Dell OptiPlex 780 Desktop Service Manual [nl]

Dell™ OptiPlex™ 780 onderhoudshandleiding

Pc

Aan de computer werken

Onderdelen verwijderen en terugplaatsen

Specificaties

Diagnostiek

Systeemsetup

Opmerkingen, waarschuwingen en gevaar-kennisgevingen

OPMERKING: Duidt belangrijke informatie aan voor een beter gebruik van de computer.

WAARSCHUWINGEN: Geeft aan dat er schade aan hardware of potentieel gegevensverlies kan optreden als de instructies niet worden opgevolgd.

GEVAAR: Met GEVAAR wordt het risico van schade aan eigendommen, lichamelijk letsel of overlijden aangeduid.

Als u een Dell™ n Series-computer hebt gekocht, zijn alle referenties aan dit document naar Microsoft® Windows®- besturingssystemen niet van toepassing.

De informatie in dit document kan zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd. © 2009 Dell Inc. Alle rechten voorbehouden.

Verveelvoudiging van dit materiaal, op welke wijze dan ook, zonder de schriftelijke toestemming van Dell Inc. is strikt verboden.

Merken die in deze tekst worden gebruikt: Dell, het DELL logo, OptiPlex zijn handelsmerken van Dell Inc.; Intel, Core, en Celeron zijn gedeponeerde handelsmerken van Intel Corporation in de VS en andere landen; Microsoft, Windows, Windows Server, MS-DOS en Windows Vista zijn handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en/of andere landen.

Andere handelsmerken en handelsnamen die mogelijk in dit document worden gebruikt, dienen ter aanduiding van de rechthebbenden van die merken en namen of ter aanduiding van hun producten. Dell Inc. claimt op geen enkele wijze enig eigendomsrecht ten aanzien van andere merken of handelsnamen dan zijn eigen merken en handelsnamen.

2012 - 10 Rev. A02

Aan de computer werken

Dell™ OptiPlex™ 780 onderhoudshandleiding

Voordat u binnen de computer gaat werken

Aanbevolen hulpmiddelen

De computer uitschakelen

Nadat u handelingen hebt uitgevoerd in de computer

Voordat u binnen de computer gaat werken

Volg de onderstaande veiligheidsrichtlijnen om uw eigen veiligheid te garanderen en de computer tegen mogelijke schade te beschermen. Tenzij anders aangegeven, wordt er bij elke procedure in dit document van de volgende veronderstellingen uitgegaan:

U hebt de stappen in Aan de computer werken gevolgd.

U hebt de veiligheidsinformatie gelezen die bij uw computer is meegeleverd.

U vervangt of (indien los aangeschaft) plaatst onderdelen door de verwijderingsprocedure in omgekeerde volgorde uit te voeren.

GEVAAR: Lees de veiligheidsinstructies die bij de computer zijn geleverd alvorens u werkzaamheden binnen in de computer uitvoert. Voor meer informatie over veiligheid kunt u de startpagina over regelgeving raadplegen op www.dell.com/regulatory_compliance.

WAARSCHUWINGEN: Veel reparaties mogen alleen door een gecertificeerde servicetechnicus worden uitgevoerd. U mag alleen problemen oplossen en eenvoudige reparaties uitvoeren die volgens de productdocumentatie zijn toegestaan of waarvoor u online of telefonisch instructies hebt gekregen van het serviceen ondersteuningsteam. Schade als gevolg van onderhoudswerkzaamheden die niet door Dell zijn goedgekeurd, valt niet onder de garantie. Lees en volg de veiligheidsinstructies die bij het product zijn geleverd.

WAARSCHUWINGEN: Voorkom elektrostatische ontlading door uzelf te aarden met een aardingspolsbandje of door regelmatig een ongeverfd metalen oppervlak aan te raken, zoals een connector aan de achterkant van de computer.

WAARSCHUWINGEN: Ga voorzichtig met onderdelen en kaarten om. Raak de onderdelen en de contacten op kaarten niet aan. Pak kaarten vast bij de uiteinden of bij de metalen bevestigingsbeugel. Houd een component, zoals een processor, vast aan de uiteinden, niet aan de pinnen.

WAARSCHUWINGEN: Verwijder kabels door aan de stekker of aan het treklipje te trekken en niet aan de kabel zelf. Sommige kabels zijn voorzien van een stekker met vergrendelingslipjes. Als u dit type kabel loskoppelt, moet u de vergrendelingslipjes ingedrukt houden wanneer u de kabel verwijdert. Als u de connectoren van elkaar los trekt, moet u ze op evenwijdige wijze uit elkaar houden om te voorkomen dat een van de connectorpinnen wordt verbogen. Ook moet u voordat u een kabel verbindt, controleren of beide connectors op juiste wijze zijn opgesteld en uitgelijnd.

OPMERKING: De kleur van uw computer en bepaalde onderdelen kunnen verschillen van de kleur en onderdelen die in dit document worden weergegeven.

Om schade aan uw computer te voorkomen, dient u de volgende instructies te volgen alvorens u werkzaamheden binnen in de computer uitvoert.

1.Zorg ervoor dat het werkoppervlak vlak en schoon is om te voorkomen dat de computerkap bekrast raakt.

2.Schakel de computer uit (zie De computer uitschakelen).

WAARSCHUWINGEN: Wanneer u een netwerkkabel wilt verwijderen, moet u eerst de connector van de netwerkkabel uit de computer verwijderen en daarna de netwerkkabel loskoppelen van het netwerkapparaat.

3.Koppel alle netwerkkabels los van de computer.

4.Verwijder de stekker van de computer en alle daarop aangesloten apparaten uit het stopcontact.

5.Houd de aan-uitknop ingedrukt terwijl de stekker van de computer uit het stopcontact is verwijderd om het moederbord te aarden.

6.Verwijder de computerkap.

WAARSCHUWINGEN: Raak onderdelen pas aan nadat u zich hebt geaard door een ongeverfd metalen oppervlak van de behuizing aan te raken, zoals het metaal rondom de openingen voor de kaarten aan de achterkant van de computer. Raak tijdens het werken aan uw computer af en toe een ongeverfd

metalen oppervlak aan om eventuele statische elektriciteit, die schadelijk kan zijn voor interne onderdelen te ontladen.

Aanbevolen hulpmiddelen

Voor de procedures in dit document hebt u mogelijk de volgende hulpmiddelen nodig:

Kleine platte schroevendraaier

Kruiskopschroevendraaier

Klein plastic pennetje

Cd met een Flash BIOS-update (zie de Dell Support-website op support.dell.com)

De computer uitschakelen

WAARSCHUWINGEN: U voorkomt gegevensverlies door alle gegevens binnen geopende bestanden op te slaan en de bestanden te sluiten. Sluit vervolgens alle geopende programma's voordat u de computer uitzet.

1. Het besturingssysteem afsluiten:

In Windows Vista®:

Klik op Start , klik op de pijl rechts onderin het menu Start en klik vervolgens op Afsluiten.

In Windows® XP:

Klik op StartComputer uitschakelenUitschakelen.

De computer wordt uitgeschakeld nadat het besturingssysteem is afgesloten.

2.Controleer of de computer en alle daaraan gekoppelde apparaten zijn uitgeschakeld. Houd de aan/uit-knop 6 seconden ingedrukt, indien uw computer en aangesloten apparaten niet automatisch worden uitgeschakeld wanneer u het besturingssysteem afsluit.

Nadat u handelingen hebt uitgevoerd in de computer

Controleer nadat u onderdelen hebt vervangen of u alle externe apparaten, kaarten en kabels hebt aangesloten voordat u de computer inschakelt.

1. Plaat de computerkap terug.

WAARSCHUWINGEN: Als u een netwerkkabel wilt aansluiten, sluit u de kabel eerst aan op het netwerkapparaat en sluit u de kabel vervolgens aan op de computer.

2.Sluit alle telefoonof netwerkkabels aan op uw computer.

3.Sluit de computer en alle aangesloten apparaten aan op het stopcontact.

4.Zet de computer aan.

5.Controleer of de computer naar behoren werkt door Dell Diagnostics (Dell-diagnostiek) uit te voeren. Zie Dell Diagnostics (Dell-diagnostiek).

Terug naar inhoudsopgave

Terug naar inhoudsopgave

Onderdelen verwijderen en terugplaatsen

Dell™ OptiPlex™ 780 onderhoudshandleiding—Desktop

Computerkap

Optisch station

Primaire vaste schijf

Secundaire vaste schijf (Optioneel)

Diskettestation (optioneel)

Riserbehuizing

Uitbreidingskaart

Standaard achterplaat

Geheugen

Warmteafleider en processor

Voeding

Knoopbatterij

Ventilator

IO-paneel

Moederbord

 

Terug naar inhoudsopgave

Terug naar inhoudsopgave

Technische specificaties

Processor

Schakelaars en lampjes

Geheugen

Netwerk

Uitbreidingsbus

Geluidskaart

Video

Voeding

Systeeminformatie

Moederbordconnectoren

Kaarten

Fysiek

Schijven en stations

Omgeving

Externe aansluitingen

 

OPMERKING: Het aanbod kan per regio verschillen. Klik voor meer informatie over de configuratie van uw computer op StartHelp en ondersteuning en selecteer de optie om informatie over uw computer weer te geven.

OPMERKING: Tenzij anders aangegeven, zijn de specificaties voor de mini-tower, desktop en small form factor computers identiek.

Processor

 

Type

Intel® Core™2 Duo; FSB tot max. 1333

 

MHz

 

Intel Core 2 Quad; FSB tot max. 1333

 

MHz

 

Intel Pentium® Dual Core; FSB tot max.

 

1066 MHz

 

Intel Celeron®; FSB tot max. 800 MHz

L2-cache (Level 2)

minstens 512 KB pipelined-burst, eight-

 

way set associative, writeback SRAM

Geheugen

 

Type

DDR3 SDRAM (alleen niet-ECC-

 

geheugen)

Snelheid

1067 MHz

Aansluitingen

vier

Capaciteit

1 GB of 2 GB niet-ECC

Minimumgeheugen

1 GB

Maximumgeheugen

8 GB

Video

 

Geïntegreerd

Intel graphics media accelerator X4500

 

tot 256 MB gedeeld videogeheugen

 

(totaal systeemgeheugen groter dan 512

 

MB)

Afzonderlijk

PCI Express x16-sleuf ondersteunt een

 

PCI Express-kaart of een DVI-kaart

 

(voor ondersteuning van twee

 

monitoren)

Geluidskaart

 

Geïntegreerd

Intel High Definition Audio

PCI Express x1 Mini-tower Desktop
Small form factor PCI Express x16
Mini-tower
Desktop
Small form factor

Netwerk

 

Geïntegreerd

Intel geïntegreerde netwerkkaart,

 

geschikt voor 10/100/1000 Mb/s

 

communicatie

Systeeminformatie

 

Chipset

Intel® Q45 Express chipset w/ICH10DO

DMA-kanalen

Acht

Interrupt-niveaus

24

BIOS-chip (NVRAM)

64 Mb

Uitbreidingsbus

 

Bustype

PCI 2.3

 

PCI Express 2.0

 

SATA 1.0A en 2.0

 

eSATA

 

USB 2.0

Bussnelheid

PCI: 133 MB/s

 

PCI Express:

 

x1-sleuf, bidirectionele snelheid —

 

250 MB/s

 

x16-sleuf, bidirectionele snelheid

 

— 8 GB/s

 

SATA: 1,5 Gbps en 3,0 Gbps

 

eSATA: 3,0 Gbps

 

USB: 480 Mbps

Kaarten

 

PCI

 

Mini-tower

Max. twee kaarten van volledige hoogte

Desktop

Zonder riserkaart — max. twee low-

 

profile-kaarten

Small form factor

Met riserkaart — max. twee kaarten van

volledige hoogte

 

Eén low-profile-kaart

Eén kaart van volledige hoogte

Geen

Geen

één kaart van volledige hoogte Zonder riser — één low-profile-kaart

Zonder riser — één kaart van volledige hoogte

één low-profile-kaart OPMERKING: De PCI Express x16-sleuf wordt uitgeschakeld wanneer een

beeldscherm op de geïntegreerde videoconnector wordt aangesloten.

Schijven en stations

 

Extern toegankelijk

 

5,25 inch stationcompartiment(en)

Voor SATA dvd-rom, dvd+/-rw of cd+/-

Mini-tower

rw-stations

Twee compartimenten

Desktop

Eén compartiment

Small form factor

Eén slimline compartiment

 

3,5-inch stationcompartiment

Voor 19-in-1 mediakaartlezers

Mini-tower

Eén compartiment

Desktop

Eén compartiment

Small form factor

Eén slimline compartiment

Intern toegankelijk

 

3,5 inch stationcompartiment(en)

Voor vaste schijven

Mini-tower

Twee compartimenten

Desktop

Eén compartiment

Small form factor

Eén compartiment

OPMERKING: Uw kan max. twee 2,5 inch vaste schijven met beugels ondersteunen.

Externe aansluitingen

 

Geluidskaart

 

Achterpaneel

Twee connectoren voor lijn-in/microfoon

 

en lijn-uit

Voorpaneel

Twee connectoren op het voorpaneel

 

voor hoofdtelefoon en microfoon

eSATA

Eén 7-pins connector

Netwerk

Eén RJ45-connector

Parallel

Eén 25-pins connector (bidirectioneel)

Serieel

Eén 9-pins connector, 16550C-

 

compatibel

USB

 

Voorpaneel

Twee connectors

Achterpaneel

Zes connectors

Video

Eén 15-gats VGA-connector

 

Eén 20-pins connector

Moederbordconnectoren

 

PCI 2.3

Gegevensbreedte (maximum) — 32 bits

Mini-tower

Twee 120-pins connectors

Desktop

Twee 120-pins connectors

Small form factor

Eén 120-pins connector

PCI Express x1

Gegevensbreedte (maximum) — Eén PCI

Mini-tower

 

Express lane

 

Eén 36-pins connector

Desktop

 

 

Niet van toepassing

Small form factor

 

 

Niet van toepassing

 

 

PCI Express x16

 

Eén 164-pins connector

 

 

 

Gegevensbreedte (maximum) — 16 PCI

 

 

Express lanes

Seriële ATA

 

 

Mini-tower

 

Vier 7-pins connectoren

Desktop

 

Drie 7-pins connectoren

Small form factor

 

Drie 7-pins connectoren

Geheugen

 

Vier 240-pins connectoren

Intern USB-apparaat

 

Eén 10-pins connector (ondersteunt

 

 

twee USB-poorten)

Ventilator processor

 

Eén 5-pins connector

Ventilator voor de vaste schijf

 

Eén 5-pins connector

Voorpaneelbesturing

 

Eén 40-pins connector

Processor

 

Eén 775-pins connector

Voeding 12 V

 

Eén 4-pins connector

Voeding

 

Eén 24-pins connector

Schakelaars en lampjes

 

 

Voorzijde van de computer

 

 

Aan/uit-knop

 

drukknop

Aan-uitlampje

 

Knipperend groen lampje — geeft aan

 

 

dat de computer in de slaapstand staat.

 

 

Continu brandend groen lampje — geeft

 

 

aan dat de computer aan staat.

 

 

Knipperend oranje lampje — geeft een

 

 

probleem met het moederbord aan.

 

 

Continu brandend oranje lampje — geeft

 

 

aan dat het moederbord niet kan

 

 

initialiseren.

Activiteitslampje station

 

Knipperend groen lampje — geeft aan

 

 

dat de computer gegevens leest op of

 

 

gegevens schrijft naar de vaste schijf.

Netwerkverbindingslampje

 

Groen — geeft aan dat er een goede

 

 

verbinding tussen het netwerk en de

 

 

computer

 

 

Uit (geen lampje) — geeft aan dat de

 

 

computer geen fysieke verbinding met

 

 

het netwerk detecteert.

Controlelampjes

 

Vier lampjes. Zie Diagnostiek voor meer

 

 

informatie.

Achterzijde van de computer

 

 

Lampje voor de

 

Groen — er is er een goede 10 Mbps-

verbindingsintegriteit op de

 

verbinding tussen het netwerk en de

ingebouwde netwerkadapter

 

computer.

 

 

Oranje — er is een goede 100 Mbps-

 

 

verbinding tussen het netwerk en de

 

 

computer.

 

 

Geel — er is een goede 1000 Mbps-

 

 

verbinding tussen het netwerk en de

 

 

computer.

 

 

Uit (geen lampje) — de computer

 

 

detecteert geen fysieke verbinding met

 

 

het netwerk.

Netwerkactiviteitslampje op de

 

Geel lampje — een geel knipperend

 

ingebouwde netwerkadapter

 

lampje geeft aan dat er activiteit is op

 

 

het netwerk.

Voeding

 

 

 

Gelijkstroomvoedingseenheid

 

 

 

Wattage

 

 

 

Mini-tower

305

W (niet-EPA) of 255 W (EPA)

Desktop

255

W (EPA)

Small form factor

235

W (EPA)

Maximale warmteafgifte

 

 

 

Mini-tower

 

1041 BTU/hr

Desktop

955

BTU/hr

Small form factor

938

BTU/hr

Voltage

 

90–265 VAC, 50/60 Hz

Knoopbatterij

 

CR2032-lithiumknoopbatterij van 3 V

OPMERKING: de warmteafgifte wordt berekend aan de hand van het wattage van de voeding.

OPMERKING: zie de veiligheidsinformatie die bij uw computer is meegeleverd voor belangrijke informatie over de voltage-instelling.

Fysiek

 

Hoogte

 

Mini-tower

40,80 cm

Desktop

11,40 cm

Small form factor

9,26 cm

Breedte

 

Mini-tower

18,70 cm

Desktop

39,90 cm

Small form factor

31,40 cm

Diepte

 

Mini-tower

43,30 cm

Desktop

35,30 cm

Small form factor

34,00 cm

Gewicht

 

Mini-tower

11,70 kg

Desktop

8,26 kg

Small form factor

6,80 kg

Omgeving

 

 

 

 

 

Temperatuur

 

 

 

 

 

In bedrijf

10 °C tot 35 °C

 

 

 

 

Opslag

–40 °C tot 65 °C

 

 

 

 

Relatieve vochtigheid (niet-

Bedrijfstemperatuur: 20% tot 80%

condenserend)

(maximale natte-boltemperatuur: 29

 

°C)

 

 

 

 

 

Opslag: 5% tot 95% (maximale natte-

 

boltemperatuur: 38 °C

 

 

 

 

Maximumvibratie

 

 

 

 

 

In bedrijf

5 tot 350 Hz bij 0,0002 G

2

/Hz

 

 

 

 

 

 

Opslag

5 tot 500 Hz bij 0,001 tot 0,01 G

2

/Hz

 

 

Maximumimpact

 

 

 

 

 

In bedrijf

40 G +/- 5% bij pulsduur van 2 msec

 

+/- 10% (equivalent aan 51 cm/sec)

Opslag

105 G +/- 5% bij pulsduur van 2 msec

 

+/- 10% (equivalent aan 127 cm/sec)

Hoogte

 

 

 

 

 

In bedrijf

–15,2 tot 3048 m

 

 

 

 

Opslag

–15,2 tot 10.668 m

 

 

 

 

Contaminatieniveau in de lucht

G2 of lager, zoals gedefinieerd in ISA-

 

S71.04-1985

 

 

 

 

Terug naar inhoudsopgave

Terug naar inhoudsopgave

Diagnostiek

Dell™ OptiPlex™ 780 onderhoudshandleiding

Dell Diagnostics (Dell-diagnostiek)

Codes van het lampje van de aan/uit-knop

Pieptooncodes

Diagnostische lampjes

Dell Diagnostics (Dell-diagnostiek)

Wanneer u Dell Diagnostics (Dell-diagnostiek) moet gebruiken

Het is raadzaam om deze procedures af te drukken voordat u begint.

OPMERKING: De Dell Diagnostics (Dell-diagnostiek) software werkt uitsluitend op Dell-computers.

OPMERKING: Het Drivers and Utilities medium is optioneel en kan niet met uw computer worden meegeleverd.

Start het Setup-programma van het systeem (zie Setup-programma van het systeem starten), controleer de configuratiegegevens van de computer en verzeker u ervan dat het apparaat dat u wilt testen, wordt weergegeven in het Setup-programma van het systeem en dat het apparaat actief is.

Start Dell Diagnostics (Dell-diagnostiek) vanaf de vaste schijf of vanaf het Drivers and Utilities-medium.

Dell Diagnostics (Dell-diagnostiek) starten vanaf de vaste schijf

1.Start de computer (opnieuw) op.

2.Druk zodra het DELL-logo wordt weergegeven, onmiddellijk op <F12>.

OPMERKING: Als een bericht wordt weergegeven dat er geen partitie met een diagnostisch hulpprogramma is gevonden, voert u Dell Diagnostics (Dell-diagnostiek) uit vanaf het Drivers and Utilities medium.

Als u te lang wacht en het logo van het besturingssysteem verschijnt, moet u wachten tot u het bureaublad van Microsoft® Windows® ziet. Zet vervolgens de computer uit en probeer het opnieuw.

3.Wanneer de lijst met opstartbronnen wordt weergegeven, selecteert u Opstarten vanaf partitie met hulpprogramma's en drukt u op <Enter>.

4.Als het Hoofdmenu van Dell Diagnostics (Dell-diagnostiek) verschijnt, selecteert u de test van uw keuze.

Dell Diagnostics (Dell-diagnostiek) starten vanaf de cd/dvd Drivers and Utilities

1.Plaats de cd/dvd Drivers and Utilities in het station.

2.Zet de computer uit en start deze opnieuw.

Wanneer het DELL-logo verschijnt, drukt u direct op <F12>.

Als u te lang wacht en het logo van Windows wordt weergegeven, moet u wachten totdat u het bureaublad van Windows ziet. Zet vervolgens de computer uit en probeer het opnieuw.

OPMERKING: Met de volgende stappen wordt de opstartvolgorde voor slechts één keer gewijzigd. De volgende keer dat u de computer weer opstart, wordt de volgorde gebruikt die in het System Setup-programma is opgeslagen.

3. Selecteer Geïntegreerd of USB cd-rom-station in de lijst met opstartapparaten en druk op <Enter>.

4.Kies in het menu de optie Opstarten vanaf cd-rom en druk op <Enter>.

5.Typ 1 om het menu te openen en druk op <Enter> om verder te gaan.

6.Selecteer 32-bits Dell-diagnostiek uitvoeren in de genummerde lijst. Als er meerdere versies worden aangegeven, selecteert u de versie die op uw computer van toepassing is.

7.Als het Hoofdmenu van Dell Diagnostics (Dell-diagnostiek) verschijnt, selecteert u de test die u wilt uitvoeren.

Hoofdmenu van Dell Diagnostics (Dell-diagnostiek)

1.Nadat Dell Diagnostics (Dell-diagnostiek) is geladen en het Hoofdmenu wordt weergegeven, klikt u op de knop voor de gewenste optie.

Optie

Functie

Express Test (Snelle

Voert een snelle test van de apparaten uit. Deze test duurt meestal tien tot twintig minuten. U

test)

hoeft tijdens de test niets te doen. Als u de snelle test eerst uitvoert, vergroot u de kans om het

 

probleem snel op te sporen.

Extended Test

Voert een grondige controle van de apparaten uit. Deze test neemt doorgaans een uur of langer

(Uitgebreide test)

in beslag. U moet af en toe vragen beantwoorden.

Custom Test

Test een specifiek apparaat. U kunt instellen welke tests worden uitgevoerd.

(Aangepaste test)

 

Symptom Tree

Geeft een overzicht van de problemen die het vaakst optreden en stelt u in staat om een test te

(Symptoomstructuur)

selecteren op basis van de symptomen van het probleem dat u ondervindt.

2.Als er tijdens een test een probleem wordt gedetecteerd, wordt er een bericht weergegeven met de foutcode en een beschrijving van het probleem. Schrijf de foutcode en de probleembeschrijving op en volg de instructies op het scherm.

3.Als u een test uitvoert via Aangepaste test of Symptoomboom, klikt u voor meer informatie op het desbetreffende tabblad (zie de volgende tabel).

Tabblad

Functie

Results

Hier worden de resultaten van de test weergegeven, samen met eventuele foutcondities die zijn

(Resultaten)

aangetroffen.

Errors

Geeft de aangetroffen foutcondities weer en een beschrijving van het probleem.

(Fouten)

 

Help

Hier wordt de test beschreven en worden mogelijk vereisten voor het uitvoeren van de test vermeld.

Configuration

Geeft de hardware-instellingen voor het geselecteerde apparaat weer.

(Configuratie)

Dell Diagnostics (Dell-diagnostiek) haalt configuratiegegevens op voor alle apparaten in het systeem-

 

 

setup-programma, het geheugen, verschillende interne tests en geeft de informatie weer in de lijst met

 

apparaten in het linkervenster van het scherm. Mogelijk worden in het apparaatoverzicht niet de namen

 

van alle onderdelen weergegeven die zijn geïnstalleerd in of aangesloten op de computer.

Parameters

Hiermee kunt u de test aanpassen door de testinstellingen te wijzigen.

4.Als de tests zijn voltooid en u Dell Diagnostics (Dell-diagnostiek) vanaf de cd/dvd Drivers and Utilities hebt uitgevoerd, moet u deze cd verwijderen.

5.Sluit het testscherm om terug te keren naar het Hoofdmenu. U sluit Dell Diagnostics (Dell-diagnostiek) af en start de computer opnieuw op door het scherm met het Hoofdmenu te sluiten.

Codes van het lampje van de aan/uit-knop

De diagnostische lampjes geven veel meer informatie over de systeemstatus, maar statussen van het oude aan-uitlampje worden ook ondersteund op uw computer. De statussen van het aan-uitlampje worden getoond in de volgende tabel.

Status van het

Beschrijving

aan/uit-lampje

 

Uit

 

Dell OptiPlex 780 Desktop Service Manual

Knipperend oranje lampje

Voeding is uitgeschakeld, lampje is uit.

Beginstatus van het lampje bij het opstarten.

Geeft aan dat het systeem stroom krijgt, maar het signaal POWER_GOOD is nog niet actief. Als het lampje van de vaste schijf uit is, moet waarschijnlijk de voedingseenheid worden vervangen.

Als het Hard lampje van de vast schijf aan is, duidt dit waarschijnlijk op een storing van de geïntegreerde regulator of VRM. Bekijk de diagnostische lampjes voor meer informatie.

Continu oranje

brandend Tweede status van het lampje bij het opstarten. Geeft aan dat het signaal POWER_GOOD actief is en dat de voedingseenheid waarschijnlijk in orde is. Bekijk de diagnostische lampjes voor meer

informatie.

Knipperend groen lampje

Continu brandend groen lampje

Systeem bevindt zich in een status van laag energieverbruik, hetzij S1 of S3. Raadpleeg de diagnostische lampjes om te bepalen wat de status van het systeem is.

Het systeem is in de S0-status, de normale voedingsstatus van een werkende machine.

Het BIOS zet het lampje in deze status om aan te geven dat het ophalen van opdrachtcodes begonnen is.

Pieptooncodes

Als de monitor geen foutberichten kan weergeven tijdens de POST (power-on self-test), kan de computer een serie pieptonen laten horen waarmee u het probleem kunt identificeren of waarmee u een kapot onderdeel kunt identificeren. In de volgende tabel vindt u de pieptooncodes die tijdens de POST kunnen worden gegenereerd. De meeste pieptooncodes duiden op een ernstige fout waardoor de computer de opstartroutine niet kan voltooien totdat de aangegeven conditie is verholpen.

Code

Oorzaak

1-1-2

Fout in het register van de microprocessor

1-1-3

Fout met lezen/schrijven NVRAM

1-1-4

Checksumfout ROM-BIOS

1-2-1

Fout in de programmeerbare intervaltimer

1-2-2

Fout bij DMA-initialisering

1-2-3

Fout bij lezen/schrijven DMA-pagina register

1-3

Testfout videogeheugen

1-3-1 tot en met 2-4-4 Geheugen niet juist geïdentificeerd of gebruikt

3-1-1

Fout bij slave-DMA-register

3-1-2

Fout bij master-DMA-register

3-1-3

Registerfout masker master-interrupt

3-1-4

Registerfout masker slave-interrupt

3-2-2

Laadfout interruptvector

3-2-4

Testfout toetsenbordcontroller

3-3-1

Stroomverlies NVRAM

3-3-2

Ongeldige NVRAM-configuratie

3-3-4

Testfout videogeheugen

3-4-1

Fout bij scherminitialisering

3-4-2

Fout bij opnieuw traceren scherm

3-4-3

Fout bij zoeken naar video-ROM

4-2-1

Timer tikt niet

4-2-2

Fout bij afsluiten

4-2-3

Fout bij poort A20

4-2-4

Onverwachte interrupt in beveiligde modus

4-3-1

Geheugenfout boven adres 0FFFFh

4-3-3

Fout bij teller 2 timerchip

4-3-4

Tijd-van-de-dag-klok is stilgevallen

4-4-1

Fout bij testen seriële of parallelle poort

4-4-2

Fout bij het decomprimeren van code naar schaduwgeheugen

4-4-3

Fout bij testen mathematische co-processor

4-4-4

Fout bij cachetest

Diagnostische lampjes

De vier lampjes op het achterpaneel van de computer zijn gelabeld met 1, 2, 3 en 4 om u te helpen het probleem te achterhalen. Wanneer de computer normaal opstart, knipperen de lampjes en gaan ze vervolgens uit. Als de computer niet goed functioneert, kunt u het probleem identificeren via de combinatie van de lampjes.

OPMERKING: Wanneer de computer klaar is met de POST, gaan alle vier de lampjes uit voordat de computer vanaf het besturingssysteem wordt opgestart.

Lichtpatroon

Probleembeschrijving

Gesuggereerde oplossing

 

De computer staat uit

Steek de stekker van de computer in een goed werkend stopcontact.

 

of er is mogelijk een

Als het probleem zich blijft voordoen, neem dan contact op met Dell.

 

fout opgetreden

 

 

voordat het BIOS werd

 

 

gestart.

 

 

De diagnostische

 

 

lichtjes branden niet

 

 

nadat de computer met

 

 

succes tot aan het

 

 

besturingssysteem

 

 

opstart.

 

 

Er heeft zich mogelijk

Plaats de processor terug (zie Processorgegevens voor uw

 

een fout in de processor

computer).

 

voorgedaan.

Als het probleem zich blijft voordoen, neem dan contact op met Dell.

 

Er zijn

Als er twee of meer geheugenmodules zijn geïnstalleerd, verwijdert u

 

geheugenmodules

de modules, plaatst u één module terug en start u de computer

 

gedetecteerd, maar er

opnieuw op. Als de computer normaal opstart, gaat u verder met de

 

heeft zich een

installatie van de andere geheugenmodules (één tegelijk), totdat u

 

geheugenfout

de defecte module hebt opgespoord of alle modules zonder

 

voorgedaan.

problemen hebt geïnstalleerd.

 

 

Plaats, indien beschikbaar, een goed werkend geheugen van

 

 

hetzelfde type in de computer.

 

 

Als het probleem zich blijft voordoen, neem dan contact op met Dell.

Er heeft zich mogelijk een fout voorgedaan in de videokaart.

Er is mogelijk een probleem met het diskettestation of de vaste schijf.

Er heeft zich mogelijk een USB-fout voorgedaan.

Plaats alle geïnstalleerde grafische kaarten terug.

Plaats, indien beschikbaar, een werkende grafische kaart in uw computer.

Als het probleem zich blijft voordoen, neem dan contact op met Dell.

Sluit alle stroomen datakabels opnieuw aan.

Sluit alle USB-apparaten opnieuw aan en controleer alle kabelverbindingen.

Er zijn geen geheugenmodules aangetroffen.

Er zijn geheugenmodules gevonden, maar er is sprake van een configuratieof compatibiliteitsfout in het geheugen.

Er is mogelijk een fout in de uitbreidingskaart opgetreden.

Er is een andere fout opgetreden.

Als er twee of meer geheugenmodules zijn geïnstalleerd, verwijdert u de modules, plaatst u één module terug en start u de computer opnieuw op. Als de computer normaal opstart, gaat u verder met de installatie van de andere geheugenmodules (één tegelijk), totdat u de defecte module hebt opgespoord of alle modules zonder problemen hebt geïnstalleerd.

Plaats, indien beschikbaar, een goed werkend geheugen van hetzelfde type in de computer.

Als het probleem zich blijft voordoen, neem dan contact op met Dell.

Controleer of er speciale vereisten zijn voor de plaatsing van de geheugenmodules/geheugenconnectoren.

Controleer of het door u gebruikte geheugen door de computer wordt ondersteund (zie de sectie "Specificaties" voor uw computer). Als het probleem zich blijft voordoen, neem dan contact op met Dell.

Ga na of er een conflict bestaat door een uitbreidingskaart (geen grafische kaart) te verwijderen en de computer opnieuw te starten. Als het probleem aanhoudt, plaatst u de verwijderde kaart terug, verwijdert u een andere kaart en start u de computer opnieuw op. Herhaal dit proces voor alle geïnstalleerde uitbreidingskaarten. Als de computer normaal opstart, controleert u of de laatste kaart die u uit de computer hebt verwijderd, voor bronconflicten zorgt.

Als het probleem zich blijft voordoen, neem dan contact op met Dell.

Controleer of alle vaste-schijfkabels en cd/dvd-kabels goed op het moederbord zijn aangesloten.

Als er een foutbericht op het scherm verschijnt over een probleem met een apparaat (zoals de diskettestation of vaste schijf), gaat u na of het apparaat goed functioneert.

Als het besturingssysteem probeert te starten vanaf een apparaat (zoals een diskettestation of een optisch station), moet u de systeeminstellingen controleren om er zeker van te zijn dat de opstartvolgorde correct is voor de apparaten die zijn geïnstalleerd op uw computer.

Als het probleem zich blijft voordoen, neem dan contact op met Dell.

Terug naar inhoudsopgave

Terug naar inhoudsopgave

Systeemsetup

Dell™ OptiPlex™ 780 onderhoudshandleiding—Mini-Tower, Desktop en Small Form Factor

Opstartmenu

Toetsaanslagen voor navigatie

De systeeminstellingen openen

Simulatie van System Setup

Opties System Setup-menu

Opstartmenu

Druk op <F12> wanneer het Dell™ -logo verschijnt om een eenmalig startmenu te openen met een lijst van geldige opstartbronnen voor het systeem.

De getoonde opties zijn:

Internal HDD (Interne vaste schijf)

CD/DVD/CD-RW Drive (Cd/dvd/cd-rw-station)

Onboard NIC (NIC op kaart)

BIOS Setup (BIOS-setup-programma)

Diagnostics (Diagnostiek)

Dit menu is handig wanneer u van een bepaald apparaat wilt opstarten of een systeemdiagnose wilt uitvoeren. Het gebruik van het opstartmenu heeft geen wijzigingen tot gevolg in de opstartvolgorde die in het BIOS is opgeslagen.

Toetsaanslagen voor navigatie

Gebruik de volgende toetsaanslagen om door de systeem-setup-schermen te navigeren.

 

Toetsaanslagen voor navigatie

Actie

Toetsaanslag

Veld uitvouwen en samenvouwen

<Enter>, pijl naar links of rechts of +/–

Alle velden uitvouwen of samenvouwen

< >

BIOS afsluiten

<Esc>—in Setup blijven, opslaan/afsluiten, annuleren/afsluiten

Een instelling wijzigen

Pijl naar links of rechts

Veld selecteren om te wijzigen

<Enter>

Wijziging annuleren

<Esc>

Standaardwaarden terugzetten

<Alt><F> of menukeuze Load Defaults (Standaardwaarden laden)

De systeem-setup-programma openen

Uw computer biedt de volgende opties voor BIOS en System Setup:

Een eenmalig opstartmenu openen door op <F12> te drukken

Het systeem-setup-programma openen door op <F2> te drukken

Het <F12>-menu

Druk op <F12> wanneer het Dell™ -logo verschijnt om een eenmalig opstartmenu te starten met een lijst van de geldige opstartbronnen voor de computer. Dit menu bevat ook de opties Diagnostics (Diagnostiek) en Enter Setup (Setup openen). De in het opstartmenu vermelde apparaten hangen af van de opstartapparaten van de computer. Dit menu is handig wanneer u probeert een bepaald apparaat op te starten of de diagnostiek voor de computer over te brengen. Het wijzigen van het opstartmenu heeft geen wijzigingen tot gevolg in de opstartvolgorde die in het BIOS is opgeslagen.

<F2>

Druk op <F2> om het systeem-setup-programma te openen en wijzigingen aan te brengen op door de gebruiker gedefinieerde instellingen. Als u het systeem- setup-programma niet met deze toets kunt openen, drukt u op <F2> wanneer de lampjes van het toetsenbord beginnen te knipperen.

Opties systeem-setup-menu

OPMERKING: De opties voor de systeemsetup kunnen variëren; dit is afhankelijk van uw computer, waardoor de opties mogelijk niet in dezelfde volgorde zullen verschijnen.

Algemeen

 

System Board

De volgende informatie over het moederbord wordt weergegeven:

(Moederbord)

Systeeminformatie: Toont BIOS Info (BIOS-info), System Info (Systeeminfo), Service Tag (Servicetag), Express Service Code

 

 

(Code voor express-service), Asset Tag (Inventaristag), Manufacture Date (Productiedatum) en de Ownership Date

 

(Eigendomsdatum).

 

Geheugeninformatie: Toont Installed Memory (Geïnstalleerd geheugen), Usable Memory (Beschikbaar geheugen), Memory Speed

 

(Geheugensnelheid), Memory Channel Mode (Geheugenkanaalmodus), Memory Technology (Geheugentechnologie), DIMM_1 Size

 

(Grootte DIMM_1), DIMM_2 Size (Grootte DIMM_2), DIMM_3 Size (Grootte DIMM_3) en DIMM_4 Size (Grootte DIMM_4).

 

Processorinformatie: Toont Processor Type (Processortype), Processor Speed (Processorsnelheid), Processor Bus Speed

 

(Processorbussnelheid), Processor L2 cache (L2-cache processor), Processor ID (Processor-id), Microcode Version

 

(Microcodeversie), Multi Core Capable (Geschikt voor multikern) en HT Capable 64-bit Technology (HT capabele 64-bits-

 

technologie).

 

PCI-informatie: Toont beschikbare sleuven op het moederbord.

Date/Time

De systeemdatum en -tijd. Wijzigingen van de systeemdatum en -tijd worden direct uitgevoerd.

(Datum/tijd)

 

 

Boot sequence

De volgorde waarin de computer naar een besturingssysteem zoekt op de apparaten die zijn opgegeven in de lijst.

(Opstartvolgorde)

 

Onboard or USB Floppy (Geïntegreerd of USB-diskettestation)

 

 

 

 

HDD (Vaste schijf) (het model van de schijf in het systeem)

 

 

Onboard or USB CD-Rom Drive (Geïntegreerd of USB-cd-romstation)

 

 

USB Device (USB-apparaat)

Schijven en stations

 

Diskette drive

 

Dit veld bepaalt hoe het BIOS de diskettestations configureert; besturingssystemen met USB-ondersteuning herkennen USB-

(Diskettestation)

 

diskettestations zonder rekening te houden met deze instelling:

 

 

Disable - All Floppy drive are disable (Uitschakelen - Alle diskettestations zijn uitgeschakeld).

 

 

Enable - All floppy drive are enable (Inschakelen - Alle diskettestations zijn ingeschakeld).

 

 

De setup-optie "USB-controller" heeft gevolgen voor de werking van het diskettestation.

SATA Operation (SATA-

configureert de bewerkingsmodus van de geïntegreerde vaste-schijfcontroller.

bediening)

 

RAID Autodetect / AHCI = RAID voor ondertekende stations, anders AHCI.

 

 

 

 

RAID Autodetect / ATA = RAID voor ondertekende stations, anders ATA.

 

 

RAID On / ATA (RAID ingeschakeld / ATA) = SATA wordt geconfigureerd voor RAID bij het opstarten.

 

 

Legacy = De vaste-schijfcontroller wordt geconfigureerd voor de legacy-modus.

 

 

De Legacy-modus zorgt voor compatibiliteit met sommige oudere besturingssystemen die geen ondersteuning bieden voor

 

 

systeemeigen bronnen die zijn toegewezen aan de controller van een diskettestation.

 

 

De RAID-modus is niet compatibel met ImageServer. Schakel de RAID-modus uit als u ImageServer inschakelt.

S.M.A.R.T. Reporting

Dit veld bepaalt of vaste-schijffouten voor geïntegreerde stations tijdens het opstarten van het systeem worden gemeld. Deze

(S.M.A.R.T.-rapportage)

technologie is deel van de SMART (Self Monitoring Analysis and Reporting Technology) specificatie.

 

 

Deze optie is standaard uitgeschakeld.

Drives (Schijven en

 

Hiermee schakelt u de SATAof ATA-schijven en -stations die op het moederbord zijn aangesloten, in of uit.

stations)

 

 

Systeemconfiguratie

Integrated NIC (NIC op kaart)

USB for Flex Bay (USB voor Flex Bay)

USB Controller (USB-controller)

Parallel Port (Parallelle poort)

Hiermee schakelt u de geïntegreerde netwerkkaart in of uit. U kunt de geïntegreerde netwerkkaart als volgt instellen:

Disable (Uitschakelen)

Enable (Inschakelen) (standaardinstelling)

Enable with PXE (Inschakelen met PXE)

Enable with ImageServer (Inschakelen met ImageServer)

ImageServer is niet compatible met de RAID-modus. Schakel de RAID-modus uit als u ImageServer inschakelt.

PXE is uitsluitend nodig als u een besturingssysteem op een server wilt opstarten, niet als u een besturingssysteem wilt opstarten dat op een vaste schijf van dit systeem staat.

Dit veld schakelt het interne USB for Flex Bay in en uit; de volgende instellingen zijn beschikbaar:

Disable (Uitschakelen) - Intern USB for Flex Bay is uitgeschakeld. Enable (Inschakelen) - Intern USB for Flex Bay is uitgeschakeld.

No Boot (Niet opstarten) - Intern USB voor Flex Bay is ingeschakeld, maar opstarten is niet mogelijk. (standaardinstelling)

Hiermee schakelt u de geïntegreerde USB-controller in of uit. U kunt de USB-controller als volgt instellen:

Enable (Inschakelen) (standaardinstelling)

Disable (Uitschakelen)

No boot (Niet opstarten)

Besturingssystemen met USB-ondersteuning herkennen USB-opslagapparaten.

Hier worden de instellingen van de parallelle poort opgegeven en gedefinieerd. U kunt de parallelle poort als volgt instellen:

Disable (Uitschakelen)

AT

PS/2 (standaardinstelling)

EPP

ECP No DMA

ECP DMA 1

ECP DMA 3

Parallel Port Address (Adres van parallelle poort)

Hiermee stelt u het basis-I/O-adres in van de geïntegreerde parallelle poort.

Serial Port #1 (Seriële poort 1) Hier worden de instellingen van de seriële poort opgegeven en gedefinieerd. U kunt de seriële poort als volgt instellen:

Disable (Uitschakelen)

Auto (Automatisch) (standaardinstelling)

COM1

COM3

Het besturingssysteem kan bronnen toewijzen, zelfs als de instelling is uitgeschakeld.

Serial Port #2 (Seriële poort 2) Hier worden de instellingen van de seriële poort opgegeven en gedefinieerd. U kunt de seriële poort als volgt instellen:

Disable (Uitschakelen)

Auto (Automatisch) (standaardinstelling)

COM2

COM4

 

 

 

Het besturingssysteem kan bronnen toewijzen, zelfs als de instelling is uitgeschakeld.

Miscellaneous Devices (Diverse

Hiermee schakelt u de volgende apparaten op het moederbord in of uit.

apparaten)

 

 

Front USB (USB-poort op voorzijde)

 

 

 

 

 

 

Rear Dual USB (Twee USB-poorten op achterzijde)

 

 

 

Rear Quad USB (Vier USB-poorten op achterzijde)

 

 

 

PCI slots (PCI-sleuven)

 

 

 

Audio

Video

 

 

 

Primary Video

Dit veld bepaalt welke videocontroller de primaire videocontroller is, wanneer het systeem 2 controllers heeft. Deze selectie is alleen van

(Primaire video)

toepassing als er 2 videocontroller beschikbaar zijn.

 

Auto (Automatisch) (standaardinstelling) - Gebruik de add-in videocontroller.

 

Onboard/Card (Geïntegreerd/kaart) - Gebruik de geïntegreerde videocontroller tenzij er een grafische kaart is geïnstalleerd. Een PCI

 

Express Graphic (PEG) kaart overschrijft de geïntegreerde videocontroller en schakelt deze uit.

Prestaties

 

 

 

Multi Core

Dit veld specificeert of een of alle kernen van de processor ingeschakeld zullen worden. De werking van sommige applicaties zal verbeteren met

Support

de extra kernen.

 

(Ondersteuning

 

 

 

van meerdere

 

 

 

kernen)

 

 

 

Intel®

SpeedStep™

C States Control (C staat voor Controle)

Limit CPUID

Value (CPUID waarde beperken)

HDD Acoustic Mode (Geluidsmodus vaste schijf)

Deze optie schakelt de Intel® SpeedStep™ modus van de processor in of uit. Wanneer deze modus is ingeschakeld, wordt het systeem in de hoogste prestatiestatus geplaatst en kunnen de Intel® SpeedStep™ applet of het stuurprogramma van het eigen besturingssysteem de prestaties van de processor niet wijzigen. Wanneer de Intel® SpeedStep™ is ingeschakeld, dan kan de ingeschakelde CPU in meerdere prestatiestatussen werken.

Deze optie is standaard uitgeschakeld.

Met deze optie worden de aanvullende slaapstanden van de processor inof uitgeschakeld. Het besturingssysteem kan deze standen optioneel gebruiken voor aanvullende energiebesparing bij inactiviteit.

Deze optie is standaard uitgeschakeld.

Dit veld beperkt de maximumwaarde die door de Standard CPUID Function van de processor wordt ondersteund. Sommige besturingssystemen voltooien de installatie niet wanneer de maximale CPUID Function die wordt ondersteund, grote is dan 3.

Deze optie is standaard uitgeschakeld.

Met deze optie kunt u de prestaties van uw vaste schijven en het akoestische geluidsniveau aan uw persoonlijke wensen aanpassen.

Bypass (Overslaan) (standaardinstelling) - Niets doen (nodig voor oudere schijven)

Quiet (Stil) - De schijf is langzamer, maar stiller.

Suggested (Aanbevolen) - Stelt de fabrikant van de schijf in staat de modus te selecteren.

Performance (Prestaties) - De schijf is sneller, maar maakt mogelijk ook meer geluid.

Virtualization Support (Virtualisatieondersteuning)

Virtualization

Deze optie geeft aan of een Virtual Machine Monitor (VMM) gebruik kan maken van de aanvullende hardwaremogelijkheden die door Intel®

Virtualization-technologie worden geleverd.

(Virtualisatie)

Schakel Intel® Virtualization-technologie in - Deze optie is standaard uitgeschakeld.

 

VT for Direct I/O

Hiermee schakelt u Virtual Machine Monitor (VMM) in of uit voor het gebruik van de extra hardwaremogelijkheden van de Intel® Virtualization-

(VT voor directe

technologie voor directe I/O.

I/O)

Schakel Intel® Virtualizationtechnologie voor directe I/O in - Deze optie is standaard uitgeschakeld.

 

Trusted Execution

Deze optie geeft op of een MVMM (gemeten virtuele machinemonitor) de extra hardwareopties kan gebruiken die worden geboden door de

Trusted Execution-technologie van Intel®. De TPM Virtualization-technologie en Virtualization-technologie voor directe I/O moeten zijn

(Vertrouwde

ingeschakeld om deze functie te kunnen gebruiken.

uitvoering)

Intel® Trusted Execution Technology inschakelen - Deze optie is standaard uitgeschakeld.

 

Beveiliging

 

 

Administrative Password

Deze optie biedt een beperkte toegang tot het systeem-setup-programma van de computer op dezelfde manier waarop toegang tot

(Beheerderswachtwoord)

een systeem kan worden beperkt met de optie System Password (Systeemwachtwoord).

 

 

Deze optie is standaard niet ingeschakeld.

System Password

 

Hiermee geeft u de huidige status van de wachtwoordbeveiligingsfunctie voor het systeem weer en kunt u een nieuw

(Systeemwachtwoord)

systeemwachtwoord toewijzen en verifiëren.

 

 

Deze optie is standaard niet ingeschakeld.

Password Changes

 

Hiermee schakelt u de mogelijkheid in of uit waarmee de gebruiker het systeemwachtwoord kan wijzigen zonder het

(Wachtwoordwijzigingen)

beheerderswachtwoord.

 

 

Deze optie is standaard ingeschakeld.

TPM Security (TPM-

 

Hiermee schakelt u de TPM-beveiliging (Trusted Platform Module) in of uit.

beveiliging)

 

U kunt de TPM-beveiliging als volgt instellen:

 

 

 

 

Deactivate (Deactiveren) (standaardinstelling)

 

 

Activate (Activeren)

 

 

Clear (Wissen)

 

 

OPMERKING: Als TPM Security (TPM-beveiliging) is ingesteld op Clear (Wissen), wist het systeem-setup-programma de

 

 

gebruikersgegevens die in de TPM zijn opgeslagen.

CPU XD Support (CPU XD-

Hiermee schakelt u de modus Execute Disable van de processor in of uit.

ondersteuning)

 

Deze optie is standaard ingeschakeld.

 

 

Computrace(R)

 

Hiermee schakelt u de optionele Computrace®-service voor het beheren van apparaten.

 

 

U kunt deze optie als volgt instellen:

 

 

Deactivate (Deactiveren) (standaardinstelling)

 

 

Disable (Uitschakelen)

 

 

Activate (Activeren)

SATA-0 Password (SATA-0

 

Hier wordt de huidige status van het wachtwoord weergegeven dat is ingesteld voor de vaste schijf die op de connector SATA-0 op

 

wachtwoord)

 

het moederbord is aangesloten.

 

 

U kunt ook een nieuw wachtwoord instellen. Deze optie is standaard niet ingeschakeld.

 

 

OPMERKING: Het systeem-setup-programma toont een wachtwoord voor elk van de vaste schijven die op uw moederbord zijn

 

 

aangesloten.

Energiebeheer

 

 

AC Recovery (Herstel

Hiermee wordt aangegeven hoe de computer reageert als de stroomtoevoer weer wordt ingeschakeld na een stroomstoring. U kunt AC

stroomtoevoer)

Recovery als volgt instellen:

 

 

Power Off (Uitgeschakeld) (standaardinstelling)

 

 

Power On (Ingeschakeld)

 

 

Last State (Laatste status)

Auto On Time (Tijd automatische inschakeling)

Low Power Mode (Modus met laag energieverbruik)

Remote Wake up (Opstarten van afstand)

Hiermee stelt u het tijdstip in waarop de computer automatisch wordt ingeschakeld.

De tijd wordt uitgedrukt in het standaard 12 uursformaat (uren:minuten:seconden).

U kunt de inschakeltijd wijzigen door de waarden in het tijden AM/PM-veld.

OPMERKING: Deze functie werkt niet als u de computer uitschakelt door middel van een schakelaar op het stekkerblok of een stroomstootbeveiliging of als Auto Power On (Automatisch ingeschakeld) is ingesteld op Disabled (Uitgeschakeld).

Hiermee schakelt u de energiebesparende modus in of uit.

Deze optie is standaard uitgeschakeld.

Wanneer de modus met laag energieverbruik is ingeschakeld, wordt de geïntegreerde netwerkkaart uitgeschakeld wanneer het systeem wordt afgesloten of zich in de slaapstand bevindt. Het systeem kan alleen op afstand worden opgestart door Add-in NIC-kaarten.

Hiermee kan de computer opstarten wanneer een geïntegreerde netwerkadapter een ontwaaksignaal ontvangt.U kunt Remote Wakeup als volgt instellen:

Disable (Uitschakelen) (standaardinstelling)

Enable (Inschakelen)

Enable with Boot NIC (Inschakelen met opstarten via netwerkadapter)

Suspend Mode (Slaapstand)

Fan Control Override (Modificatie ventilatorcontrole)

Hiermee kunt u de stand-bymodus voor energiebeheer als volgt instellen:

S1

S3 (standaardinstelling)

OPMERKING: als de AMT Management Engine (ME) van het systeem uitgeschakeld, is de S1 uitstelmodus onbeschikbaar in de System setup.

Hiermee stelt u de snelheid van de systeemventilator in.

OPMERKING: Wanneer de ventilator is ingeschakeld, werkt deze op volle snelheid.

Onderhoud

 

 

Service Tag (Serviceplaatje)

 

Hier wordt het serviceplaatje van uw computer weergegeven.

Asset Tag (Inventaristag)

 

Hier kunt u een inventaristag voor de computer maken als er nog geen inventaristag is ingesteld.

 

 

Deze optie is standaard niet ingeschakeld.

SERR Messages (SERR-meldingen)

Hiermee wordt het SERR-meldingsmechanisme ingesteld.

 

 

Deze optie is standaard ingeschakeld.

 

 

Voor sommige grafische kaarten is vereist dat het SERR-meldingsmechanisme is uitgeschakeld.

ImageServer

 

 

Lookup Method

Hier geeft u aan hoe de ImageServer het adres van de server opzoekt.

(Opzoekmethode)

 

Static IP (Vast IP-adres)

 

 

 

 

DNS

 

OPMERKING: U moet Integrated NIC (Geïntegreerde NIC) instellen op Enable with ImageServer (Inschakelen met ImageServer)

 

om de Lookup Method (Opzoekmethode) in te stellen.

ImageServer IP (IP-adres

Hiermee geeft u het primaire vaste IP-adres op van de ImageServer waarmee de clientsoftware communiceert.

ImageServer)

Het standaard IP-adres is 255.255.255.255

 

 

OPMERKING: U moet Integrated NIC (Geïntegreerde NIC) instellen op Enable with ImageServer (Inschakelen met

 

ImageServer) om de Lookup Method (Opzoekmethode) in te stellen.

ImageServer Port

Hiermee geeft u de primaire IP-poort op van de ImageServer waarmee de clientsoftware communiceert.

(ImageServer-poort)

De standaard IP-poort is 06910.

 

Client DHCP

Hiermee geeft u op hoe de client het IP-adres verkrijgt.

Static IP (Vast IP-adres)

DHCP (standaardinstelling)

Client IP (IP-adres client)

 

Hiermee geeft u het IP-adres van de client op.

 

 

Het standaard-IP-adres is 255.255.255.255

 

 

OPMERKING: Als u Client IP wilt instellen, moet u Client DHCP instellen op Static IP

Client SubnetMask

 

Hiermee geeft u het subnetmasker voor de client op.

 

(Subnetmasker client)

 

De standaardinstelling is 255.255.255.255

 

 

 

 

OPMERKING: Als u Client Subnet Mask wilt instellen, moet u Client DHCP instellen op Static IP

Client Gateway (Gateway

 

Hiermee geeft u het gateway-IP-adres van de client op.

van client)

 

De standaardinstelling is 255.255.255.255

 

 

 

 

OPMERKING: Als u Client Subnet Mask wilt instellen, moet u Client DHCP instellen op Static IP

License Status

 

Hier wordt de huidige licentiestatus weergegeven.

(Licentiestatus)

 

POST-gedrag

 

Fast Boot (Snel

Wanneer deze optie is ingeschakeld (standaardinstelling), wordt uw computer sneller gestart omdat bepaalde configuraties en tests

opstarten)

worden overgeslagen.

NumLock LED (Led-

Hiermee schakelt u de NumLock-functie bij het starten van de computer in of uit.

lampje van NumLock)

Wanneer deze optie is ingeschakeld (standaardinstelling) worden de numerieke en mathematische functies bovenaan de toetsen

 

 

geactiveerd. Wanneer deze optie is uitgeschakeld, worden de cursorbesturingsopties die onderaan op de toetsen staan, geactiveerd.

POST Hotkeys (POSTMet deze optie kunt u aangeven welke functietoetsen moeten worden weergegeven op het scherm wanneer de computer wordt gestart.

hotkeys)

Enable F2 = Setup (F2 inschakelen = Setup) (standaardinstelling)

Enable F12 = Boot menu (F12 inschakelen = Opstartmenu) (standaard ingeschakeld)

Keyboard Errors (Toetsenbordfouten)

MEBx Hotkey (MEBxhotkey)

OS Install (Installatie van besturingssysteem)

Hiermee schakelt u in of uit of toetsenbordfouten worden gemeld wanneer de computer wordt gestart.

Deze optie is standaard ingeschakeld.

Bij aanmelding verschijnt een melding waarin de benodigde toetsaanslagvolgorde wordt weergegeven om het Manageability Engine BIOS Extensions (MEBx) setupprogramma.

Deze optie is standaard ingeschakeld.

Stel het maximale systeemgeheugen in dat het besturingssysteem mag laden tijdens de installatie. Als dit is ingeschakeld, is het maximaal beschikbaar geheugen 256 MB RAM.

Deze optie is standaard uitgeschakeld.

De reden hiervoor is dat sommige besturingssystemen de installatie niet zullen voltooien wanneer het systeemgeheugen groter is dan 2GB.

Systeemlogboeken

 

BIOS Events (BIOS-gebeurtenissen)

Hiermee wordt het systeemlogboek weergegeven en beschikt u over de volgende mogelijkheden:

 

Clear Log (Logboek wissen)

 

Mark all Entries (Alle gebeurtenissen markeren)

Terug naar inhoudsopgave

 

Loading...
+ 45 hidden pages