan naar links eruit draaien. Om het nieuwe lampje erin te steken, drukt u erop en draait u het naar rechts tot u het hoort klikken. Om het gekleurde glas weer te monteren steekt u het tandje (A) in de opening in de houder. De schroef (1) weer vastdraaien
Remlicht (afb. 54) Om de lampjes van de rem- en standlichten te vervangen, draait u eerst de twee schroeven (1) los waarmee het glas (2) is vastgemaakt en haalt u dit weg. Dit lampje heeft een bajonetsluiting, dus moet u het eerst even indrukken en dan naar links eruit draaien. Om het nieuwe lampje erin te steken, drukt u erop en draait u het naar rechts tot u het hoort klikken. Steek de dop (2) er weer op.
NL
afb. 53
afb. 54
53
Nummerplaatverlichting (afb. 55) Om bij het lampje van de nummerplaat te kunnen, schuift
NL
u eerst de lamphouder eruit, en dan het lampje.
54
De hoogte van de koplamp afstellen (afb. 56)
Controleer de lichtbundel van de koplamp door de motor met op druk gebrachte banden en een bestuurder op het zadel, perfect loodrecht op de lengteas op een afstand van 10 meter voor een muur of een scherm te zetten. Teken een horizontale lijn op de hoogte van het midden van de koplamp en een verticale lijn op de lengtelijn van het voertuig op de muur. Controleer dit zo mogelijk met schemerlicht. Zet het dimlicht aan: de bovenste scheidingslijn tussen de donkere zone en de verlichte zone op de muur, mag niet hoger dan 9/10 komen van de hoogte, gemeten bij de vloer tot aan het midden van de koplamp.
Opmerkingen
De hierboven beschreven meetprocedure is de
Italiaanse wettelijk voorgeschreven procedure om de maximale koplamphoogte te berekenen. Pas de procedure dus aan de wettelijke voorschriften van uw eigen land aan.
De verticale richting van de koplamp past u aan met de regelschroef (1, afb. 57) op de voorkant van de koplamp. Als u naar rechts draait, verzet u de lichtbundel naar onder, naar links, zet u deze naar boven.
afb. 55
10 m
9
10
x
x
1
2
De stand van de achteruitkijkspiegeltjes aanpassen (afb. 57)
Met een sterschroevendraaier draait u de schroef in de
NL
opening (2) los. Met de hand verzet u het spiegeltje en draait u de schroeven weer vast.
Tubeless banden
afb. 56
Tubeless banden Spanning voorband: 2,1 bar - 2,3 Kg/cm Spanning achterband: 2,2 bar - 2,4 Kg/cm De bandenspanning wijzigt naar gelang van de buitentemperatuur en de hoogte; meet de spanning en
2
2
pas deze aan telkens als u in gebieden rijdt met grote temperatuur- en hoogteverschillen.
Belangrijk
De bandenspanning moet met "koude banden" worden gemeten. Om de velg van het voorwiel te beschermen op erg oneffen wegdekken, verhoogt u de bandenspanning met 0,2÷0,3 bar.
afb. 57
55
De banden repareren of vervangen (Tubeless)
Als er een klein gaatje komt in een band zonder
NL
luchtkamer, duurt het een hele tijd voordat deze helemaal leegloopt omdat deze vrij lekvast is. Controleer dus zorgvuldig of er geen lekken zitten in een band als deze een beetje leeggelopen is.
Opgelet
Vervang de band als er een gaatje in is. Monteer een nieuwe band van hetzelfde merk en type als de oorspronkelijke. Controleer goed of u de stofdopjes op de ventielen goed hebt vastgeschroefd zodat de lucht er niet tijdens het rijden uit kan lopen Monteer nooit een band met een binnenband; als dit voorschrift wordt overtreden, kan de band klappen met zware gevolgen voor de bestuurder en de passagier.
Als een band wordt vervangen, dient het wiel te worden uitgebalanceerd.
Belangrijk
De contragewichten van de wielen niet verwijderen of verplaatsen.
Opmerkingen
Om de banden te laten vervangen, contacteert u een erkende Ducati dealer zodat u er zeker van bent dat de wielen op de juiste manier worden ge(de)monteerd.
56
Minimumdiepte van het loopvlak
De minimumdiepte (S, afb. 58) van de groeven in het loopvlak dient op het punt met de grootste slijtage te worden gemeten: de diepte mag niet minder dan 2 mm bedragen en in elk geval niet minder dan de wettelijk voorgeschreven diepte in het land waarin de motor wordt gebruikt.
Belangrijk
Controleer regelmatig of er geen barsten of sneden in de banden zitten, vooral op de zijkanten, en of er geen verdikkingen of grote slijtageplekken op zitten die wijzen op schade aan de binnenkant van de band; vervang ze als ze ernstig beschadigd zijn. Haal steentjes of ander vuil dat in de groeven van de band zit, eruit.
afb. 58
–10
Unigrade
Multigrade
010203040
°
C
40
20W–40 20W–50
15W–40 15W–50
10W–40
10W–30
10W
20W
20
30
De olie van de motor controleren (afb. 59)
In het olievenstertje op het deksel van de koppeling kunt u zien hoeveel olie er in de motor zit. Controleer de olie als het voertuig perfect recht staat en de motor warm is; Het peil moet tussen de streepjes op het venstertje staan. Als het wat te laag is, vult u motorolie bij van het type SHELL Advance Ultra 4. Haal de vuldop (2) eraf en vul olie bij totdat het peil juist is. Steek de dop er weer op.
Belangrijk
Laat de olie verversen of de oliefilters vervangen op de in de onderhoudstabel in het garantieboekje voorgeschreven tijdstippen door een erkende Ducati dealer.
Viscositeit SAE 10W-40
De andere viscositeitswaarden in de tabel kunnen worden gebruikt als de gemiddelde temperatuur van het gebied waarin de motor wordt gebruikt, binnen de aangeduide limieten ligt.
NL
1
2
afb. 59
57
0,6÷0,7 mm
De bougies reinigen en vervangen (afb. 60) De bougies vormen een belangrijk element van het
NL
voertuig en dienen regelmatig te worden gecontroleerd. Dit is een vrij eenvoudige handeling waarmee ook wordt gecontroleerd of de motor goed functioneert. Verwijder de linker kuiphelft, haal de doppen van de bougies en draai de bougies uit de motorkop met de bougiesleutel die in de gereedschapset zit. Controleer de kleur van de elektrode in het midden van de bougie: als de kleur overal even lichtbruin is, betekent dit dat de motor goed werkt. Als de bougies een andere kleur hebben of als er donkere korsten op zitten, vervangt u ze en brengt u een erkende Ducati dealer hiervan op de hoogte. Controleer ook de slijtage van de elektrode in het midden; als er veel slijtage op zit, of de bougie ziet er glazig uit, dient u de bougie te vervangen. Controleer hoeveel ruimte er tussen de elektrodes zit; de voorgeschreven ruimte bedraagt: 0,6÷0,7 mm.
Belangrijk
Om de ruimte aan te passen, moet u voorzichtig de
elektrode aan de zijkant verbuigen. Meer of minder ruimte kan niet alleen de prestaties van het voertuig verminderen, maar kan ook startmoeilijkheden veroorzaken of problemen op het stationair toerental. Maak de elektrode en het porselein zorgvuldig schoon met een koperen borsteltje en controleer de dichting. Maak het tapgat in de kop zorgvuldig schoon en zorg dat er niets in de verbrandingskamer valt.
58
Schroef de bougie weer in de kop en draai deze helemaal aan. Aanhaalmoment: 20 Nm. Als u geen momentsleutel hebt, schroeft u de bougie eerst met de hand aan en draait u er dan nog een 1/2 slag aan met de bougiesleutel.
Belangrijk
Monteer geen bougies met een andere warmtegraad of met een andere schroefdraad. De bougie dient stevig te worden aangeschroefd.
afb. 60
De motorfiets reinigen
Om de metalen en gelakte delen mooi glanzend te houden, moet de motorfiets regelmatig gewassen en gereinigd worden. Hoe vaak hangt af van de manier waarop u ermee rijdt, en op welke wegen de motor rijdt. Gebruik er speciale, als het kan biologisch afbreekbare, producten voor en vermijd bijtende of schurende wasmiddelen of oplosmiddelen.
Belangrijk
Was de motor niet onmiddellijk nadat u ermee hebt gereden om "kringen" van te snel opdrogende producten op de nog warme oppervlakken te vermijden. Spuit niet met heet water of water onder hoge druk op de motor. Hogedrukreinigers kunnen de veerelementen, de velgen, de elektrische componenten, de dichtingen op de veerelementen, luchtopeningen en uitlaat laten vastlopen of ernstige onregelmatigheden veroorzaken, waardoor het voertuig onveilig wordt en niet meer aan de veiligheidsvereisten voldoet.
Als bepaalde motordelen bijzonder vuil zijn of er zit olie of vet op, gebruik dan een ontvettend middel en zorg ervoor dat dit niet in aanraking komt met transmiddieorganen (ketting, klein en groot tandwiel enz.) Spoel het voertuig af met lauw water en droog alle oppervlakken met een zeem.
Opgelet
Na het wassen kunnen de remmen soms minder
goed werken.
Smeer geen vet of olie op de remschijven waardoor het remvermogen afneemt. Reinig de remschijven met een oplosmiddel dat geen vet bevat.
NL
59
Winterstalling
Als de winter een lange tijd niet wordt gebruikt, raden wij
NL
aan het volgende te doen: de motorfiets helemaal reinigen; de brandstoftank aftappen (aftapdop en dichting eraf halen); via de bougiegaten een beetje motorolie in de cilinders gieten en de motor met de hand enkele keren laten draaien zodat de binnenkanten met een dun laagje olie worden bedekt; de motorfiets op de hoofdstandaard zetten; de accu losmaken en eruit halen. Als de motorfiets langer dan een maand stilstaat, dient u de accu te controleren en eventueel op te laden. Bedek de motorfiets met een speciale hoes die de lak niet beschadigt en geen condens vasthoudt. Deze hoes kunt u bij Ducati Performance kopen.
60
Belangrijke waarschuwingen
In sommige landen (Frankrijk, Duistland, Engeland, Zwitserland, enz.) zijn plaatselijke wettelijke milieu- en lawaaivoorschriften. Voer regelmatig de eventuele voorgeschreven controles uit en gebruik alleen originele onderdelen van Ducati die voldoen aan de voorschriften van de verschillende landen.
TECHNISCHE KENMERKEN
Afmetingen (mm) (afb. 61)
Gewichten
Drooggewicht: 198 Kg. Gewicht met volle lading: 375 Kg
Opgelet
Als u de motorfiets zwaarder laadt dan de voorgeschreven limieten, rendeert hij minder en worden de handelbaarheid en de wegligging minder goed zodat u er de controle over kunt verliezen.
afb. 61
NL
61
Brandstof Type dm3(liter)
NL
Brandstoftank, met een Benzina 95-98 RON 17 reserve van 4 dm3(liter)
Motor en filter SHELL - Advance Ultra 4 3,7
Remcircuit voor/achter en koppeling Speciale vloeistof voor hydr.systemen
Beschermmiddel voor elektrische contacten Spray voor de behandeling van elektr. circuits
Voorvork SHELL - Advance Fork 7.5 of Donax TA 0,480
Koelvloeistofcircuit Antivriesmiddel SHELL - Advance Coolant of 3,5
Belangrijk
Het is niet toegestaan additieven te gebruiken voor brandstof of smeermiddelen.
62
SHELL - Advance Brake DOT 4
SHELL - Advance Contact Cleaner
(per veerpoot)
Glycoshell 35÷40% + water
6
1 2 3
7
5 4
Motor
Viertakt met twee 90° in de lengte liggende "L" cilinders. Boring/slag mm: 100 Slag mm: 63,5 Totale cilinderinhoud, cm3: 998 Compressieverhouding: 1:11,4±0,5. Max. koppel op de as (95/1/EG): 167 kw (123 CV) bij 9.750 min Max. koppel op de as (95/1/EG): 9,89 Kgm bij 8.000 min
1
1
Maximumtoerental, min–1:
11.500
Belangrijk
In geen enkele rijconditie mag men de
voorgeschreven snelheidsbeperkingen overschrijden.
Distributie
Desmodromisch met vier kleppen per cilinder, aangedreven door acht tuimelaars (vier open en vier dicht) en door twee bovenliggende nokkenassen. Krukasaandrijving met cilindertandwielen, poelies en tandriemen.
Schema van de desmodromische distributie (afb. 62)
1) Tuimelaar voor openen (of bovenste tuimelaar);
2) regelaar bovenste tuimelaar;
3) regelaar tuimelaar voor sluiten (of onderste tuimelaar);
4) drukveer onderste drukveer;
5) tuimelaar voor sluiten (of onderste tuimelaar);
6) nokkenas;
7) klep.
afb. 62
NL
63
Prestaties
U haalt de maximale snelheid bij elke versnelling als u de
NL
voorschriften voor het inrijden stipt naleeft en regelmatig het voorgeschreven onderhoud uitvoert. Max. snelheid (alleen met de bestuurder): 270 Km/h.
Type: 30/34-4 zuigers. Wrijvingsmateriaal: TOSHIBA TT 2172. Pomp type: PSC 16.
Bougies
Merk: CHAMPION Type: RG 4 HC.
Remmen
Vooraan
Met twee geperforeerde zwevende stalen schijven. Materiaal: staal. Schijfdiameter: 320 mm. Hydraulisch bedieningsorgaan: hendel op rechterkant van stuur. Remoppervlak: 88 cm2. Remklauwen met afzonderlijke zuigers. Merk: BREMBO
64
Achteraan
Met vaste geperforeerde stalen schijf. Schijfdiameter: 220 mm. Hydraulisch bedieningsorgaan: pedaal op rechterkant. Remoppervlak: 25 cm2. Merk: BREMBO Type: P2.I05N. Wrijvingsmateriaal: FERIT I/D 450 FF. Pomp type: PS 11.
Opgelet
De remvloeistof kan het lakwerk oplossen. Als er toevallig remvloeistof in contact komt met de ogen of de huid, dient men deze overvloedig met stromend water te wassen.
Overbrenging
Droge koppeling met hendel op linkerkant van het stuur. Overbrenging tussen motor en versnellingsas: tandwielen met kroontanden. Verhouding: 32/59. Constante aangrijping, 6 versnellingen met pedaal op linkerkant. Verhouding motortandwiel/koppelingstandwiel: 15/36. Totale verhoudingen: 1e15/37. 2e17/30. 3e20/28. 4e22/26. 5e23/24. 6e24/23.
Kettingoverbrenging tussen versnelling en achterwiel: Merk: DID Type: 525 HV. Afmetingen: 5/8"x1/16". Aant. schakels:
94.
Belangrijk
De motorfiets is goedgekeurd met de hier vermelde verhoudingen die dus niet mogen worden gewijzigd.
Als u de motorfiets wenst aan te passen voor speciale parkoersen of wedstrijden, is Ducati Motor Holding S.p.A te uwer beschikking om andere dan de seriegeleverde verhoudingen aan te duiden; raadpleeg hiervoor een erkende Ducati dealer.
Opgelet
Als het achterste tandwiel moet worden vervangen, raadpleegt u een erkende Ducati dealer. Als dit component niet correct wordt vervangen, kan dit uw veiligheid en die van de passagier ernstig in gevaar brengen en de motorfiets onherroepelijk beschadigen.
NL
65
Frame
Raamwerkconstructie: bovenste kooi in hardstalen
NL
buizen. Stuurhoek (op elke kant): 27°
Voor optimaal rijden op de piste kan de stuurhoek worden gewijzigd (zie pag. 49).
De standaard stuurhoek voor rijden op de normale weg is: Stuurhoek: 24°30' Naloop: 97 mm.
Wielen
Velgen in lichtmetaal met vijf spaken.
Vooraan
Afmetingen:
3.50x17".
Achteraan
Afmetingen:
5.50x17". Het voorwiel heeft een demontabele steekas. Het achterwiel is in de tandwielvelg gedreven en vastgemaakt met een moer en een veiligheidsveertje. Met dit systeem kan het snel worden vervangen.
Voor rijden op piste, kan de stuurhoek worden gewijzigd om deze aan te passen aan het circuit: Stuurhoek: 23° 30' Naloop: 91 mm.
66
Banden
Vooraan
Radiale "tubeless" band. Afmetingen: 120/70-ZR17.
Achteraan
Radiale "tubeless" band. Afmetingen: 190/50-ZR17.
Ophangingen
Vooraan
Hydraulische vork met omgekeerde telescoop, uitwendige afstelling voor de in- en uitbeweging van de hydraulische schokdemping en de voorspanning van de veren in de telescoopdelen. Diameter dragende buizen: 43 mm. Vrije slag: 127 mm.
Achteraan
Geleidelijke spanningsaanpassing door tuimelaar tussen frame en bovenste draaipunt van de schokdemper. De onderkant van de schokdemper waarvan de uittrekbeweging, de induwbeweging en de veervoorspanning afstelbaar zijn, is gescharnierd op een schommelende vork met één arm in licht metaal. De achtervork draait rond de steekas die door de motor zit.
Dit systeem maakt dit voertuig uiterst stabiel. Slag: 71 mm.
Beschikbare kleuren per model
Beschikbare kleuren: Groen "Matrix" codenr. *0030 (PPG); Frame en velgen metallic
NL
67
Elektrische uitrustingen
De volgende belangrijkste componenten:
NL
koplamp met: Polyellipsoïdaal dimlicht met condensator 12V-55W
Groot licht 12V-55W; Standlicht met twee 12V-5W lampen. Instrumenten, controlelampje 12V-1,2W en instrumentenpaneelverlichting 12V-2W. Elektrische bedieningen op het stuur: Richtingaanwijzers, 12V-10W lampen. Claxon. Schakelaars voor remlichten. Accu, 12V-16 Ah. Wisselstroomdynamo 12V-520W. Spanningregelaar met zekering van 40 A die naast de
accu zit.
Startmotor, 12V-0,7 kW. Achterlicht met lamp met twee gloeidraden 12V-5/21W
voor signalering rem- en standlicht; lamp van 12V-5W voor de nummerplaatverlichting.
Opmerkingen
Raadpleeg om de lampjes te vervangen de
paragraaf "lampjes vervangen" op pag. 51.
68
Zekeringen
De hoofdzekeringendoos (afb. 63) zit op de rechterkant van het frame. Men kan bij de zekeringen door eerst het deksel van de doos te halen waarop de montage en de stroomsterkte zijn beschreven.
Er zijn twee zekeringen voor de relais van het injectiesysteem (1, afb. 64) op de rechterkant van het achterste kleine frame.
De zekering naast de accu ( afb. 65) is die van de spanningregelaar. Om bij deze zekering te kunnen, moet het beschermkapje (2) eerst eraf worden gehaald.
Men herkent een doorgeslagen zekering aan een onderbroken gloeidraad (3, afb. 66).
Belangrijk
Om mogelijke kortsluitingen te voorkomen, dient de zekering te worden vervangen terwijl de startsleutel op OFF staat.
Opgelet
Nooit zekeringen monteren met andere dan de voorgeschreven waarden. Als u dit voorschrift overtreedt, kunt u het elektrische systeem beschadigen of zelfs brand veroorzaken.
Bedradingschema stroom/ontsteking
1) Stuurschakelaar rechts.
2) Sleutelcontact.
3) Startrelais.
4) Zekeringendoos
5) Knipperfunctie.
6) Watertemperatuursensor.
7) Rechter koelventilator.
8) Startmotor
9) Startrelais
10) Accu
11) Zekering van de spanningregelaar
12) Spanningregelaar
13) Wisselstroomdynamo
14) Richtingaanwijzer achteraan rechts.
15) Achterlicht
16) Nummerplaatverlichting
17) Richtingaanwijzer achteraan links.
18) Brandstoftank
19) Aansluiting automatisch testsysteem
20) Injectierelais.
21) Bobine horizontale cilinder
22) Bobine verticale cilinder
23) Bougie horizontale cilinder
24) Bougie verticale cilinder
25) Bougie horizontale cilinder
26) Injectie verticale cilinder
27) Potentiometer luchtverdeelklep
28) Toerental/timing sensor
29) Watertemperatuursensor computer.
30) Schakelaar zijstandaard
31) Start- en injectiesysteem.
32) Linker koelventilator.
33) Neutraalschakelaar
34) Oliedrukschakelaar
35) Schakelaar rem achteraan
36) Schakelaar rem vooraan
37) Stuurschakelaar links
38) Temperatuur/luchtdruksensor
39) Instrumenten.
40) Richtingaanwijzer vooraan links.
41) Claxon
42) Relais grote lichten.
43) Koplamp
44) Richtingaanwijzer vooraan rechts.
NL
69
NL
3 3
GOED SLECHT
70
afb. 63
afb. 64
afb. 65
afb. 66
Kabelkleuren P Roze G Groen W Wit O Oranje Y Geel B Blauw Bn Bruin R Rood V Paars Gr Grijs Lb Lichtblauw Bk Zwart
Zekeringenhouder (4)
nr. Beschrijving Val.
1-9 hoofdzekering 30 A
2-10 Brandstofpomp, injectie, bobines 20 A
3-11 Key sense 7,5 A
4-12 Computervoeding 3 A
5-13 Standlichten, grote lichten en dimlichten 15 A
NL
6-14 Richtingaanwijzers, controlelampjes 10 A
verlichting van het instrumentenpaneel en standlichten
7-15 Stop - claxon 7,5 A
8-16 Koelventilator 7,5 A
Opmerkingen
Het bedradingschema zit achteraan in dit boekje.
71
GEHEUGENSTEUNTJE VOOR ONDERHOUDSBEURTEN
NL
km Naam Kilometerstand Datum
1000
10000
20000
30000
40000
50000
72
Ducati Service
DUCATI998Matrix
Manuel d’utilisation et entretien
F
1
F
2
Nous sommes heureux de vous accueillir parmi les Ducatistes et nous vous félicitons de l’excellent choix que vous venez de faire. Nous pensons que vous utiliserez votre moto non seulement comme moyen de transport habituel, mais également pour des longues randonnées : Ducati Motor Holding S.p.A. vous souhaite donc qu’elles soient toujours agréables et amusantes. Pour améliorer sans cesse le service que nous vous offrons, Ducati Motor Holding S.p.A. vous conseille de suivre de près les simples règles énoncées dans ce Manuel, tout particulièrement pour le rodage. Vous serez ainsi sûrs que votre moto Ducati sera toujours en mesure de vous laisser rêveurs. Pour toute réparation ou suggestion, veuillez bien contacter nos centres de service agréé.
Remarque
La Société Ducati Motor Holding S.p.A. décline toute responsabilité pour les erreurs pouvant s’être glissées au cours de la rédaction de ce Manuel. Toutes les informations y contenues s’entendent mises à jour à la date de l’impression. Ducati Motor Holding S.p.A. se réserve le droit d’apporter toute modification que le développement évolutif de ces produits puisse entraîner.
Amusez-vous bien!
Pour la sécurité, la garantie, la fiabilité et la valeur de votre motocycle Ducati n’utilisez que des pièces de rechange d’origine Ducati.
Attention
Ce manuel est à considérer partie intégrante du motocycle et, en cas de vente du motocycle, doit toujours être livré au nouvel acquéreur.
F
3
SOMMAIRE
Indications générales 6
Garantie 6 Symboles 6 Renseignements utiles pour rouler en sécurité 7 Conduite à pleine charge 8 Données d’identification 9
Commandes pour la conduite 10
Position des commandes pour la conduite du motocycle 10
F
Tableau de bord 11 Les clés 12 Commutateur d’allumage et antivol de direction 13 Commutateur gauche 14 Levier de commande embrayage 15 Levier de commande starter 16 Commutateur droit 17 Poignée de commande des gaz 17 Levier de commande frein avant 17 Pédale de commande frein arrière 18 Sélecteur de vitesses par pédale 18 Réglage position de la pédale de changement vitesses et frein arrière 19
4
Principaux éléments et dispositifs 21
Position sur le motocycle 21 Bouchon réservoir carburant 22 Serrure de selle et lacet de casque 23 Béquille latérale 25 Amortisseur de direction 26 Eléments de réglage fourche avant 26 Eléments de réglage amortisseur arrière 28 Variation de l’assiette du motocycle 29
Mode d'emploi 31
Précautions pour la première période d’utilisation du motocycle 31 Contrôles avant la mise en route 33 Démarrage du moteur 34 Démarrage et mise en route du motocycle 36 Freinage 36 Mise à l’arrêt du motocycle 37 Stationnement 38 Ravitaillement carburant 38 Accessoires en dotation 39
Principales opérations d’entretien 40
Dépose de l’habillage 40 Remplacement et nettoyage des filtres à air 42 Contrôle niveau liquide de refroidissement 44 Contrôle niveau liquide de freins et embrayage 45 Vérification de l’usure des plaquettes de freins 46 Lubrification des articulations 47 Réglage du câble de commande des gaz 47 Charge de la batterie 48
Modification de l’angle de châsse 49 Contrôle de la tension de la chaîne de trasmission 50 Graissage de la chaîne de transmission 50 Remplacement des ampoules d’éclairage 51 Réglage de l’assiette du phare 54 Réglage des rétroviseur 55 Pneus Tubeless 55 Contrôle niveau d’huile moteur 57 Nettoyage et remplacement des bougies 58 Nettoyage général 59 Inactivité prolongée 60 Remarques importantes 60
Caractéristiques techniques 61
Encombrement 61 Poids 61 Ravitaillements 62 Moteur 63 Distribution 63 Performances 64 Bougies d’allumage 64 Freins 65 Transmission 66 Cadre 67 Roues 67 Pneus 67 Suspensions 68 Couleurs disponibles 68 Système électrique 69
Aide-mémoire pour l’entretien périodique 73
F
5
INDICATIONS GENERALES
Garantie
Dans votre intérêt et dans le but de garantir au produit une excellente fiabilité, nous vous conseillons vivement d’avoir recours à un Concessionnaire ou Atelier Agréé pour toute intervention exigeant une expérience technique particulière. Notre personnel, hautement qualifié, dispose de l’outillage nécessaire pour exécuter toute intervention dans les règles de l’art, en n’utilisant que des pièces d’origine Ducati : c’est là une garantie de parfaite interchangeabilité, de bon fonctionnement et de
F
longévité.
Toutes les motocycles Ducati sont livrés avec leur carnet de garantie. Cette garantie n’a pas de validité en cas de motocycles utilisés dans des compétitions sportives. Pendant la période de garantie aucun élément du motocycle ne devra subir d’interventions non conformes, ni modifications ou remplacements par d’autres non d’origine, sous peine de rendre immédiatement nul le droit de garantie.
6
Symboles
Ducati Motor Holding S.p.A. vous invite à lire très attentivement ce manuel de façon à bien connaître votre motocycle. De toute manière, si vous avez un doute faites appel à un Concessionnaire ou Atelier Agréé. Les notions que vous apprendrez se révéleront fort utiles durant les voyages, que Ducati Motor Holding S.p.A. vous souhaite paisibles et ludiques, et vous permettront de compter à long terme sur les performances de votre motocycle.
Attention
Le non-respect des instructions indiquées peut créer une situation de risque et porter atteinte à l’intégrité physique de manière grave et procurer même la mort.
Important
Possibilité de porter préjudice au motocycle et/ou à ses composants.
Remarque
Notes complémentaires concernant l’opération en cours.
Toutes les indications droit ou gauche se rapportent à l’ordre de marche du motocycle.
Renseignements utiles pour rouler en sécurité
Attention
Lire avant d’utiliser la moto.
Beaucoup d’accidents sont dus souvent à inexpérience de conduite du véhicule. Ne conduisez jamais sans permis ; pour utiliser la moto il faut être titulaire du permis de conduire “A”. Ne prêtez pas votre moto à des pilotes sans expérience, dépourvus de permis de conduire “A”. Le pilote et le passager doivent toujours porter un casque de protection. Ne portez pas des vêtements ni accessoires flottants, pouvant se prendre dans les commandes ou limiter la visibilité. Ne démarrez pas le moteur dans des endroits fermés. Les fumées d’échappement sont toxiques et peuvent procurer la perte de conscience ou même la mort dans des délais très courts. Le pilote et le passager doivent appuyer leurs pieds sur les repose-pieds lorsque la moto est en marche. Pour être prêt à tout changement de direction ou à toute variation de la chaussée, le pilote doit maintenir toujours ses mains sur les demi-guidons, ainsi que le passager doit se tenir toujours, de ses deux mains, à la courroie prévue à cet effet sur la selle arrière. Respectez la législation et les règles nationales et locales. Respectez toujours les limitations de vitesse là où elles sont signalées et, quoi qu’il en soit, ne dépassez jamais
la vitesse que les conditions de visibilité, de la chaussée ainsi que de la circulation vous permettent d’atteindre. Signalez toujours et suffisamment à l’avance, au moyen des clignotants de direction, tout virage ou changement de voie. Se rendre bien visible en évitant de rouler dans “l’angle mort” des véhicules qui vous précèdent. Faites très attention aux croisements, en correspondance avec les sorties des aires privées ou parkings et sur les voies d’accélération des autoroutes. Eteignez toujours le moteur lorsque vous prenez de l’essence et veillez à ce qu’aucune goutte de carburant ne tombe sur le moteur ou sur le tuyau d’échappement. Ne fumez jamais pendant que vous faites le plein d’essence. Lorsque vous faites le plein d’essence, vous pouvez respirer des vapeurs nuisibles pour votre santé. Si des gouttes de carburant devaient tomber sur votre peau ou sur vos vêtements, lavez-vous illico à l’eau et savon et changez de vêtements. N’oubliez jamais de retirer votre clé quand la moto n’est pas surveillée. Le moteur, les tuyaux d’échappement et les silencieux restent chauds pendant longtemps.
F
7
Attention
Le système d'échappement peut être encore chaud, même après avoir éteint le moteur ; veiller à ce qu'aucune partie du corps ne touche le système d'échappement et que le véhicule ne soit pas garé à proximité de matériaux inflammables (y compris le bois, les feuilles, etc.).
Garez votre motocycle de manière à éviter tout risque de choc et en utilisant la béquille latérale. Ne le garez jamais sur un terrain irrégulier ou instable car il pourrait tomber.
F
8
Conduite à pleine charge
Votre motocycle a été conçu pour parcourir de longues distances à pleine charge, en toute sécurité. La répartition des poids sur le motocycle est très importante afin de maintenir inaltérés les niveaux de sécurité et d’éviter de se trouver en difficulté lors de manoeuvres rapides et soudaines ou sur des chaussées déformées.
Renseignements sur la charge transportable
Le poids total du motocycle en ordre de marche avec pilote, passager, bagage et accessoires ultérieurs, ne doit pas dépasser 375 Kg.
Placez le bagage ou les accessoires les plus lourds dans une position du motocycle aussi basse et centrale que possible. Fixez solidement le bagage aux structures du motocycle : un bagage mal fixé peut rendre le motocycle instable. Ne fixez pas des éléments volumineux et lourds sur le té supérieur ni sur le garde-boue avant, puisque cela causerait une instabilité dangereuse du motocycle. N’insérez pas d’éléments à transporter à l’intérieur des espaces du cadre, car ils pourraient gêner les organes en mouvement du véhicule. Veillez à ce que les pneus soient gonflés à la pression indiquée à la page 55 et en bon état.
Données d’identification
Deux chiffres identifiant respectivement le cadre (fig.1) et le moteur (fig. 2) sont indiqués sur chaque motocycle Ducati.
Cadre N°
Moteur N°
Remarque
Ces chiffres identifient le modèle de votre motocycle et sont essentiels pour la commande de pièces détachées.
fig. 1
F
fig. 2
9
COMMANDES POUR LA CONDUITE
1
5
8
7
6
2
10
4
3
9
Attention
Ce chapitre vous renseigne sur le positionnement et la fonction des commandes nécessaires à la conduite du motocycle. Lisez soigneusement cette description avant d’utiliser quelque commande que ce soit.
Position des commandes pour la conduite du motocycle (fig. 3)
1) Tableau de bord
F
2) Commutateur d'allumage et antivol sur la direction à clé
3) Commutateur gauche
4) Levier commande embrayage
5) Bouton-poussoir pour le démarrage à froid
6) Commutateur droit
7) Poignée de commande des gaz
8) Levier commande frein avant
9) Sélecteur de vitesse par pédale
10) Pédale commande frein arrière
10
fig. 3
Tableau de bord (fig. 4)
5a
1
c
b
8
3 7 4 2 6
D
U
C
A
T
I
C
O
R
S
E
1) Indicateur de vitesse (km/h) Indique la vitesse de marche. a) Compteur kilométrique (km) Indique la distance totale parcourue. b) Totalisateur journalier (km) Indique la distance parcourue à partir de la dernière mise à zéro. c) Bouton de mise à zéro totalisateur journalier Sert à mettre à zéro "0000" le totalisateur journalier.
2) Compte-tours (min-1) Indique le nombre de tours la minute du moteur
3) Avertisseur lumineux point mort N (vert) S’allume si le sélecteur est au point mort.
4) Avertisseur lumineux réserve carburant (jaune) S’allume quand le réservoir est en réserve, il n’y a qu’environ 4 litres de carburant.
5) Avertisseur lumineux indicateurs de direction
(vert)
S’allume et clignote si un indicateur de direction est en fonctionnement.
6) Avertisseur lumineux pression d’huile moteur
(rouge)
S’allume pour indiquer une pression d’huile moteur insuffisante. Il doit s’allumer lorsque le commutateur d’allumage est déplacé sur ON, mais doit s’éteindre quelques secondes après le démarrage du moteur. Cet avertisseur peut s’allumer brièvement si le moteur atteint une température élevée, mais il devrait s’éteindre lorsque le régime de rotation augmente.
Important
N’utilisez pas le motocycle si le témoin (6) demeure
allumé car vous pourriez porter gravement préjudice au moteur.
7) Avertisseur lumineux feu de route (bleu) S’allume pour indiquer que le feu de route droit est allumé.
8) Indicateur de température eau Indique la température du liquide de refroidissement du moteur.
Important
N’utilisez pas le motocycle si la température a atteint la valeur maximale, car vous pourriez lui porter gravement préjudice.
Le tableau de bord s’allume lorsque le feu de position est allumé.
F
fig. 4
11
Les clés (fig. 5) La dotation comprend deux clés universelles de démarrage, antivol de direction, serrure de selle et bouchon du réservoir de carburant.
Remarque
Les clés sont dotées également d'une plaquette (1)
reportant le numéro d'identification des clés.
Remarque
Séparez les clés et gardez la plaquette (1) dans un
endroit sûr.
F
12
1
DUCATI
DUCATI
fig. 5
Commutateur dallumage et antivol de direction
(fig. 6) Placé devant le réservoir, il a quatre positions : A) ON: active éclairage et moteur B) OFF: désactive éclairage et moteur C) LOCK: direction bloquée D) P: feu de position et antivol de direction
Remarque
Pour déplacer la clé dans les deux dernières positions, il faut lenfoncer et ensuite la tourner. Les positions (B), (C) et (D) permettent lextraction de la clé.
A
B
C
D
Attention
Ce modèle est équipé dun boîtier électronique permettant d’économiser l’énergie. Le cas où la clé resterait longtemps en position ON, si lon nactive pas le bouton de démarrage dans 15 secondes, le boîtier se met hors fonction de façon à éviter toute absorption de courant. Ce temps terminé, il est donc nécessaire de déplacer la clé sur OFF et de nouveau sur ON.
fig. 6
F
13
Commutateur gauche
3
1
2
4
1) Inverseur, commande de sélection feux, à deux positions : position = feu de croisement allumé ; position = feu de route allumé.
2) Bouton = clignotant de direction à trois positions : position centrale = éteint ; position = virage à gauche ; position = virage à droite. Pour désactiver lindicateur, appuyer sur le levier de commande une fois revenu au centre.
3) Bouton = avertisseur sonore.
4) Bouton = appel de phare.
F
14
fig. 7
Levier de commande embrayage (fig. 8) Le levier (1) commande le débrayage. Il est doté dune molette (2) servant à régler l’écart entre ce levier et la poignée du guidon. Pour réaliser ce réglage, tirez le levier (1) tout en avant et tournez la molette (2) sur lune de ses quatre positions, compte tenu que : la position n° 1 correspond à la distance maximale entre le levier et la molette, alors que la position n° 4 correspond à la distance minimale. Quand vous tirez le levier (1), vous coupez la transmission du mouvement depuis le moteur à la boîte de vitesses et donc à la roue motrice. Son utilisation est très importante dans toutes les phases de la conduite du motocycle, tout particulièrement au départ.
Important
Une utilisation appropriée de ce dispositif prolongera la vie du moteur et évitera de porter préjudice aux organes de transmission.
2
1
fig. 8
F
15
1
A
B
Levier de commande starter (fig. 9) La commande starter (3) est utilisée pour aider le démarrage dun moteur froid et pour augmenter le nombre de tours du moteur après le démarrage. Positions dutilisation de la commande : A - (verticale) commande non active ; B - commande complètement active. Il est possible de positionner le levier sur des positions intermédiaires permettant de suivre le chauffage progressif du moteur (voir page 34).
Important
Ne pas utiliser ce dispositif si le moteur est en température. Ne rouler jamais avec la commande starter enclenchée.
F
fig. 9
16
Commutateur droit (fig. 10)
1) Interrupteur ARRET MOTEUR, à deux positions : position = RUN = marche position = OFF = arrêt du moteur
Attention
Cet interrupteur sert surtout en cas durgence
lorsque il est nécessaire de mettre rapidement le moteur à larrêt. Après larrêt, ramenez le commutateur en position pour procéder à la mise en route du motocycle.
Important
Après avoir roulé les feux allumés, si vous arrêtez le
moteur par le commutateur (1) et vous laissez la clé dallumage sur ON, les feux demeurent allumés et la batterie peut s’épuiser.
2) Bouton = démarrage moteur.
Levier de commande frein avant (fig. 10) Pour actionner le frein avant, tirez le levier (4) vers la poignée. Un effort minimum de votre main suffit pour actionner ce dispositif car le fonctionnement est hydraulique. Le levier de commande est doté d'une molette (5) pour le réglage de la distance du levier par rapport à la poignée du demi-guidon.
Attention
Avant dutiliser ces commandes, lire les instructions
énoncées à la page 36.
1
5
4
F
Poignée de commande des gaz (fig. 10)
La poignée de commande des gaz (3), coté droit du guidon, commande louverture des soupapes du corps à papillon. Une fois relâchée, la poignée revient automatiquement à sa position initiale de ralenti.
2
3
fig. 10
17
Pédale de commande frein arrière (fig. 11)
1
1
N
2
3
4
5
6
Pour actionner le frein arrière, appuyez votre pied sur la pédale (1) et poussez vers le bas. Le système de commande est de type hydraulique.
Sélecteur de vitesse par pédale (fig. 12) Le sélecteur de vitesse par pédale a une position de
F
repos centrale N avec retour automatique et deux mouvements : en bas = en poussant la pédale vers le bas, vous passerez la 1evitesse et rétrograderez. Avec cette manoeuvre le témoin N sur le tableau de bord s’éteint ; en haut = en levant la pédale, vous passerez la 2evitesse et ensuite la 3e, 4e, 5eet 6evitesse. A chaque déplacement de la pédale correspond un seul passage de vitesse.
18
fig. 11
fig. 12
Réglage position de la pédale de changement vitesses et frein arrière (fig. 13 et 14)
Pour seconder toutes exigences de conduite du pilote, on peut modifier la position des pédales de changement vitesses et de frein arrière, face au repose-pied correspondant. Pour modifier la position de la pédale de changement vitesses, procédez comme suit : immobilisez la tige (1) et desserrez les contre-écrous (2) et (3).
Remarque
L'écrou (2) a un filetage à gauche.
Tournez la tige (1) à laide dune clé à positionner sur sa partie hexagonale jusqu'à obtenir la position voulue de la pédale. Serrez les deux contre-écrous contre la tige.
fig. 13
F
19
Pour modifier la position de la pédale du frein arrière, procédez comme suit: Desserrez le contre-écrou (4). Tournez la vis de butée (5) réglant le débattement de la pédale jusqu'à la position voulue. Serrez le contre-écrou (4). En agissant manuellement sur la pédale, il faut constater un léger débattement à vide de celle-ci (env. 1,5÷2 mm) avant que le piston du maître-cylindre réagisse. Si cela ne se produit pas, il faut régler la tige de commande du maître-cylindre comme suit : desserrez le contre-écrou (6) sur la tige du maître­cylindre. Vissez la tige de commande sur la fourche (7) pour augmenter le jeu ou dévissez-la pour le réduire. Serrez le contre-écrou (6) et vérifiez le jeu de nouveau.
F
20
fig. 14
PRINCIPAUX ELEMENTS ET DISPOSITIFS
4
8
2
9
8
3
7
6
5
7
6
1
4
Position sur le motocycle (fig. 15)
1) Bouchon réservoir carburant
2) Serrure selle
3) Béquille latérale
4) Crochet d'ancrage pour lacet de casque
5) Amortisseur de direction
6) Rétroviseurs
7) Dispositifs de réglage fourche avant
8) Dispositifs de réglage amortisseur arrière
9) Tirant de réglage assiette moto
F
fig. 15
21
Bouchon réservoir carburant (fig. 16)
1
1/4
0
OPEN
DUCATI
Ouverture
Levez le cache (1) de protection et insérez la clé dans la serrure. Tournez la clé de 1/4 de tour dans le sens des aiguilles d’une montre pour débloquer la serrure. Levez le bouchon.
Fermeture
Refermez le bouchon, la clé insérée, et emboîtez-le dans son logement. Tournez la clé dans lesens inverse des aiguilles d’une montre jusqu’à sa position d’origine et sortez-la. Refermez le cache (1) de protection serrure.
Remarque
Le bouchon peut être fermé uniquement si la clé
est insérée.
F
Attention
Après avoir pris de l’essence (voir page 38), veillez toujours à ce que le bouchon soit parfaitement en position et bien fermé.
fig. 16
22
Serrure de selle et lacet de casque
0
1
0
1
1
2
Ouverture (fig. 17 et fig. 18) Introduisez la clé dans la serrure (1) et tournez-la dans le sens des aiguilles d’une montre. Tirez légèrement le fuselage (2) vers l’extérieur de sa partie arrière et levez-le jusqu’à l’appuyer sur le réservoir carburant. A la partie arrière du dégagement au-dessous de la selle vous trouverez le lacet de fixation du casque. Faites passer le lacet (A) dans le casque et introduisez les extrémités du lacet dans le crochet. Laissez pendre le casque (fig. 18) à l’extérieur et remontez la selle pour le fixer.
Attention
Ce dispositif sert à assurer le casque lorsque le motocycle est garé. Ne laissez pas le casque pendre lorsque vous roulez ; cela pourrait entraver les manoeuvres de conduite et occasionner la perte du contrôle du motocycle. Faites passer le lacet au-dessous du sous cadre du côté gauche. Toute autre position du lacet empêche la fermeture de la selle.
fig. 17
F
A
fig. 18
23
3
4
Fermeture (fig. 19) Tirez légèrement le fuselage vers l’extérieur et baissez-le jusqu’à le ramener à sa position horizontale. Appuyez sur la selle du passager pour faire accoupler les crochets (3) solidaires du carénage avec les pions (4) solidaires du cadre du motocycle, jusqu'à entendre le cliquetis de verrouillage de la serrure. Assurez-vous du parfait encliquetage en tirant légèrement l'extrémité du carénage arrière vers le haut.
F
24
fig. 19
Béquille latérale (fig. 20)
Important
Avant d’utiliser la béquille latérale, assurez-vous que la consistance et la planéité de la surface d’appui soient adaptées.
Des terrains mouvants ou graveleux, du goudron rendu mou par la chaleur, etc. peuvent occasionner de mauvaises chutes au motocycle garé. Si le terrain est en pente, garez toujours la moto avec sa roue arrière sur le côté aval. Pour utiliser la béquille latérale, appuyez votre pied sur la béquille (1) - en tenant de vos deux mains le guidon du motocycle - jusqu’à l’amener à la position de son extension maximale. Inclinez le motocycle jusqu’à ce que l’extrémité de la béquille soit en appui sur le sol.
Attention
Ne restez pas assis sur le motocycle garé sur sa béquille latérale.
Pour ramener la béquille au "repos" (position horizontale), inclinez le motocycle à droite en levant la béquille (1) avec le dos de votre pied.
Remarque
Il est conseillé de contrôler périodiquement le bon fonctionnement du système de retenue - se composant de deux ressorts à traction, l’une à l’intérieur de l’autre ­et du capteur de sécurité (2).
Remarque
Il est possible de démarrer le moteur avec la béquille baissée et le sélecteur au point mort, ou bien avec un rapport engagé, en tirant le levier d'embrayage (dans ce cas la béquille doit être repliée).
F
2
1
fig. 20
25
Amortisseur de direction (fig. 21) Placé devant le réservoir, il est fixé au cadre et au té supérieur. Son action contribue à rendre la direction plus précise et plus stable en améliorant la conduite du motocycle quelles que soient les conditions.
Important
Le cas où l’angle de braquage serait modifié, il faut
repositionner correctement l’amortisseur (voir page 49).
F
26
Eléments de réglage fourche avant
La fourche du motocycle est réglable tant en phase d’extension (détente) que de compression des tubes.
Le réglage s’effectue grâce aux éléments extérieurs à vis :
1) (fig. 22) pour modifier l’action hydraulique
d’amortissement en extension ;
2) (fig. 22) pour modifier la précharge des
ressorts intérieurs ;
3) (fig. 23) pour modifier l’action hydraulique
d’amortissement en compression.
Placez le motocycle en position verticale et assurez-vous de sa stabilité. A l’aide d’un petit tournevis tournez la vis de réglage (1), placée en bout de chaque tube de fourche, pour intervenir sur l’action amortissante en détente. Pour intervenir sur la vis (3), introduisez un tournevis à l’intérieur du trou traversant sur l’axe de roue en correspondance avec l’axe du tube de fourche. En tournant les vis (1 et 3) de réglage, on entend des déclics : chacun correspond à une position d’amortissement. En serrant complètement la vis en butée, on obtient la position “0”, correspondant à l’effet d’amortissement maximum. A partir de cette position, en tournant dans le sens inverse des aiguilles d’une montre, on peut compter les différents déclics qui correspondront aux positions "1" et "2", etc.
fig. 21
Les réglages STANDARD sont les suivants :
1
2
A
3
compression : 12 déclics ; extension : 11 déclics. La valeur maximale à laquelle correspond l’effet d’amortissement minimal est de 14 déclics (extension) et 14 déclics (compression) . Pour modifier la précontrainte du ressort à l’intérieur de chaque tube de fourche, tournez la vis de réglage à tête hexagonale (2) à l’aide d’une clé à six pans de 22 mm. La valeur de précontrainte (A, fig. 22) peut varier de 25 à 10 mm. Le tarage d’origine correspond à 20 mm.
Important
Réglez les vis de réglage des deux tubes aux
mêmes positions.
fig. 22
F
fig. 23
27
Loading...