Duidt op een situatie die kleine of matige verwondingen als
gevolg zou kunnen hebben.
OPMERKING
Duidt op een situatie die schade aan apparatuur of
eigendom zou kunnen berokkenen.
INFORMATIE
Duidt op nuttige tips of bijkomende informatie.
SymboolVerklaring
Lees de montagehandleiding, de
gebruiksaanwijzing en het instructievel voor de
bedrading alvorens te beginnen met de installatie.
Lees de servicehandleiding alvorens onderhoudsen servicewerkzaamheden uit te voeren.
Voor meer informatie, zie de uitgebreide
handleiding voor de installateur en de gebruiker.
1.2Voor de installateur
1.2.1Algemeenheden
Indien u twijfels heeft over de installatie of de bediening van de unit,
neem contact op met uw dealer.
OPMERKING
Een foute installatie of bevestiging van apparatuur,
uitrustingen of accessoires kan elektrische schokken, een
kortsluiting, lekken, brand of schade aan de apparatuur of
uitrustingen als gevolg hebben. Gebruik enkel accessoires,
optionele apparatuur en uitrustingen en reserveonderdelen
die door Daikin gemaakt of goedgekeurd werden.
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de materialen die voor de installatie en de
testen gebruikt worden, voldoen aan de geldende
wetgeving (bovenop de instructies beschreven in de
Daikin-documentatie).
VOORZICHTIG
Draag gepaste persoonlijke beschermingsuitrustingen
(beschermende handschoenen, veiligheidsbril, enz.)
wanneer u het systeem installeert of onderhoudt.
WAARSCHUWING
Neem gepaste maatregelen om te beletten dat de unit door
kleine dieren als schuilplaats gebruikt kan worden. Kleine
dieren die in contact komen met elektrische onderdelen
kunnen storingen, rook of brand veroorzaken.
OPMERKING
▪ Plaats GEEN voorwerpen, apparatuur of uitrustingen
bovenop de unit.
▪ Zit, klim of sta NIET op de unit.
Volgens de relevante wetgeving kan het vereist zijn om bij het
product een logboek te voorzien met minstens: informatie over
onderhoud, reparaties, resultaten van tests, periodes van stand-by,
…
Voorzie ook minstens de volgende informatie op een toegankelijke
plaats bij het product:
▪ Instructies voor het stilleggen van het systeem in noodgevallen
▪ Naam en adres van brandweer, politie en ziekenhuis
▪ De naam, het adres en de telefoonnummers overdag en 's nachts
om onderhoud te bekomen
In Europa biedt EN378 de vereiste informatie voor dit logboek.
1.2.2Plaats van installatie
▪ Voorzie voldoende ruimte rond de unit voor onderhoud en
luchtcirculatie.
▪ Controleer of de plaats waarop de unit moet komen, bestand is
tegen het gewicht en de trillingen van de unit.
▪ Zorg ervoor dat de zone goed geventileerd wordt. Blokkeer GEEN
ventilatieopeningen.
▪ Controleer of de unit horizontaal staat.
Installeer de unit NIET in een van de volgende plaatsen:
▪ In mogelijke explosieve omgevingen.
▪ In plaatsen met toestellen of machines die elektromagnetische
golven uitzenden. Elektromagnetische golven kunnen het
besturingssysteem storen, waardoor de apparatuur slecht kan
werken.
▪ In plaatsen met brandgevaar omwille van lekkende ontvlambare
gassen (zoals verdunners of benzine), koolstofvezels,
ontvlambaar stof.
▪ In plaatsen waar corroderend gas (zoals zwaveligzuurgas)
geproduceerd wordt. Corrosie aan de koperleidingen of
gesoldeerde onderdelen kan de oorzaak zijn dat koelmiddel gaat
lekken.
WAARSCHUWING
Scheur plastiekverpakkingen aan stukken en gooi deze
weg zodat niemand, kinderen in het bijzonder, ermee kan
spelen. Mogelijk risico: verstikking.
GEVAAR: RISICO OM ZICH TE VERBRANDEN
▪ Raak tijdens of net na bedrijf GEEN
koelmiddelleidingen, waterleidingen of interne
onderdelen aan. Deze kunnen te warm of te koud zijn.
Geef ze de tijd om terug op een normale temperatuur
te komen. Indien u deze toch moet aanraken, draag
dan beschermende handschoenen.
▪ Raak per ongeluk lekkend koelmiddel NIET aan.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
4
1.2.3Koelmiddel
Indien van toepassing. Voor meer informatie, raadpleeg de
installatiehandleiding of de uitgebreide handleiding (voor de
installateur) van uw toepassing.
OPMERKING
Controleer of de installatie van de koelmiddelleidingen
voldoet aan de geldende wetgeving. In Europa geldt
EN378 als de van toepassing zijnde norm.
OPMERKING
Zorg ervoor dat de lokale leidingen en aansluitingen NIET
worden belast.
WAARSCHUWING
Zet, tijdens testen, het product NOOIT onder een druk
hoger dan de maximaal toegestane druk (vermeld op het
naamplaatje van de unit).
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
1 Algemene veiligheidsmaatregelen
WAARSCHUWING
Neem voldoende maatregelen wanneer koelmiddel zou
lekken. Ventileer onmiddellijk de zone wanneer koelgas
lekt. Mogelijke risico's:
▪ Te hoge koelmiddelconcentraties in een gesloten
ruimte kunnen leiden tot een gebrek aan zuurstof.
▪ Als koelgas in contact komt met vuur, kan giftig gas
ontstaan.
GEVAAR: ONTPLOFFINGSGEVAAR
Afpompen – Koelmiddellekken. Als u het systeem wil
afpompen en er zit een lek in het koelmiddelcircuit:
▪ Gebruik NIET de automatische afpompfunctie van de
unit die al het koelmiddel uit het systeem naar de
buitenunit kan sturen. Mogelijk gevolg:
Zelfontbranding en explosie van de compressor door
lucht die in de draaiende compressor terechtkomt.
▪ Gebruik een afzonderlijk aftapsysteem zodat de
compressor van de unit NIET moet draaien.
WAARSCHUWING
Tap het koelmiddel ALTIJD af. Laat het NIET rechtstreeks
vrij in de omgeving. Gebruik een vacuümpomp om de
installatie leeg te pompen.
OPMERKING
Controleer of er geen gaslekken zijn als u alle leidingen
heeft aangesloten. Gebruik stikstof om een gaslektest uit
te voeren.
OPMERKING
▪ Vul NIET meer koelmiddel bij dan voorgeschreven om
te voorkomen dat de compressor defect geraakt.
▪ Wanneer het koelmiddelsysteem moet worden
geopend, MOET het koelmiddel worden behandeld
zoals voorgeschreven in de geldende wetgeving.
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat er geen zuurstof in het systeem zit.
Bovendien mag er pas koelmiddel worden bijgevuld nadat
er een lekkagetest en een vacuümdroogprocedure is
uitgevoerd.
▪ Zie het typeplaatje op de unit wanneer deze gevuld moet worden.
Daarop staan het type koelmiddel en de vereiste hoeveelheid.
▪ De unit werd in de fabriek met koelmiddel gevuld en sommige
systemen moeten, afhankelijk van de maat en lengte van de
leidingen, bijkomend met koelmiddel worden gevuld.
▪ Gebruik uitsluitend gereedschap dat enkel en alleen voor het soort
koelmiddel bedoeld is om de vereiste drukweerstand te kunnen
garanderen en om te beletten dat vreemde stoffen in het systeem
terechtkomen.
▪ Vul als volgt met vloeibaar koelmiddel:
AlsDan
Er is een sifonbuis
(d.w.z. er zou iets zoals “Met
vloeistofvulsifon” op de fles
moeten staan)
Vul bij met rechtopstaande fles.
AlsDan
Er is GEEN sifonbuisVul bij met de ondersteboven
staande fles.
▪ Open koelmiddelflessen steeds traag.
▪ Vul bij met koelmiddel in vloeibare vorm. Het koelmiddel in
gasvormige fase toevoegen kan de normale werking verstoren.
VOORZICHTIG
Wanneer het bijvullen van koelmiddel is voltooid of
wanneer u even pauzeert, moet u de kraan van het
koelmiddelreservoir onmiddellijk dichtdraaien. Als de klep
NIET onmiddellijk wordt gesloten, kan er extra koelmiddel
worden bijgevuld door de resterende druk. Mogelijk
gevolg: Onjuiste hoeveelheid koelmiddel.
1.2.4Pekel
Indien van toepassing. Voor meer informatie, raadpleeg de
installatiehandleiding of de uitgebreide handleiding (voor de
installateur) van uw toepassing.
WAARSCHUWING
De gekozen pekel MOET voldoen aan de geldende
wetgeving.
WAARSCHUWING
Neem voldoende maatregelen voor het geval pekel zou
lekken. Indien pekel lekt, ventileer onmiddellijk de zone en
neem contact op met uw plaatselijke verdeler.
WAARSCHUWING
De omgevingstemperatuur in de unit kan veel hoger
oplopen dan die van de kamer, bv. 70°C. In geval van een
pekellek kunnen hete onderdelen in de unit een gevaarlijke
situatie creëren.
WAARSCHUWING
Het gebruik en de installatie van de toepassing MOETEN
voldoen aan de veiligheids- en milieumaatregelen
gespecificeerd in de relevante reglementering.
1.2.5Water
Indien van toepassing. Voor meer informatie, raadpleeg de
installatiehandleiding of de uitgebreide handleiding (voor de
installateur) van uw toepassing.
OPMERKING
Controleer of de kwaliteit van het water voldoet aan de EUrichtlijn 98/83EC.
▪ Schakel alle elektrische voedingen UIT vooraleer u het
deksel van de schakelkast verwijdert, elektrische
bedrading aansluit of elektrische onderdelen aanraakt.
▪ Schakel de elektrische voeding langer dan 1minuut uit
en meet de spanning op de aansluitklemmen van de
condensatoren of elektrische onderdelen van de
hoofdkring vooraleer u een onderhoud uitvoert. De
spanning MOET onder de 50 V DC gevallen zijn
vooraleer u elektrische onderdelen mag aanraken.
Raadpleeg het bedradingsschema voor de plaats van
de aansluitklemmen.
▪ Raak elektrische onderdelen NIET aan met natte
handen.
▪ Laat de unit NIET onbewaakt achter wanneer het
servicedeksel verwijderd is.
WAARSCHUWING
In de vaste bedrading moet een hoofdschakelaar of een
ander middel om uit te schakelen worden voorzien als dit
nog NIET in de fabriek werd voorzien; deze schakelaar
MOET worden geïnstalleerd in de vaste bedrading en dient
het contact van alle polen volledig te verbreken en te
voldoen aan de vereisten van de overspanning-categorieIII-specificatie wanneer hij open staat.
WAARSCHUWING
▪ Gebruik ALLEEN koperdraden.
▪ Alle lokale bedrading moet voldoen aan de geldende
wetgeving.
▪ Alle lokale bedradingen MOETEN conform met het
product meegeleverd bedradingsschema worden
uitgevoerd.
▪ Knijp NOOIT gebundelde kabels samen en controleer
of ze NIET met leidingen of scherpe randen in contact
(kunnen) komen. Zorg dat er geen externe druk wordt
uitgeoefend op de klemaansluitingen.
▪ Vergeet niet aarddraden te leggen. Aard de unit NIET
via een nutsleiding, een piekspanningsbeveiliging of de
aarding van de telefoon. Een onvolledige aarding kan
een elektrische schok veroorzaken.
▪ Gebruik hiervoor een aparte voedingskring. Gebruik
NOOIT een elektrische voeding die met een ander
toestel gedeeld wordt.
▪ Installeer zeker de vereiste zekeringen of
stroomonderbrekers.
▪ Plaats zeker een aardlekschakelaar. Anders bestaat
het gevaar dat iemand een elektrische schok krijgt of
dat er brand ontstaat.
▪ Wanneer u de aardlekbeveiliging plaatst, controleer of
deze met de inverter compatibel is (bestand tegen
hoogfrequente elektrische ruis), zodat de
aardlekbeveiliging zich niet onnodig opent.
VOORZICHTIG
Bij het aansluiten van de voedingskabel moet de aarding
vóór de stroomvoerende draden worden aangesloten. Bij
het losmaken van de voedingskabel moeten de
stroomvoerende draden vóór de aarding worden
losgemaakt. De lengte van de geleiders tussen de
trekontlasting van de voedingskabel en de klemmenstrook
moet zodanig zijn dat de stroomvoerende geleiders strak
zitten vóór de aardingsgeleider voor het geval dat de
voedingskabel wordt losgetrokken van de trekontlasting.
OPMERKING
Voorzorgsmaatregelen bij het leggen van
voedingsbedrading:
▪ Sluit GEEN bedrading van verschillende diktes aan op
de klemmenstrook voor de voeding (speling in de
voedingsbedrading kan abnormale hitte veroorzaken).
▪ Bij het aansluiten van bedrading met dezelfde dikte,
volgt u de aanwijzingen in de bovenstaande afbeelding.
▪ Gebruik de aangewezen voedingsdraad en sluit deze
stevig aan, borg ze vervolgens zodat er van buiten
geen druk op het klemmenbord kan worden
uitgeoefend.
▪ Gebruik een passende schroevendraaien voor het
vastdraaien van de schroeven van de klemmen. Met
een schroevendraaier met kleine kop beschadigt u de
schroefkop waardoor u de schroef niet goed meer vast
kunt draaien.
▪ Als u de schroeven van de klemmen te vast draait kunt
u ze breken.
WAARSCHUWING
▪ Controleer na het beëindigen van de elektriciteit of alle
elektrische onderdelen en aansluitklemmen in de
elektriciteitskast veilig zijn aangesloten.
▪ Controleer of alle deksels dicht zijn vooraleer de unit
aan te zetten.
OPMERKING
Alleen van toepassing als de elektrische voeding driefasig
is en de compressor een AAN/UIT-startmethode heeft.
Als een fase zich na een tijdelijke black-out kan omkeren
en de stroomtoevoer gaat aan en uit terwijl het systeem in
bedrijf is, installeer dan plaatselijk een beveiligingscircuit
tegen faseomkering. Door het systeem in omgekeerde
fase te laten draaien, kunnen de compressor en andere
onderdelen stuk gaan.
2Over de documentatie
2.1Over dit document
Bedoeld publiek
Erkende installateurs
Documentatieset
Dit document is een onderdeel van een documentatieset. De
volledige set omvat:
▪ Algemene veiligheidsmaatregelen:
▪ Veiligheidsinstructies die u moet lezen vooraleer tot de
installatie over te gaan
▪ Formaat: papier (in de doos van de unit)
▪ Gebruiksaanwijzing:
▪ Snelle gids voor basisgebruik
▪ Formaat: papier (in de doos van de unit)
Uitgebreide handleiding voor de installateur
6
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
2 Over de documentatie
▪ Uitgebreide handleiding voor de gebruiker:
▪ Gedetailleerde stap per stap instructies en
achtergrondinformatie voor basis- en gevorderd gebruik
▪ Formaat: digitale bestanden op http://www.daikineurope.com/
support-and-manuals/product-information/
▪ Installatiehandleiding:
▪ Installatieaanwijzingen
▪ Formaat: papier (in de doos van de unit)
▪ Uitgebreide handleiding voor de installateur:
▪ Voorbereiding van de installatie, goede praktijken,
referentiegegevens,...
▪ Formaat: digitale bestanden op http://www.daikineurope.com/
support-and-manuals/product-information/
▪ Bijlageboek met optionele uitrustingen en apparatuur:
▪ Additionele informatie over hoe optionele uitrustingen en
apparatuur te installeren
▪ Formaat: papier (in de doos van de unit) + digitale bestanden
op http://www.daikineurope.com/support-and-manuals/product-
information/
Laatste herzieningen van de meegeleverde documentatie kunnen op
de regionale Daikin-website of via uw dealer beschikbaar zijn.
De documentatie is oorspronkelijk in het Engels geschreven. Alle
andere talen zijn vertalingen.
Technische gegevens
▪ Een deel van de recentste technische gegevens is beschikbaar
op de regionale Daikin-website (publiek toegankelijk).
▪ De volledige recentste technische gegevens zijn beschikbaar op
het Daikin-extranet (authenticatie vereist).
Onlinetools
Additioneel op de documentatieset zijn enkele onlinetools
beschikbaar voor de installateurs.
▪ Heating Solutions Navigator
▪ De digitale toolbox bevat meerdere hulpmiddelen, tools, die de
installatie en de configuratie van verwarmingssystemen
vereenvoudigen.
▪ Om toegang te krijgen tot Heating Solutions Navigator, moet u
zich eerst registeren op het Stand By Me-platform. Voor meer
informatie, zie https://professional.standbyme.daikin.eu/.
▪ Daikin e-Care
▪ Mobiele app voor installateurs en servicetechnici waarmee u
verwarmingssystemen kunt registreren, configureren en
storingen erin kunt opsporen en oplossen.
▪ De mobiele app kunt u via onderstaande QR-codes
downloaden zowel voor iOS als voor Android-smartphones. U
moet zich wel eerst registreren op het Stand By Me-platform om
toegang te verkrijgen tot de app.
App StoreGoogle Play
2.2Overzicht van de uitgebreide
handleiding voor de installateur
HoofdstukBeschrijving
Algemene
veiligheidsmaatregelen
Veiligheidsinstructies die u moet lezen
vooraleer tot de installatie over te gaan
HoofdstukBeschrijving
Over de documentatieWelke documentatie bestaat er voor de
installateur
Over de doosDe units uitpakken en hun accessoires
verwijderen
Over de units en opties▪ De units identificeren
▪ Mogelijke combinaties van units en
opties
Richtlijnen met betrekking
tot mogelijke
toepassingen
Installatie van de unitWat u moet doen en kennen om het
Installatie van de leidingen Wat u moet doen en kennen om de
Elektrische installatieWat u moet doen en kennen om de
LAN-adapterWat u moet doen en kennen om de unit
ConfiguratieDit hoofdstuk beschrijft wat u moet doen
InbedrijfstellingDit hoofdstuk beschrijft wat u moet doen
Aan de gebruiker
overhandigen
Onderhoud en serviceDit hoofdstuk beschrijft de manier
ProbleemoplossingDit hoofdstuk beschrijft wat te doen
Als afval verwijderenDit hoofdstuk beschrijft hoe het systeem
Technische gegevensDit hoofdstuk bevat de specificaties van
Verklarende woordenlijst Hierin worden termen gedefinieerd
Tabel met lokale
instellingen
Verscheidene installatieopstellingen van
het systeem
systeem te installeren, samen met
informatie over de voorbereiding van
een installatie
leidingen van het systeem te installeren,
samen met informatie over de
voorbereiding van een installatie
elektrische componenten van het
systeem te installeren, samen met
informatie over de voorbereiding van
een installatie
(met de ingebouwde LAN-adapter) in
een van de volgende toepassingen te
integreren:
en kennen om het systeem na installatie
ervan te configureren
en kennen om het systeem op te
leveren nadat het werd geconfigureerd
Dit hoofdstuk beschrijft wat aan de
gebruiker moet worden uitgelegd en
overhandigd
waarop de units onderhouden moeten
worden
indien er problemen zijn
als afval afgevoerd kan worden
het systeem
Tabel die door de installateur moet
worden ingevuld en die nadien moet
bewaard worden om deze later te
kunnen raadplegen
Let op: De uitgebreide handleiding voor
de gebruiker bevat tevens een tabel met
installateurinstellingen. Deze tabel moet
door de installateur worden ingevuld en
aan de gebruiker worden overhandigd.
Dit hoofdstuk beschrijft wat u moet doen nadat de doos met de
binnenunit on-site werd geleverd.
Denk aan de volgende punten:
▪ De unit MOET bij de levering gecontroleerd worden op
beschadigingen. Elke vorm van beschadiging MOET onmiddellijk
aan de schadeverantwoordelijke van de transporteur gemeld
worden.
▪ Breng de verpakte unit zo dicht mogelijk bij de uiteindelijke
installatieplaats om beschadiging tijdens het transport te
voorkomen.
▪ Maak de weg waarlangs u de unit naar binnen zult brengen op
voorhand klaar.
3.2Binnenunit
3.2.1De binnenunit uitpakken
3.2.3De binnenunit hanteren
Volg onderstaande richtlijnen wanneer u de unit hanteert:
▪ De unit weegt veel. Er zijn minstens 2 personen nodig om de unit
te hanteren.
▪ Gebruik een rolwagentje om de unit te transporteren. Zorg dat het
rolwagentje een voldoende groot horizontaal vlak heeft dat
geschikt is voor het transport van zware apparaten.
▪ Houd de unit recht wanneer u de unit verplaatst.
▪ Gebruik de grepen aan de achterkant om de unit te dragen.
▪ Verwijder de hydromodule als u de unit via een trap naar boven of
beneden wilt dragen. Zie "6.2.3 De hydromodule van de unit
verwijderen"op pagina26 voor meer informatie.
▪ We raden u aan hijsbanden te gebruiken om de unit via een trap
naar boven of beneden te dragen.
3.2.2Toebehoren uit de binnenunit verwijderen
a Afsluiter met geïntegreerd filter
b Veiligheidsklep (met de nodige aansluitonderdelen voor
montage op de bovenkant van het pekelniveauvat)
c Pekelniveauvat
d Afstandstemperatuursensor (met installatiehandleiding)
e Kabel voor afstandbuitensensor (40m)
f O-ringen (als reserve voor afsluiters van hydromodule)
g Energielabel
h Algemene veiligheidsmaatregelen
i Bijlageboek met optionele uitrustingen en apparatuur
j Installatiehandleiding
k Gebruiksaanwijzing
Uitgebreide handleiding voor de installateur
8
4Over de units en opties
4.1Overzicht: Over de units en opties
Dit hoofdstuk bevat informatie over:
▪ De binnenunit identificeren
▪ De binnenunit met opties combineren
4.2Identificatie
OPMERKING
Wanneer meerdere units gelijktijdig geïnstalleerd of
onderhouden worden, let op de servicepanelen NIET te
verwisselen tussen verschillende modellen.
4.2.1Identificatielabel: Binnenunit
Plaats
Modelidentificatie
Voorbeeld: EGSAX10DA9WG
CodeBeschrijving
EEuropees model
GSGeothermische warmtepomp
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
4 Over de units en opties
i3
k
j
m
l
o
nn
i1
i
i2
hd
f
M3S
a1 a2 b1
g B1PW B1L
b2 c1 c2
e
M1P
M4P
Y1S
Y1E
a
b
B1PR
S1NPL
g
M1C
e
S1PH
c
d
f
Q1LQ1L
X2MX2M
X5MX5M
A4P
A1P
TR2
A6P
A4P
A8P
A8P A15PA15P
A1P
TR2
TR1TR1
K9MK9M
A16PA16P
A6P
Z1F
A7PA7P
a
b
c
a
b
c
Z1F
CodeBeschrijving
AKoelmiddel R32
XH=Alleen verwarming
X=Verwarming/koeling
10Capaciteitklasse
DAModelserie
9WModel van back-upverwarming
GG=Grijs model
[—]=Wit model
INFORMATIE
De actieve koeling is alleen beschikbaar voor omkeerbare
units. De passieve koeling is alleen beschikbaar voor
modellen die enkel verwarmen. In dit document wordt voor
actieve koeling gewoon "koeling" genoemd.
4.3Onderdelen
Boven-, voor- en zijaanzicht
i Gebruikersinterface
i1 Statusindicator
i2 LCD-scherm
i3 Draaiknoppen en toetsen
j Hoofdschakelkast
k Back-upverwarming
l Afsluiters
m Hydromodule
n Verstelbare poten
o Aflaatslang (unit + veiligheidsklep)
a2 Water ruimteverwarming/-koeling IN (Ø22mm)
b1 Warm tapwater: warm water UIT (Ø22mm)
b2 Warm tapwater: koud water IN (Ø22mm)
c1 Pekel UIT (Ø28mm)
c2 Pekel IN (Ø28mm)
d Ingang bedrading laagspanning (Ø13,5mm)
e Hercirculatieaansluiting (3/4" G vrouwelijk)
f Veiligheidsklep
g Automatische ontluchtingsklep
h Ingang bedrading laagspanning (Ø24mm)
Schakelkasten
a Platenwarmtewisselaar – Pekelzijde
b Platenwarmtewisselaar – Waterzijde
c Overdrukveiligheidsklep koelmiddel
d Handmatige ontluchtingsklep
e Onderhoudspoort (5/16" tromp)
X2M Aansluitingenblok – Hoge spanning
X5M Aansluitingenblok – Lage spanning
Z1F Ruisfilter
4.4Mogelijke opties voor de
binnenunit
Digitale I/O-printplaat (EKRP1HB)
De digitale I/O-printplaat is nodig om de volgende signalen te
leveren:
▪ Alarm-output
▪ Uitgang ruimteverwarming AAN/UIT
▪ Omschakeling naar externe warmtebron
Voor installatie-instructies, zie de installatiehandleiding van de
digitale I/O-printplaat en het bijlageboek voor optionele uitrustingen.
Vraag-printplaat (EKRP1AHTA)
Om gebruik te kunnen maken van de energiebesparende besturing
via digitale inputs moet u de vraag-printplaat installeren.
Voor installatie-instructies, zie de montagehandleiding van de vraagprintplaat en het bijlageboek voor optionele apparatuur.
Gebruikersinterface die als kamerthermostaat gebruikt wordt
(BRC1HHDA)
▪ De gebruikersinterface die als kamerthermostaat gebruikt wordt
kan alleen worden gebruikt in combinatie met de
gebruikersinterface die is aangesloten op de binnenunit.
▪ De gebruikersinterface die wordt gebruikt als kamerthermostaat
moet in de kamer worden geplaatst waarvan de temperatuur moet
worden geregeld.
Voor de installatie-instructies, zie de installatie- en
bedieningshandleiding van de gebruikersinterface die wordt gebruikt
als kamerthermostaat.
Afstandbinnensensor (KRCS01-1)
Standaard wordt de inwendige gebruikersinterfacesensor als
kamertemperatuursensor gebruikt.
Optioneel kan de afstandbinnensensor geplaatst worden om de
kamertemperatuur vanuit een andere plaats te meten.
Voor installatie-instructies, zie de installatiehandleiding van de
afstandbinnensensor en het bijlageboek voor optionele uitrustingen.
Kamerthermostaat (EKRTWA, EKRTR1)
U kunt een optionele kamerthermostaat op de binnenunit aansluiten.
Deze thermostaat kan met draad zijn (EKRTWA) of draadloos
(EKRTR1).
Voor installatie-instructies, zie de installatiehandleiding van de
kamerthermostaat en het bijlageboek voor optionele uitrustingen.
Afstandsensor voor draadloze thermostaat (EKRTETS)
U kunt een draadloze binnentemperatuursensor (EKRTETS) alleen
in combinatie met de draadloze thermostaat (EKRTR1) gebruiken.
Voor installatie-instructies, zie de installatiehandleiding van de
kamerthermostaat en het bijlageboek voor optionele uitrustingen.
Pekelvulkit (KGSFILL2)
Kit met pekelvulklep om het pekelcircuit te spoelen, vullen en
aftappen.
Stroomsensor (EKCSENS)
Stroomsensor voor vermogenbeperking. Voor de installatieinstructies, zie de installatiehandleiding van de stroomsensor.
Hydromodule (EKGSHYMOD)
Vervanging van de hydromodule.
Voor de installatie-instructies, zie de installatiehandleiding van de
hydromodule.
Stroomkabel met stekker voor Duitsland (EKGSPOWCAB)
Stroomkabel voor lay-out met gescheiden elektrische voeding, nodig
voor installaties in Duitsland.
Voor de installatie-instructies, zie de installatiehandleiding van de
stroomkabel.
Multizoning-basisunit en bedrade thermostaten
(EKWUFHTA1V3, EKWCTRDI1V3, EKWCTRAN1V3)
Multizoning-basisunit (EKWUFHTA1V3) en thermostaten voor
multizone-regeling van vloerverwarming en radiatoren. Zowel de
opties voor digitale (EKWCTRDI1V3) als deze voor de analoge
(EKWCTRAN1V3) bedrade thermostaten zijn beschikbaar.
Voor meer informatie, zie de installatiehandleiding van de
multizoning-basisunit en de van toepassing zijnde thermostaat.
5Richtlijnen met betrekking tot
mogelijke toepassingen
INFORMATIE
▪ De afstandbinnensensor kan alleen gebruikt worden
wanneer de gebruikersinterface met de
kamerthermostaatfunctie geconfigureerd is.
▪ U kunt alleen hetzij de afstandbinnensensor, hetzij de
afstandbuitensensor aansluiten.
PC-kabel (EKPCCAB)
De PC-kabel maakt een verbinding tussen de schakelkast van de
binnenunit en een PC. Dit maakt het mogelijk om de software van de
binnenunit te updaten.
Voor de installatie-instructies, zie de installatiehandleiding van de
PC-kabel.
Warmtepompconvector (FWXV)
Om ruimteverwarming/-koeling te kunnen leveren, kunnen
warmtepompconvectoren (FWXV) worden gebruikt.
Voor installatie-instructies, zie de installatiehandleiding van de
warmtepompconvectoren en het bijlageboek voor optionele
uitrustingen.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
10
5.1Overzicht: Richtlijnen met
betrekking tot mogelijke
toepassingen
Deze richtlijnen bieden een overzicht van de mogelijkheden vanhet
warmtepompsysteem.
OPMERKING
▪ De afbeeldingen in deze richtlijnen zijn alleen ter
informatie bedoeld en mogen NIET als dusdanig als
gedetailleerde hydraulische schema's of grafieken
gebruikt worden. De gedetailleerde hydraulische
maatvoeringen en het gedetailleerd hydraulisch in
evenwicht brengen worden hier NIET getoond; deze
maken deel uit van de verantwoordelijkheden van de
installateur.
▪ Voor meer informatie over de configuratie-instellingen
om de werking van de warmtepomp te optimaliseren,
zie "10Configuratie"op pagina56.
Dit hoofdstuk bevat richtlijnen met betrekking tot mogelijke
toepassingen voor:
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
5 Richtlijnen met betrekking tot mogelijke toepassingen
B
A
a
b
▪ Het ruimteverwarming/koelingsysteem in/opstellen
▪ Een extra warmtebron voor ruimteverwarming in/opstellen
▪ De tank voor warm tapwater in/opstellen
▪ De energiemeting instellen
▪ De regeling van het energieverbruik instellen
▪ Een externe temperatuursensor opstellen
▪ De passieve koeling instellen
▪ De lagedrukschakelaar van de pekel instellen
Het warmtepompsysteem levert aanvoerwater aan warmteafgevers
in een of meerdere kamers.
Omdat het systeem de mogelijkheid biedt om de temperatuur in elke
kamer zeer soepel te regelen, is het nodig dat u eerst de volgende
vragen beantwoordt:
▪ Hoeveel kamers worden er verwarmd of gekoeld door het
warmtepompsysteem?
▪ Welke soorten warmteafgevers gebruikt u in elke kamer en
hoeveel bedraagt hun aanvoertemperatuur waarvoor zij
ontworpen werden?
Eens de vereisten inzake ruimteverwarming/koeling duidelijk zijn,
adviseren wij onderstaande in-/opstellingsrichtlijnen te volgen.
OPMERKING
Indien een uitwendige kamerthermostaat wordt gebruikt,
zal de uitwendige kamerthermostaat de vorstbescherming
kamer bedienen. Vorstbescherming kamer is echter alleen
mogelijk wanneer [C.2] Ruimteverwarming/-koeling
INGESCHAKELD is.
INFORMATIE
Wanneer een uitwendige kamerthermostaat wordt gebruikt
en Vorstbescherming kamer dient in alle omstandigheden
gegarandeerd te zijn, dan moet u de automatische
noodstop [A.6.C] op 1 zetten.
OPMERKING
Er kan een overdrukomloopklep in het systeem worden
geïntegreerd. Denk erom dat deze klep mogelijk niet op de
afbeeldingen wordt getoond.
5.2.1Een enkele kamer
Vloerverwarming of radiatoren –Bedrade
kamerthermostaat
Opstelling
A Aanvoerwatertemperatuur primaire zone
B Een eenpersoonskamer
a Speciale interface voor menselijk comfort (BRC1HHDA
gebruikt als kamerthermostaat)
b Afstandbuitensensor
▪ Voor meer informatie over de aansluiting van de elektrische
bedrading op de unit, zie "8.2 Overzicht van de elektrische
verbindingen voor de uitwendige en inwendige stelmotoren" op
pagina34.
▪ De vloerverwarming of radiatoren zijn rechtstreeks op de
binnenunit aangesloten.
▪ De kamertemperatuur wordt geregeld door de speciale interface
voor menselijk comfort (BRC1HHDA, die als kamerthermostaat
gebruikt wordt).
Configuratie
InstellingWaarde
Temperatuurregeling van de unit:
▪ #: [2.9]
▪ Code: [C-07]
Aantal watertemperatuurzones:
▪ #: [4.4]
▪ Code: [7-02]
2 (Kamerthermostaat): De unit
werkt op basis van de
omgevingstemperatuur van de
speciale interface voor menselijk
comfort.
0 (1 zone): Primair
Voordelen
▪ Grootste comfort en effectiviteit. De slimme
kamerthermostaatfunctie kan de gewenste
aanvoerwatertemperatuur verhogen of verlagen op basis van de
werkelijke kamertemperatuur (aanpassing). Dit resulteert in
volgende zaken:
▪ Een stabiele kamertemperatuur die aan de gewenste
temperatuur voldoet (groter comfort)
▪ Minder AAN/UIT-cycli (stiller, groter comfort en grotere
effectiviteit)
▪ De laagst mogelijke aanvoerwatertemperatuur (grotere
5 Richtlijnen met betrekking tot mogelijke toepassingen
B
A
a
b
c
B
A
a
b
▪ Gemakkelijk. U kunt de gewenste kamertemperatuur gemakkelijk
via de gebruikersinterface instellen:
▪ Voor uw dagelijkse behoeften kunt u voorgeprogrammeerde
waarden en programma's gebruiken.
▪ Om af te wijken van uw dagelijkse behoeften kunt u tijdelijk
afwijken van de voorgeprogrammeerde waarden en
programma's of de vakantiestand gebruiken.
Vloerverwarming of radiatoren –Draadloze
kamerthermostaat
Opstelling
A Aanvoerwatertemperatuur primaire zone
B Een eenpersoonskamer
a Ontvanger voor de draadloze externe kamerthermostaat
b Draadloze externe kamerthermostaat
c Afstandbuitensensor
▪ Voor meer informatie over de aansluiting van de elektrische
bedrading op de unit, zie "8.2 Overzicht van de elektrische
verbindingen voor de uitwendige en inwendige stelmotoren" op
pagina34.
▪ De vloerverwarming of radiatoren zijn rechtstreeks op de
binnenunit aangesloten.
▪ De kamertemperatuur wordt geregeld door de draadloze externe
kamerthermostaat (optionele apparatuur EKRTR1).
Configuratie
InstellingWaarde
Temperatuurregeling van de unit:
▪ #: [2.9]
▪ Code: [C-07]
Aantal watertemperatuurzones:
▪ #: [4.4]
▪ Code: [7-02]
Externe kamerthermostaat voor
de primaire zone:
▪ #: [2.A]
▪ Code: [C-05]
Voordelen
▪ Draadloos. De Daikin externe kamerthermostaat is beschikbaar
in een draadloze versie.
▪ Efficiëntie. Hoewel de externe kamerthermostaat alleen AAN/
UIT-signalen doorstuurt, werd hij specifiek voor het
warmtepompsysteemontworpen.
1 (Externekamerthermostaat): De unit
werkt op basis van de externe
thermostaat.
0 (1 zone): Primair
1 (1 contact): Als de gebruikte
externe kamerthermostaat of
warmtepompconvectorenkel een
thermo AAN/UIT-staat kan
sturen. Geen onderscheid tussen
een vraag naar verwarming of
een vraag naar koeling.
▪ Comfort. In het geval van vloerverwarming zorgt de draadloze
externe kamerthermostaat ervoor dat er tijdens het koelen geen
condensatie op de vloer optreedt door de vochtigheid in de kamer
te meten.
Warmtepompconvectoren
Opstelling
A Aanvoerwatertemperatuur primaire zone
B Een eenpersoonskamer
a Afstandsbediening van de warmtepompconvectoren
b Afstandbuitensensor
▪ Voor meer informatie over de aansluiting van de elektrische
bedrading op de unit, zie "8.2 Overzicht van de elektrische
verbindingen voor de uitwendige en inwendige stelmotoren" op
pagina34.
▪ De warmtepompconvectoren zijn rechtstreeks op de binnenunit
aangesloten.
▪ De gewenste kamertemperatuur wordt ingesteld via de
afstandsbediening van de warmtepompconvectoren.
▪ Het signaal om ruimteverwarming/koeling te vragen wordt naar
een digitale input op de binnenunit gestuurd (X2M/35 en X2M/30).
▪ De bedrijfsmodus wordt naar de warmtepompconvectoren
gestuurd door een digitale output op de binnenunit (X2M/4 en
X2M/3).
INFORMATIE
Wanneer meerdere warmtepompconvectoren gebruikt
worden, controleer of elke warmtepompconvector wel
degelijk het infraroodsignaal ontvangt van de
afstandsbediening van de warmtepompconvectoren.
Configuratie
InstellingWaarde
Temperatuurregeling van de unit:
▪ #: [2.9]
▪ Code: [C-07]
Aantal watertemperatuurzones:
▪ #: [4.4]
▪ Code: [7-02]
Externe kamerthermostaat voor
de primaire zone:
▪ #: [2.A]
▪ Code: [C-05]
1 (Externekamerthermostaat): De unit
werkt op basis van de externe
thermostaat.
0 (1 zone): Primair
1 (1 contact): Als de gebruikte
externe kamerthermostaat of
warmtepompconvectorenkel een
thermo AAN/UIT-staat kan
sturen. Geen onderscheid tussen
een vraag naar verwarming of
een vraag naar koeling.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
12
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
5 Richtlijnen met betrekking tot mogelijke toepassingen
M1
B
A
b
a
T
CB
A
a
b
Voordelen
▪ Koeling. De warmtepompconvector biedt naast een
verwarmingscapaciteit ook een uitstekende koelcapaciteit.
▪ Efficiëntie. Optimale energie-effectiviteit omwille van de
▪ De ruimtekoeling wordt alleen door de warmtepompconvectoren
geleverd. De vloerverwarming wordt door de afsluiter afgesloten.
Opstelling
InstellingWaarde
Aantal watertemperatuurzones:
▪ #: [4.4]
▪ Code: [7-02]
Externe kamerthermostaat voor
de primaire zone:
▪ #: [2.A]
▪ Code: [C-05]
Voordelen
▪ Koeling. De warmtepompconvectoren bieden naast een
verwarmingscapaciteit ook een uitstekende koelcapaciteit.
▪ Efficiëntie. Vloerverwarming levert de beste prestaties met het
warmtepompsysteem.
▪ Comfort. De combinatie van twee types van warmteafgevers
zorgt voor:
▪ Het uitstekende verwarmingscomfort van de vloerverwarming
▪ Het uitstekende koelcomfort van de warmtepompconvectoren
0 (1 zone): Primair
1 (1 contact): Als de gebruikte
externe kamerthermostaat of
warmtepompconvectorenkel een
thermo AAN/UIT-staat kan
sturen. Geen onderscheid tussen
een vraag naar verwarming of
een vraag naar koeling.
5.2.2Meerdere kamers – Eén AWT-zone
Als alleen 1 aanvoerwatertemperatuurzone nodig is, omdat de
gewenste aanvoerwatertemperatuur van alle warmteafgevers
dezelfde is, hebt u GEEN mengklepstation nodig (economisch).
Voorbeeld: Als het warmtepompsysteem gebruikt wordt om 1 vloer
te verwarmen, waarbij alle kamers dezelfde warmteafgevers
hebben.
A Aanvoerwatertemperatuur primaire zone
B Een eenpersoonskamer
a Afstandsbediening van de warmtepompconvectoren
b Afstandbuitensensor
▪ Voor meer informatie over de aansluiting van de elektrische
bedrading op de unit, zie "8.2 Overzicht van de elektrische
verbindingen voor de uitwendige en inwendige stelmotoren" op
pagina34.
▪ De warmtepompconvectoren zijn rechtstreeks op de binnenunit
aangesloten.
▪ Een afsluiter (ter plaatse te voorzien) wordt voor de
vloerverwarming geplaatst om condensatie op de vloer te
vermijden tijdens het koelen.
▪ De gewenste kamertemperatuur wordt ingesteld via de
afstandsbediening van de warmtepompconvectoren.
▪ Het signaal om ruimteverwarming/koeling te vragen wordt naar
een digitale input op de binnenunit gestuurd (X2M/35 en X2M/30).
▪ De bedrijfsmodus wordt naar de volgende toestellen door een
digitale output op de binnenunit gestuurd (X2M/4 en X2M/3):
▪ De warmtepompconvectoren
▪ De afsluiter
Configuratie
InstellingWaarde
Temperatuurregeling van de unit:
▪ #: [2.9]
▪ Code: [C-07]
1 (Externekamerthermostaat): De unit
werkt op basis van de externe
thermostaat.
Vloerverwarming of radiatoren –
Thermostaatkranen
Als u de kamers met vloerverwarming of radiatoren verwarmt, wordt
de temperatuur van de primaire kamer meestal via een thermostaat
geregeld (dit kan de speciale interface voor menselijk comfort
(BRC1HHDA) zijn of een externe kamerthermostaat), terwijl de
temperatuur in de andere kamers via thermostaatkranen geregeld
wordt: deze openen of sluiten zich in functie van de
kamertemperatuur.
Opstelling
A Aanvoerwatertemperatuur primaire zone
B Kamer 1
C Kamer 2
a Speciale interface voor menselijk comfort (BRC1HHDA
5 Richtlijnen met betrekking tot mogelijke toepassingen
M1M2
CB
A
a
c
a
b
CB
A
aa
b
▪ Voor meer informatie over de aansluiting van de elektrische
bedrading op de unit, zie "8.2 Overzicht van de elektrische
verbindingen voor de uitwendige en inwendige stelmotoren" op
pagina34.
▪ De vloerverwarming van de primaire kamer is rechtstreeks op de
binnenunit aangesloten.
▪ De kamertemperatuur van de primaire kamer wordt geregeld door
de speciale interface voor menselijk comfort (BRC1HHDA, die als
kamerthermostaat gebruikt wordt).
▪ Een thermostaatkraan is voor de vloerverwarming in elk van de
andere kamers geplaatst.
INFORMATIE
Pas op met situaties waar de primaire kamer door een
andere verwarmingsbron verwarmd kan worden.
Voorbeeld: open haarden.
Configuratie
InstellingWaarde
Temperatuurregeling van de unit:
▪ #: [2.9]
▪ Code: [C-07]
Aantal watertemperatuurzones:
2 (Kamerthermostaat): De unit
werkt op basis van de
omgevingstemperatuur van de
gebruikersinterface.
0 (1 zone): Primair
▪ #: [4.4]
▪ Code: [7-02]
Voordelen
▪ Gemakkelijk. Zelfde installatie als voor 1 kamer, maar met
thermostaatkranen.
▪ De bedrijfsmodus wordt ingesteld door de gebruikersinterface in
de binnenunit. Let op: de bedrijfsmodus van elke
kamerthermostaat moet ingesteld worden om overeen te
stemmen met de binnenunit.
▪ De kamerthermostaten zijn op de afsluiters aangesloten, maar
moeten NIET op de binnenunit worden aangesloten. De
binnenunit zal constant aanvoerwater leveren, met de
mogelijkheid een aanvoerwaterprogramma te programmeren.
Configuratie
InstellingWaarde
Temperatuurregeling van de unit:
▪ #: [2.9]
0 (Vertrekwater): De unit werkt
op basis van de
aanvoerwatertemperatuur.
▪ Code: [C-07]
Aantal watertemperatuurzones:
0 (1 zone): Primair
▪ #: [4.4]
▪ Code: [7-02]
Voordelen
Vergeleken met vloerverwarming of radiatoren voor één kamer:
▪ Comfort. U kunt de gewenste kamertemperatuur, inclusief
programma's, voor elke kamer via de kamerthermostaten
instellen.
Warmtepompconvectoren – Meerdere kamers
Opstelling
Vloerverwarming of radiatoren –Meerdere externe
kamerthermostaten
Opstelling
A Aanvoerwatertemperatuur primaire zone
B Kamer 1
C Kamer 2
a Externe kamerthermostaat
b Afstandbuitensensor
c Omloopklep
▪ Voor meer informatie over de aansluiting van de elektrische
bedrading op de unit, zie "8.2 Overzicht van de elektrische
verbindingen voor de uitwendige en inwendige stelmotoren" op
pagina34.
▪ Voor elke kamer wordt een (ter plaatse te voorziene) afsluiter
geplaatst om geen toevoer van aanvoerwater te hebben wanneer
er geen verwarming of koeling gevraagd wordt.
▪ Er moet een omloopklep geplaatst worden om het water opnieuw
te laten circuleren wanneer alle afsluiters gesloten zijn.
A Aanvoerwatertemperatuur primaire zone
B Kamer 1
C Kamer 2
a Afstandsbediening van de warmtepompconvectoren
b Afstandbuitensensor
▪ Voor meer informatie over de aansluiting van de elektrische
bedrading op de unit, zie "8.2 Overzicht van de elektrische
verbindingen voor de uitwendige en inwendige stelmotoren" op
pagina34.
▪ De gewenste kamertemperatuur wordt ingesteld via de
afstandsbediening van de warmtepompconvectoren.
▪ De bedrijfsmodus wordt ingesteld door de gebruikersinterface in
de binnenunit.
▪ De signalen van elke warmtepompconvector om verwarming of
koeling te vragen zijn in parallel op de digitale input van de
binnenunit aangesloten (X2M/35 en X2M/30). De binnenunit zal
alleen aanvoerwatertemperatuur leveren wanneer dit werkelijk
gevraagd wordt.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
14
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
5 Richtlijnen met betrekking tot mogelijke toepassingen
M1
M1
CB
A
ab
c
INFORMATIE
Voor nog meer comfort en betere prestaties, adviseren we
de optie met afsluiterkit EKVKHPC op elke
warmtepompconvector te plaatsen.
Configuratie
InstellingWaarde
Temperatuurregeling van de unit:
▪ #: [2.9]
▪ Code: [C-07]
Aantal watertemperatuurzones:
▪ #: [4.4]
▪ Code: [7-02]
Voordelen
Vergeleken met dewarmtepompconvectoren voor één kamer:
▪ Comfort. U kunt de gewenste kamertemperatuur, inclusief
programma's, voor elke kamer via de afstandsbediening van
dewarmtepompconvectoren instellen.
1 (Externekamerthermostaat): De unit
werkt op basis van de externe
thermostaat.
▪ Voor elke kamer met vloerverwarming: de gewenste
kamertemperatuur wordt via de externe (draadloze of bedrade)
kamerthermostaat ingesteld.
▪ De bedrijfsmodus wordt ingesteld door de gebruikersinterface in
de binnenunit. Let op: de bedrijfsmodus van elke externe
kamerthermostaat en afstandsbediening van de
warmtepompconvectoren moet ingesteld worden om met de
binnenunit overeen te stemmen.
INFORMATIE
Voor nog meer comfort en betere prestaties, adviseren we
de optie met afsluiterkit EKVKHPC op elke
warmtepompconvector te plaatsen.
Configuratie
InstellingWaarde
Temperatuurregeling van de unit:
▪ #: [2.9]
▪ Code: [C-07]
Aantal watertemperatuurzones:
▪ #: [4.4]
▪ Code: [7-02]
0 (Vertrekwater): De unit werkt
op basis van de
aanvoerwatertemperatuur.
0 (1 zone): Primair
5.2.3Meerdere kamers –TweeAWT-zones
Als de warmteafgevers die voor elke kamer gekozen werden, voor
verschillende aanvoerwatertemperaturen ontworpen zijn, kunt u
verschillende aanvoerwatertemperatuurzones gebruiken (maximum
2).
In dit document:
▪ Primaire zone = de zone met de laagste ontwerptemperatuur in
verwarming en de hoogste ontwerptemperatuur in koeling
▪ Secundaire zone = de zone met de hoogste ontwerptemperatuur
in verwarming en de laagste ontwerptemperatuur in koeling.
A Aanvoerwatertemperatuur primaire zone
B Kamer 1
C Kamer 2
a Externe kamerthermostaat
b Afstandsbediening van de warmtepompconvectoren
c Afstandbuitensensor
▪ Voor meer informatie over de aansluiting van de elektrische
bedrading op de unit, zie "8.2 Overzicht van de elektrische
verbindingen voor de uitwendige en inwendige stelmotoren" op
pagina34.
▪ Voor elke kamer met warmtepompconvectoren: de
warmtepompconvectoren zijn rechtstreeks op de binnenunit
aangesloten.
▪ Voor elke kamer met vloerverwarming: er zijn twee (ter plaatse te
voorziene) afsluiters voor de vloerverwarming:
▪ Een afsluiter om te verhinderen dat warm water geleverd wordt
wanneer de kamer niet vraagt om verwarmd te worden
▪ Een afsluiter om geen condensatie op de vloer te hebben
tijdens het koelen van de kamers met
warmtepompconvectoren.
▪ Voor elke kamer met warmtepompconvectoren: de gewenste
kamertemperatuur wordt via de afstandsbediening van de
warmtepompconvectoren ingesteld.
VOORZICHTIG
Als er meer dan een aanvoerwaterzone is, moet u
STEEDS een mengklepstation in de primaire zone
plaatsen om de aanvoerwatertemperatuur te verlagen (in
verwarming) als de secundaire zone verwarming/koeling
vraagt.
5 Richtlijnen met betrekking tot mogelijke toepassingen
C
A
E
B
D
a
b
a
de
c
Opstelling
A Aanvoerwatertemperatuur secundaire zone
B Kamer 1
C Kamer 2
D Aanvoerwatertemperatuur primaire zone
E Kamer 3
a Afstandsbediening van de warmtepompconvectoren
b Speciale interface voor menselijk comfort (BRC1HHDA
gebruikt als kamerthermostaat)
c Afstandbuitensensor
d Mengklepstation
e Drukregelklep
INFORMATIE
Monteer een drukregelklap voor het mengklepstation. De
reden hiervoor is om een evenwichtige waterdebiet te
hebben tussen de aanvoerwatertemperatuur voor de
primaire zone en de aanvoerwatertemperatuur voor de
secundaire zone in functie van de nodige capaciteit voor
beide watertemperatuurzones.
▪ Voor meer informatie over de aansluiting van de elektrische
bedrading op de unit, zie "8.2 Overzicht van de elektrische
verbindingen voor de uitwendige en inwendige stelmotoren" op
pagina34.
▪ Voor de primaire zone:
▪ Een mengklepstation is voor de vloerverwarming geplaatst.
▪ De pomp van het mengklepstation wordt gestuurd door het
AAN/UIT-signaal van de binnenunit (X2M/29 en X2M/21; output
van de normaal gesloten afsluiters).
▪ De kamertemperatuur wordt geregeld door de speciale
interface voor menselijk comfort (BRC1HHDA, die als
kamerthermostaat gebruikt wordt).
▪ Voor de secundaire zone:
▪ De warmtepompconvectoren zijn rechtstreeks op de binnenunit
aangesloten.
▪ De gewenste kamertemperatuur wordt voor elke kamer
ingesteld via de afstandsbediening van de
warmtepompconvectoren.
▪ De signalen van elke warmtepompconvector om verwarming of
koeling te vragen zijn in parallel op de digitale input van de
binnenunit aangesloten (X2M/35a en X2M/30). De binnenunit
zal alleen de gewenste secundaire aanvoerwatertemperatuur
leveren wanneer dit werkelijk gevraagd wordt.
▪ De bedrijfsmodus wordt ingesteld door de gebruikersinterface in
de binnenunit. Let op: de bedrijfsmodus van elke externe
afstandsbediening van de warmtepompconvectoren moet
ingesteld worden om met de binnenunit overeen te stemmen.
Configuratie
InstellingWaarde
Temperatuurregeling van de unit:
▪ #: [2.9]
▪ Code: [C-07]
Aantal watertemperatuurzones:
▪ #: [4.4]
▪ Code: [7-02]
In geval van
warmtepompconvectoren:
Externe kamerthermostaat voor
de secundaire zone:
▪ #: [3.A]
▪ Code: [C-06]
Output afsluiterIngesteld om de thermovraag
AfsluiterAls de primaire zone tijdens de
Op het mengklepstationStel de gewenste primaire
Voordelen
▪ Comfort.
▪ De slimme kamerthermostaatfunctie kan de gewenste
aanvoerwatertemperatuur verhogen of verlagen op basis van
de werkelijke kamertemperatuur (aanpassing).
▪ De combinatie van de twee warmteafgiftesystemen biedt het
excellente verwarmingscomfort voor de vloerverwarming en
tevens het excellente koelcomfort van de
warmtepompconvectoren.
▪ Efficiëntie.
▪ Afhankelijk van de vraag zal de binnenunit verschillende
aanvoerwatertemperaturen leveren om aan de gewenste
temperatuur van de verschillende warmteafgevers te voldoen.
▪ Vloerverwarming levert de beste prestaties met het
warmtepompsysteem.
2 (Kamerthermostaat): De unit
werkt op basis van de
omgevingstemperatuur van de
speciale interface voor menselijk
comfort.
Let op:
▪ Primaire kamer = speciale
interface voor menselijk
comfort gebruikt als
kamerthermostaatfunctie
▪ Andere kamers = externe
kamerthermostaatfunctie
1 (2 zones): Primair + secundair
1 (1 contact): Als de gebruikte
externe kamerthermostaat of
warmtepompconvector enkel een
thermo AAN/UIT-staat kan
sturen. Geen onderscheid tussen
een vraag naar verwarming of
een vraag naar koeling.
van de primaire zone te volgen.
koelstand afgesloten moet
worden om geen condensatie op
de vloer te hebben, stel dit dan
dienovereenkomstig in.
aanvoerwatertemperatuur voor
verwarming en/of koeling in.
5.3Een extra warmtebron voor
ruimteverwarming in/opstellen
▪ Ruimteverwarming kan worden geleverd door:
▪ De binnenunit
▪ Een op het systeem aangesloten extra (ter plaatse te
voorziene) ketel
▪ Als de kamerthermostaat om verwarming vraagt, zal de binnenunit
of de extra ketel beginnen te werken in functie van de
buitentemperatuur (status van de omschakeling naar een externe
warmtebron). Als de extra ketel de toelating krijgt, wordt de
ruimteverwarming door de binnenunit UIT-geschakeld.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
16
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
5 Richtlijnen met betrekking tot mogelijke toepassingen
B
A
b
a
c
c
d
e
f
d
g
L
N
H
Com
A
K2AK1A
X2M
B
TI
K2AK1A
Indoor/Auto/Boiler
35 30X Y
Indoor
▪ Een bivalente werking is alleen mogelijk voor ruimteverwarming,
NIET om warm tapwater te produceren. Het warm tapwater wordt
altijd door de op de binnenunit aangesloten warmtapwatertank
geproduceerd.
INFORMATIE
▪ Tijdens het verwarmen via de warmtepomp zal de
warmtepomp werken om de gewenste temperatuur te
bereiken die via de gebruikersinterface werd ingesteld.
Wanneer de weersafhankelijke werking is geactiveerd,
wordt de watertemperatuur automatisch bepaald op
basis van de buitentemperatuur.
▪ Tijdens het verwarmen via de extra ketel zal de extra
ketel werken om de gewenste watertemperatuur te
bereiken die via de bediening van de extra ketel werd
ingesteld.
Opstelling
▪ Integreer de extra ketel als volgt:
▪ Om de warmteafgevers op/in te stellen, zie "5.2 Het
A Aanvoerwatertemperatuur primaire zone
B Een eenpersoonskamer
a Speciale interface voor menselijk comfort (BRC1HHDA
gebruikt als kamerthermostaat)
b Afstandbuitensensor
c Terugslagklep (ter plaatse te voorzien)
d Afsluiter (ter plaatse te voorzien)
e Extra ketel (ter plaatse te voorzien)
f Extra ketelthermostaat (ter plaatse te voorzien)
g Aquastat-klep (ter plaatse te voorzien)
OPMERKING
▪ Controleer of de extra ketel en zijn integratie in het
systeem voldoen aan de geldende wetgeving.
▪ Daikin is NIET verantwoordelijk voor foute of onveilige
situaties in het systeem van de extra ketel.
is dan 55°C. Om dit te bereiken:
▪ Stel de gewenste watertemperatuur via bediening van de extra
ketel in op maximum 55°C.
▪ Plaats een aquastatklep in het retourwaterdebiet van de
warmtepomp. Stel de aquastatklep in om dicht te gaan boven
de 55°C en open te gaan onder de 55°C.
aanwezig zijn. De binnenunit bevat GEEN expansievat.
digitale I/O-printplaat aan op de thermostaat van de extra ketel.
Zie "8.2.8 De omschakeling naar de externe warmtebron
aansluiten"op pagina40.
BTIIngang boilerthermostaat
A Hulpcontact (normaal gesloten)
H Vraag om verwarming kamerthermostaat (optioneel)
K1A Hulprelais voor inschakelen van binnenunit (ter plaatse te
voorzien)
K2A Hulprelais voor inschakelen van ketel (ter plaatse te
voorzien)
Indoor Binnenunit
Auto Automatisch
Boiler Ketel
OPMERKING
▪ Zorg ervoor dat het hulpcontact voldoende differentiaal
of tijdsvertraging heeft, zodat er niet veelvuldig tussen
de binnenunit en de extra ketel omgeschakeld wordt.
▪ Als het hulpcontact een buitentemperatuurthermostaat
is, moet de thermostaat in de schaduw geplaatst
worden, zodat hij niet door de zon beïnvloed of AAN/
UITgeschakeld wordt.
▪ Veelvuldig omschakelen kan corrosie van de extra
ketel veroorzaken. Voor meer informatie, neem contact
op met de fabrikant van de extra ketel.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
17
5 Richtlijnen met betrekking tot mogelijke toepassingen
A
c
ab
5.4De tank voor warm tapwater in/
opstellen
5.4.1Systeemlayout – Ingebouwde
warmtapwatertank
A Warm tapwater
a Koud water IN
b Warm water UIT
c Afstandbuitensensor
5.4.2Het volume en de gewenste temperatuur
selecteren voor de warmtapwatertank
Mensen ervaren water als heet als het water een temperatuur van
40°C heeft. Om deze reden wordt het warmtapwaterverbruik steeds
uitgedrukt in equivalent warmwatervolume aan 40°C. U kunt
evenwel de temperatuur van de warmtapwatertank hoger instellen
(bijv. op 53°C) en dit water dan met koud water (bijv. op 15°C)
vermengen.
De gewenste temperatuur selecteren voor de warmtapwatertank
gebeurt als volgt:
1Het warmtapwaterverbruik bepalen (equivalent
warmwatervolume op 40°C).
2De gewenste temperatuur selecteren voor de
warmtapwatertank bepalen.
Het warmtapwaterverbruik bepalen
Beantwoord de volgende vragen en bereken het
warmtapwaterverbruik (equivalent warmwatervolume op 40°C) met
typische watervolumes:
VraagTypisch watervolume
Hoeveel douches zijn er per dag
nodig?
Hoeveel baden zijn er per dag
nodig?
Hoeveel water is er per dag
nodig voor de gootsteen?
Zijn er andere behoeften aan
warm tapwater?
Voorbeeld: Als het warmtapwaterverbruik van een gezin
(4personen) per dag als volgt verdeeld is:
▪ 3douches
▪ 1bad
▪ 3gootsteenvolumes
Dan is het verbruik aan warm tapwater =
(3×100l)+(1×150l)+(3×10l)=480l
1douche = 10min×10l/min =
100l
1bad = 150l
1gootsteen = 2min×5l/min =
10l
—
De gewenste temperatuur voor de warmtapwatertank bepalen
FormuleVoorbeeld
V1=V2+V2×(T2−40)/(40−T1)Als:
▪ V2=180l
▪ T2=54°C
▪ T1=15°C
Dan is V1=280l
V1Warmtapwaterverbruik (equivalent warmwatervolume op
40°C)
V2Nodig warmtapwatertankvolume als slechts één maal
opgewarmd
T2Temperatuur warmtapwatertank
T1Temperatuur koud water
INFORMATIE
Volume van de warmtapwatertank. U kunt geen volume
kiezen voor de warmtapwatertank omdat deze alleen met
één volume beschikbaar is.
Tips om energie te besparen
▪ Als het warmtapwaterverbruik van dag tot dag verschilt, kunt u
een weekprogramma programmeren met verschillende gewenste
warmtapwatertanktemperaturen voor elke dag.
▪ Hoe lager de gewenste warmtapwatertanktemperatuur, hoe
economischer.
▪ De warmtepomp zelf kan warm tapwater van maximum 55°C
produceren. De elektrische weerstand (back-upverwarming) die in
de warmtepomp is geïntegreerd, kan deze temperatuur verhogen.
Hierdoor verbruikt u echter meer energie. We adviseren de
gewenste warmtapwatertanktemperatuur lager dan 55°C in te
stellen om de elektrische weerstand niet te moeten gebruiken.
▪ Als de warmtepomp warm tapwater produceert, kan deze geen
ruimte verwarmen. Als u gelijktijdig warm tapwater en
ruimteverwarming nodig hebt, adviseren we het warm tapwater
's nachts te produceren wanneer er minder ruimteverwarming
gevraagd wordt.
5.4.3Instelling en configuratie –
Warmtapwatertank
▪ Voor grote warmtapwaterverbruiken kunt u de warmtapwatertank
meerdere malen overdag opwarmen.
▪ Op de warmtapwatertank op te warmen tot de gewenste
warmtapwatertanktemperatuur kunt u de volgende
energiebronnen gebruiken:
▪ De thermodynamische cyclus van de warmtepomp
▪ Elektrische back-upverwarming
▪ Voor meer informatie over het optimaliseren van het
energieverbruik om warm tapwater te produceren: zie
"10Configuratie"op pagina56.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
18
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
5 Richtlijnen met betrekking tot mogelijke toepassingen
a
c
b
d
A
cde
a
b
A
5.4.4Warmtapwaterpomp voor ogenblikkelijk
warm water
Opstelling
A Warm tapwater
a Koud water IN
b UITGANG warm tapwater (douche (ter plaatse te
voorzien))
c Warmtapwaterpomp (ter plaatse te voorzien)
d Hercirculatieaansluiting
▪ Door een warmtapwaterpomp aan te sluiten stroomt ogenblikkelijk
warm water uit de kraan.
▪ De warmtapwaterpomp en de plaatsing ervan zijn ter plaatse te
voorzien en vallen onder de verantwoordelijkheid van de
installateur.
Voor meer informatie over het aansluiten van de
hercirculatieverbinding: zie "7.3.4De hercirculatieleiding
aansluiten"op pagina32.
Configuratie
▪ Voor meer informatie, zie "10Configuratie"op pagina56.
▪ U kunt een programma programmeren om de warmtapwaterpomp
via de gebruikersinterface te bedienen. Voor meer informatie, zie
de uitgebreide handleiding voor de gebruiker.
5.4.5Warmtapwaterpomp voor desinfectie
Opstelling
Configuratie
De binnenunit kan de werking van de warmtapwaterpomp regelen.
Voor meer informatie, zie "10Configuratie"op pagina56.
5.5De energiemeting instellen
▪ Via de gebruikersinterface kunt u de volgende energiegegevens
aflezen:
▪ Geproduceerde warmte
▪ Verbruikte energie
▪ U kunt de energiegegevens aflezen:
▪ Voor de ruimteverwarming
▪ Voor de ruimtekoeling
▪ Om warm tapwater te produceren
▪ U kunt de energiegegevens aflezen:
▪ Per maand
▪ Per jaar
INFORMATIE
De berekende geproduceerde warmte en energieverbruik
zijn bij benadering, daar de nauwkeurigheid niet
gegarandeerd kan worden.
5.5.1Geproduceerde warmte
INFORMATIE
De sensoren die gebruikt worden om de geproduceerde
warmte te berekenen, worden automatisch geijkt.
▪ De geproduceerde warmte wordt intern berekend op basis van:
▪ De aanvoerwatertemperatuur en de retourwatertemperatuur
▪ Het debiet
▪ Instelling en configuratie: geen bijkomende apparatuur vereist.
5.5.2Verbruikte energie
U kunt de verbruikte energie op de volgende manieren bepalen:
▪ Door het te berekenen
▪ Via metingen
INFORMATIE
U kunt deze manieren niet combineren: de verbruikte
energie berekenen (voor de back-upverwarming, bijv.) en
de verbruikte energie meten (voor de rest van de unit, bijv.)
gaat dus niet. Als u dat toch zou doen, zullen de
A Warm tapwater
a Koud water IN
b UITGANG warm tapwater (douche (ter plaatse te
voorzien))
c Warmtapwaterpomp (ter plaatse te voorzien)
d Verwarmingselement (ter plaatse te voorzien)
e Terugslagklep (ter plaatse te voorzien)
▪ De warmtapwaterpomp dient ter plaatse te worden voorzien en de
installatie ervan valt onder de verantwoordelijkheid van de
installateur.
▪ De temperatuur van de warmtapwatertank tot maximum 60°C
ingesteld worden. Indien de geldende wetgeving een hogere
desinfectietemperatuur voorschrijft, kunt u (zoals hoger getoond)
een warmtapwaterpomp en een verwarmingselement aansluiten.
▪ Indien de geldende wetgeving vereist dat de waterleidingen tot het
aftappunt gedesinfecteerd worden, kunt u een warmtapwaterpomp
en een verwarmingselement (indien nodig) zoals hoger getoond
aansluiten.
▪ De verbruikte energie wordt intern berekend op basis van:
▪ Het werkelijk opgenomen vermogen van de binnenunit
▪ De ingestelde capaciteit van de back-upverwarming
▪ De spanning
▪ Op/instelling en configuratie: Geen.
De verbruikte energie meten
▪ Deze manier heeft de voorkeur omdat ze nauwkeuriger is.
▪ Ze vereist wel externe energiemeters.
▪ In/opstelling en configuratie: wanneer elektrische-energiemeters
gebruikt worden, stel het aantal pulsen/kWh voor elke
energiemeter in via de gebruikersinterface.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
19
5 Richtlijnen met betrekking tot mogelijke toepassingen
a1
F1B
450896.005
5
8
0
1
5
0
0
0
C1
cde
b1
X5M/5+6
C5C1
a1
b1
F2B
F1B
5
8
0
1
5
0
0
0
450896.005
cde
X5M/5+6
a2
F1B
C1C2
cd
S1S
5
8
0
1
5
0
0
0
450896.005
e
X5M
b1
X5M/5+6
C1C3C2
C4
a2a3
b1
F1B
X5M/5+6 X5M/3+4
F2B
5
8
0
1
5
0
0
0
X5M
X2M
S1S
b2
5
8
0
1
5
0
0
0
450896.005
cde
INFORMATIE
Wanneer u het elektrische-energieverbruik meet, zorg
ervoor dat de elektrische-energiemeters de VOLLEDIGE
energietoevoer naar het systeem meten.
Lay-out elektrische voeding met energiemeters
In de meeste gevallen volstaat één energiemeter die het volledige
systeem meet (compressor, back-upverwarming en hydro).
EnergiemeterMetingenTypeAansluiting
1Volledig
In geval van elektrische voeding met voorkeur kWh-tarief met
aparte elektrische voeding met normaal kWh-tarief, hebt u 2
energiemeters nodig:
EnergiemeterMetingen
1Compressor en
2Hydro1N~X5M/3+4
Uitzonderlijke gevallen. U kunt in de volgende gevallen ook een
tweede energiemeter gebruiken:
▪ Het energiebereik van de eerst meter is onvoldoende.
▪ De energiemeter kan niet gemakkelijk in de elektriciteitskast
geplaatst worden.
▪ Een combinatie van driefasige rasters van 230 V en 400 V
(zeer ongebruikelijk) omwille van technische beperkingen van
energiemeters.
Voorbeelden van lay-out elektrische voeding met energiemeters
Voor meer bijzonderheden over C1~C5, zie "8.2.1De hoofdvoeding
aansluiten"op pagina35.
Voor meer bijzonderheden over de aansluiting van de energiemeters
op de unit, zie "8.2.4 De elektriciteitsmeters aansluiten" op
pagina38.
Elektrische voeding via één kabel
(=gecombineerde elektrische
voeding)
Uitgebreide handleiding voor de installateur
20
systeem
1N~ of 3N~
naargelang de
X5M/5+6
backupverwarming
(1)
backupverwarming
TypeAansluiting
1N~ of 3N~
X5M/5+6
naargelang de
backupverwarming
(1) In de software worden de gegevens van het
energieverbruik van beide meters opgeteld, zodat u NIET
hoeft in te stellen welke meter welk energieverbruik meet.
Elektrische voeding via dubbele
kabel (=gesplitste elektrische
voeding)
Elektrische voeding met voorkeur
kWh-tarief zonder aparte
elektrische voeding met normaal
Elektrische voeding met voorkeur
kWh-tarief en aparte elektrische
voeding met normaal kWh-tarief
kWh-tarief
a1 Elektrische kast voor elektrische voeding met normaal
kWh-tarief (1N~ of 3N~ naargelang de back-upverwarming)
a2 Elektrische kast voor elektrische voeding met voorkeur
kWh-tarief (1N~ of 3N~ naargelang de back-upverwarming)
a3 Elektrische kast voor de aparte elektrische voeding met
normaal kWh-tarief (1N~)
b1 Energiemeter 1 (1N~ of 3N~ naargelang de back-
upverwarming)
b2 Energiemeter2 (1N~)
c Compressor (1N~)
d Hydro (1N~)
e Back-upverwarming (1N~ of 3N~)
F1B Overstroomzekering
F2B Overstroomzekering
S1S Contact elektrische voeding met voorkeur kWh-tarief
5.6De regeling van het
energieverbruik instellen
U kunt de volgende besturingen van het energieverbruik gebruiken.
Voor meer informatie over de overeenkomstige instellingen, zie "De
besturing energieverbruik"op pagina83.
#De besturing van het energieverbruik
1 "5.6.1Continue vermogenbeperking"op pagina21
▪ Laat u toe het energieverbruik van het volledige
warmtepompsysteem te beperken (de som van de
binnenunit en de back-upverwarming) met een permanente
instelling.
▪ Beperking van het vermogen in kW of de stroom in A.
2 "5.6.2Vermogenbeperking door digitale ingangen
ingeschakeld"op pagina21
▪ Laat u toe het energieverbruik van het volledige
warmtepompsysteem te beperken (de som van de
binnenunit en de back-upverwarming) via 4 digitale
ingangen.
▪ Beperking van het vermogen in kW of de stroom in A.
3 "5.6.4Stroombeperking door stroomsensoren"op pagina22
▪ Laat u toe de door de huisbewoners verbruikte stroom te
beperken door de stroom van het warmtepompsysteem te
beperken (de som van de binnenunit en de backupverwarming).
▪ Beperking van de stroom in A.
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
5 Richtlijnen met betrekking tot mogelijke toepassingen
P
i
t
DI
a
b
a
b
A
B
1
2
3
4
5
A8P
P
i
t
DI4
DI3
DI1
a
b
#De besturing van het energieverbruik
4 "5.6.5BBR16-vermogenbeperking"op pagina22
▪ Beperking: Alleen van toepassing in het Zweeds.
▪ Laat u toe te voldoen aan de BBR16 voorschriften (Zweedse
Het energiebeheersysteem (ter plaatse te voorzien) bepaalt wanneer
een bepaald niveau van vermogenbeperking ingeschakeld moet
worden. Voorbeeld: Om het maximumvermogen van het volledige
huis te beperken (verlichting, huishoudtoestellen,
ruimteverwarming…).
energievoorschriften).
▪ Beperking van het vermogen in kW.
▪ Combineerbaar met de andere besturingen van het
energieverbruik. Als u dat doet, gebruikt de unit de meest
beperkte besturing.
OPMERKING
Er kan voor de warmtepomp een zekering worden
geïnstalleerd met een waarde die lager ligt dan
aanbevolen. Hiervoor moet u de lokale instelling [2‑0E]
aanpassen in overeenstemming met de maximaal
toegestane stroomsterkte voor de warmtepomp.
A Binnenunit
B Energiebeheersysteem
a Inschakeling vermogenbeperking (4digitale ingangen)
b Back-upverwarming
Onthoud dat de lokale instelling [2‑0E] voorrang heeft op
alle instellingen voor de besturing van het energieverbruik.
Wanneer het vermogen de warmtepomp beperkt, zal dit
leiden tot verminderde prestaties.
5.6.1Continue vermogenbeperking
Een continue vermogenbeperking is nuttig om ervoor te zorgen dat
het systeem steeds over een maximale energie- of stroomtoevoer
beschikt. In sommige landen beperkt de wetgeving het maximale
energieverbruik voor ruimteverwarming en het produceren van warm
tapwater.
PiOpgenomen vermogen
t Tijd
DI Digitale ingang (niveau vermogenbeperking)
a Vermogenbeperking ingeschakeld
b Werkelijke opgenomen vermogen
Op-/instelling en configuratie
▪ Geen bijkomend apparatuur nodig.
▪ Stel via de gebruikersinterface de instellingen voor de besturing
van het energieverbruik in [9.9] (voor de beschrijving van alle
instellingen, zie "10Configuratie"op pagina56):
▪ Selecteer de continue beperkingstand
▪ Selecteer het type van beperking (energievermogen in kW of
stroom in A)
▪ Geef het gewenste niveau van vermogenbeperking in
5.6.2Vermogenbeperking door digitale
Opstelling
▪ Vraag-printplaat (optie EKRP1AHTA) nodig.
▪ Er worden maximum vier digitale ingangen gebruikt om het
overeenstemmend niveau van vermogenbeperking in te
schakelen:
▪ Raadpleeg het bedradingsschema voor de specificaties van de
digitale ingangen en waarop deze aan te sluiten.
Configuratie
▪ Stel via de gebruikersinterface de instellingen voor de besturing
van het energieverbruik in [9.9] (voor de beschrijving van alle
instellingen, zie "10Configuratie"op pagina56):
▪ Selecteer begrenzing door digitale ingangen.
▪ Selecteer het type van beperking (energievermogen in kW of
▪ Stel het gewenste niveau van vermogenbeperking in dat met
PiOpgenomen vermogen
t Tijd
DI Digitale ingangen (niveaus vermogenbeperking)
a Vermogenbeperking ingeschakeld
b Werkelijke opgenomen vermogen
stroom in A).
elke digitale ingang overeenstemt.
INFORMATIE
Indien meer dan 1 digitale input (gelijktijdig) gesloten is, is
de voorrang van digitale input vast: DI4 voorrang>…>DI1.
ingangen ingeschakeld
Een vermogenbeperking is tevens nuttig in combinatie met een
energiebeheersysteem.
Het vermogen of de stroom van het volledige Daikin-systeem wordt
dynamisch door digitale ingangen beperkt (maximum vier stappen).
Elk niveau van vermogenbeperking kan via de gebruikersinterface
ingesteld worden door een van de volgende elementen te beperken:
De compressor heeft een betere effectiviteit dan de elektrische
verwarming. Om deze reden wordt de elektrische verwarming
beperkt en eerst UIT gezet. Het systeem beperkt het energieverbruik
in de volgende orde:
1Beperkt de back-upverwarming.
2Zet de back-upverwarming UIT.
3Beperkt de compressor.
4Zet de compressor uit.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
21
5 Richtlijnen met betrekking tot mogelijke toepassingen
P
h
C
e
a
b
c
d
AB
C
i
t
CL
a
b
c
d
P
i
t
BBR16
a
b
Voorbeeld
Als het vermogenbeperkingsniveau NIET toestaat dat de backupverwarming werkt, wordt het energieverbruik als volgt beperkt:
PhGeproduceerde warmte
CeVerbruikte energie
A Compressor
B Back-upverwarming
a Beperkte compressorwerking
b Volledige compressorwerking
c Beperkte werking van de back-upverwarming
d Volledige werking van de back-upverwarming
5.6.4Stroombeperking door stroomsensoren
INFORMATIE
Beperking: Stroombeperking door stroomsensoren is
alleen beschikbaar voor 3-fasige opstellingen ([9.3.2]=2
(Installateursinstellingen > Back-upverwarming >
Spanning = 400 V, 3ph)).
5.6.5BBR16-vermogenbeperking
INFORMATIE
Beperking: De BBR16-instellingen zijn enkel zichtbaar als
de taal van de gebruikersinterface op Zweeds is ingesteld.
OPMERKING
2 weken om te wijzigen. Nadat u BBR16 hebt
ingeschakeld, hebt u slechts 2 weken om zijn instellingen
te wijzigen (BBR16 activatieen BBR16vermogenlimiet). Na deze 2 weken bevriest de unit deze
instellingen.
Let op: Dit is anders dan voor de permanente
vermogenbeperking, die u altijd kunt wijzigen.
Gebruik de BBR16-vermogenbeperking wanneer u aan de BBR16voorschriften moet voldoen (Zweedse energievoorschriften).
U kunt de BBR16-vermogenbeperking met de andere
energieverbruikbesturingen combineren. Als u dat doet, gebruikt de
unit de meest beperkte besturing.
OPMERKING
Losgekoppelde sensor. Als u stroombeperking door
stroomsensoren gebruikt en een van die sensoren is
losgekoppeld, dan wordt de overeenkomstige fase niet
meer beperkt.
U kunt stroomsensoren gebruiken om het verbruik van de
warmtepomp op elke fase te beperken waarbij rekening wordt
gehouden met de geplaatste huishoudelijke zekering en het
werkelijke verbruik van andere toestellen.
U moet stroomsensoren plaatsen voordat de hoofdzekeringen op
elke fase deze functie gebruiken. Deze functie kan nuttig zijn in
landen waarin de regering subsidies geeft om de grootte van de
zekeringen te beperken.
Ci Stroominput
t Tijd
CL Stroombeperking overeenkomstig de zekeringgrootte
a Stroombeperking ingeschakeld (geen externe belasting)
b Externe belasting
c Stroombeperking ingeschakeld (met externe belasting)
d Werkelijke stroominput
Op-/instelling en configuratie
Zie:
▪ De installatiehandleiding van de stroomsensoren.
▪ "Een fase van een stroomsensor controleren" op
pagina92
Draden: 3×2. Verbruiksartikel van de kabel (40m) geleverd
als toebehoren.
Zie "De besturing energieverbruik"op pagina83:
[9.9.1]=3 (Besturing energieverbruik = Stroomsensor)
[9.9.E] Afwijk. stroomsensor
Uitgebreide handleiding voor de installateur
22
PiOpgenomen vermogen
t Tijd
BBR16 BBR16-beperkingsniveau
a Vermogenbeperking ingeschakeld
b Werkelijke opgenomen vermogen
Op-/instelling en configuratie
▪ Geen bijkomend apparatuur nodig.
▪ Stel via de gebruikersinterface de instellingen voor de besturing
van het energieverbruik in [9.9] (voor de beschrijving van alle
instellingen, zie "10Configuratie"op pagina56):
▪ BBR16 inschakelen
▪ Geef het gewenste niveau van vermogenbeperking in
5.7Een externe temperatuursensor
opstellen
Binnenomgevingstemperatuur
U kunt 1 externe temperatuursensor aansluiten. Het kan de
binnenomgevingstemperatuur meten. We adviseren om een externe
temperatuursensor te gebruiken in de volgende gevallen:
▪ Wanneer een kamerthermostaat de temperatuur regelt, wordt de
speciale interface voor menselijk comfort (BRC1HHDA) als
kamerthermostaat gebruikt en meet deze de
binnenomgevingstemperatuur. Daarom moet de speciale interface
voor menselijk comfort op een plaats geplaatst worden:
▪ Waar de gemiddelde temperatuur in de kamer gedetecteerd
kan worden
▪ Dit betekent: NIET aan rechtstreeks zonlicht blootgesteld
▪ Dit betekent: NIET in de nabijheid van een warmtebron
▪ Dit betekent: NIET door buitenlucht of tocht door bijv. het
openen/sluiten van deuren
▪ Indien dit NIET mogelijk is, adviseren we een
afstandsbinnensensor aan te sluiten (optie KRCS01-1).
▪ Op/instelling en configuratie:
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
5 Richtlijnen met betrekking tot mogelijke toepassingen
a
b
b
c
d
e
h
g
f
Zie:
▪ Installatiehandleiding van de afstandbinnensensor
▪ Bijlageboek met optionele uitrustingen en apparatuur
Draden: 2×0,75mm²
[9.B.1]=2 (Buitensensor = Kamer)
[1.7] Afwijk. kamersensor
Buitenomgevingstemperatuur
De afstandstemperatuursensor (geleverd als toebehoren) meet de
buitenomgevingstemperatuur.
▪ Op-/instelling en configuratie: zie "8.2.2De
afstandstemperatuursensor aansluiten" op pagina 37 (+ de
installatiehandleiding van de afstandsbuitentemperatuursensor
(geleverd als toebehoren)).
5.8De passieve koeling instellen
INFORMATIE
Beperking: Passieve koeling is enkel mogelijk voor:
▪ Modellen die enkel verwarmen
▪ Pekeltemperaturen tussen 0 en 20°C
Passieve koeling is koeling zonder de compressor te gebruiken. Het
pekelcircuit moet hiervoor over de koelventilatorconvectoren worden
afgetakt.
Opstelling
5.9De lagedrukschakelaar van de
pekel instellen
Afhankelijk van de van toepassing zijnde wetgeving moet u mogelijk
een lagedrukschakelaar plaatsen voor de pekel (ter plaatse te
voorzien).
De pekellagedrukschakelaar kan worden gebruikt om de gebruiker
te waarschuwen dat er een lek is in het pekelcircuit. De schakelaar
(normaal gesloten) wordt geactiveerd wanneer de druk in het
pekelcircuit lager wordt dan de grenswaarde van de schakelaar.
OPMERKING
Mechanisch. We adviseren een mechanische
pekellagedrukschakelaar te gebruiken. Indien een
elektrische pekellagedrukschakelaar wordt gebruikt,
kunnen capacitieve stromen de werking van de
flowschakelaar storen en zo een storing in de unit
veroorzaken.
OPMERKING
Alvorens los te koppelen. Als u de
pekellagedrukschakelaar wenst te verwijderen of los te
koppelen, stel dan eerst [C‑0B]=0 in
(pekellagedrukschakelaar niet geplaatst). Anders zal dit
een storing veroorzaken.
Als [C-0B]=1 (pekellagedrukschakelaar geplaatst) en de
pekellagedrukschakelaar wordt geactiveerd, vervolgens:
Werking warmtepompStopt met storing.
Wanneer de druk in het
pekelcircuit is hersteld, moet het
systeem opnieuw onder
spanning worden gezet en
herstart.
NoodstandActiveert
De 10dagen durende werking
van de pekelpomp
Passieve koeling
Proefdraaien van de stelmotor
van de pekelpomp
Onderbreekt
a Thermostaat
b Ventilatorconvectoren
c Externe circulatiepomp
d Terugslagklep
e Pekelpomp
f Platenwarmtewisselaar
g Hydro
h Afstandbuitensensor
▪ Een thermostaatingangscontact maakt aan aanvraag aan om de
pekelpomp te laten werken. Voor meer informatie, zie "8.2.12De
thermostaat voor passieve koeling aansluiten"op pagina43.
▪ Er is een externe circulatiepomp nodig, die door de externe
thermostaat moet worden bediend.
▪ Een terugslagklep moet enerzijds ervoor zorgen dat de stroming
niet terug naar de ingang van de lus van de passieve koeling kan
stromen en anderzijds om de pekel te verplichten uit het boorgat
te stromen.
Als [C-0B]=1 (pekellagedrukschakelaar geplaatst) en de verbinding
naar de printplaat met digitale I/U van de ACS heeft een storing,
dan:
Werking warmtepompStopt met storing.
Wanneer de storing voorbij is,
begint de unit verder te werken.
NoodstandActiveert, maar verwarming is
niet mogelijk, omdat de backupverwarming van de printplaat
met digitale I/U van de ACS
losgekoppeld is.
De 10dagen durende werking
van de pekelpomp
Passieve koeling
Proefdraaien van de stelmotor
van de pekelpomp
Opstelling
Zie "8.2.11 De lagedrukschakelaar van de pekel aansluiten" op
pagina42.
Configuratie
Zie "Lagedrukschakelaar pekel"op pagina84.
Onderbreekt
Uitgebreide handleiding voor de installateur
23
6 Installatie van de unit
≥300
≥600
≥
500
(mm)
3
2
1
5
6
4
6Installatie van de unit
6.1Installatieplaats voorbereiden
Installeer de unit NIET op een plaats die vaak als werkplaats wordt
gebruikt. Wanneer bouwwerken (bijv. slijpwerk) worden uitgevoerd
waarbij veel stof wordt geproduceerd, MOET de unit worden
afgedekt.
Kies een installatieplaats met voldoende ruimte om de unit in en uit
de site te kunnen dragen.
WAARSCHUWING
Het toestel wordt opgeslagen in een ruimte zonder
ontstekingsbronnen die voortdurend branden (bijvoorbeeld:
open vuur, een draaiend gastoestel of een draaiende
elektrische verwarming).
6.1.1Vereisten inzake de plaats waar de
binnenunit geïnstalleerd wordt
INFORMATIE
Lees tevens de voorzorgsmaatregelen en vereisten in
hoofdstuk “Algemene veiligheidsmaatregelen”.
▪ Houd rekening met de volgende richtlijnen inzake de benodigde
ruimte:
Speciale vereisten voor R32
De binnenunit bevat een intern koelmiddelcircuit (R32), maar u hoeft
GEEN ter plaatse te voorziene koelmiddelleidingen te leggen of
koelmiddel bij te vullen.
De totale koelmiddelinhoud in het systeem is ≤1,842 kg, zodat het
systeem NIET onderhevig is aan enige vereisten met betrekking tot
de installatiekamer. Houd echter wel rekening met de volgende
vereisten en voorzorgsmaatregelen:
WAARSCHUWING
▪ Niet doorboren of verbranden.
▪ Gebruik GEEN andere schoonmaakmiddelen of
manieren om het ontdooien te versnellen dan die
aanbevolen door de fabrikant.
▪ Denk eraan dat R32-koelmiddel geurloos is.
WAARSCHUWING
Stel het toestel zo op dat mechanische schade wordt
voorkomen en in een kamer waar er geen
ontstekingsbronnen zijn die doorlopend werken (zoals
open vuur, een gastoestel of elektrische verwarming die
aanstaat enz.).
WAARSCHUWING
De installatie, service, onderhoud en reparaties moeten
overeenstemmen met de instructies van Daikin en met de
geldende wetgeving (bijvoorbeeld de nationale
gasregelgeving) en mogen alleen door bevoegde personen
worden uitgevoerd.
6.2De unit openen en sluiten
6.2.1Over openen van de unit
U moet op bepaalde momenten de unit openen. Voorbeeld:
▪ Wanneer u de elektrische bedrading moet aansluiten
INFORMATIE
Als u slechts over een beperkte installatieruimte beschikt
en de optiekit EKGSPOWCAB (= stroomkabel voor
gesplitste elektrische voeding) moet installeren, verwijdert
u het paneel aan de linkerkant voordat u de unit op de
uiteindelijke positie installeert. Zie "6.2.2 De binnenunit
openen"op pagina24.
▪ De binnenunit is ontworpen om alleen binnen geïnstalleerd te
worden en bij omgevingstemperaturen van 5~35°C.
▪ De ondergrond moet sterk genoeg zijn om het gewicht van de unit
te dragen. Neem als gewicht het gewicht van de unit met een volle
tank voor warm tapwater.
Zorg ervoor dat in het geval van een waterlek, het water geen
schade kan berokkenen aan de installatieruimte en de omgeving.
Installeer de unit NIET in een van de volgende plaatsen:
▪ Plaatsen met nevels van mineraalolie, oliespray of dampen in de
lucht. Plastic onderdelen kunnen worden aangetast en van het
toestel vallen of waterlekken veroorzaken.
▪ Geluidsgevoelige zones (zoals naast een slaapkamer), zodat het
geproduceerd geluid in bedrijf geen overlast veroorzaakt.
▪ Op zeer vochtige plaatsen (rel. vochtigheid=max. 85%), bijv. een
badkamer.
▪ Op plaatsen onderhevig aan vorst. De omgevingstemperatuur
rond de binnenunit moet >5°C bedragen.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
24
▪ Wanneer u onderhoudswerkzaamheden op de unit moet uitvoeren
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
Laat de unit NIET onbewaakt achter wanneer het
servicedeksel verwijderd is.
OPMERKING
Voor een standaardinstallatie moet de unit meestal NIET
worden open gemaakt. De unit of een schakelkast moet
ALLEEN maar worden open gemaakt wanneer u
bijkomende optiekits wilt installeren. Voor meer informatie,
zie de installatiehandleiding van de betreffende optiekit, of
hierna.
6.2.2De binnenunit openen
Overzicht
1 Bovenpaneel
2 Paneel van de gebruikersinterface
3 Frontpaneel
4 Linkse zijpaneel
5 Deksel op de geïnstalleerde schakelkast
6 Deksel op de hoofdschakelkast
Open
1 Verwijder het bovenpaneel.
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
5×
T25
2 Verwijder het paneel van de gebruikersinterface. Open de
1
1
2
2×
T25
3×
T25
2×
T25
scharnieren bovenaan en schuif het paneel van de
gebruikersinterface omhoog.
OPMERKING
Als u het paneel van de gebruikersinterface verwijdert,
koppel dan ook de kabels van de achterkant van het
paneel van de gebruikersinterface los om schade te
voorkomen.
6 Installatie van de unit
4 Als u de optiekit EKGSPOWCAB (=stroomkabel voor gesplitste
elektrische voeding) wilt installeren, verwijder dan ook het
paneel aan de linkerkant. Zie ook "8.2.1 De hoofdvoeding
aansluiten"op pagina35.
3 Verwijder indien nodig het voorpaneel. Dit is bijvoorbeeld nodig
wanneer u de hydromodule van de unit wilt verwijderen. Zie
"6.2.3De hydromodule van de unit verwijderen"op pagina26
voor meer informatie.
5 Open de geïnstalleerde schakelkast als volgt:
6 Als u bijkomende opties moet installeren waarvoor toegang tot
de hoofdschakelkast nodig is, verwijdert u het deksel van de
hoofdschakelkast als volgt:
5 Verwijder het onderste deksel van de hydromodule.
6.2.3De hydromodule van de unit verwijderen
Door de hydromodule van de unit te nemen, kan de unit
gemakkelijker worden getransporteerd of onderhouden. Wanneer de
hydromodule wordt verwijderd, weegt de unit aanzienlijk minder. Zo
kunt u de unit makkelijker hanteren en dragen.
1 Open de volgende zaken (zie "6.2.2De binnenunit openen"op
pagina24):
1 Paneel van de gebruikersinterface
2 Frontpaneel
2 Verwijder de isolatie van de afsluiters door de kabelbinders af
te snijden.
6 Ontkoppel de connectoren die van de hydromodule naar de
hoofdschakelkast of andere locaties lopen. Leid de draden door
de doorvoertulen van het bovenste deksel van de hydromodule.
7 Verwijder het bovenste deksel van de hydromodule. U kunt de
losgekoppelde leidingen opzij duwen om gemakkelijker bij de
schroeven te kunnen en het deksel weg te nemen.
3 Verwijder de clips die de afsluiters op hun plaats houden.
4 Koppel de leidingen los.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
26
8 Verwijder de schroef waarmee de hydromodule op de
bodemplaat is vastgemaakt.
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
1×
T25
9 Duw de losgekoppelde leidingen opzij en gebruik de greep aan
4×
d
a
b
c
de voorkant van de module om de module voorzichtig uit de
unit te schuiven. Zorg dat de module waterpas blijft en niet naar
voren kantelt.
6 Installatie van de unit
4 Tap het resterende water en de overblijvende pekel af uit de
hydromodule. Op de bovenkant van de module, open de
aftapkranen en ontluchtingsventielen voor het water en de
pekel opdat het aftappen sneller zou verlopen.
a Aftapkraan watercircuit
b Aftapkraan pekelcircuit
c Ontluchtingsventiel pekelcircuit
d Ontluchtingsventiel watercircuit
OPMERKING
Zorg ervoor dat er geen pekel of water in de schakelkast
van de hydromodule kan vallen.
5 Voer de resterende stappen uit zoals beschreven in "6.2.3De
hydromodule van de unit verwijderen"op pagina26.
VOORZICHTIG
De hydromodule weegt veel. Er zijn minstens twee
personen nodig om hem te dragen.
OPMERKING
Wees voorzichtig zodat u de isolatie niet beschadigt
wanneer u de module verwijdert.
Verwijdering na eerste installatie
Als het watercircuit en het pekelcircuit vooraf werden gevuld, zal het
resterende water en de overblijvende pekel uit de hydromodule eerst
moeten worden afgetapt alvorens tot de verwijdering over te gaan. In
dat geval, doe het volgende:
1 Verwijder de isolatie van de afsluiters. (Zie stap 2 in "6.2.3De
hydromodule van de unit verwijderen"op pagina26.)
2 Sluit de afsluiters door aan de hendels te draaien.
6.2.4De binnenunit sluiten
1 Indien van toepassing, plaats het linkse zijpaneel terug.
2 Indien van toepassing, schuif de hydromodule er terug in.
3 Indien van toepassing, sluit het deksel van de hoofdschakelkast
en plaats het frontpaneel terug.
4 Sluit het deksel van de schakelkast van de installateur.
5 Sluit de kabels opnieuw aan op het paneel van de
gebruikersinterface.
6 Plaats het paneel van de gebruikersinterface terug.
7 Plaats het bovenpaneel terug.
OPMERKING
Wanneer u het deksel van de binnenunit sluit, let op dat u
het aanhaalkoppel 4,1N•m NIET overtreft.
6.3De binnenunit monteren
6.3.1Over het monteren van de binnenunit
Wanneer
Monteer de binnenunit vooraleer u de pekel- en waterleidingen kunt
aansluiten.
6.3.2Voorzorgen bij het monteren van de
binnenunit
3 Verwijder het onderste deksel van de hydromodule. (Zie stap 5
in "6.2.3 De hydromodule van de unit verwijderen" op
Lees tevens de voorzorgsmaatregelen en vereisten in de
volgende hoofdstukken:
▪ Algemene veiligheidsmaatregelen
▪ De installatieplaats voorbereiden
Uitgebreide handleiding voor de installateur
27
7 Installatie van de leidingen
≤1°
0°
1° 1°
6.3.3De binnenunit plaatsen
1 Hef de binnenunit van het pallet op en zet ze op de vloer. Zie
"3.2.3De binnenunit hanteren"op pagina8.
2 Sluit de afvoerslang aan op de afvoer. Zie "6.3.4 De
afvoerslang op de afvoer aansluiten"op pagina28.
3 Schuif de unit op haar plaats.
4 Pas de hoogte van de 4 verstelbare pootjes van het buitenste
frame aan om onregelmatigheden in de vloer op te vangen. De
maximum toegestane afwijking bedraagt 1°.
OPMERKING
Kantel de unit NIET naar voor:
OPMERKING
Om de structuur van de unit niet te beschadigen, verplaats
de unit ALLEEN met de verstelbare pootjes in hun laagste
stand.
OPMERKING
Voor optimale geluidsreductie dient u te controleren of er
geen speling is tussen het onderste frame en de vloer.
6.3.4De afvoerslang op de afvoer aansluiten
Binnenin de unit kan zich condensatie vormen tijdens het koelen of
bij lage pekeltemperaturen. De lekbak bovenaan en de lekbak van
de back-upverwarming zijn aangesloten op een afvoerslang binnenin
de unit. U moet de afvoerslang aansluiten op een geschikte afvoer
conform de geldende wetgeving. De afvoerslang loopt door het
achterpaneel, naar de rechterkant van de unit.
7Installatie van de leidingen
7.1De leidingen voorbereiden
7.1.1Circuitvereisten
INFORMATIE
Lees tevens de voorzorgsmaatregelen en vereisten in
hoofdstuk “Algemene veiligheidsmaatregelen”.
OPMERKING
Wanneer kunststofleidingen worden gebruikt, zorg ervoor
dat deze zuurstofdiffusiedicht zijn overeenkomstig
DIN4726. De diffusie van zuurstof naar de leidingen kan
overmatige corrosie veroorzaken.
▪ Circuittypes. Behalve het koelcircuit zijn er in de unit 2 andere
circuits inbegrepen. Voor latere raadpleging: het circuit dat is
aangesloten op het boorgat wordt het pekelcircuit genoemd, het
andere circuit dat is aangesloten op de warmteafgevers wordt het
ruimteverwarmingscircuit genoemd.
▪ De leidingen aansluiten – Wetgeving. Maak alle
leidingaansluitingen overeenkomstig de toepasselijke wetgeving
en de aanwijzingen in hoofdstuk “Installatie” en houd hierbij
rekening met de waterinlaat en -uitlaat.
▪ De leidingen aansluiten – Kracht. Oefen GEEN overdreven
kracht uit wanneer u de leidingen aansluit. Vervormde leidingen
kunnen storingen in de unit veroorzaken.
▪ De leidingen aansluiten – Gereedschappen. Gebruik alleen
gereedschap dat voor koper geschikt is, aangezien koper een
zacht materiaal is. ANDERS kunnen buizen beschadigd worden.
▪ De leidingen aansluiten – Lucht, vochtigheid, stof. Als lucht,
vocht of stof in het circuit terechtkomt, kunnen storingen ontstaan.
Om dit te voorkomen:
▪ gebruik alleen schone buizen;
▪ houd de uiteinden van de leidingen omlaag tijdens het
verwijderen van bramen;
▪ dek de uiteinden van de leiding af wanneer u de leiding door
een muur steekt, zodat stof noch vuil in de leiding kan
indringen;
▪ gebruik een goed draadafdichtmiddel om verbindingen
waterdicht te maken.
▪ Gesloten circuit. Gebruik de binnenunit ENKEL in een gesloten
watersysteem voor pekelcircuit en ruimteverwarmingscircuit. Het
systeem in een open waterinstallatie gebruiken zou overmatige
corrosie als gevolg hebben.
WAARSCHUWING
Wanneer er wordt aangesloten op een open
grondwatersysteem, is een tussenwarmtewisselaar vereist
om schade (vuil, bevriezing) aan de unit te voorkomen.
▪ Expansievat –Waterzijde. Om geen cavitatie te hebben, plaats
een expansievat (ter plaatse te voorzien) op de retourleiding vóór
de waterpomp op minder dan 10m van de unit.
▪ Glycol. Om veiligheidsredenen is het NIET toegestaan glycol in
het ruimteverwarmingscircuit toe te voegen.
▪ Lengte van de leidingen. Wij adviseren de leidingen tussen de
tank voor warm tapwater en het afnamepunt van het warme water
(douche, bad enz.) zo kort mogelijk te maken en doodlopende
stukken te vermijden.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
28
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
7 Installatie van de leidingen
65°C
70°C
▪ Diameter van de leidingen. Selecteer de diameter voor de
leidingen op basis van het vereiste debiet en de beschikbare
externe statische druk van de pomp. Zie "16 Technische
gegevens" op pagina 102 voor de grafieken voor de externe
statische drukken voor de binnenunit.
▪ Debiet. Het nodige debiet kan verschillen naargelang het type
werking. Zie "7.1.3 Het watervolume en waterdebiet van het
ruimteverwarmingscircuit en het pekelcircuit controleren" op
pagina30 voor meer informatie.
▪ Ter plaatse te voorziene onderdelen – Vloeistof. Gebruik alleen
materialen die compatibel zijn met vloeistof die in de installatie
gebruikt wordt en met de materialen van de binnenunit.
▪ Ter plaatse te voorziene onderdelen – Vloeistofdruk en -
temperatuur. Controleer of alle componenten in de lokale
leidingen bestand zijn tegen de vloeistofdruk en
vloeistoftemperatuur.
▪ Vloeistofdruk – Ruimteverwarmings- en pekelcircuit. De
maximale vloeistofdruk van het ruimteverwarmings- en
pekelcircuit bedraagt 3bar.
▪ Vloeistofdruk – Warmtapwatertank. De maximale vloeistofdruk
van de warmtapwatertank is 10bar. Voorzie gepaste veiligheden
in het watercircuit om ervoor te zorgen dat de maximumdruk NIET
overschreden wordt.
▪ Vloeistoftemperatuur.Alle geplaatste leidingen en
leidingtoebehoren (kleppen, verbindingsstukken enz.) DIENEN
bestand te zijn tegen de volgende temperaturen:
INFORMATIE
De volgende afbeelding is een voorbeeld en stemt mogelijk
NIET overeen met de lay-out van uw installatie.
▪ Aftappen – Lage punten. Voorzie aftappunten op alle lage
punten van het systeem om het watercircuit volledig te kunnen
aflaten.
▪ Aftappen – Overdrukveiligheidsklep. Sluit de afvoerslang
correct aan op de afvoer om te voorkomen dat er water uit de unit
wordt gemorst. Zie "6.3.4 De afvoerslang op de afvoer
aansluiten"op pagina28.
▪ Onderdelen met een zinklaag. Gebruik NOOIT onderdelen met
een zinkbekleding in het vloeistofcircuit. Aangezien het
vloeistofcircuit in de unit uit koperen buizen bestaat, kan anders
overmatige corrosie optreden. Onderdelen met een zinkbekleding
in het pekelcircuit kunnen neerslaan van bepaalde bestanddelen
in de antivriesvloeistoffencorrosie-inhibitor veroorzaken.
WAARSCHUWING
Door de aanwezigheid van glycol kan er corrosie van het
systeem optreden. Ongebonden glycol verandert in een
zuur onder invloed van zuurstof. Dit proces wordt versneld
door de aanwezigheid van koper en bij hoge temperaturen.
De zure ongebonden glycol tast metalen oppervlakken aan
en vormt galvanische corrosiecellen die ernstige schade
toebrengen aan het systeem. Daarom is het belangrijk dat:
▪ de waterbehandeling correct wordt uitgevoerd door een
bevoegd waterspecialist,
▪ glycol met corrosie-inhibitoren wordt gekozen om te
voorkomen dat er zuren worden gevormd door de
oxidatie van glycolen,
▪ er geen glycol voor auto's wordt gebruikt omdat de
corrosie-inhibitoren daarin een beperkte levensduur
hebben en silicaten bevatten die het systeem kunnen
vervuilen of verstoppen,
▪ gegalvaniseerde leidingen NIET worden gebruikt bij
glycolsystemen aangezien de aanwezigheid daarvan
ertoe kan leiden dat bepaalde bestanddelen in de
glycolcorrosie-inhibitor neerslaan.
INFORMATIE
Hou rekening met de hygroscopische eigenschap van
antivriesvloeistoffen: het absorbeert vocht uit zijn
omgeving. Door de dop van de antivriesvloeistoffles open
te laten, stijgt de waterconcentratie. De
antivriesvloeistofconcentratie is lager dan verwacht. Als
gevolg daarvan kan er toch bevriezing optreden.
Preventieve maatregelen MOETEN worden genomen om
te zorgen dat de antivriesvloeistof zo min mogelijk wordt
blootgesteld aan lucht.
▪ Niet-koperen metalen leidingen. Wanneer ook niet-koperen
metalen leidingen gebruikt worden, isoleer dan elke koperen
leiding goed van elke niet-koperen leiding, zodat ze NIET met
elkaar in contact kunnen komen. Dit, om galvanische corrosie te
vermijden.
▪ Klep – Omschakeltijd. Wanneer een 2-wegklep in het
ruimteverwarmingscircuit wordt gebruikt, MOET de omschakeltijd
van de klep maximum 60seconden bedragen.
▪ Warmtapwatertank – Capaciteit. Om geen watergebrek te
hebben, is het belangrijk dat de opslagcapaciteit van de tank voor
warm tapwater groot genoeg is om aan de dagelijkse behoefte
aan warm tapwater te voldoen.
▪ Warmtapwatertank – Na de installatie. Onmiddellijk na de
installatie moet de tank voor warm tapwater gespoeld worden met
koud water. Deze procedure moet de eerste 5 opeenvolgende
dagen na de installatie minstens eenmaal per dag herhaald
worden.
▪ Warmtapwatertank – Stilstandperiodes. Als er gedurende
langere periodes geen warm water wordt verbruikt, MOET de
apparatuur voor gebruik gespoeld worden met koud water.
▪ Thermostatische mengkranen. Conform de geldende wetgeving
moeten er mogelijk thermostatische mengkranen worden
geïnstalleerd.
▪ Voorzorgsmaatregelen inzake hygiëne. De installatie moet
voldoen aan de geldende wetgeving en vereist mogelijk
bijkomende voorzorgsmaatregelen voor een hygiënische
installatie.
▪ Hercirculatiepomp. Conform de geldende wetgeving kan het
mogelijk zijn dat een hercirculatiepomp geplaatst moet worden
tussen het warmwaterafnamepunt en de hercirculatieverbinding
van de tank voor warm tapwater.
a Hercirculatieverbinding
b Warmwateraansluiting
c Douche
d Hercirculatiepomp
7.1.2Formule om de voordruk van het
expansievat te berekenen
De voordruk (Pg) van het expansievat hangt af van het
hoogteverschil (H) van de installatie:
Pg=0,3+(H/10) (bar)
7.1.3Het watervolume en waterdebiet van het
ruimteverwarmingscircuit en het
pekelcircuit controleren
De unit heeft geen ingebouwde expansievat, maar u kunt zelf
expansievat voorzien dat in het pekelcircuit moet worden geplaatst
wanneer het geplaatste pekelniveauvat (geleverd als toebehoren)
geen optimale resultaten levert. Voor meer informatie, zie "7.2.4Het
pekelniveauvat aansluiten"op pagina31.
Om zeker te zijn dat de unit naar behoren werkt:
▪ moet u het minimum watervolume controleren.
▪ moet u mogelijk de voordruk van het expansievat aanpassen.
▪ Controleer het totale ruimteverwarmingswatervolume in de unit.
▪ Controleer het totale pekelwatervolume in de unit.
Minimum watervolume
Controleer of het totale watervolume per circuit in de installatie
minimum 20liter bedraagt, waarbij het interne watervolume in de
binnenunit NIET inbegrepen is.
INFORMATIE
Indien een minimumverwarmingsbelasting van 1 kW kan
worden gegarandeerd en instelling [4.B]
Ruimteverwarming/-koeling > Overregeling (lokale
overzichtsinstelling [9‑04]) is op 4°C, kan het
minimumwatervolume worden verlaagd tot 10liter.
INFORMATIE
Voor kritieke processen of in kamers met een grote
warmtebelasting kan extra watervolume vereist zijn.
OPMERKING
Wanneer de circulatie in elke ruimteverwarming-/
koelingslus geregeld wordt door op afstand bediende
kleppen, is het belangrijk dat dit minimum watervolume
behouden blijft, zelfs wanneer alle kleppen dicht zijn.
a Externe kamerthermostaat
b Afstandbuitensensor
c Omloopklep (ter plaatse te voorzien)
d Afsluiter
Alleen een erkende installateur mag de voordruk in het
expansievat aanpassen.
Het expansievat moet ter plaatse worden voorzien. Zie de
handleiding van het expansievat voor meer informatie over het
wijzigen van de voordruk.
Om de voordruk in het expansievat te wijzigen, verlaag of verhoog
de druk van het stikstof via de Schrader-klep van het expansievat.
7.2De pekelleidingen aansluiten
7.2.1Over het aansluiten van de pekelleidingen
Vooraleer de pekelleidingen aan te sluiten
Controleer of de binnenunit is gemonteerd.
Typische werkstroom
De pekelleidingen aansluiten omvat typisch de volgende stappen:
1De pekelleidingen aansluiten.
2Het pekelniveauvat aansluiten.
3De pekelvulkit aansluiten.
4Het pekelcircuit vullen.
5De pekelleidingen isoleren.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
30
7.2.2Voorzorgen bij het aansluiten van de
pekelleidingen
INFORMATIE
Lees tevens de voorzorgsmaatregelen en vereisten in de
volgende hoofdstukken:
▪ Algemene veiligheidsmaatregelen
▪ De leidingen voorbereiden
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
7 Installatie van de leidingen
a
b
a
b
a
c
b
7.2.3De pekelleiding aansluiten
OPMERKING
Oefen GEEN overdreven kracht uit wanneer u de ter
plaatse te voorziene leidingen aansluit en zorg ervoor dat
ze op een lijn liggen. Vervormde leidingen kunnen
storingen in de unit veroorzaken.
a Pekel UIT (Ø28mm)
b Pekel IN (Ø28mm)
OPMERKING
Om service en onderhoud te vergemakkelijken, wordt
aangeraden om afsluitkleppen zo dicht mogelijk bij de
inlaat en uitlaat van de unit te plaatsen.
7.2.4Het pekelniveauvat aansluiten
Het pekelniveauvat (geleverd als toebehoren) moet aan de
pekelzijde van het warmtepompsysteem worden geïnstalleerd. Het
vat is uitgerust met een veiligheidsklep. Het vat doet dienst als
visuele aanduiding van het pekelniveau van het systeem. De lucht
die in het systeem vast komt te zitten, wordt verzameld door het vat.
Hierdoor daalt het pekelniveau in het vat.
1 Installeer het pekelniveauvat als het hoogste punt in het
pekelcircuit op de retourpekelleiding.
2 Monteer de meegeleverde veiligheidsklep bovenop het vat.
3 Installeer een afsluiter (ter plaatse te voorzien) onder het vat.
Als het pekelniveau in het vat lager is dan 1/3 moet u pekel bijvullen
in het vat:
4 Sluit de afsluiter onder het vat.
5 Verwijder de veiligheidsklep bovenop het vat.
6 Vul het vat bij met pekel totdat het ongeveer 2/3 is gevuld.
7 Plaats de veiligheidsklep terug.
8 Open de afsluiter onder het vat.
7.2.5De pekelvulkit aansluiten
U kunt een pekelvulkit (ter plaatse te voorzien of optiekit KGSFILL2)
gebruiken om het pekelcircuit van het systeem te spoelen, te vullen
en af te laten.
Voor de installatie-instructies, zie de installatiehandleiding van de
pekelvulkit.
7.2.6Het pekelcircuit vullen
WAARSCHUWING
Controleer voor, tijdens en na het vullen het pekelcircuit op
lekken.
INFORMATIE
De gebruikte materialen in het pekelcircuit van de unit zijn
chemisch bestand tegen de volgende antivriesvloeistoffen:
▪ 40 massa% propyleenglycol
▪ 29 massa% ethanol
1 Installeer de pekelvulkit. Zie "7.2.5De pekelvulkit aansluiten"op
pagina31.
2 Sluit een ter plaatse te voorzien pekelvulsysteem aan op de 3-
wegklep.
3 Zet de 3‑wegklep in de juiste stand.
OPMERKING
Als het pekelniveauvat niet op het hoogste punt van het
circuit kan worden geplaatst, plaats dan een expansievat
(ter plaatse te voorzien) en plaats de veiligheidsklep vóór
het expansievat. Als deze instructie wordt genegeerd,
kunnen er storingen in de unit optreden.
a Pekelniveauvat (toebehoren)
b Pekelvulkit (ter plaatse te voorzien of optiekit KGSFILL2)
c Pekelvulsysteem (ter plaatse te voorzien)
4 Vul het circuit met pekel tot een druk van ±2,0bar (±200kPa).
5 Zet de 3‑wegklep terug in haar oorspronkelijke stand.
OPMERKING
a Pekelniveauvat (toebehoren)
b Expansievat (ter plaatse te voorzien, wanneer het
pekelniveauvat niet op het hoogste punt kan worden
geplaatst)
Het is mogelijk dat een vulkit die ter plaatse wordt
voorzien, niet is uitgerust met een filter dat de onderdelen
in het pekelcircuit beschermt. In dat geval is de installateur
verantwoordelijk voor de installatie van een filter op de
pekelzijde van het systeem.
De temperatuur van de vloeistof die door de verdamper
loopt, kan onder nul gaan. Ze DIENT tegen bevriezing
worden beschermd. Voor meer informatie, zie instelling
[A‑04] in "Pekelbevriezingstemperatuur"op pagina86.
7.2.7De pekelleidingen isoleren
Alle leidingen in het hele pekelcircuit moeten worden geïsoleerd om
verminderde verwarmingscapaciteit te voorkomen.
Hou er rekening mee dat de pekelcircuitleidingen in de behuizingen
kunnen/zullen condenseren. Voorzie aangepaste isolatie voor deze
leidingen.
7.3De waterleidingen aansluiten
7.3.1Over het aansluiten van de waterleidingen
Vooraleer de waterleidingen aan te sluiten
Controleer of de binnenunit is gemonteerd.
Typische werkstroom
De waterleidingen aansluiten omvat typisch de volgende stappen:
1De waterleidingen op de binnenunit aansluiten.
2Sluit de afvoerslang aan op de afvoer.
3De hercirculatieleidingen aansluiten.
4Het ruimteverwarmingscircuit vullen.
5De warmtapwatertank vullen.
6De waterleidingen isoleren.
7.3.2Voorzorgen bij het aansluiten van de
waterleidingen
INFORMATIE
Lees tevens de voorzorgsmaatregelen en vereisten in de
volgende hoofdstukken:
▪ Algemene veiligheidsmaatregelen
▪ De leidingen voorbereiden
7.3.3De waterleidingen aansluiten
OPMERKING
Oefen GEEN overdreven kracht uit wanneer u de ter
plaatse te voorziene leidingen aansluit en zorg ervoor dat
ze op een lijn liggen. Vervormde leidingen kunnen
storingen in de unit veroorzaken.
1 Plaats de afsluiter met geïntegreerd filter (als accessoire
meegeleverd) op de waterinlaat van de ruimteverwarming/koeling.
2 Sluit de ingangsleiding van de ruimteverwarming/-koeling aan
op de afsluiter en de uitgangsleiding van die
ruimteverwarming/-koeling aan op de unit.
3 Sluit de ingang- en uitgangleidingen van het warm tapwater aan
op de binnenunit.
a Water ruimteverwarming/-koeling UIT (Ø22mm)
b INGANG water ruimteverwarming/-koeling (Ø22mm) en
afsluiter met geïntegreerd filter (accessoire)
c Warm tapwater: warm water UIT (Ø22mm)
d Warm tapwater: koud water IN (Ø22mm)
OPMERKING
Er wordt geadviseerd de afsluiters te monteren op de
aansluitingen voor de ingang van het koud water en de
uitgang van het warm water. De afsluiters moeten ter
plaatse voorzien worden.
OPMERKING
Over de afsluiter met geïntegreerd filter (geleverd als
accessoire):
▪ De installatie van de klep aan de waterinlaat is
verplicht.
▪ Houd rekening met de stroomrichting van de klep
OPMERKING
Expansievat. Er MOET een expansievat (ter plaatse te
voorzien) op de retourleiding worden geplaatst vóór de
waterpomp en op maximum 10m van de unit.
OPMERKING
Om geen beschadigingen aan te brengen aan de
omgeving indien tapwater zou lekken, wordt tijdens
afwezigheden geadviseerd de afsluiters op de ingang van
het koud water te sluiten.
OPMERKING
Monteer de ontluchtingsventielen op alle hoge punten.
OPMERKING
Een drukveiligheidsklep (ter plaatse te voorzien) met een
openingsdruk van maximum 10 bar (= 1 MPa) moet
worden geïnstalleerd op de inlaataansluiting koud tapwater
conform de geldende wetgeving.
7.3.4De hercirculatieleiding aansluiten
Voorwaarde: Alleen nodig als u hercirculatie in uw systeem moet
hebben.
1 Verwijder het bovenpaneel van de unit, zie "6.2.2De binnenunit
openen"op pagina24.
2 Snij de rubberen ringsluiting bovenaan de unit uit en verwijder
de stop. De hercirculatieaansluiting bevindt zich onder de
wateruitlaatleiding van de ruimteverwarming/-koeling.
3 Leid de hercirculatieleidingen door de ringsluiting en sluit ze
aan op de hercirculatieaansluiting.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
32
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
8 Elektrische installatie
ba
c b
c
aa
A
AA´
A´
4 Plaats het bovenpaneel terug.
7.3.5Het ruimteverwarmingscircuit vullen
Gebruik een ter plaatse te voorziene vulkit om het
ruimteverwarmingscircuit te vullen. Controleer of u voldoet aan de
geldende wetgeving.
OPMERKING
▪ De aanwezigheid van lucht in het watercircuit kan de
back-upverwarming slecht doen werken. Tijdens het
vullen kan wellicht niet alle lucht uit het circuit worden
verwijderd. De resterende lucht zal tijdens de eerste
uren in bedrijf van het systeem via de automatische
ontluchtingsventielen verwijderd worden. Achteraf kan
het nodig zijn extra water te moeten bijvullen.
▪ Om het systeem te ontluchten, gebruik de speciale
functie zoals beschreven in hoofdstuk
"11 Inbedrijfstelling" op pagina90. Deze functie moet
in principe gebruikt worden om de warmtewisselaar van
de tank voor warm tapwater te ontluchten.
7.3.6De tank voor warm tapwater vullen
1 Open om beurt elke warmwaterkraan om de leidingen van het
systeem te ontluchten.
2 Open de toevoerkraan van het koud water.
3 Sluit alle waterkranen nadat alle lucht uit de leidingen is
verwijderd.
4 Controleer op waterlekkages.
5 Bedien handmatig de ter plaatse geplaatste
overdrukveiligheidsklep om zeker te zijn dat het water
ongehinderd doorheen de afvoerleiding kan vloeien.
7.3.7De waterleidingen isoleren
Alle leidingen in het hele watercircuit MOETEN worden geïsoleerd
om verminderde verwarmingscapaciteit te voorkomen.
Vergeet niet dat er tijdens het koelen condensatie op de
ruimteverwarmingsleidingen kan optreden. Voorzie aangepaste
isolatie voor deze leidingen.
8Elektrische installatie
WAARSCHUWING
▪ Al de bedrading MOET door een erkende elektricien
uitgevoerd worden en MOET voldoen aan de geldende
wetgeving.
▪ Maak elektrische verbindingen op de bevestigde
bedrading.
▪ Alle op de site geleverde componenten en alle
elektrische constructies MOETEN voldoen aan de
geldende wetgeving.
WAARSCHUWING
▪ Als de voeding een ontbrekende of een verkeerde
nulfase heeft, Kan de apparatuur defect raken.
▪ Sluit correct op de aarde aan. Aard de unit NIET via
een nutsleiding, een piekspanningsbeveiliging of de
aarding van de telefoon. Een onvolledige aarding kan
elektrische schokken veroorzaken.
▪ Plaats de vereiste zekeringen of stroomonderbrekers.
▪ Bevestig de elektrische bedrading met kabelbinders,
zodat deze NIET in contact kan komen met scherpe
randen of buizen, vooral langs de hogedrukzijde.
▪ Gebruik GEEN draden met tape, geen gevlochten
geleiders, geen verlengkabels en geen aansluitingen
van een sterinstallatie. Deze kunnen zorgen voor
oververhitting of elektrische schokken of brand
veroorzaken.
▪ Installeer GEEN fasecompensatiecondensator, omdat
deze unit een inverter bevat. Een
fasecompensatiecondensator vermindert de prestaties
en kan ongevallen veroorzaken.
WAARSCHUWING
Gebruik ALTIJD een meeraderige kabel als
stroomtoevoerkabel.
8.1.2Richtlijnen voor het aansluiten van de
elektrische bedrading
Denk aan de volgende punten:
▪ Indien gevlochten geleiders worden gebruikt, plaats een rond oog
op het uiteinde. Schuif het rond oog over de draad tot aan het
bekleed gedeelte en maak het oog vast met een geschikt
werktuig.
8.1Over het aansluiten van de
elektrische bedrading
Vooraleer de elektrische bedrading aan te sluiten
Controleer of de pekel- en waterleidingen zijn aangesloten.
Typische werkstroom
De elektrische bedrading aansluiten bestaat doorgaans uit de
volgende stappen:
Zie "8.2 Overzicht van de elektrische verbindingen voor de
uitwendige en inwendige stelmotoren"op pagina34.
8.1.1Voorzorgsmaatregelen bij het aansluiten
van elektrische bedrading
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
INFORMATIE
Lees tevens de voorzorgsmaatregelen en vereisten in
hoofdstuk “Algemene veiligheidsmaatregelen”.
▪ Gebruik de volgende methodes om de draden te verbinden:
DraadtypeMethode
Éénaderige draad
a Éénaderige draad met open lus
b Schroef
c Platte sluitring
Uitgebreide handleiding voor de installateur
33
8 Elektrische installatie
c bbac
a
B
B
C1
1N~, 50 Hz,
230 V AC
C1
C5
1N~, 50 Hz,
230 V AC
1N~, 50 Hz,
230 V AC
DraadtypeMethode
Gevlochten geleider
met rond oog
a Klem
b Schroef
c Platte sluitring
O Toegelaten
X NIET toegelaten
Aanhaalmomenten
OnderdeelAanhaalmoment (N•m)
X2M0,8~0,9
X5M
8.1.3Over het voldoen aan de normen inzake
elektriciteit
Voor de modellen EGSAH/X06+10DA9W(G), is de volgende
bewering…
De apparatuur voldoet een de norm EN/IEC61000-3-12 (Europese/
internationale technische norm die de grenzen vastlegt inzake
harmonische stromen geproduceerd door apparatuur aangesloten
op openbare laagspanningssystemen met een ingangsstroom >16A
en ≤75A per fase).
…in de volgende gevallen waar:
#Elektrische voeding
1 Gecombineerde elektrische voeding
(1N~, 50Hz, 230VAC)
2 Gescheiden elektrische voeding
(2×(1N~, 50Hz, 230VAC))
(a) Voor meer bijzonderheden over C1 en C5, zie "8.2.1De
hoofdvoeding aansluiten"op pagina35.
(b) Normale werking: back-upverwarming = maximum 3kW
Noodbedrijf: back-upverwarming = maximum 6kW
(a)
Bediening
Normaal of noodbedrijf
Noodwerking
(b)
8.2Overzicht van de elektrische
verbindingen voor de uitwendige
en inwendige stelmotoren
Voor sommige soorten elektrische voeding met voorkeur
kWh-tarief is een aparte elektrische voeding met normaal
kWh-tarief nodig voor de binnenunit. Dit is nodig in de
volgende gevallen:
▪ als de elektrische voeding met voorkeur kWh-tarief
onderbroken wordt wanneer deze in werking is, OF
▪ als de binnenunit geen energie mag verbruiken
wanneer de elektrische voeding met voorkeur kWhtarief in werking is.
Over de elektrische voeding met voorkeur kWh-tarief
Elektriciteitsmaatschappijen overal ter wereld doen hard hun best
om een stabiele elektriciteitsdienst te leveren tegen een
concurrentiële prijs en zijn vaak gemachtigd om klanten een
voordeeltarief aan te bieden. Bijv. dag/nachttarieven,
seizoenstarieven, Wärmepumpentarif in Duitsland en Oostenrijk enz.
Deze apparatuur kan worden aangesloten op dergelijke systemen
met een voeding met voorkeur kWh-tarief.
Neem contact op met de elektriciteitsmaatschappij die optreedt als
leverancier op de plaats waar deze apparatuur zal worden
geïnstalleerd om te vragen of de apparatuur kan worden
aangesloten op een systeem met een voeding met voorkeur kWhtarief.
Wanneer de apparatuur op een dergelijke voeding met voorkeur
kWh-tarief is aangesloten, mag de elektriciteitsmaatschappij:
▪ de voeding van de apparatuur voor bepaalde tijd onderbreken;
▪ eisen dat de apparatuur gedurende een bepaalde periode slechts
een beperkte hoeveelheid stroom verbruikt.
De binnenunit is ontworpen om een inputsignaal te ontvangen dat de
unit in de stand gedwongen uit zet. Op dat ogenblik zal de
unitcompressor van de unit niet werken.
De bedrading naar de unit is verschillend naargelang de elektrische
voeding al dan niet onderbroken wordt.
Detail C1: In de fabriek gemonteerde voedingskabel
Draden: 3N+GND OF 1N+GND
Maximale stroomsterkte: zie naamplaatje op de unit.
Sluit de in de fabriek gemonteerde voedingskabel aan op een
elektrische voeding van 1N~ of 3N~.
a In de fabriek gemonteerde voedingskabel
b Lokale bedrading
F1B Kortsluitingszekering (ter plaatse te voorzien). Aanbevolen
zekering voor 1N~: 4‑polig, 32A, C-curve. Aanbevolen
zekering voor 3N~: 4‑polig, 16A, C-curve.
Q1DI Aardlekschakelaar (ter plaatse te voorzien)
Detail C2: Contact voor elektrische voeding met voorkeur kWhtarief
Draden: 2×(0,75~1,25mm²)
Maximumlengte: 50m.
Contact voor de elektrische voeding met voorkeur kWh-tarief:
16V-gelijkstroomdetectie(spanning geleverd door printplaat).
Het spanningsvrije contact zorgt voor een minimale belasting
van 15Vgelijkstroom, 10mA.
Sluit het contact van de elektrische voeding met voorkeur kWh-tarief
(S1S) als volgt aan.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
36
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
8 Elektrische installatie
Q3DI
L N
1N~, 50 Hz, 230 V AC
1×
2×
X2M
1×
5
6
L N
Z1F
X11YA
X11YB
X2M/5+6
X11Y
Q2DI
LN
1N~, 50 Hz, 230 V AC
F2B
13
24
II
BRN
BLU
YLW/GRN
Z15C
N=1
2
3
X22YB
1
X22Y
Z2F/1
Z2F/2
Z2F/3
EKGSPOWCAB
acdb
INFORMATIE
Het contact voor de voeding met voorkeur kWh-tarief is
aangesloten op dezelfde klemmen (X5M/9+10) als de
veiligheidsthermostaat. Het systeem kan alleen maar
OFWEL een voeding met voorkeur kWh-tarief OFWEL een
veiligheidsthermostaat hebben.
Detail C3: Aparte elektrische voeding met normaal kWh-tarief
Draden: 1N+GND
Maximale stroomsterkte: 6,3A
Sluit de aparte elektrische voeding met normaal kWh-tarief als volgt
aan:
Detail C5: Optiekit EKGSPOWCAB
Installeer de optiekit EKGSPOWCAB (=stroomkabel voor
gesplitste elektrische voeding). Voor de installatie-instructies,
zie de installatiehandleiding van de optiekit.
F2B Kortsluitingszekering (ter plaatse te voorzien). Aanbevolen
zekering: 2‑polig, 16A, C-curve.
Q2DI Aardlekschakelaar (ter plaatse te voorzien)
Configuratie elektrische voeding
Detail C4: Aansluiting van X11Y
In de fabriek gemonteerde kabels.
Koppel X11Y los van X11YA en sluit deze aan op X11YB.
[9.3] Back-upverwarming
[9.8] Voeding met voordeel tarief elektriciteit
8.2.2De afstandstemperatuursensor aansluiten
De afstandstemperatuursensor (geleverd als toebehoren) meet de
buitenomgevingstemperatuur.
INFORMATIE
Als de gewenste aanvoerwatertemperatuur
weersafhankelijk is, is het belangrijk de buitentemperatuur
continu te meten.
Afstandbuitensensor + kabel (40m) geleverd als toebehoren
a In de fabriek gemonteerde kabel
b Verbindingsconnectoren (ter plaatse te voorzien)
c Kabel van afstandbuitensensor (40m) (geleverd als
toebehoren)
d Afstandbuitensensor (geleverd als toebehoren)
Uitgebreide handleiding voor de installateur
37
8 Elektrische installatie
1
3
2
M2S
1×
2×
NONC
OR
X2M
1×
21
28
X2M
1×
21
29
1
3
2
S3SS2S
3
4
5
6
2×
1×
X5M
1×
5
6
3
4
2 Bevestig de kabel met kabelbinders op de
kabelbinderbevestigingen.
3 Installeer de afstandstemperatuursensor zoals beschreven in
de installatiehandleiding van de sensor (geleverd als
toebehoren).
8.2.3De afsluiter aansluiten
INFORMATIE
Voorbeeld van gebruik van een afsluiter. In het geval
van één AWT-zone en een combinatie van
vloerverwarming en warmtepompconvectoren, plaats een
afsluiter vóór de vloerverwarming opdat er tijdens het
koelen geen condensatie op de vloer zou optreden. Voor
meer informatie, zie de uitgebreide handleiding voor de
installateur.
Draden: 2×0,75mm²
Maximale stroomsterkte: 100mA
230Vwisselstroom geleverd door printplaat
[2.D] Afsluiter
1 Open de volgende zaken (zie "6.2.2De binnenunit openen"op
pagina24):
1 Bovenpaneel
2 Paneel van de gebruikersinterface
3 Deksel op de geïnstalleerde schakelkast
In geval van een elektrische meter met transistoruitgang,
controleer de polariteit. De positieve polariteit MOET
aangesloten worden op X5M/6 en X5M/4; de negatieve
polariteit op X5M/5 en X5M/3.
1 Open de volgende zaken (zie "6.2.2De binnenunit openen"op
pagina24):
1 Bovenpaneel
2 Paneel van de gebruikersinterface
3 Deksel op de geïnstalleerde schakelkast
2 Sluit de kabel van de elektrische meters aan op de juiste
aansluitklemmen zoals hieronder afgebeeld.
2 Sluit de kabel van de bediening van afsluiter aan op de juiste
aansluitklemmen zoals hieronder afgebeeld.
OPMERKING
De bedrading voor een NC afsluiter (normaal gesloten)
verschilt van deze voor een NO afsluiter (normaal open).
1 Open de volgende zaken (zie "6.2.2De binnenunit openen"op
pagina24):
1 Bovenpaneel
2 Paneel van de gebruikersinterface
3 Frontpaneel
4 Deksel op de geïnstalleerde schakelkast
5 Deksel op de hoofdschakelkast
2 Sluit de kabel van de alarm-output aan op de juiste
aansluitklemmen zoals hieronder afgebeeld. Leg draden 2 en 3
tussen de geïnstalleerde schakelkast en de hoofdschakelkast in
een kabelmof (ter plaatse te voorzien) zodat ze dubbel zijn
geïsoleerd.
1 Open de volgende zaken (zie "6.2.2De binnenunit openen"op
pagina24):
1 Bovenpaneel
2 Paneel van de gebruikersinterface
3 Frontpaneel
4 Deksel op de geïnstalleerde schakelkast
5 Deksel op de hoofdschakelkast
2 Sluit de kabel van de alarm-output aan op de juiste
aansluitklemmen zoals hieronder afgebeeld. Leg draden 2 en 3
tussen de geïnstalleerde schakelkast en de hoofdschakelkast in
een kabelmof (ter plaatse te voorzien) zodat ze dubbel zijn
geïsoleerd.
1+2 Draden die op de alarmuitgang
zijn aangesloten
3Draad tussen de
geïnstalleerde schakelkast en
de hoofdschakelkast
aDe EKRP1HB dient verplicht
geplaatst te worden.
bKabelmof (ter plaatse te
voorzien)
3 Bevestig de kabel met kabelbinders op de
kabelbinderbevestigingen.
8.2.8De omschakeling naar de externe
warmtebron aansluiten
pekellagedrukschakelaar wenst te verwijderen of los te
koppelen, stel dan eerst [C‑0B]=0 in
(pekellagedrukschakelaar niet geplaatst). Anders zal dit
een storing veroorzaken.
Draden: 2×0,75mm²
Stel lokale overzichtsinstelling [C-0B] in =1.
▪ Als [C-0B]=0 (pekellagedrukschakelaar niet geplaatst) zal
de unit de ingang niet controleren.
▪ Als [C-0B]=1 (pekellagedrukschakelaar geplaatst) zal de
unit de ingang controleren. Als de ingang "open" is, zal er
de storing EJ-01 zijn.
1 Open de volgende zaken (zie "6.2.2De binnenunit openen"op
pagina24):
1 Bovenpaneel
2 Paneel van de gebruikersinterface
3 Deksel op de geïnstalleerde schakelkast
3 Bevestig de kabel met kabelbinders op de
kabelbinderbevestigingen.
OPMERKING
Selecteer en installeer de veiligheidsthermostaat volgens
de geldende wetgeving.
Om onnodig inschakelen van de veiligheidsthermostaat te
vermijden, adviseren we het volgende:
▪ De veiligheidsthermostaat is automatisch opnieuw
instelbaar.
▪ De veiligheidsthermostaat heeft een maximaal
temperatuurvariatiebereik van 2°C/min.
▪ Er is een minimale afstand van 2 m tussen de
veiligheidsthermostaat en de 3-wegsklep.
INFORMATIE
Configureer ALTIJD de veiligheidsthermostaat na de
installatie ervan. Zonder configuratie zal de binnenunit het
contact van de veiligheidsthermostaat negeren.
INFORMATIE
Het contact voor de voeding met voorkeur kWh-tarief is
aangesloten op dezelfde klemmen (X5M/9+10) als de
veiligheidsthermostaat. Het systeem kan alleen maar
OFWEL een voeding met voorkeur kWh-tarief OFWEL een
veiligheidsthermostaat hebben.
8.2.11De lagedrukschakelaar van de pekel
Afhankelijk van de van toepassing zijnde wetgeving moet u mogelijk
een lagedrukschakelaar plaatsen voor de pekel (ter plaatse te
voorzien).
OPMERKING
Mechanisch. We adviseren een mechanische
pekellagedrukschakelaar te gebruiken. Indien een
elektrische pekellagedrukschakelaar wordt gebruikt,
kunnen capacitieve stromen de werking van de
flowschakelaar storen en zo een storing in de unit
veroorzaken.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
42
aansluiten
2 Sluit de kabel van de lagedrukschakelaar voor de pekel aan
zoals op onderstaande afbeelding te zien is.
a Knip luskabels die uit de A16P/X13A/1+4 komen (in de
fabriek gemonteerd) door
b Verbindingsconnectoren (ter plaatse te voorzien)
c Draden van de kabel van de lagedrukschakelaar voor de
pekel (ter plaatse te voorzien)
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
9 LAN-adapter
1
3
2
1×
2×
X2M
1×
34a
30
R1T
-t°
X1A
X2A
X3A
X4A
b
a
LD1
LD2
LD3
LD4
3 Bevestig de kabel met kabelbinders op de
kabelbinderbevestigingen.
8.2.12De thermostaat voor passieve koeling
aansluiten
INFORMATIE
Beperking: Passieve koeling is enkel mogelijk voor:
▪ Modellen die enkel verwarmen
▪ Pekeltemperaturen tussen 0 en 20°C
Draden: 2×0,75mm²
—
1 Open de volgende zaken (zie "6.2.2De binnenunit openen"op
pagina24):
1 Bovenpaneel
2 Paneel van de gebruikersinterface
3 Deksel op de geïnstalleerde schakelkast
2 Sluit de kabel van de thermostaat aan op de juiste
aansluitklemmen zoals hieronder afgebeeld.
3 Bevestig de kabel met kabelbinders op de
kabelbinderbevestigingen.
▪ Integratie van het warmtepompsysteem in een Smart-Grid-
toepassing
Componenten: printplaat
X1A~X4A Connectoren
a DIP-schakelaar
b Status-LED's
Status-LED's
LEDBeschrijvingGedrag
LD1Indicatie van stroom naar
adapter en van normale
werking.
LD2Indicatie van TCP/IP-
communicatie met router.
LD3Indicatie van
communicatie met
binnenunit.
LD4Indicatie van Smart Grid-
activiteit.
▪ LED knippert: normale
werking.
▪ LED knippert niet: geen
werking.
▪ LED AAN: normale
communicatie.
▪ LED knippert:
communicatieprobleem.
▪ LED AAN: normale
communicatie.
▪ LED knippert:
communicatieprobleem.
▪ LED AAN: het systeem
werkt in de Smart-Gridbedrijfsmodus
"Aanbevolen AAN",
"Gedwongen AAN" of
"Gedwongen UIT".
▪ LED UIT: het systeem
werkt in de Smart-Gridbedrijfsmodus "Normale
werking" of werkt in
normale
bedrijfsomstandigheden
(ruimteverwarming/koeling, warm tapwater
produceren).
▪ LED knippert: LAN-
adapter voert een
Smart Gridcompatibiliteitscontrole
uit.
9LAN-adapter
9.1Over de LAN-adapter
De binnenunit bevat een geïntegreerde LAN-adapter (model:
BRP069A61) die het volgende mogelijk maakt:
▪ App-bediening van het warmtepompsysteem Daikin Altherma
▪ De DIP-schakelaar wordt gebruikt om het systeem te
configureren. Voor meer informatie, zie
"9.4Configuratie –LAN-adapter"op pagina49.
▪ Wanneer de LAN-adapter een Smart Grid-
compatibiliteitscontrole uitvoert, knippert, LD4. Dit duidt
NIET op een defect. Na een geslaagde controle zal
LD4 AAN blijven of UITgaan. Wanneer de LED
gedurende meer dan 30 minuten blijft knipperen, is de
compatibiliteitscontrole mislukt en is er GEEN SmartGrid-werking mogelijk.
9.1.1Systeemlay-out
De integratie van de LAN-adapter in een Daikin Altherma-systeem
maakt de volgende toepassingen mogelijk:
C Zie "9.2.3Elektriciteitsmeter"op pagina46.
c1 Elektriciteitsmeter
c2 Elektriciteitsnet
INFORMATIE
Voor de aanwijzingen betreffende de manier waarop een
software-update kan worden uitgevoerd, zie
"9.4.4Software updaten"op pagina49.
9.1.3Vereisten voor installatie ter plaatse
Wat u nodig hebt om de LAN-adapter ter plaatse te installeren hangt
van de systeemlay-out af.
BRP069A61BRP069A62
Altijd
PC/laptop met Ethernet-stekker
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
9 LAN-adapter
LAN
UIT
AAN
N L
L N
Volledige Smart Grid functionaliteit.
Router
Zonne-energiesysteem met bedienbare wandcontactdoos.
Zonne-energiesysteem met potentiaalvrij contact.
Elektrische pulsmeter.
5 V DC pulsdetectie
(geleverd door printplaat).
Schakelkastinstallateur
1
BRP069A61BRP069A62
Router (DHCP ingeschakeld)
Een smartphone met de Online Controller app
Afhankelijk van de systeemlay-out
ALS verbinding met
een elektriciteitsmeter
(X2A)
ALS verbinding met
een zonne-energie-
inverter/
energiebeheersystee
m (X1A)
INFORMATIE
▪ Zie "9.1.1 Systeemlay-out" op pagina 44 voor een
overzicht van de mogelijke systeemlay-outs. Voor meer
informatie over de elektrische bedrading, zie
"9.2.1 Overzicht van de elektrische verbindingen" op
pagina45.
▪ De functie van de router in het systeem is afhankelijk
van de systeemlay-out. Wanneer (alleen) appbediening is de router een verplicht systeemonderdeel,
nodig voor de communicatie tussen het Daikin
Altherma-systeem en de smartphone. Wanneer (alleen)
Smart-Grid is de router GEEN verplicht onderdeel en
wordt enkel gebruikt om te kunnen configureren.
Wanneer app-bediening + Smart-Grid-toepassing, hebt
u de router nodig als systeemonderdeel en om te
kunnen configureren.
▪ De smartphone en de Online Controller-app worden
gebruikt om de software van de LAN-adapter (indien
nodig) bij te werken. Neem daarom ALTIJD een
smartphone met de app erop wanneer u naar de
installatiesite gaat en ook wanneer de adapter alleen
voor de Smart-Grid-toepassing wordt gebruik.
▪ Sommige werktuigen en onderdelen kunnen al op de
site beschikbaar zijn. Voordat u ter plaatse gaat,
controleer welke onderdelen daar al beschikbaar zijn
en welke onderdelen u moet meenemen (een router,
een elektriciteitsmeter, enz.).
Elektriciteitsmeter—
Kabel met 2 draden—
Kabel met 2 draden—
Stroomonderbreker
(100mA~6A, type B)
Systeemlay-outTypische werkstroom
App-bediening + Smart-Gridtoepassing
▪ De adapter op een router
aansluiten.
▪ De adapter op een zonne-
energie-inverter/
energiebeheersysteem
aansluiten, indien de SmartGrid-toepassing dit vereist.
—
▪ De adapter op een
elektriciteitsmeter aansluiten,
indien de Smart-Gridtoepassing (optioneel) dit
vereist.
Voor meer informatie over de
Smart-Grid-toepassing, zie
"9.5Smart Grid-toepassing"op
pagina52.
Bedradingsschema
9.2Aansluiten van de elektrische
bedrading
9.2.1Overzicht van de elektrische verbindingen
Typische werkstroom
De elektrische bedrading aansluiten omvat typisch de volgende
stappen:
Systeemlay-outTypische werkstroom
App-bediening (alleen)De adapter op een router
aansluiten.
Smart-Grid-toepassing (alleen)▪ De adapter op een zonne-
a In de fabriek gemonteerde ethernetkabel
b Router (ter plaatse te voorzien)
c Smartphone met app-bediening (ter plaatse te voorzien)
#Aansluiting van de router
ABedraad
d Ethernetkabel ter plaatse te voorzien:
▪ Minimale categorie: Cat5e
▪ Maximumlengte:
▪ 50m bij Cat5e-kabels
▪ 100m bij Cat6-kabels
BDraadloos
(a)
e Draadloze overbrugging (ter plaatse te voorzien)
CStroomsnoer
100m
100m
f Stroomsnoeradapter (ter plaatse te voorzien)
g Stroomsnoer (ter plaatse te voorzien)
INFORMATIE
Het is raadzaam de LAN-adapter rechtstreeks op de router
aan te sluiten. Afhankelijk van het model van de adapter
van de draadloze overbrugging of van de stroomsnoer, zou
het kunnen dat het systeem niet naar behoren werkt.
OPMERKING
Om communicatieproblemen vanwege kabelbreuk te
voorkomen, mag de minimale buigradius van de
ethernetkabel NIET worden overschreden.
9.2.3Elektriciteitsmeter
Indien de LAN-adapter op een elektriciteitsmeter is aangesloten,
zorg ervoor dat deze meter een stroomimpulsmeter is.
Vereisten:
OnderdeelSpecificatie
TypePulsmeter (5VDC-pulsdetectie)
Mogelijk aantal pulsen▪ 100pulsen/kWh
▪ 1000pulsen/kWh
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
OnderdeelSpecificatie
3
1
2
4
1×
2×
S1S
1
2
2
1
PulstijdduurMinimale tijd
AAN
Minimale tijd
UIT
Type metingAfhankelijk van de installatie:
INFORMATIE
De elektriciteitsmeter moet een impulsuitgang die de totale
energie kan meten die IN het grid wordt geïnjecteerd.
Om schade aan de printplaat te voorkomen, is het NIET
toegestaan om de elektrische bedrading aan te sluiten met
de connectoren die reeds op de printplaat zijn
aangesloten. Sluit eerst de bedrading op de connectoren
aan en sluit de connectoren daarna op de printplaat aan.
1 Open de volgende zaken (zie "6.2.2De binnenunit openen"op
pagina24):
1 Bovenpaneel
2 Paneel van de gebruikersinterface
3 Frontpaneel
4 Deksel op de hoofdschakelkast
2 Sluit de elektriciteitsmeter aan op de klemmen X2A/1+2 van de
LAN-adapter.
INFORMATIE
Let op de polariteit van de kabel. De positieve draad
MOET worden aangesloten op X2A/1; de negatieve
polariteit op X2A/2.
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de elektriciteitsmeter in de juiste richting
wordt aangesloten, zodat deze de totale energie meet die
IN het raster terechtkomt.
9.2.4Zonne-energie-inverter/
energiebeheersysteem
INFORMATIE
Vooraleer met de installatie te beginnen, controleer of het
zonne-energie-inverter/energiebeheersysteem over de
nodige digitale uitgangen beschikt om er de LAN-adapter
erop te kunnen aansluiten. Voor meer informatie, zie
"9.5Smart Grid-toepassing"op pagina52.
Connector X1A is bedoeld om de LAN-adapter aan te sluiten op de
digitale ingangen van een zonne-energie-inverter/
energiebeheersysteem, zodat het Daikin Altherma-systeem in een
Smart-Grid-toepassing kan worden geïntegreerd.
X1A/N+L levert een 230 V AC detectiespanning aan het
ingangscontact van X1A. De 230 V AC detectiespanning maakt
detectie van de toestand (open of gesloten) van de digitale ingangen
mogelijk en levert GEEN voeding aan het overige deel van de
printplaat van de LAN-adapter.
Zorg dat X1A/N+L beschermd worden door een snel reagerende
stroomonderbreker (nominale stroom 100mA~6A, type B).
De overige bedrading naar X1A is afhankelijk van de beschikbare
digitale uitgangen op het zonne-energie-inverter/
energiebeheersysteem en/of de Smart-Grid-bedrijfsmodi waarin u
het systeem wilt laten werken. Voor meer informatie, zie "9.5Smart
Grid-toepassing"op pagina52.
Het zonne-energie-inverter/energiebeheersysteem
aansluiten
OPMERKING
Om schade aan de printplaat te voorkomen, is het NIET
toegestaan om de elektrische bedrading aan te sluiten met
de connectoren die reeds op de printplaat zijn
aangesloten. Sluit eerst de bedrading op de connectoren
aan en sluit de connectoren daarna op de printplaat aan.
INFORMATIE
De manier waarop het zonne-energie-inverter/
energiebeheersysteem op X1A is aangesloten, hangt af
van de Smart-Grid-toepassing. De verbinding die in
onderstaande instructies is beschreven, is om ervoor te
zorgen dat het systeem in de bedrijfsmodus "Aanbevolen
AAN" kan werken. Voor meer informatie, zie "9.5 Smart
Grid-toepassing"op pagina52.
WAARSCHUWING
Zorg dat X1A/N+L beschermd worden door een snel
reagerende stroomonderbreker (nominale stroom
100mA~6A, type B).
WAARSCHUWING
Wanneer de bedrading op de klem van de LAN-adapter
X1A wordt aangesloten, zorg er dan voor dat iedere draad
stevig is bevestigd aan de juiste klem. Gebruik een
schroevendraaier voor het openen van de draadklemmen.
Zorg dat de blote koperdraad volledig in de klem steekt
(blote koperdraad MAG NIET zichtbaar zijn).
1 Open de volgende zaken (zie "6.2.2De binnenunit openen"op
pagina24):
2 Zorg voor detectiespanning aan X1A/N+L. Zorg ervoor dat X1A/
N+L beschermd worden door een snel reagerende
stroomonderbreker (100mA~6A, type B).
3 Om het systeem in bedrijfsmodus "Aanbevolen AAN" te doen
werken (Smart-Grid-toepassing), sluit dan de digitale uitgangen
van het zonne-energie-inverter/energiebeheersysteem aan op
de digitale ingangen X1A/1+2 LAN van de LAN-adapter.
1 Bovenpaneel
2 Paneel van de gebruikersinterface
3 Frontpaneel
4 Deksel op de hoofdschakelkast
Op een spanningsloos contact aansluiten (SmartGrid-toepassing)
Als het zonne-energie-inverter/energiebeheersysteem voorzien is
van een spanningsvrij contact, sluit u de LAN-adapter als volgt aan:
a Naar spanningsvrij contact
INFORMATIE
Het spanningsvrij contact moet 230VAC – 20mA kunnen
schakelen.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
48
Op een regelbare wandcontactdoos aansluiten
(Smart-Grid-toepassing)
Als er een wandcontactdoos beschikbaar is die geregeld wordt door
het zonne-energie-inverter/energiebeheersysteem, sluit u de LANadapter als volgt aan:
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
X1A
3
1
2
4
N
L
OPMERKING
Zorg dat er een snel reagerende zekering of
stroomonderbreker aanwezig is in de opstelling (of als
onderdeel van de wandcontactdoos, of installeer er een
externe (nominale stroom 100mA~6A, type B)).
9.3Het systeem starten
De LAN-adapter wordt elektrisch gevoed door de binnenunit. Nadat
het systeem onder spanning werd gezet, kan het tot 30 minuten
duren vooraleer de LAN-adapter operationeel is (afhankelijk van het
systeemlay-out).
9.4Configuratie –LAN-adapter
9 LAN-adapter
Indien de systeemonderdelen er niet in slagen zich onderling te
verbinden, kunt u ze alsnog handmatig met elkaar verbinden door
een vast IP-adres te gebruiken. Geef in dat geval hetzelfde vaste IPadres aan de LAN-adapter, de router en de Online Controller-app.
Om te weten hoe u een vast IP-adres aan de LAN-adapter kunt
geven, zie "9.4.8Netwerkinstellingen"op pagina51.
9.4.3De LAN-adapter configureren voor de
Smart-Grid-toepassing
Wanneer de LAN-adapter wordt gebruikt voor de Smart-Gridtoepassing, configureer de LAN-adapter op de hiervoor voorziene
configuratie-webinterface.
▪ Voor instructies over de manier waarop u toegang krijgt tot de
▪ Zie "9.5.1 Smart Grid-instellingen" op pagina 53 voor een
overzicht van de Smart-Grid-instellingen.
▪ Zie "9.5 Smart Grid-toepassing" op pagina 52 voor meer
informatie over de Smart-Grid-toepassing.
Voer indien nodig een software-update uit. Voor installatieinstructies, zie "9.4.4Software updaten"op pagina49.
INFORMATIE
Om de Smart-Grid-toepassing goed te begrijpen en de
LAN-adapter op de goede manier te configureren,
adviseren wij eerst "9.5 Smart Grid-toepassing" op
pagina52 te lezen.
9.4.1Overzicht: Configuratie
De configuratie van de LAN-adapter hangt af van de LANadaptertoepassing/systeemlay-out.
AlsDan
De LAN-adapter wordt gebruikt
voor app-bediening
De LAN-adapter wordt gebruikt
voor Smart-Grid-toepassing
Dit hoofdstuk bevat ook de instructies voor het volgende:
Als er zich 2 LAN-adapters op hetzelfde netwerk bevinden,
moet u deze afzonderlijk configureren.
Zie "9.4.2De LAN-adapter
configureren voor appbediening"op pagina49.
Zie "9.4.3De LAN-adapter
configureren voor de Smart-Gridtoepassing"op pagina49.
pagina49
"9.4.5Configuratie-
webinterface"op pagina50
pagina50
"9.4.7Reset naar
fabriekinstellingen"op
pagina51
pagina51
9.4.2De LAN-adapter configureren voor appbediening
Wanneer de LAN-adapter (alleen) voor app-bediening wordt
gebruikt, moet er haast niets worden geconfigureerd. Na een juiste
installatie en systeemopstart zouden alle systeemonderdelen (LANadapter, router en Online Controller-app) elkaar automatisch via hun
IP-adres moeten vinden.
Om de software van de LAN-adapter bij te werken, gebruik de Daikin
Online Controller-app.
INFORMATIE
▪ Om de software van de LAN-adapter met de Online
Controller-app te kunnen updaten hebt u een router
nodig. Wanneer de LAN-adapter alleen voor de SmartGrid-toepassing wordt gebruikt (en de router is geen
onderdeel van het systeem), voeg dan tijdelijk een
router toe aan de opstelling volgens "App-bediening +
Smart-Grid-toepassing"op pagina44.
▪ De Online Controller-app zal de softwareversie van de
LAN-adapter automatisch controleren en zal als nodig
vragen om de software bij te werken.
INFORMATIE
Om de binnenunit en de gebruikersinterface te doen
functioneren met de LAN-adapter, moet hun respectieve
software voldoen aan de vereisten. Zorg er ALTIJD voor
dat de unit en de gebruikersinterface de meest recente
softwareversie hebben. Voor meer informatie, zie https://
Voorwaarde: Een router is een (tijdelijk) onderdeel van de lay-out, u
hebt een smartphone met de Online Controller-app en de app heeft
u een bericht gestuurd dat nieuwe software voor de LAN-adapter
beschikbaar is.
1 Volg de updateprocedure in de app.
Gevolg: De nieuwe software wordt automatisch gedownload
naar de LAN-adapter.
Gevolg: Om de wijzigingen toe te passen, voert de LAN-
adapter automatisch een harde reset uit.
Gevolg: De LAN-adaptersoftware wordt nu bijgewerkt naar de
nieuwste versie.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
49
9 LAN-adapter
Information
LAN adapter firmware: 17003905_PP
Smart grid: enabled
IP address: 10.0.0.7
MAC address: 00:23:7e:f8:09:5d
Serial number: 170300003
User interface SW: v01.19.00
User interface EEPROM: AS1705847-01F
Hydro SW: ID66F2
Hydro EEPROM: AS1706432-25A
INFORMATIE
Tijdens de software-update kunnen de LAN-adapter en de
app NIET worden bediend. Het is mogelijk dat de
gebruikersinterface van de binnenunit de fout U8-01
weergeeft. Wanneer de update is voltooid, zal deze
foutcode automatisch verdwijnen.
9.4.5Configuratie-webinterface
U kunt de volgende instellingen doen op de configuratiewebinterface:
RubriekInstellingen
InformationRaadpleeg de verschillende
systeemparameters
Upload adapter SWUpdate de software van de LAN-
adapter
Factory resetReset de LAN-adapter naar de
fabrieksinstellingen
Network settingsBepaal verschillende
netwerkinstellingen (zoals een
vast IP-adres instellen)
Smart GridBepaal instellingen met
betrekking tot de Smart-Gridtoepassing
INFORMATIE
De configuratie-webinterface is gedurende 2 uur
beschikbaar nadat de LAN-adapter onder spanning werd
gezet. Om de configuratie-webinterface terug beschikbaar
te maken nadat deze verlopen is, moet de LAN-adapter
hard worden gereset (harde reset van de binnenunit). De
230VAC detectiespanning hoeft NIET te worden gereset.
Toegang via DIP-schakelaar + aangepast statisch IP-adres
Voorwaarde: Uw computer is rechtstreeks verbonden met de LAN-
adapter via een ethernetkabel en is NIET verbonden met een ander
netwerk (WiFi, LAN,...).
Voorwaarde: De stroom van de LAN-adapter is UITgeschakeld.
1 Zet DIP-schakelaar 4 op "ON".
2 Schakel de spanning van de LAN-adapter IN.
3 Ga in uw browser naar http://169.254.10.10.
OPMERKING
Gebruik geschikt gereedschap om de DIP-schakelaars in
een andere stand te zetten. Let op voor elektrostatische
ontlading.
INFORMATIE
De LAN-adapter controleert enkel de configuratie van de
DIP-schakelaar na een harde reset. Om de DIP-schakelaar
te configureren, moet u ervoor zorgen dat de voeding van
de adapter is UITgeschakeld.
INFORMATIE
"Stroom" betekent de stroom geleverd door de binnenunit
EN de 230VAC detectiespanning geleverd aan X1A.
9.4.6Systeeminformatie
Om systeeminformatie te raadplegen, ga "Information" in de
configuratie-webinterface.
Toegang verkrijgen tot de configuratiewebinterface
Normaal zou u toegang moeten hebben tot de configuratiewebinterface door naar zijn URL te surfen: http://altherma.local.
Indien dit niet werkt, navigeer dan naar de configuratie-webinterface
en gebruik hiervoor het IP-adres van de LAN-adapter. Het IP-adres
verschilt volgens de netwerkconfiguratie.
Toegang via URL
Voorwaarde: Uw computer is verbonden met dezelfde router (zelfde
netwerk) als deze van de LAN-adapter.
Voorwaarde: De router ondersteunt DHCP.
1 Ga in uw browser naar http://altherma.local
Toegang via het IP-adres van de LAN-adapter
Voorwaarde: Uw computer is verbonden met dezelfde router (zelfde
netwerk) als deze van de LAN-adapter.
Voorwaarde: U hebt het IP-adres van de LAN-adapter gevonden.
1 Ga in uw browser naar het IP-adres van de LAN-adapter.
Om het IP-adres van de LAN-adapter te vinden, gaat u als volgt te
werk:
ViaInstructie
De Daikin Online Controller-app ▪ Ga in de app naar "Adapter-
De clientlijst van de DHCP van
uw router
Uitgebreide handleiding voor de installateur
50
informatie" > "IP-adres".
▪ Zoek het IP-adres van de
LAN-adapter.
▪ Zoek de LAN-adapter in de
clientlijst van de DHCP van de
router.
▪ Zoek het IP-adres van de
LAN-adapter.
InformatieBeschrijving/vertaling
LAN-adapter
LAN adapter firmwareSoftwareversie van de LAN-
adapter
Smart gridControleer of de LAN-adapter
voor de Smart-Grid-toepassing
kan worden gebruikt
IP addressIP-adres van de LAN-adapter
MAC addressMAC-adres van de LAN-adapter
Serial numberSerienummer
Gebruikersinterface
User interface SWSoftware van de
gebruikersinterface
User interface EEPROMEEPROM van de
gebruikersinterface
Binnenunit
Hydro SWSoftwareversie van de
hydromodule van de binnenunit
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
9 LAN-adapter
Factory reset
This will set the LAN adapter back to default settings. Unit settings remains the same.
After this a reboot will be executed.
Reset
InformatieBeschrijving/vertaling
Hydro EEPROMEEPROM van de hydromodule
van de binnenunit
9.4.7Reset naar fabriekinstellingen
Zet als volgt de fabrieksinstellingen terug:
▪ Via de DIP-schakelaar (aanbevolen manier);
▪ Via de configuratie-webinterface;
▪ Via de Online Controller-app.
INFORMATIE
Let op: als u een reset naar de fabrieksinstellingen doet,
worden ALLE huidige instellingen en de huidige
configuratie gereset. Let dus goed op wanneer u deze
functie wilt gebruiken.
Een reset naar de fabrieksinstellingen kan in de volgende
gevallen nuttig zijn:
▪ U vindt de LAN-adapter niet (meer) in het netwerk;
▪ De LAN-adapter verloor zijn IP-adres;
▪ U wilt de Smart-Grid-toepassing opnieuw configureren;
▪ …
Reset naar fabrieksinstellingen
Via de DIP-schakelaar (aanbevolen manier)
1 Schakel de spanning van de LAN-adapter UIT.
2 Zet DIP-schakelaar 2 op "ON".
3 Schakel de spanning IN.
4 Wacht 15 seconden.
5 Draai de spanning UIT.
6 Zet de schakelaar terug op "OFF".
7 Schakel de spanning IN.
OPMERKING
Gebruik geschikt gereedschap om de DIP-schakelaars in
een andere stand te zetten. Let op voor elektrostatische
ontlading.
INFORMATIE
De LAN-adapter controleert enkel de configuratie van de
DIP-schakelaar na een harde reset. Om de DIP-schakelaar
te configureren, moet u ervoor zorgen dat de voeding van
de adapter is UITgeschakeld.
INFORMATIE
"Stroom" betekent de stroom geleverd door de binnenunit
EN de 230VAC detectiespanning geleverd aan X1A.
Via de configuratie-webinterface
1 Ga naar "Factory reset" op de configuratie-webinterface.
2 Klik op de resettoets.
InformatieVertaling
This will set the LAN adapter
back to default settings. Unit
settings remains the same. After
this a reboot will be executed.
INFORMATIE
Voor instructies over de manier waarop u toegang krijgt tot
de configuratie-webinterface, zie "Toegang verkrijgen tot
de configuratie-webinterface"op pagina50.
Via de app
Open de Online Controller-app en doe een reset naar de
fabrieksinstellingen.
Hiermee wordt de LAN-adapter
naar zijn standaardinstellingen
gereset. De instellingen van de
binnenunit blijven dezelfde. Na
de reset wordt de LAN-adapter
opnieuw gestart.
9.4.8Netwerkinstellingen
Normaal past de LAN-adapter automatisch de netwerkinstellingen
toe en deze netwerkinstellingen hoeven verder niet te worden
gewijzigd. Indien ze toch moeten worden gewijzigd, kunt u de
netwerkinstellingen op de volgende manieren configureren:
▪ Via de configuratie-webinterface (meerdere instellingen);
▪ Via de DIP-schakelaar (alleen voor aangepast statisch IP-adres).
Opmerking over het IP-adres van de LAN-adapter
Wijs een IP-adres toe aan de LAN-adapter op een van de volgende
manieren:
IP-adresBeschrijving + manier
DHCP-protocol (standaard)Het systeem kent via het DHCP-
protocol automatisch een IPadres toe aan de LAN-adapter.
Dit is de standaardmanier en de
configuratie-webinterface is zo
standaard ingesteld. Zie "Via de
configuratie-webinterface"op
pagina51.
Statisch IP-adresBy-pass het DHCP-protocol en
geef handmatig een statisch IPadres aan de LAN-adapter. Doe
dit via de configuratiewebinterface. Zie "Via de
configuratie-webinterface"op
pagina51.
Aangepast statisch IP-adresBy-pass alle IP-instellingen die
via de configuratie-webinterface
werden bepaald en geef een
aangepast statisch IP-adres aan
de LAN-adapter. Doe dit via de
DIP-schakelaar. Zie "Via de DIP-
schakelaar"op pagina52.
INFORMATIE
Normaal worden de netwerk-/IP-instellingen automatisch
toegepast en hoeven deze geen verdere wijzigingen.
Wijzig de netwerk-/IP-instellingen alleen wanneer dit echt
nodig is (bijv. wanneer het systeem de LAN-adapter niet
automatisch detecteert).
1 Ga naar "Network settings" op de configuratie-webinterface.
2 Netwerkinstellingen configureren.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
51
9 LAN-adapter
Network settings
DHCP activeAutomaticManually
Static IP address
10. 0.. 70
255
. 255.
. 0255
10. 0.. 10
10. 0.. 10
10. 0.. 10
Subnetmask
Default gateway
Primary DNS
Secondary DNS
Submit
InformatieVertaling/beschrijving
DHCP activeDHCP actief
AutomaticAutomatisch
ManuallyHandmatig
Static IP addressStatisch IP-adres
Subnet MaskSubnetmasker
Default gatewayStandaard gateway
Primary DNSPrimaire DNS
Secondary DNSSecundaire DNS
INFORMATIE
Standaard is "DHCP active" ingesteld op "Automatic" en
worden de IP-instellingen automatisch en dynamisch
geconfigureerd via het DHCP-protocol. Wanneer instelling
"DHCP active" op "Manually" staat, by-pass dan het
DHCP-protocol. In plaats daarvan, bepaal een statisch IPadres voor de LAN-adapter in de velden naast "Static IP
address".
Wanneer u een statisch IP-adres voor de LAN-adapter
instelt, maakt u toegang tot de configuratie-webinterface
via de URL (http://altherma.local) onmogelijk. Wanneer u
een statisch IP-adres instelt, schrijf het ergens op om later
gemakkelijk toegang te hebben tot de configuratiewebinterface.
Via de DIP-schakelaar
Via de DIP-schakelaar kunt u een aangepast statisch IP-adres voor
de LAN-adapter toekennen. Dit IP-adres is "169.254.10.10".
Wanneer u ervoor kiest dit te doen, omzeilt u alle IP-instellingen die
op de configuratie-webinterface werden ingesteld.
Om een aangepast statisch IP-adres aan de LAN-adapter toe te
kennen:
1 Schakel de spanning van de LAN-adapter UIT.
2 Zet DIP-schakelaar 2 op "ON".
3 Schakel de spanning IN.
OPMERKING
Gebruik geschikt gereedschap om de DIP-schakelaars in
een andere stand te zetten. Let op voor elektrostatische
ontlading.
INFORMATIE
De LAN-adapter controleert enkel de configuratie van de
DIP-schakelaar na een harde reset. Om de DIP-schakelaar
te configureren, moet u ervoor zorgen dat de voeding van
de adapter is UITgeschakeld.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
52
INFORMATIE
"Stroom" betekent de stroom geleverd door de binnenunit
EN de 230VAC detectiespanning geleverd aan X1A.
9.5Smart Grid-toepassing
INFORMATIE
Om de LAN-adapter voor de Smart-Grid-toepassing te
gebruiken, moet DIP-schakelaar 1 op
"OFF" (standaardgeval) worden gezet. Als alternatief, zet
DIP-schakelaar 1 op "ON" om het gebruik van de LANadapter voor de Smart-Grid-toepassing uit te schakelen.
OPMERKING
Gebruik geschikt gereedschap om de DIP-schakelaars in
een andere stand te zetten. Let op voor elektrostatische
ontlading.
Met de LAN-adapter kunt u het Daikin Altherma-systeem met een
zonne-energie-inverter/energiebeheersysteem verbinden om het in
verschillende Smart-Grid-bedrijfsmodi te laten werken. Op die
manier werken alle systeemonderdelen samen om het injecteren
van (zelfgegenereerde) energie te beperken in plaats van deze
energie in thermische energie om te zetten door de thermische
opslagcapaciteit van de warmtepomp te gebruiken. Dit wordt
"energiebuffering" genoemd.
Het systeem kan energie op de volgende manieren opslaan
("bufferen"):
▪ De tank voor warm tapwater opwarmen
▪ De kamer verwarmen
▪ De kamer koelen
De Smart-Grid-toepassing wordt bediend door het zonne-energie-
inverter/energiebeheersysteem dat het raster controleert en
commando's naar de LAN-adapter stuurt. De adapter is met het
zonne-energie-inverter/energiebeheersysteem (digitale uitgangen)
via connector X1A (digitale ingangen) verbonden.
Zonne-energie-inverter/
energiebeheersysteem
(digitale uitgangen)
Digitale uitgang 1SG0
Digitale uitgang 2SG1
Het zonne-energie-inverter/energiebeheersysteem controleert de
toestand van de digitale ingangen van de LAN-adapter. Naargelang
de toestand van de ingangen (open of gesloten), kunt u het Daikin
Altherma-systeem in de volgende Smart-Grid-bedrijfsmodi laten
werken:
Smart-Grid-bedrijfsmodusSG0
(X1A/1+2)
Normaal bedrijf/Vrij bedrijf
OpenOpen
GEEN Smart-Grid-toepassing
Aanbevolen AAN
GeslotenOpen
Energiebuffering in de
warmtapwatertank en/of de
kamer, MET vermogenbeperking.
Gedwongen UIT
OpenGesloten
Uitschakeling van de unit en van
de werking van de elektrische
verwarmingstoestellen wanneer
hoge energietarieven.
X1A
(digitale ingangen)
(X1A/1+2)
(X1A/3+4)
SG1
(X1A/3+4)
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
9 LAN-adapter
Smart Grid
Pulse meter setting
No meter
Electrical heaters allowed
NoYes
Room buffering allowed
NoYes
Static power limitation
1.5kW
Submit
Smart-Grid-bedrijfsmodusSG0
Gedwongen AAN
(X1A/1+2)
GeslotenGesloten
SG1
(X1A/3+4)
Energiebuffering in de
warmtapwatertank en/of de
kamer, ZONDER
vermogenbeperking.
INFORMATIE
Om het systeem in alle 4 mogelijke Smart-Gridbedrijfsmodi te laten werken; moet het zonne-energieinverter/energiebeheersysteem over 2 beschikbare digitale
uitgangen beschikken. Indien er slechts 1 uitgang
beschikbaar is, dan kunt u slechts op SG0 aansluiten en
het systeem kan dan alleen in de bedrijfsmodi "Normaal
bedrijf/Vrij bedrijf" en "Aanbevolen AAN" werken. Om het
systeem in "Gedwongen UIT" of "Gedwongen AAN" te
laten werken, moet er een verbinding naar SG1 zijn (voor
die bedrijfsmodi moet SG1 worden "gesloten").
INFORMATIE
Wanneer de systeemlay-out een regelbare
wandcontactdoos bevat en het zonne-energie-inverter/
energiebeheersysteem schakelt deze contactdoos in, dan
"sluit" SG0 en het systeem werkt dan in de bedrijfsmodus
"Aanbevolen AAN". Indien het zonne-energie-inverter/
energiebeheersysteem deze contactdoos uitschakelt,
wordt SG0 (en SG1) "geopend" en het systeem werkt dan
in de bedrijfsmodus "Normale werking/Vrij bedrijf" (omdat
de 230 V C detectiespanning op X1A/L+N wordt
afgesloten).
9.5.1Smart Grid-instellingen
Om de Smart Grid-instellingen te wijzigen, gaat u naar Smart Grid in
de configuratie-webinterface.
Energiebuffering
Naargelang de Smart Grid-instellingen (configuratie-webinterface),
heeft de energiebuffering alleen in de warmtapwatertank plaats of in
de warmtapwatertank en in de kamer. U kunt kiezen of de
elektrische verwarmingstoestellen al dan niet mede energie mogen
opslaan (bufferen) in de warmtapwatertank.
EnergiebufferingSysteemvereistenBeschrijving
Warm tapwatertankStel op de
gebruikersinterface
[9.1.3.3]=4 in
(Sanitair
warmwater =
Geïntegreerd).
Kamer (verwarming) ▪ Sta buffering in de
kamer toe op de
configuratiewebinterface.
▪ Stel op de
gebruikersinterface
[2.9]=2 (Bediening
=
Kamerthermostaa
t) in.
Kamer (koeling)▪ Sta buffering in de
kamer toe op de
configuratiewebinterface.
▪ Stel op de
gebruikersinterface
[2.9]=2 (Bediening
=
Kamerthermostaa
t) in.
INFORMATIE
▪ Het systeem buffert ALLEEN energie wanneer de
binnenunit in stand-by staat. Normaal bedrijf (geplande
handelingen, enz.) heeft voorrang op energiebuffering.
▪ In de configuratie-webinterface is bufferen standaard
ingesteld op "alleen warm tapwatertank".
▪ De maximumtemperatuur tijdens het bufferen van de
warmtapwatertank is de maximale tanktemperatuur
voor het tanktype in kwestie.
▪ Het instelpunt voor ruimteverwarming/koeling tijdens
kamerbuffering is het comfortinstelpunt voor de kamer.
Het systeem
produceert warm
tapwater. De tank
warmt het water op
tot de
maximumtemperatuur
.
Het systeem
verwarmt de kamer
tot het
comfortinstelpunt.
Het systeem koelt de
kamer tot het
comfortinstelpunt.
Static power limitationStatische vermogenbeperking
INFORMATIE
Voor instructies over de manier waarop u toegang krijgt tot
de configuratie-webinterface, zie "Toegang verkrijgen tot
de configuratie-webinterface"op pagina50.
Vermogenbeperking
In de bedrijfsmodus "Aanbevolen AAN" wordt het stroomverbruik
van het Daikin Altherma-systeem statisch of dynamisch beperkt. In
beide gevallen is het mogelijk om het stroomverbruik van de
elektrische verwarmingen op te nemen in de berekening (standaard
NIET het geval).
Uitgebreide handleiding voor de installateur
53
9 LAN-adapter
ALSDAN
Statische vermogenbeperking
(Static power limitation)
Dynamische vermogenbeperking
(Pulse meter setting)
INFORMATIE
Wanneer een elektriciteitsmeter voor dynamische
vermogenbeperking wordt gebruikt, is het raadzaam deze
in te stellen op 100 pulse/kWh of 1000 pulse/kWh (d.w.z.
Pulse meter setting op de configuratie-webinterface).
INFORMATIE
▪ In de bedrijfsmodus "Gedwongen AAN" gebeurt de
energiebuffering ZONDER vermogenbeperking.
▪ Om de energiebuffering ten volle te kunnen benutten,
is het raadzaam via een elektriciteitsmeter een
dynamische vermogenbeperking te gebruiken.
▪ De elektrische verwarmingstoestellen werken ALLEEN
wanneer de vermogenbeperking hoger is dan het
nominale vermogen van de verwarmingstoestellen.
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de elektriciteitsmeter in de juiste richting
wordt aangesloten, zodat deze de totale energie meet die
IN het raster terechtkomt.
INFORMATIE
▪ Om dynamische vermogenbeperking mogelijk te
maken, is er één aansluitpunt op het raster nodig (één
aansluitpunt voor het zonne-energiesysteem EN de
huishoudelijke apparaten). Om correct te werken,
vereist het Smart Grid-algoritme de som van de
opgewekte EN de verbruikte energie. Het algoritme
werkt NIET wanneer er afzonderlijke meters zijn voor
opgewekte energie en verbruikte energie.
▪ Aangezien dynamische vermogenbeperking wordt
uitgevoerd op basis van de input van de elektrische
meter, hoeft u de vermogengrenswaarde NIET in te
stellen in de configuratie-webinterface.
Het stroomverbruik van de
binnenunit is statisch beperkt op
basis van een vaste waarde
(standaard 1,5kW) die is
ingesteld in de configuratiewebinterface. Tijdens
energiebuffering overschrijdt het
stroomverbruik van de binnenunit
deze beperking NIET.
De waarde van deze instelling
wordt enkel gebruikt wanneer het
systeem geen elektriciteitsmeter
bevat (op de configuratiewebinterface: Pulse meter
setting: "No meter"). Gebruik
anders een dynamische
vermogenbeperking.
De vermogenbeperking is autoadaptief en wordt dynamisch
uitgevoerd op basis van de
stroominjectie in het raster,
gemeten door de
elektriciteitsmeter. Om de
stroominjectie in het raster te
minimaliseren werkt de
binnenunit zoveel als mogelijk.
9.5.2Bedrijfsmodi
De stand "Normaal bedrijf/Vrij bedrijf"
In de bedrijfsmodus "Normaal bedrijf"/"Vrij bedrijf" werkt de
binnenunit normaal, in overeenstemming met de instellingen en
programma's van de eigenaar. Er zijn geen Smart-Gridfunctionaliteiten ingeschakeld.
Stand "Aanbevolen AAN"
In de bedrijfsmodus "Aanbevolen AAN" gebruikt het Daikin Altherma
systeem zonne-/rasterenergie (wanneer deze beschikbaar is,
gemeten door het zonne-energie-inverter/energiebeheersysteem)
om warm tapwater te produceren en/of de ruimte te verwarmen of te
koelen. De hoeveelheid zonne-/rasterenergie die voor buffering
wordt gebruikt, hangt af van de warmtapwatertank en/of de
kamertemperatuur. Om de zonne-/rastercapaciteit en het
energieverbruik van het Daikin Altherma systeem op elkaar af te
stellen, wordt het energieverbruik van de binnenunit statisch (door
een vaste waarde ingesteld in de configuratie-webinterface) of
dynamisch beperkt (auto-adaptief, zoals gemeten door de
elektriciteitsmeter wanneer deze een onderdeel is van de
systeemlay-out).
Stand "Geforceerd UIT"
In de bedrijfsmodus "Gedwongen UIT" stuurt het zonne-energieinverter/energiebeheersysteem een signaal uit naar het systeem om
de compressor van de unit en de elektrische verwarmingstoestellen
uit te schakelen. Dit is vooral nuttig wanneer
energiebeheersystemen reageren op hoge energietarieven of
wanneer het raster overbelast wordt (signaal van de
energieleverancier naar het energiebeheersysteem). Zodra de
bedrijfsmodus "Gedwongen UIT" actief is, zal het systeem stoppen
met ruimteverwarming/-koeling evenals met de productie van warm
tapwater.
INFORMATIE
Zodra de installatie werkt in een van de Smart-Gridbedrijfsmodi, zal het systeem blijven werken in die stand
tot de inputstatus van de LAN-adapter verandert. Houd er
rekening mee dat wanneer het systeem lang in de stand
"Gedwongen UIT" werkt, er comfortproblemen kunnen
ontstaan.
Stand "Geforceerd AAN"
In de bedrijfsmodus "Gedwongen AAN" gebruikt het Daikin Altherma
systeem zonne-/rasterenergie (wanneer deze beschikbaar is,
gemeten door het zonne-energie-inverter/energiebeheersysteem)
om warm tapwater te produceren en/of de ruimte te verwarmen of te
koelen. De hoeveelheid zonne-/rasterenergie die voor buffering
wordt gebruikt, hangt af van de warmtapwatertank en/of de
kamertemperatuur. In tegenstelling tot de bedrijfsmodus
"Aanbevolen AAN" is er nu GEEN vermogenbeperking: het systeem
selecteert het comfortinstelpunt voor ruimteverwarming/-koeling en
zal de tank voor warm tapwater tot de maximumtemperatuur
opwarmen. De compressor van de unit en de elektrische
verwarmingstoestellen worden niet in hun energieverbruik beperkt.
De bedrijfsmodus "Gedwongen AAN" is vooral nuttig wanneer
energiebeheersystemen reageren op lage energietarieven, wanneer
het raster overbelast wordt (signaal van de energieleverancier naar
het energiebeheersysteem) of wanneer meerdere huizen op het
raster zijn aangesloten, die simultaan worden bediend, dit, om het
raster te stabiliseren.
INFORMATIE
Zodra de installatie werkt in een van de Smart-Gridbedrijfsmodi, zal het systeem blijven werken in die stand
tot de inputstatus van de LAN-adapter verandert.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
54
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
9 LAN-adapter
9.5.3Systeemvereisten
De Smart Grid-toepassing stelt de volgende vereisten aan het Daikin
Altherma-systeem:
OnderdeelVereiste
LAN-adaptersoftware Het wordt aanbevolen om de software van
de LAN-adapter altijd up-to-date te houden.
Manier om de unit te
regelen
De instellingen voor
het warm tapwater
Instellingen van de
besturing
energieverbruik
Stel op de gebruikersinterface [2.9]=2
(Bediening = Kamerthermostaat) in.
Om energiebuffering in de tank voor warm
tapwater toe te staan, stelt u op de
gebruikersinterface [9.1.3.3]=4 (Sanitairwarmwater = Geïntegreerd) in.
Stel op de gebruikersinterface het volgende
in:
▪ [9.9.1]=1 (Besturing energieverbruik
= Continu)
▪ [9.9.2]=1 (Type = kW)
9.6Probleemoplossing –LAN-adapter
9.6.1Overzicht: Probleemoplossing
Dit hoofdstuk beschrijft wat u moet doen wanneer er zich problemen
voordoen.
Het bevat informatie over:
▪ Problemen op basis van symptomen oplossen
▪ Problemen op basis van storingscodes oplossen
9.6.2Problemen op basis van symptomen
oplossen –LAN-adapter
Symptoom: geen toegang tot de webpagina
Mogelijke oorzakenWat te doen
De LAN-adapter heeft geen
stroom (puls-LED knippert niet).
De configuratie-webinterface is
ALLEEN beschikbaar gedurende
2 uur na elke reset van de
stroomtoevoer. De timer kan
afgelopen zijn.
De LAN-adapter is NIET
verbonden met het netwerk
(netwerkverbindings-LED
knippert NIET).
De LAN-adapter is NIET
verbonden met de router of de
router ondersteunt DHCP NIET.
De computer is NIET verbonden
met dezelfde router als de LANadapter.
INFORMATIE
Als geen enkele van de correctieve acties werkt, probeer
dan een reset van de stroomtoevoer van het volledige
systeem.
Zorg dat de LAN-adapter correct
is aangesloten op de binnenunit
en dat de voeding van alle
aangesloten apparatuur is
INgeschakeld.
Voer een reset van de
stroomtoevoer uit op de LANadapter.
Sluit de LAN-adapter aan op een
router.
Sluit de LAN-adapter aan op een
router die DHCP ondersteunt.
Verbind de computer met
dezelfde router als de LANadapter.
1 In de router, controleer het IP-adres dat thans aan de LAN-
adapter is toegekend.
2 Roep de configuratie-webinterface met dit IP-adres op.
3 In de configuratie-webinterface, zet "DHCP active" op
"Manually".
4 In de router, ken een statisch IP-adres aan de LAN-adapter toe.
5 Op de configuratie-webinterface, in de velden naast "Static IP
address", stel hetzelfde statisch IP-adres in.
6 In de Online Controller app (menu Instellingen), ken hetzelfde
IP-adres aan de LAN-adapter toe.
7 Zet de LAN-adapter terug onder spanning (harde reset).
Gevolg: De router, de LAN-adapter en de Online Controller app
delen nu hetzelfde vaste IP-adres en zouden elkaar nu moeten
vinden.
9.6.3Problemen op basis van storingscodes
oplossen –LAN-adapter
Storingscodes van de binnenunit
Als de binnenunit zijn verbinding met de LAN-adapter verliest,
verschijnt de volgende foutcode op de gebruikersinterface:
FoutcodeBeschrijving
U8-01Verbinding met LAN-adapter verbroken
Storingscodes van de LAN-adapter
LAN-adapterstoringen worden aangegeven door de status-LEDs. Er
is een probleem als een of meer status-LEDs het volgende gedrag
vertonen:
LEDStoringsgedragBeschrijving
Puls-LED knippert NIETGeen normaal bedrijf.
Probeer de LAN-adapter te
resetten of neem contact op met
uw verdeler.
Netwerk-LED knippertCommunicatieprobleem.
Controleer de netwerkverbinding.
Communicatie-LED
binnenunit knippert
Smart Grid-LED knippert
gedurende meer dan 30
minuten.
INFORMATIE
▪ De DIP-schakelaar wordt gebruikt om het systeem te
configureren. Voor meer informatie, zie
"9.4Configuratie –LAN-adapter"op pagina49.
▪ Wanneer de LAN-adapter een Smart Grid-
compatibiliteitscontrole uitvoert, knippert, LD4. Dit duidt
NIET op een defect. Na een geslaagde controle zal
LD4 AAN blijven of UITgaan. Wanneer de LED
gedurende meer dan 30 minuten blijft knipperen, is de
compatibiliteitscontrole mislukt en is er GEEN SmartGrid-werking mogelijk.
Voor een volledige beschrijving van de status-LEDs, zie "9.1Over
de LAN-adapter"op pagina43.
Communicatieprobleem met de
binnenunit.
Smart Gridcompatibiliteitsprobleem.
Probeer de LAN-adapter te
resetten of neem contact op met
uw verdeler.
Symptoom: de app vindt de LAN-adapter niet
In het uitzonderlijk geval dat de Online Controller app de LANadapter niet automatisch vindt, sluit de router, de LAN-adapter en de
app via een vast IP-adres handmatig aan.
Dit hoofdstuk beschrijft wat u moet doen en kennen om het systeem
na installatie ervan te configureren.
Waarom
Indien u het systeem NIET correct configureert, kan het zijn dat het
NIET als verwacht werkt. De configuratie heeft invloed op de
volgende zaken:
▪ De berekeningen van de software
▪ Wat u op de gebruikersinterface kunt zien en doen
Hoe
U kunt het systeem via de gebruikersinterface configureren.
▪ Eerste maal – Configuratiewizard. Wanneer u de
gebruikersinterface (via de binnenunit) voor de eerste maal AANzet, start de configuratiewizard om u te helpen het systeem te
configureren.
▪ Start de configuratiewizard opnieuw op. Als het systeem reeds
is geconfigureerd, kunt u de configuratiewizard opnieuw opstarten.
Om de configuratiewizard opnieuw op te starten, gaat u naar
Installateursinstellingen > Configuratie assistent.
Voor toegang tot de Installateursinstellingen, zie
"10.1.1De meest gebruikte commando's bereiken"op pagina56.
▪ Nadien. Indien nodig kunt u wijzigingen uitvoeren aan de
configuratie in de menustructuur of de overzichtsinstellingen.
1 Ga naar [B]: Gebruikersprofiel.
2 Voer de toepasselijke pincode voor het
gebruikertoegangsniveau in.
▪ Blader door de lijst van cijfers en wijzig het
geselecteerde cijfer.
▪ Verplaats de cursor van links naar rechts.
▪ Bevestig de pincode en ga verder.
Pincode installateur
De pincode voor Installateur is 5678. Bijkomende menu-items en
installateurinstellingen zijn nu beschikbaar.
Pincode gevorderde eindgebruiker
De pincode voor Gevorderde gebruiker is 1234. Bijkomende
menu-items voor de gebruiker zijn nu zichtbaar.
—
INFORMATIE
Wanneer de configuratiewizard klaar is, zal de
gebruikersinterface een overzichtsscherm weergeven en
vragen om te bevestigen. Na bevestiging zal het systeem
opnieuw opstarten en zal het startscherm worden
weergegeven.
Toegang tot de instellingen – Legende voor tabellen
U hebt op twee verschillende manieren toegang tot de
installateurinstellingen. Beide manieren geven echter GEEN toegang
tot alle instellingen. Indien dit het geval is, staat N.v.t. (Niet van
toepassing) in de betreffende kolommen van de tabellen in dit
hoofdstuk.
ManierKolom in tabellen
Instellingen bereik via de verwijzing in het
hoofdmenuscherm of de menustructuur.
Om verwijzingen te activeren drukt u op de
knop in het startscherm.
Instellingen bereiken via de code in het
overzicht lokale instellingen.
Zie ook:
▪ "De installateurinstellingen weergeven"op pagina56
▪ "10.7 Menustructuur: Overzicht installateurinstellingen" op
pagina89
Bijvoorbeeld: [9.1.5.2]
Bijvoorbeeld: [C-07]
#
Code
10.1.1De meest gebruikte commando's bereiken
Het gebruikertoegangsniveau wijzigen
U kunt het gebruikertoegangsniveau als volgt wijzigen:
Pincode gebruiker
De pincode voor Gebruiker is 0000.
De installateurinstellingen weergeven
1 Stel het gebruikertoegangsniveau in op Installateur.
2 Ga naar [9]: Installateursinstellingen.
Een overzichtsinstelling wijzigen
Voorbeeld: Wijzig [1‑01] van 15 naar 20.
De meeste instellingen kunnen worden geconfigureerd via de
menustructuur. Als het om een of andere reden nodig is om een
instelling te wijzigen met behulp van de overzichtsinstellingen, zijn
de overzichtsinstellingen als volgt toegankelijk:
1 Stel het gebruikertoegangsniveau in op
Installateur. Zie "Het gebruikertoegangsniveau
wijzigen"op pagina56.
2 Ga naar [9.I]: Installateursinstellingen >
Overzicht instellingen.
—
Uitgebreide handleiding voor de installateur
56
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
10 Configuratie
00
01
02
03
04
05
06
07
08
09
0A
0B
0C
0D
0E
0
1
2
3
00
01 15
02
03
04
05
06
07
08
09
0A
0B
0C
0D
0E
1
00
01 20
02
03
04
05
06
07
08
09
0A
0B
0C
0D
0E
1
3 Draai aan de linkse draaiknop om het eerste deel
van de instelling te selecteren en bevestig door de
draaiknop in te drukken.
4 Draai aan de linkse draaiknop om het tweede deel
van de instelling te selecteren
5 Draai aan de rechtse draaiknop om de waarde van
15 tot 20 in te stellen.
6 Draai aan de linkse draaiknop om de nieuwe
instelling te bevestigen.
7 Druk op de middelste toets om terug te keren naar
het startscherm.
INFORMATIE
Wanneer u de overzichtsinstellingen wijzigt en u teruggaat
naar het startscherm, geeft de gebruikersinterface een
pop-up scherm weer en wordt u verzocht om het systeem
opnieuw op te starten.
Na bevestiging zal het systeem opnieuw opstarten en
zullen de recente wijzigingen worden toegepast.
10.2Configuratiewizard
Nadat het systeem voor het eerst is AAN gezet, zal de
gebruikersinterface u instructies geven via de configuratiewizard. Op
die manier kunt u de belangrijkste initiële instellingen uitvoeren. Op
die manier zal de unit correct kunnen werken. Nadien kunnen er
indien nodig meer gedetailleerde instellingen worden uitgevoerd via
de menustructuur.
U vindt een kort overzicht van de instellingen in de configuratie hier.
Alle instellingen kunnen ook worden aangepast in het
instellingenmenu (gebruik de verwijzingen).
Voor instelling…Zie…
Taal [7.1]
Tijd/datum [7.2]
Uren—
Minuten
Jaar
Maand
Dag
Systeem
Voor instelling…Zie…
Type binnenunit (alleen-lezen) "10.5.9Installateurinstellinge
Type back-upverwarming
n"op pagina79
(alleen-lezen)
Sanitair warmwater [9.2.1]
Noodbedrijf [9.5.1]
Aantal zones [4.4]"10.5.5Ruimteverwarming/-/
De warmtepomp is defect en het systeem werkt in
Noodbedrijf-stand of de warmtepomp wordt
gedwongen uitgeschakeld.
e Ruimtebedrijfsmodus
Koeling
Verwarming
f Buitenunit / geluidsarme stand
f1
Gemeten buitentemperatuur
f2Geluidsarme stand actief
f3Pekelleidingen buiten
g Binnenunit / tank voor warm tapwater
g1Op de vloer staande binnenunit met geïntegreerde
tank
g2Waterdruk
a Startscherm
b Het scherm Hoofdmenu
c Subschermen:
c1: Instelpuntscherm
c2: Gedetailleerd scherm met waarden
c3: Scherm met weersafhankelijke curve
c4: Scherm met programma
10.3.2Startscherm
h Primaire zone
h1 Type geïnstalleerde kamerthermostaat:
De unit werkt op basis van de
omgevingstemperatuur van de speciale interface
voor menselijk comfort (BRC1HHDA die als
kamerthermostaat wordt gebruikt).
De unit werkt op basis van de (bedrade of
draadloze) externe kamerthermostaat.
Druk op de -toets om terug te keren naar het startscherm. U krijgt
een overzicht van de unitconfiguratie en de kamer- en
instelpunttemperaturen te zien. Alleen symbolen die van toepassing
zijn op uw configuratie zijn zichtbaar op het startscherm.
—Er is geen kamerthermostaat geïnstalleerd of
ingesteld. De unit werkt op basis van de
aanvoerwatertemperatuur, ongeacht de werkelijke
kamertemperatuur en/of de vraag om de kamer te
verwarmen.
h2 Type geïnstalleerd warmteafgiftesysteem:
Vloerverwarming
Ventilo-convector
Radiator
h3
h4
Gemeten kamertemperatuur
Instelpunt aanvoerwatertemperatuur
i Vakantiestand
Vakantiestand actief
j Secundaire zone
j1 Type geïnstalleerde kamerthermostaat:
Mogelijke acties in dit scherm
Ga door de lijst van het hoofdmenu.
Ga naar het hoofdmenu-scherm.
Referenties inschakelen/uitschakelen.
OnderdeelBeschrijving
a Warm tapwater
a1Warm tapwater
a2
b Huidige datum en tijd
Uitgebreide handleiding voor de installateur
58
Gemeten tanktemperatuur
(1)
j2 Type geïnstalleerd warmteafgiftesysteem:
j3
De unit werkt op basis van de (bedrade of
draadloze) externe kamerthermostaat.
—Er is geen kamerthermostaat geïnstalleerd of
ingesteld. De unit werkt op basis van de
aanvoerwatertemperatuur, ongeacht de werkelijke
kamertemperatuur en/of de vraag om de kamer te
verwarmen.
Vloerverwarming
Ventilo-convector
Radiator
Instelpunt aanvoerwatertemperatuur
(1)
(1)
(1)
(1)
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
10 Configuratie
a
2
Hoofdzone
Secundaire zone
Kamer
Storing
Ruimteverwarming/-koeling
+
–
21°C
1
Kamer
+
–
35°C
2
Hoofdzone
+
–
45°C
3
Secundaire zone
+
–
50°C
5
Sanitaire
warmwatertank
a1
d
+
–
d
e
d
e
c
a2
b1
b2
OnderdeelBeschrijving
k Storing
Er is een storing.
Zie "14.4.1De help-tekst weergeven in geval van
een storing"op pagina99 voor meer informatie.
(1) Als de bijbehorende werking (bijv. ruimteverwarming) niet
actief is, wordt de cirkel grijs weergegeven.
10.3.3Het scherm Hoofdmenu
Vanuit het startscherm drukt u () of draait u () de
linkse draaiknop om het hoofdmenuscherm te openen. Via het
hoofdmenu hebt u toegang tot de verschillende instelpuntschermen
en submenu's.
a Geselecteerd submenu
Mogelijke acties in dit scherm
Ga door de lijst.
Ga naar het submenu.
Referenties inschakelen/uitschakelen.
Beperking: Wordt alleen
weergegeven als er een storing
optreedt.
Zie "14.4.1De help-tekst weergeven in
geval van een storing"op pagina99
voor meer informatie.
Beperking: Wordt alleen weergeven
als een speciale interface voor
menselijk comfort (BRC1HHDA die als
kamerthermostaat wordt gebruikt) de
binnenunit bedient.
De kamertemperatuur instellen.
Toont het symbool dat van toepassing
is voor het type afgever van de
primaire zone.
De aanvoerwatertemperatuur voor de
primaire zone instellen.
Beperking: Wordt alleen
weergegeven als er twee
aanvoerwatertemperatuurzones zijn.
Toont het symbool dat van toepassing
is voor het type afgever van de
secundaire zone.
De aanvoerwatertemperatuur voor de
secundaire zone instellen.
Beperking: Alleen voor modellen voor
verwarming/koeling.
Toont het symbool dat van toepassing
is voor uw unit. De unit in
verwarmings- of koelstand zetten.
De temperatuur van de
warmtapwatertank instellen.
Biedt toegang tot
gebruikersinstellingen zoals
vakantiestand en geluidsarme stand.
SubmenuBeschrijving
[8]
Informatie
[9]
Installateursinste
llingen
[A]
Inbedrijfstelling
[B]
Gebruikersprofiel
[C]
In werking
Geeft gegevens en informatie over de
binnenunit weer.
Beperking: Alleen voor de
installateur.
Biedt toegang tot geavanceerde
instellingen.
Beperking: Alleen voor de
installateur.
Testen en onderhoud uitvoeren.
Het actieve gebruikersprofiel wijzigen.
De verwarmings/koelings-functie en
productie van warm tapwater in- of
uitschakelen.
10.3.4Menuscherm
Mogelijke acties in dit scherm
Ga door de lijst.
Ga naar het submenu/instelling.
10.3.5Instelpunt-scherm
Het instelpuntscherm wordt weergegeven voor schermen die
systeemonderdelen beschrijven die een instelpuntwaarde nodig
hebben.
Voorbeelden
[1] Scherm Kamertemperatuur
[3] Scherm Secundaire zone
Uitleg
Mogelijke acties in dit scherm
Ga door de lijst van het submenu.
Ga naar het submenu.
Wijzig en pas de gewenste temperatuur automatisch
aan.
[2] Scherm Primaire zone
[5] Scherm Tanktemperatuur
Uitgebreide handleiding voor de installateur
59
10 Configuratie
abc
abc
7.2.1
Tijd/datum
Uren
11
30
Minuten
Ma
Za
Wo
Vr
Do
Di
Zo
Eigen prog 1
Ma
Za
Wo
Vr
Do
Di
Zo
Eigen prog 1
Verwijderen
Hernoemen
Selecteren
Ma
Za
Wo
Vr
Do
Di
Zo
Eigen prog 1
C
Verwijderen
Bewerken
Kopiëren
Ma
Za
Wo
Vr
Do
Di
Zo
Eigen prog 1
Verwijderen
Bewerken
Kopiëren
OnderdeelBeschrijving
Minimale temperatuurbeperking a1 Vastgelegd door de unit
a2 Beperkt door de installateur
Maximale
temperatuurbeperking
b1 Vastgelegd door de unit
b2 Beperkt door de installateur
Huidige temperatuurcGemeten door de unit
Gewenste temperatuurdDraai aan de rechtse
draaiknop om te verhogen/
verlagen.
SubmenueDraai aan of druk op de
linkse draaiknop om naar
het submenu te gaan.
10.3.6Gedetailleerd scherm met waarden
Voorbeeld:
a Instellingen
b Waarden
c Geselecteerde instelling en waarde
Mogelijke acties in dit scherm
Ga door de lijst met instellingen.
Verander de waarde.
Ga naar de volgende instelling.
Bevestig de wijzigingen en ga verder.
10.3.7Programmascherm: voorbeeld
Dit voorbeeld toont hoe u een kamertemperatuurprogramma instelt
in de verwarmingsstand voor de primaire zone.
Naar het programma gaan:
1 Ga naar [1.1]: Kamer > Tijdschema.
2 Stel programmering in op Ja.
3 Ga naar [1.2]: Kamer > Programma verwarming.
De inhoud van het weekprogramma wissen:
1 Selecteer de naam van het huidige programma.
2 Selecteer Verwijderen.
3 Selecteer OK om te bevestigen.
De inhoud van het dagprogramma wissen:
1 Selecteer de dag waarvoor u de inhoud wilt wissen.
Bijvoorbeeld Vrijdag
2 Selecteer Verwijderen.
INFORMATIE
Andere planningen programmeren gebeurt op dezelfde
manier.
Het programma programmeren: overzicht
Voorbeeld: U wilt het volgende programma instellen:
Voorwaarde: Het kamertemperatuurprogramma is alleen
beschikbaar als de kamerthermostaatregeling actief is. Als de
aanvoerwatertemperatuurregeling actief is, kunt u in de plaats het
programma voor de primaire zone instellen.
1 Ga naar het programma.
2 (optie) Wis de inhoud van het volledige weekprogramma of de
inhoud van een geselecteerd dagprogramma.
3 Programmeer het programma voor Maandag.
4 Kopieer het programma naar de andere weekdagen.
5 Programmeer het programma voor Zaterdag en kopieer het
naar Zondag.
6 Geef het programma een naam.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
60
3 Selecteer OK om te bevestigen.
Het programma programmeren voor Maandag:
1 Selecteer Maandag.
2 Selecteer Bewerken.
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
10 Configuratie
0
6:00
8:30
17:30
20°C
18°C
22:00
--:--
18°C
--
21°C
1224
Ma
Ma
Za
Wo
Vr
Do
Di
Zo
Eigen prog 1
Verwijderen
Bewerken
Kopiëren
Ma
Za
Wo
Vr
Do
Di
Zo
Eigen prog 1
C
Verwijderen
Bewerken
Kopiëren
Plakken
Ma
Za
Wo
Vr
Do
Di
Zo
Eigen prog 1
C
Ma
Za
Wo
Vr
Do
Di
Zo
Eigen prog 1
C
0
8:00
23:00
--:--
21°C
18°C
--
1224
Za
Ma
Za
Wo
Vr
Do
Di
Zo
Eigen prog 1
C
Ma
Za
Wo
Vr
Do
Di
Zo
Eigen prog 1
Verwijderen
Hernoemen
Selecteren
3 Gebruik de linkse draaiknop om een invoer te
selecteren en bewerk de invoer met de rechtse
draaiknop. U kunt tot 6 bewerkingen per dag
programmeren. Een hoge temperatuur krijgt op de
balk een donkerdere kleur dan een lage
temperatuur.
Let op: Om een actie te wissen, stelt u de tijd ervan
in als de tijd van de vorige actie.
4 Bevestig de wijzigingen.
Resultaat: Het programma voor maandag is
gepland. De waarde van de laatste actie is geldig
totdat de volgende geprogrammeerde actie start. In
dit voorbeeld is maandag de eerste dag die u hebt
geprogrammeerd. De laatst geprogrammeerde actie
is dus geldig tot de eerste actief van de volgende
maandag.
Het programma naar de andere weekdagen kopiëren:
1 Selecteer Maandag.
5 Herhaal deze bewerking voor alle andere
—
weekdagen.
Het programma programmeren voor Zaterdag en het kopiëren
naar Zondag:
1 Selecteer Zaterdag.
2 Selecteer Bewerken.
3 Gebruik de linkse draaiknop om een invoer te
selecteren en bewerk de invoer met de rechtse
draaiknop.
verwijderen, bladert u door de tekenlijst totdat u ←
ziet. Druk erop om het vorige teken te verwijderen.
Herhaal dit voor elk teken in de naam van het
programma.
4 Om het huidige programma een naam te geven,
bladert u door de tekenlijst en bevestigt u het
geselecteerde teken. De naam van het programma
kan tot 15tekens bevatten.
De unit werkt "weersafhankelijk" als de gewenste aanvoerwater- of
tanktemperatuur automatisch wordt bepaald door de
buitentemperatuur. Daarom is de unit aangesloten op een
temperatuursensor aan de noordzijde van het gebouw. Als de
buitentemperatuur daalt of stijgt, compenseert de unit dat
ogenblikkelijk. De unit hoeft dus niet te wachten op feedback van de
thermostaat om de temperatuur van het aanvoerwater of de tank te
verhogen of verlagen. Doordat de unit sneller reageert, wordt
voorkomen dat de binnentemperatuur en de watertemperatuur aan
de kranen extreem stijgt en daalt.
Om temperatuurverschillen te kunnen compenseren, vertrouwt de
unit op de weersafhankelijke curve. Deze curve bepaalt wat de
temperatuur van de tank of het aanvoerwater moet zijn bij
verschillende buitentemperaturen. Omdat de helling van de curve
afhankelijk is van plaatselijke omstandigheden zoals klimaat en de
isolatie van het huis, kan de curve worden aangepast door een
installateur of gebruiker.
Types van weersafhankelijke curve
Er zijn twee types van weersafhankelijke curve:
▪ Curve met 2 punten
▪ Curve volgens helling en afwijking
Welk type van curve u gebruikt om aanpassingen uit te voeren,
De weersafhankelijke curve is beschikbaar voor:
▪ Primaire zone - Verwarming
▪ Primaire zone - Koeling
▪ Secundaire zone - Verwarming
▪ Secundaire zone - Koeling
▪ Tank
INFORMATIE
Om weersafhankelijk te kunnen werken, moet u het
instelpunt van de primaire zone, de secundaire zone of de
tank correct configureren. Zie "10.4.4 Weersafhankelijke
curves gebruiken"op pagina63.
10.4.2Curve met 2 punten
Definieer de weersafhankelijke curve met deze twee instelpunten:
▪ Instelpunt (X1, Y2)
▪ Instelpunt (X2, Y1)
Voorbeeld
Onderde
el
aGeselecteerde weersafhankelijke zone:
▪: Verwarming primaire zone of secundaire zone
▪: Koeling primaire zone of secundaire zone
▪: Warm tapwater
X1, X2 Voorbeelden van omgevingstemperatuur buiten
Y1, Y2 Voorbeelden van gewenste tanktemperatuur of
aanvoerwatertemperatuur. Het pictogram stemt overeen
met de warmteafgever voor die zone:
▪: Vloerverwarming
▪: Ventilatorconvector
▪: Radiator
▪: Warmtapwatertank
Mogelijke acties in dit scherm
Ga door de temperaturen.
Wijzig de temperatuur.
Ga naar de volgende temperatuur.
Bevestig de wijzigingen en ga verder.
Beschrijving
10.4.3Curve volgens helling en afwijking
Helling en afwijking
Definieer de weersafhankelijke curve op basis van de helling en de
afwijking:
▪ Wijzig de helling om de temperatuur van het aanvoerwater te
verhogen of te verlagen voor verschillende
omgevingstemperaturen. Als de aanvoertemperatuur bijvoorbeeld
over het algemeen goed, maar bij een lage
omgevingstemperatuur te koud is, verhoogt u de helling zodat de
aanvoerwatertemperatuur meer wordt verhoogd naarmate de
omgevingstemperatuur lager wordt.
▪ Wijzig de afwijking om de temperatuur van het aanvoerwater
gelijkmatig te verhogen of te verlagen voor verschillende
omgevingstemperaturen. Als de aanvoerwatertemperatuur
bijvoorbeeld altijd een beetje te koud is bij verschillende
omgevingstemperaturen, schuift u de curve omhoog om de
aanvoerwatertemperatuur gelijkmatig te verhogen voor alle
omgevingstemperaturen.
Voorbeelden
Weersafhankelijke curve wanneer helling is geselecteerd:
Uitgebreide handleiding voor de installateur
62
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
X1X2
c
d
e
Y1
Y2
Y3
Y4
ab
Y1
Y2
Y3
Y4
X1X2
ab
c
d
e
Weersafhankelijke curve wanneer afwijking is geselecteerd:
Onderde
el
aWeersafhankelijke curve vóór wijzigingen.
bWeersafhankelijke curve na wijzigingen (als voorbeeld):
▪ Wanneer de helling wordt gewijzigd, is de nieuwe
voorkeurstemperatuur bij X1 ongelijkmatig hoger dan
de voorkeurstemperatuur bij X2.
▪ Wanneer de afwijking wordt gewijzigd, is de nieuwe
voorkeurstemperatuur bij X1 gelijkmatig hoger dan de
voorkeurstemperatuur bij X2.
Voorbeelden van gewenste tanktemperatuur of
aanvoerwatertemperatuur. Het pictogram stemt overeen
met de warmteafgever voor die zone:
▪: Vloerverwarming
▪: Ventilatorconvector
▪: Radiator
▪: Warmtapwatertank
Mogelijke acties in dit scherm
Selecteer helling of afwijking.
Verhoog of verlaag de helling/afwijking.
Wanneer helling is geselecteerd: stel de helling in en
ga naar afwijking.
Wanneer afwijking is geselecteerd: stel de afwijking
in.
Bevestig de wijzigingen en keer terug naar het
submenu.
Beschrijving
10 Configuratie
10.4.4Weersafhankelijke curves gebruiken
Configureer weersafhankelijke curves als volgt:
De instelpuntstand definiëren
Om de weersafhankelijke curve te gebruiken, moet u de correcte
instelpuntstand definiëren:
Ga naar instelpuntstand…Stel de instelpuntstand in op…
Primaire zone – Verwarming
[2.4] Hoofdzone > Instelpunt
modus
Primaire zone – Koeling
[2.4] Hoofdzone > Instelpunt
modus
Secundaire zone – Verwarming
[3.4] Secundaire zone >
Instelpunt modus
Secundaire zone – Koeling
[3.4] Secundaire zone >
Instelpunt modus
Tank
[5.B] Sanitaire
warmwatertank > Instelpunt
modus
Om het type van weersafhankelijke curve te wijzigen
Om het type te wijzigen voor alle zones en voor de tank, ga naar
[2.E] Hoofdzone > Stooklijntype.
Bekijken welk type is geselecteerd is ook mogelijk via:
▪ [3.C] Secundaire zone > Stooklijntype
▪ [5.E] Sanitaire warmwatertank > Stooklijntype
Om de weersafhankelijke curve te wijzigen
ZoneGa naar …
Primaire zone – Verwarming[2.5] Hoofdzone > Stooklijn
Primaire zone – Koeling[2.6] Hoofdzone > Stooklijn
Secundaire zone – Verwarming [3.5] Secundaire zone >
Secundaire zone – Koeling[3.6] Secundaire zone >
Tank[5.C] Sanitaire
INFORMATIE
Maximale en minimale instelpunten
U kunt de curve niet configureren met temperaturen die
hoger of lager zijn dan de ingestelde maximum- en
minimuminstelpunten voor die zone of voor de tank.
Wanneer het maximum- of minimuminstelpunt is bereikt,
wordt de curve vlak.
Om de weersafhankelijke curve nauwkeuriger af te stemmen:
curve volgens helling en afwijking
De volgende tabel beschrijft hoe u de weersafhankelijke curve van
een zone of tank nauwkeuriger kunt afstemmen:
Weersafhankelijke
verwarming, constant
koeling OF Weersafhankelijk
Weersafhankelijk
Weersafhankelijke
verwarming, constant
koeling OF Weersafhankelijk
U kunt bijkomende instellingen uitvoeren via het hoofdmenuscherm
en de submenu's. De belangrijkste instellingen worden hier vermeld.
10.5.1Storing
In het geval van een storing zal of op het startscherm
verschijnen. Als u het menuscherm opent, zal het Storing-menu nu
zichtbaar zijn. Open het menu om de foutcode te bekijken. Druk op
voor meer informatie over de fout.
10.5.2Kamer
Instelpunt-scherm
U kunt de kamertemperatuur van de primaire zone regelen via het
instelpunt-scherm, zie ook "10.3.5Instelpunt-scherm"op pagina59.
Tijdschema
In dit menu-item kunt u aangeven of de kamertemperatuur wordt
geregeld via een programma of niet.
#CodeBeschrijving
[1.1]NvtTijdschema
▪ 0 Nee: Kamertemperatuur wordt
geregeld door de gebruiker.
▪ 1 Ja: Kamertemperatuur wordt
geregeld via een programma en kan
worden gewijzigd door de gebruiker.
Programma verwarming
Dit is beschikbaar voor alle modellen.
Via het programmascherm kunt u het verwarmingsprogramma voor
de kamertemperatuur instellen. Voor meer informatie over dit
scherm, zie "10.3.7Programmascherm: voorbeeld"op pagina60.
Vorstbescherming
Vorstbescherming [1.4] zorgt ervoor dat het nooit te koud wordt in
de kamer. Deze instelling kan worden gebruikt wanneer [2.9]
Bediening=Kamerthermostaat, maar deze zorgt er ook voor dat
een regeling via de aanvoerwatertemperatuur en de een regeling via
een externe kamerthermostaat mogelijk zijn. Voor deze laatste twee
kan Vorstbescherming worden ingeschakeld door de ter plaatse
in te stellen parameter [2-06] op 1 in te stellen.
Vorstbescherming kamer, wanneer ingeschakeld, kan niet worden
gegarandeerd als er geen thermostaat in de kamer is, die de
warmtepomp kan inschakelen. In dat geval, als [2.9]
Bediening=Externe kamerthermostaat en [C.2]
Ruimteverwarming/-koeling is op Uit ingesteld, of als [2.9]
Bediening=Vertrekwater. In die gevallen zal de
Vorstbescherming -functionaliteit het water voor de
ruimteverwarming tot een lager instelpunt verwarmen wanneer de
buitentemperatuur lager wordt dan 4°C. Dit wordt in de tabel
hieronder samengevat:
Manier om de unit van de
Beschrijving
primaire zone te regelen
[2.9]
Regeling via de
aanvoerwatertemperatuur
Vorstbescherming kamer is NIET
gegarandeerd.
([C‑07]=0)
Regeling via externe
kamerthermostaat ([C‑07]=1)
Sta de externe kamerthermostaat
toe te zorgen voor
Vorstbescherming kamer:
▪ Zet [C.2]: Ruimteverwarming/-
koeling AAN
Regeling via
kamerthermostaat ([C‑07]=2)
Sta de gebruikersinterface die
wordt gebruikt als
kamerthermostaat toe te zorgen
voor Vorstbescherming kamer:
▪ Kies [1.4.1]=1: Kamer>
Vorstbescherming >
Activatie > Ja
▪ Stel het instelpunt voor
vorstbescherming van de kamer
in ([1.4.2]): Kamer>
Vorstbescherming >
Instelpunt
ruimtetemperatuur
INFORMATIE
Indien er zich een U4-storing voordoet, is
vorstbescherming kamer NIET gegarandeerd.
OPMERKING
Als de parameter "Vorstbescherming kamer"
ingeschakeld is en er een storing U4 is, zal de unit de
Vorstbescherming -functie automatisch via de backupverwarming starten. Als de back-upverwarming niet
toegestaan is, MOET de parameter "Vorstbescherming
kamer" worden uitgeschakeld.
Zie de delen hieronder voor meer gedetailleerde informatie over
Vorstbescherming kamer met betrekking tot de gebruikte manier om
de unit te regelen:
Regeling via de aanvoerwatertemperatuur ([C‑07]=0)
Uitgebreide handleiding voor de installateur
64
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
10 Configuratie
Indien de regeling via de aanvoerwatertemperatuur gebeurt, wordt
Vorstbescherming kamer NIET gegarandeerd. Als echter
Vorstbescherming kamer [2‑06] ingeschakeld is, is een beperkte
vorstbescherming door de unit mogelijk:
Als...Dan...
Ruimteverwarming/-koeling
staat UIT en de
buitenomgevingstemperatuur
zakt onder 4°C
Ruimteverwarming/-koeling
staat AAN en de bedrijfsmodus is
"verwarming"
Ruimteverwarming/-koeling
staat AAN en de bedrijfsmodus is
"koeling"
Regeling via externe kamerthermostaat([C‑07]=1)
Wanneer de regeling via een externe kamerthermostaat gebeurt,
wordt Vorstbescherming kamer gegarandeerd door de externe
kamerthermostaat, op voorwaarde dat Ruimteverwarming/-koeling [C.2] AAN is en Noodbedrijf [9.5.1] op Automatisch of
op autom. SH normaal/warmtapwater uit staat. Als echter de
parameter "Vorstbescherming kamer" [2-06] ingeschakeld is, is
een beperkte vorstbescherming door de unit mogelijk.
In het geval van één aanvoerwatertemperatuurzone:
Als...Dan...
Ruimteverwarming/-koeling
staat UIT en de
buitenomgevingstemperatuur
zakt onder 4°C
Ruimteverwarming/-koeling
staat AAN, de externe
kamerthermostaat staat op
"Thermo UIT" en de
buitentemperatuur zakt onder
4°C
Ruimteverwarming/-koeling
staat AAN en de externe
kamerthermostaat staat op
"Thermo AAN"
In het geval van twee aanvoerwatertemperatuurzones:
Als...Dan...
Ruimteverwarming/-koeling
staat UIT en de
buitenomgevingstemperatuur
zakt onder 4°C
Ruimteverwarming/-koeling
staat AAN, de externe
kamerthermostaat staat op
"Thermo UIT", de bedrijfsmodus
is "verwarming" en de
buitentemperatuur zakt onder
4°C
Ruimteverwarming/-koeling
staat AAN en de bedrijfsmodus is
"koeling"
Regeling via kamerthermostaat ([C‑07]=2)
De unit zal aanvoerwater naar de
warmteafgevers sturen om de
kamer opnieuw op te warmen, en
het instelpunt van de
aanvoerwatertemperatuur zal
worden verlaagd.
De unit zal aanvoerwater naar de
warmteafgevers sturen om de
kamer opnieuw op te warmen
volgens de normale logica.
Er is geen Vorstbescherming
kamer.
De unit zal aanvoerwater naar de
warmteafgevers sturen om de
kamer opnieuw op te warmen, en
het instelpunt van de
aanvoerwatertemperatuur zal
worden verlaagd.
De unit zal aanvoerwater naar de
warmteafgevers sturen om de
kamer opnieuw op te warmen, en
het instelpunt van de
aanvoerwatertemperatuur zal
worden verlaagd.
Vorstbescherming kamer wordt
gegarandeerd door de normale
logica.
De unit zal aanvoerwater naar de
warmteafgevers sturen om de
kamer opnieuw op te warmen, en
het instelpunt van de
aanvoerwatertemperatuur zal
worden verlaagd.
De unit zal aanvoerwater naar de
warmteafgevers sturen om de
kamer opnieuw op te warmen, en
het instelpunt van de
aanvoerwatertemperatuur zal
worden verlaagd.
Er is geen Vorstbescherming
kamer.
Bij regeling via een kamerthermostaat is Vorstbescherming kamer
gegarandeerd als ze is ingeschakeld. Wanneer Vorstbescherming
kamer [2‑06] ingeschakeld is en de kamertemperatuur onder de
vorstbeschermende temperatuur [2‑05] zakt, zal de unit
aanvoerwater naar de warmteafgevers sturen om de kamer opnieuw
op te warmen.
#CodeBeschrijving
[1.4.1][2-06]Activatie:
▪ 0 Nee: functie Vorstbescherming staat
UIT.
▪ 1 Ja: functie Vorstbescherming staat
AAN.
[1.4.2][2-05]Instelpunt ruimtetemperatuur
4°C~16°C
INFORMATIE
Wanneer de gebruikersinterface die wordt gebruikt als
kamerthermostaat losgekoppeld is (door een foute
bedrading of een beschadigde kabel), dan wordt de
Vorstbescherming kamer NIET gegarandeerd.
OPMERKING
Als Noodbedrijf op Handmatig ([9.5.1]=0) is ingesteld, en
het noodbedrijf van de unit wordt geactiveerd, dan zal de
unit gestopt worden en moet hij handmatig opnieuw
worden gestart via de gebruikersinterface. Om de werking
handmatig te herstellen, gaat u naar het Storing
hoofdmenu-scherm, waar de gebruikersinterface u dan zal
vragen om de noodwerking te bevestigen alvorens te
herstarten.
Zelfs wanneer de gebruiker de noodwerking NIET
bevestigt, blijft Vorstbescherming kamer ingeschakeld.
Afwijk. kamersensor
ALLEEN van toepassing in het geval van een regeling via
kamerthermostaat. U kunt de (externe) kamertemperatuursensor
ijken. U kunt een afwijking instellen op de waarde van de
kamerthermistor gemeten door de gebruikersinterface die wordt
gebruikt als kamerthermostaat of door de externe kamersensor. De
instellingen kunnen gebruikt worden om situaties te compenseren
waarin de gebruikersinterface die wordt gebruikt als
kamerthermostaat of de externe kamerthermostaat NIET op de
ideale plaats kunnen worden geplaatst (zie "5.7 Een externe
temperatuursensor opstellen"op pagina22).
#CodeBeschrijving
[1.6][2-0A]Afwijk. kamersensor
(gebruikersinterface die wordt gebruikt
als kamerthermostaat): afwijking van de
werkelijke kamertemperatuur gemeten
door de gebruikersinterface die wordt
gebruikt als kamerthermostaat.
▪ –5°C~5°C, stap 0,5°C
[1.7][2-09]Afwijk. kamersensor (optie externe
kamersensor): ENKEL van toepassing
als de optie externe kamersensor
geïnstalleerd en geconfigureerd is.
▪ –5°C~5°C, stap 0,5°C
10.5.3Primaire zone
Instelpunt-scherm
U kunt de aanvoerwatertemperatuur voor de primaire zone instellen
via het instelpunt-scherm. Voor meer informatie over hoe dit precies
moet, zie "10.3.5Instelpunt-scherm"op pagina59.
Geeft aan of de gewenste aanvoerwatertemperatuur overeenstemt
met een programma. De invloed van de AWT-instelpuntmodus [2.4]
is als volgt:
▪ In de Vast AWT-instelpuntmodus bestaan de geplande acties uit
gewenste aanvoerwatertemperaturen die of
voorgeprogrammeerd, of aangepast zijn.
▪ In de Weersafhankelijk AWT-instelpuntmodus bestaan de
geplande acties uit gewenste omschakelingsacties, die of
voorgeprogrammeerd, of aangepast zijn.
#CodeBeschrijving
[2.1]NvtTijdschema
▪ 0: Nee
▪ 1: Ja
Verwarmingsprogramma
Via het programmascherm kunt u het temperatuurprogramma voor
verwarming van de primaire zone instellen. Voor meer informatie
over dit scherm, zie "10.3.7 Programmascherm: voorbeeld" op
pagina60.
Koelprogramma
Via het programmascherm kunt u de koeltemperatuur voor de
primaire zone instellen. Voor meer informatie over dit scherm, zie
"10.3.7Programmascherm: voorbeeld"op pagina60.
Instelpunt modus
In de stand Vast hangt de gewenste aanvoerwatertemperatuur
NIET af van de buitenomgevingstemperatuur.
In de stand Weersafhankelijke verwarming, constantkoelinggeldt het volgende voor de gewenste
aanvoerwatertemperatuur:
▪ hangt af van de buitenomgevingstemperatuur voor verwarming
▪ hangt NIET af van de buitenomgevingstemperatuur voor koeling
In de stand Weersafhankelijkhangt de gewenste
aanvoerwatertemperatuur af van de buitenomgevingstemperatuur.
#CodeBeschrijving
[2.4]NvtInstelpunt modus
▪ 0: Vast
▪ 1: Weersafhankelijke verwarming,
constant koeling
▪ 2: Weersafhankelijk
Wanneer de weersafhankelijke werking is geactiveerd, zorgen lage
buitentemperaturen voor warmer water en omgekeerd. In de
weersafhankelijke werking kan de gebruiker de temperatuur van het
water met maximaal 10°C verhogen of verlagen.
Stooklijntype
De weersafhankelijke curve kan met de "2-punts"-methode of met
de "Afwijking helling"-methode worden bepaald. Voor meer
informatie over deze methoden, zie "10.4.2Curve met 2 punten"op
pagina 62 en "10.4.3 Curve volgens helling en afwijking" op
pagina62.
#CodeBeschrijving
[2.E]Nvt▪ 0: 2-punts
▪ 1: Afwijking helling
#CodeBeschrijving
[2.5][1-00]
[1-01]
[1-02]
[1-03]
Stel de weersafhankelijke verwarming in:
Let op: De weersafhankelijke curve kan
volgens 2 methoden worden ingesteld.
Zie "10.4.2Curve met 2 punten"op
pagina62 en "10.4.3Curve volgens
helling en afwijking"op pagina62. Voor
beide curvetypes moeten er 4 ter plaatse
in te stellen parameters worden ingesteld
zoals op onderstaande afbeelding
weergegeven.
▪ Tt: Streeftemperatuur aanvoerwater
(primair zone)
▪ Ta: Buitentemperatuur
▪ [1-00]: Lage
buitenomgevingstemperatuur. –40°C~
+5°C
▪ [1-01]: Hoge
buitenomgevingstemperatuur.
10°C~25°C
▪ [1-02]: Gewenste
aanvoerwatertemperatuur als de
buitentemperatuur gelijk is aan de lage
omgevingstemperatuur of eronder valt.
[9‑01]°C~[9‑00]°C
Let op: Deze waarde moet hoger zijn
dan [1‑03], omdat bij lage
buitentemperaturen warmer water
nodig is.
▪ [1-03]: Gewenste
aanvoerwatertemperatuur als de
buitentemperatuur gelijk is aan de lage
omgevingstemperatuur of erover komt.
[9‑01]°C~min(45, [9‑00])°C
Let op: Deze waarde moet lager zijn
dan [1‑02], omdat bij hoge
buitentemperaturen minder warm
water nodig is.
Weersafhankelijke curve koelen
Stel de weersafhankelijke koeling voor de primaire zone in (als [2.4]
= 2):
Weersafhankelijke curve verwarmen
Stel de weersafhankelijke verwarming voor de primaire zone in (als
[2.4] = 1 of 2):
Uitgebreide handleiding voor de installateur
66
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
10 Configuratie
[1-09]
[1-08]
T
a
T
t
[1-06][1-07]
#CodeBeschrijving
[2.6][1-06]
[1-07]
[1-08]
[1-09]
Stel de weersafhankelijke koeling in:
Let op: De weersafhankelijke curve kan
volgens 2 methoden worden ingesteld.
Zie "10.4.2Curve met 2 punten"op
pagina62 en "10.4.3Curve volgens
helling en afwijking"op pagina62. Voor
beide curvetypes moeten er 4 ter plaatse
in te stellen parameters worden ingesteld
zoals op onderstaande afbeelding
weergegeven.
▪ Tt: Streeftemperatuur aanvoerwater
(primair zone)
▪ Ta: Buitentemperatuur
▪ [1-06]: Lage
buitenomgevingstemperatuur.
10°C~25°C
▪ [1-07]: Hoge
buitenomgevingstemperatuur.
25°C~43°C
▪ [1-08]: Gewenste
aanvoerwatertemperatuur als de
buitentemperatuur gelijk is aan de lage
omgevingstemperatuur of eronder valt.
[9‑03]°C~[9‑02]°C
Let op: Deze waarde moet hoger zijn
dan [1‑09], omdat bij lage
buitentemperaturen minder koud water
nodig is.
▪ [1-09]: Gewenste
aanvoerwatertemperatuur als de
buitentemperatuur gelijk is aan de lage
omgevingstemperatuur of erover komt.
[9‑03]°C~[9-02]°C
Let op: Deze waarde moet lager zijn
dan [1‑08], omdat bij hoge
buitentemperaturen kouder water
nodig is.
Afgiftesysteem
Afhankelijk van het systeemwatervolume en het warmteafgevertype
van de primaire zone, kan het langer duren om de primaire zone te
verwarmen of af te koelen. De instelling Afgiftesysteem kan een
langzaam of een snel verwarmings-/koelsysteem compenseren
tijdens de verwarm/afkoelcyclus. De streef-delta T voor de primaire
zone hangt van deze instelling af.
Bij regeling via een kamerthermostaat heeft Afgiftesysteem
invloed op de maximummodulatie van de gewenste
aanvoerwatertemperatuur en de mogelijkheid om op basis van de
binnenomgevingstemperatuur automatische tussen koeling/
verwarming om te schakelen.
Het is belangrijk Afgiftesysteem correct en in overeenstemming
met uw systeemlayout in te stellen.
#CodeBeschrijving
[2.7][2‑0C]Afgiftesysteem
▪ 0: Vloerverwarming
▪ 1: Ventilo-convector
▪ 2: Radiator
De instelling van het afgevertype heeft als volgt een invloed op het
instelpuntbereik van de ruimteverwarming en de doel-delta T bij
verwarming:
Hoofdzone
Afgiftesysteem
Instelpuntbereik
ruimteverwarming
Doel-delta T bij
verwarming [1‑0B]
[9‑01]~[9‑00]
0: Vloerverwarming Maximum 55°CVariabele (zie [2.B])
1: Ventilo-
Het maximale instelpunt voor ruimteverwarming hangt af
van het type afgever zoals te zien is in bovenstaande
tabel. Als er 2 watertemperatuurzones zijn, is het maximale
instelpunt het hoogste van de 2 zones.
VOORZICHTIG
Als er 2 zones zijn, is het belangrijk dat de zone met de
laagste watertemperatuur geconfigureerd is als de primaire
zone en de zone met de hoogste watertemperatuur is
geconfigureerd als de secundaire zone. Het systeem niet
op deze manier configureren, kan schade aan de
warmteafgevers veroorzaken.
VOORZICHTIG
Als er 2 zones zijn en de afgevertypes onjuist zijn
geconfigureerd, kan er water met een hoge temperatuur
naar een afgever met lage temperatuur (vloerverwarming)
worden gestuurd. Om dit te vermijden doet u het volgende:
▪ Installeer een aquastat-/thermostaatklep om te hoge
temperaturen naar een lage temperatuur-afgever te
voorkomen.
▪ Zorg dat u de afgevertypes voor de primaire zone [2.7]
en voor de secundaire zone [3.7] correct instelt in
overeenstemming met de aangesloten afgever.
INFORMATIE
Afhankelijk van de doel-delta T zal de gemiddelde
afgiftetemperatuur variëren. Om het effect op de
gemiddelde afgiftetemperatuur door een hogere doel-delta
T tegen te gaan, kan het aanvoerwater-instelpunt (vast of
weersafhankelijk) worden aangepast.
Instelpuntbereik
U kunt het bereik van de aanvoerwatertemperatuur voor de primaire
aanvoerwatertemperatuurzone begrenzen. Deze instelling dient om
een verkeerde aanvoerwatertemperatuur (nl. te warm of te koud) te
voorkomen. Daarom kunnen de beschikbare bereiken voor de
gewenste verwarmingstemperaturen en gewenste koeltemperaturen
geconfigureerd worden.
Voor de vloerverwarming is het belangrijk de volgende
temperaturen te beperken:
▪ de maximumaanvoerwatertemperatuur tijdens
verwarming volgens de specificaties van de
vloerverwarmingsinstallatie.
▪ de minimumaanvoerwatertemperatuur tijdens koeling
tot 18~20°C om geen condensatie op de vloer te
hebben.
OPMERKING
▪ Wanneer de bereiken voor de
aanvoerwatertemperaturen aangepast worden, moeten
ook alle gewenste aanvoerwatertemperaturen
aangepast worden, zodat ze binnen de grenswaarden
blijven.
▪ Zorg steeds voor een evenwicht tussen de gewenste
aanvoerwatertemperatuur met de gewenste
kamertemperatuur en/of de capaciteit (in functie van de
kenmerken van de geselecteerde warmteafgevers). De
gewenste aanvoerwatertemperatuur is het resultaat
van verschillende instellingen (voorgeprogrammeerde
waarden, omschakelwaarden, weersafhankelijke
curven, aanpassing). Bijgevolg kunnen te hoge of te
lage aanvoerwatertemperaturen overtemperaturen of
gebrek aan capaciteit veroorzaken. Door het bereik van
de aanvoerwatertemperaturen te beperken tot
geschikte waarden (afhankelijk van de warmteafgever)
kunnen dergelijke situaties vermeden worden.
Voorbeeld: Stel de minimumaanvoerwatertemperatuur in op 28°C
om te vermijden dat de kamer NIET opgewarmd kan worden:
aanvoerwatertemperaturen MOETEN voldoende hoger zijn dan de
kamertemperaturen (in verwarming).
#CodeBeschrijving
[2.9][C‑07]▪ 0: Vertrekwater
▪ 1: Externe kamerthermostaat
▪ 2: Kamerthermostaat
Thermostaattype
Alleen van toepassing in externe kamerthermostaatregeling.
OPMERKING
Indien een uitwendige kamerthermostaat wordt gebruikt,
zal de uitwendige kamerthermostaat de vorstbescherming
kamer bedienen. Vorstbescherming kamer is echter alleen
mogelijk wanneer [C.2] Ruimteverwarming/-koeling
INGESCHAKELD is.
#CodeBeschrijving
[2.A][C‑05]Externe kamerthermostaattype voor de
primaire zone:
▪ 1: 1 contact: De gebruikte externe
kamerthermostaat kan enkel een
thermo AAN/UIT-staat sturen. Er is
geen onderscheid tussen een vraag
naar verwarming of een vraag naar
koeling. De kamerthermostaat is
aangesloten op slechts 1 digitale
ingang (X2M/35).
Selecteer deze waarde in het geval
van een aansluiting op de
warmtepompconvector (FWXV).
▪ 2: 2 contacten: De gebruikte externe
kamerthermostaat een gescheiden
verwarm-/koelthermo AAN/UIT-staat
kan sturen. De kamerthermostaat is
aangesloten op 2 digitale ingangen
(X2M/35 en X2M/34).
Selecteer deze waarde in het geval
van een aansluiting op een bedrade
(EKRTWA) of draadloze (EKRTR1)
kamerthermostaat
#CodeBeschrijving
Het bereik van de aanvoerwatertemperaturen van de primaire
aanvoerwatertemperatuurzone (= de
aanvoerwatertemperatuurzone met de laagste
aanvoerwatertemperatuur voor verwarming en de hoogste
aanvoerwatertemperatuur voor koeling)
[2.8.1][9-01]Minimum instelpunt verwarming
15°C~37°C
[2.8.2][9-00]Maximum instelpunt verwarming
▪ [2‑0C]=0 (type afgever primaire zone =
vloerverwarming)
37°C~55°C
▪ Anders: 37°C~65°C
[2.8.3][9-03]Minimum instelpunt koeling
5°C~18°C
[2.8.4][9-02]Maximum instelpunt koeling
18°C~22°C
Bediening
Bepaalt hoe de werking van de unit wordt geregeld. Er zijn 3
mogelijkheden:
Aanvoerwatertemperatuur: Delta T
De doel-deltaT bij verwarming voor de primaire zone hangt af van
het type afgever voor de primaire zone dat hierboven werd gekozen.
Bij verwarming geeft deze instelling het temperatuurverschil aan
tussen de instelpunt van aanvoerwater en het retourwater. Bij
koeling geeft deze instelling het temperatuurverschil aan tussen de
instelpunt van retourwater en het aanvoerwater.
De unit is ontworpen om vloerverwarmingslussen te ondersteunen.
De aanbevolen aanvoerwatertemperatuur voor
vloerverwarmingslussen bedraagt 35°C. In dat geval wordt de unit
aangestuurd om een temperatuurverschil van 5°C te bekomen, wat
betekent dat de temperatuur van het retourwater naar de unit
ongeveer 30°C bedraagt. Afhankelijk van de geplaatste toepassing
(radiatoren, warmtepompconvectoren, vloerverwarmingslussen) of
de situatie kan het temperatuurverschil tussen het retourwater en het
aanvoerwater gewijzigd worden. Merk op dat de pomp haar debiet
zodanig zal regelen dat de delta T wordt behouden. In sommige
speciale gevallen kan de gemeten delta T verschillen van de
ingestelde waarde.
INFORMATIE
Bij het verwarmen zal de doel-deltaT pas na een bepaalde
bedrijfstijd worden gehaald, wanneer het instelpunt wordt
bereikt, gezien het grote verschil tussen het instelpunt van
de aanvoerwatertemperatuur en de inlaattemperatuur bij
het opstarten.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
68
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
10 Configuratie
a
+[8-06]
−[8-06]
b
T
a
T
t
INFORMATIE
Als er in de primaire zone of de secundaire zone een vraag
naar verwarming is en deze zone is uitgerust met
radiatoren, dan zal de doel-delta T die door de unit wordt
gebruikt tijdens het verwarmen, gelijk zijn aan de
temperatuur die in [2.B] is ingesteld.
Als de zones niet zijn uitgerust met radiatoren, dan zal de
unit bij het verwarmen voorrang geven aan de doel-deltaT
voor de secundaire zone als er een vraag naar verwarming
is in de secundaire zone.
Bij het koelen zal de unit voorrang geven aan de doeldelta T voor de secundaire zone, als er een vraag naar
koeling is in de secundaire zone.
#CodeBeschrijving
[2.B.1][1‑0B]Delta T verwarming: er moet een
minimaal temperatuurverschil zijn voor
de goede werking van de
warmteafgevers in de
verwarmingsmodus.
▪ 3°C~10°C
[2.B.2][1‑0D]Delta T koeling: er moet een
minimaal temperatuurverschil zijn voor
de goede werking van de
warmteafgevers in de koelmodus.
▪ 3°C~10°C
#CodeBeschrijving
[2.C.1][8‑05]Modulatie:
▪ 0 Nee: Uitgeschakeld. De gewenste
aanvoerwatertemperatuur moet op de
gebruikersinterface ingesteld worden.
▪ 1 Ja: Ingeschakeld. De
aanvoerwatertemperatuur wordt
berekend op basis van het verschil
tussen de gewenste
kamertemperatuur en de werkelijke
kamertemperatuur. Dit zorgt voor een
betere overeenkomst tussen de
capaciteit van de warmtepomp en de
werkelijk benodigde capaciteit,
waardoor er minder dikwijls moet
worden gestart en gestopt en het
systeem aldus zuiniger werkt.
Let op: De gewenste
aanvoerwatertemperatuur kan alleen
op de gebruikersinterface gelezen
worden.
[2.C.2][8‑06]Max modulatie:
▪ 0°C~10°C
Dit is de temperatuur waarde waarmee
de gewenste aanvoerwatertemperatuur
wordt verhoogd of verlaagd.
Aanvoerwatertemperatuur: Modulatie
Alleen van toepassing in het geval van een regeling via
kamerthermostaat. Wanneer de kamerthermostaatfunctie gebruikt
wordt, moet de gebruiker de gewenste kamertemperatuur instellen.
De unit zal warm water aan de warmteafgevers leveren en de kamer
zal verwarmd worden. Daarbij moet ook de gewenste
aanvoerwatertemperatuur geconfigureerd worden: wanneer de
aanpassing aangezet wordt, zal de unit de gewenste
aanvoerwatertemperatuur automatisch berekenen (op basis van
voorgeprogrammeerde temperaturen, als weersafhankelijk werd
geselecteerd, zal de aanpassing gebeuren op basis van de
gewenste weersafhankelijke temperaturen); wanneer de aanpassing
uitgezet wordt, kunt u de gewenste aanvoerwatertemperatuur op de
gebruikersinterface instellen. Bovendien wordt, met ingeschakelde
aanpassing, de gewenste aanvoerwatertemperatuur verlaagd of
verhoogd in functie van de gewenste kamertemperatuur en het
verschil tussen de werkelijke en de gewenste kamertemperatuur. Dit
resulteert in volgende zaken:
▪ stabiele kamertemperaturen die exact overeenkomen met de
gewenste temperatuur (hoger niveau van comfort)
▪ minder aan/uit-cycli (stiller, groter comfort en grotere effectiviteit)
▪ zo laag mogelijke watertemperaturen om met de gewenste
temperatuur overeen te stemmen (grotere effectiviteit)
INFORMATIE
Wanneer modulatie van de aanvoerwatertemperatuur is
ingeschakeld, moet de weersafhankelijke curve hoger
worden ingesteld dan [8-06] plus het instelpunt van de
minimum aanvoerwatertemperatuur nodig om een stabiele
toestand voor het comfortinstelpunt voor de kamer te
bekomen. Voor meer efficiëntie kan modulatie het
instelpunt van de aanvoerwatertemperatuur verlagen. Door
de weersafhankelijke curve hoger te plaatsen kan deze
verlaging niet onder het minimuminstelpunt vallen. Zie de
onderstaande illustratie.
a Weersafhankelijke curve
b Instelpunt minimum aanvoerwatertemperatuur vereist om
een stabiele toestand te bekomen voor het
comfortinstelpunt voor de kamer.
Afsluiter
Het volgende is alleen van toepassing in het geval van 2
aanvoerwatertemperatuurzones. In het geval van 1
aanvoerwatertemperatuurzone, sluit de afsluiter aan op de uitgang
van de verwarming/koeling.
De afsluiter voor de primaire aanvoerwatertemperatuurzone kan in
deze omstandigheden worden gesloten:
INFORMATIE
De afsluiter staat tijdens het ontdooien ALTIJD open.
Tijdens verwarming: Als [F‑0B] is geactiveerd wordt de afsluiter
gesloten als er geen vraag naar verwarming is vanuit de primaire
▪ te vermijden dat aanvoerwater naar de warmteafgevers in de
primaire AWT-zone zou geleid worden (via het mengklepstation)
wanneer er een verzoek van de secundaire AWT-zone is.
▪ de aan/uit-pomp van het mengklepstation ALLEEN te activeren
wanneer er een vraag is.
#CodeBeschrijving
[2.D.2][F-0C]De afsluiter:
▪ 0 Nee: wordt NIET beïnvloed door een
vraag naar verwarming of koeling.
▪ 1 Ja: sluit wanneer er een GEEN
vraag naar verwarming of koeling is.
INFORMATIE
De instelling [F‑0B] is alleen geldig als er een vraaginstelling van een thermostaat of externe
kamerthermostaat is (NIET als instelling voor
aanvoerwatertemperatuur).
10.5.4Secundaire zone
Instelpunt-scherm
U kunt de aanvoerwatertemperatuur voor de secundaire zone
instellen via het instelpunt-scherm. Voor meer informatie over hoe dit
precies moet, zie "10.3.5Instelpunt-scherm"op pagina59.
Tijdschema
Geeft aan of de gewenste aanvoerwatertemperatuur overeenstemt
met een programma. Zie ook "10.5.3Primaire zone"op pagina65.
#CodeBeschrijving
[3.1]NvtTijdschema
▪ 0: Nee
▪ 1: Ja
Verwarmingsprogramma
Via het programmascherm kunt u het temperatuurprogramma voor
verwarming van de secundaire zone instellen. Voor meer informatie
over dit scherm, zie "10.3.7 Programmascherm: voorbeeld" op
pagina60.
Koelprogramma
Via het programmascherm kunt u de koeltemperatuur voor de
secundaire zone instellen. Voor meer informatie over dit scherm, zie
"10.3.7Programmascherm: voorbeeld"op pagina60.
Instelpunt modus
De instelpuntstand van de secundaire zone kan onafhankelijk van de
instelpuntstand van de primaire zone worden ingesteld, zie
"Instelpunt modus"op pagina66.
#CodeBeschrijving
[3.4]NvtInstelpunt modus
▪ 0: Vast
▪ 1: Weersafhankelijke verwarming,
constant koeling
▪ 2: Weersafhankelijk
Stooklijntype
De weersafhankelijke curve kan met de "2-punts"-methode of met
de "Afwijking helling"-methode worden bepaald. Voor meer
informatie over deze methoden, zie "10.4.2Curve met 2 punten"op
pagina 62 en "10.4.3 Curve volgens helling en afwijking" op
pagina62. Het curvetype in het menu voor de secundaire zone is in
lezen alleen en stemt overeen met het curvetype dat voor de
primaire zone is ingesteld. Als u het curvetype voor de secundaire
zone wil wijzigen, dan moet u dit in het menu Stooklijntype [2.E]
van de primaire zone doen. Zie "10.5.3Primaire zone"op pagina65
voor meer informatie.
#CodeBeschrijving
[2.E]Nvt▪ 0: 2-punts
▪ 1: Afwijking helling
Weersafhankelijke curve verwarmen
Stel de weersafhankelijke verwarming voor de secundaire zone in
(als [3.4] = 1 of 2):
#CodeBeschrijving
[3.5][0-00]
[0-01]
[0-02]
[0-03]
Stel de weersafhankelijke verwarming in:
Let op: De weersafhankelijke curve kan
volgens 2 methoden worden ingesteld.
Zie "10.4.2Curve met 2 punten"op
pagina62 en "10.4.3Curve volgens
helling en afwijking"op pagina62. Voor
beide curvetypes moeten er 4 ter plaatse
in te stellen parameters worden ingesteld
zoals op onderstaande afbeelding
weergegeven.
▪ Tt: Streeftemperatuur aanvoerwater
(secundaire zone)
▪ Ta: Buitentemperatuur
▪ [0-03]: Lage
buitenomgevingstemperatuur. –40°C~
+5°C
▪ [0-02]: Hoge
buitenomgevingstemperatuur.
10°C~25°C
▪ [0-01]: Gewenste
aanvoerwatertemperatuur als de
buitentemperatuur gelijk is aan de lage
omgevingstemperatuur of eronder valt.
[9‑05]°C~[9‑06]°C
Let op: Deze waarde moet hoger zijn
dan [0‑00], omdat bij lage
buitentemperaturen warmer water
nodig is.
▪ [0-00]: Gewenste
aanvoerwatertemperatuur als de
buitentemperatuur gelijk is aan de lage
omgevingstemperatuur of erover komt.
[9‑05]~min(45, [9‑06])°C
Let op: Deze waarde moet lager zijn
dan [0‑01], omdat bij hoge
buitentemperaturen minder warm
water nodig is.
Weersafhankelijke curve koelen
Stel de weersafhankelijke koeling voor de primaire zone in (als [3.4]
= 2):
Uitgebreide handleiding voor de installateur
70
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
10 Configuratie
[0-04]
[0-05]
T
a
T
t
[0-07][0-06]
#CodeBeschrijving
[3.6][0-04]
[0-05]
[0-06]
[0-07]
Stel de weersafhankelijke koeling in:
Let op: De weersafhankelijke curve kan
volgens 2 methoden worden ingesteld.
Zie "10.4.2Curve met 2 punten"op
pagina62 en "10.4.3Curve volgens
helling en afwijking"op pagina62. Voor
beide curvetypes moeten er 4 ter plaatse
in te stellen parameters worden ingesteld
zoals op onderstaande afbeelding
weergegeven.
Voor meer informatie over dit instelling, zie ook "10.5.3 Primaire
zone"op pagina65.
#CodeBeschrijving
Het bereik van de aanvoerwatertemperaturen van de secundaire
aanvoerwatertemperatuurzone (= de
aanvoerwatertemperatuurzone met de hoogste
aanvoerwatertemperatuur voor verwarming en de laagste
aanvoerwatertemperatuur voor koeling)
[3.8.1][9-05]Minimum instelpunt verwarming:
15°C~37°C
[3.8.2][9-06]Maximum instelpunt verwarming
▪ Tt: Streeftemperatuur aanvoerwater
(secundaire zone)
▪ Ta: Buitentemperatuur
▪ [0-07]: Lage
buitenomgevingstemperatuur.
10°C~25°C
▪ [0-06]: Hoge
[3.8.3][9-07]Minimum instelpunt koeling:
[3.8.4][9-08]Maximum instelpunt koeling:
buitenomgevingstemperatuur.
25°C~43°C
▪ [0-05]: Gewenste
aanvoerwatertemperatuur als de
buitentemperatuur gelijk is aan de lage
omgevingstemperatuur of eronder valt.
[9‑07]°C~[9‑08]°C
Let op: Deze waarde moet hoger zijn
dan [0‑04], omdat bij lage
Bediening
Het regelingstype wordt hier weergegeven, maar kan niet worden
aangepast. Het wordt bepaald door het regelingstype van de
primaire zone. Voor meer informatie over deze functie, zie
"10.5.3Primaire zone"op pagina65.
#CodeBeschrijving
[3.9]NvtBediening
buitentemperaturen minder koud water
nodig is.
▪ [0-04]: Gewenste
aanvoerwatertemperatuur als de
buitentemperatuur gelijk is aan de lage
omgevingstemperatuur of erover komt.
[9‑07]°C~[9‑08]°C
Let op: Deze waarde moet lager zijn
dan [0‑05], omdat bij hoge
buitentemperaturen kouder water
nodig is.
Afgiftesysteem
Voor meer informatie over deze functie, zie "10.5.3 Primaire
zone"op pagina65.
Thermostaattype
Alleen van toepassing in externe kamerthermostaatregeling. Voor
meer informatie over deze functie, zie "10.5.3 Primaire zone" op
pagina65.
#CodeBeschrijving
[3.A][C‑06]Externe kamerthermostaattype voor de
#CodeBeschrijving
[3.7][2‑0D]Afgiftesysteem
▪ 0: Vloerverwarming
▪ 1: Ventilo-convector
▪ 2: Radiator
De instelling van het afgevertype heeft als volgt een invloed op het
instelpuntbereik van de ruimteverwarming en de doel-delta T bij
verwarming:
Secundaire zone
Afgiftesysteem
Instelpuntbereik
ruimteverwarming
[9‑05]~[9‑06]
Doel-delta T bij
verwarming [1‑0C]
Aanvoerwatertemperatuur: Delta T
Voor meer informatie, zie "10.5.3Primaire zone"op pagina65.
▪ [2‑0D]=0 (type afgever secundaire
zone = vloerverwarming)
37°C~55°C
▪ Anders: 37°C~65°C
5°C~18°C
18°C~22°C
▪ Vertrekwater als het regelingstype
van de primaire zone Vertrekwater
is.
▪ Externe kamerthermostaat als het
regelingstype van de primaire zone
Externe kamerthermostaat of
Kamerthermostaat is.
secundaire zone:
▪ 1: 1 contact. Aangesloten op slechts
1 digitale ingang (X2M/35a)
▪ 2: 2 contacten. Aangesloten op 2
digitale ingangen (X2M/34a en
X2M/35a)
0: Vloerverwarming Maximum 55°CVariabele (zie [2.B])
minimaal temperatuurverschil zijn voor
de goede werking van de
warmteafgevers in de
verwarmingsmodus.
▪ : 3°C~10°C
[3.B.2][1-0E]Delta T koeling: er moet een
minimaal temperatuurverschil zijn voor
de goede werking van de
warmteafgevers in de koelmodus.
▪ 3°C~10°C
10.5.5Ruimteverwarming/-/koeling
Over de bedrijfsmodi
Afhankelijk van het model van uw warmtepomp moet u aan uw
systeem zeggen welke bedrijfsmodus gebruikt moet worden:
verwarming of koeling.
Indien een …-model
van
warmtepompgeplaatst
werd
Verwarming/koelingHet systeem kan een ruimte verwarmen
en afkoelen. U moet aan het systeem
zeggen welke bedrijfsmodus gebruikt
moet worden.
Verwarming alleenHet systeem kan een ruimte verwarmen,
maar NIET afkoelen. U hoeft NIET aan
het systeem te zeggen welke
bedrijfsmodus gebruikt moet worden.
Bepalen of een warmtepomp voor verwarming/koeling geplaatst
werd
1 Ga naar [4]: Ruimteverwarming/-koeling.
2 Controleer of [4.1] Bedrijfmodus wordt vermeld en
kan worden bewerkt. Als dat zo is, dan werd
eenwarmtepomp voor verwarming/koeling geplaatst.
Om aan het systeem te zeggen welk ruimtebedrijf te gebruiken, kunt
u het volgende doen:
U kunt…Plaats
Nagaan welke bedrijfsmodus momenteel in
gebruik is.
Stel de ruimtebedrijfsmodus permanent in. Hoofdmenu
Beperk automatisch omschakelen volgens
een maandelijks programma.
Nagaan welke bedrijfsmodus momenteel in gebruik is
De bedrijfsmodus wordt weergegeven op het startscherm:
▪ Als de unit in de verwarmingsmodus staat, wordt het -symbool
getoond.
▪ Als de unit in de koelmodus staat, wordt het -symbool getoond.
De statusindicator geeft aan of de unit momenteel in bedrijf is:
▪ Wanneer de unit niet in bedrijf is, toont de statusindicator een
blauw knipperlicht met een interval van ongeveer 5 seconden.
▪ Terwijl de unit is in bedrijf, zal de statusindicator constant blauw
oplichten.
De bedrijfsmodus instellen
1 Ga naar [4.1]: Ruimteverwarming/-koeling >
Bedrijfmodus
Dan…
Startscherm
2 Selecteer een van de volgende opties:
▪ Verwarming: Alleen verwarmingsstand
▪ Koeling: Alleen koelstand
▪ Automatisch: De bedrijfsmodus verandert
automatisch op basis van de buitentemperatuur.
Beperkt volgens het bedrijfsmodusprogramma.
Wanneer Automatisch wordt geselecteerd, dan wordt de
verandering van de bedrijfsmodus gebaseerd op het
Bedrijfsmodus geprogrammeerd [4.2]: de eindgebruiker geeft
maandelijks aan welk bedrijf toegelaten is.
Werkingsgebied
De bediening van de unit in ruimteverwarming of ruimtekoeling wordt
verboden naargelang de gemiddelde buitentemperatuur.
#CodeBeschrijving
[4.3.1][4-02]Uitschakeltemperatuur ruimte
verwarming: Wanneer de gemiddelde
buitentemperatuur hoger wordt dan deze
waarde, wordt de ruimteverwarming UIT
gezet. Deze instelling wordt ook gebruikt
in de automatische omschakeling
verwarming/koeling.
▪ 14°C~35°C
[4.3.2][F-01]Uitschakeltemperatuur ruimte
koeling: Wanneer de gemiddelde
buitentemperatuur onder deze waarde
zakt, wordt de ruimtekoeling uit gezet.
Deze instelling wordt ook gebruikt in de
automatische omschakeling verwarming/
koeling.
▪ 10°C~35°C
Uitzondering: als het systeem geconfigureerd is in regeling via een
kamerthermostaat met één aanvoerwatertemperatuurzone en snelle
warmteafgevers, dan zal de bedrijfsmodus worden veranderd op
basis van:
▪ De gemeten binnentemperatuur: naast de gewenste
kamertemperatuur voor verwarming en voor koeling stelt de
installateur ook een hysteresiswaarde in (bijv. tijdens verwarming
heeft deze waarde betrekking tot de gewenste koeltemperatuur)
en een afwijkingswaarde (bijv. tijdens verwarming heeft deze
waarde betrekking tot de gewenste verwarmingstemperatuur).
Voorbeeld: De gewenste kamertemperatuur voor verwarming
bedraagt 22°C en in koelstand 24°C, met een hysteresiswaarde
van 1°C en een afwijking van 4°C. De omschakeling van
verwarming naar koeling zal gebeuren wanneer de
kamertemperatuur stijgt tot over het maximum van de gewenste
koeltemperatuur + de hysteresiswaarde (dus 25°C) en de
gewenste verwarmingstemperatuur + de afwijkingswaarde (dus
26°C). Omgekeerd zal de omschakeling van koeling naar
verwarming gebeuren wanneer de kamertemperatuur onder het
minimum valt van de gewenste verwarmingstemperatuur – de
hysteresiswaarde (dus 21°C) en de gewenste koeltemperatuur –
de afwijkingswaarde (dus 20°C)
Een veiligheidsinterval om niet te regelmatig van verwarming naar
koeling, en omgekeerd, om te schakelen.
#CodeBeschrijving
De omschakelinstellingen met betrekking tot de binnentemperatuur.
ALLEEN van toepassing als Automatisch werd geselecteerd en
het systeem in regeling via een kamerthermostaat geconfigureerd
werd met 1 aanvoerwatertemperatuurzone en snelle
warmteafgevers.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
72
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
10 Configuratie
a
a
b
c
#CodeBeschrijving
Nvt[4-0B]Hysteresis: Zorgt dat er ALLEEN
wanneer nodig omgeschakeld wordt. De
bedrijfsmodus verandert ALLEEN van
verwarming naar koeling wanneer de
kamertemperatuur hoger wordt dan de
gewenste koeltemperatuur plus de
hysteresis.
▪ Bereik: 1°C~10°C
Nvt[4-0D]Afwijking: Zorgt dat de actieve gewenste
kamertemperatuur altijd bereikt kan
worden. In de verwarmingsmodus
verandert de bedrijfsmodus ALLEEN
wanneer de kamertemperatuur hoger
wordt dan de gewenste
verwarmingstemperatuur plus de
afwijkingswaarde.
▪ Bereik: 1°C~10°C
Aantal zones
Het systeem kan aanvoerwater leveren aan maximum
2 watertemperatuurzones. Het aantal waterzones moet tijdens het
configureren ingesteld worden.
INFORMATIE
Mengstation. Als uw systeemlayout 2 AWT-zones bevat,
dan moet u een mengstation vóór de primaire AWT-zone
plaatsen.
#CodeBeschrijving
[4.4][7‑02]▪ 0: 1 zone
Slechts één
aanvoerwatertemperatuurzone:
#CodeBeschrijving
[4.4][7‑02]▪ 1: 2 zones
Twee aanvoerwatertemperatuurzones.
De primaire
aanvoerwatertemperatuurzone bestaat
uit de warmteafgevers met grotere
belasting en een mengstation om de
gewenste aanvoerwatertemperatuur te
bereiken. Bij verwarming:
▪ a: Secundaire AWT-zone: Hoogste
temperatuur
▪ b: Primaire AWT-zone: Laagste
temperatuur
▪ c: Mengstation
VOORZICHTIG
Als er 2 zones zijn, is het belangrijk dat de zone met de
laagste watertemperatuur geconfigureerd is als de primaire
zone en de zone met de hoogste watertemperatuur is
geconfigureerd als de secundaire zone. Het systeem niet
op deze manier configureren, kan schade aan de
warmteafgevers veroorzaken.
VOORZICHTIG
Als er 2 zones zijn en de afgevertypes onjuist zijn
geconfigureerd, kan er water met een hoge temperatuur
naar een afgever met lage temperatuur (vloerverwarming)
worden gestuurd. Om dit te vermijden doet u het volgende:
▪ Installeer een aquastat-/thermostaatklep om te hoge
temperaturen naar een lage temperatuur-afgever te
voorkomen.
▪ a: Primaire AWT-zone
▪ Zorg dat u de afgevertypes voor de primaire zone [2.7]
en voor de secundaire zone [3.7] correct instelt in
overeenstemming met de aangesloten afgever.
Bedrijfsmodus pomp
Wanneer de bedrijfsmodus ruimteverwarming/-koeling UIT staat,
dan staat de pomp altijd UIT. Wanneer de bedrijfsmodus
ruimteverwarming/-koeling AAN staat, dan hebt u de keuze tussen
deze bedrijfsmodi:
ongeacht of de thermo AAN of UIT
staat. Opmerking: De continue
werking van de pomp vraagt meer
energie dan wanneer de pomp alleen
werkt als dit gevraagd wordt of
wanneer ze bemonstert.
▪ a: Regeling van de
ruimteverwarming/-koeling
▪ b: UIT
▪ c: AAN
▪ d: Werking van de pomp
[4.5][F-0D]▪ 1 Monstername: De pomp is AAN als
verwarming of koeling gevraagd wordt
wanneer de aanvoerwatertemperatuur
nog niet de gewenste temperatuur
bereikt heeft. Als er een thermo-UITstaat is, werkt de pomp om de
3minuten om de watertemperatuur te
controleren en te kijken of er een
vraag naar verwarming of koeling
nodig is. Opmerking: Bemonstering is
ALLEEN beschikbaar in de
aanvoerwatertemperatuurregeling.
#CodeBeschrijving
[4.5][F-0D]▪ 2 Vraag: De pomp werkt op verzoek.
Voorbeeld: Door een
kamerthermostaat en een thermostaat
te gebruiken, ontstaat een thermo
AAN/UIT-staat. Opmerking: NIET
beschikbaar in de
aanvoerwatertemperatuurregeling.
▪ a: Regeling van de
ruimteverwarming/-koeling
▪ b: UIT
▪ c: AAN
▪ d : Vraag voor verwarming (door
externe kamerthermostaat of
kamerthermostaat)
▪ e: Werking van de pomp
Unit type
In dit deel van het menu kan u lezen welk type unit wordt gebruikt:
#CodeBeschrijving
[4.6][E‑02]Unit type:
▪ 0 Omkeerbaar
▪ 1 Alleen verwarmen
▪ a: Regeling van de
ruimteverwarming/-koeling
▪ b: UIT
▪ c: AAN
▪ d: AWT-temperatuur
▪ e: Huidige
▪ f: Gewenste
▪ g: Werking van de pomp
De maximumwaarden hangen af van het unittype:
Uitgebreide handleiding voor de installateur
74
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
[9-0D]=8
a (kPa)
b (l/min)
a Externe statische druk
b Waterdebiet
Pomp buiten bereik
Wanneer de functie pompwerking gedeactiveerd is, wordt de pomp
stilgelegd als de buitentemperatuur hoger is dan de door de
Uitschakeltemperatuur ruimte verwarming [4-02] ingestelde
waarde of als de buitentemperatuur onder de door de
Uitschakeltemperatuur ruimte koeling [F-01] ingestelde
waarde daalt. Wanneer de pompwerking geactiveerd is, kan de
pomp bij alle buitentemperaturen werken.
#CodeBeschrijving
[4.9][F-00]Pompwerking:
▪ 0: Uitgeschakeld als de
buitentemperatuur hoger is dan [4-02]
of lager is dan [F-01] afhankelijk van
de bedrijfsmodus van de verwarming/
koeling.
▪ 1: Mogelijk voor alle
buitentemperaturen.
Overregeling
Deze functie bepaalt hoeveel de watertemperatuur boven de
gewenste aanvoerwatertemperatuur mag stijgen vooraleer de
compressor stopt. De compressor zal opnieuw starten wanneer de
aanvoerwatertemperatuur onder de gewenste
aanvoerwatertemperatuur zakt. Deze functie is ALLEEN van
toepassing in de verwarmingsstand.
Een hogere waarde zal leiden tot minder start/stop-cycli van de
warmtepomp, maar kan ook nadelig zijn voor het comfort. Het
omgekeerde is waar als u een lagere waarde instelt.
#CodeBeschrijving
[4.B][9-04]Overregeling
▪ 1°C~4°C
Vorstbescherming
Vorstbescherming [1.4] zorgt ervoor dat het nooit te koud wordt in
de kamer. Voor meer informatie over Vorstbescherming kamer, zie
"10.5.2Kamer"op pagina64.
10.5.6Tank
Tankinstelpunt-scherm
U kunt de warm tapwatertemperatuur instellen via het instelpuntscherm. Voor meer informatie over hoe dit precies moet, zie
"10.3.5Instelpunt-scherm"op pagina59.
Krachtig verwarmen
U kunt de functie Krachtig verwarmen gebruiken om het water
onmiddellijk op te warmen tot de voorgeprogrammeerde waarde
(Opslagcomfort). Hierdoor verbruikt u echter extra energie. Als de
functie Krachtig verwarmen actief is, wordt weergegeven op het
startscherm.
Functie Krachtig verwarmen activeren
10 Configuratie
Activeer of deactiveer Krachtig verwarmen als volgt:
1 Ga naar [5.1]: Sanitaire warmwatertank >
Krachtig verwarmen
2 Schakel krachtige werking Uit of Aan.
Voorbeeld: u hebt onmiddellijk meer warm water nodig
U zit in de volgende situatie:
▪ U hebt haast al uw warm water verbruikt.
▪ U kunt niet wachten tot de volgende geplande actie om
dewarmtapwatertank op te warmen.
Dan kunt u de functie krachtig verwarmen activeren.
Voordeel: dewarmtapwatertank begint onmiddellijk het water tot de
voorgeprogrammeerde waarde op te warmen (Opslagcomfort).
INFORMATIE
Als de functie Krachtig verwarmen ingeschakeld is, kan het
verwarmen of koelen van ruimten voor problemen zorgen
of kan er onvoldoende capaciteit zijn om voor comfort te
zorgen. Als warm tapwater vaak moet worden
aangemaakt, zal het verwarmen of koelen van ruimten
regelmatig en langdurig onderbroken worden.
Instelpunt confort bedrijf
Alleen van toepassing als de productie van warm tapwater Alleen
geprogrammeerd of Geprogrammeerd + warmhouden is. Bij het
programmeren van het programma kunt u gebruik maken van het
comfortinstelpunt ingesteld als een voorgeprogrammeerde waarde.
Indien u later het opslaginstelpunt wilt wijzigen, hoeft u dit maar op
één plaats te doen.
De tank zal opwarmen tot de opslagcomforttemperatuur is bereikt.
Dit is de hogere gewenste temperatuur wanneer een
opslagcomfortactie gepland werd.
Daarbij kan tevens een opslagstop geprogrammeerd worden. Dit
zorgt ervoor dat de tank stopt met opwarmen zelfs wanneer het
instelpunt NIET werd bereikt. Programmeer alleen een opslagstop
wanneer tankverwarming absoluut niet gewenst wordt.
#CodeBeschrijving
[5.2][6-0A]Instelpunt confort bedrijf
▪ 30°C~[6‑0E]°C
Instelpunt Eco bedrijf
De opslageconomischtemperatuur duidt op de lagere gewenste
tanktemperatuur. Dit is de gewenste temperatuur wanneer een
opslageconomischactie gepland werd (liefst tijdens de dag).
#CodeBeschrijving
[5.3][6-0B]Instelpunt Eco bedrijf
▪ 30°C~min(50,[6‑0E])°C
Instelpunt warmhouden
Gewenste warmhoudentanktemperatuur wordt gebruikt:
▪ in de stand Geprogrammeerd + warmhouden, tijdens het
warmhouden: de gegarandeerde minimumtemperatuur van de
tank wordt ingesteld door het Instelpunt warmhouden min de
warmhoudenhysteresis. Indien de tanktemperatuur onder deze
waarde valt, wordt de tank opgewarmd.
▪ tijdens opslag comfort, om voorrang te geven aan de bereiding
van warm tapwater. Wanneer de tanktemperatuur boven deze
waarde stijgt, worden de bereiding van warm tapwater en
Via het programmascherm kunt u het programma voor de
tanktemperatuur instellen. Voor meer informatie over dit scherm, zie
"10.3.7Programmascherm: voorbeeld"op pagina60.
Verwarmingsbedrijf
Het warm tapwater kan op 3verschillende manieren bereid worden.
Deze manieren verschillen onderling door de manier waarop de
gewenste tanktemperatuur ingesteld wordt en hoe de unit hierop
reageert.
#CodeBeschrijving
[5.6][6-0D]Verwarmingsbedrijf
▪ 0 Enkel warmhouden: Enkel
warmhouden is toegestaan.
▪ 1: Geprogrammeerd + warmhouden:
De warm tapwatertank wordt
opgewarmd volgens een programma
en tussen de geplande opwarmcycli,
het warmhouden is toegestaan.
▪ 2: Alleen geprogrammeerd: De tank
voor warm tapwater kan ALLEEN
volgens een programma opgewarmd
worden.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing voor meer informatie.
Desinfectie
Alleen van toepassing op installaties met een tank voor warm
tapwater.
De desinfectiefunctie desinfecteert de tank voor warm tapwater door
het tapwater regelmatig tot op een bepaalde temperatuur op te
warmen.
VOORZICHTIG
De instellingen van de desinfectiefunctie MOETEN worden
geconfigureerd door de installateur in overeenstemming
met de geldende wetgeving.
VOORZICHTIG
Zorg ervoor dat de starttijd [5,7.3] van de
ontsmettingsfunctie met ingestelde duurtijd [5,7.5] NIET
wordt onderbroken door een mogelijke vraag naar warm
tapwater.
INFORMATIE
Indien de storingscode AH verschijnt en de
desinfectiefunctie niet onderbroken wordt omdat er warm
tapwater genomen wordt, wordt geadviseerd het volgende
te doen:
▪ Wanneer de stand Enkel warmhouden of
Geprogrammeerd + warmhouden wordt geselecteerd,
wordt geadviseerd het starten van de desinfectiefunctie
te programmeren minstens 4 uur na een voorzien
verbruik van veel warm tapwater. Deze start kan via de
installateurinstellingen (desinfectiefunctie) ingesteld
worden.
▪ Wanneer de stand Alleen geprogrammeerd wordt
geselecteerd, adviseren wij een Eco-actie te
programmeren 3 uur vóór de geplande start van de
desinfectiefunctie, dit, om de tank voor te verwarmen.
INFORMATIE
De desinfectiefunctie start opnieuw wanneer de
temperatuur van het warm tapwater binnen de duurtijd 5°C
onder de desinfectie-eindtemperatuur valt.
INFORMATIE
Er zal een AH-fout optreden als u de bedrijfsmodus warm
tapwater uitschakelt tijdens het ontsmetten.
Instelpunt voor demaximumwarmtapwatertemperatuur
De maximumtemperatuur die gebruikers kunnen selecteren voor het
warm tapwater. U kunt deze instelling gebruiken om de
temperaturen uit de warmwaterkranen te beperken.
INFORMATIE
Tijdens de desinfectie van de warmtapwatertank kan de
warmtapwatertemperatuur deze maximumtemperatuur
overtreffen.
T
Warmtapwatertemperatuur
DHW
TUTemperatuurinstelpunt van de gebruiker
THInstelpunt hoge temperatuur [2-03]
t Tijd
WAARSCHUWING
Let op: de temperatuur van het warm tapwater uit de
warmwaterkraan zal gelijk zijn aan de waarde van lokale
instelling [2-03] na desinfectering.
Wanneer deze hoge temperatuur van het warm tapwater
een potentieel risico op letsels kan inhouden, moet een
mengkraan (lokaal te voorzien) worden geïnstalleerd aan
de warmwateruitlaataansluiting van de tank voor warm
tapwater. Deze mengkraan zorgt ervoor dat de
temperatuur van het warm water uit de warmwaterkraan
nooit boven de ingestelde maximumwaarde komt. Deze
maximum toelaatbare temperatuur van het warm water
wordt bepaald volgens de toepasbare wetgeving.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
76
INFORMATIE
Beperk de maximumtemperatuur van het warm water
volgens de geldende wetgeving.
#CodeBeschrijving
[5.8][6-0E]Maximum
De maximumtemperatuur die gebruikers
kunnen selecteren voor het warm
tapwater. U kunt deze instelling
gebruiken om de temperatuur uit de
warmwaterkranen te beperken.
De maximumtemperatuur wordt NIET
toegepast tijdens de desinfectiefunctie.
Zie desinfectiefunctie.
Hysteresis
De volgende hysteresis AAN kunnen worden ingesteld.
Warmtepomp AAN hysteresis
Van toepassing als de bereiding van warm tapwater enkel
warmhouden is. Wanneer de tanktemperatuur onder de
warmhoudtemperatuur min de warmtepomp AAN hysteresistemperatuur zakt, wordt de tank opgewarmd tot de
warmhoudtemperatuur.
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
10 Configuratie
T
DHW
T
a
[0-0C]
[0-0B]
[0-0E][0-0D]
Om ervoor te zorgen dat de back-upverwarming niet te veel werkt,
moet de warmhoudtemperatuur min de hysteresetemperatuur die de
warmtepomp AANzet lager zijn dan 45°C.
#CodeBeschrijving
[5.9][6-00]Warmtepomp AAN hysteresis
▪ 2°C~40°C
Warmhoudenhysteresis
Van toepassing als de bereiding van warm tapwater gepland is
+warmhouden. Wanneer de tanktemperatuur onder de
warmhoudtemperatuur min de warmtehoudenhysteresis-temperatuur
zakt, wordt de tank opgewarmd tot de warmhoudtemperatuur.
#CodeBeschrijving
[5.A][6-08]Warmhoudenhysteresis
▪ 2°C~20°C
Instelpunt modus
#CodeBeschrijving
[5.B]NvtInstelpunt modus:
▪ Vast
▪ Weersafhankelijk
Stooklijntype
De weersafhankelijke curve kan met de "2-punts"-methode of met
de "Afwijking helling"-methode worden ingesteld. Voor meer
informatie over deze methoden, zie "10.4.2Curve met 2 punten"op
pagina 62 en "10.4.3 Curve volgens helling en afwijking" op
pagina 62. Het curvetype in het menu is in lezen alleen en stemt
overeen met het curvetype dat voor de primaire zone is ingesteld.
Als u het curvetype voor de secundaire zone wil wijzigen, dan moet
u dit in het menu Stooklijntype [2.E] van de primaire zone doen.
Zie "10.5.3Primaire zone"op pagina65 voor meer informatie.
#CodeBeschrijving
[5.E]Nvt▪ 0: 2-punts
▪ 1: Afwijking helling
Stooklijn
Wanneer de weersafhankelijke werking actief is, wordt de gewenste
tanktemperatuur automatisch bepaald in functie van de gemiddelde
buitentemperatuur: lage buitentemperaturen zorgen voor hogere
gewenste tanktemperaturen, omdat dan het water uit de
koudwaterkranen kouder is, en omgekeerd.
In het geval van Alleen geprogrammeerd of Geprogrammeerd +warmhoudenbereiding van warm tapwater is de
opslagcomforttemperatuur weersafhankelijk (volgens de
weersafhankelijke curve), de opslageconomisch- en
warmhoudentemperaturen zijn NIET weersafhankelijk.
In het geval van een Enkel warmhouden-bereiding van warm
tapwater is de gewenste tanktemperatuur weersafhankelijk (volgens
de weersafhankelijke curve). Tijdens de weersafhankelijk werking
kan de eindgebruiker de gewenste tanktemperatuur niet op de
gebruikersinterface aanpassen. Zie ook "10.4.2 Curve met 2
punten" op pagina 62 en "10.4.3 Curve volgens helling en
afwijking"op pagina62.
#CodeBeschrijving
[5.C][0-0E]
[0-0D]
[0-0C]
[0-0B]
Stooklijn
Let op: De weersafhankelijke curve kan
volgens 2 methoden worden ingesteld.
Zie "10.4.2Curve met 2 punten"op
pagina62 en "10.4.3Curve volgens
helling en afwijking"op pagina62 voor
meer informatie over de verschillende
curvetypes. Voor beide curvetypes
moeten er 4 ter plaatse in te stellen
parameters worden ingesteld zoals op
onderstaande afbeelding weergegeven.
▪ T
: De gewenste tanktemperatuur.
DHW
▪ Ta: De (gemiddelde)
buitenomgevingstemperatuur
▪ [0-0E]: lage
buitenomgevingstemperatuur:
-40°C‑5°C
▪ [0-0D]: hoge
buitenomgevingstemperatuur:
10°C‑25°C
▪ [0-0C]: gewenste tanktemperatuur
wanneer de buitentemperatuur gelijk is
aan de lage omgevingstemperatuur of
eronder valt: 45°C~[6‑0E]°C
▪ [0-0B]: gewenste tanktemperatuur
wanneer de buitentemperatuur gelijk is
aan de hoge omgevingstemperatuur of
erover stijgt: 35°C~[6‑0E]°C
Marge
Tijdens het bereiden van warm tapwater kan de volgende
hysteresiswaarde worden ingesteld voor de werking van de
warmtepomp:
#CodeBeschrijving
[5.D][6-01]Het temperatuurverschil dat de UIT-
temperatuur van de warmtepomp
bepaalt.
Bereik: 0°C~10°C
INFORMATIE
De maximum warmtepomptemperatuur hangt af van de
omgevingstemperatuur. Voor meer informatie, zie het
werkingsgebied.
Standaard is de zomertijd ingesteld en is het tijdformaat
ingesteld op 24 uur. U kunt deze instellingen wijzigen
tijdens de initiële configuratie of via de menustructuur [7.2]:
Gebruikerinstellingen > Tijd/datum.
Vakantie
Over de vakantiestand
Tijdens uw vakantie kunt u de vakantiestand gebruiken om van uw
normale programma's af te wijken zonder deze te moeten
veranderen. Wanneer de vakantiestand actief is, zullen de
bedrijfsmodus ruimteverwarming/-koeling en de bedrijfsmodus warm
tapwater worden uitgeschakeld. Vorstbescherming kamer en antilegionellawerking blijven actief.
Typische werkstroom
De vakantiestand gebruiken omvat typisch de volgende stappen:
1De begin- en einddatum van uw vakantie instellen.
2De vakantiestand activeren.
Nagaan of de vakantiestand geactiveerd is en/of loopt
Als wordt weergegeven op het startscherm, dan is de
vakantiestand actief.
De vakantie configureren
1 Activeer de vakantiestand.—
▪ Ga naar [7.3.1]: Gebruikerinstellingen >
Vakantie > Activatie.
▪ Selecteer Aan.
2 Stel de eerste dag van uw vakantie in.—
▪ Ga naar [7.3.2]: Van.
▪ Selecteer een datum.
INFORMATIE
Indien de buitentemperatuur onder de nul graden is,
adviseren wij het meest geluidsarme niveau NIET te
gebruiken.
Nagaan of de geluidsarme stand actief is
Als wordt weergegeven op het startscherm, dan is de
geluidsarme stand actief.
De geluidsarme stand gebruiken
1 Ga naar [7.4.1]: Gebruikerinstellingen > Stil >
Activatie.
2 Doe een van de volgende zaken:—
Als u wilt…Dan…
De geluidsarme stand
volledig deactiveren
Selecteer Uit.
Resultaat: De unit werkt nooit
in de geluidsarme stand. De
gebruiker kan dit niet wijzigen.
Het niveau van de
geluidsarme stand
handmatig inschakelen
Selecteer Handmatig.
Ga naar [7.4.3] Niveau en
selecteer het van toepassing
zijnde niveau van de
geluidsarme stand.
Voorbeeld: Stilst.
Resultaat: De unit werkt altijd
op het geselecteerde niveau
van geluidsarme stand. De
gebruiker kan dit niet wijzigen.
De gebruiker toelaten een
programma voor
geluidsarme stand te
programmeren
Selecteer Automatisch.
Resultaat: De unit werkt in
geluidsarme stand volgens
een programma. De gebruiker
(of u) kan het programma in
[7.4.2] Tijdschema
programmeren. Voor meer
informatie over
programmeren, zie
"10.3.7Programmascherm:
voorbeeld"op pagina60.
▪ Bevestig de wijzigingen.
3 Stel de laatste dag van uw vakantie in.—
▪ Ga naar [7.3.3]: Tot.
▪ Selecteer een datum.
▪ Bevestig de wijzigingen.
Stil
Over de geluidsarme stand
U kunt de geluidsarme stand gebruiken om het geluid van de unit te
verminderen. Dit vermindert echter ook de verwarmings-/
koelcapaciteit van het systeem. Er zijn meerdere niveaus voor de
geluidsarme stand.
De installateur kan:
▪ De geluidsarme stand volledig deactiveren
▪ Het niveau van de geluidsarme stand handmatig inschakelen
▪ De gebruiker toelaten een programma voor geluidsarme stand te
programmeren
Indien de installateur dit heeft ingeschakeld, kan de gebruiker een
programma voor geluidsarme stand programmeren.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
78
Elektriciteitsprijzen
Alleen van toepassing in combinatie met de bivalente functie. Zie
ook "Bivalent"op pagina84.
De elektriciteitsprijs kan alleen worden ingesteld wanneer
bivalent op AAN staat ([9.C.1] of [C-02]). Deze waarden
kunnen alleen worden ingesteld in menustructuur [7.5.1],
[7.5.2] en [7.5.3]. Gebruik de overzichtsinstellingen NIET.
2 Selecteer de juiste elektriciteitsprijs.
3 Bevestig de wijzigingen.
4 Herhaal dit voor alle drie de elektriciteitsprijzen.—
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
10 Configuratie
INFORMATIE
De prijzen kunnen van 0.00~990 munteenheid/kWh (met
2significante waarden) ingesteld worden.
INFORMATIE
Indien er geen programma werd ingesteld, wordt rekening
gehouden met de Hoog voor Elektriciteitsprijs.
De weektimer van de prijs voor elektriciteit instellen
1 Ga naar [7.5.4]: Gebruikerinstellingen >
Elektriciteitsprijs > Tijdschema.
2 Programmeer de selectie met behulp van het
—
programmascherm. U kunt de elektriciteitsprijzen
Hoog, Middel en Laag instellen op basis van uw
elektriciteitsleverancier.
3 Bevestig de wijzigingen.
INFORMATIE
De waarden stemmen overeen met de waarden van de
elektriciteitsprijzen voor Hoog, Middel en Laag die zonet
werden ingesteld. Indien er geen programma werd
ingesteld, wordt rekening gehouden met de Hoog-prijs voor
elektriciteit.
Over energieprijzen in geval van een stimulans per kWh
hernieuwbare energie
Er kan bij het instellen van de energieprijzen rekening worden
gehouden met een stimulans. Hoewel de exploitatiekosten kunnen
verhogen, zullen de totale werkingskosten geoptimaliseerd worden
rekening houdende met de terugbetaling.
OPMERKING
Vergeet aan het einde van de stimulansperiode niet de
instelling van de energieprijzen te veranderen.
De elektriciteitprijs instellen in geval van een stimulans per
kWh hernieuwbare energie
Bereken de waarde voor de elektriciteitsprijs met de volgende
formule:
▪ Huidige elektriciteitsprijs+Stimulans/kWh
Zie "De prijs voor elektriciteit instellen" op pagina 78 voor de
procedure om de elektriciteitsprijs in te stellen.
Voorbeeld
Dit is een voorbeeld en de in dit voorbeeld gebruikte prijzen en/of
waarden zijn NIET precies.
systeem
[8.8] VerbindingsstatusInformatie over de status van de
aansluiting van de unit, de
kamerthermostaat en de LAN-
adapter.
10.5.9Installateurinstellingen
Configuratiewizard
Nadat het systeem voor het eerst is AAN gezet, zal de
gebruikersinterface u instructies geven via de configuratiewizard. Op
die manier kunt u de belangrijkste initiële instellingen uitvoeren. Op
die manier zal de unit correct kunnen werken. Nadien kunnen er
indien nodig meer gedetailleerde instellingen worden uitgevoerd via
de menustructuur.
Om de configuratiewizard opnieuw op te starten, gaat u naar
Installateursinstellingen > Configuratie assistent [9.1].
Warm tapwater
Sanitair warmwater
De volgende instelling bepaalt of het systeem warm tapwater kan
produceren of niet en welke tank er wordt gebruikt. Deze instelling is
alleen-lezen.
#CodeBeschrijving
[9.2.1][E‑05]
(*) Menustructuur-instelling [9.2.1] vervangt de volgende 3
[E-05] Kan het systeem warm tapwater produceren?
[E-06] Is er een warmtapwatertank geplaatst in het systeem?
[E-07] Welke warmtapwatertank is geïnstalleerd?
(*)
▪ Geen SWW (warm tapwater)
(*)
[E‑06]
[E‑07]
overzichtsinstellingen:
▪ Geïntegreerd
(*)
De back-upverwarming zal ook
gebruikt worden om warm tapwater op
te warmen.
Gegevens installateur
De installateur kan zijn contactnummer hier invullen.
Geïnstalleerd voor ogenblikkelijk warm
water wanneer water genomen wordt.
De gebruiker stelt de bedrijfstijd van
de pomp voor warm tapwater in via
het programma. Controleer of deze
pomp mogelijk is met de
gebruikersinterface.
▪ 2 Desinfectie: Geïnstalleerd voor
desinfectie. Ze werkt wanneer de
desinfectiefunctie van de tank voor
warm tapwater werkt. Er hoeven geen
verdere instellingen ingesteld te
worden.
Zie ook:
▪ "5.4.4 Warmtapwaterpomp voor ogenblikkelijk warm water" op
pagina19
▪ "5.4.5Warmtapwaterpomp voor desinfectie"op pagina19
programma omlooppomp SWW
Hier kunt een programma voor de pomp voor warm tapwater
programmeren (enkel voor ter plaatse voorziene pomp voorwarm tapwater voor secundaire retour).
Een programma programmeren voor de warmtapwaterpomp om
te bepalen wanneer de pomp AAN- en UIT-gezet moeten worden.
Wanneer de pomp AAN-gezet wordt, is deze pomp in bedrijf en
zorgt zij ervoor dat de kraan onmiddellijk warm water aflevert. Om
energie te besparen, zet de pomp enkel AAN tijdens de periodes
van de dag waar meteen warm water nodig is.
Back-upverwarming
Naast het type back-upverwarming, moeten ook de spanning, de
configuratie en de capaciteit worden ingesteld op de
gebruikersinterface.
De capaciteiten voor de verschillende stappen van de backupverwarming moeten worden ingesteld zodat de energiemeting en/
of de functie energieverbruik goed zouden werken. Door de
weerstand van elk verwarmingstoestel te meten, kunt u de exacte
capaciteit van elk verwarmingstoestel instellen en zodoende meer
nauwkeurige energiegegevens hebben.
Type back-upverwarming
De back-upverwarming is aangepast om op de meeste Europese
elektriciteitsdistributienetten aangesloten te worden. Het type van
back-upverwarming kan niet worden geraadpleegd.
#CodeBeschrijving
[9.3.1][E‑03]▪ 4: 9 W
Spanning
U moet de juiste waarde instellen, afhankelijk van de wijze waarop
de back-upverwarming is aangesloten op het raster en welke
spanning wordt geleverd. De back-upverwarming werkt in elke
configuratie in stappen van 1kW.
#CodeBeschrijving
[9.3.2][5‑0D]▪ 0: 230 V, 1ph
▪ 2: 400 V, 3ph
De beschikbare capaciteit van de back-upverwarming wordt bepaald
op basis van de parameter Spanning:
[5-0D]Normaal bedrijfNoodbedrijf of HP
gedwongen uit
0: 230 V,
1ph
2: 400 V,
3ph
Zie "Noodwerking" op pagina 80 voor meer informatie over het
Noodbedrijfbedrijf en de stand HP gedwongen uit.
Evenwicht
[9.3.6][5-00]Evenwicht: Mag de back-upverwarming
[9.3.7][5-01]Evenwichtstemperatuur: De
Werking
[9.3.8][4‑00]Werking van de back-upverwarming:
Maximumcapaciteit
Tijdens normale werking is de maximumcapaciteit als volgt:
▪ 3kW voor een unit van 230V,1N~
▪ 6kW voor een unit van 400V,3N~
De maximumcapaciteit van de back-upverwarming kan worden
beperkt. De ingestelde waarde hangt af van de gebruikte spanning
(zie onderstaande tabel) en is de maximumcapaciteit tijdens
noodbedrijf.
[9.3.5][4-07]
3kW▪ 6kW
6kW▪ 9kW
#CodeBeschrijving
boven de evenwichtstemperatuur werken
tijdens ruimteverwarming?
▪ 1: NIET toegestaan
▪ 0: Toegestaan
buitentemperatuur onder dewelke de
back-upverwarming mag werken.
Bereik: –15°C~35°C
#CodeBeschrijving
▪ 0: Beperkt
▪ 1: Toegestaan
▪ 2: Alleen SWW Ingeschakeld voor
warm tapwater, uitgeschakeld voor
ruimteverwarming
#CodeBeschrijving
(1)
0~6kW wanneer spanning is ingesteld
op 230V, 1N~
0~9kW wanneer spanning is ingesteld
op 400V, 3N~
(1) Als de waarde [4-07] lager is ingesteld, dan wordt de
laagste waarde in alle bedrijfsmodi gebruikt.
Noodwerking
Noodbedrijf
Indien de warmtepomp weigert te werken, kan de backupverwarming als noodverwarmingstoestel werken. Deze kan de
warmtebelasting automatisch of na handmatige tussenkomst
overnemen.
▪ Wanneer Noodbedrijf is ingesteld op Automatisch en er zich
een storing voordoet in een warmtepomp, neemt de backupverwarming automatisch de productie van warm tapwater en de
ruimteverwarming over.
▪ Wanneer Noodbedrijf is ingesteld op Handmatig en er zich een
storing voordoet in een warmtepomp, stoppen de opwarming van
warm tapwater en de ruimteverwarming met werken.
Om deze handmatig te herstellen via de gebruikersinterface gaat
u naar het hoofdmenuscherm Storing en bevestigt u op de backupverwarming de warmtebelasting al dan niet moet overnemen.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
80
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
10 Configuratie
t
1
0
1
0
[8-01][8-02]
t
T
A
t
T
A
0
[8-01]
[5-03][4-02]
[8-02]
[8-01]+
[8-04]
0
[8-01]
[F-01]35°C
[8-02]
[8-01]+
[8-04]
▪ Een alternatief is, als Noodbedrijf als volgt is ingesteld:
▪ autom. SH beperkt/warmtapwater aan, de
ruimteverwarming wordt gereduceerd, maar warm tapwater is
nog steeds beschikbaar.
▪ autom. SH beperkt/warmtapwater uit, de
ruimteverwarming wordt gereduceerd en warm tapwater is NIET
beschikbaar.
▪ autom. SH normaal/warmtapwater uit, de
ruimteverwarming werkt zoals normaal, maar warm tapwater is
NIET beschikbaar.
Net zoals in de stand Handmatig, kan de unit de volledige
belasting overnemen via de back-upverwarming als de gebruiker
dit activeert in het hoofdmenuscherm Storing.
Om het energieverbruik laag te houden, raden we aan om
Noodbedrijf in te stellen op autom. SH beperkt/warmtapwater
uit indien niemand gedurende langere periodes in het huis
aanwezig is.
#CodeBeschrijving
[9.5.1]Nvt▪ 0: Handmatig
▪ 1: Automatisch
▪ 2: autom. SH beperkt/
warmtapwater aan
▪ 3: autom. SH beperkt/
warmtapwater uit
▪ 4: autom. SH normaal/
warmtapwater uit
INFORMATIE
Indien er zich een storing voordoet in de warmtepomp en
Noodbedrijf niet is ingesteld op Automatisch (instelling
1), blijven de functies Vorstbescherming kamer, Dekvloer
drogen van de vloerverwarming en Vorstbescherming
waterleidingen ingeschakeld, zelfs wanneer de gebruiker
het noodbedrijf NIET bevestigt.
De HP gedwongen uit-stand kan worden ingeschakeld om de
back-upverwarming toe te laten warm tapwater en ruimteverwarming
te leveren. Dit is bijv. nuttig wanneer het pekelcircuit nog niet klaar is
om te worden gebruikt. Koeling is NIET mogelijk wanneer deze
stand ingeschakeld is.
#CodeBeschrijving
[9.5.2][7-06]De HP gedwongen uit-stand
inschakelen
▪ 0: uitgeschakeld
▪ 1: geactiveerd
OPMERKING
Het inschakelen van de HP gedwongen uit-stand zal in
de volgende omstandigheden de pekelpomp NIET stoppen
of verhinderen te werken:
▪ 10-daagse werking glycolpomp is actief
▪ Het proefdraaien van de Glycolpomp is gestart
▪ De passieve koeling is actief
#CodeBeschrijving
[9.6.1][5‑02]Voorrang van verwarmen van
ruimten: Bepaalt of de back-
upverwarming de warmtepomp bijstaat
tijdens het opwarmen van warm
tapwater.
Voor een optimale werking en het
laagst mogelijke energieverbruik wordt
aanbevolen om de standaardinstelling
(0) te behouden.
Indien de werking van de backupverwarming beperkt is ([4-00]=0) en
de buitentemperatuur lager is dan
instelling [5-03], zal het warm tapwater
niet door de back-upverwarming
opgewarmd worden.
[9.6.2][5‑03]Voorrangstemperatuur: Gebruikt voor
berekening van de antipendeltimer. Als
[5‑02]=1, bepaalt dit de
buitentemperatuur waaronder de backupverwarming zal bijstaan tijdens het
opwarmen van warm tapwater.
[5-01] Evenwichtstemperatuur en [5-03]
Temperatuur voorrang
ruimteverwarming hebben betrekking
op de back-upverwarming. U moet dus
[5‑03] gelijk aan of een paar graden
hoger dan [5‑01] instellen.
Timers voor gelijktijdig verzoek voor ruimteverwarming en
bereiden van warm tapwater
[8-02]: Antipendel timer
1 Warmtepomp in stand verwarmen tapwater (1=actief,
0=niet actief)
2 Vraag warm water voor warmtepomp (1=vraag, 0=geen
vraag)
t Tijd
[8-04]: Bijkomende timer bij [4-02]/[F-01]
Balanceren
Voorrangen
Voor systemen met een geïntegreerde warmtapwatertank
twee cycli voor warm tapwater. De
werkelijke antipendeltijd hangt ook af van
instelling [8-04].
Bereik: 0~10uur
Opmerking: De minimum tijd is 0,5 uur
zelfs als de geselecteerde waarde 0 is.
[9.6.5]NvtTimer minimaal bedrijf:
NIET wijzigen.
[9.6.6][8-01]Maximale bedrijfstijd voor
warmtapwaterbereiding. Het verwarmen
van warm tapwater stopt, zelfs als de
eindtemperatuur van het warm tapwater
NIET werd bereikt. De werkelijke
maximale bedrijfstijd hangt ook af van
instelling [8-04].
▪ Als Bediening=Kamerthermostaat:
Er wordt alleen met deze
voorgeprogrammeerde waarde
rekening gehouden als er een verzoek
voor ruimteverwarming of -koeling is.
Als er GEEN verzoek is voor
ruimteverwarming/-koeling wordt de
tank verwarmd tot wanneer het
instelpunt bereikt wordt.
▪ Als Bediening≠Kamerthermostaat:
Er wordt geen rekening gehouden met
deze voorgeprogrammeerde waarde.
Bereik: 5~95 minuten
Opmerking: Het is NIET toegestaan om
[8‑01] in te stellen op een waarde van
minder dan 10 minuten.
[9.6.7][8-04]Bijkomende timer: Extra bedrijfstijd
voor de maximale bedrijfstijd afhankelijk
van de buitentemperatuur [4-02] of
[F-01].
Bereik: 0~95 minuten
Bevriespreventie waterleidingen
Alleen relevant voor installaties met waterleidingen buiten. Deze
functie tracht waterleidingen buiten te beschermen tegen bevriezing.
#CodeBeschrijving
[9.7][4-04]Vorstbeveiliging waterleidingen:
▪ 1: Uit (alleen lezen)
Elektrische voeding met voorkeur kWh-tarief
INFORMATIE
Het contact voor de voeding met voorkeur kWh-tarief is
aangesloten op dezelfde klemmen (X5M/9+10) als de
veiligheidsthermostaat. Het systeem kan alleen maar
OFWEL een voeding met voorkeur kWh-tarief OFWEL een
veiligheidsthermostaat hebben.
#CodeBeschrijving
[9.8.1][D-01]Aansluiting op een Voeding met
voordeel tarief elektriciteit of
een Veiligheidsthermostaat
▪ 0 Nee: De buitenunit is aangesloten op
een normale elektrische voeding.
▪ 1 Open: De buitenunit is aangesloten
op een elektrische voeding met
voorkeur kWh-tarief. Wanneer het
signaal van het voorkeur kWh-tarief
naar de energieleverancier wordt
gestuurd, opent het contact en gaat de
unit over in gedwongen uit-stand.
Wanneer het signaal opnieuw stopt,
sluit het spanningsvrij contact en
begint de unit weer te werken.
Activeer daarom altijd de
automatische herstartfunctie.
▪ 2 Dicht: De buitenunit is aangesloten
op een elektrische voeding met
voorkeur kWh-tarief. Wanneer het
signaal van het voorkeur kWh-tarief
naar de energieleverancier wordt
gestuurd, sluit het contact en gaat de
unit over in gedwongen uit-stand.
Wanneer het signaal opnieuw stopt,
gaat het spanningsvrij contact open en
begint de unit weer te werken.
Activeer daarom altijd de
automatische herstartfunctie.
▪ 3 Veiligheidsthermostaat: Er is
een veiligheidsthermostaat
aangesloten op het systeem (normaal
gesloten contact)
[9.8.2][D-00]Verwarmingselement toegestaan:
Welke verwarmingen worden toegestaan
te werken tijdens de elektrische voeding
met voorkeur kWh-tarief?
▪ 0 Nee: Geen
▪ 1 Alleen BSH: Alleen de
boosterverwarming
▪ 2 Alleen BUH: Alleen de back-
upverwarming
▪ 3 Alle: Alle verwarmingen
Zie onderstaande tabel.
Instelling2 heeft enkel zin als de
elektrische voeding met voorkeur kWhtarief van het type1 is of als de
binnenunit op een elektrische voeding
met normaal kWh-tarief (via X2M/5‑6)
aangesloten is en de backupverwarming NIET op de elektrische
voeding met voorkeur kWh-tarief
aangesloten is.
[9.8.3][D-05]Pomp toegestaan:
▪ 0 Nee: Pomp uit
▪ 1 Ja: Geen beperking
Uitgebreide handleiding voor de installateur
82
Gebruik NIET 1 of 3. [D-00] instellen op 1 of 3 wanneer [D-01] is
ingesteld op 1 of 2, zal [D-00] resetten naar 0, aangezien het
systeem geen boosterverwarming heeft. Stel [D-00] alleen in op de
waarden in de volgende tabel:
[D‑00]Back-upverwarmingCompressor
0Gedwongen UITGedwongen UIT
2Toegestaan
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
10 Configuratie
De besturing energieverbruik
Besturing energieverbruik
Zie "5 Richtlijnen met betrekking tot mogelijke toepassingen" op
pagina10 voor meer informatie over deze functie.
#CodeBeschrijving
[9.9.1][4-08]Besturing energieverbruik:
▪ 0 Nee: Uitgeschakeld.
▪ 1 Continu: Geactiveerd: U kunt één
vermogengrenswaarde (in A of kW)
instellen om aan te gegeven dat het
energieverbruik van het systeem
altijd tot deze waarde beperkt zal
worden.
▪ 2 Input: Geactiveerd: u kunt tot vier
verschillende
vermogengrenswaarden (in A of kW)
instellen om aan te gegeven dat het
energieverbruik van het systeem tot
deze waarden beperkt zal worden
wanneer de overeenstemmende
digitale ingang vraagt.
▪ 3 Stroomsensor: Geactiveerd: u
kunt een stroomgrenswaarde (in A)
instellen om ervoor te zorgen dat de
door de huisbewoners verbruikte
stroom beperkt zal worden.
Continue besturing van het energieverbruik en
energieverbruikbesturing met digitale ingangen
Het soort (type) beperking dient te worden ingesteld in combinatie
met de continue besturing van het energieverbruik en de
energieverbruikbesturing met digitale ingangen.
Als de stroomsensoren geijkt zijn, kunt u een afwijking bepalen voor
de uitgang van deze stroomsensoren. Deze waarde zal dan worden
toegevoegd aan de waarde van de stroomuitgang van de
stroomsensor.
#CodeBeschrijving
[9.9.E][4-0E]Afwijk. stroomsensor: Afwijking op
de door de stroomsensoren gemeten
stroom verbruikt door de huisbewoners.
–6A~6A, stap 0,5A
Prioritaire verwarming
Deze instelling bepaalt de voorrang van de elektrische
verwarmingstoestellen in functie van de van toepassing zijnde
beperking. Aangezien er geen boosterverwarming is, zal de backupverwarming altijd voorrang krijgen.
#CodeBeschrijving
[9.9.D][4-01]Prioritaire verwarming
▪ 0 Geen : De back-upverwarming
heeft voorrang.
▪ 1 Boosterverwarming: Na
herstarten wordt deze instelling terug
op 0=Geen ingesteld en de backupverwarming krijgt voorrang.
▪ 2 Back-upverwarming: De back-
upverwarming heeft voorrang.
BBR16
Zie "5.6.5 BBR16-vermogenbeperking" op pagina 22 voor meer
informatie over deze functie.
INFORMATIE
Beperking: De BBR16-instellingen zijn enkel zichtbaar als
de taal van de gebruikersinterface op Zweeds is ingesteld.
OPMERKING
2 weken om te wijzigen. Nadat u BBR16 hebt
ingeschakeld, hebt u slechts 2 weken om zijn instellingen
te wijzigen (BBR16 activatieen BBR16vermogenlimiet). Na deze 2 weken bevriest de unit deze
instellingen.
Let op: Dit is anders dan voor de permanente
vermogenbeperking, die u altijd kunt wijzigen.
parameter kan enkel via de
menustructuur worden gewijzigd.
0kW~25kW, stap 0,1kW
De energiemeting
Energiemeting
Als de energiemeting via externe energiemeters gebeurt, configureer
de instellingen dan zoals hierna beschreven. Selecteer de
pulsfrequentieoutput van elke energiemeter conform de specificaties
van de energiemeters. Er kunnen tot 2 energiemeters met
verschillende pulsfrequenties aangesloten worden. Als slechts
1energiemeter of zelfs geen energiemeter wordt gebruikt, selecteer
dan "Geen" om aan te geven dat de overeenstemmende pulsinput
NIET gebruikt wordt.
#CodeBeschrijving
[9.A.1][D‑08]Elektriciteitsmeter 1:
▪ 0 Geen: NIET geïnstalleerd
▪ 1 1/10kWh: Geïnstalleerd
▪ 2 1/kWh: Geïnstalleerd
▪ 3 10/kWh: Geïnstalleerd
▪ 4 100/kWh: Geïnstalleerd
▪ 5 1000/kWh: Geïnstalleerd
[9.A.2][D‑09]Elektriciteitsmeter 2:
▪ 0 Geen: NIET geïnstalleerd
▪ 1 1/10kWh: Geïnstalleerd
▪ 2 1/kWh: Geïnstalleerd
▪ 3 10/kWh: Geïnstalleerd
▪ 4 100/kWh: Geïnstalleerd
▪ 5 1000/kWh: Geïnstalleerd
Sensoren
Buitensensor
#CodeBeschrijving
[9.B.1][C-08]Buitensensor: Als een optionele
externe omgevingssensor is
aangesloten, moet het type van de
sensor ingesteld worden.
▪ 0 Geen: NIET geïnstalleerd. De
thermistor in de gebruikersinterface en
deze in de buitenunit worden gebruikt
om metingen uit te voeren.
▪ 1 Buitenunit: Aangesloten op de
printplaat van de binnenunit die de
buitentemperatuur meet.
Opmerking: Voor sommige functies
wordt nog steeds de
temperatuursensor in de buitenunit
gebruikt.
▪ 2 Kamer: Aangesloten op de printplaat
van de binnenunit die de
binnentemperatuurmeet. De
temperatuursensor in de
gebruikersinterface wordt NIET meer
gebruikt. Opmerking: Deze waarde
heeft alleen een betekenis in de
kamerthermostaatregeling.
Afwijk. buitensensor
ALLEEN van toepassing wanneer een externe
buitenomgevingstemperatuursensor werd aangesloten en
geconfigureerd.
U kunt de externe buitenomgevingstemperatuursensor ijken. Er kan
een afwijking op de thermistorwaarde ingegeven worden. Deze
instelling kan gebruikt worden om situatie te compenseren waarin de
externe buitenomgevingstemperatuursensor niet op de ideale plaats
kan worden geplaatst.
#CodeBeschrijving
[9.B.2][2-0B]Afwijk. buitensensor: Afwijking op de
omgevingstemperatuur gemeten op de
externe buitentemperatuursensor.
▪ –5°C~5°C, stap 0,5°C
Gemiddelde tijd
De gemiddeldentimer corrigeert de invloed van de schommelingen
van de omgevingstemperatuur. De berekening van het
weersafhankelijk instelpunt gebeurt op basis van de gemiddelde
buitentemperatuur.
Er wordt over een geselecteerde tijdsinterval een gemiddelde
genomen van de buitentemperatuur.
Wanneer een pekellagedrukschakelaar geplaatst is, moet de unit
worden geconfigureerd om met de schakelaar te werken. Wanneer
de schakelaar wordt verwijderd of losgekoppeld, moet deze
parameter op OFF (UIT) worden ingesteld.
#CodeBeschrijving
Nvt[C-0B]De pekellagedrukschakelaar inschakelen
▪ 0: UIT
▪ 1: Aan
Bivalent
Bivalent
Alleen van toepassing in het geval van een extra boiler.
Over bivalent
De bedoeling van deze functie is te bepalen welke verwarmingsbron
kan/zal zorgen voor het verwarmen van ruimten: het
warmtepompsysteem of de extra boiler.
#CodeBeschrijving
[9.C.1][C-02]Bivalent: Geeft aan dat de
ruimteverwarming ook door een andere
warmtebron dan het systeem uitgevoerd
wordt.
▪ 0 Nee: Niet geïnstalleerd
▪ 1 Ja: Geïnstalleerd. De extra ketel
(gasketel, oliebrander) zal werken
wanneer de
buitenomgevingstemperatuur laag is.
Tijdens de bivalente werking is de
warmtepomp uit. Stel deze waarde in
wanneer een extra ketel gebruikt
wordt.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
84
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
10 Configuratie
T
A
T
calc
[C-03]+[C-04]
3°C
[C-03]
a
b
YC Y1 Y2 Y3 Y4
X1 X2 X3 X4
OFF ON
X2M
SS1
X1M
-14
0
1
2
3
4
5
6
-12 -10 -8 -6 -4 -20246810 12 14
COP
10.5 (b)
2.5 (a)
▪ Als Bivalent geactiveerd is: Wanneer de buitentemperatuur
onder de Bivalente AAN-temperatuur zakt (vast of variabel
gebaseerd op energieprijzen), wordt de ruimteverwarming door de
binnenunit automatisch gestopt en wordt het toestemmingssignaal
voor de extra ketel actief.
▪ Als Bivalent gedeactiveerd is: Ruimteverwarming door de
binnenunit uitgevoerd binnen het werkingsbereik. Het
toestemmingssignaal voor de extra ketel is altijd inactief.
De omschakeling tussen het warmtepompsysteem en de extra boiler
is gebaseerd op de volgende instellingen:
▪ [C‑03] en [C‑04]
▪ Elektriciteitsprijzen ([7.5.1], [7.5.2] en [7.5.3])
[C‑03], [C‑04], en T
calc
Op basis van de bovenstaande instellingen berekent het
warmtepompsysteem een waarde T
, die varieert tussen [C‑03] en
calc
[C‑03]+[C‑04].
TABuitentemperatuur
T
Bivalente AAN-temperatuur (variabel). Onder deze
calc
temperatuur is de extra ketel altijd AAN. T
onder [C‑03] of boven [C‑03]+[C‑04] gaan.
3°C Vaste hysteresis om te voorkomen dat er te veel wordt
omgeschakeld tussen het warmtepompsysteem en de
extra boiler
a Extra ketel actief
b Extra ketel inactief
Als de
buitentemperatuur...
Dan…
Ruimteverwarming
door het
warmtepompsystee
kan nooit
calc
Bivalent signaal
voor de extra boiler
is...
m...
Zakt onder T
Stijgt boven T
calc
calc
StoptActief
+3°C StartInactief
INFORMATIE
▪ De functie bivalente werking heeft geen invloed op de
stand verwarmen van tapwater. Het warm tapwater
wordt nog altijd en alleen opgewarmd door de
binnenunit.
▪ Het toestemmingssignaal voor de extra ketel zit op de
EKRP1HB (digitale I/O-printplaat). Wanneer het
geactiveerd is, is het contact X1, X2 dicht, en open
wanneer het gedeactiveerd is. Zie de afbeelding
hieronder voor de schematische locatie van dit contact.
#CodeBeschrijving
Nvt[C-04]Bereik: 2°C~10°C (stap: 1°C)
Hoe hoger de waarde van [C‑04], hoe
hoger de nauwkeurigheid van de
omschakeling tussen het
warmtepompsysteem en de extra boiler.
Ga als volgt te werk om de waarde van [C‑03] te bepalen:
1 Bepaal de COP (= prestatiecoëfficiënt) aan de hand van de
(a) Zorg dat u dezelfde meeteenheden gebruikt voor de
elektriciteitsprijs en de gasprijs (bijv. allebei c€/kWh).
2 Bepaal de waarde van [C‑03] aan de hand van de grafiek:
Voorbeeld:
a [C‑03]=2,5 in geval van COP=3 en LWT=35°C
b [C‑03]=10,5 in geval van COP=3 en LWT=55°C
OPMERKING
Zorg ervoor dat u de waarde van [5‑01] ten minste 1°C
hoger instelt dan de waarde van [C‑03].
Elektriciteitsprijzen
INFORMATIE
De elektriciteitsprijs kan alleen worden ingesteld wanneer
bivalent op AAN staat ([9.C.1] of [C-02]). Deze waarden
kunnen alleen worden ingesteld in menustructuur [7.5.1],
[7.5.2] en [7.5.3]. Gebruik de overzichtsinstellingen NIET.
INFORMATIE
Zonnepanelen. Indien zonnepanelen worden gebruikt, stel
de waarde van de elektriciteitsprijzen zeer laag in om het
gebruik van de warmtepomp te stimuleren.
de alarm-output op de digitale I/Oprintplaat tijdens een storing.
▪ 0 Abnormaal: De alarm-output wordt
geactiveerd wanneer zich een alarm
voordoet. Met deze instelling kan een
onderscheid worden gemaakt tussen
het detecteren van een alarm en het
detecteren van een stroomstoring.
▪ 1 Normaal: De alarmuitgang wordt
NIET geactiveerd wanneer zich een
alarm voordoet.
Zie tevens onderstaande tabel (logica
alarm-output).
De alarm-outputlogica
[C-09]AlarmGeen alarmGeen voeding
naar de unit
0Gesloten
uitgang
1Open uitgangGesloten
Open uitgangOpen uitgang
uitgang
Automatische herstart
Automatische herstart
Bij herstelling van de stroomvoorziening na een stroomonderbreking
zal de automatische herstartfunctie de instellingen van de
afstandsbediening van voor de stroomonderbreking herstellen.
Daarom is het aanbevolen de functie altijd in te schakelen.
Als de elektrische voeding met voorkeur kWh-tarief van het type is
waarbij de elektrische voeding wordt onderbroken, moet de
automatische herstartfunctie altijd worden geactiveerd. De
binnenunit kan, onafhankelijk van de status van de elektrische
voeding met voorkeur kWh-tarief, continu geregeld worden door de
binnenunit op een elektrische voeding met normaal kWh-tarief aan
te sluiten.
#CodeBeschrijving
[9.E][3-00]Automatische herstart:
▪ 0: Handmatig
▪ 1: Automatisch
Beveiligingen uitschakelen
INFORMATIE
De software bevat een stand "installateur ter
plaatse" ([9.G]: Bescherming uitschakelen) die de
automatische werking van de unit uitschakelt. Bij de eerste
installatie wordt de instelling Bescherming uitschakelen
standaard op Ja gezet, wat betekent dat de automatische
werking is uitgeschakeld. Alle beschermende functies zijn
dan uitgeschakeld. Als de startpagina's van de
gebruikersinterface uit staan, zal de unit NIET automatisch
werken. Om de automatische werking en de
beschermende functies in te schakelen, zet Bescherminguitschakelen op Nee.
36uur nadat de unit voor het eerst onder spanning werd
gezet, zal deze Bescherming uitschakelen automatisch
op Nee zetten, zodat de stand "installateur ter plaatse"
wordt gestopt en de beschermende functies ingeschakeld
worden. Indien – na de eerste installatie – de installateur
terug ter plaatse komt, moet deze Bescherminguitschakelenhandmatig op Ja zetten.
#CodeBeschrijving
[9.G]NvtBescherming uitschakelen
▪ 0: Nee
▪ 1: Ja
Pekelbevriezingstemperatuur
Vriespunt glycolwater
Naargelang het type en de concentratie van het antivriesmiddel in
het pekelsysteem, zal de bevriezingstemperatuur verschillen. De
volgende parameters stellen de maximale temperatuur voor
bevriezingspreventie van de units in. Om
temperatuurmeettoleranties toe te laten, MOET de pekelconcentratie
bestand zijn tegen een lagere temperatuur dan de gedefinieerde
instelling.
Algemene regel: de limiettemperatuur opdat de unit niet zou
bevriezen MOET 10°C lager zijn dan de kleinst mogelijke
pekelinlaattemperatuur voor de unit.
Voorbeeld: indien de kleinst mogelijke pekelinlaattemperatuur in een
bepaalde toepassing –2°C bedraagt, MOET de limiettemperatuur
opdat de unit niet zou bevriezen op –12°C of lager worden ingesteld.
Hierdoor zou het pekelmengsel boven die temperatuur NIET mogen
bevriezen. Om te beletten dat de unit niet zou bevriezen, controleer
zorgvuldig het type en de concentratie van de pekel.
De instelling Vriespunt glycolwater kan worden
gewijzigd en uitgelezen in [9.M].
Nadat u de instelling in [9.M] of in het overzicht [9.I] van de
ter plaatse in te stellen parameters hebt gewijzigd, wacht
10 seconden alvorens u de unit via de gebruikersinterface
opnieuw start om zeker te zijn dat de instelling correct in
het geheugen is opgeslagen.
Deze instelling kan ALLEEN worden gewijzigd als de
communicatie tussen de hydromodule en de
compressormodule aanwezig is. De communicatie tussen
de hydromodule en de compressormodule wordt NIET
gegarandeerd en/of toepasbaar als:
▪ storing "U4" op de gebruikersinterface verschijnt,
▪ de warmtepompmodule is aangesloten op een
elektrische voeding met voorkeur kWh-tarief wanneer
er een stroomonderbreking is en de elektrische voeding
met voorkeur kWh-tarief ingeschakeld is.
Overzicht lokale instellingen
Alle instellingen kunnen worden uitgevoerd via de menustructuur.
Als het om een of andere reden nodig is om een instelling te wijzigen
met behulp van de overzichtsinstellingen, zijn de
overzichtsinstellingen beschikbaar in het overzicht van de lokale
instellingen [9.I]. Zie "Een overzichtsinstelling wijzigen" op
pagina56.
10 Configuratie
10.5.10 Bediening
In het bedieningsmenu kunt u functies van de unit afzonderlijk
activeren of deactiveren.
De software bevat een stand "installateur ter
plaatse" ([9.G]: Bescherming uitschakelen) die de
automatische werking van de unit uitschakelt. Bij de eerste
installatie wordt de instelling Bescherming uitschakelen
standaard op Ja gezet, wat betekent dat de automatische
werking is uitgeschakeld. Alle beschermende functies zijn
dan uitgeschakeld. Als de startpagina's van de
gebruikersinterface uit staan, zal de unit NIET automatisch
werken. Om de automatische werking en de
beschermende functies in te schakelen, zet Bescherminguitschakelen op Nee.
36uur nadat de unit voor het eerst onder spanning werd
gezet, zal deze Bescherming uitschakelen automatisch
op Nee zetten, zodat de stand "installateur ter plaatse"
wordt gestopt en de beschermende functies ingeschakeld
worden. Indien – na de eerste installatie – de installateur
terug ter plaatse komt, moet deze Bescherminguitschakelenhandmatig op Ja zetten.
OPMERKING
Zorg ervoor dat de warmtapwatertank en het
ruimteverwarmingscircuit gevuld zijn voordat u de unit
onder spanning zet.
Als deze niet gevuld zijn voordat de spanning wordt
aangesloten en wanneer Noodbedrijf actief is, kan de
zekering van de back-upverwarming springen. Vul dus
zeker de unit om ervoor te zorgen dat de backupverwarming niet defect raakt.
11.1Overzicht: Inbedrijfstelling
Dit hoofdstuk beschrijft wat u moet doen en kennen om het systeem
in bedrijf te stellen nadat het werd geconfigureerd.
Typische werkstroom
Het in bedrijf stellen houdt typisch volgende stappen in:
1De "Checklist vóór inbedrijfstelling" controleren.
2Het watercircuit ontluchten.
3Het pekelcircuit ontluchten.
4Het systeem testen.
5Indien nodig, een of meerdere stelmotoren testen.
6Indien nodig, de dekvloer van de vloerverwarming drogen.
OPMERKING
Laat de unit NOOIT werken zonder de thermistoren en/of
druksensoren/-schakelaars. De compressor zou anders
vuur kunnen vatten.
11.3Checklist voor de inbedrijfstelling
Controleer na de installatie van de unit eerst de volgende punten. De
unit MOET worden gesloten nadat alle onderstaande controles zijn
uitgevoerd; ALLEEN dan kunt u de unit opstarten.
U leest de volledige installatie-instructies, zoals
beschreven in de uitgebreide handleiding voor deinstallateur.
De binnenunit moet juist gemonteerd zijn.
De volgende ter plaatse te voorziene bedradingen
werden gelegd conform dit document en de geldende
wetgeving:
▪ Tussen het ter plaatse te voorzien paneel en de
binnenunit
▪ Tussen de binnenunit en de kranen en kleppen (indien
van toepassing)
▪ Tussen de binnenunit en de kamerthermostaat (indien
van toepassing)
Het systeem is goed en op de juiste manier geaard en de
aardingsklemmen zijn goed aangehaald.
De zekeringen of lokaal geïnstalleerde beveiligingen zijn
overeenkomstig dit document geïnstalleerd en zijn NIET
overbrugd.
De voedingsspanning komt overeen met de spanning op
het identificatieplaatje van de unit.
Er zijn GEEN losse aansluitingen of verbindingen of
beschadigde elektrische onderdelen in de schakelkast.
Er zijn GEEN beschadigde onderdelen of buizen die
tegen de binnenkant van de binnenunit gedrukt worden.
Stroomonderbreker F1B van de back-upverwarming
(ter plaatse te voorzien)is INgeschakeld.
De juiste buismaten werden geplaatst en de leidingen
zijn goed en op de juiste manier geïsoleerd.
Er zijn GEEN water- en/of pekellekkages in de
binnenunit.
Er zijn geen geursporen van de gebruikte pekel
merkbaar.
Het ontluchtingsventiel staat open (minstens 2draaien).
De drukveiligheidsklep sproeit water als hij geopend
wordt.
De afsluiters zijn op de juiste manier gemonteerd en
staan volledig open.
De warmtapwatertank is volledig gevuld.
Het pekelcircuit en het watercircuit zijn correct gevuld.
11.2Voorzorgsmaatregelen bij de
inbedrijfstelling
INFORMATIE
Gedurende de eerste bedrijfsperiode van de unit kan het
nodige opgenomen vermogen hoger zijn dan dat vermeld
op het typeplaatje van deze unit. Dit fenomeen wordt
veroorzaakt door de compressor, die een continue looptijd
van 50 uur nodig heeft voordat een vlotte werking en
stabiel stroomverbruik wordt gerealiseerd.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
90
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
11 Inbedrijfstelling
OPMERKING
Wanneer het pekelcircuit niet klaar is voor gebruik kan het
systeem in de stand HP gedwongen uit worden gezet.
Om dit te doen, zet [9.5.2]=1 (HP gedwongen uit =
geactiveerd).
De back-upverwarming zorgt dan voor ruimteverwarming
en warm tapwater. Koeling is NIET mogelijk wanneer deze
stand actief is. Elke inbedrijfstelling waarin het pekelcircuit
op een of andere manier wordt gebruikt, kan NIET worden
uitgevoerd zolang het pekelcircuit niet gevuld is en HPgedwongen uit gedeactiveerd wordt.
11.4Checklist tijdens inbedrijfstelling
Het watercircuit ontluchten.
Het pekelcircuit ontluchten via de pekelpomptest of met
de functie "10 dagen durende werking van de
pekelpomp".
Proefdraaien.
Stelmotoren proefdraaien.
Functie dekvloer drogen
De functie dekvloer drogen wordt gestart (indien nodig).
De 10 dagen durende werking van de pekelpomp
starten.
11.4.1Ontluchtingsfunctie op het watercircuit
Het is heel belangrijk dat bij de inbedrijfstelling en de installatie van
de unit alle lucht uit het watercircuit wordt verwijderd. Als de
ontluchtingsfunctie aan het werken is, werkt de pomp zonder dat de
unit eigenlijk werkt en zal het ontluchten van het watercircuit
beginnen.
OPMERKING
Vooraleer te ontluchten, open de veiligheidskraan en
controleer of het circuit met voldoende water is gevuld. U
kunt de procedure voor het ontluchten pas beginnen
wanneer er water uit de kraan stroomt wanneer u ze
geopend hebt.
Er zijn 2modi om te ontluchten:
▪ Handmatig: de unit zal werken met een vaste pomp en in een
vaste of een aangepaste stand van de 3-wegklep. De aangepaste
stand van de 3-wegklep is handig om alle lucht uit het watercircuit
te verwijderen in de stand ruimteverwarming of verwarmen van
het tapwater. De werksnelheid van de pomp (traag of snel) kan
ook ingesteld worden.
▪ Automatisch: de unit wijzigt automatisch de snelheid van de pomp
en de stand van de 3-wegklep tussen de stand ruimteverwarming
of de stand verwarmen van het tapwater.
Typische werkstroom
INFORMATIE
Begin eerst handmatig te ontluchten. Wanneer haast alle
lucht is verwijderd, ontlucht dan automatisch. Indien nodig,
herhaal het automatisch ontluchten tot wanneer u zeker
bent dat alle lucht uit het systeem werd verwijderd. Tijdens
de ontluchtingsfunctie is beperking [9‑0D] van de
pompsnelheid NIET van toepassing.
Zorg ervoor dat de startpagina van de aanvoerwatertemperatuur, de
startpagina van de kamertemperatuur en de startpagina van het
warm tapwater UIT zijn.
De ontluchtingsfunctie stopt automatisch na 30minuten.
Handmatig ontluchten
Voorwaarden: Zorg ervoor dat de werking volledig is uitgeschakeld.
Ga naar het menu In werking en schakel de werking Kamer,
Ruimteverwarming/-koeling en Sanitaire warmwatertank uit.
1 Stel het gebruikertoegangsniveau in op Installateur.
Zie "Het gebruikertoegangsniveau wijzigen"op
pagina56.
2 Ga naar [A.3]: Inbedrijfstelling > Ontluchting.
3 Stel in het menu Type = Handmatig.
4 Selecteer Ontluchting starten.
5 Selecteer OK om te bevestigen.
Resultaat: Het ontluchten begint. Het zal
automatisch stoppen wanneer de ontluchtingscyclus
is voltooid.
6 Tijdens de handmatige bediening kunt u de
gewenste pompsnelheid wijzigen. De stand van de
3-wegklep moet worden verplaatst tussen
ruimteverwarming en warm tapwater. Om de
instellingen tijdens het ontluchten te wijzigen, opent
u het menu en gaat u naar Instellingen.
▪ Scroll naar Circuit en stel in op Ruimte/
Sanitair warmwatertank .
▪ Scroll naar Pompsnelheid en stel in op Laag/
Hoog.
7 Om het ontluchten handmatig te stoppen:—
1 Ga naar Ontluchting stoppen.
2 Selecteer OK om te bevestigen.
—
Automatisch ontluchten
Voorwaarden: Zorg ervoor dat de werking volledig is uitgeschakeld.
Ga naar het menu In werking en schakel de werking Kamer,
Ruimteverwarming/-koeling en Sanitaire warmwatertank uit.
1 Stel het gebruikertoegangsniveau in op Installateur.
Zie "Het gebruikertoegangsniveau wijzigen"op
pagina56.
2 Ga naar [A.3]: Inbedrijfstelling > Ontluchting.
3 Stel in het menu Type = Automatisch.
4 Selecteer Ontluchting starten.
5 Selecteer OK om te bevestigen.
Resultaat: Het ontluchten begint. Het stopt
automatisch wanneer voltooid.
6 Om het ontluchten handmatig te stoppen:—
1 Ga naar Ontluchting stoppen.
2 Selecteer OK om te bevestigen.
—
11.4.2Ontluchtingsfunctie op het pekelcircuit
Het is heel belangrijk dat bij de inbedrijfstelling en de installatie van
de unit alle lucht uit het pekelcircuit wordt verwijderd.
OPMERKING
Het pekelcircuit moet eerst worden gevuld VOORALEER
de pekelpomp te laten proefdraaien.
Er zijn 2manieren om te ontluchten:
▪ met een pekelvulstation (ter plaatse te voorzien),
▪ met een pekelvulstation (ter plaatse te voorzien) in combinatie met
de pekelpomp van de unit zelf.
Volg in beide gevallen de aanwijzingen die u met het pekelvulstation
ontving. De tweede manier mag alleen worden gebruikt als het
pekelcircuit NIET met een pekelvulstation kon worden ontlucht.
Als het pekelcircuit een pekelbuffervat bevat of als het pekelcircuit
uit een horizontale lus bestaat in plaats van een verticaal boorgat,
zal u vermoedelijk meer moeten ontluchten. U kunt gebruik maken
van de 10-daagse werking glycolpomp. Zie "11.4.6De 10dagen
durende werking van de pekelpomp starten of stoppen" op
pagina94 voor meer informatie.
Ontluchten met een pekelvulstation
Volg de aanwijzingen die met het pekelvulstation (ter plaatse te
voorzien) werden meegeleverd.
Ontluchten met de pekelpomp en een
pekelvulstation
Voorwaarde: Het pekelcircuit kon NIET met enkel een
pekelvulstation worden ontlucht (zie "Ontluchten met een
pekelvulstation"op pagina92). Als dit het geval is, gebruik dan een
pekelvulstation samen met de pekelpomp van de unit zelf.
1 Vul het pekelcircuit.
2 Start het proefdraaien van de pekelpomp.
3 Start het pekelvulstation (deze MOET binnen de
5~60 seconden na het begin van het proefdraaien van de
pekelpomp worden gestart).
a De pekelpomp laten proefdraaien
b Pekelvulstation
Tijdsinterval: 5~60seconden
Resultaat: Het proefdraaien van de pekelpomp begint en het
pekelcircuit begint zo ontlucht te worden. Tijdens het proefdraaien
werkt de pekelpomp zonder dat de unit eigenlijk werkt.
INFORMATIE
Voor meer details over het starter en stoppen van het
proefdraaien van de pekelpomp, zie "11.4.4 Stelmotoren
proefdraaien"op pagina92.
Het proefdraaien van de pekelpomp stopt automatisch na 2uur.
11.4.3Om te proefdraaien
Voorwaarden: Zorg ervoor dat de werking volledig is uitgeschakeld.
Ga naar het menu In werking en schakel de werking Kamer,
Ruimteverwarming/-koeling en Sanitaire warmwatertank uit.
1 Stel het gebruikertoegangsniveau in op Installateur.
Zie "Het gebruikertoegangsniveau wijzigen"op
pagina56.
2 Ga naar [A.1]: Inbedrijfstelling > Testbedrijf
werking.
3 Selecteer een test in de lijst. Voorbeeld:
Verwarming.
4 Selecteer OK om te bevestigen.
Resultaat: Het proefdraaien start. Het proefdraaien
stopt automatisch wanneer voltooid (±30min).
Om het proefdraaien handmatig te stoppen:—
1 Ga naar Stop testrun.
2 Selecteer OK om te bevestigen.
Indien de installatie van de unit correct werd uitgevoerd, zal de unit
tijdens het testen opstarten in de geselecteerde bedrijfsmodus.
Tijdens het testen kan de correcte werking van de unit gecontroleerd
worden door de aanvoerwatertemperatuur (verwarm-/koelstand) en
de tanktemperatuur (stand warm tapwater) op te volgen.
Om de temperatuur te controleren:
1 Ga naar Sensoren.
—
2 Selecteer de temperatuurgegevens.
11.4.4Stelmotoren proefdraaien
Voorwaarden: Zorg ervoor dat de werking volledig is uitgeschakeld.
Ga naar het menu In werking en schakel de werking Kamer,
Ruimteverwarming/-koeling en Sanitaire warmwatertank uit.
Het proefdraaien van de stelmotoren dient om de werking van de
verschillende stelmotoren te controleren (wanneer u bijv. Pomp
selecteert, zal het proefdraaien van de pomp starten).
1 Stel het gebruikertoegangsniveau in op Installateur.
Zie "Het gebruikertoegangsniveau wijzigen"op
pagina56.
2 Ga naar [A.2]: Inbedrijfstelling > Testbedrijf
stelmotoren.
3 Selecteer een test in de lijst. Voorbeeld: Pomp.
4 Selecteer OK om te bevestigen.
Resultaat: Het proefdraaien van de stelmotor start.
Als het proefdraaien automatisch stopt wanneer het
voltooid is (±30min voor Pomp, ±120min voor
Glycolpomp, ±10min voor de andere testen).
Om het proefdraaien handmatig te stoppen:—
1 Ga naar Stop testrun.
2 Selecteer OK om te bevestigen.
—
Mogelijke vormen van proefdraaien voor de
stelmotoren
▪ Back-upverwarming 1-test (capaciteit van 3 kW, alleen
beschikbaar indien geen stroomsensoren worden gebruikt)
▪ Back-upverwarming 2-test (capaciteit van 6 kW, alleen
beschikbaar indien geen stroomsensoren worden gebruikt)
▪ Pomp-test
INFORMATIE
Zorg ervoor de het systeem volledig ontlucht is vooraleer
proef te draaien. Vermijd tevens storingen in het
watercircuit tijdens het proefdraaien.
▪ Afsluiter-test
▪ Tweewegklep-test
▪ Bivalent signaal-test
▪ Alarm uitgang-test
▪ Koel-verwarmsignaal-test
▪ Omlooppomp SWW-test
▪ Back-upverwarming fase 1-test (capaciteit van 3kW, alleen
beschikbaar indien stroomsensoren worden gebruikt)
▪ Back-upverwarming fase 2-test (capaciteit van 3kW, alleen
beschikbaar indien stroomsensoren worden gebruikt)
▪ Back-upverwarming fase 3-test (capaciteit van 3kW, alleen
beschikbaar indien stroomsensoren worden gebruikt)
▪ Glycolpomp-test
Een fase van een stroomsensor controleren
Om zeker te zijn dat de stroomsensoren de stroom van de juiste
fase meten, doe een stroomsensorfasecontrole. U kunt deze
controle uitvoeren door de testen uit te voeren voor de stelmotor van
de back-upverwarming.
Let op: Zorg dat Besturing energieverbruik op Stroomsensor
([4‑08]=3) is ingesteld. Zie "De besturing energieverbruik" op
pagina83.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
92
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
11 Inbedrijfstelling
t
T
A1
25°C (1)
35°C (2)
24h (1)36h (2)
1 Stel het gebruikertoegangsniveau in op Installateur.
Zie "Het gebruikertoegangsniveau wijzigen"op
pagina56.
2 Ga naar [A.2.C]: Inbedrijfstelling >
Testbedrijf stelmotoren > Back-upverwarming
fase 1
3 Selecteer OK om te bevestigen.
Resultaat: Het testen van de Back-upverwarming
fase 1 start. De waarden van de stroomsensoren
geven eerst de waarden zonder de backupverwarming weer. Een van de 3 waarden zal na
10 seconden veranderen wanneer de backupverwarming op die fase begint te werken. Noteer
of memoriseer de stroomsensor waarvoor de waarde
stijgt.
4 Ga naar [A.2.D]: Inbedrijfstelling >
Testbedrijf stelmotoren > Back-upverwarming
fase 2
5 Selecteer OK om te bevestigen.
Resultaat: Het testen van de Back-upverwarming
fase 2 start. De waarden van de stroomsensoren
geven eerst de waarden zonder de backupverwarming weer. Een van de 3 waarden zal na
10 seconden veranderen wanneer de backupverwarming op die fase begint te werken. Noteer
of memoriseer de stroomsensor waarvoor de waarde
stijgt.
6 Verwissel de aansluitingen van de draden van de
stroomsensor zoals in de tabel hieronder wordt
aangegeven. Voer stappen 1 tot 6 uit tot wanneer er
geen draden meer moeten worden verwisseld.
Stroomsensor met veranderde
waarde
Back-
upverwarming
fase 1
CT1
CT2
CT3
Back-
upverwarming
fase 2
CT2Doe niets—
CT315 en 16—
CT114 en 15—
CT314 en 1514 en 16
CT114 en 1514 en 16
CT214 en 16—
Te nemen maatregel
Verwissel
eerst de
aansluitingen
…
—
—
Verwissel
daarna de
aansluitingen
…
INFORMATIE
▪ Als Noodbedrijf op Handmatig ([9.5.1]=0) is ingesteld
en de unit wordt getriggerd om het noodbedrijf te
starten, zal de gebruikersinterface eerst hiervoor een
bevestiging vragen vooraleer te starten. Zelfs wanneer
de gebruiker het noodbedrijf NIET bevestigt, blijft de
functie Dekvloer drogen van de vloerverwarming
ingeschakeld.
▪ Tijdens het drogen van de dekvloer van de
vloerverwarming is beperking [9‑0D] van de
pompsnelheid NIET van toepassing.
OPMERKING
De installateur is verantwoordelijk voor:
▪ het contact opnemen met de fabrikant van de dekvloer
om de instructies te bekomen om de dekvloer voor de
eerste maal te verwarmen zodat deze niet zou
beginnen te barsten,
▪ het programma voor het drogen van de dekvloer
programmeren volgens de instructies (zie hierboven)
van de fabrikant van de dekvloer,
▪ het op regelmatige basis controleren van de correcte
werking van de instelling,
▪ het selecteren van het juiste programma dat voldoet
aan het type van gebruikte dekvloer voor de vloer.
De installateur kan tot 20 stappen programmeren. Voor elke stap
moet hij de volgende zaken invoeren:
1 de tijdsduur in uren, tot 72uur,
2 de gewenste aanvoerwatertemperatuur.
Deze functie wordt gebruikt om de dekvloer van een
vloerverwarmingsinstallatie tijdens de bouw van een huis zeer traag
te drogen. Met deze functie kan de installateur dit programma
programmeren en uitvoeren.
Voorwaarden: Zorg ervoor dat de werking volledig is uitgeschakeld.
Ga naar het menu In werking en schakel de werking Kamer,
Ruimteverwarming/-koeling en Sanitaire warmwatertank uit.
Een programma voor het drogen van de dekvloer
van de vloerverwarming programmeren
1 Stel het gebruikertoegangsniveau in op Installateur.
Zie "Het gebruikertoegangsniveau wijzigen"op
pagina56.
2 Ga naar het programmascherm [A.4.2]:
Inbedrijfstelling > Dekvloer droging >
Programma.
3 Het programma programmeren:
Om een nieuwe stap toe te voegen, selecteert u een
lege lijn en verandert u de waarde ervan. Om een
stap en alle stappen eronder te verwijderen,
vermindert u de duur tot "–".
▪ Scroll door het programma.
▪ Pas de duur (tussen 1 en 72 uur) en de
temperaturen (tussen 15°C en 55°C) aan.
4 Druk op de linkse draaiknop om het programma op
te slaan.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
—
—
93
12 Aan de gebruiker overhandigen
De dekvloer van de vloerverwarming drogen
Voorwaarden: Zorg ervoor dat de werking volledig is uitgeschakeld.
Ga naar het menu In werking en schakel de werking Kamer,
Ruimteverwarming/-koeling en Sanitaire warmwatertank uit.
1 Stel het gebruikertoegangsniveau in op Installateur.
Zie "Het gebruikertoegangsniveau wijzigen"op
pagina56.
2 Ga naar [A.4]: Inbedrijfstelling > Dekvloer
droging.
3 Selecteer een droogprogramma: ga naar Programma
en gebruik het programmeringsscherm UFH
Dekvloer drogen.
4 Selecteer OK om te bevestigen.
Resultaat: Het drogen van de dekvloer van de
vloerverwarming start. Het stopt automatisch
wanneer voltooid.
Om het proefdraaien handmatig te stoppen:—
1 Ga naar Dekvloer drogen vloerverwarming
stoppen.
2 Selecteer OK om te bevestigen.
—
De status van het drogen van de dekvloer van de
vloerverwarming raadplegen
Voorwaarde: U bent de dekvloer van de vloerverwarming aan het
drogen.
1 Druk op .
2 Een grafiek met de huidige fase van het droogprogramma, de
totale resterende tijd en de huidige gewenste
aanvoerwatertemperatuur zullen op het scherm verschijnen.
Druk op de linkse draaiknop om toegang te krijgen tot de
menustructuur en de status van de sensoren en de stelmotoren te
bekijken en het huidige programma aan te passen.
Het drogen van de dekvloer van de
vloerverwarming stoppen
Wanneer het programma door een storing of een uitschakeling wordt
gestopt, verschijnt storing U3 op het scherm van de
gebruikersinterface. Om de storingscodes op te lossen, zie
"14.4 Problemen op basis van storingscodes oplossen" op
pagina99.
In geval van een stroomstoring wordt storing U3 niet gegenereerd.
Wanneer de spanning wordt hersteld, zal de unit de laatste stap
automatisch opnieuw starten en het programma verder uitvoeren.
1 Begin in het Dekvloer droging scherm.—
2 Open het menu en selecteer Dekvloer drogen
vloerverwarming stoppen.
3 Selecteer OK om te bevestigen.
Resultaat: Het drogen van de dekvloer van de
vloerverwarming stopt.
Als het programma stopt omwille van een storing, een uitschakeling
of een stroomonderbreking, kunt u de status van Dekvloer drogen
van de vloerverwarming op het scherm:
1 Ga naar [A.4.3]: Inbedrijfstelling > Dekvloer
droging > Status
2 U kunt de waarde hier raadplegen: Gestopt op + de
stap waar het drogen van de dekvloer van de
vloerverwarming werd gestopt.
3 Wijzig en herstart de uitvoering van het programma.—
—
11.4.6De 10dagen durende werking van de
pekelpomp starten of stoppen
Indien het pekelcircuit een pekelbuffervat bevat of wanneer een
horizontale pekellus wordt gebruikt, moet de pekelpomp gedurende
10dagen continu werken nadat het systeem in bedrijf werd gesteld.
Als 10-daagse werking glycolpomp:
▪ AAN is: De unit werkt zoals normaal, behalve dat de pekelpomp
gedurende 10 dagen continu werkt, wat de status van de
compressor is.
▪ UIT is: De pekelpomp werkt in functie van de stand van de
compressor.
Voorwaarden: Alle andere taken met betrekking tot de
inbedrijfstelling zijn voltooid voordat de 10-daagse werking
glycolpomp wordt gestart. Als u dit gedaan hebt, kan 10-daagse
werking glycolpomp worden geactiveerd in het
inbedrijfstellingsmenu.
1 Stel het gebruikertoegangsniveau in op Installateur.
Zie "Het gebruikertoegangsniveau wijzigen"op
pagina56.
2 ga naar [A.6]: Inbedrijfstelling > 10-daagse
werking glycolpomp.
3 Selecteer Aan om de 10-daagse werking
glycolpomp te starten.
Resultaat: De 10-daagse werking glycolpomp
start.
Tijdens de 10-daagse werking glycolpomp wordt de instelling in
het menu weergegeven als AAN. Zodra de procedure is voltooid,
verandert dit automatisch naar UIT.
OPMERKING
De 10 dagen durende werking van de pekelpomp start pas
als er geen fouten aanwezig zijn in het hoofdmenuscherm
en de timer zal pas tellen als hetzij een drogen van de
dekvloer van de vloerverwarming is gestart of als
ruimteverwarming/-koeling of tankwerking is ingeschakeld.
—
12Aan de gebruiker
overhandigen
Als het proefdraaien voltooid is en de unit goed en op de juiste
manier werkt, zorg ervoor dat de gebruiker de volgende zaken goed
begrijpt:
▪ Vul de tabel met de installateurinstellingen in (in de
gebruiksaanwijzing) met de werkelijke instellingen.
▪ Controleer of de gebruiker de papieren documentatie heeft en
vraag hem/haar deze bij te houden om deze later te kunnen
raadplegen. Informeer de gebruiker dat hij de volledige
documentatie kan vinden op de eerder in deze handleiding
beschreven URL.
▪ Leg aan de gebruiker uit hoe het systeem op de juiste manier te
bedienen en wat er moet worden gedaan wanneer zich een
probleem zou voordoen.
▪ Toon aan de gebruiker wat te doen om de unit te onderhouden.
▪ Leg aan de gebruiker uit hoe hij/zij energie kan besparen (deze
tips staan beschreven in de gebruiksaanwijzing).
Uitgebreide handleiding voor de installateur
94
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
13 Onderhoud en service
13Onderhoud en service
OPMERKING
Dit onderhoud MOET worden uitgevoerd door een erkend
installateur of een servicetechnicus.
Laat het onderhoud minstens één keer per jaar uitvoeren.
De geldende wetgeving kan evenwel kortere
onderhoudsintervallen vereisen.
OPMERKING
De geldende wetgeving met betrekking tot gefluoreerde
broeikasgassen vereist dat de koelmiddelvulling van de
unit wordt aangegeven zowel in gewicht als in CO2equivalent.
Formula om de hoeveelheid in CO2-equivalent te
berekenen: GWP-waarde koelmiddel × totale
koelmiddelvulling [in kg] / 1000
13.1Voorzorgsmaatregelen inzake
onderhoud
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
GEVAAR: RISICO OM ZICH TE VERBRANDEN
OPMERKING:Risico van elektrostatische ontlading
Vooraleer met onderhouds- of servicewerkzaamheden te
beginnen, raak een metalen onderdeel van de unit aan om
statische elektriciteit af te voeren en de printplaat te
beschermen.
13.2Jaarlijks onderhoud
13.2.1Jaarlijks onderhoud: overzicht
▪ Pekellek
▪ Chemische desinfectie
▪ Ontkalking
▪ Afvoerslang
▪ Vloeistofdruk van ruimteverwarmings- en pekelcircuit
▪ Drukveiligheidskleppen (1 aan pekelkant, 1 aan
ruimteverwarmingskant)
▪ Drukveiligheidsklep van de tank voor warm tapwater
▪ Schakelkast
▪ Water- en pekelfilters
13.2.2Jaarlijks onderhoud: instructies
Pekellek
Open de frontpanelen en controleer met de nodige voorzichtigheid of
u kunt zien of er pekel in de unit lekt. Zie "6.2.2 De binnenunit
openen"op pagina24.
Chemische desinfectie
Indien de geldende wetgeving in specifieke situaties een chemische
desinfectie vereist, inclusief van de tank voor warm tapwater, houd
dan rekening met het feit dat de tank voor warm tapwater een
roestvrij stalen trommel is, die een aluminiumanode bevat. Wij
adviseren een desinfecterend middel te gebruiken, dat niet op chloor
gebaseerd is en gebruikt mag worden met water bedoeld voor
menselijke consumptie.
OPMERKING
Wanneer ontkalkingsmiddelen of middelen voor chemische
desinfectie worden gebruikt, moet gecontroleerd worden of
de waterkwaliteit blijft voldoen aan de EU-richtlijn
98/83EC.
Ontkalking
Afhankelijk van de waterkwaliteit en de ingestelde temperatuur kan
er kalkaanslag ontstaan op de warmtewisselaar in de tank voor
warm tapwater, waardoor er minder warmteoverdracht mogelijk is.
Daarom kan het noodzakelijk zijn de warmtewisselaar op
regelmatige tijdstippen te ontkalken.
Afvoerslang
Controleer de staat van de afvoerslang en de weg die hij volgt. De
slang moet water goed afvoeren. Zie "6.3.4 De afvoerslang op de
afvoer aansluiten"op pagina28.
Vloeistofdruk
Controleer of de vloeistofdruk meer dan 1bar bedraagt. Indien lager,
voeg vloeistof toe.
Drukveiligheidsklep
Open de klep.
VOORZICHTIG
Het afgevoerd water kan zeer heet zijn.
▪ Controleer of niets de vloeistof in de klep of tussen de leidingen
tegenhoudt. Het vloeistofdebiet dat uit de veiligheidsklep stroomt
moet voldoende groot zijn.
▪ Controleer of de vloeistof die uit de veiligheidsklep komt, schoon
is. Of dat water vuil of brokstukken bevat:
▪ Open de klep tot wanneer het afgevoerd water GEEN vuil of
brokstukken meer bevat.
▪ Spoel het systeem en plaats een bijkomende waterfilter (best
een magnetische cycloonfilter).
INFORMATIE
Er wordt geadviseerd dit onderhoud meer dan eens per
jaar te doen.
Veiligheidsklep van tank voor warm tapwater (ter plaatse te
voorzien)
Open de klep.
VOORZICHTIG
Het water dat uit de klep komt, kan zeer heet zijn.
▪ Controleer of niets het water in de klep of tussen de leidingen
tegenhoudt. Het waterdebiet dat uit de veiligheidsklep stroomt
moet voldoende groot zijn.
▪ Controleer of het water dat uit de veiligheidsklep komt, schoon is.
Of dat water vuil of brokstukken bevat:
▪ Open de klep tot wanneer het afgevoerd water geen vuil of
brokstukken meer bevat.
▪ Spoel en reinig de volledige tank, inclusief de leidingen tussen
de veiligheidsklep en de inlaat van het koud water.
Controleer of dit water echt van de tank afkomstig is, controleer na
een opwarmcyclus van de tank.
INFORMATIE
Er wordt geadviseerd dit onderhoud meer dan eens per
jaar te doen.
Schakelkast
Voer een grondige visuele controle uit van de schakelkast en zoek
naar voor de hand liggende defecten, zoals losse aansluitingen of
foute bedrading.
Als de interne bedrading beschadigd is, moet deze door de
fabrikant, zijn serviceagent of gelijkaardige bevoegde
personen vervangen worden.
Waterfilter
Reinig en spoel de waterfilter.
OPMERKING
Hanteer de filter met de nodige voorzichtigheid. Om het
filterrooster van de filter niet te beschadigen, oefen NIET te
veel kracht uit wanneer u de filter er terug induwt.
13.3De tank voor warm tapwater
aflaten
GEVAAR: RISICO OM ZICH TE VERBRANDEN
Het water in de tank kan erg heet zijn.
Voorwaarde: Stop de werking van de unit (via de
gebruikersinterface, bedieningsschakelaar, ...).
Voorwaarde: Schakel de respectieve stroomonderbreker UIT.
Voorwaarde: Sluit de toevoerkraan voor koud water.
Voorwaarde: Open alle wateraftappunten opdat de lucht in het
systeem kan komen.
1 Verwijder het bovenpaneel.
2 Verwijder de stop van het toegangspunt tot de tank.
3 Gebruik een afvoerslang en een pomp om de tank via het
toegangspunt af te tappen.
Pekelfilter
Reinig en spoel de pekelfilter.
OPMERKING
Hanteer de filter met de nodige voorzichtigheid. Om het
filterrooster van de filter niet te beschadigen, oefen NIET te
veel kracht uit wanneer u de filter er terug induwt.
14Opsporen en verhelpen van
storingen
U kunt, voor de hierna vermelde symptomen, zelf proberen het
probleem op te lossen. Contacteer uw installateur voor alle andere
problemen. U vindt het contact/helpdesknummer via de
gebruikersinterface.
1 Ga naar [8.3]: Informatie > Gegevens
installateur.
14.1Overzicht: Probleemoplossing
Alvorens storingen op te sporen en te verhelpen
Voer een grondige visuele controle uit van de unit en zoek naar voor
de hand liggende defecten, zoals losse aansluitingen of kapotte
bedrading.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
96
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
14 Opsporen en verhelpen van storingen
14.2Voorzorgsmaatregelen bij het
opsporen en verhelpen van
storingen
WAARSCHUWING
▪ Controleer STEEDS of de spanning op de unit is
afgesloten vooraleer de schakelkast van de unit te
controleren. Schakel de respectievelijk
stroomonderbreker uit.
▪ Als een veiligheidstoestel geactiveerd werd, moet u de
unit uitschakelen en controleren waarom het
veiligheidstoestel werd geactiveerd vooraleer deze te
resetten. Shunt NOOIT een veiligheidstoestel of wijzig
zijn waarde niet in een waarde verschillend van de
standaardinstelling. Indien u de oorzaak van het
probleem niet kunt vinden, neem dan contact op met
uw dealer.
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
WAARSCHUWING
Om gevaar als gevolg van het per ongeluk resetten van de
thermische beveiliging te voorkomen, mag dit toestel NIET
worden gevoed via een externe schakelinrichting zoals een
timer of zijn aangesloten op een circuit dat regelmatig INen UITgeschakeld wordt door de voorziening.
GEVAAR: RISICO OM ZICH TE VERBRANDEN
14.3Problemen op basis van
symptomen oplossen
14.3.1Symptoom: De unit verwarmt NIET zoals
verwacht
Mogelijke oorzakenWat te doen
De temperatuurinstelling is NIET
juist
Controleer de
temperatuurinstelling op de
afstandsbediening. Raadpleeg
de gebruiksaanwijzing.
Mogelijke oorzakenWat te doen
Er is te weinig water- of
pekelstroming
Het watervolume in de installatie
is te laag
Controleer de volgende zaken:
▪ Alle afsluiters van het water- of
pekelcircuit staan volledig
open.
▪ De water- en pekelfilters zijn
schoon. Maak ze desnoods
schoon (zie "Jaarlijks
onderhoud: instructies" op
pagina96).
▪ Er zit geen lucht in het
systeem. Ontlucht indien nodig
(zie
"11.4.1 Ontluchtingsfunctie op
het watercircuit" op pagina91
en "11.4.2 Ontluchtingsfunctie
op het pekelcircuit"op
pagina91).
▪ De waterdruk is >1 bar.
▪ Het expansievat is NIET
gebarsten of defect.
▪ De weerstand in het
watercircuit is NIET te hoog is
voor de pomp.
Indien het probleem nog steeds
aanwezig is nadat u alle
hierboven beschreven punten
hebt gecontroleerd, neem dan
contact op met uw dealer. In
sommige gevallen is het normaal
dat de unit beslist om een laag
waterdebiet te gebruiken.
Controleer of het watervolume in
de installatie boven de vereiste
minimumwaarde ligt (zie
"7.1.3Het watervolume en
waterdebiet van het
ruimteverwarmingscircuit en het
pekelcircuit controleren"op
pagina30).
14.3.2Symptoom: De compressor start NIET
(ruimteverwarming of verwarming van het
tapwater)
De compressor kan niet starten
wanneer de watertemperatuur te
laag is. De unit zal de backupverwarming gebruiken om de
minimumwatertemperatuur (5°C)
te bereiken, waarna de
compressor kan starten.
De instellingen van de
elektrische voeding met voorkeur
kWh-tarief en de elektrische
aansluitingen stemmen NIET
overeen
Als de back-upverwarming ook
niet start, controleer of de
volgende zaken in orde zijn:
▪ De elektrische voeding van de
back-upverwarming is juist
bedraad.
▪ De thermische veiligheid van
de back-upverwarming wordt
NIET geactiveerd.
▪ De schakelcontacten van de
back-upverwarming zijn NIET
gebroken of defect.
Raadpleeg uw verdeler van als
het probleem niet opgelost is.
Dit zou moeten overeenstemmen
met de aansluitingen zoals
uitgelegd in "8.2.1De
hoofdvoeding aansluiten"op
pagina35.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
97
14 Opsporen en verhelpen van storingen
Mogelijke oorzakenWat te doen
Het signaal voor voorkeur kWhtarief werd gestuurd door de
elektriciteitsmaatschappij
Ga op de gebruikersinterface van
de unit naar [8.5.B] Informatie
> Stelmotoren > Geforceerduit contact.
Als Geforceerd uit contactAan is, werkt de unit aan het
voorkeur-kWh-tarief. Wacht tot er
weer stroom is (maximum 2uur).
14.3.3Symptoom: De pomp maakt lawaai
(cavitatie)
Mogelijke oorzakenWat te doen
Er zit lucht in het systeemOntlucht (zie
"11.4.1Ontluchtingsfunctie op
het watercircuit"op pagina91 of
"11.4.2Ontluchtingsfunctie op
het pekelcircuit"op pagina91).
De druk aan de pompinlaat is te
laag
Controleer de volgende zaken:
▪ De druk is >1bar.
▪ Het expansievat is NIET
gebarsten of defect.
▪ De instelling van de voordruk
van het expansievat is juist
(zie "7.1.4De voordruk van het
expansievat wijzigen"op
pagina30).
14.3.4Symptoom: De drukveiligheidsklep gaat
open
Mogelijke oorzakenWat te doen
Het expansievat is gebarsten of
defect
Het water- of pekelvolume in de
installatie is te hoog
De opvoerhoogte van het
watercircuit is te hoog
Vervang het expansievat.
Controleer of het watervolume of
het pekelvolume in de installatie
onder de toegestane
maximumwaarde ligt (zie
"7.1.3Het watervolume en
waterdebiet van het
ruimteverwarmingscircuit en het
pekelcircuit controleren"op
pagina30 en "7.1.4De voordruk
van het expansievat wijzigen"op
pagina30).
De opvoerhoogte van het
watercircuit is het hoogteverschil
tussen de unit en het hoogste
punt van het watercircuit. Als de
unit zich op het hoogste punt van
de installatie bevindt, wordt de
installatiehoogte beschouwd als
zijnde 0m. De maximale
opvoerhoogte van het
watercircuit bedraagt 10m.
Controleer de installatievereisten.
14.3.5Symptoom: De drukveiligheidsklep lekt
Mogelijke oorzakenWat te doen
De uitlaat van de
waterdrukveiligheidsklep is
verstopt door vuil
Controleer of de
drukveiligheidsklep naar behoren
werkt door de rode knop op de
klep naar links te draaien:
▪ Als u GEEN klepperend geluid
hoort, neem dan contact op
met uw dealer.
▪ Als het water of pekel uit de
unit blijft stromen, sluit dan
eerst de afsluiters van zowel
de inlaat als van de uitlaat en
neem vervolgens contact op
met uw dealer.
14.3.6Symptoom: De ruimte wordt NIET
voldoende verwarmd bij lage
buitentemperaturen
Mogelijke oorzakenWat te doen
De werking van de backupverwarming wordt niet
geactiveerd
De evenwichtstemperatuur van
de back-upverwarming werd niet
goed geconfigureerd
Er zit lucht in het systeem.Ontlucht handmatig of
Ga het volgende na:
▪ De bedrijfsmodus van de
back-upverwarming wordt
geactiveerd. Ga naar:
▪ [9.3.8]:
Installateursinstelling
en > Back-upverwarming >
Werking [4‑00]
▪ De overstroom-
stroomonderbreker van de
back-upverwarming is aan. Als
deze niet aan is, zet hem terug
aan.
▪ De thermische beveiliging van
de back-upverwarming werd
NIET geactiveerd. Indien deze
werd geactiveerd, controleer
het volgende en druk
vervolgens op de resetknop in
de schakelkast:
▪ De waterdruk
▪ Of er lucht in het systeem zit
▪ De ontluchting
Verhoog de
evenwichtstemperatuur om de
werking van de backupverwarming bij een hogere
buitentemperatuur te activeren.
Ga naar:
wordt, wordt geadviseerd de start
van de desinfectiefunctie te
programmeren minstens 4uur na
een voorzien verbruik van veel
warm tapwater. Deze start kan
via de installateurinstellingen
(desinfectiefunctie) ingesteld
worden.
Wanneer Sanitaire
warmwatertank >
Verwarmingsbedrijf > Alleen
geprogrammeerd geselecteerd
wordt, wordt geadviseerd een
Eco-actie te programmeren 3uur
voor de geplande start van de
desinfectiefunctie om de tank al
voor te verwarmen.
Mogelijke oorzakenWat te doen
De desinfectiefunctie werd
handmatig gestopt: [C.3] In
werking > Sanitaire
warmwatertank werd
uitgeschakeld tijdens het
desinfecteren.
Stop de werking van de tank
NIET tijdens het desinfecteren.
14.4Problemen op basis van
storingscodes oplossen
Als er zich een probleem voordoet in de unit, verschijnt een
storingscode op de gebruikersinterface. Het is belangrijk het
probleem goed te begrijpen en de nodige maatregelen te treffen
voordat de storingscode wordt gereset. Dit zou best door een
erkende installateur of door de dealer in uw regio moeten uitgevoerd
worden.
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van alle mogelijke storingscodes
en de beschrijving ervan zoals deze op de gebruikersinterface
verschijnen.
Voor een gedetailleerde beschrijving van de manier waarop elke
storing kan worden opgelost, zie de onderhouds- en
reparatiehandleiding.
14.4.1De help-tekst weergeven in geval van een
storing
In geval van een storing, zal het volgende verschijnen op het
startscherm naargelang de ernst:
▪: Fout
▪: Storing
U kunt als volgt een korte en een lange beschrijving van de storing
zien:
1 Druk op de linkse draaiknop om het hoofdmenu te
openen en ga naar Storing.
Resultaat: Er wordt een korte beschrijving van de
fout en de foutcode weergegeven op het scherm.
2 Druk op in het foutscherm.
Resultaat: Er wordt een lange beschrijving van de
fout weergegeven op het scherm.
14.4.2Storingscodes: Overzicht
Storingscodes van de unit
FoutcodeBeschrijving
7H-01Probleem met het waterdebiet
7H-04Probleem met het waterdebiet tijdens het
EC-00Abnormale verhoging tanktemperatuur
EC-04Voorverwarming tank
EJ-01Druk pekelcircuit laag
F3-00OU: storing van afvoerbuistemperatuur
F6-00OU: abnormaal hoge druk bij koeling
FA-00OU: abnormaal hoge druk, activering van
HPS
H0-00OU: spannings-/stroom sensor probleem
H1-00Probleem buitentemperatuursensor
H3-00OU: storing van hogedrukschakelaar (HPS)
H4-00Storing van lagedrukschakelaar
H5-00Storing van
compressoroverbelastingsbeveiliging
H6-00OU: storing van compressor rotatie
sensor
H8-00OU: storing van compressor invoer (CT)-
systeem
H9-00OU: storing van buitenluchtsensor
HC-00Probleem sanitaire warmwatertank
temperatuursensor
HC-01Probleem tweede sensor sanitair
warmwatertank
FoutcodeBeschrijving
HJ-10Abnormaliteit waterdruk sensor
HJ-12Storing werking bypass klep
J3-00OU: storing van afvoerbuisthermistor
J5-00Storing van aanzuigbuisthermistor
J6-00OU: storing van sensor warmtewisselaar
J6-07OU: storing van sensor warmtewisselaar
J6-32Abnormaliteit
vertrekwatertemperatuurthermistor
(buitenunit)
J6-33Probleem met sensorcommunicatie
J7-12Abnormaliteit broninlaat sensor
J8-00Storing van koelvloeistofthermistor
J8-07Afwijking bronuitlaatsensor
JA-00OU: storing van hogedruksensor
JA-17Afwijking koelmiddeldruksensor
JC-00Abnormaal gedrag lagedruksensor
JC-01Abnormaliteit in de druksensor (S1NPL) van de
verdamper
L1-00Storing van INV-printplaat
L3-00OU: probleem temperatuurstijging in
PJ-00Vermogensinstellingsfout
PJ-09Verkeerd type van pekelpomp
U0-00OU: te weinig koelmiddel
U1-00Storing door omgekeerde fase/open fase
U2-00OU: defect van voedingsspanning
U3-00Dekvloerdroogfunctie vloerverwarming
niet volledig uitgevoerd
U4-00Communicatieprobleem binnen-/buitenunit
U5-00Communicatieprobleem gebruikersinterface
U7-00OU: transmissiestoring tussen hoofd-CPU
en INV-CPU
U8-01Verbinding met LAN-adapter verbroken
U8-02Verbinding met kamerthermostaat
verbroken
U8-03Geen verbinding met kamerthermostaat
U8-04Onbekend USB-apparaat
U8-05Bestandsstoring
U8-07Probleem met P1P2-communicatie
UA-00Probleem met combinatie binnenunit/
buitenunit
UA-17Probleem type sanitair warmwater tank
Uitgebreide handleiding voor de installateur
100
EGSAH/X06+10DA9W(G)
Daikin Altherma 3 GEO
4P569820-1 – 2019.02
Loading...
+ hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.