Welkom in de club van de Ducati-liefhebbers, u hebt een
bijzonder goede keuze gemaakt. Wij denken dat u deze
nieuwe Ducati niet alleen als dagelijks vervoersmiddel zal
gebruiken maar ook voor lange reizen. Ducati Motor
Holding S.p.A. wenst u dan ook veel rijplezier toe.
Omdat wij ons constant inspannen voor een steeds
betere service, raadt Ducati Motor Holding S.p.A. u aan
deze eenvoudige voorschriften zorgvuldig na te leven,
met name de voorschriften voor het inrijden van de
motorfiets. Alleen op die manier kunt u zeker altijd van
uw Ducati genieten.
Voor reparaties en advies contacteert u een van onze
erkende servicecentra.
Veel rijplezier!
Opmerkingen
Ducati Motor Holding S.p.A. kan niet aansprakelijk
worden gesteld voor eventuele fouten die zijn gemaakt
tijdens het samenstellen van deze gebruiks- en
onderhoudsaanwijzingen. Alle informatie in deze
handleiding is bijgewerkt tot op de publicatiedatum.
Ducati Motor Holding S.p.A. behoudt zich het recht voor
alle wijzigingen aan te brengen die de technische evolutie
van haar producten noodzakelijk maakt.
Gebruik voor de veiligheid, garantie, betrouwbaarheid en
de waarde van uw Ducati motorfiets alleen originele
onderdelen van Ducati.
Opgelet
Deze aanwijzingen maken integraal deel uit van de
motorfiets en dienen aan de nieuwe bezitter te worden
overhandigd als de motor wordt verkocht.
NL
3
INHOUD
NL
Aanwijzingen van algemene aard 6
Garantie 6
Symbolen 6
Nuttige informatie voor veilig reizen 7
Rijden met volle bepakking 8
Identificatiegegevens van de motor 9
Bedieningsorganen 10
Plaats van de bedieningsorganen op de motorfiets 10
Het instrumentenpaneel 11
Sleutels 12
De startschakelaar en het stuurslot 13
Stuurschakelaar links 14
Koppelingshendel 15
Chokehendel 16
De rechter stuurschakelaar 17
De gashendel 17
De hendel van de voorrem 17
Het pedaal voor de achterrem 18
Versnellingspedaal 18
De stand van het koppelingspedaal en achterrem 19
4
Belangrijkste elementen en mechanismen 21
Plaats van deze elementen op de motorfiets 21
Benzinedop 22
Zadelslot en helmhouder 23
Zijstandaard 25
Stuurschokdemper 26
Regelknoppen op de voorvork 26
De achterste schokdemper afstellen van de 998 28
De stand van de stuurhoek 29
Gebruiksvoorschriften 31
Voorzorgen tijdens de inrijperiode 31
Controleren voor het starten 33
De motor aanzetten 34
De motorfiets aanzetten en ermee rijden 36
Remmen 36
De motorfiets stilzetten 37
Parkeren 38
Brandstof tanken 39
Standaard accessoires 39
Belangrijkste gebruiks- en
onderhoudswerkzaamheden 40
Delen van het frame demonteren 40
Het luchtfilter vervangen en reinigen 42
Het peil van de koelvloeistof controleren 44
Het peil van de rem- en de koppelingsvloeistof
controleren 45
Controleer de slijtage van de remblokjes 46
De scharnierpunten smeren 47
De gaskabel afstellen 47
De accu opladen 48
De stuurhoek wijzigen 49
De ketting spannen 50
De ketting smeren 50
De lampjes vervangen 51
De hoogte van de koplamp afstellen 54
De stand van de achteruitkijkspiegeltjes aanpassen 55
Tubeless banden 55
De olie van de motor controleren 57
De bougies reinigen en vervangen 58
De motor reinigen 59
Winterstalling 60
Belangrijke waarschuwingen 60
Voor uw eigen belang en voor de garantie en
betrouwbaarheid
van dit product, raden wij nadrukkelijk aan een erkende
Ducati dealer te raadplegen voor alle handelingen die
bijzondere technische deskundigheid vereisen.
Ons uiterst gespecialiseerd personeel beschikt over alle
uitrustingen en machines die nodig zijn voor perfect
uitgevoerde reparaties en onderhoudsbeurten en
gebruikt alleen originele onderdelen van Ducati die altijd
passen en garant staan voor een motorfiets die altijd
perfect rijdt en lang meegaat.
Bij alle Ducati motorfietsen hoort een garantieboekje. De
garantie is niet geldig voor motorfietsen die worden
gebruikt voor wedstrijden. In de geldigheidsperiode van
de garantie mag er geen enkel component worden
veranderd en mag er niets worden gemodificeerd of
vervangen door andere, niet originele delen. Overtreding
hiervan heeft het onmiddellijk vervallen van de
garantierechten tot gevolg.
6
Symbolen
Ducati Motor Holding S.p.A.. verzoekt u vriendelijk deze
gebruiks- en onderhoudsaanwijzingen aandachtig te lezen
om vertrouwd te raken met uw motorfiets. Contacteer in
geval van twijfel een erkende Ducati dealer. U zult de
informatie uit deze handleiding goed kunnen gebruiken
tijdens uw reizen die Ducati Motor Holding S.p.A. u altijd
even rustig en prettig toewenst. Bovendien vrijwaart u de
prestaties van uw motorfiets ermee.
Opgelet
Het niet naleven van deze voorschriften kan
gevaarlijke situaties veroorzaken met ernstige, tot
dodelijke, verwondingen.
Belangrijk
Kans voor schade aan de motorfiets en/of de
componenten ervan.
Opmerkingen
Meer informatie over de uit te voeren
werkzaamheden.
Alle richtingaanduidingen (links en rechts) gaan uit van
de rijrichting van de motorfiets.
Nuttige informatie voor veilig reizen
Opgelet
Eerst lezen voordat u de motor gebruikt.
Vaak zijn ongevallen te wijten aan rijden zonder ervaring.
Rijd nooit zonder rijbewijs; om met deze motorfiets te
rijden, dient u in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs.
Leen de motor niet uit aan onervaren bestuurders of
mensen die geen geldig rijbewijs hebben.
De bestuurder en de passagier dienen altijd geschikte
motorrijkleding en een valhelm te dragen.
Draag geen wijde kleren die achter motordelen kunnen
blijven hangen of het zicht kunnen belemmeren.
Zet de motor nooit aan in een gesloten ruimte. De giftige
uitlaat- gassen kunnen tot bewusteloosheid en een snelle
dood leiden.
De bestuurder en de passagier dienen hun voeten tijdens
het rijden altijd op de voetsteunen te zetten.
Om voorbereid te zijn op elke verandering van richting of
oneffenheid van het wegdek, dient de bestuurder altijd
zijn handen op het stuur te houden, terwijl de passagier
zich altijd met beide handen dient vast te houden aan de
riem op het achterste passagierszadeltje.
Leef de nationale en plaatselijke wettelijke voorschriften na.
Leef altijd de snelheidsbeperkingen na waar deze zijn
aangeduid en rijd in elk geval nooit sneller dan de
zichtbaarheid, het wegdek en het verkeer toestaan.
Gebruik altijd en op tijd de richtingaanwijzers om aan te
duiden dat u van richting gaat veranderen of een andere
rijbaan kiest.
Zorg ervoor dat u altijd goed zichtbaar bent en rijd niet in
de "dode hoek" komt van de voertuigen die voor u rijden.
Let goed op op kruispunten, als u een privé-ruimte of een
parking verlaat of als u de autoweg oprijdt.
Zet de motor altijd uit als u tankt en mors geen benzine
op de motor of op de uitlaatpijp.
Rook nooit tijdens het tanken.
Tijdens het tanken komen dampen vrij die schadelijk zijn
voor de gezondheid. Als brandstofdruppeltjes op uw huid
of kleren komen, was deze dan onmiddellijk af met water
en zeep en trek andere kleren aan.
Haal de sleutel altijd uit het contact als u de motor
ergens onbewaakt laat staan.
De motor, de uitlaatpijp en de geluidsdempers blijven nog
lang heet nadat de motor is uitgezet.
Opgelet
Het hele uitlaatgedeelte kan warm blijven, ook
nadat de motor is uitgezet; raak het uitlaatgedeelte dus
niet aan met uw lichaam, pas goed op en parkeer het
voertuig niet in de buurt van ontvlambare materialen (met
inbegrip van hout, bladeren enz.).
Parkeer de motorfiets zo dat niemand ertegen kan stoten
en zet hem altijd op de zijstandaard.
Parkeer de motor nooit op een ondergrond die niet vlak
en recht of niet hard genoeg is, omdat de motorfiets
hierdoor kan omvallen.
NL
7
Rijden met volle bepakking
Dit motorvoertuig is ontworpen voor veilig rijden van
NL
lange afstanden met volle bepakking.
Een goed op de motorfiets verdeeld gewicht is uiterst
belangrijk om de veiligheid van de motorfiets te
behouden en niet in moeilijkheden te komen bij
plotselinge stuurbewegingen of op slechte wegdekken.
Informatie omtrent de lading
Het totale gewicht van het motorvoertuig tijdens het
rijden, met bestuurder, passagier, bagage en extra
accessoires mag niet meer bedragen dan:
375 Kg.
De zwaarste bagage of accessoires dienen zo laag
mogelijk en zo veel mogelijk in het midden
van de motorfiets te zitten.
Maak de bagage stevig vast op de motorfiets; bagage
die niet goed is vastgemaakt, kan de motorfiets uit
evenwicht brengen.
Maak geen zware of grote voorwerpen vast aan het stuur
of het voorste spatbord omdat dit de motorfiets gevaarlijk
uit evenwicht brengt.
Steek geen lading tussen de frameconstructie die
verstrikt kan raken in bewegende delen van de
motorfiets.
Controleer de bandenspanning die zoveel moet bedragen
als is voorgeschreven op pag. 55 en controleer of de
banden in goede staat zijn.
8
Identificatiegegevens
Elke Ducati-motorfiets heeft twee identificatienummers,
een voor het frame (afb. 1) en een voor de motor (afb. 2)
Frame N.
Motor N.
Opmerkingen
Deze nummers duiden op het model en dienen te
worden vermeld als men onderdelen bestelt.
NL
afb. 1
afb. 2
9
BEDIENINGSORGANEN
1
5
8
7
6
2
10
4
3
9
NL
Opgelet
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd waar de
bedieningsorganen zitten die moeten worden gebruikt
om te kunnen rijden met de motorfiets. Lees de
beschrijvingen aandachtig voordat u deze
bedieningsorganen gebruikt.
Plaats van de bedieningsorganen op de
motorfiets (afb. 3)
1) Het instrumentenpaneel
2) De startschakelaar en het stuurslot
3) Stuurschakelaar links
4) De koppelingshendel
5) Chokeknop voor starten met koude motor
6) Stuurschakelaar rechts
7) De gashendel
8) De remhendel van de voorrem
9) Het versnellingspedaal
10) Het pedaal voor de achterrem.
10
afb. 3
5a
1
c
b
8
37426
D
U
C
A
T
I
C
O
R
S
E
Het instrumentenpaneel (afb. 4)
1) Toerenteller (km/h).
Duidt de rijsnelheid aan.
a) Kilometerteller (km).
Duidt het totaal aantal gereden kilometers aan.
b) Dagteller (km).
Duidt de kilometers aan die zijn gereden vanaf de laatste
reset.
c) Knop om de dagteller op nul te zetten.
Eraan draaien om de dagteller op "0000" te zetten.
2) Toerenteller (min-1).
Duidt het aantal toeren per minuut van de motor aan.
3) Waarschuwingslampje neutraal N (groen).
Gaat branden als de motor in zijn vrij staat (neutrale
versnellingsstand).
4) Controlelampje brandstofreserve (geel).
Gaat branden als de reservebrandstof wordt aangesproken
en er nog ong. 4 liter brandstof in de tank zit.
5) Waarschuwingslampje richtingaanwijzers (groen).
Gaat branden en knippert zodra een van de
richtingaanwijzers wordt gebruikt.
6) Waarschuwingslampje motoroliedruk (rood).
Dit gaat branden om u ervoor te waarschuwen dat er
onvoldoende motoroliedruk is. Het moet even branden
als de startschakelaar op ON wordt gezet, maar moet
enkele seconden nadat de motor is aangeslagen, weer
uit gaan.
Soms kan dit lampje even gaan branden als de motor erg
heet is gelopen, maar het zou moeten uitgaan als de
toeren toenemen.
Belangrijk
Gebruik het voertuig niet als dit waarschuwingslampje
(6) blijft branden omdat u de motor kunt beschadigen
7) Waarschuwingslampje groot licht (blauw).
Dit gaat branden om u ervoor te waarschuwen dat het
rechter groot licht brandt.
8) Controlelampje watertemperatuur .
Geeft de temperatuur weer van de koelvloeistof in de
motor.
Belangrijk
Gebruik het voertuig niet als de motor zijn
maximumtemperatuur bereikt omdat u de motor hierdoor
kunt beschadigen.
Als het standlicht brandt, is ook het instrumentenbord
verlicht.
afb. 4
11
NL
Sleutels (afb. 5)
Er worden twee universele sleutels geleverd voor het
NL
starten, het stuurslot, het zadelslot en de benzinedop.
Opmerkingen
Samen met de sleutels wordt ook een plaatje (1)
geleverd waarop het identificatienummer van de sleutels
staat.
Opmerkingen
Haal de sleutels en het plaatje (1) uit elkaar en
bewaar het plaatje op een veilige plaats.
12
1
DUCATI
DUCATI
afb. 5
De startschakelaar en het stuurslot (afb. 6)
Deze zit voor de brandstoftank en heeft vier standen:
A) ON: zet de lichten en de motor aan;
B) OFF: zet de lichten en de motor uit;
C) LOCK: het stuur is vergrendeld.
D) P: standlicht en stuurslot.
Opmerkingen
Om de contactsleutel in deze laatste twee standen
te zetten, dient men de sleutel in het contact te duwen
en er dan aan te draaien. De sleutel kan uit het contact
worden getrokken in de standen (B), (C) en (D).
A
B
C
D
NL
Opgelet
Het model is uitgerust met een elektronisch
energiebesparend systeem. Om stroomverlies te
voorkomen als men de sleutel in de ON-stand vergeet,
zal dit systeem 15 seconden nadat de startknop NIET is
ingedrukt, de stroomvoeding onderbreken. Als deze tijd
is verstreken, dient men de sleutel eerst weer op OFF en
dan op ON te zetten.
afb. 6
13
Stuurschakelaar links
3
1
2
4
1) Lichtschakelaar met twee standen:
NL
stand = dimlicht aan;
stand = groot licht aan;
2) Schakelaar= richtingaanwijzer met drie standen:
midden = uit;
stand = linksaf;
stand = rechtsaf.
Om de richtingaanwijzer uit te zetten, drukt u de
keuzeschakelaar in zodra deze weer in de middelste
stand staat.
3) Schakelaar= claxon.
4) Schakelaar= met groot licht signaal geven.
14
afb. 7
Koppelingshendel (afb. 8)
Met de hendel (1) ontkoppelt men de koppelingsplaten.
De koppelingshendel is uitgerust met een knop (2)
waarmee men de afstand tussen de hendel zelf en de
knop op het stuur kan afstellen.
Houd hiervoor de hendel (1) helemaal vooruit en draai de
knop (2) in een van de vier voorziene standen, waarbij u
er rekening mee houdt dat:
de eerste stand (1) overeenstemt met de grootste
afstand tussen de hendel en de knop, terwijl stand 4
overeenstemt met de kleinste afstand.
Met deze hendel (1) wordt de transmissie van de motor
naar de koppeling en dus naar het aandrijfwiel,
onderbroken. Dit is heel belangrijk in alle rijfasen, maar
vooral in de startfase.
Belangrijk
Als u de koppeling op een correcte manier gebruikt,
gaat de motor langer mee en voorkomt u beschadigingen
aan de transmissiedelen.
2
NL
1
afb. 8
15
1
A
B
Chokehendel (afb. 9)
De chokehendel (3) dient om te starten met een koude
NL
motor en meer benzine toe te voeren voor een groter
stationair toerental.
Standen van de chokehendel:
A) (verticaal) = niet ingeschakeld;
B) = helemaal ingeschakeld.
De hendel kan op tussenstanden worden gezet om de
motor geleidelijk aan warm te laten lopen (zie pag. 34).
Belangrijk
Gebruik de chokehendel niet als de motor warm is.
Rijd niet met een ingeschakelde choke.
afb. 9
16
De rechter stuurschakelaar (afb. 10)
1) Noodstopschakelaar (MOTORSTOP), met twee standen:
stand (RUN) = rijden;
stand (OFF) = motorstop.
Opgelet
Deze schakelaar dient vooral om de motor snel uit
te zetten in noodgevallen. Als de motor uit staat, zet men
deze schakelaar weer in de ruststand om het voertuig
weer aan te kunnen zetten.
Belangrijk
Als u, nadat u hebt gereden met brandende lichten,
de motor uitzet met de schakelaar (1) en u laat de
contactsleutel op ON staan, blijven de lichten branden en
kan de accu ontladen.
2) Knop = motor starten.
De gashendel (afb. 10)
Met de gashendel (3) op de rechterkant van het stuur
opent men de gaskleppen. Als de hendel wordt
losgelaten, keren deze automatisch terug in de
oorspronkelijke minimumstand.
De hendel van de voorrem (afb. 10)
Als men de hendel (4) in de richting van de starthendel
trekt, remt men met de voorrem. Lichtjes trekken is
voldoende omdat dit mechanisme hydraulisch werkt.
De hendel is uitgerust met een knop (5) waarmee men
de afstand tussen de hendel zelf en de draaiknop op het
stuur kan afstellen.
Opgelet
Lees voordat u deze bedieningsorganen gebruikt,
de instructies op pag. 36.
1
5
4
2
3
afb. 10
NL
17
Het pedaal voor de achterrem (afb. 11)
1
1
N
2
3
4
5
6
Om met de achterrem te remmen, drukt men het pedaal
NL
(1) met de voet in.
Dit remsysteem is hydraulisch.
Versnellingspedaal (afb. 12)
De ruststand van het versnellingspedaal is in het midden
(N). Hij keert automatisch terug in twee bewegingen:
naar beneden = het pedaal indrukken voor de 1
versnelling en om terug te schakelen. Het
waarschuwingslampje neutraal N op het
instrumentenbord gaat hiermee uit;
naar boven = het pedaal naar boven trekken voor de 2
versnelling, de 3e, 4e,5een 6e.
Een pedaalstand bedient telkens 1 versnelling.
18
afb. 11
e
e
afb. 12
De stand van het koppelingspedaal en de
achterrem (afb. 13 en 14)
De stand van het versnellingspedaal en de
achterrembediening kan aan de behoeften van elke
bestuurder worden aangepast.
De stand van het versnellingspedaal op de volgende
manier wijzigen:
De stang (1) vasthouden en de contramoeren (2) en (3)
losdraaien.
Opmerkingen
De moer (2) heeft linkse schroefdraad.
NL
Aan de stang (1) draaien met een steeksleutel op de
zeshoekige kant totdat het pedaal in de gewenste stand
staat.
Beide contramoeren vastdraaien tegen de stang.
afb. 13
19
De stand van de achterremhendel op de volgende manier
wijzigen:
NL
De contramoer (4) losdraaien.
Aan de regelschroef (5) van het pedaal draaien totdat
deze in de gewenste stand staat.
De contramoer (4) vastdraaien.
Met de hand controleren of er een speling van ong.
1,5÷2 mm op zit voordat u er mee remt.
Als de speling niet correct is, past u de lengte van het
pompstangetje op de volgende manier aan:
De contramoer (6) op het pompstangetje losdraaien.
Het stangetje op het gaffeltje (7) vastdraaien voor meer
speling en losdraaien voor minder speling.
De contramoer (6) vastdraaien en de speling opnieuw
controleren.
20
afb. 14
BELANGRIJKSTE ELEMENTEN EN
4
8
2
9
8
3
7
6
5
7
6
1
4
MECHANISMEN
NL
Op de motorfiets (afb. 15)
1) De benzinedop
2) Zadelslot.
3) Zijstandaard
4) Klem voor de helmhouder
5) Stuurschokdemper
6) Achteruitkijkspiegeltjes
7) Regelknoppen voor de voorvork.
8) Regelknoppen voor achterste schokdemper.
9) Trekstang.
afb. 15
21
Benzinedop (afb. 16)
1
1/4
0
OPEN
DUCATI
NL
Openen
Het dekseltje (1) openmaken en de sleutel in het slot
steken. De sleutel 1/4 slag naar rechts draaien om het
slot te openen.
De dop optillen.
Sluiten
De dop sluiten met de sleutel en deze er goed induwen.
De sleutel naar links draaien totdat het slot weer in zijn
oorspronkelijke stand staat en de sleutel eruit halen Het
dekseltje (1) op het slot sluiten.
Opmerkingen
De dop kan alleen worden gesloten als de sleutel in
het slot steekt.
Opgelet
Telkens als men getankt heeft (zie pag. 38) dient
men te controleren of de dop perfect op zijn plaats zit en
gesloten is.
afb. 16
22
Zadelslot en helmhouder
0
1
0
1
1
2
Openen (afb. 17 en 18)
De sleutel in het slot (1) steken en naar rechts draaien.
De achterkant van het zadel een beetje naar buiten
trekken (2) en optillen tot het zadel op de tank rust.
Achteraan in de ruimte onder het zadel zit de helmhouder
(1) Steek het kabeltje (A) door de helm en het uiteinde
van het kabeltje in de klem. De helm laten hangen (afb.
18) en het zadel weer monteren om de helm vast te
maken.
Opgelet
Dit mechanisme dient om de helm te beveiligen als
men de motor parkeert. Laat de helm niet op deze
manier vastgemaakt op de motorfiets zitten tijdens het
rijden; de helm kan uw bewegingen tijdens het rijden
belemmeren en u kunt de controle over het voertuig
verliezen. U dient het kabeltje links onder de kleine
raamconstructie te steken. Als u dit niet doet, zal het
zadel niet sluiten.
NL
afb. 17
A
afb. 18
23
3
4
Sluiten (afb. 19)
Trek de achterkant van het zadel een beetje naar buiten
NL
en dan naar onder, totdat het horizontaal zit. Druk op het
passagierkussen zodat de klemmen (3) in elkaar klikken
en evenwijdig zitten met de zadelbekleding en de pennen
(4) met het frame van de motorfiets, tot u het slot hoort
klikken.
Controleren of het inderdaad vast zit door lichtjes het
uiteinde van de achterkant naar boven te trekken.
24
afb. 19
Zijstandaard (afb. 20)
Belangrijk
Voordat u de zijstandaard gebruikt, controleert u of
het oppervlak waarop u hem wenst te zetten stevig en
vlak genoeg is.
Op zachte grond, kiezelsteen, door de zon verhit asfalt
enz. kan de geparkeerde motor omvallen.
Als u op een helling parkeert, zet u het achterwiel altijd in
de dalende richting van de helling.
Om de zijstandaard open te klappen, drukt u met uw voet
(terwijl u beide handen op het stuur van de motorfiets
houdt) tegen de standaard (1) en duwt u deze helemaal
uit. Laat de motorfiets naar links overhellen om de
standaard op de grond te zetten.
Opgelet
Niet op de motor blijven zitten als deze op de
zijstandaard geparkeerd is.
Om de zijstandaard in de ruststand in te klappen
(horizontaal) zet men de motorfiets recht en duwt men
tegelijkertijd de standaard naar boven (1).
Opmerkingen
Wij raden aan regelmatig te controleren of het
systeem waarmee de standaard in zijn ruststand blijft
zitten (twee in elkaar gedraaide trekveren) en de
veiligheidssensor (2) goed functioneren.
Opmerkingen
Men kan de motor aanzetten met uitgeklapte
standaard als deze in zijn vrij staat, of als de
koppelingshendel is ingetrokken en de motor in
versnelling staat (in dit geval moet de standaard ingeklapt
zijn).
2
1
afb. 20
NL
25
Stuurschokdemper (afb. 21)
Deze zit voor de brandstoftank en is aan het frame en
NL
aan de stuurkop vastgemaakt:
De schokdemper maakt het stuur preciezer en stabieler
voor optimaal rijden in elke omstandigheid.
Belangrijk
Als men de wielhoek wijzigt, dient men ook de
stand van de schokdemper aan te passen (zie pag. 49).
26
Regelknoppen op de voorvork
Zowel de in- als de uitbeweging van de veerpoten van de
voorvork kunnen worden afgesteld.
Dit doet men met de regelschroefknoppen op de
buitenkant:
1) (afb. 22) om de hydraulische schokdemping in de uit-
beweging af te stellen;
2) (afb. 22) om de voorspanning van de veren in de vork
af te stellen;
3) (afb. 23) om de hydraulische schokdemping in de uit-
beweging af te stellen.
Zet de motorfiets recht en vast.
Draai met een gewone schroevendraaier aan de
afstelknop (1) op het uiteinde van elke telescoop om de
hydraulische uit-beweging bij te stellen.
Om aan de regelschroef (3) te draaien, steekt u een
schroevendraaier in de opening door de steekas ter
hoogte van de veerpootas.
Als u aan de regelschroeven (1 en 3) draait, voelt u deze
klikken. Elke klik stemt overeen met een uit-stand. Als u
de schroef helemaal op de "0" stand vastdraait, verkrijgt u
de hoogste schokdempingstand. Als u in deze stand de
schroef naar links draait, kunt u de klikken tellen die
overeenstemmen met de , 1e, 2estand, enz.
afb. 21
De STANDAARD standen zijn de volgende:
1
2
A
3
compressie of in-beweging 12 klikken;
extensie of uit-beweging: 11 klikken;
Er zijn maximum 14 standen (uit of maximum
schokdemping) en 14 standen (in of minimum
schokdemping).
Om de veervoorspanning in elke veerpoot te wijzigen,
draait u aan de zeshoekschroef (2) met een
zeshoeksleutel van 22 mm.
De voorspanning (A, afb. 22) kan gaan van 25 tot
10 mm.
De voorspanning is standaard ingesteld op 20 mm.
NL
Belangrijk
Zet de stelschroeven op beide veerpoten op
dezelfde stand.
afb. 22
afb. 23
27
De achterste schokdemper afstellen (afb. 24)
3
2
1
Er zitten regelknoppen aan de buitenkant van de
NL
achterste schokdemper waarmee de schokdempers
kunnen worden aangepast aan de lading van de
motorfiets.
De regelknop (1) die op de rechterkant zit, daar waar de
schokdemper aan de onderkant van de achtervork is
vastgemaakt, regelt de hydraulische schokdemping
tijdens de uit-beweging.
De regelknop (2) op het expansievat van de
schokdemper, regelt de indrukfase van de hydraulische
schokdemping.
Door de regelknoppen (1 en 2) naar rechts te draaien,
verhoogt men de schokdemping; naar links vermindert
men deze.
Standaardafstelling:
in de volledig ingeduwde stand draait u (naar rechts) de
regelknoppen 1 en 2, 14 toeren los.
De twee schroefringen (3) op de bovenkant van de
schokdemper regelen de voorspanning van de veer aan
de buitenkant.
Om de voorspanning van de veer te wijzigen, draait u
eerst de bovenste sluitring los. Vervolgens draait u de
onderste ring losser of vaster voor een grotere of
kleinere voorspanning.
Als u de gewenste voorspanning hebt bereikt, draait u de
bovenste ring weer vast.
Opgelet
Gebruik een haaksleutel om aan de regelaar van de
voorspanning te draaien. Draai voorzichtig om uw hand
niet te verwonden door stoten tegen andere delen van
de motor als de "haak" van de sleutel uit de ring schiet
tijdens het draaien.
Opgelet
In de schokdemper zit gas onder hoge druk dat
ernstige problemen kan veroorzaken als onervaren
personen deze demonteren.
afb. 24
28
De stand van de stuurhoek (afb. 26)
1
2
1
3
3
De stand van de stuurhoek is het resultaat van testen die
onze technici in verschillende rijcondities hebben
uitgevoerd.
De stand van de stuurhoek wijzigen is een delicate
handeling die gevaarlijk kan zijn als deze met
onvoldoende ervaring wordt uitgevoerd.
Voordat men de standaardstand wijzigt, dient men het
referentiepunt (H, afb. 25) te meten.
De bestuurder kan de stuurhoek van de motorfiets
aanpassen aan zijn eigen behoeften, door de demping
van de stuurschokdemper te wijzigen.
Om de afstand tussen de bolgewrichten (1) te wijzigen,
dient men de contramoeren (3) los te draaien.
Opmerkingen
Let op de onderste moer (3) die linkse schroefdraad
heeft.
Draai aan de zeshoekige kanten van de trekstang (2) met
een Engelse sleutel.
Na afloop, de moeren (3) op 25 Nm vastdraaien.
Opgelet
De lengte van de trekstang (2) tussen de assen van
de bolgewrichten (1), mag niet meer dan 261 mm
bedragen.
NL
afb. 25
afb. 26
29
De UNIBAL van de kop (A) mag maximaal 5 draadjes of
B
A
7,5 mm (B) loszitten.
NL
30
afb. 27
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Voorzorgen tijdens de inrijperiode
Maximale snelheid (afb. 28)
Snelheid tijdens het inrijden en het normale rijden:
1) Tot 1000 km;
2) Van 1000 tot 2500 km;
Tot 1000 Km
Tijdens de eerste 1000 km dient u de kilometerteller in
het oog te houden: dit zijn de snelheden die absoluut niet
mogen worden overschreden;
5.500÷6000 min-1.
Tijdens de eerste inrij-uren van de motor, is het
aangeraden de lading en het toerental voortdurend te
wijzigen, binnen de voorgeschreven limieten.
Bijzonder goed hiervoor geschikt zijn wegen met veel
bochten en hellingen waarop de motor, de remmen en de
ophangingen goed kunnen inlopen.
Voorzichtigheid is geboden tijdens de eerste 100 Km,
met name tijdens het remmen: niet bruusk en lang
remmen om het wrijvingsmateriaal op de remblokjes de
kans te geven gelijkmatig "af te slijten".
Om alle mechanische delen tegelijkertijd de kans te
geven hun bewegingen op elkaar af te stemmen en de
belangrijkste motororganen nooit in gevaar te brengen,
raden wij aan niet bruusk te versnellen en de motor niet
te lang op het hoogste toerental te laten draaien, vooral
niet op hellingen.
Wij raden bovendien aan de ketting vaak te controleren
en indien nodig te smeren.
NL
31
MIN
-1
x1000
Van 1000 tot 2500 Km
Men kan de prestaties van de motor nu gaan opdrijven
NL
maar nooit meer dan:
7000 min-1.
Belangrijk
Tijdens de inrijperiode dient men het
onderhoudsprogramma stipt na te leven en de
garantiecontroles die in het boekje staan te laten
uitvoeren. Het niet naleven van deze norm ontslaat
Ducati Motor Holding S.p.A. van elke vorm van
aansprakelijkheid voor eventuele schade aan de motor en
de levensduur ervan.
32
afb. 28
Controleren voor het starten
Opgelet
Als u de motor niet inspecteert voordat u vertrekt,
kunt u deze ernstige schade berokkenen en loopt u het
risico zowel de bestuurder als de passagier ernstig te
verwonden.
Voordat u begint te rijden, dient u de volgende punten te
controleren:
De brandstof in de brandstoftank
Controleren hoeveel brandstof er in de tank zit. Eventueel
bijtanken (pag. 38)
Controleren hoeveel olie er in de motor zit
Kijk in het olievenstertje om de olie te controleren.
Eventueel bijvullen (pag. 57)
Rem- en koppelingsvloeistof
Controleer hoeveel vloeistof er in elk reservoir zit.
Het peil van de koelvloeistof controleren
Het peil van de vloeistof in het expansievat controleren;
Eventueel bijvullen (pag. 44)
Staat van de banden
De druk en de slijtage van de banden controleren (pag. 55).
De bedieningsorganen
Controleren of de hendels en pedalen van de remmen,
de koppeling, gas en versnelling correct werken.
Lampen en waarschuwingsignalen
Controleer of alle lampen werken en of de claxon werkt.
Als de lampen stuk zijn, dient u deze te vervangen (pag. 51).
Sloten
Controleer of de dop op de benzinetank goed sluit en het
slot van het zadel goed werkt.
Standaard
Controleer of de standaard goed opent en sluit en op de
goede plaats blijft zitten (pag. 25).
Opgelet
In geval van onregelmatigheden stelt u het vertrek
uit en contacteert u een erkende Ducati dealer.
NL
33
I
G
N
I
T
I
O
N
L
O
C
K
P
O
F
F
O
N
P
U
S
H
ON
De motor aanzetten
NL
Opmerkingen
Om een al warme motor aan te zetten, volgt u de
procedure voor "Hoge omgevingstemperatuur ".
Opgelet
Zorg ervoor dat u de bedieningsorganen kent die u
nodig hebt tijdens het rijden.
Normale omgevingstemperatuur
(tussen 10 °C/50 °F en 35 °C/95 °F):
1) De startschakelaar op ON zetten (afb. 29). Controleren
of het groene lampje neutraal N en het rode lampje
op het instrumentenpaneel branden.
Belangrijk
Het oliedruklampje moet enkele seconden nadat de
motor is aangeslagen, weer uit gaan (pag. 11).
afb. 29
Opgelet
De zijstandaard moet ingeklapt zijn (ruststand,
horizontaal), omdat anders de veiligheidssensor het
starten onmogelijk maakt.
34
3
4
2) De starthendel (1) in stand B zetten (afb. 30)
3) De stopschakelaar (3, afb. 31) moet op (RUN)
staan; nu de startknop indrukken (4).
Het voertuig moet spontaan starten, zonder gas te
geven.
Belangrijk
Niet langer dan 5 seconden elektrisch starten. 10
seconden wachten voordat u de motor weer probeert te
starten.
4) De chokehendel (1) recht zetten (A) (afb. 30)
A
NL
B
Belangrijk
De motor niet op een hoog toerental brengen als
deze koud is. Wachten tot de olie warm is en alle punten
heeft gesmeerd die dit nodig hebben.
Hoge omgevingstemperatuur (meer dan 35°C/95 °F):
De startprocedure is dezelfde als voor starten met een
"Normale omgevingstemperatuur", zonder de choke (1,
afb. 30) te gebruiken.
Lage omgevingstemperatuur (minder dan 10°C/50 °F):
De startprocedure is dezelfde als voor een "Normale
omgevingstemperatuur", maar de motor dient tot 5
minuten warm te draaien.
1
afb. 30
afb. 31
35
De motorfiets aanzetten en ermee rijden
1) De koppelingshendel intrekken.
NL
2) Met de punt van uw voet en een besliste beweging de
versnellingshendel induwen om deze in eerste
versnelling te zetten.
3) Gas geven met de gashendel, tegelijkertijd langzaam
de koppelingshendel loslaten; de motorfiets begint te
rijden.
4) De versnellingshendel helemaal loslaten en gas geven.
5) Om over te schakelen naar een volgende versnelling,
de gashendel helemaal sluiten voor een lager toerental,
de koppelingshendel intrekken, de versnellingshendel
naar boven duwen en de koppelingshendel loslaten.
Op de volgende manier schakelt u terug naar een lagere
versnelling: de gashendel loslaten, koppelingshendel
intrekken, even gas geven om alle tandwielen te
synchroniseren, terugschakelen en de koppelingshendel
loslaten.
De hendels dienen correct en op het juiste moment te
worden bediend: op een helling, wanneer de motor
snelheid mindert, dient u onmiddellijk naar een lagere
versnelling terug te schakelen. Doet u dit niet, dan brengt
u het hele voertuig (en niet alleen de motor) onder
moeilijke arbeidsomstandigheden.
Belangrijk
Niet bruusk gas geven: u kunt er de motor mee
"verzuipen" of de transmissiedelen ermee forceren. Rijd
niet met ingetrokken koppelingshendel: dit kan tot
oververhitting en dus abnormale slijtage van alle
koppelingsplaten leiden.
36
Remmen
Op tijd vertragen, terugschakelen om met te motor te
remmen en vervolgens remmen met beide remmen.
Voordat de motorfiets stilstaat, de koppelingshendel
intrekken om te voorkomen dat de motor plots uitslaat.
Opgelet
Als u maar 1 rem gebruikt om te remmen, remt u
niet goed.
Rem niet te bruusk en niet te hard; de wielen kunnen
blokkeren en u kunt de controle over de motorfiets
verliezen.
Als het regent of als het glad is, is het remverhogen
aanzienlijk minder. Rem in deze gevallen zachtjes en
voorzichtig. Door plotselinge bewegingen te maken, kunt
u de controle over het voertuig verliezen.
Op lange en steile dalingen is het beter de motorrem te
gebruiken , terug te schakelen en afwisselend en kort te
remmen: door voortdurend te remmen wordt het
wrijvingsmateriaal oververhit en het remvermogen
drastisch verminderd.
Een lagere bandenspanning dan de voorgeschreven
spanning, vermindert ook het remvermogen, de
handelbaarheid en de wegligging van de motorfiets.
De motorfiets stilzetten
Vertragen, terugschakelen en de gashendel loslaten.
Naar de eerste versnelling terugschakelen en dan in
neutraal zetten. Remmen en stoppen. De motor
uitzetten door de sleutel op OFF te zetten (pag. 13).
Belangrijk
De sleutel niet op ON laten staan terwijl de motor
uit staat om schade aan de elektrische componenten te
voorkomen.
NL
37
Parkeren
De stilstaande motor op zijn zijstandaard zetten (zie pag.
NL
25)
Het stuur helemaal naar links draaien en de sleutel op
LOCK zetten om diefstal te voorkomen.
Als u in een garage of in een andere ruimte parkeert,
controleer dan dat deze goed geventileerd is en dat de
motor niet te dicht bij warmtebronnen staat.
In geval van nood laat u de standlichten branden door de
sleutel in de stand P te zetten.
Belangrijk
Laat de sleutel niet te lang in deze stand P staan
omdat de accu kan ontladen. Laat de sleutel nooit in een
onbewaakt voertuig zitten.
Brandstof tanken (afb. 32)
Niet te veel brandstof in de tank doen. De brandstof
moet onder de vulpijp blijven.
Opgelet
Er mag geen benzine in de vulpijp onder de dop
blijven zitten.
Opgelet
Het hele uitlaatgedeelte kan warm blijven, ook
nadat de motor is uitgezet; raak het uitlaatgedeelte dus
niet aan met uw lichaam, pas goed op en parkeer het
voertuig niet in de buurt van ontvlambare materialen (met
inbegrip van hout, bladeren enz.).
Opgelet
Sloten of vergrendelingsystemen die beletten dat
de motor kan worden verplaatst (bijv. schijfremsloten,
kettingtandwielsloten enz.) zijn bijzonder gevaarlijk en
kunnen de motor, de bestuurder en de passagier in
gevaar brengen.
38
Max level
afb. 32
Standaard accessoires (afb. 33)
2
8
6
7
1
5
4
3
9
DUCATI
In de ruimte onder de achterkant van het zadel zitten:
de gebruiks- en onderhoudsaanwijzingen;
een helmhouder;
een gereedschapset voor normale controle- en
onderhoudswerkzaamheden.
Om bij de ruimte te kunnen, dient u de achterkant van
het zadel op te tillen en het slot te openen (pag. 23).
In de gereedschapset (afb. 34)
zit:
1) een veelhoekige sleutel van 14 mm;
2) een inbussleutel van 10/8/6/5/4 mm;
3) een sleutel voor de excentrische moer achteraan;
4) een sleutel voor de steekas van het voorwiel;
5) een verlengstuk voor de sleutel voor de excentrische
moer achteraan;
6) een bougiesleutel;
7) een pen voor de bougiesleutel;
8) een dubbele schroevendraaier;
9) een torx-sleutel.
NL
afb. 33
afb. 34
39
1
3
2
BELANGRIJKSTE GEBRUIKS- EN
ONDERHOUDSWERKZAAMHEDEN
NL
Delen van het frame demonteren
Voor bepaalde onderhoudswerkzaamheden reparaties
dient u sommige delen van het frame te demonteren.
Opgelet
Als u gedemonteerde delen niet of niet goed opnieuw
monteert, kunnen deze losraken tijdens het rijden waardoor
u de controle over de motorfiets kunt verliezen.
Belangrijk
Om de gelakte delen en het plexiglas van het kuipje
niet te beschadigen, dient u altijd de kunststof
sluitringetjes te monteren onder de borgschroeven.
Sommige borgschroeven zijn parkerschroeven die
zichzelf aanschroeven, draai er niet te hard aan om de
schroefdraad niet te beschadigen en om te verhinderen
dat u deze schroeven bij een volgende demontage niet
meer los krijgt.
Zijkuipen (afb. 35)
Losdraaien om de kuiphelften te verwijderen:
de twee snelsluitingen (1) waarmee de kuiphelften aan
elkaar zijn bevestigd;
de vier koppelingen (2) waarmee ze aan het kuipje zijn
bevestigd;
de vier koppelingen (3) waarmee ze aan het frame zijn
bevestigd.
40
afb. 35
3
2
1
Het kuipje (afb. 37)
De schroef in het midden losdraaien (1, afb. 36) waarmee
de achteruitkijkspiegeltjes zijn vastgemaakt en deze van
de kuip halen.
De twee schroeven (2)losdraaien waarmee de koplamp is
vastgemaakt en de vier koppelingen (3) losmaken
waarmee de kuiphelften aan elkaar zijn vastgemaakt.
Belangrijk
Tijdens het opnieuw monteren, dient u een
borgvloeistof op de schroefdraad van de schroeven (1)
aan te brengen.
NL
afb. 36
afb. 37
41
Het luchtfilter vervangen en reinigen (afb. 39)
1
NL
Opmerkingen
Raadpleeg om het filterhuis te demonteren, de
explosietekening (afb. 39). Verwijder de delen in de
volgorde van de hierna volgende beschrijving.
Om aan de filterhuizen te kunnen, demonteert u eerst de
kuiphelften en het kuipje (zie pag. 40 en 41).
De acht schroeven losdraaien waarmee het deksel aan
de buitenkant (1, afb. 38) is vastgemaakt en het deksel
verwijderen, maar aan de kabel van de richtingaanwijzer
laten hangen en oppassen dat u de reductie er niet mee
uit haalt (4).
42
afb. 38
Het filter (2,afb. 39) uit het binnenste deksel halen (3).
Het filterelement reinigen met perslucht of vervangen.
Belangrijk
Met een vuil filter komt er minder lucht in de
benzine, waardoor u meer benzine verbruikt, het
vermogen van de motor vermindert en korstvorming op
de bougies krijgt.
Rijd niet met een motor zonder filter; de vuile deeltjes die
in de lucht zitten, kunnen in de motor komen en deze
beschadigen.
Het filter weer correct monteren, zoals op de afbeelding,
in het binnenste deksel, en alle elementen die u hebt
gedemonteerd, weer monteren.
Belangrijk
Als u op wegen met veel stof en vocht rijdt, dient u
het filter vaker te vervangen dan wat is voorgeschreven
in de onderhoudstabel in het garantieboekje.
NL
4
1
3
2
afb. 39
43
Het peil van de koelvloeistof controleren
Controleer hoeveel koelvloeistof er in het expansievat zit
NL
op de linkerkant van de motorfiets; het peil moet tussen
de MAX- en MIN-streepjes op het vat komen (afb.
Als er te weinig vloeistof in zit, dient u deze bij te vullen.
De linker kuiphelft en de brandstoftank demonteren; de
schroef achteraan losdraaien (2, afb. 41) nadat u de
achterkant van het zadel hebt opgetild. De brandstoftank
naar achter trekken (deze zit vooraan vast). Naar rechts
verplaatsen en de brandstofslangen vast laten zitten.
Draai de vuldop los (1, afb. 40) en giet er een mengsel
van water en antivriesmiddel SHELL Advance Coolant of
Glycoshell (35÷40% van het volume) in, tot aan het
MAX-streepje.
Schroef de dop (1) er weer op en monteer de
gedemonteerde delen.
Dit mengsel is het beste voor optimale motorprestaties
(de vloeistof heeft een vriespunt van -20° C/-4° F).
Inhoud van het vloeistofcircuit: 3,5 dm3(liter).
Opgelet
Om de koelvloeistof bij te vullen dient de motor
koud te zijn en het voertuig perfect recht te staan.
44
(afb. 40)
afb. 40
afb. 41
MAX
MIN
Het peil van de rem- en koppelingsvloeistof
controleren
De vloeistof mag niet onder de MIN-streepjes op elk
reservoir komen (afb. 42).
Als er te weinig vloeistof in zit, kan er lucht in de
leidingen komen en werkt het systeem op de duur niet
meer.
Laat de vloeistof bijvullen of vervangen op de in de
onderhoudstabel in het garantieboekje voorgeschreven
tijdstippen door een erkende Ducati dealer.
Belangrijk
Om de 4 jaar is het raadzaam de leidingen te laten
vervangen.
De koppeling
Als er te veel speling op de koppelingshendel zit en de
motor schokt of slaat uit bij het schakelen, betekent dit
dat er lucht in de leiding van de koppeling zit. Contacteer
een erkende Ducati dealer om de leiding te laten
controleren en/of te laten ontluchten.
Opgelet
Naarmate de koppelingsplaten slijten, staat het peil
van de koppelingsolie hoger: giet er dus nooit meer in
dan de voorgeschreven hoeveelheid (3 mm boven het
minimum).
Remleiding
Als er speling op het rempedaal of op de remhendel zit,
ook al zijn de remblokjes in goede staat, dient u een
erkende Ducati dealer te contacteren om het
remsysteem te laten controleren en eventueel de leiding
te laten ontluchten.
Opgelet
De vloeistof voor de remmen en de koppeling is
schadelijk voor plastic en gelakte delen, zorg dus dat hier
geen vloeistof op valt.
Hydraulische vloeistof is bijtend en kan schade en
verwondingen veroorzaken.
Meng geen verschillende kwaliteiten met elkaar.
Controleer of alle pakkingen en dichtingen in goede staat
zijn.
afb. 42
NL
45
Controleer de slijtage van de remblokjes (afb. 43)
Om de remblokjes te kunnen controleren zonder de
NL
klauw te demonteren, zitten op alle blokjes
slijtagegroeven. Op een goed blokje moeten de groeven
goed zichtbaar zijn.
Belangrijk
Om de remblokjes te laten vervangen, contacteert
u een erkende Ducati dealer.
46
MIN
afb. 43
De scharnierpunten smeren
1,5 ÷ 2 mm
2
1
Regelmatig de buitenkabels rond de start- en de
chokekabels controleren. Ze mogen nergens platgedrukt
zijn en er mogen geen scheurtjes in de plastic buitenkant
zitten. Controleer met de bedieningsorganen of de kabels
vlot in de buitenkabels bewegen: als ze haperen of stroef
bewegen, dienen ze te worden vervangen door een
erkende Ducati dealer.
Om te voorkomen dat de kabels stroef gaan bewegen,
hoeft u slechts regelmatig de uiteinden van elke flexibele
bedieningskabel te smeren met vet van het type SHELL
Advance Grease of Retinax LX2.
Voor de gaskabel raden wij aan deze te openen door de
twee borgschroeven los te draaien (1, afb. 44) en daarna
het kabeluiteinde en de spindel in te vetten.
Opgelet
Sluit de hendel voorzichtig en vergeet niet de kabel
in de spindel te steken.
Het deksel monteren en de schroeven (1) vastdraaien.
Voor een optimaal in- en uitklappende zijstandaard dient
deze eerst zorgvuldig te worden schoongemaakt en dan
te worden ingevet met vet van het type SHELL Alvania
R3 op alle wrijvingspunten.
De gaskabel afstellen
In elke stuurstand moet de starthendel
een vrije slag hebben,
gemeten op de omtrek van de rand van de hendel, van
1,5÷2,0 mm. Stel dit eventueel af met de speciale
regelaar (2, afb. 44) die vlak bij de hendel zelf zit.
afb. 44
NL
47
De accu opladen (afb. 45)
Het is raadzaam de accu te demonteren om deze op te
NL
laden.
De rechter kuiphelft eraf halen (pag. 40), de schroef (1)
losdraaien en de bovenste bevestigingsbeugel eraf halen.
Maak eerst de negatieve zwarte pool (-) los, en dan de
positieve rode (+) pool.
Opgelet
De accu produceert explosieve gassen: houd ze ver
uit de buurt van warmtebronnen.
Laad de accu op in een goed geventileerde ruimte.
Sluit de kabeltjes eerst aan de rode positieve (+) pool, en
dan aan de zwarte negatieve (-) pool aan.
Belangrijk
Sluit de accu eerst aan op de acculader voordat u
deze aanzet om vonken op de accupolen te voorkomen
waardoor het gas in de accucellen kan exploderen.
Maak altijd eerst de positieve pool vast (rode).
De accu weer op de accuhouder zetten en de beugel
bovenaan vastmaken met de schroef (1), de polen
vastmaken en de borgschroeven ervan invetten voor een
betere geleiding.
Opgelet
Houd de accu ver uit het bereik van kinderen.
Laat de accu op 1A ong. 5÷10 uren opladen.
48
-
1
+
afb. 45
De stuurhoek wijzigen (afb. 46)
De stuurhoek wijzigen door de twee schroeven (1) op de
rechterkant van het frame los te draaien.
De schroeven (2) met een steeksleutel helemaal
losdraaien en het uiteinde van de stuurkop 180° draaien
(3). Controleren of de opening op de excentrische moer
recht tegenover de doorsteekopening zit van de
stuurkop. Er staat hiervoor op de excentrische moer een
pijltje bovenaan dat de juiste stand aanwijst.
De schroef (2) helemaal vastdraaien. Smeer wat vet op
de draad van de schroeven (1) (SHELL Retinax HDX2) en
draai ze vast met een aanhaalmoment van 22 Nm.
NL
Opmerkingen
Het stuur recht houden terwijl u de stuurhoek
afstelt.
Als u de stuurhoek heeft afgesteld, dient u ook de stand
van de schokdemper aan te passen. De schroef
losdraaien (4, afb. 47) en de scharnierkoppeling van de
schokdemperstang ter hoogte van de opening (5) in het
frame verzetten. De schroef (4) die u eraf hebt gehaald,
insmeren met een borgvloeistof.
Belangrijk
De stuurvergrendeling werkt alleen als de
stuurhoek op 24° 30' staat. Deze afstelling is alleen
mogelijk op de modellen.
afb. 46
afb. 47
49
De ketting spannen (afb. 48)
=
=
25 mm
Tensione catena (sul cavalletto laterale)
Chain tension adjustment (on side stand)
Als de motorfiets op de zijstandaard staat, moet de
NL
ketting op minimum 25 mm van de voorvork zitten.
Als dit niet het geval is, contacteert u een erkende Ducati
dealer om de ketting te laten spannen.
Opgelet
De borgschroeven op de excentrische as moeten
stevig aangeschroefd zijn: dit is van fundamenteel belang
voor de veiligheid van de bestuurder en de passagier.
De ketting smeren
Op de ketting zitten O-ringen om de glijdende elementen
te beschermen tegen invloeden van buitenaf en de
smering langer te vrijwaren.
Om deze ringen tijdens het schoonmaken niet te
beschadigen, gebruikt u liefst speciaal hiervoor bestemde
oplosmiddelen en een hogedrukreiniger (zonder te
overdrijven). Droog de ketting met perslucht of met een
vochtopslorpend materiaal en smeer elk kettingelement
met SHELL Advance Chain of Advance Teflon Chain.
Belangrijk
Door een slecht gespannen ketting slijten de
transmissiedelen snel.
50
Belangrijk
Met verkeerde smeermiddelen kunt u de ketting,
het grote tandwiel en het kleine motortandwiel
beschadigen.
afb. 48
De lampjes vervangen
1
4
2
Voordat u een lampje dat stuk is vervangt, dient u te
controleren of de spanning en het vermogen van het
nieuwe lampje voldoen aan de voorschriften die zijn
opgesomd onder het punt "Elektrische uitrustingen" op
pag. 68. Controleer altijd eerst of het nieuwe lampje
brandt voordat u de gedemonteerde delen weer
monteert.
Koplamp
De lampjes van de koplamp vervangt u als volgt:
De lampjes demonteren:
dimlicht (afb. 49): de rubber (1) van de lamphouder
halen; Het stekkertje (2) van de lamp halen door de
snelsluitknop op de onderkant in te drukken.
Lamp groot licht links (afb. 50): het stekkertje (3) van de
kabel van de witte lamp van de voorkant losmaken; de
rubber (1) eraf halen en de kabel eruit trekken;
Opmerkingen
Om de lamp uit de koplamp te halen hoeft u het
zwarte massaklemmetje niet van de behuizing te halen.
NL
afb. 49
4
Het veertje (4) waarmee de lamp vastzit losmaken en de
lamp uit de houder halen (afb. 49 en 50).
3
1
afb. 50
51
1
1
1
Opmerkingen
5
NL
Raak het glas van het nieuwe lampje niet aan: het
kan zwart worden waardoor de lichtsterkte vermindert.
De nieuwe lampen monteren:
de lipjes op de onderkant van het lampje precies op hun
plaats en in de goede richting steken;
Het uiteinde van het veertje vasthaken (4, afb. 50) aan de
steunen van de koplamp, de losgemaakte kabels
vastmaken en de rubber (1, afb. 50) er weer op steken.
Om de twee lampen van het standlicht te vervangen,
dient het kuipje te worden gedemonteerd (zie pag. 41).
Demonteer de claxon door de bevestigingsschroef los te
draaien en schuif de lampenhouder uit (5, afb. 51) uit de
koplamphouder. Het lampje eruit halen en vervangen.
Het instrumentenpaneel (afb. 52)
Het kuipje verwijderen (zie pag. 41) om bij de lampjes
van het instrumentenpaneel te kunnen.
Onder elk instrument zitten een of twee lampjes. Om
deze te vervangen dient men eerst de lamphouder (1)
onder het instrument uit te halen waarin het lampje zit.
Haal het lampje eruit en steek het nieuwe erin.
afb. 51
afb. 52
52
Richtingaanwijzers (afb. 53)
A
1
2
2
1
De schroef (1) losdraaien en het gekleurde glas (2) van de
houder halen.
Dit lampje heeft een bajonetsluiting, dus moet u het
eerst even indrukken en dan naar links eruit draaien. Om
het nieuwe lampje erin te steken, drukt u erop en draait u
het naar rechts tot u het hoort klikken. Om het gekleurde
glas weer te monteren steekt u het tandje (A) in de
opening in de houder.
De schroef (1) weer vastdraaien
Remlicht (afb. 54)
Om de lampjes van de rem- en standlichten te
vervangen, draait u eerst de twee schroeven (1) los
waarmee het glas (2) is vastgemaakt en haalt u dit weg.
Dit lampje heeft een bajonetsluiting, dus moet u het
eerst even indrukken en dan naar links eruit draaien. Om
het nieuwe lampje erin te steken, drukt u erop en draait u
het naar rechts tot u het hoort klikken. Steek de dop (2)
er weer op.
NL
afb. 53
afb. 54
53
Nummerplaatverlichting (afb. 55)
Om bij het lampje van de nummerplaat te kunnen, schuift
NL
u eerst de lamphouder eruit, en dan het lampje.
54
De hoogte van de koplamp afstellen (afb. 56)
Controleer de lichtbundel van de koplamp door de motor
met op druk gebrachte banden en een bestuurder op het
zadel, perfect loodrecht op de lengteas op een afstand
van 10 meter voor een muur of een scherm te zetten.
Teken een horizontale lijn op de hoogte van het midden
van de koplamp en een verticale lijn op de lengtelijn van
het voertuig op de muur.
Controleer dit zo mogelijk met schemerlicht.
Zet het dimlicht aan:
de bovenste scheidingslijn tussen de donkere zone en de
verlichte zone op de muur, mag niet hoger dan 9/10
komen van de hoogte, gemeten bij de vloer tot aan het
midden van de koplamp.
Opmerkingen
De hierboven beschreven meetprocedure is de
Italiaanse wettelijk voorgeschreven procedure om de
maximale koplamphoogte te berekenen.
Pas de procedure dus aan de wettelijke voorschriften van
uw eigen land aan.
De verticale richting van de koplamp past u aan met de
regelschroef (1, afb. 57) op de voorkant van de koplamp.
Als u naar rechts draait, verzet u de lichtbundel naar
onder, naar links, zet u deze naar boven.
afb. 55
10 m
9
10
x
x
1
2
De stand van de achteruitkijkspiegeltjes
aanpassen (afb. 57)
Met een sterschroevendraaier draait u de schroef in de
NL
opening (2) los. Met de hand verzet u het spiegeltje en
draait u de schroeven weer vast.
Tubeless banden
afb. 56
Tubeless banden Spanning voorband:
2,1 bar - 2,3 Kg/cm
Spanning achterband:
2,2 bar - 2,4 Kg/cm
De bandenspanning wijzigt naar gelang van de
buitentemperatuur en de hoogte; meet de spanning en
2
2
pas deze aan telkens als u in gebieden rijdt met grote
temperatuur- en hoogteverschillen.
Belangrijk
De bandenspanning moet met "koude banden"
worden gemeten.
Om de velg van het voorwiel te beschermen op erg
oneffen wegdekken, verhoogt u de bandenspanning met
0,2÷0,3 bar.
afb. 57
55
De banden repareren of vervangen (Tubeless)
Als er een klein gaatje komt in een band zonder
NL
luchtkamer, duurt het een hele tijd voordat deze helemaal
leegloopt omdat deze vrij lekvast is. Controleer dus
zorgvuldig of er geen lekken zitten in een band als deze
een beetje leeggelopen is.
Opgelet
Vervang de band als er een gaatje in is.
Monteer een nieuwe band van hetzelfde merk en type
als de oorspronkelijke. Controleer goed of u de
stofdopjes op de ventielen goed hebt vastgeschroefd
zodat de lucht er niet tijdens het rijden uit kan lopen
Monteer nooit een band met een binnenband; als dit
voorschrift wordt overtreden, kan de band klappen met
zware gevolgen voor de bestuurder en de passagier.
Als een band wordt vervangen, dient het wiel te worden
uitgebalanceerd.
Belangrijk
De contragewichten van de wielen niet verwijderen
of verplaatsen.
Opmerkingen
Om de banden te laten vervangen, contacteert u
een erkende Ducati dealer zodat u er zeker van bent dat
de wielen op de juiste manier worden ge(de)monteerd.
56
Minimumdiepte van het loopvlak
De minimumdiepte (S, afb. 58) van de groeven in het
loopvlak dient op het punt met de grootste slijtage te
worden gemeten:
de diepte mag niet minder dan 2 mm bedragen en in elk
geval niet minder dan de wettelijk voorgeschreven diepte
in het land waarin de motor wordt gebruikt.
Belangrijk
Controleer regelmatig of er geen barsten of sneden
in de banden zitten, vooral op de zijkanten, en of er geen
verdikkingen of grote slijtageplekken op zitten die wijzen
op schade aan de binnenkant van de band; vervang ze als
ze ernstig beschadigd zijn.
Haal steentjes of ander vuil dat in de groeven van de
band zit, eruit.
afb. 58
–10
Unigrade
Multigrade
010203040
°
C
40
20W–40 20W–50
15W–40 15W–50
10W–40
10W–30
10W
20W
20
30
De olie van de motor controleren (afb. 59)
In het olievenstertje op het deksel van de koppeling kunt
u zien hoeveel olie er in de motor zit. Controleer de olie
als het voertuig perfect recht staat en de motor warm is;
Het peil moet tussen de streepjes op het venstertje
staan. Als het wat te laag is, vult u motorolie bij van het
type SHELL Advance Ultra 4. Haal de vuldop (2) eraf en
vul olie bij totdat het peil juist is. Steek de dop er weer
op.
Belangrijk
Laat de olie verversen of de oliefilters vervangen op
de in de onderhoudstabel in het garantieboekje
voorgeschreven tijdstippen door een erkende Ducati
dealer.
Viscositeit
SAE 10W-40
De andere viscositeitswaarden in de tabel kunnen
worden gebruikt als de gemiddelde temperatuur van het
gebied waarin de motor wordt gebruikt, binnen de
aangeduide limieten ligt.
NL
1
2
afb. 59
57
0,6÷0,7 mm
De bougies reinigen en vervangen (afb. 60)
De bougies vormen een belangrijk element van het
NL
voertuig en dienen regelmatig te worden gecontroleerd.
Dit is een vrij eenvoudige handeling waarmee ook wordt
gecontroleerd of de motor goed functioneert.
Verwijder de linker kuiphelft, haal de doppen van de
bougies en draai de bougies uit de motorkop met de
bougiesleutel die in de gereedschapset zit.
Controleer de kleur van de elektrode in het midden van
de bougie: als de kleur overal even lichtbruin is, betekent
dit dat de motor goed werkt.
Als de bougies een andere kleur hebben of als er
donkere korsten op zitten, vervangt u ze en brengt u een
erkende Ducati dealer hiervan op de hoogte.
Controleer ook de slijtage van de elektrode in het
midden; als er veel slijtage op zit, of de bougie ziet er
glazig uit, dient u de bougie te vervangen.
Controleer hoeveel ruimte er tussen de elektrodes zit; de
voorgeschreven ruimte bedraagt:
0,6÷0,7 mm.
Belangrijk
Om de ruimte aan te passen, moet u voorzichtig de
elektrode aan de zijkant verbuigen. Meer of minder
ruimte kan niet alleen de prestaties van het voertuig
verminderen, maar kan ook startmoeilijkheden
veroorzaken of problemen op het stationair toerental.
Maak de elektrode en het porselein zorgvuldig schoon
met een koperen borsteltje en controleer de dichting.
Maak het tapgat in de kop zorgvuldig schoon en zorg dat
er niets in de verbrandingskamer valt.
58
Schroef de bougie weer in de kop en draai deze helemaal
aan. Aanhaalmoment: 20 Nm.
Als u geen momentsleutel hebt, schroeft u de bougie
eerst met de hand aan en draait u er dan nog een 1/2
slag aan met de bougiesleutel.
Belangrijk
Monteer geen bougies met een andere
warmtegraad of met een andere schroefdraad.
De bougie dient stevig te worden aangeschroefd.
afb. 60
De motorfiets reinigen
Om de metalen en gelakte delen mooi glanzend te
houden, moet de motorfiets regelmatig gewassen en
gereinigd worden. Hoe vaak hangt af van de manier
waarop u ermee rijdt, en op welke wegen de motor rijdt.
Gebruik er speciale, als het kan biologisch afbreekbare,
producten voor en vermijd bijtende of schurende
wasmiddelen of oplosmiddelen.
Belangrijk
Was de motor niet onmiddellijk nadat u ermee hebt
gereden om "kringen" van te snel opdrogende producten
op de nog warme oppervlakken te vermijden. Spuit niet
met heet water of water onder hoge druk op de motor.
Hogedrukreinigers kunnen de veerelementen, de velgen,
de elektrische componenten, de dichtingen op de
veerelementen, luchtopeningen en uitlaat laten vastlopen
of ernstige onregelmatigheden veroorzaken, waardoor
het voertuig onveilig wordt en niet meer aan de
veiligheidsvereisten voldoet.
Als bepaalde motordelen bijzonder vuil zijn of er zit olie
of vet op, gebruik dan een ontvettend middel en zorg
ervoor dat dit niet in aanraking komt met
transmiddieorganen (ketting, klein en groot tandwiel enz.)
Spoel het voertuig af met lauw water en droog alle
oppervlakken met een zeem.
Opgelet
Na het wassen kunnen de remmen soms minder
goed werken.
Smeer geen vet of olie op de remschijven waardoor het
remvermogen afneemt.
Reinig de remschijven met een oplosmiddel dat geen vet
bevat.
NL
59
Winterstalling
Als de winter een lange tijd niet wordt gebruikt, raden wij
NL
aan het volgende te doen:
de motorfiets helemaal reinigen;
de brandstoftank aftappen (aftapdop en dichting eraf
halen);
via de bougiegaten een beetje motorolie in de cilinders
gieten en de motor met de hand enkele keren laten
draaien zodat de binnenkanten met een dun laagje olie
worden bedekt;
de motorfiets op de hoofdstandaard zetten;
de accu losmaken en eruit halen. Als de motorfiets langer
dan een maand stilstaat, dient u de accu te controleren
en eventueel op te laden.
Bedek de motorfiets met een speciale hoes die de lak
niet beschadigt en geen condens vasthoudt.
Deze hoes kunt u bij Ducati Performance kopen.
60
Belangrijke waarschuwingen
In sommige landen (Frankrijk, Duistland, Engeland,
Zwitserland, enz.) zijn plaatselijke wettelijke milieu- en
lawaaivoorschriften.
Voer regelmatig de eventuele voorgeschreven controles
uit en gebruik alleen originele onderdelen van Ducati die
voldoen aan de voorschriften van de verschillende landen.
TECHNISCHE KENMERKEN
Afmetingen (mm) (afb. 61)
Gewichten
Drooggewicht:
198 Kg.
Gewicht met volle lading:
375 Kg
Opgelet
Als u de motorfiets zwaarder laadt dan de
voorgeschreven limieten, rendeert hij minder en worden
de handelbaarheid en de wegligging minder goed zodat u
er de controle over kunt verliezen.
afb. 61
NL
61
Brandstof Type dm3(liter)
NL
Brandstoftank, met een Benzina 95-98 RON17
reserve van 4 dm3(liter)
Motor en filter SHELL - Advance Ultra 43,7
Remcircuit voor/achter en koppelingSpeciale vloeistof voor hydr.systemen —
Beschermmiddel voor elektrische contacten Spray voor de behandeling van elektr. circuits —
VoorvorkSHELL - Advance Fork 7.5 of Donax TA0,480
KoelvloeistofcircuitAntivriesmiddel SHELL - Advance Coolant of 3,5
Belangrijk
Het is niet toegestaan additieven te gebruiken voor brandstof of smeermiddelen.
62
SHELL - Advance Brake DOT 4
SHELL - Advance Contact Cleaner
(per veerpoot)
Glycoshell 35÷40% + water
6
123
7
54
Motor
Viertakt met twee 90° in de lengte liggende "L" cilinders.
Boring/slag mm:
100
Slag mm:
63,5
Totale cilinderinhoud, cm3:
998
Compressieverhouding:
1:11,4±0,5.
Max. koppel op de as (95/1/EG):
167 kw (123 CV) bij 9.750 min
Max. koppel op de as (95/1/EG):
9,89 Kgm bij 8.000 min
Desmodromisch met vier kleppen per cilinder,
aangedreven door acht tuimelaars (vier open en vier
dicht) en door twee bovenliggende nokkenassen.
Krukasaandrijving met cilindertandwielen, poelies en
tandriemen.
Schema van de desmodromische distributie (afb. 62)
1) Tuimelaar voor openen (of bovenste tuimelaar);
2) regelaar bovenste tuimelaar;
3) regelaar tuimelaar voor sluiten (of onderste tuimelaar);
4) drukveer onderste drukveer;
5) tuimelaar voor sluiten (of onderste tuimelaar);
6) nokkenas;
7) klep.
afb. 62
NL
63
Prestaties
U haalt de maximale snelheid bij elke versnelling als u de
NL
voorschriften voor het inrijden stipt naleeft en regelmatig
het voorgeschreven onderhoud uitvoert.
Max. snelheid (alleen met de bestuurder):
270 Km/h.
Met twee geperforeerde zwevende stalen schijven.
Materiaal:
staal.
Schijfdiameter:
320 mm.
Hydraulisch bedieningsorgaan: hendel op rechterkant van
stuur.
Remoppervlak:
88 cm2.
Remklauwen met afzonderlijke zuigers.
Merk:
BREMBO
64
Achteraan
Met vaste geperforeerde stalen schijf.
Schijfdiameter:
220 mm.
Hydraulisch bedieningsorgaan: pedaal op rechterkant.
Remoppervlak:
25 cm2.
Merk:
BREMBO
Type:
P2.I05N.
Wrijvingsmateriaal:
FERIT I/D 450 FF.
Pomp type:
PS 11.
Opgelet
De remvloeistof kan het lakwerk oplossen. Als er
toevallig remvloeistof in contact komt met de ogen of de
huid, dient men deze overvloedig met stromend water te
wassen.
Overbrenging
Droge koppeling met hendel op linkerkant van het stuur.
Overbrenging tussen motor en versnellingsas:
tandwielen met kroontanden.
Verhouding:
32/59.
Constante aangrijping, 6 versnellingen met pedaal op
linkerkant.
Verhouding motortandwiel/koppelingstandwiel:
15/36.
Totale verhoudingen:
1e15/37.
2e17/30.
3e20/28.
4e22/26.
5e23/24.
6e24/23.
Kettingoverbrenging tussen versnelling en achterwiel:
Merk: DID
Type:
525 HV.
Afmetingen:
5/8"x1/16".
Aant. schakels:
94.
Belangrijk
De motorfiets is goedgekeurd met de hier
vermelde verhoudingen die dus niet mogen worden
gewijzigd.
Als u de motorfiets wenst aan te passen voor speciale
parkoersen of wedstrijden, is Ducati Motor Holding S.p.A
te uwer beschikking om andere dan de seriegeleverde
verhoudingen aan te duiden; raadpleeg hiervoor een
erkende Ducati dealer.
Opgelet
Als het achterste tandwiel moet worden
vervangen, raadpleegt u een erkende Ducati dealer. Als
dit component niet correct wordt vervangen, kan dit uw
veiligheid en die van de passagier ernstig in gevaar
brengen en de motorfiets onherroepelijk beschadigen.
NL
65
Frame
Raamwerkconstructie: bovenste kooi in hardstalen
NL
buizen.
Stuurhoek (op elke kant):
27°
Voor optimaal rijden op de piste kan de stuurhoek
worden gewijzigd (zie pag. 49).
De standaard stuurhoek voor rijden op de normale weg
is:
Stuurhoek:
24°30'
Naloop:
97 mm.
Wielen
Velgen in lichtmetaal met vijf spaken.
Vooraan
Afmetingen:
3.50x17".
Achteraan
Afmetingen:
5.50x17".
Het voorwiel heeft een demontabele steekas.
Het achterwiel is in de tandwielvelg gedreven en
vastgemaakt met een moer en een veiligheidsveertje.
Met dit systeem kan het snel worden vervangen.
Voor rijden op piste, kan de stuurhoek worden gewijzigd
om deze aan te passen aan het circuit:
Stuurhoek:
23° 30'
Naloop:
91 mm.
66
Banden
Vooraan
Radiale "tubeless" band.
Afmetingen:
120/70-ZR17.
Achteraan
Radiale "tubeless" band.
Afmetingen:
190/50-ZR17.
Ophangingen
Vooraan
Hydraulische vork met omgekeerde telescoop,
uitwendige afstelling voor de in- en uitbeweging van de
hydraulische schokdemping en de voorspanning van de
veren in de telescoopdelen.
Diameter dragende buizen:
43 mm.
Vrije slag:
127 mm.
Achteraan
Geleidelijke spanningsaanpassing door tuimelaar tussen
frame en bovenste draaipunt van de schokdemper.
De onderkant van de schokdemper waarvan de
uittrekbeweging, de induwbeweging en de
veervoorspanning afstelbaar zijn, is gescharnierd op een
schommelende vork met één arm in licht metaal. De
achtervork draait rond de steekas die door de motor zit.
Dit systeem maakt dit voertuig uiterst stabiel.
Slag:
71 mm.
koplamp met:
Polyellipsoïdaal dimlicht met condensator 12V-55W
Groot licht 12V-55W;
Standlicht met twee 12V-5W lampen.
Instrumenten, controlelampje 12V-1,2W en
instrumentenpaneelverlichting 12V-2W.
Elektrische bedieningen op het stuur:
Richtingaanwijzers, 12V-10W lampen.
Claxon.
Schakelaars voor remlichten.
Accu, 12V-16 Ah.
Wisselstroomdynamo 12V-520W.
Spanningregelaar met zekering van 40 A die naast de
accu zit.
Startmotor, 12V-0,7 kW.
Achterlicht met lamp met twee gloeidraden 12V-5/21W
voor signalering rem- en standlicht; lamp van 12V-5W
voor de nummerplaatverlichting.
Opmerkingen
Raadpleeg om de lampjes te vervangen de
paragraaf "lampjes vervangen" op pag. 51.
68
Zekeringen
De hoofdzekeringendoos (afb. 63) zit op de rechterkant
van het frame. Men kan bij de zekeringen door eerst het
deksel van de doos te halen waarop de montage en de
stroomsterkte zijn beschreven.
Er zijn twee zekeringen voor de relais van het
injectiesysteem (1, afb. 64) op de rechterkant van het
achterste kleine frame.
De zekering naast de accu ( afb. 65) is die van de
spanningregelaar. Om bij deze zekering te kunnen, moet
het beschermkapje (2) eerst eraf worden gehaald.
Men herkent een doorgeslagen zekering aan een
onderbroken gloeidraad (3, afb. 66).
Belangrijk
Om mogelijke kortsluitingen te voorkomen, dient de
zekering te worden vervangen terwijl de startsleutel op
OFF staat.
Opgelet
Nooit zekeringen monteren met andere dan de
voorgeschreven waarden. Als u dit voorschrift overtreedt,
kunt u het elektrische systeem beschadigen of zelfs
brand veroorzaken.
Bedradingschema stroom/ontsteking
1) Stuurschakelaar rechts.
2) Sleutelcontact.
3) Startrelais.
4) Zekeringendoos
5) Knipperfunctie.
6) Watertemperatuursensor.
7) Rechter koelventilator.
8) Startmotor
9) Startrelais
10) Accu
11) Zekering van de spanningregelaar
12) Spanningregelaar
13) Wisselstroomdynamo
14) Richtingaanwijzer achteraan rechts.
15) Achterlicht
16) Nummerplaatverlichting
17) Richtingaanwijzer achteraan links.
18) Brandstoftank
19) Aansluiting automatisch testsysteem
20) Injectierelais.
21) Bobine horizontale cilinder
22) Bobine verticale cilinder
23) Bougie horizontale cilinder
24) Bougie verticale cilinder
25) Bougie horizontale cilinder
26) Injectie verticale cilinder
27) Potentiometer luchtverdeelklep
28) Toerental/timing sensor
29) Watertemperatuursensor computer.
30) Schakelaar zijstandaard
31) Start- en injectiesysteem.
32) Linker koelventilator.
33) Neutraalschakelaar
34) Oliedrukschakelaar
35) Schakelaar rem achteraan
36) Schakelaar rem vooraan
37) Stuurschakelaar links
38) Temperatuur/luchtdruksensor
39) Instrumenten.
40) Richtingaanwijzer vooraan links.
41) Claxon
42) Relais grote lichten.
43) Koplamp
44) Richtingaanwijzer vooraan rechts.
NL
69
NL
33
GOEDSLECHT
70
afb. 63
afb. 64
afb. 65
afb. 66
Kabelkleuren
P Roze
G Groen
W Wit
O Oranje
Y Geel
B Blauw
Bn Bruin
R Rood
V Paars
Gr Grijs
Lb Lichtblauw
Bk Zwart
Zekeringenhouder (4)
nr.BeschrijvingVal.
1-9hoofdzekering30 A
2-10Brandstofpomp, injectie, bobines20 A
3-11Key sense7,5 A
4-12Computervoeding 3 A
5-13Standlichten, grote lichten en dimlichten 15 A
NL
6-14Richtingaanwijzers, controlelampjes 10 A
verlichting van het instrumentenpaneel
en standlichten
7-15Stop - claxon7,5 A
8-16Koelventilator7,5 A
Opmerkingen
Het bedradingschema zit achteraan in dit boekje.
71
GEHEUGENSTEUNTJE VOOR ONDERHOUDSBEURTEN
NL
kmNaam KilometerstandDatum
1000
10000
20000
30000
40000
50000
72
Ducati Service
DUCATI998Matrix
Manuel d’utilisation et entretien
F
1
F
2
Nous sommes heureux de vous accueillir parmi les
Ducatistes et nous vous félicitons de l’excellent choix
que vous venez de faire. Nous pensons que vous
utiliserez votre moto non seulement comme moyen de
transport habituel, mais également pour des longues
randonnées : Ducati Motor Holding S.p.A. vous souhaite
donc qu’elles soient toujours agréables et amusantes.
Pour améliorer sans cesse le service que nous vous
offrons, Ducati Motor Holding S.p.A. vous conseille de
suivre de près les simples règles énoncées dans ce
Manuel, tout particulièrement pour le rodage. Vous serez
ainsi sûrs que votre moto Ducati sera toujours en mesure
de vous laisser rêveurs.
Pour toute réparation ou suggestion, veuillez bien
contacter nos centres de service agréé.
Remarque
La Société Ducati Motor Holding S.p.A. décline
toute responsabilité pour les erreurs pouvant s’être
glissées au cours de la rédaction de ce Manuel. Toutes
les informations y contenues s’entendent mises à jour à
la date de l’impression. Ducati Motor Holding S.p.A. se
réserve le droit d’apporter toute modification que le
développement évolutif de ces produits puisse entraîner.
Amusez-vous bien!
Pour la sécurité, la garantie, la fiabilité et la valeur de
votre motocycle Ducati n’utilisez que des pièces de
rechange d’origine Ducati.
Attention
Ce manuel est à considérer partie intégrante du
motocycle et, en cas de vente du motocycle, doit
toujours être livré au nouvel acquéreur.
F
3
SOMMAIRE
Indications générales 6
Garantie 6
Symboles 6
Renseignements utiles pour rouler en sécurité 7
Conduite à pleine charge 8
Données d’identification 9
Commandes pour la conduite 10
Position des commandes pour la conduite
du motocycle 10
F
Tableau de bord 11
Les clés 12
Commutateur d’allumage et antivol de direction 13
Commutateur gauche 14
Levier de commande embrayage 15
Levier de commande starter 16
Commutateur droit 17
Poignée de commande des gaz 17
Levier de commande frein avant 17
Pédale de commande frein arrière 18
Sélecteur de vitesses par pédale 18
Réglage position de la pédale de changement vitesses et
frein arrière 19
4
Principaux éléments et dispositifs 21
Position sur le motocycle 21
Bouchon réservoir carburant 22
Serrure de selle et lacet de casque 23
Béquille latérale 25
Amortisseur de direction 26
Eléments de réglage fourche avant 26
Eléments de réglage amortisseur arrière 28
Variation de l’assiette du motocycle 29
Mode d'emploi 31
Précautions pour la première période
d’utilisation du motocycle 31
Contrôles avant la mise en route 33
Démarrage du moteur 34
Démarrage et mise en route du motocycle 36
Freinage 36
Mise à l’arrêt du motocycle 37
Stationnement 38
Ravitaillement carburant 38
Accessoires en dotation 39
Principales opérations d’entretien 40
Dépose de l’habillage 40
Remplacement et nettoyage des filtres à air 42
Contrôle niveau liquide de refroidissement 44
Contrôle niveau liquide de freins et embrayage 45
Vérification de l’usure des plaquettes de freins 46
Lubrification des articulations 47
Réglage du câble de commande des gaz 47
Charge de la batterie 48
Modification de l’angle de châsse 49
Contrôle de la tension de la chaîne de trasmission 50
Graissage de la chaîne de transmission 50
Remplacement des ampoules d’éclairage 51
Réglage de l’assiette du phare 54
Réglage des rétroviseur 55
Pneus Tubeless 55
Contrôle niveau d’huile moteur 57
Nettoyage et remplacement des bougies 58
Nettoyage général 59
Inactivité prolongée 60
Remarques importantes 60
Dans votre intérêt et dans le but de garantir au produit
une excellente fiabilité, nous vous conseillons vivement
d’avoir recours à un Concessionnaire ou Atelier Agréé
pour toute intervention exigeant une expérience
technique particulière. Notre personnel, hautement
qualifié, dispose de l’outillage nécessaire pour exécuter
toute intervention dans les règles de l’art, en n’utilisant
que des pièces d’origine Ducati : c’est là une garantie de
parfaite interchangeabilité, de bon fonctionnement et de
F
longévité.
Toutes les motocycles Ducati sont livrés avec leur carnet
de garantie. Cette garantie n’a pas de validité en cas de
motocycles utilisés dans des compétitions sportives.
Pendant la période de garantie aucun élément du
motocycle ne devra subir d’interventions non conformes,
ni modifications ou remplacements par d’autres non
d’origine, sous peine de rendre immédiatement nul le
droit de garantie.
6
Symboles
Ducati Motor Holding S.p.A. vous invite à lire très
attentivement ce manuel de façon à bien connaître votre
motocycle. De toute manière, si vous avez un doute
faites appel à un Concessionnaire ou Atelier Agréé. Les
notions que vous apprendrez se révéleront fort utiles
durant les voyages, que Ducati Motor Holding S.p.A.
vous souhaite paisibles et ludiques, et vous permettront
de compter à long terme sur les performances de votre
motocycle.
Attention
Le non-respect des instructions indiquées peut
créer une situation de risque et porter atteinte à
l’intégrité physique de manière grave et procurer même
la mort.
Important
Possibilité de porter préjudice au motocycle et/ou à
ses composants.
Remarque
Notes complémentaires concernant l’opération en
cours.
Toutes les indications droit ou gauche se rapportent à
l’ordre de marche du motocycle.
Renseignements utiles pour rouler en
sécurité
Attention
Lire avant d’utiliser la moto.
Beaucoup d’accidents sont dus souvent à inexpérience
de conduite du véhicule. Ne conduisez jamais sans
permis ; pour utiliser la moto il faut être titulaire du
permis de conduire “A”.
Ne prêtez pas votre moto à des pilotes sans expérience,
dépourvus de permis de conduire “A”.
Le pilote et le passager doivent toujours porter un
casque de protection.
Ne portez pas des vêtements ni accessoires flottants,
pouvant se prendre dans les commandes ou limiter la
visibilité.
Ne démarrez pas le moteur dans des endroits fermés.
Les fumées d’échappement sont toxiques et peuvent
procurer la perte de conscience ou même la mort dans
des délais très courts.
Le pilote et le passager doivent appuyer leurs pieds sur
les repose-pieds lorsque la moto est en marche.
Pour être prêt à tout changement de direction ou à toute
variation de la chaussée, le pilote doit maintenir toujours
ses mains sur les demi-guidons, ainsi que le passager
doit se tenir toujours, de ses deux mains, à la courroie
prévue à cet effet sur la selle arrière.
Respectez la législation et les règles nationales et locales.
Respectez toujours les limitations de vitesse là où elles
sont signalées et, quoi qu’il en soit, ne dépassez jamais
la vitesse que les conditions de visibilité, de la chaussée
ainsi que de la circulation vous permettent d’atteindre.
Signalez toujours et suffisamment à l’avance, au moyen
des clignotants de direction, tout virage ou changement
de voie.
Se rendre bien visible en évitant de rouler dans “l’angle
mort” des véhicules qui vous précèdent.
Faites très attention aux croisements, en correspondance
avec les sorties des aires privées ou parkings et sur les
voies d’accélération des autoroutes.
Eteignez toujours le moteur lorsque vous prenez de
l’essence et veillez à ce qu’aucune goutte de carburant
ne tombe sur le moteur ou sur le tuyau d’échappement.
Ne fumez jamais pendant que vous faites le plein
d’essence.
Lorsque vous faites le plein d’essence, vous pouvez
respirer des vapeurs nuisibles pour votre santé. Si des
gouttes de carburant devaient tomber sur votre peau ou
sur vos vêtements, lavez-vous illico à l’eau et savon et
changez de vêtements.
N’oubliez jamais de retirer votre clé quand la moto n’est
pas surveillée.
Le moteur, les tuyaux d’échappement et les silencieux
restent chauds pendant longtemps.
F
7
Attention
Le système d'échappement peut être encore
chaud, même après avoir éteint le moteur ; veiller à ce
qu'aucune partie du corps ne touche le système
d'échappement et que le véhicule ne soit pas garé à
proximité de matériaux inflammables (y compris le bois,
les feuilles, etc.).
Garez votre motocycle de manière à éviter tout risque de
choc et en utilisant la béquille latérale.
Ne le garez jamais sur un terrain irrégulier ou instable car
il pourrait tomber.
F
8
Conduite à pleine charge
Votre motocycle a été conçu pour parcourir de longues
distances à pleine charge, en toute sécurité.
La répartition des poids sur le motocycle est très
importante afin de maintenir inaltérés les niveaux de
sécurité et d’éviter de se trouver en difficulté lors de
manoeuvres rapides et soudaines ou sur des chaussées
déformées.
Renseignements sur la charge transportable
Le poids total du motocycle en ordre de marche avec
pilote, passager, bagage et accessoires ultérieurs, ne doit
pas dépasser 375 Kg.
Placez le bagage ou les accessoires les plus lourds dans
une position du motocycle aussi basse et centrale que
possible.
Fixez solidement le bagage aux structures du motocycle :
un bagage mal fixé peut rendre le motocycle instable.
Ne fixez pas des éléments volumineux et lourds sur le té
supérieur ni sur le garde-boue avant, puisque cela
causerait une instabilité dangereuse du motocycle.
N’insérez pas d’éléments à transporter à l’intérieur des
espaces du cadre, car ils pourraient gêner les organes en
mouvement du véhicule.
Veillez à ce que les pneus soient gonflés à la pression
indiquée à la page 55 et en bon état.
Données d’identification
Deux chiffres identifiant respectivement le cadre (fig.1) et
le moteur (fig. 2) sont indiqués sur chaque motocycle
Ducati.
Cadre N°
Moteur N°
Remarque
Ces chiffres identifient le modèle de votre
motocycle et sont essentiels pour la commande de
pièces détachées.
fig. 1
F
fig. 2
9
COMMANDES POUR LA CONDUITE
1
5
8
7
6
2
10
4
3
9
Attention
Ce chapitre vous renseigne sur le positionnement
et la fonction des commandes nécessaires à la conduite
du motocycle. Lisez soigneusement cette description
avant d’utiliser quelque commande que ce soit.
Position des commandes pour la conduite du
motocycle (fig. 3)
1) Tableau de bord
F
2) Commutateur d'allumage et antivol sur la
direction à clé
3) Commutateur gauche
4) Levier commande embrayage
5) Bouton-poussoir pour le démarrage à froid
6) Commutateur droit
7) Poignée de commande des gaz
8) Levier commande frein avant
9) Sélecteur de vitesse par pédale
10) Pédale commande frein arrière
10
fig. 3
Tableau de bord (fig. 4)
5a
1
c
b
8
37426
D
U
C
A
T
I
C
O
R
S
E
1) Indicateur de vitesse (km/h)
Indique la vitesse de marche.
a) Compteur kilométrique (km)
Indique la distance totale parcourue.
b) Totalisateur journalier (km)
Indique la distance parcourue à partir de la dernière mise
à zéro.
c) Bouton de mise à zéro totalisateur journalier
Sert à mettre à zéro "0000" le totalisateur journalier.
2) Compte-tours (min-1)
Indique le nombre de tours la minute du moteur
3) Avertisseur lumineux point mort N (vert)
S’allume si le sélecteur est au point mort.
4) Avertisseur lumineux réserve carburant (jaune)
S’allume quand le réservoir est en réserve, il n’y a
qu’environ 4 litres de carburant.
5) Avertisseur lumineux indicateurs de direction
(vert)
S’allume et clignote si un indicateur de direction est en
fonctionnement.
6) Avertisseur lumineux pression d’huile moteur
(rouge)
S’allume pour indiquer une pression d’huile moteur
insuffisante. Il doit s’allumer lorsque le commutateur
d’allumage est déplacé sur ON, mais doit s’éteindre
quelques secondes après le démarrage du moteur.
Cet avertisseur peut s’allumer brièvement si le moteur
atteint une température élevée, mais il devrait s’éteindre
lorsque le régime de rotation augmente.
Important
N’utilisez pas le motocycle si le témoin (6) demeure
allumé car vous pourriez porter gravement préjudice au
moteur.
7) Avertisseur lumineux feu de route (bleu)
S’allume pour indiquer que le feu de route droit est
allumé.
8) Indicateur de température eau
Indique la température du liquide de refroidissement du
moteur.
Important
N’utilisez pas le motocycle si la température a
atteint la valeur maximale, car vous pourriez lui porter
gravement préjudice.
Le tableau de bord s’allume lorsque le feu de position est
allumé.
F
fig. 4
11
Les clés (fig. 5)
La dotation comprend deux clés universelles de
démarrage, antivol de direction, serrure de selle et
bouchon du réservoir de carburant.
Remarque
Les clés sont dotées également d'une plaquette (1)
reportant le numéro d'identification des clés.
Remarque
Séparez les clés et gardez la plaquette (1) dans un
endroit sûr.
F
12
1
DUCATI
DUCATI
fig. 5
Commutateur d’allumage et antivol de direction
(fig. 6)
Placé devant le réservoir, il a quatre positions :
A) ON: active éclairage et moteur
B) OFF: désactive éclairage et moteur
C) LOCK: direction bloquée
D) P: feu de position et antivol de direction
Remarque
Pour déplacer la clé dans les deux dernières
positions, il faut l’enfoncer et ensuite la tourner. Les
positions (B), (C) et (D) permettent l’extraction de la clé.
A
B
C
D
Attention
Ce modèle est équipé d’un boîtier électronique
permettant d’économiser l’énergie. Le cas où la clé
resterait longtemps en position ON, si l’on n’active pas le
bouton de démarrage dans 15 secondes, le boîtier se
met hors fonction de façon à éviter toute absorption de
courant. Ce temps terminé, il est donc nécessaire de
déplacer la clé sur OFF et de nouveau sur ON.
fig. 6
F
13
Commutateur gauche
3
1
2
4
1) Inverseur, commande de sélection feux, à deux
positions :
position = feu de croisement allumé ;
position = feu de route allumé.
2) Bouton= clignotant de direction à trois positions :
position centrale = éteint ;
position = virage à gauche ;
position = virage à droite.
Pour désactiver l’indicateur, appuyer sur le levier de
commande une fois revenu au centre.
3) Bouton = avertisseur sonore.
4) Bouton = appel de phare.
F
14
fig. 7
Levier de commande embrayage (fig. 8)
Le levier (1) commande le débrayage. Il est doté d’une
molette (2) servant à régler l’écart entre ce levier et la
poignée du guidon.
Pour réaliser ce réglage, tirez le levier (1) tout en avant et
tournez la molette (2) sur l’une de ses quatre positions,
compte tenu que :
la position n° 1 correspond à la distance maximale entre
le levier et la molette, alors que la position n° 4
correspond à la distance minimale.
Quand vous tirez le levier (1), vous coupez la
transmission du mouvement depuis le moteur à la boîte
de vitesses et donc à la roue motrice. Son utilisation est
très importante dans toutes les phases de la conduite du
motocycle, tout particulièrement au départ.
Important
Une utilisation appropriée de ce dispositif
prolongera la vie du moteur et évitera de porter préjudice
aux organes de transmission.
2
1
fig. 8
F
15
1
A
B
Levier de commande starter (fig. 9)
La commande starter (3) est utilisée pour aider le
démarrage d’un moteur froid et pour augmenter le
nombre de tours du moteur après le démarrage.
Positions d’utilisation de la commande :
A - (verticale) commande non active ;
B - commande complètement active.
Il est possible de positionner le levier sur des positions
intermédiaires permettant de suivre le chauffage
progressif du moteur (voir page 34).
Important
Ne pas utiliser ce dispositif si le moteur est en
température.
Ne rouler jamais avec la commande starter enclenchée.
F
fig. 9
16
Commutateur droit (fig. 10)
1) Interrupteur ARRET MOTEUR, à deux positions :
position = RUN = marche
position = OFF = arrêt du moteur
Attention
Cet interrupteur sert surtout en cas d’urgence
lorsque il est nécessaire de mettre rapidement le moteur
à l’arrêt. Après l’arrêt, ramenez le commutateur en
position pour procéder à la mise en route du
motocycle.
Important
Après avoir roulé les feux allumés, si vous arrêtez le
moteur par le commutateur (1) et vous laissez la clé
d’allumage sur ON, les feux demeurent allumés et la
batterie peut s’épuiser.
2) Bouton = démarrage moteur.
Levier de commande frein avant (fig. 10)
Pour actionner le frein avant, tirez le levier (4) vers la
poignée. Un effort minimum de votre main suffit pour
actionner ce dispositif car le fonctionnement est
hydraulique.
Le levier de commande est doté d'une molette (5) pour
le réglage de la distance du levier par rapport à la poignée
du demi-guidon.
Attention
Avant d’utiliser ces commandes, lire les instructions
énoncées à la page 36.
1
5
4
F
Poignée de commande des gaz (fig. 10)
La poignée de commande des gaz (3), coté droit du
guidon, commande l’ouverture des soupapes du corps à
papillon. Une fois relâchée, la poignée revient
automatiquement à sa position initiale de ralenti.
2
3
fig. 10
17
Pédale de commande frein arrière (fig. 11)
1
1
N
2
3
4
5
6
Pour actionner le frein arrière, appuyez votre pied sur la
pédale (1) et poussez vers le bas.
Le système de commande est de type hydraulique.
Sélecteur de vitesse par pédale (fig. 12)
Le sélecteur de vitesse par pédale a une position de
F
repos centrale N avec retour automatique et deux
mouvements :
en bas = en poussant la pédale vers le bas, vous
passerez la 1evitesse et rétrograderez. Avec cette
manoeuvre le témoin N sur le tableau de bord s’éteint ;
en haut = en levant la pédale, vous passerez la 2evitesse
et ensuite la 3e, 4e, 5eet 6evitesse.
A chaque déplacement de la pédale correspond un seul
passage de vitesse.
18
fig. 11
fig. 12
Réglage position de la pédale de changement
vitesses et frein arrière (fig. 13 et 14)
Pour seconder toutes exigences de conduite du pilote,
on peut modifier la position des pédales de changement
vitesses et de frein arrière, face au repose-pied
correspondant.
Pour modifier la position de la pédale de changement
vitesses, procédez comme suit : immobilisez la tige (1) et
desserrez les contre-écrous (2) et (3).
Remarque
L'écrou (2) a un filetage à gauche.
Tournez la tige (1) à l’aide d’une clé à positionner sur sa
partie hexagonale jusqu'à obtenir la position voulue de la
pédale.
Serrez les deux contre-écrous contre la tige.
fig. 13
F
19
Pour modifier la position de la pédale du frein arrière,
procédez comme suit:
Desserrez le contre-écrou (4). Tournez la vis de butée (5)
réglant le débattement de la pédale jusqu'à la position
voulue. Serrez le contre-écrou (4).
En agissant manuellement sur la pédale, il faut constater
un léger débattement à vide de celle-ci (env. 1,5÷2 mm)
avant que le piston du maître-cylindre réagisse.
Si cela ne se produit pas, il faut régler la tige de
commande du maître-cylindre comme suit :
desserrez le contre-écrou (6) sur la tige du maîtrecylindre.
Vissez la tige de commande sur la fourche (7) pour
augmenter le jeu ou dévissez-la pour le réduire. Serrez le
contre-écrou (6) et vérifiez le jeu de nouveau.
F
20
fig. 14
PRINCIPAUX ELEMENTS ET DISPOSITIFS
4
8
2
9
8
3
7
6
5
7
6
1
4
Position sur le motocycle (fig. 15)
1) Bouchon réservoir carburant
2) Serrure selle
3) Béquille latérale
4) Crochet d'ancrage pour lacet de casque
5) Amortisseur de direction
6) Rétroviseurs
7) Dispositifs de réglage fourche avant
8) Dispositifs de réglage amortisseur arrière
9) Tirant de réglage assiette moto
F
fig. 15
21
Bouchon réservoir carburant (fig. 16)
1
1/4
0
OPEN
DUCATI
Ouverture
Levez le cache (1) de protection et insérez la clé dans la
serrure. Tournez la clé de 1/4 de tour dans le sens des
aiguilles d’une montre pour débloquer la serrure.
Levez le bouchon.
Fermeture
Refermez le bouchon, la clé insérée, et emboîtez-le dans
son logement. Tournez la clé dans lesens inverse des
aiguilles d’une montre jusqu’à sa position d’origine et
sortez-la. Refermez le cache (1) de protection serrure.
Remarque
Le bouchon peut être fermé uniquement si la clé
est insérée.
F
Attention
Après avoir pris de l’essence (voir page 38), veillez
toujours à ce que le bouchon soit parfaitement en
position et bien fermé.
fig. 16
22
Serrure de selle et lacet de casque
0
1
0
1
1
2
Ouverture (fig. 17 et fig. 18)
Introduisez la clé dans la serrure (1) et tournez-la dans le
sens des aiguilles d’une montre.
Tirez légèrement le fuselage (2) vers l’extérieur de sa
partie arrière et levez-le jusqu’à l’appuyer sur le réservoir
carburant.
A la partie arrière du dégagement au-dessous de la selle
vous trouverez le lacet de fixation du casque. Faites
passer le lacet (A) dans le casque et introduisez les
extrémités du lacet dans le crochet. Laissez pendre le
casque (fig. 18) à l’extérieur et remontez la selle pour le
fixer.
Attention
Ce dispositif sert à assurer le casque lorsque le
motocycle est garé. Ne laissez pas le casque pendre
lorsque vous roulez ; cela pourrait entraver les
manoeuvres de conduite et occasionner la perte du
contrôle du motocycle.
Faites passer le lacet au-dessous du sous cadre du côté
gauche. Toute autre position du lacet empêche la
fermeture de la selle.
fig. 17
F
A
fig. 18
23
3
4
Fermeture (fig. 19)
Tirez légèrement le fuselage vers l’extérieur et baissez-le
jusqu’à le ramener à sa position horizontale.
Appuyez sur la selle du passager pour faire accoupler les
crochets (3) solidaires du carénage avec les pions (4)
solidaires du cadre du motocycle, jusqu'à entendre le
cliquetis de verrouillage de la serrure.
Assurez-vous du parfait encliquetage en tirant
légèrement l'extrémité du carénage arrière vers le haut.
F
24
fig. 19
Béquille latérale (fig. 20)
Important
Avant d’utiliser la béquille latérale, assurez-vous que
la consistance et la planéité de la surface d’appui soient
adaptées.
Des terrains mouvants ou graveleux, du goudron rendu
mou par la chaleur, etc. peuvent occasionner de
mauvaises chutes au motocycle garé.
Si le terrain est en pente, garez toujours la moto avec sa
roue arrière sur le côté aval.
Pour utiliser la béquille latérale, appuyez votre pied sur la
béquille (1) - en tenant de vos deux mains le guidon du
motocycle - jusqu’à l’amener à la position de son
extension maximale. Inclinez le motocycle jusqu’à ce que
l’extrémité de la béquille soit en appui sur le sol.
Attention
Ne restez pas assis sur le motocycle garé sur sa
béquille latérale.
Pour ramener la béquille au "repos" (position horizontale),
inclinez le motocycle à droite en levant la béquille (1)
avec le dos de votre pied.
Remarque
Il est conseillé de contrôler périodiquement le bon
fonctionnement du système de retenue - se composant
de deux ressorts à traction, l’une à l’intérieur de l’autre et du capteur de sécurité (2).
Remarque
Il est possible de démarrer le moteur avec la
béquille baissée et le sélecteur au point mort, ou bien
avec un rapport engagé, en tirant le levier d'embrayage
(dans ce cas la béquille doit être repliée).
F
2
1
fig. 20
25
Amortisseur de direction (fig. 21)
Placé devant le réservoir, il est fixé au cadre et au té
supérieur.
Son action contribue à rendre la direction plus précise et
plus stable en améliorant la conduite du motocycle
quelles que soient les conditions.
Important
Le cas où l’angle de braquage serait modifié, il faut
La fourche du motocycle est réglable tant en phase
d’extension (détente) que de compression des tubes.
Le réglage s’effectue grâce aux éléments extérieurs à vis :
1) (fig. 22) pour modifier l’action hydraulique
d’amortissement en extension ;
2) (fig. 22) pour modifier la précharge des
ressorts intérieurs ;
3) (fig. 23) pour modifier l’action hydraulique
d’amortissement en compression.
Placez le motocycle en position verticale et assurez-vous
de sa stabilité.
A l’aide d’un petit tournevis tournez la vis de réglage (1),
placée en bout de chaque tube de fourche, pour
intervenir sur l’action amortissante en détente.
Pour intervenir sur la vis (3), introduisez un tournevis à
l’intérieur du trou traversant sur l’axe de roue en
correspondance avec l’axe du tube de fourche.
En tournant les vis (1 et 3) de réglage, on entend des
déclics : chacun correspond à une position
d’amortissement. En serrant complètement la vis en
butée, on obtient la position “0”, correspondant à l’effet
d’amortissement maximum. A partir de cette position, en
tournant dans le sens inverse des aiguilles d’une montre,
on peut compter les différents déclics qui correspondront
aux positions "1" et "2", etc.
fig. 21
Les réglages STANDARD sont les suivants :
1
2
A
3
compression : 12 déclics ;
extension : 11 déclics.
La valeur maximale à laquelle correspond l’effet
d’amortissement minimal est de 14 déclics (extension) et
14 déclics (compression) .
Pour modifier la précontrainte du ressort à l’intérieur de
chaque tube de fourche, tournez la vis de réglage à tête
hexagonale (2) à l’aide d’une clé à six pans de 22 mm.
La valeur de précontrainte (A, fig. 22) peut varier de 25 à
10 mm.
Le tarage d’origine correspond à 20 mm.
Important
Réglez les vis de réglage des deux tubes aux
mêmes positions.
fig. 22
F
fig. 23
27
Loading...
+ hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.