Citroen C5 TOURER User Manual

Page 1
CITROËN C5
Instructieboekje
Page 2
UW INSTRUCTIEBOEKJE
Verschaf uzelf toegang tot de
OP INTERNET!
CITROËN biedt u de mogelijkheid om gratis en eenvoudig uw boorddocumentatie online te raadplegen.
Citroën Service geeft u toegang tot:
● uwinstructieboekje,
● hetoverzichtvandeverschenenboorddocumentatie.
nieuwste updates
Surf naar http://service.citroen.com:
selecteeruwtaal,
klik op de link in het veld "Toegang particulieren" om de Boorddocumentatie te raadplegen. Er wordt een nieuw venster
geopendwaarinutoeganghebttotalleinstructieboekjes,
selecteer het model en de carrosserie-uitvoering van uw
autoenvervolgensdeuitgiftedatumvanhetboekje,
klik ten slotte op de gewenste rubriek.
Page 3
Dit boekje is samengesteld op basis van de uitrusting (standaard of optioneel)
alsmededetechnischespecicaties,zoalsdiebekendwarententijde
van de druk van dit boekje.
Hetuitrustingsniveauvanuwautohangtafvandeuitvoering,
degekozenoptiesenhetverkooplandvanuwauto.
Sommige onderdelen van de in dit instructieboekje vermelde uitrusting kunnen
pasindeloopvanhetjaarbeschikbaarzijn.
AUTOMOBILES CITROËN aanvaardt geen verantwoordelijkheid
voor de gegeven beschrijvingen en afbeeldingen.
AUTOMOBILESCITROËNbehoudtzichhetrechtvoortussentijdswijzigingen
aantebrengenindedoorhaargevoerdemodellenendebijbehorendeuitrusting,
zonderdatdaarvanmeldingwordtgemaaktinditinstructieboekje.
HetnetwerkvanCITROËN,datbestaatuithooggekwaliceerde,vakbekwamemedewerkers,
staat te allen tijde tot uw beschikking om al uw vragen te beantwoorden.
Wij wensen u goede reis in uw CITROËN.
Dit instructieboekje maakt onlosmakelijk deel uit van uw auto.
Bewaar het op de daarvoor bestemde plaats, zodat het
gemakkelijk terug te vinden is.
Vergeet niet dit boekje bij doorverkoop van uw auto aan
de nieuwe eigenaar te geven.
Création
9.0 09-08 Néerlandais
2.0 01-09
Page 4
NE. 08.C5. 0071 Néerlandais
Page 5
Wij danken u voor de aankoop van uw CITROËN en feliciteren u met uw keuze.
Lees dit boekje goed door voordat u gaat rijden.
Het bevat alle informatie over het bestu­ren van deze auto en over de uitrusting en technische gegevens.
Let op: de in dit boekje beschreven uit­rusting en functies zijn afhankelijk van de uitvoering, de gekozen opties, de productiedatum van uw auto en het land van bestemming van uw auto.
Wij wensen u een goede reis met uw CITROËN!
Belangrijke informatie:
Het monteren van elektrische uitrus­tingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles CITROËN voorko­men, kan storingen in het elektro­nisch systeem van uw auto veroor­zaken. Wij verzoeken u hier rekening mee te houden en raden u aan con­tact op te nemen met een vertegen­woordiger van het merk CITROËN om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en acces­soires voorzien van het betreffende artikelnummer.
Symbolen
Waarschuwing:
dit symbool geeft waarschu­wingen weer die u absoluut dient te respecteren omwille van uw veiligheid en die van anderen en om schade aan uw auto te voorkomen.
Bescherming van het milieu:
dit symbool verschijnt bij ad­viezen met betrekking tot de bescherming van het milieu.
Verwijzing:
dit symbool verwijst naar de bladzijde waar meer informatie over de desbetreffende functie is te vinden.
Page 6
I N H O U D
IN EEN OOGOPSLAG 4 21
1 - CONTROLE TIJDENS
HET RIJDEN 22 36
Instrumentenpaneel 22
 
Boordcomputer 2 Controle- en
waarschuwingslampjes 28
Indicatoren 3
Knoppen 3
2 - MULTIFUNCTIONELE
DISPLAYS 37 42
Monochroom display C 37
 
Kleurendisplay 16x9 MyWay 3 HD-kleurendisplay 16x9
NaviDrive 3D 41
3 - COMFORT 43 63
Ventilatie 43
Automatische airconditioning
met centrale regeling 45 Automatische airconditioning
5
2 5
met gescheiden regeling 48 Programmeerbare
verwarming 52
Voorstoelen 5
Achterbank 6
Spiegels 6
Stuurwielverstelling 6
4 - TOEGANG TOT
DE AUTO 64 82
Sleutel met
9
afstandsbediening 64
Alarm 7
Ruitbediening 7
Portieren 7
Achterklep 7
Open dak (Sedan) 7 Glazen panoramadak
(Tourer) 80
Brandstoftank 8
5 - ZICHT 83 94
Lichtschakelaar 83
 
Automatische verlichting 8
Koplampen verstellen 8
Bochtverlichting 8
Ruitenwisserschakelaar 8
Automatisch wissen 9
6 0 1 3
0 2 4 6 9
1
Plafonniers 9
Sfeerverlichting 9
6 -
INDELINGEN
Comfort in de auto 95
 
Vloermatten 9
Armsteun voorin 9
Indeling bagageruimte 9
7 -
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN
95 101
VOOR KINDEREN
Conventionele kinderzitjes 102
ISOFIX-bevestigingen voor
kinderzitjes 105
Kinderbeveiliging 10
5 6 7 9 0 1 3
6 6 8
102 109
9
Page 7
I N H O U D
8 - VEILIGHEID 110 121
Richtingaanwijzers 110
 
Alarmknipperlichten 11
Claxon 11
Bandenspanningscontrole 11 Hulpsystemen bij het
remmen 113 Stabiliteitscontrole-
systemen 114
Autogordels 11
Airbags 11
9 - RIJDEN 122 148
Handrem 122
 
Elektrisch bediende handrem 12
Hill holder 13 Handgeschakelde
versnellingsbak 131 Automatische
versnellingsbak 131 Stuur met vast middengedeelte
met bedieningstoetsen 136
Snelheidsbegrenzer 13
Snelheidsregelaar 14 Lane Departure Warning
System (LDWS) 142
Parkeerplaatsassistent 14
Parkeerhulp 14 Elektronisch gestuurde vering
"Hydractive III+" 146
10 -
ONDERHOUD
Motorkap 150
0
0 1
5 8
Brandstofpech (Diesel) 15
Benzinemotoren 15
Dieselmotoren 15
Niveaus controleren 15
Controles 15
11 - PRAKTISCHE
INFORMATIE 161 191
Bandenreparatieset 161
3
0
8 0
3 5
Wiel verwisselen 16
lamp vervangen 16
Zekeringen vervangen 17
Accu 18
Eco-modus 18
Slepen van uw auto 18
Trekken van een aanhanger 18
Dakdragers 18 Bescherming bij winterse
omstandigheden 189
Sneeuwscherm 19
Accessoires 19
149 160
12 - TECHNISCHE
GEGEVENS 192 206
2 3 5 7 9
Gewichten uitvoeringen
met benzinemotor 195
Dieselmotoren 19 Gewichten uitvoeringen
met dieselmotor 200
Afmetingen 20 Identicatie 206
Benzinemotoren 192
13 - AUDIO 207 219
Autoradio 207
4
8 8 3 5 6 7 8
0 1
CD MP3 Handsfree kit 214
Bediening op het stuurwiel 215
Datum en tijd instellen 216
Veelgestelde vragen 218
INDEX 220 223
7
2
212
Page 8
4
I N E E N O O G O P S L A G
B U I T E N Z I J D E
Meedraaiende xenonkoplampen met twee functies
Deze verlichting geeft u automatisch een be­ter zicht in bochten. Deze verlichting is gekop­peld aan de hoekverlichting, die de verlichting op kruispunten en tijdens het parkeren verbe­tert.
Lane Departure Warning System
Deze rijhulpvoorziening waarschuwt u voor het onbedoeld overschrijden van een wegmarkering, zoals een doorgetrokken streep.
Glazen panoramadak (Tourer)
Dit dak zorgt voor veel licht in het interieur.
Glazen open dak (Sedan)
Dit dak zorgt bovendien voor een betere ventilatie van het interieur.
: 88
Parkeerhulp met grasche weergave en geluidssignalen
Deze voorziening waarschuwt u voor obstakels voor en achter de auto.
: 79-80
Bandenspanningscontrole
Deze voorziening controleert au­tomatisch de spanning van de banden tijdens het rijden.
: 142 : 145 : 111
Page 9
5
I N E E N O O G O P S L A G
O P E N E N E N S L U I T E N
Sleutel met afstandsbediening Brandstoftank
A. In-/uitklappen van de sleutel. B. Vergrendelen van de auto (één
keer indrukken) of inschakelen van de supervergrendeling van de auto (twee keer achter elkaar indrukken).
C. Follow me home-verlichting. D. Ontgrendelen van de auto.
: 64
Openen van de achterklep
F Druk de pal E naar boven.
De achterklep wordt automatisch ver­grendeld zodra de auto sneller rijdt dan circa 10 km/h, zelfs als de automatische vergrendeling uitgeschakeld is. De ach­terklep wordt weer ontgrendeld als een portier wordt geopend of als u de toets van de centrale vergrendeling bedient (snelheid lager dan 10 km/h).
Druk linksboven op de klep en trek aan de rand ervan om de klep te openen.
Tankdop met slot
F Openen of sluiten: draai de sleutel
een kwartslag rond.
Bevestig de tankdop tijdens het tanken aan de daarvoor bestemde steun F.
Inhoud brandstoftank: ongeveer 71 liter.
: 81
: 76-77
Page 10
6
I N E E N O O G O P S L A G
O P E N E N E N S L U I T E N
Openen van de motorkap
Voer deze handeling alleen uit als de auto stilstaat.
F Open het bestuurdersportier. F Trek aan de hendel A om te ont-
grendelen.
F Til de hendel B op en open de mo-
torkap.
: 150
Reservewiel
Sedan
Tourer
Het gereedschap is opgeborgen in een gereedschapsdoos in het reservewiel.
: 165
Toegang tot het reservewiel
Zo bereikt u het reservewiel: F Til de laadvloer op met behulp van
de lus (Sedan) of de uittrekbare greep (Tourer).
F Klap de vloerbedekking om (Sedan). F Zet de haak boven in de bagage-
ruimte vast.
F Om het reservewiel te verwijderen,
maakt u de riem los en duwt u ver­volgens het reservewiel naar voren.
Bandenreparatieset
De bandenreparatieset bestaat uit een compressor en een afdichtmiddel.
: 161
Page 11
7
I N E E N O O G O P S L A G
I N T E R I E U R
Automatische airconditioning m et gescheiden bediening
Met dit systeem kunnen de bestuurder en de voorpassagier beide een comfortniveau in­stellen.
: 48 : 207
Parkeerplaatsassistent
De functie “parkeerplaatsassistent” helpt u bij het zoeken naar een ge­schikte parkeerplaats.
: 143
Audio- en communicatiesystemen
Deze systemen zijn van de nieuwste techno­logieën voorzien: autoradio met afspeelmo­gelijkheid voor MP3-bestanden, Bluetooth® handsfree kit, NaviDrive 3D, MyWay.
Elektrisch bediende handrem
De elektrisch bediende handrem wordt automatisch aangetrokken na het afzetten van de motor en wordt automatisch vrijgezet bij het wegrij­den (automatische functies standaard geactiveerd).
Het is ook mogelijk de handrem handmatig aan te trekken of vrij te zetten.
: 123
Page 12
8
I N E E N O O G O P S L A G
B E S T U U R D E R S P L A AT S
1. Bediening ruiten / spiegels / kinderbeveiliging.
2. Geheugen bestuurdersstoel en buitenspiegels.
3. Openen van de motorkap.
4. Bedieningstoetsen op het stuur:
- snelheidsbegrenzer
- snelheidsregelaar
5. Claxon.
6. Bediening op het stuurwiel van het audio-/
datacommunicatiesysteem.
7. Airbag aan bestuurderszijde.
8. Navigatieregelknoppen in de audio-/
datacommunicatiesystemen en boordcomputer.
9. Ventilatierooster bestuurder.
10. Instrumentenpaneel.
11. Ventilatierooster bestuurder.
12. Bediening ruitenwissers en -sproeier.
13. Contactslot.
14. Bediening ESP / parkeerhulp / Lane Departure
Warning System.
15. Bediening stuurwielverstelling.
16. Knie-airbag.
17. Bergvak of bediening programmeerbare
verwarming.
Klep van zekeringkast.
18. Bediening Check / anti-inbraakalarm /
parkeerplaatsassistent.
19. Bediening verlichting / richtingaanwijzers /
mistlicht / spraakherkenning.
20. Handmatige verstelling van de koplampen.
Page 13
9
I N E E N O O G O P S L A G
B E S T U U R D E R S P L A AT S
1. Zonnesensor.
2. Draaiknop zachte luchtverspreiding.
3. Airbag passagierszijde.
4. Ontwasemingsrooster.
5. Sleutelschakelaar in dashboardkastje:
- inschakelen/uitschakelen passagiersairbag
6. Ventilatieroosters passagier.
7. Bediening alarmknipperlichten.
8. Dashboardkastje:
- opbergen boorddocumentatie
- audio-/video-aansluitingen
9. Bediening centrale vergrendeling/ontgrendeling. Verklikkerlampje programmeerbare verwarming
10. Bediening SPORT/SNEEUW-stand automatische
versnellingsbak.
11. Elektrische handrem.
12. USB-aansluiting.
13. Armsteun met bekerhouder.
14. Bediening veersysteem:
- bediening wagenhoogte
- Sportstand
15. Asbak met aansteker.
16. Versnellingspook.
17. Opbergvak.
18. Audio-/datacommunicatiesysteem.
19. Bediening airconditioning.
20. Opbergvak.
21. Multifunctioneel display.
Page 14
10
I N E E N O O G O P S L A G
B E S T U U R D E R S P L A AT S
Menu display
instrumentenpaneel.
Activeren van de
spraakbediening of herhaling
van de navigatie-instructie.
Snelheidsregelaar en -begrenzer.
Telefoon.
Menu multifunctioneel
display.
MODE: kiezen van het type
informatie dat wordt
weergegeven op het
multifunctionele display.
Audio.
De toetsen “SET +, PAUSE, VOL+, MUTE” zijn voor een praktischer gebruik voorzien van een voelbare markering.
: 136
Page 15
11
I N E E N O O G O P S L A G
Handmatig verstellen
J U I S T E R I J H O U D I N G
Autogordel in hoogte verstellenVoorstoelen
Elektrisch verstellen
A. Kantelen van de rugleuning. B. Verstellen van de stoel in hoogte. C. Schakelaar stoelverwarming. D. Verstellen van de stoel in
lengterichting.
E. Verstellen van de lendesteunen.
: 56
1. Verstellen van de stoel in lengterich-
ting en in hoogte, en kantelen van de zitting.
2. Kantelen van de rugleuning.
3. Verstellen van het bovenste gedeelte
van de rugleuning.
4. In twee richtingen verstellen van de
lendensteun.
5. Massagefunctie.
6. Bediening stoelverwarming.
: 57
De gordel is correct ingesteld als deze over het midden van de schouder loopt.
F Knijp voor de hoogteverstelling van
de gordel de bediening in en schuif het bevestigingspunt in de gewens­te stand.
: 116
Programmeerbare rijpositie-instellingen
Met de geheugenfunctie kunt u voor de bestuurdersplaats de instellingen voor de stoel en de buitenspiegels en de air­conditioning opslaan.
: 59
Page 16
12
I N E E N O O G O P S L A G
J U I S T E R I J H O U D I N G
buitenspiegels
1. Selecteren van de buitenspiegel: A. Links. B. Rechts. C. Inklappen/Uitklappen.
2. Verstellen van de geselecteerde
spiegel
: 61
Elektrochrome binnenspiegel
Werking
F Zet het contact aan en druk op de
toets 4.
- Lampje stand.
- Lampje stand is uitgeschakeld. De spie­gel blijft in de lichte stand staan.
3 brandt: automatische
3 is uit: de automatische
: 62
Stuurwiel verstellenElektrisch bediende
F Ontgrendel het stuurwiel door de
hendel A van u af te duwen.
F Stel de hoogte en diepte van het
stuur in en vergrendel vervolgens het stuur door de hendel naar u toe te trekken.
: 63
Deze handelingen mogen uit veilig­heidsoverwegingen niet rijdend wor­den uitgevoerd.
Page 17
13
I N E E N O O G O P S L A G
Z I C H T
Verlichting
Ring A
Lichten uit.
Automatisch inschakelen van de koplampen.
Parkeerlicht.
Dimlicht of grootlicht.
F Trek de hendel door de weerstand
heen naar u toe om over te schakelen
van dim- naar grootlicht en omgekeerd.
Ring B
Mistlampen vóór aan.
Mistlampen voor en mist­achterlichten aan.
: 83
Ruitenwissers voor
Schakelaarstanden
2. Snel.
1. Normaal. I. Interval.
0. Stop.
Een stand omlaag:
-
Auto: automatisch wissen aan.
- Enkele wisbeweging.
Als het contact gedurende meer dan circa een minuut is afgezet, dient het automatisch wissen opnieuw te worden ingeschakeld.
Ruitensproeier
F Trek de hendel van de ruitenwissers
naar u toe.
: 89-90
Achterruitenwisser (Tourer)
F Draai de schakelaar C in de stand
van uw keuze.
Uit
Interval wissen
Ruitensproeier
: 89
Page 18
14
I N E E N O O G O P S L A G
J U I S T E L U C H T V E R D E L I N G
Automatische airconditioning met gescheiden bediening
Temperatuurregeling
passagierszijde.
Ontwasemen – Ontdooien
van de voorruit.
Temperatuurregeling
bestuurderszijde.
Automatische werking
bestuurderszijde.
Luchtverdeling
bestuurderszijde.
Schakel bij voorkeur de automatische werking in door op de toets “AUTO” te drukken.
Aanjagersnelheid.
Ontwaseming - Achterruit- en
buitenspiegelverwarming.
Luchtverdeling
passagierszijde.
Airconditioning in- en
uitschakelen.
Automatische werking
passagierszijde.
Luchtrecirculatie -Aanvoer
van buitenlucht.
: 48
Page 19
15
I N E E N O O G O P S L A G
Instrumentenpaneel
I N S T R U M E N T A R I U M
A. Brandstofmeter en waarschuwingslampje minimum-
brandstofniveau.
B. Informatie snelheidsbegrenzer/-regelaar. C. Koelvloeistoftemperatuur. D. Snelheidsmeter. E. Display van het instrumentenpaneel. F. Kilometerteller.
Inschakelen alarmknipperlichten
De alarmknipperlichten wer­ken ook als het contact is afgezet.
: 110
G. Knop voor het resetten van de dagteller. H. Toerenteller. I. Motorolietemperatuur. J. Schakelstand automatische versnellingsbak.
- Bij aangezet contact lichthet oranje en rode lampje op.
- Zodra de motor draait, moetendeze lampjes uitgaan.
- Zie het hoofdstuk "Controle", als de lampjes blijven
branden.
: 22
Page 20
16
I N E E N O O G O P S L A G
I N S T R U M E N T A R I U M
Bandenspanningscontrole
De bandenspanningscontrole is een hulpmiddel dat u informeert over de staat van uw banden.
Desondanks moet de bestuurder zelf opletten en zijn verantwoordelijkheid nemen.
: 111
Energiespaarmodus
Nadat de motor is afgezet, worden bepaalde functies zoals autoradio, ruitenwissers, open dak, elektrische stoelverstelling, telefoon, video, bin­nenverlichting en elektrisch bedienbare achterklep maximaal 1 uur gevoed, om te voorkomen dat de accu leeg raakt.
Na het verstrijken van deze tijd ver­schijnt er een melding op het display van het instrumentenpaneel en wor­den de actieve functies in een stand-by stand geschakeld.
Deze functies worden automatisch op­nieuw geactiveerd als de motor wordt gestart.
Bij een lage accuspanning is deze tijd aanzienlijk korter.
: 185
Page 21
17
I N E E N O O G O P S L A G
V E I L I G H E I D I N Z I T T E N D E N
vóór
Als de autogordel niet is vastgemaakt, zal het waarschuwingslampje van de desbetreffende zitplaats gaan branden of knipperen:
A. Waarschuwingslampje
autogordels voor en/of achter.
B. Waarschuwingslampje
autogordel linksvoor.
C. Waarschuwingslampje
autogordel rechtsvoor.
D. Waarschuwingslampje
autogordel rechtsachter.
E. Waarschuwingslampje
autogordel middenachter.
F. Waarschuwingslampje
autogordel linksachter.
G. Controlelampje passagiersairbag
uitgeschakeld.
H. Controlelampje passagiersairbag
ingeschakeld.
Uitschakelen passagiersairbag vóór
Als u op de voorstoel een kinderzitje met de rugleuning in de rijrichting wilt gebruiken, moet u de passagiersairbag voorin uitschakelen.
Dat gaat als volgt: F Zet het contact uit en steek de sleu-
tel in de schakelaar I.
F Draai de sleutel in de stand “OFF”: de
passagiersairbag is uitgeschakeld.
Het controlelampje passagiersairbag uitgeschakeld G brandt als het contact is aangezet.
: 119
KinderbeveiligingAutogordel en passagiersairbag
Hiermee kan de ruitbediening en de be­diening van het portierslot van de ach­terportieren worden geblokkeerd. U kunt deze elektrische beveiliging inschakelen door de toets J in te drukken.
Als deze functie wordt ingeschakeld, verschijnt een melding op het display van het instrumentenpaneel en gaat het controlelampje op de toets J branden.
: 109
: 31
Page 22
18
I N E E N O O G O P S L A G
C O M F O R T A B E L A U T O R I J D E N
Elektrisch bediende handrem
Automatische werking
De handrem wordt bij het wegrijden automatisch en geleidelijk vrijgezet. Bij stilstaande auto wordt de handrem
automatisch aangetrokken na het af­zetten van de motor.
Controleer, voordat u de auto verlaat, of het waarschuwingslamp-
handrem op het instrumentenpaneel permanent brandt en dat het waar­schuwingslampje P (rood) van de hen­del B brandt.
Laat kinderen niet alleen in de auto wanneer het contact is aangezet: zij zouden de handrem kunnen vrijzetten.
je A (!) (rood) van de
Handmatige werking
Het HANDMATIG aantrekken/vrijzetten van de handrem is altijd mogelijk door aan hendel B te trekken of erop te druk- ken.
Controleer, voordat u de auto verlaat, of het waarschuwingslamp­je A (!) (rood) van de
handrem op het instrumentenpaneel permanent brandt en dat het waar­schuwingslampje P (rood) van de hen­del B brandt.
Trek handmatig de handrem aan voordat u bij draaiende motor de auto verlaat.
Hill holder
Om het wegrijden op een helling te ver­gemakkelijken is uw auto uitgerust met een systeem waarmee de auto tijdelijk (ongeveer 2 seconden) op zijn plaats kan worden gehouden.
Deze functie is alleen actief als:
- de auto volledig stilstaat met het rempedaal ingetrapt.
- de auto op een helling staat die aan bepaalde voorwaarden voldoet.
- het bestuurdersportier is gesloten.
Verlaat de auto niet wanneer de hill holder in werking is.
: 123
: 130
Page 23
19
I N E E N O O G O P S L A G
C O M F O R T A B E L A U T O R I J D E N
Snelheidsbegrenzer
Dit systeem biedt de mogelijkheid om een maximumsnelheid in te stellen.
LIMIT”: activeren van de snel­heidsbegrenzer.
SET +”: verhogen van de maximumsnelheid.
SET -”: verlagen van de maxi­mumsnelheid.
Onderbreken of hervatten.
Uitzetten. De gekozen snelheid is opge-
slagen.
Snelheidsregelaar
Dit systeem zorgt ervoor dat de snel­heid van de auto constant op een door de bestuurder geprogrammeerde waar­de gehouden wordt.
CRUISE”: activeren van de snelheidsregelaar.
SET”: opslaan van de snelheid (systeem op pauze).
SET +”: verhogen van de op­geslagen snelheid (systeem op ON).
SET -”: verlagen van de opge­slagen snelheid (systeem op ON).
Onderbreken of hervatten.
Weergave op het instrumentenpaneel
Op het instrumentenpaneel wordt weergegeven of de functie snelheids­begrenzer of snelheidsregelaar is ge­selecteerd.
Snelheidsbegrenzer
Snelheidsregelaar
De ingestelde snelheid moet hoger dan 30 km/h zijn.
: 138 : 140
Uitzetten.
De snelheidsregelaar werkt alleen in de hoogste versnellingen. De in­gestelde snelheid moet hoger dan 40 km/h zijn.
Page 24
20
I N E E N O O G O P S L A G
C O M F O R T A B E L A U T O R I J D E N
Richtingaanwijzers - Functie “autosnelweg”
F Beweeg de hendel kort omhoog of
omlaag, zonder deze door de weer­stand heen te drukken. De desbe­treffende richtingaanwijzers zullen drie keer knipperen.
: 110
Automatische versnellingsbak
Standen P : Parkeerstand. R : Achteruitversnelling. N : Neutraalstand. D : Automatische werking. M: Handgeschakelde werking.
De automatische versnellingsbak biedt de volgende mogelijkheden:
-
Werking in de autoadaptieve stand, waarbij de versnellingsbak steeds de versnelling kiest die het beste bij uw rijstijl en de wegomstandigheden past (Stand D).
-
Werking in de handbediende stand: u schakelt zelf in een van de versnel­lingen (Stand M).
-
Werking in de automatische stand SPORT (Stand D) door op de toets A te drukken.
-
Werking in de automatische stand SNEEUW (Stand D) door op de toets B te drukken.
Veiligheidsvoorzieningen:
Ukunt de selectiehendel al­leen uit de stand P verwij­deren alsu het rempedaal intrapt.
Als bij het openen van een portier de selectiehendel niet in destand P staat, klinkt er een geluidssignaal.
Controleer altijd of deselectie­hendel in de stand P staat voordat u de auto verlaat.
: 131
Page 25
21
I N E E N O O G O P S L A G
C O M F O R T A B E L A U T O R I J D E N
Parkeerplaatsassistent
U kunt de functie “Parkeerplaatsassistent” selecteren door op de schakelaar A te drukken als de richtingaanwijzer aan de kant van de parkeerplaats is ingescha­keld, de wagensnelheid lager dan 20 km/h is en de auto zich op ongeveer 1,5 m van de parkeerplaats bevindt.
Een continu brandend controlelampje geeft aan dat de functie ingeschakeld is.
: 143
Parkeerhulp met grafische weergave en geluidssignalen
U kunt de parkeerhulp met knop B in­en uitschakelen. Als de parkeerhulp is uitgeschakeld, brandt het controle­lampje in knop B.
: 145
Lane departure warning system
Dit systeem is bedoeld voor het rijden op auto- en autosnelwegen en werkt al­leen bij snelheden hoger dan 80 km/h.
Wanneer u op de toets C drukt, wordt deze functie geactiveerd en gaat het lampje in de toets branden.
Deze functie waarschuwt niet wanneer u uw richtingaanwijzer gebruikt en ge­durende de eerste 20 seconden na uit­schakelen van de richtingaanwijzer.
: 142
Page 26
22
1
C O N T R O L E T I J D E N S H E T R I J D E N
INSTRUMENTENPANEEL BENZINE - DIESEL MET HANDGESCHAKELDE OF AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK
Het instrumentenpaneel bevat de meters en de controle- en waarschuwingslampjes.
A. Brandstofmeter B. Meter:
● Koelvloeistoftemperatuur
● Informatiesnelheidsregelaar/-
begrenzer
C. Snelheidsmeter D. Toerenteller
E. Meter:
● Motorolietemperatuur
● Standselectiehendelen
weergave ingeschakelde versnelling (Automatische versnellingsbak)
F. Bediening:
● Dimmerdashboardverlichting
● Resettendagtelleren
onderhoudsintervalindicator
G. Display van het
instrumentenpaneel waarop wordt weergegeven:
● Afhankelijkvandemetde
linker rolknop van het stuurwiel geselecteerde pagina:
- Digitale weergave van de snelheid
- Boordcomputer
- Herhaling van de navigatie­informatie
- Waarschuwingsmeldingen
- Controle van het motoroliepeil
- Onderhoudsintervalindicator
● Continu:
- Dagteller
- Kilometerteller
Page 27
23
1
C O N T R O L E T I J D E N S H E T R I J D E N
Hoofdmenu
Het display van het instrumenten­paneel A bevindt zich in het midden van het instrumentenpaneel.
- Als de autostilstaat, kan het hoofdmenu van het display van het instrumentenpaneel worden weergegeven door kort op de lin­ker rolknop B van het stuurwiel te drukken.
- Wanneer tijdens het rijden om het weergeven van het hoofd­menu wordt verzocht, wordt de melding "Actie niet mogelijk tijdens het rijden" op het dis­play van het instrumentenpaneel weergegeven.
Met het hoofdmenu kunnen be­paalde functies van de auto en het display van het instrumentenpaneel geprogrammeerd worden:
Menu "Keuze eenheden"
Met dit menu kunt u het metrieke of Angelsaksische meetstelsel in­stellen.
Menu "Taalinstelling"
Via dit menu kunt u de taal van het display en de spraaksynthese kiezen.
Menu "Parameters auto"
Via dit menu hebt u toegang tot het programmeren van de functies die te maken hebben met:
- de verlichting van uw auto.
- het comfort van uw auto.
Page 28
24
1
C O N T R O L E T I J D E N S H E T R I J D E N
Menu “Verlichting”
Wanneer u dit menu hebt geselec­teerd, kunt u:
F De appèlverlichting activeren/
deactiveren.
F De follow me home-verlichting
activeren/deactiveren en de
tijdsduur ervan instellen.
F De meedraaiende bi-xenon kop-
lampenactiveren/deactiveren.
Menu “Comfort”
Wanneer u dit menu hebt geselec­teerd, kunt u:
F De instapfunctie voor de be-
stuurderactiveren/deactiveren.
F Selecteren of alle portieren wor-
den ontgrendeld of alleen het bestuurdersportier.
F De automatische werking van de
elektrisch bediende handrem ac-
tiveren/deactiveren.
Page 29
25
1
C O N T R O L E T I J D E N S H E T R I J D E N
BOORDCOMPUTER
De boordcomputer geeft tijdens het rijden verschillende informatie over het afgelegde traject (actieradius, brandstofverbruik, ...).
Weergave van de informatie
ter wordt weergegeven op het dis­play van het instrumentenpaneel.
F Draai aan de linker rolknop A
van het stuurwiel om achtereen­volgens de verschillende stan­den van de boordcomputer weer te geven:
- de actuele informatie wordt bij
B op het instrumentenpaneel weergegeven, met:
● deactieradius,
● hetbrandstofverbruikopdat
moment,
- traject " instrumentenpaneel weerge­geven, met:
● deafgelegdeafstand,
● het gemiddelde brandstof
● degemiddeldesnelheid,
voor het eerste traject.
- traject " instrumentenpaneel weerge­geven, met:
● deafgelegdeafstand,
● het gemiddelde brandstof
● degemiddeldesnelheid,
voor het tweede traject.
1" wordt bij C op het
verbruik,
2" wordt bij C op het
verbruik,
Traject op nul zettenDe informatie van de boordcompu-
F Druk de linker rolknop van het
stuurwiel langer dan twee se­conden in zodra het gewenste traject wordt aangegeven.
De trajecten "1" en "2" zijn onafhan­kelijk en hebben dezelfde eigen­schappen.
-
Het traject "1" kan bijvoorbeeld ge­bruikt worden voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor een maandelijks verbruik.
-
Page 30
26
1
C O N T R O L E T I J D E N S H E T R I J D E N
Enkele denities...
Actieradius
(km of miles)
De actieradius geeft aan hoeveel kilometer u nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt rijden, berekend op basis van het gemid­delde verbruik over de laatste afge­legde kilometers.
Het kan voorkomen dat u de weer­gegeven waarde ziet toenemen door een gewijzigde rijstijl of het afdalen van een helling, waardoor het momentele brandstofverbruik aanzienlijk gunstiger wordt.
Als de actieradiu s minder dan 30kmbedraagt,verschijnenstreep­jes op het display. Na het tanken van minimaal 5 liter brandstof wordt de actieradius opnieuw berekend en weergegeven zodra deze meer dan
100kmbedraagt.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk als tijdens het rijden de streepjes voortdurend worden weergegeven.
Momenteel verbruik
(l/100km,km/lofmpg)
Dit is het gemiddelde brandstofver­bruik over de laatste seconden.
Deze functie wordt alleen weergegeven bij snelheden vanaf
30km/h.
Gemiddeld verbruik
(l/100km,km/lofmpg)
Dit is het gemiddelde verbruik sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer.
Gemiddelde snelheid
(km/hofmph)
Dit is de gemiddelde snelheid sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer (contact aan).
Afgelegde afstand
(km of miles)
Deze afstand wordt berekend sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer.
Page 31
27
1
C O N T R O L E T I J D E N S H E T R I J D E N
Terug naar de standaardweergave van het display van het instrumentenpaneel
Door meerdere keren aan de linker rolknop op het stuurwiel te draaien, kunt u terugkeren naar de stan­daardweergave van het display van het instrumentenpaneel (weerga­ve van de wagensnelheid). Hierbij wordt eerst het scherm met de na­vigatie-informatie weergegeven en vervolgens het scherm met alleen de kilometerteller en, in het onderste gedeelte, de dagteller.
Weergave van navigatie­informatie op het display van het instrumentenpaneel
U kunt ook kiezen voor weergave van de navigatie-informatie op het display van het instrumentenpaneel door aan de linker rolknop op het stuurwiel te draaien.
Functie Check
Met deze functie kan het waarschu­wingenlogboek worden weergegeven.
F Druk op de toets A. De volgende meldingen verschijnen
achtereenvolgens op het display van het instrumentenpaneel:
- Bandenspanningscontrole.
- Onderhoudsintervalindicator.
- Eventuele waarschuwingsmeldin gen.
- Motorolieniveau.
-
Page 32
28
1
C O N T R O L E T I J D E N S H E T R I J D E N
Controle- en waarschuwingslampjes
De controle- en waarschuwingslamp­jes geven de bestuurder informatie over de werking van een systeem (controlelampje dat aangeeft of een systeem is in- of uitgeschakeld) of waarschuwen de bestuurder in het geval van een storing (waarschu­wingslampje).
Bij het aanzetten van het contact
Als het contact wordt aangezet, gaan de waarschuwingslampjes en­kele seconden branden.
Zodra de motor wordt gestart, moe­ten deze lampjes weer uitgaan.
Controlelampjes voor de werking van functies
1. Mistlampen vóór.
2. Richtingaanwijzer links.
3. Parkeerlichten.
4. Grootlicht.
5. Dimlicht.
6. Richtingaanwijzer rechts.
7. Mistachterlichten.
Page 33
29
1
C O N T R O L E T I J D E N S H E T R I J D E N
dieselmotor.
Wacht tot dit pictogram is verdwenen voordat u de motor start.
Pictogrammen uitgeschakelde functies
De volgende pictogrammen geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld.
Uitschakeling airbag aan passagierszijde.
De airbag aan passagiers­zijde is na het starten van de auto automatisch inge­schakeld.
De airbag kan met een speciale scha­kelaar in het dashboardkastje worden uitgeschakeld. Dit wordt aangegeven door de permanente weergave van dit pictogram op het instrumentenpa­neel of een melding op het multifunc­tionele display.
Ingeschakelde passagiersairbag.
Als dit lampje na het aanzetten van het contact enige tijd brandt, is de frontairbag aan passagierszijde in­geschakeld.
Uitschakeling elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP/ASR).
De systemen ESP en ASR worden automatisch inge­schakeld als de motor wordt gestart.
Met een speciale toets in het mid­den van het dashboard kunnen deze systemen worden uitgeschakeld. Dit wordt bevestigd door dit verklikker­lampje en het lampje van de toets, die blijven branden.
Vanafongeveer 50 km/h wordt het
systeem automatisch weer inge­schakeld.
WaarschuwingslampjesVoorgloeien
Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een van de volgende contro­lelampjes gaat branden, wijst dit op een storing in het desbetreffende sy­steem en moet de bestuurder actie ondernemen.
In het geval van een storing waar­bij een waarschuwingslampje gaat branden, moet de aanvullende infor­matie via een melding op het multi­functionele display worden gelezen.
Raadpleeg indien nodig het CITROËN­netwerk.
Page 34
30
1
C O N T R O L E T I J D E N S H E T R I J D E N
Centraal waarschuwingslampje.
- lekke band,
- remsysteem,
- koelvloeistoftemperatuur. Zet de auto zo snel mogelijk op een
veilige plaats stil. Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
Service.
De melding op het multifunctionele display geeft aan welke functie het betreft.
Bij de volgende kleinere storingen zal het waarschuwingslampje tijdelijk branden:
- portieren,achterklep,achterruiten/
of motorkap niet goed gesloten,
- batterij afstandsbediening leeg,
- te lage bandenspanning,
- vervuildroetlter(diesel).
Raadpleeg in het geval van ernstige storingen waarbij het lampje blijft branden zolang de storing aanwezig is het CITROËN-netwerk.
Dit waarschuwingslamp­je brandt in combinatie met een ander waar­schuwingslampje:
Dit waarschuwingslamp­je gaat branden in het geval van een storing een systeem zonder
speciekcontrolelampje.
in
Remsysteem.
Dit lampje gaat branden in het geval van een storing in het remsysteem:
- te laag remvloeistofniveau,
- storing elektronische remdrukre gelaar (REF) (het controlelampje ABS brandt in dat geval ook).
Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats stil.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
Antiblokkeersysteem (ABS).
Dit lampje gaat branden in het geval van een storing in het antiblokkeersysteem.
De normale remwerking met rembe­krachtiging blijft echter behouden.
Handrem
Als de handrem bij stilstaande auto is aangetrokken, brandt dit lampje continu.
Als dit lampje knippert, is de hand­rem niet correct aangetrokken of vrijgezet. Raadpleeg het CITROËN­netwerk.
Als dit lampje samen met het waar­schuwingslampje STOP brandt en de motor draait, dan duidt dit op een te laag remvloeistofniveau.
Stop onmiddellijk als dit lampje gaat branden en raadpleeg het CITROËN­netwerk.
Storing elektrisch bediende handrem
­Dit lampje gaat branden bij
een storing van de elektrisch bediende handrem.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
Uitschakelen automatische werking elektrisch bediende handrem
Dit controlelampje brandt als de functies "automatisch aan­trekken" bij het afzetten van de motor en "automatisch vrijzetten" uitgeschakeld zijn of niet correct werken.
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP/ASR).
Als de systemen niet zijn uitgescha­keld en dit controlelampje constant brandt, in combinatie met een mel­ding op het display van het instru­mentenpaneel, het branden van het waarschuwingslampje SERVICE en een geluidssignaal, wijst dit op een storing in het ESP- of ASR-systeem.
De systemen ESP en ASR worden automatisch inge­schakeld als de motor wordt gestart.
Page 35
31
1
C O N T R O L E T I J D E N S H E T R I J D E N
Zelfdiagnosesysteem motor.
Dit lampje gaat branden in het geval van een storing in het motormanagementsysteem.
Als het lampje knippert, wijst dit op een storing in de emissieregeling.
Maximumtemperatuur koelvloeistof.
Dit lampje gaat branden in het geval van een te hoge koelvloeistoftemperatuur. Zet de auto zo snel mogelijk
op een veilige plaats stil. Controleer het koelvloeistofniveau. Raadpleeg het CITROËN-netwerk
als het niveau te laag is.
Minimumbrandstofniveau
Als dit lampje gaat bran­den, hebt u nog een ac­tieradius van ongeveer
50km.
Afhankelijk van de rijomstandighe­den en de motoruitvoering kan de
actieradiusminderdan50kilometer
bedragen. De inhoud van de brandstoftank be-
draagtongeveer71liter.
Laden van de accu.
Dit lampje gaat branden in het geval van een storing in het laadcircuit van de accu
(gecorrodeerde of losge­raakte accupolen, dynamoriem slap of gebroken, ...).
Niet-vastgemaakte/ losgemaakte autogordels*
Dit controlelampje op het in strumentenpaneel herinnert de bestuurder en de passa­giers eraan hun autogordel vast te maken.
Dit lampje is een aanvulling op de informatie die door het waarschu­wingslampje in de dakconsole wordt gegeven.
Niet-vastgemaakte/losgemaakte autogordels
Dit lampje brandt als de autogordel van de bestuurder
niet is vastgemaakt of is losgemaakt. De verlichte punten geven de pas-
sagiers weer die hun autogordel niet hebben vastgemaakt of hebben los­gemaakt.
Niet-vastgemaakte gordel van de bestuurder:
-
- Het lampje brandt tussen 0 en 20km/h.Boven20km/hgaathet
knipperen, vergezeld van een geluidssignaal, gedurende onge-
veer120seconden.
Niet-vastgemaakte gordel van de passagiers voor en achter:
- Bij het aanzetten van het contact blijven de stippen die overeenko­men met de niet-vastgemaakte au-
togordelsgedurende30seconden
branden.
Tijdens het rijden losgemaakte auto­gordels:
- De stip die overeenkomt met de los­gemaakte autogordel brandt tussen
0en20km/h.Boven20km/hgaat
deze knipperen, vergezeld van een geluidssignaal, gedurende onge­veer 120 seconden. Het geluids­signaal stopt bij het vastmaken van de gordel of bij het openen van een portier.
* Afhankelijk van het land van bestem-
ming.
of de passagiers
Page 36
32
1
C O N T R O L E T I J D E N S H E T R I J D E N
Onderhoudsindicator
De onderhoudsindicator geeft aan hoeveel kilometer u nog verwijderd bent van het eerstvolgende onder­houd volgens het onderhoudssche­ma van de fabrikant.
Deze afstand wordt berekend vanaf de laatste nulstelling van de onder­houdsindicator op basis van twee parameters:
- het aantal afgelegde kilometers,
- de verstreken tijd sinds het laat ste onderhoud.
De afstand tot de eerstvolgende beurt is meer dan 1.000 km
Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 5 seconden de onder­houdssleutel branden. De kilometer­teller geeft de resterende kilometers tot het eerstvolgende onderhoud aan.
Voorbeeld: De afstand tot het eerstvol-
gendeonderhoudbedraagt4.800km.
Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan:
5 seconden na het aanzetten van het contact verdwijnt de sleutel; de teller geeft weer de kilometerstand en de stand van de dagteller aan.
-
De afstand tot de eerstvolgende beurt is minder dan 1.000 km
Voorbeeld: de afstand tot het
gende onderhoud bedraagt Als het contact wordt aangezet, geeft het dis-
play gedurende 5 seconden het volgende aan:
5 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de sleutel branden om aan te geven dat er binnenkort onderhoudswerkzaam­heden uitgevoerd moeten worden.
eerstvol-
900km.
De afstand tot de eerstvolgende beurt is overschreden
Als het contact wordt aangezet, gaat geduren­de 5 seconden de sleutel knipperen om aan te geven dat de onderhoudswerkzaamheden zo spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden.
Voorbeeld: u hebt de afstand tot de eerstvolgen-
deonderhoudsbeurtmet300kmoverschreden.
Als het contact wordt aangezet, geeft het dis­play gedurende 5 seconden het volgende aan:
5 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de sleutel branden.
De factor tijd kan worden meegewo­gen bij de nog af te leggen kilometers, afhankelijk van de rijgewoonten van de bestuurder.
De sleutel kan ook gaan branden als het interval van twee jaar is over­schreden.
Page 37
33
1
C O N T R O L E T I J D E N S H E T R I J D E N
Op 0 zetten van de onderhoudsindicator
De onderhoudsindicator moet na
elke onderhoudsbeurt op 0 gezet
worden. Voer dit als volgt uit:
F zet het contact af, F druk op de resetknop van de dag-
teller en houd deze ingedrukt,
F zet het contact aan; de kilome-
terteller begint terug te tellen,
F laat de knop los als het display "=0"
aangeeft; de sleutel verdwijnt.
Als u na deze handeling de accu wilt loskoppelen, vergrendel dan de auto en wacht minimaal 5 minuten. Hetop0zettenvandeonderhouds­indicator zal anders niet worden op­geslagen.
Motorolieniveaumeter
De motorolieniveaumeter geeft aan of het motorolieniveau in orde is.
Bij het aanzetten van het contact wordt eerst de onderhoudsindicator weergegeven en vervolgens gedu­rende enkele seconden het motoro­lieniveau.
Een controle van het olieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staatendemotorminstens15minu­ten niet heeft gedraaid.
Olieniveau correct
Te weinig olie
Als de melding "Te laag olieniveau" wordt weergegeven, is het motoro­lieniveau te laag.
Controleer het olieniveau met de peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie worden bijge­vuld om te voorkomen dat ernstige motorschade ontstaat.
Storing motorolieniveaumeter
Als de melding "Ongeldige meting olieniveau" wordt weergegeven, duidt dit op een storing in de mo­torolieniveaumeter. Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
Page 38
34
1
C O N T R O L E T I J D E N S H E T R I J D E N
Motorolietemperatuurmeter
Onder normale weersomstandig­heden worden alleen de blokjes in zone 1 weergegeven.
Onder zware gebruiksomstandighe­den kunnen ook de blokjes in zone 2 worden weergegeven.
Matig in dat geval uw snelheid, zet indien nodig de motor af en contro­leer de niveaus (zie het desbetref­fende hoofdstuk).
Koelvloeistoftemperatuurmeter
Onder normale omstandigheden worden alleen de blokjes in zone 1 weergegeven.
Onder zware omstandigheden kun­nen ook de blokjes in zone 2 worden weergegeven en kunnen het waar­schuwingslampje koelvloeistoftempe­ratuur A en het waarschuwingslampje STOP op het instrumentenpaneel gaan branden. Stop in dat geval
onmiddellijk. Zet het contact af. De koelventilator kan nog enige tijd blijven draaien.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk. Wanneer het lampje SERVICE gaat
branden, controleer dan de vloei­stofniveaus (zie het desbetreffende hoofdstuk).
Brandstofmeter
Wanneer de auto op een horizontale en vlakke ondergrond staat, geeft het controlelampje minimumbrand­stofniveau aan dat u het reserveni­veau hebt bereikt.
Er verschijnt een waarschuwings­melding op het display van het in­strumentenpaneel.
Page 39
35
1
C O N T R O L E T I J D E N S H E T R I J D E N
Kilometerteller
De kilometerteller geeft de totale ki­lometerstand van de auto aan.
De kilometerteller en dagteller wor­dengedurende30secondenweer­gegeven bij het afzetten van het contact, bij het openen van het be­stuurdersportier en bij het vergren­delen en ontgrendelen van de auto.
Dagteller
De dagteller geeft het aantal gere­den kilometers weer nadat de be-
stuurderdetellerop0heeftgezet.
F Druk bij aangezet contact op de
knoptotdedagtellerop0staat.
Dimmer dashboardverlichting
U kunt de lichtsterkte van de dash­boardverlichting handmatig aanpas­sen aan het licht van de omgeving.
Werking
F Druk op de knop A om de licht-
sterkte van de dashboardverlich­ting te verlagen.
F Druk op de knop B om de licht-
sterkte van de dashboardverlich­ting te verhogen.
Inactief
De dashboardverlichting kan niet worden ingesteld als de verlichting van de auto is uitgeschakeld of, bij auto's met appèlverlichting, in de dagstand staat.
Page 40
36
Page 41
M U LT I F U N C T I O N E L E D I S P L A Y S
MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY C
Kennismaking
1. Tijd
2. Buitentemperatuur
3. Datum en weergaveveld
Wanneer de buitentemperatuur tus­sen +3°C en -3°C ligt, knippert de weergave van de temperatuur (kans op gladheid).
De weergegeven buitentemperatuur kan hoger zijn dan de werkelijke temperatuur als de auto in de zon geparkeerd staat.
Bedieningsorganen
A. Toegang tot het "Hoofdmenu" B. Huidige bewerking annuleren of
terug naar het vorige scherm
C. Scrollen door de schermmenu's Bevestigen via het stuurwiel D. Bevestigen via het bedienings-
paneel van de autoradio
Hoofdmenu
Druk op toets A om het "Hoofdmenu" van het multifunctionele display weer te geven. Via dit menu hebt u toegang tot de volgende functies:
Persoonlijke instellingen/Configuratie
Hiermee kunt u het volgende instellen:
- helderheid en contrast van het multifunctionele display,
- datum en tijd,
- eenheid voor de weergave van de buitentemperatuur.
Radio/CD-speler
(zie hoofdstuk "Audio")
Bluetooth® handsfree kit
(zie hoofdstuk "Audio")
Het is raadzaam de functies niet te bedienen terwijl u rijdt.
37
Page 42
38
2 2
M U LT I F U N C T I O N E L E D I S P L A Y S
Helderheid en contrast instellen
F Druk op A. F Selecteer met behulp van C het
menu “Instellen helderheid - vi­deo”. Bevestig door op C op het stuurwiel of D op de autoradio te drukken.
F Kies met knop C de conguratie
van het display. Bevestig door op C op het stuurwiel of D op de au- toradio te drukken.
F Kies het instellen van de helder-
heid. Bevestig door op C op het stuurwiel of D op de autoradio te drukken.
F Kies met knop C voor de normale
of inverse weergave en bevestig uw keuze door op C op het stuur of D op de autoradio te drukken. De helderheid kunt u instellen met “ + ” of “ - ” en bevestigen met knop C.
F Bevestig de instelling met “OK”.
Datum en tijd instellen
F Druk op de toets A. F
Selecteer met behulp van C het menu “Datum en tijd instellen”. Bevestig door op C op het stuurwiel of D op de autoradio te drukken.
F Kies met de knop C de congu-
ratie van het display. Bevestig door op C op het stuurwiel of D op de autoradio te drukken.
F Selecteer met B de datum en tijd,
en bevestig met C op het stuur of D op de autoradio.
F Kies met de knop C de te wijzi-
gen waarden. Bevestig door op C op het stuurwiel of D op de au- toradio te drukken.
F Bevestig de instelling met “OK”.
Eenheden kiezen
F Druk op de toets A. F Selecteer met behulp van C het
menu “Keuze eenheden tempe­ratuur”. Bevestig door op C op het stuurwiel of D op de autora­dio te drukken.
F Kies de gewenste eenheid met
behulp van C. Bevestig door op C op het stuurwiel of D op de au- toradio te drukken.
F Bevestig de instelling met “OK”.
Kiezen van het type weergegeven informatie (Mode)
Wanneer u herhaalde malen op het uiteinde van de ruitenwisserscha­kelaar of op de toets MODE van de autoradio drukt, kunt u het type in­formatie selecteren dat wordt weer­gegeven op het multifunctionele display (datum of autoradio/cd/MP3­cd/cd-wisselaar).
Page 43
39
M U LT I F U N C T I O N E L E D I S P L A Y S
KLEURENDISPLAY 16x9 MYWAY
Weergave op het display
Het display geeft automatisch en di­rect de volgende informatie weer:
- de tijd,
- de datum,
- de hoogte,
- de buitentemperatuur (bij kans op gladheid knippert de weerge­geven temperatuur),
- de audiofuncties,
- de informatie van het navigatie systeem.
* Volgens land van bestemming.
Bediening
Om met het bedieningspaneel van uw MyWay een van de functies te selecteren:
F druk op de toets "RADIO",
"MUSIC", "NAV", "TRAFFIC", "SETUP" of "PHONE" om toe-
gang te krijgen tot het desbetref­fende menu,
F draai aan de draaiknop om een
item te selecteren,
F druk op de draaiknop om de se-
lectie te bevestigen,
of
-
F druk op de toets "ESC" om de
uitgevoerde handeling af te bre­ken en terug te keren naar het vorige scherm.
Raadpleeg voor meer informatie over deze functies het hoofdstuk "Audio en datacommunicatie" of het specieke boekje dat u bij de boord­documentatie hebt ontvangen.
Menu "SETUP"
F Druk op de toets "SETUP" om
naar het menu "SETUP" te gaan. Dit menu biedt toegang tot de volgende functies:
- "Taal",
- "Datum en tijd",
- "Weergave",
- "Eenheden",
- "Parameters systeem".
Talen
Via dit menu kunt u de taal van het display instellen: Deutsch, English, Español, Français, Italiano, Nederlands, Polski, Portugues, Türkçe*.
Page 44
40
2 2
M U LT I F U N C T I O N E L E D I S P L A Y S
Datum en tijd
Via dit menu kunt u de datum en tijd, het formaat van de datum en het for­maat van de tijd instellen.
Instellen van datum en tijd:
F Druk op de toets "SETUP". F Draai aan de draaiknop en se-
lecteer "DATUM EN TIJD".
F Druk op de draaiknop om de se-
lectie te bevestigen.
F Draai aan de draaiknop en se-
lecteer "INSTELLEN DATUM EN TIJD".
F Druk op de draaiknop om de se-
lectie te bevestigen.
F Draai aan de draaiknop om een
veld te selecteren:
- C voor de dag,
- D voor de maand,
- E voor het jaar,
- F voor de tijd.
F Druk op de draaiknop om te be-
vestigen.
F Draai aan de draaiknop of ge-
bruik het alfanumerieke toetsen­paneel om de cijfers van de da­tum en de tijd te selecteren.
F Druk op de draaiknop om elk
veld vast te leggen.
F Draai aan de draaiknop en se-
lecteer "FORMAAT DATUM".
F Kies het door u gewenste for-
maat en druk op de draaiknop om de selectie te bevestigen.
F Draai aan de draaiknop en se-
lecteer "FORMAAT TIJD".
F Kies het door u gewenste for-
maat en druk op de draaiknop om de selectie te bevestigen.
Zie het MyWay-boekje.
Weergave
Via dit menu kunt u de helderheid van het display, de kleuren van het display en de kleur van de kaart in­stellen (dag/nacht of automatisch).
Eenheden
Via dit menu kunt u de eenheden voor de temperatuur (°C of °F) en de afstand (km of mijl) kiezen.
Parameters systeem
Via dit menu kunt u de fabrieksin­stellingen herstellen, de versie van de software weergeven en doorlo­pende tekst activeren.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder het multifunctionele display uitsluitend bedienen als de auto stilstaat.
Page 45
41
M U LT I F U N C T I O N E L E D I S P L A Y S
HD-KLEURENDISPLAY 16x9 (MET NAVIDRIVE 3D)
Bediening
Raadpleeg voor meer informatie over deze functies het hoofdstuk "Audio en telematica" of het spe­cieke boekje dat u bij de boord­documentatie hebt ontvangen.
Weergave op het display
Het display geeft automatisch en di­rect de volgende informatie weer:
- de tijd,
- de datum,
- de hoogte,
- de buitentemperatuur (bij kans op gladheid knippert de weerge­geven temperatuur),
- de audiofuncties,
- de informatie van de telefoon en de indexen,
- de informatie van het navigatie systeem.
Om met het bedieningspaneel van de NaviDrive 3D een van de functies te selecteren:
F druk op de toets "RADIO",
"MEDIA", "NAV", "TRAFFIC", "ADDR BOOK" of "SETUP" om
toegang te krijgen tot het desbe­treffende menu,
F draai aan de draaiknop om een
item te selecteren,
F druk op de draaiknop om de se-
lectie te bevestigen,
of F druk op de toets "ESC" om de
­uitgevoerde handeling af te bre-
ken en terug te keren naar het vorige scherm.
Page 46
M U LT I F U N C T I O N E L E D I S P L A Y S
Menu "SETUP"
2 2
F Druk op de toets "SETUP" om
naar het menu "SETUP" te gaan. Dit menu biedt toegang tot de volgende functies:
- "Talen en spraakfuncties",
- "Datum en tijd",
- "Weergave",
- "Eenheden",
- "Systeemparameters".
Talen en spraakfuncties
Via dit menu kunt u:
- de taal van het display instel len (Deutsch, English, Español, Français, Italiano, Nederlands, Polski, Portugues, Türkçe*),
- de parameters van de spraak herkenning selecteren (inscha­kelen/uitschakelen, adviezen voor het gebruik, herkennen van de eigen stem, ...),
- het volume van de gesproken commando's instellen.
42
Datum en tijd
Via dit menu kunt u de datum, de tijd, het formaat van de datum en het for­maat van de tijd instellen (zie hoofd­stuk "Audio en telematica" of het specieke boekje dat u bij de boord­documentatie hebt ontvangen).
Weergave
Via dit menu kunt u de helderheid van het display, de kleuren van het display en de kleur van de kaart in­stellen (dag/nacht of automatisch).
Parameters systeem
Via dit menu kunt u de fabrieksin­stellingen herstellen, de versie van de software weergeven en doorlo­pende tekst activeren.
-
-
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder het multifunctionele display uitsluitend bedienen als de auto stilstaat.
* Afhankelijk van het land van be-
stemming.
Page 47
C O M F O R T
VENTILATIE
A. Zonnesensor. B. Rooster voor de zachte lucht-
stroom.
Het rooster voor de zachte lucht
stroom in het midden van het dashboard zorgt voor een opti­male luchtverdeling vóór in de auto.
Dit systeem voorkomt tocht en
zorgt voor een optimale tempe­ratuur in het interieur.
Draai het wieltje naar boven om
het rooster voor de zachte lucht­stroom te openen.
Draai het wieltje naar beneden
om het rooster voor de zachte luchtstroom te sluiten.
Als het erg warm weer is, kan
het rooster voor de zachte lucht­stroom beter gesloten worden. Hierdoor is de uitstroom via de roosters midden op en aan de zij­kanten van het dashboard groter.
C. Gekoeld dashboardkastje. D. Ventilatieroosters achterpassa-
giers.
-
43
Page 48
44
3 3
C O M F O R T
GEBRUIKSADVIEZEN VOOR DE VENTILATIE, VERWARMING EN AIRCONDITIONING
Airconditioning
Het is aan te raden de automatische regeling van de airconditioning te gebruiken.
Hiermee worden de luchthoeveel­heid, de binnentemperatuur en de luchtverdeling automatisch en op­timaal geregeld aan de hand van signalen van verschillende senso­ren (buitentemperatuursensor, zon­nesensor), zodat u de instelling niet handmatig hoeft te wijzigen.
F Dek de zonnesensor A niet af. Als u de automatische regeling van
de airconditioning gebruikt (door de toets "AUTO" in te drukken) en alle uitstroomopeningen open laat, geniet u van een optimaal comfort, wordt vocht aan de lucht onttrokken en worden beslagen ruiten voorkomen, ongeacht de weersomstandigheden.
Als de airconditioning is uitgescha­keld, kan de temperatuur in het interi­eur niet lager worden dan de buiten­temperatuur.
Het systeem kan alleen efciënt
werken als de ruiten gesloten zijn. Als de auto lang in de zon heeft ge­staan en het interieur erg warm is geworden, zet dan de ruiten gedu­rende een paar minuten open zodat de warmte kan ontsnappen.
Zet de airconditioning minstens een keer per maand aan om het systeem in perfecte staat te houden.
Wanneer de airconditioning in wer­king is, onttrekt deze energie aan de motor, hetgeen leidt tot een hoger brandstofverbruik.
In sommige omstandigheden waar­bij veel van de motor wordt ge­vraagd (trekken van een zware aan­hanger op een steile helling bij een hoge buitentemperatuur) kan, door de airconditioning uit te schakelen, meer vermogen van de motor wor­den gebruikt voor het trekken van de aanhanger.
Luchttoevoer
Zorg ervoor dat het luchtinlaatrooster onder de voorruit van de auto schoon is (vrij van bladeren, sneeuw, etc.).
Als u voor het wassen van uw auto gebruik maakt van een hogedrukrei­niger, richt dan de straal nooit op de luchtinlaatroosters.
Luchtverdeling
Een aangenaam interieurklimaat wordt in de eerste plaats verkregen door een goede luchtverdeling in de auto, zowel voor als achter.
Let er voor een optimale luchtverde­ling op dat het luchtinlaatrooster on­der de voorruit, de ventilatieroosters, de luchttoevoeropeningen onder de voorstoelen en de luchtafvoerkana­len achter de afdekplaatjes in de ba­gageruimte niet worden afgedekt.
De ventilatieroosters voor en achter zijn voorzien van wieltjes waarmee de luchthoeveelheid en de lucht­stroomrichting afgesteld kunnen wor­den. Aangeraden wordt om alle ven­tilatieroosters open te houden.
Pollenfilter/Geurfilter (actief koolstof)
Het systeem is uitgerust met een l­ter dat pollen en geuren in de lucht kan tegenhouden.
Dit lter moet overeenkomstig de on­derhoudsvoorschriften worden ver­vangen (zie: "Onderhoudsboekje").
Page 49
45
C O M F O R T
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING MET CENTRALE
REGELING
Centrale regeling: de temperatuur,
de luchtverdeling en de luchtop­brengst worden voor het gehele in­terieur geregeld.
De symbolen en meldingen van de verschillende instellingen van de au­tomatische airconditioning verschij­nen op het multifunctionele display.
1. Automatische werking
2. Temperatuurregeling
3. Luchtverdeling
4. Airconditioning in- en uitschakelen
5. Aanjagersnelheid
6. Ontdooiing - ontwaseming vóór
7. Achterruitverwarming
8. Luchtrecirculatie - Aanvoer van
buitenlucht
9. Display
1. Automatische werking
Dit is de normale stand voor het gebruik van het systeem. Druk op deze toets (het lampje A gaat branden) om
kelijk van het ingestelde comfortni­veau, de volgende functies automa­tisch te laten regelen:
- Luchthoeveelheid.
- Luchttemperatuur.
- Luchtverdeling.
- Luchttoevoer.
- Airconditioning.
Aangeraden wordt om alle ventila­tieroosters open te houden.
Door op een van de toetsen (uitge­zonderd toets 2) te drukken, scha­kelt u over op de handmatige stand.
Het controlelampje A zal uitgaan.
het systeem, afhan-
2. Temperatuurregeling
Draai aan de knop 2 om de temperatuur te wijzigen:
- Rechtsom om de temperatuur te verhogen.
- Linksom om de temperatuur te verlagen.
De gewenste temperatuur wordt weergegeven.
De op het display weergegeven waarde heeft betrekking op een be­paald comfortniveau en niet op een temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit (afhankelijk van de in­stelling van het display).
Instelling op een waarde van on- geveer 21 biedt een optimaal com­fort. Desgewenst kunt u een andere waarde instellen, waarbij het raad­zaam is deze niet lager dan 18 en niet hoger dan 24 in te stellen.
Als de temperatuur in de auto bij het instappen veel lager of hoger is dan de ingestelde waarde, heeft het geen zin om voor een optimale temperatuur de ingestelde waarde te wijzigen.
Het systeem compenseert automa­tisch en zo snel mogelijk het tempe­ratuurverschil.
Page 50
46
3 3
C O M F O R T
Handmatige werking
Het is mogelijk één of meer functies van de airconditioning handmatig in te stellen, terwijl de overige functies automatisch worden geregeld.
F Druk daarvoor op een van de
toetsen, maar niet op de toets 2 van de temperatuurregeling. Het controlelampje A zal uitgaan.
De overgang naar de handmatige stand kan negatieve effecten heb­ben (temperatuur, vocht, stank, be­slagen ruiten) en zorgt niet voor een optimaal comfort.
Bij het indrukken van de toets "AUTO" zal het systeem weer vol­ledig automatisch functioneren.
3. Regeling luchtverdeling
F Druk op de toetsen
3 om de luchtverde­ling te wijzigen.
De bijbehorende controlelampjes tonen de gekozen stand van de luchtverdeling:
- Voorruit en zijruiten vóór.
- Ventilatie vóór (centrale ventila tieroosters, zijventilatieroosters en rooster voor de zachte lucht­stroom (indien open)) en achter.
- Voetenruimte voor en achter.
Het is niet mogelijk om gelijktijdig de luchtverdeling naar de voorruit en de zijruiten en de ventilatie voor en achter weer te geven.
4. Airconditioning
De airconditioning werkt alleen bij draaiende motor. De aanjager (re­geling aanjagersnelheid) moet ge­activeerd zijn om de airconditioning te laten werken.
F Druk op toets 4. Het
controlelampje B gaat branden.
Voor een doeltreffende werking van de airconditioning moeten alle ruiten gesloten zijn.
Het uitschakelen van de airconditio­ning kan negatieve effecten hebben (temperatuur, vocht, onaangename geur, beslagen ruiten).
5. Aanjagersnelheid
F
Draai de knop 5 rechts­om om de aan nelheid te verhogen of linksom om deze te verlagen.
De aanjagersnelheid wordt op het display 9 van het bedieningspaneel weergegeven: hoe hoger de snel-
-
heid, hoe meer balkjes zichtbaar zijn.
Zorg om te voorkomen dat de ruiten beslaan en de luchtkwaliteit in het interieur minder wordt, dat de aanja­gersnelheid voldoende hoog is.
jagers-
Uitschakelen van de ventilatie
F Draai de knop 5 naar
links om de luchttoe­voer te onderbreken.
Op het multifunctionele display wordt het symbool "OFF" weergegeven.
Er wordt niets meer weergegeven op het display en de controlelamp­jes gaan uit.
Alle functies van het systeem wor­den uitgeschakeld, met uitzondering van de achterruitverwarming.
Het thermische comfort (tempera­tuur, vocht, geur, ontwaseming) wordt niet meer geregeld.
Het is raadzaam om niet langdurig met uitgeschakelde airconditioning te rijden.
Om de airconditioning weer in te schakelen:
F Druk op de toets 1.
6. Ontdooiing - ontwaseming voor
In sommige gevallen (bijv. regen, veel inzit­tenden, vorst) is het pro­gramma "AUTO" niet toereikend om de ruiten condens- en ijsvrij te houden.
F Druk op de toets 6 om de ruiten
snel te ontwasemen of te ont­dooien. Het controlelampje gaat branden.
Page 51
47
C O M F O R T
Het systeem regelt de temperatuur, de aanjagersnelheid en de luchttoe­voer. Het stuurt de luchtstroom naar de voorruit en de zijruiten vóór.
Door de handmatige bediening te ge­bruiken wordt de functie “Ontwasemen” uitgeschakeld. Zet deze functie zo snel mogelijk weer uit zodra de omstandig­heden dit toelaten, om de lucht in het interieur te verversen en om te voorko­men dat de ruiten beslaan.
Druk als het zicht voldoende is op de toets 1 om naar de instellingen van het programma "AUTO" te gaan.
7. Achterruitverwarming
De achterruitverwarming werkt on­afhankelijk van de airconditioning.
F Druk bij draaiende
motor op de toets 7 om de achterruit- en buitenspiegelverwar­ming in te schakelen. Het controlelampje gaat branden.
Afhankelijk van de buitentempera­tuur wordt de achterruit- en buiten­spiegelverwarming automatisch uitgeschakeld om onnodig stroom­verbruik te voorkomen.
Druk opnieuw op de toets 7 of zet de motor af om de achterruit- en buiten­spiegelverwarming uit te schakelen.
Als de achterruitverwarming wordt uitgeschakeld door de motor af te zetten, zal deze opnieuw worden ingeschakeld na het starten van de motor.
Schakel zodra de omstandigheden het toelaten de achterruit- en bui­tenspiegelverwarming uit om onno­dig stroom- en brandstofverbruik te voorkomen.
8. Toevoer van buitenlucht/ luchtrecirculatie in interieur
Met deze functie kan de toevoer van buitenlucht bij stank- en stofoverlast worden afgesloten.
F Druk herhaaldelijk op
de toets 8 om de lucht in het interieur te recir­culeren of de automati­sche luchttoevoer weer in te schakelen. Het desbetreffende contro­lelampje gaat branden.
Zet deze functie zo snel mogelijk weer uit zodra de omstandighe­den dit toelaten, om de lucht in het interieur te verversen en om te voorkomen dat de ruiten beslaan.
- Na het starten bij koude mo tor bereikt de aanjager pas na enige tijd zijn maximale snel­heid, om te voorkomen dat er een te grote hoeveelheid kou­de lucht wordt aangevoerd.
- Het heeft geen zin om de in gestelde temperatuur te ver­anderen als de auto langere tijd stil heeft gestaan en de temperatuur in het interieur sterk afwijkt (kouder of war­mer) van wat als comfortabel wordt ervaren. Het systeem werkt automatisch met de maximale capaciteit om het temperatuurverschil zo snel mogelijk op te heffen.
- Condenswater van de air conditioning wordt langs de onderzijde van de auto afge­voerd. Daardoor kan er een waterplasje onder de auto ontstaan.
- Ook in koude seizoenen is het gebruik van de airconditioning nuttig. Het systeem onttrekt vocht aan de lucht en voor­komt daarmee het beslaan van de ruiten. Rijd niet te lang zonder de airconditioning te gebruiken.
-
-
-
Page 52
48
3 3
C O M F O R T
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING MET GESCHEIDEN
REGELING
Gescheiden regeling: de regeling van de temperatuur en de luchtverdeling
voor bestuurders- en passagierszijde is gescheiden. De bestuurder en de voorpassagier kunnen de temperatuur en de luchtverde-
ling afzonderlijk naar wens instellen. De symbolen en meldingen van de verschillende instellingen van de automati-
sche airconditioning verschijnen op het multifunctionele display. 1a. Automatische werking
bestuurderszijde
1b. Automatische werking
passagierszijde
2a. Temperatuurregeling
bestuurderszijde
2b. Temperatuurregeling
passagierszijde
3a. Luchtverdeling
bestuurderszijde
3b. Luchtverdeling passagierszijde 4a. Display bestuurderszijde
4b. Display passagierszijde
5.
Aanjagersnelheid
6. Airconditioning in- en
uitschakelen
7. Luchtrecirculatie - Aanvoer van
buitenlucht
8. Achterruitverwarming
9. Ontdooiing - ontwaseming vóór
1a-1b. Automatische werking
Dit is de normale stand voor het gebruik van het systeem. Druk op deze toets (het lampje A gaat branden) om het
systeem, afhankelijk van het ingestelde comfortniveau, de volgende functies automatisch te la­ten regelen:
- Luchthoeveelheid.
- Luchttemperatuur.
- Luchtverdeling.
- Airconditioning.
- Automatische luchtrecirculatie. Aangeraden wordt om alle ventila-
tieroosters open te houden. Als u op een van de toetsen drukt, behalve die voor de temperatuurregeling 1a en 1b, gaat het systeem over op handmatige bediening. Het contro­lelampje A zal uitgaan.
Page 53
49
C O M F O R T
2a-2b. Temperatuurregeling Handmatige werking
F Druk op een van de toetsen,
maar niet op 2a en 2b van de temperatuurregeling. De con­trolelampjes A van de toetsen “AUTO” zullen doven.
Het is mogelijk één of meer functies van de airconditioning handmatig in
F Draai aan de knop 2a om de
temperatuur aan bestuurders­zijde in te stellen en aan knop 2b voor de instelling aan passa­gierszijde: rechtsom om de tem­peratuur te verhogen en linksom om deze te verlagen.
De gewenste temperatuur wordt weergegeven.
De op het display weergegeven waarde heeft betrekking op een be­paald comfortniveau en niet op een temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit (afhankelijk van de in­stelling van het display).
Instelling op een waarde van on- geveer 21 biedt een optimaal com­fort. Desgewenst kunt u een andere waarde instellen, die gebruikelijk tussen 18 en 24 ligt.
Als de temperatuur in de auto vlak na het instappen veel lager of hoger is dan de ingestelde waarde, heeft het geen zin de ingestelde waarde te wijzigen om sneller het gewenste comfort te bereiken.
De automatische airconditioning zal op volle kracht gaan werken om het temperatuurverschil zo snel moge­lijk te overbruggen.
te stellen, terwijl de overige functies automatisch worden geregeld.
In de handbediende stand kunnen onaangename verschijnselen optre­den (temperatuur, vocht, stank, be­slagen ruiten) en is het comfort niet optimaal.
Druk op de toetsen 1a en 1b om te­rug te keren naar de stand “AUTO”. De controlelampjes A gaan branden.
3a-3b. Luchtverdeling
F Druk op de
toets 3a om de luchtver­deling aan bestuurders­zijde te wijzi­gen.
F Druk op de toets 3b om de lucht-
verdeling aan passagierszijde te wijzigen.
De bijbehorende controlelampjes to­nen de gekozen stand van de lucht­verdeling:
- Voorruit en zijruiten vóór.
- Ventilatie vóór (centrale ventila
tieroosters, zijventilatieroosters en rooster voor de zachte lucht­stroom (indien open)) en achter.
- Voetenruimte voor en achter.
Het is niet mogelijk om gelijktijdig de luchtverdeling naar de voorruit en de zijruiten en de ventilatie voor en achter weer te geven.
-
Page 54
50
3 3
C O M F O R T
5. Aanjagersnelheid
F Druk op de toets om de
aanjagersnelheid te re­gelen:
- om de aanjagersnel
De aanjagersnelheid wordt weerge­geven op het display: hoe hoger de snelheid, hoe meer ventilatorschoe­pen zichtbaar zijn.
De airconditioning wordt uitge­schakeld (OFF) als de aanjager­snelheid op het minimumniveau wordt ingesteld.
Zorg altijd voor voldoende ventila­tie om het beslaan van de ruiten te voorkomen.
6. Airconditioning
tioning te laten werken. F Druk op toets 6. Het controle-
lampje gaat branden.
Voor een doeltreffende werking van de airconditioning moeten alle ruiten gesloten zijn.
heid te verhogen,
- om de aanjagersnel heid te verlagen.
De airconditioning werkt alleen bij draaiende motor. De aanjager (regeling aan­jagersnelheid) moet geac­tiveerd zijn om de aircondi-
7. Recirculeren interieurlucht ­aanvoer van buitenlucht
Door middel van deze functie kan de toevoer van buitenlucht bij stank-
-
Luchttoevoer in automa-
-
tische stand
Deze stand wordt stan­daard ingeschakeld in de stand van de automati­sche comfortregeling.
De automatische stand maakt ge­bruik van een sensor voor de lucht­kwaliteit. Deze analyseert de lucht en sluit de luchttoevoer af als vervui­lende stoffen worden herkend. In dat geval wordt automatisch de luchtre­circulatie geactiveerd.
Deze functie kan geen onaange­naam ruikende lucht herkennen en daarmee niet voorkomen dat deze het interieur binnenkomt. Deze func­tie is uitgeschakeld als de buiten­temperatuur lager is dan +5°C om het beslaan van de ruiten te voorko­men.
en stofoverlast worden afgesloten.
Luchttoevoer afsluiten
F Druk op de toets 7 om
de buitenluchttoevoer af te sluiten.
Met deze stand kan de bestuurder op elk moment voorkomen dat stank of uitlaatgas het interieur kan bin­nendringen, zonder dat dit conse­quenties heeft voor de overige in­stellingen.
Zet deze functie zo snel mogelijk weer uit zodra de omstandigheden dit toelaten, om de lucht in het interi­eur te verversen en om te voorko­men dat de ruiten beslaan.
Aanvoer van buitenlucht
F Druk één keer op de
toets 7 om de aanvoer van buitenlucht te her­stellen.
Page 55
51
C O M F O R T
8. Achterruitverwarming
De achterruitverwarming werkt onafhankelijk van de airconditioning.
F Druk bij draaiende motor op de
toets 8 om de achterruitverwar­ming en verwarming buitenspie­gels in te schakelen. Het contro­lelampje gaat branden.
Afhankelijk van de buitentemperatuur wordt de achterruit- en buitenspiegel­verwarming automatisch uitgescha­keld om onnodig stroomverbruik te voorkomen.
Druk opnieuw op de toets 8 of zet de motor af om de achterruit- en buiten­spiegelverwarming uit te schakelen.
In dat geval wordt deze opnieuw in­geschakeld als de motor binnen een minuut weer wordt gestart.
Schakel, zodra de omstandigheden het toelaten, de achterruit- en bui­tenspiegelverwarming uit om onno­dig stroomverbruik en dus brand­stofverbruik te voorkomen.
9. Ontdooiing - ontwaseming voor
In sommige gevallen (bijv. regen, veel inzit­tenden, vorst) is het pro­gramma "AUTO" niet toereikend om de ruiten condens- en ijsvrij te houden.
F Druk op de toets 9 om de ruiten
snel te ontwasemen. Het contro­lelampje gaat branden.
Het systeem regelt de temperatuur, de aanjagersnelheid en de luchttoe­voer. Het stuurt de luchtstroom naar de voorruit en de zijruiten vóór.
Door de handmatige bediening te gebruiken wordt de functie “Ontwasemen” uitgeschakeld. Zet deze functie zo snel mogelijk weer uit zodra de omstandigheden dit toelaten, om de lucht in het interieur te verversen en om te voorkomen dat de ruiten beslaan.
Druk op een van de toetsen 1a en
1b om terug te keren naar de stand “AUTO”.
Na het starten bij koude motor bereikt de aanjager pas na enige tijd zijn maximale snelheid, om te voorkomen dat er een te grote hoeveelheid koude lucht wordt aangevoerd.
Het heeft geen zin om de inge­stelde temperatuur te veranderen als de auto langere tijd stil heeft gestaan en de temperatuur in het interieur sterk afwijkt (kouder of warmer) van wat als comforta­bel wordt ervaren. Het systeem werkt automatisch met de maxi­male capaciteit om het tempera­tuurverschil zo snel mogelijk op te heffen.
Condenswater van de aircondi­tioning wordt langs de onderzijde van de auto afgevoerd. Daardoor kan er een waterplasje onder de auto ontstaan.
Ook in koude seizoenen is het gebruik van de airconditioning nuttig. Het systeem onttrekt vocht aan de lucht en voorkomt daar­mee het beslaan van de ruiten. Rijd niet te lang zonder de aircon­ditioning te gebruiken.
Page 56
52
3 3
C O M F O R T
PROGRAMMEERBARE VERWARMING*
9. Signalering systeem
programmeerbare verwarming.
● Led aan: actief.
● Led gedoofd: niet actief.
De programmeerbare verwarming zorgt voor de voorverwarming van het koelcircuit, zodat de motor al bij het starten een optimale bedrijfs­temperatuur heeft.
De programmeerbare verwarming kan direct ingeschakeld worden of met een tijdschakeling, dankzij de programmeerfunctie.
Wanneer de motor stationair draait of bij stilstaande auto, kunt
u een scherpe uittoon horen en
kan enige onaangenaam ruiken­de rook vrijkomen.
*
Afhankelijk van het land van bestemming.
Digitale programmeerfunctie
De programmeerfunctie van het ver­warmingssysteem bevindt zich links op het dashboard.
1. Resterende werkingstijd.
2. Insteltoets voor later tijdstip
(weergave van de tijd).
3. Programmaselectietoets.
4. Weergave van het gekozen
programmanummer.
5. Toets voor het direct
inschakelen van de verwarming.
6. Tijdsignalering.
7. Insteltoets voor vroeger tijdstip
(weergave van de tijd).
8. Signalering verwarmingsmodus
Tijd instellen
F Houd de toets 3 ingedrukt en
druk op de toets 2 of 7. Laat de toets 3 los: de tijd wordt weerge­geven en symbool 6 knippert.
F Zet de tijd vooruit met de regel-
toets 2, achteruit met de regeltoets 7, totdat de juiste tijd is ingesteld.
Houd de toetsen ingedrukt om snel­ler door de tijd te scrollen.
Page 57
53
C O M F O R T
De werkingsduur instellen
F Druk op de toets 3 en houd deze
ingedrukt; druk tegelijkertijd op de toets 2 of 7. Laat de toets 3 los. De tijd en symbool 6 wor­den knipperend weergegeven.
F Druk nog een keer op de toets
3 en houd deze ingedrukt. Druk tegelijkertijd op de toets 2 of
7. Laat de toets 3 los.
F De geprogrammeerde werkings-
duur wordt weergegeven en het symbool 8 knippert.
F Stel met de toets 2 of 7 de wer-
kingsduur in.
F Leg de instelling vast in het ge-
heugen door op de toets 3 te drukken of wacht tot de weer­gave verdwijnt.
De resterende werkingsduur wijzigen
Wanneer de verwarming aan staat, kunt u met behulp van de toets 2 of 7 de resterende werkingstijd 10 tot 30 minuten wijzigen.
Direct inschakelen
F Druk op de toets 5. Signalering 8 wordt op het scherm
weergegeven evenals de reste­rende werkingsduur. Deze kan wor­den ingesteld. De maximale duur is 30 minuten.
De signalering 8 gaat branden en blijft tijdens de gehele werking bran­den. De werkingsduur verdwijnt na 10 seconden.
Programmeren van de inschakeltijd
De inschakeltijd van de verwarming kan tussen 1 minuut en 24 uur van te voren worden geprogrammeerd.
Hoewel u drie verschillende inscha­keltijden kunt opslaan in het geheu­gen, kunt u maar één inschakeling activeren.
Fabrieksinstellingen A:
● Inschakeltijd
● Inschakeltijd
● Inschakeltijd
De nieuwe instellingen vervangen de fabrieksinstellingen. De gepro­grammeerde tijden blijven in het ge­heugen staan tot de volgende wijzi­ging.
F Druk een aantal keren op de
toets 3 tot de te activeren in­schakeltijd wordt weergege­ven. Druk vervolgens binnen 10 seconden op de toetsen 2 of 7, totdat de gewenste inschakel­tijd verschijnt.
Zet, voordat u de verwarming pro­grammeert, de klok op tijd.
1: 6 uur.
2: 16 uur.
3: 22 uur.
Page 58
54
3 3
C O M F O R T
Kiezen en activeren van
Een programma uitschakelen Tijdweergave de inschakeltijd van de verwarming
F Druk een aantal keren op de
toets 3 tot het programmanum­mer dat overeenkomt met de ge­wenste inschakeltijd verschijnt. De gekozen voorkeuzetijd wordt na 10 seconden automatisch geactiveerd zonder dat u daar­voor op een andere toets hoeft te drukken.
Ter controle dat de modus actief is, knipperen de symbolen 4 en 8 tot de verwarming aangaat.
Wanneer de verwarming is inge­schakeld, brandt lampje 9 op het dashboard en licht het scherm van de programmeerunit op.
F Druk kort op de toets 3: de in-
schakeltijd verdwijnt van het scherm.
Het loskoppelen van de accu heeft
als gevolg dat de fabrieksinstellin-
gen worden teruggezet.
De verwarming uitschakelen
F Druk op de toets 5.
De signalering 8 en het display gaan
uit.
Wanneer u tijdens een programma op de toets 2 of 7 drukt, wordt de inschakeltijd van de verwarming op het scherm getoond. Met een twee­de druk op een van deze toetsen wordt de tijd weergegeven.
Wanneer u buiten een programma om op de toets 2 of 7 drukt, wordt de tijd op het scherm getoond.
Wanneer de verwarming aanstaat, is er geen tijdweergave maar wordt de nog resterende werkingstijd weer­gegeven.
● De voorkeuzetijd voor het in
schakelen kan volgens de bo­venstaande instructies worden aangepast of gewist.
● Wanneer de accu is losgekop
peld geweest, moet de program­meerunit gereïnitialiseerd worden (uren, minuten enz.).
● De programmeerbare verwar
ming kunt u in de werkplaats la­ten aanpassen, zodat deze ook gebruikt kan worden om het inte­rieur van te voren op te warmen.
-
-
-
Page 59
55
C O M F O R T
Gebruiksvoorzorgen:
De bewegingsmelder van het interi­euralarm kan verstoord worden door de luchtstroom van de program­meerbare verwarming, als deze in werking is.
Om het ongewenst afgaan van het alarm tijdens de werking van de pro­grammeerbare verwarming te voor­komen, wordt aangeraden de interi­eurbeveiliging uit te schakelen.
Zet de programmeerbare ver­warming altijd uit als u brandstof tankt, om brand- of explosiege­vaaruit te sluiten.
Om verstikkingsgevaar uit te slui­ten, mag de extra verwarming niet gebruikt worden in een ge­sloten ruimte, zoals een garage of werkplaats, die niet voorzien is van een afzuiginstallatie voor uitlaatgassen, ook niet voor korte duur.
Om brandgevaar uit te sluiten, mag u de auto niet op lichtont­vlambare materialen, zoals droog gras, dorre bladerenen papier parkeren.
De programmeerbare verwarming wordt gevoed met de in de brand­stoftankaanwezige brandstof. Controleer voor het gebruik of de in de brandstoftank aanwezige brandstof toereikend is.Wij raden u het gebruik van de program­meerfunctie voor de verwarming sterk af als de brandstofvoorraad het reserveniveau heeft bereikt.
Page 60
56
3 3
C O M F O R T
VOORSTOELEN
De zitting, de rugleuning en de hoofdsteun van de stoel kunnen versteld wor­den, om een zo comfortabel mogelijke rijpositie te verkrijgen.
Rijd, in verband met uw eigen vei­ligheid, niet met verwijderde hoofd­steunen; zorg dat deze geplaatst en correct afgesteld zijn.
MET DE HAND TE BEDIENEN FUNCTIES
1. Hoofdsteun in hoogte verstel­len en kantelen
Trek de hoofdsteun omhoog om
deze hoger te stellen. Om de hoofdsteun lager te zetten
drukt u op de ontgrendeling A en duwt u de hoofdsteun omlaag. Het instelling is correct wanneer de bo­venkant van de hoofdsteun op de­zelfde hoogte zit als de bovenkant van uw hoofd. De hoofdsteunen zijn ook kantelbaar.
Druk op de ontgrendeling A en
trek de hoofdsteun omhoog om deze in zijn geheel te verwijde­ren. Het verstellen van de rug­leuning kan noodzakelijk zijn.
2. Kantelen van de rugleuning
Zet met de daarvoor bestemde
bediening de rugleuning in de gewenste hellingshoek.
3. Instellen van de zithoogte
Beweeg de hendel net zo lang
omhoog of omlaag tot de ge­wenste instelling is bereikt.
4. Verstellen van de stoel in leng­terichting
Licht de bedieningsstang op en schuif de stoel in de gewenste stand.
5. Lendensteun verstellen
Zet met de daarvoor bestemde
bediening de lendensteun in de gewenste positie.
6. Bediening stoelverwarming
De stoelverwarming werkt alleen
als de motor draait.
Page 61
57
C O M F O R T
VOORSTOELEN
ELEKTRISCH VERSTELLEN
Zet, om de stoelen elektrisch te verstellen, het contact aan of start de motor als de eco-modus is ingeschakeld.
De stoel kan ook terwijl het contact is afgezet na het openen van een van de voorportieren gedurende enige tijd versteld worden.
1.
Zitting in hoogte verstellen, kante­len en in lengterichting verstellen
F
Licht de schakelaar aan de voorzij-
de op of druk deze neer om het zit­gedeelte van de stoel te kantelen.
F Licht de schakelaar aan de
achterzijde op of druk deze neer om het zitgedeelte te ver­hogen of te verlagen.
F Beweeg de schakelaar naar
voren of naar achteren om de stoel naar voren of naar achte­ren te bewegen.
2. Kantelen van de rugleuning Beweeg de schakelaar naar vo
ren of naar achteren om de hel­lingshoek van de rugleuning in te stellen.
3. Bovenste gedeelte van de rug­leuning kantelen
Beweeg de schakelaar naar vo
ren of naar achteren om de hel­lingshoek van het bovenste ge­deelte van de rugleuning in te stellen.
4. Lendensteun verstellen Dit systeem biedt de mogelijk
heid om onafhankelijk van elkaar de hoogte en de diepte van de lendensteun in te stellen.
Bedien de schakelaar: F Naar voren of naar achteren
voor meer of minder steun in de lendenen.
F Omhoog of omlaag om de druk-
zone van de lendensteun om­hoog of omlaag te bewegen.
Bediening stoelverwarming
Bij draaiende motor zijn de voor­stoelen apart regelbaar.
F
Met de corresponderende draaiknop aan de buitenzijde van beide voor­stoelen kan de stoelverwarming inge­schakeld worden en kan een verwar-
-
-
mingsstand worden geselecteerd:
0: Uit. 1: Laag. 2: Gemiddeld. 3: Hoog.
-
Page 62
58
3 3
C O M F O R T
Hoofdsteun in hoogte verstellen
Massagefunctie en kantelen bij stoelen met elektrische verstelling
Deze functie zorgt voor een massa-
ge ter hoogte van de lendenen van F Trek het gedeelte C naar buiten
of duw het in om de hoofdsteun te kantelen tot aan de gewenste positie.
F Trek de hoofdsteun omhoog om
deze hoger te stellen.
F Om de hoofdsteun lager te zet-
ten drukt u op de ontgrendeling D en duwt u de hoofdsteun om­laag.
F Druk op de ontgrendeling D en
trek de hoofdsteun omhoog om deze in zijn geheel te verwijde­ren.
de bestuurder. De functie werkt al-
leen bij draaiende motor.
F Druk op de knop A.
Het controlelampje gaat branden en
de massagefunctie wordt voor een
tijdsduur van 1 uur ingeschakeld.
Gedurende deze tijdsduur wordt de
massage in cycli van 6 minuten uit-
gevoerd (4 minuten massage worden
gevolgd door 2 minuten rust). Het sy-
steem voert in totaal 10 cycli uit.
Na 1 uur wordt de functie uitgescha-
keld. Het controlelampje gaat uit.
Uitschakelen
U kunt de massagefunctie op elk ge-
wenst moment uitschakelen door op
de knop A te drukken.
In-/uitstapfunctie
De instapfunctie vergemakkelijkt het in- en uitstappen.
Zo schuift de stoel automatisch naar achteren bij het afzetten van het contact of bij het openen van het bestuurdersportier; de stoel blijft in deze stand staan tot u weer instapt.
Bij aanzetten van het contact schuift de stoel weer naar voren in de ge­programmeerde stand.
Zorg ervoor dat het verplaatsen van de stoel niet gehinderd wordt door voorwerpen of personen.
Deze functie is standaard uitgescha­keld. U kunt deze functie activeren of uitschakelen via het “Hoofdmenu” van het display van het instru­mentenpaneel. Selecteer hiervoor “Parameters auto / Comfort / In-/uit­stappen bestuurder”.
Page 63
59
C O M F O R T
Opslaan van zitposities in het geheugen
Dit systeem slaat de instellingen van de bestuurdersstoel, de buitenspie­gels en de airconditioning op. U kunt twee standen opslaan met de toet­sen aan de zijkant van de bestuur­dersstoel.
Opslaan van een zitpositie
Met de toetsen M / 1 / 2
F Zet het contact aan.
F Zet uw stoel en de buitenspie-
gels in de gewenste stand.
F Druk op de toets M en vervol-
gens binnen vier seconden op de toets 1 of 2.
Een geluidssignaal geeft aan dat
de zitpositie is opgeslagen.
Het opslaan van een andere stand
annuleert de vorige in het geheugen
opgeslagen stand.
Voor uw veiligheid: probeer niet een stand op te slaan tijdens het rijden.
Oproepen van een opgeslagen
zitpositie
Contact aan of draaiende motor
F Druk kort op de toets 1 of 2 om
de desbetreffende zitpositie op te roepen.
Een geluidssignaal geeft aan dat de
opgeslagen zitpositie is ingenomen.
Als bij aangezet contact een opge-
slagen stand een aantal keer achter
elkaar is opgeroepen, zal om het
ontladen van de accu te voorkomen
de functie worden uitgeschakeld tot-
dat de motor wordt gestart.
HOOFDSTEUNEN ACHTER
De hoofdsteunen achter zijn verwij­derbaar en kunnen in twee standen worden gezet:
- omhoog, om ze te gebruiken.
-
omlaag, als ze niet worden gebruikt.
Trek aan de hoofdsteun om hem omhoog te zetten.
Druk op de blokkeerpal en duw de hoofdsteun vervolgens omlaag om hem omlaag te zetten.
U kunt de hoofdsteun verwijderen door hem omhoog te zetten, op de blokkeerpal te drukken en de hoofd­steun omhoog te trekken.
Steek om de hoofdsteun te plaatsen de pennen recht in de openingen.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.
Page 64
60
3 3
C O M F O R T
ACHTERBANK
U kunt het linkerdeel (2/3) en/of het rechterdeel (1/3) van de achterbank neerklappen om de bagageruimte te vergroten.
Verwijderen van de zitting
F Schuif de voorstoel aan de des-
betreffende zijde indien nodig naar voren.
F Til de voorzijde van de zitting
1 omhoog.
F Kantel de zitting 1 volledig tegen
de rugleuning van de voorstoel.
F Verwijder de zitting 1 uit de be-
vestigingen door de zitting om­hoog te trekken.
Terugplaatsen van de zitting
F Plaats de zitting 1 in verticale
richting in de bevestigingen.
F Klap de zitting 1 omlaag.
F Druk de zitting vast.
Neerklappen van de
achterbank
Kantel om beschadiging van de ach-
terbank te voorkomen altijd eerst
de zitting naar voren voordat u de
rugleuning neerklapt:
F schuif de voorstoel indien nodig
naar voren,
F til de voorzijde van de zitting
1 omhoog,
F kantel de zitting 1 volledig tegen
de rugleuning van de voorstoel,
F controleer of de veiligheidsgor-
del langs de rand van de rugleu­ning loopt,
F zet de hoofdsteunen in de laag-
ste stand of verwijder deze zo nodig,
F trek de hendel 3 naar voren om
de rugleuning 2 te ontgrendelen, F klap de rugleuning 2 neer. De zitting 1 kan worden verwijderd
voor extra laadruimte.
Terugplaatsen van de achterbank
Bij het terugplaatsen van de achter­bank:
F zet de rugleuning 2 rechtop en
vergrendel deze,
F klap de zitting 1 terug, F
zet de hoofdsteunen weer in de hoogste stand of plaats deze terug.
Let erop dat bij het terugplaatsen van de achterbank de veiligheids­gordels niet klem komen te zitten en dat de gesphouders op de juiste plek komen te zitten.
De rode controlemarkering van de bediening 3 mag niet meer zichtbaar zijn, anders moet u de rugleuning zo ver mogelijk naar achteren duwen.
Page 65
61
C O M F O R T
SPIEGELS
Buitenspiegels
De verstelbare buitenspiegels zor­gen voor het benodigde zicht naar achteren bij een inhaalmanoeuvre of het parkeren van de auto. De bui­tenspiegels kunnen ook worden in­geklapt.
Verstellen
Zet het contact aan: F zet de knop A naar links of rechts
om de desbetreffende spiegel te selecteren,
F duw de knop B in de vier richtin-
gen om de spiegel af te stellen,
F zet de knop A weer in het mid-
den.
De weergegeven objecten in de buitenspiegels lijken verder af dan ze in werkelijkheid zijn.
Hiermee moet rekening worden ge­houden om de afstand ten opzichte van achteropkomend verkeer goed in te schatten.
Het ontdooien/ontwasemen van de buitenspiegels is gekoppeld aan die van de achterruitverwarming.
Inklappen
F
van buitenaf: vergrendel de auto met
de afstandsbediening of de sleutel. F vanuit het interieur: trek bij aan-
gezet contact de schakelaar A
naar achteren. Als de buitenspiegels zijn ingeklapt
met behulp van de schakelaar A, wor- den ze niet automatisch uitgeklapt als de auto wordt ontgrendeld. Trek nog­maals de schakelaar A naar achteren om de buitenspiegels uit te klappen.
Uitklappen
F
van buitenaf: ontgrendel de auto met
de afstandsbediening of de sleutel. F vanuit het interieur: trek bij aan-
gezet contact de schakelaar A
naar achteren. Als de spiegels handmatig van positie
zijn veranderd, kunt u door de schake­laar A ingedrukt te houden de automa- tische bediening weer inschakelen.
Het automatisch in- en uitklappen van de buitenspiegels kan worden gedeactiveerd door het CITROËN­netwerk.
Automatisch kantelen buitenspiegels bij het achteruitrijden
De buitenspiegels kunnen bij het achteruit inparkeren naar de grond worden gericht.
Programmeren
F Schakel bij draaiende motor de
achteruitversnelling in.
F Selecteer en verstel achtereen-
volgens de linker en rechter bui­tenspiegel.
De ingestelde standen worden di­rect opgeslagen.
Inschakelen
F Schakel bij draaiende motor de
achteruitversnelling in.
F Beweeg de schakelaar A naar
rechts of links om de desbetref­fende buitenspiegel te selecteren.
De geselecteerde buitenspiegel wordt in de geprogrammeerde stand gericht.
Uitschakelen
F
Haal de versnellingsbak uit de achter­uitversnelling en wacht 20 seconden.
of F Zet de schakelaar A in de mid-
delste stand.
Het buitenspiegelglas keert terug naar de oorspronkelijke stand. De buitenspiegelhuis keert eveneens terug naar de oorspronkelijke stand:
- zodra sneller wordt gereden dan 10 km/h,
- als de motor wordt afgezet.
Page 66
62
3 3
C O M F O R T
Binnenspiegel
Elektrochrome binnen- en buitenspiegels
Verstelbare spiegel voor het zicht recht achter de auto.
Handmatige binnenspiegel
De binnenspiegel is voorzien van een nachtstand (antiverblinding).
Verstellen
F Stel de spiegel af als deze in de
dagstand staat.
Dag-/nachtstand
F Trek aan het hendeltje om de spie-
gel in de nachtstand te zetten.
F Duw het hendeltje naar voren
om de spiegel terug te zetten in de dagstand.
Stel de spiegels om veiligheidsrede­nen zo af, dat de dode hoek mini­maal is.
De spiegel gaat geleidelijk en au­tomatisch over van de dag- in de nachtstand.
Om verblinding te voorkomen, wor­den de spiegels automatisch don­ker, afhankelijk van de hoeveelheid licht die vanaf de achterzijde van de auto op de spiegels valt.
Zodra de hoeveelheid licht (bijvoor­beeld verlichting van achteropko­mend verkeer, zonneschijn...) ver­mindert, wordt het spiegelbeeld weer helder voor een optimaal zicht.
Aan
F Zet het contact aan en druk op
de schakelaar 1.
Het controlelampje 2 gaat branden en de binnenspiegel werkt automa­tisch.
Uit
F Druk op de schakelaar 1. Het controlelampje 2 gaat uit en de
spiegel blijft in de dagstand staan. Zodra de achteruit wordt ingescha-
keld, worden de binnen- en buiten­spiegels in de dagstand gezet voor een maximaal zicht naar achteren.
Page 67
63
C O M F O R T
STUURWIELVERSTELLING
Het stuurwiel kan in hoogte en diep­te worden versteld voor een optima­le zithouding van de bestuurder.
Verstellen
F Verstel eerst de bestuurdersstoel
in een voor u optimale stand.
F Zorg dat de auto stilstaat en
trek aan de hendel A om het stuurwiel te ontgrendelen.
F Verstel het stuurwiel in hoogte
en diepte.
F Druk de hendel goed vast om
het stuurwiel te vergrendelen.
Wanneer u na de vergrendeling ste­vig op het stuur drukt, kunt u een zachte klik waarnemen.
Voer deze handelingen om veilig­heidsredenen uitsluitend uit bij stil­staande auto.
Page 68
64
4 4
T O E G A N G T O T D E A U T O
SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING
U kunt om de auto te ontgrendelen of vergrendelen de centrale vergren­deling bedienen met de sleutel in het portierslot of met de afstandsbedie­ning. De sleutel met afstandsbedie­ning dient tevens voor de lokalisatie, de follow me home-verlichting en het starten van de auto en maakt deel uit van de diefstalbeveiliging.
Openen van de auto
Uitklappen van de sleutel
F Druk op de knop A om de sleutel
uit te klappen.
Ontgrendelen met de afstandsbediening
F Druk op het geopende
hangslot om de auto te ontgrendelen.
Ontgrendelen met de sleutel
F Draai de sleutel linksom in het
slot van het bestuurdersportier om de auto te ontgrendelen.
Het ontgrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 se­conden snel knipperen van de rich­tingaanwijzers en het branden van de plafonnier (als deze functie geac­tiveerd is).
Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering van de auto, de buitenspiegels uitgeklapt.
Selectieve ontgrendeling met de afstandsbediening
F Druk één keer op het ge-
opende hangslot om al­leen het bestuurderspor­tier te ontgrendelen.
F Druk nogmaals op het geopende
hangslot om de overige portie­ren en de achterklep te ontgren­delen.
Het ontgrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 se­conden snel knipperen van de rich­tingaanwijzers en het gaan branden van de interieurverlichting.
Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering, bij de eerste ontgren­deling de buitenspiegels uitgeklapt.
Het volledig of selectief ontgrende­len kan worden ingesteld met be-
hulp van het conguratiemenu van
het display van het instrumentenpa­neel (zie hoofdstuk "Besturen").
Standaard is de volledige ontgren­deling geactiveerd.
Selectieve ontgrendeling met de sleutel is niet mogelijk.
Elektrisch bediende achterklep
F Met een druk op de schake-
laar B wordt de achterklep automatisch geopend.
Page 69
65
T O E G A N G T O T D E A U T O
Sluiten van de auto
Normale vergrendeling met de afstandsbediening
F Druk op het gesloten
hangslot om de auto te vergrendelen.
F Druk langer dan 2 seconden op
het gesloten hangslot om ook de ruiten en het open dak automa­tisch te sluiten.
Normale vergrendeling met de sleutel
F Draai de sleutel rechtsom in het
slot van het bestuurdersportier om de auto te vergrendelen.
Het vergrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden branden van de richtingaanwijzers en het doven van de interieurverlichting.
Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering van de auto, de buitenspiegels ingeklapt.
Als een van de portieren, de ach­terruit of de achterklep geopend is, werkt de centrale vergrendeling niet.
Als de auto is vergrendeld en per ongeluk wordt ontgrendeld zonder dat binnen 30 seconden een van de portieren wordt geopend, wordt de auto automatisch weer vergrendeld.
Bij stilstaande auto en afgezette mo­tor wordt de vergrendeling bevestigd door het knipperen van het contro­lelampje van de schakelaar van de vergrendeling in het interieur.
Het in- en uitklappen van de buiten­spiegels met de afstandsbediening kan worden uitgeschakeld door het CITROËN-netwerk.
Supervergrendeling met de afstandsbediening
F Druk op het gesloten
hangslot om de auto volledig te vergrende­len of druk langer dan 2 seconden op het ge­sloten hangslot om ook de ruiten en het open dak te sluiten.
F Druk binnen 5 seconden nog-
maals op het gesloten hangslot om de supervergrendeling van de auto in te schakelen.
Supervergrendeling met de sleutel
F Draai de sleutel rechtsom in het
slot van het bestuurdersportier om de auto volledig te vergren­delen en houd de sleutel langer dan 2 seconden in deze stand om ook de ruiten te sluiten.
F Draai binnen 5 seconden de
sleutel nogmaals rechtsom om de supervergrendeling van de auto in te schakelen.
De supervergrendeling wordt beves­tigd door het gedurende ongeveer 2 seconden branden van de rich­tingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden de buitenspie­gels ingeklapt (afhankelijk van de uitvoering).
De supervergrendeling blokkeert het van buitenaf en van binnenuit openen van de portieren.
Als de supervergrendeling is ingescha­keld, is ook de vergrendelingsschake­laar in het interieur buiten werking.
Als de auto stilstaat en de motor is afge­zet, is aan het knipperen van het contro­lelampje in de schakelaar van de centrale vergrendeling op het dashboard te zien dat de auto vergrendeld is.
Als een portier of de achterklep niet goed gesloten is, zal de cen­trale vergrendeling niet werken.
Schakel daarom nooit de supervergrende­ling in als er zich iemand in de auto bevindt.
Page 70
66
4 4
T O E G A N G T O T D E A U T O
Inklappen van de sleutel
F Druk op de knop A om de sleutel
in te klappen.
Follow me home-verlichting
Het indrukken van de toets B activeert de follow me home-verlichting (inscha­kelen van het parkeerlicht, het dimlicht en de kente-
kenplaatverlichting). Door de toets een tweede keer in
te drukken terwijl de verlichting nog brandt, wordt de follow me home­verlichting weer uitgeschakeld.
De tijdsduur van de follow me home-verlichting kan via het menu "Verlichting" van het "Hoofdmenu" van het display van het instrumen­tenpaneel worden gewijzigd.
Lokaliseren van de auto
F Druk op het gesloten hangslot
om uw eerder vergrendelde auto te lokaliseren op een parkeer­plaats.
De binnenverlichting gaat branden en de richtingaanwijzers knipperen gedurende enkele seconden.
De auto blijft vergrendeld.
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
In de sleutel is een chip aangebracht die over een specieke code be­schikt. Om te kunnen starten, moet bij het aanzetten van het contact de code van de sleutel worden herkend door de startblokkering.
Deze elektronische startblokkering blokkeert het motormanagementsys­teem zodra het contact wordt afge­zet en voorkomt zo het starten van de motor bij een inbraak.
Bij een storing in het systeem wordt u ge­waarschuwd door dit
verklikkerlampje in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctio­nele display.
De auto kan dan niet gestart wor­den. Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk.
Page 71
67
T O E G A N G T O T D E A U T O
CONTACTSLOT
1. "S": Stuurslot
Beweeg, voor het ontgrendelen van de stuur­inrichting, het stuurwiel iets en draai tegelijker­tijd de sleutel om, zonder kracht te zetten.
2. "M": Contactstand
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto moeten de oranje en rode waarschuwingslampjes gedurende korte tijd branden.
3. "D": Starten
Laat de sleutel los zodra de motor aanslaat.
Zet wanneer de motor bij de eerste poging niet aanslaat het contact af en probeer het na 10 seconden op­nieuw.
Stuurslot
1. "S": Draai aan het stuurwiel, na het
verwijderen van de sleutel uit het con­tactslot, totdat de stuurinrichting wordt vergrendeld. De sleutel kan alleen worden verwijderd in de stand S.
2. "M": Het contact staat aan en de stuurinrichting is ontgrendeld (terwijl u de sleutel in stand M draait, moet u eventueel het stuurwiel iets bewegen).
3. "D": Startstand. Bedien de startmotor niet bij draai-
ende motor.
Waarschuwing sleutel in contact
Als de sleutel nog in het contactslot zit, wordt u bij het openen van het bestuurdersportier gewaarschuwd door een geluidssignaal.
Laat de motor nooit draaien in een afgesloten of onvoldoende geven­tileerde ruimte.
Rijd altijd met draaiende motor, zo­dat de rem- en stuurbekrachtiging blijven werken.
Verwijder de sleutel nooit uit het contact voordat de auto volledig stilstaat.
Hang geen zware voorwerpen aan de sleutelhanger van de con­tactsleutel; dit kan het contactslot beschadigen en storingen veroor­zaken.
MOTOR AFZETTEN
Auto’s met turbocompressor
Laat de motor, alvorens deze af te zetten, altijd enkele seconden stati­onair draaien om het toerental van de turbocompressor te laten terug­vallen tot de normale waarde.
Geef niet nog even gas tijdens het af­zetten van de motor. Dat kan ernstige schade aan de turbocompressor(en) veroorzaken.
Page 72
68
4 4
T O E G A N G T O T D E A U T O
Storing
Na het losnemen en weer aanslui­ten van de accukabels, het ver­vangen van de batterij van de af­standsbediening of een storing in de afstandsbediening kan de auto niet meer met de afstandsbediening ontgrendeld, vergrendeld en geloka­liseerd worden.
F Ontgrendel of vergrendel de auto
eerst met de sleutel in het slot.
F Synchroniseer vervolgens de af-
standsbediening.
Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk als de storing niet is verholpen.
Synchroniseren
F Zet het contact af. F Zet de sleutel in de stand 2
(Contact).
F Druk zo snel mogelijk geduren-
de enkele seconden, tot de auto vergrendeld is, op de vergren­delknop (gesloten hangslot) van de afstandsbediening.
F Zet het contact af en verwijder
de sleutel uit het contactslot.
De afstandsbediening werkt nu weer.
Batterij vervangen
Batterij ref.: CR0523/3 V. Deze batterij is in het CITROËN-net-
werk verkrijgbaar.
Als de batterij van de afstandsbediening leeg is, wordt u ge-
controlelampje, een geluidssignaal en een melding op het multifunctio­nele display.
F Wip het huis met een muntstuk
bij het oog los.
F Verwijder de lege batterij. F Schuif de nieuwe batterij in de
juiste richting op zijn plaats.
F Klik het huis vast. F Synchroniseer de afstandsbe-
diening.
waarschuwd door dit
Page 73
69
T O E G A N G T O T D E A U T O
Sleutels verloren
Ga met het kentekenbewijs van de auto en uw legitimatiebewijs naar het CITROËN-netwerk.
Het CITROËN-netwerk kan de spe­ciale code van de sleutel en de transponder opzoeken en voor nieu­we sleutels zorgen.
Afstandsbediening
De radiograsche afstandsbediening
is een systeem met een groot bereik. Het is raadzaam om niet met de knop van de afstandsbediening te spelen om te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden.
Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het be­reik en het zicht van uw auto. De afstandsbediening kan dan onbruik­baar worden en moet in dat geval opnieuw worden gesynchroniseerd.
De afstandsbediening kan niet func­tioneren als de sleutel in het contact­slot zit, zelfs als het contact uitstaat, behalve voor het synchroniseren.
Vergrendelen van de auto
Het rijden met vergrendelde portie­ren kan in geval van nood de toe­gang tot het interieur belemmeren.
Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen in de auto) de sleutel met afstandsbediening mee als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor korte duur.
Diefstalbeveiliging
Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering, dit kan tot storingen leiden.
Bij het aanschaffen van een gebruikte auto
Laat uw sleutels door het CITROËN­netwerk in het elektronische geheu­gen opslaan, zodat u er zeker van kunt zijn dat de in uw bezit zijnde sleutels de enige zijn waarmee de auto kan worden gestart.
Gooi de lege batterijen van de afstandsbediening niet weg: ze bevatten metalen die schadelijk zijn voor het milieu.
Lever lege batterijen in bij een spe­ciaal verzamelpunt.
Page 74
70
4 4
T O E G A N G T O T D E A U T O
ALARM
Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en diefstal. Het systeem bestaat uit een omtrek- en een in­terieurbeveiliging en is voorzien van een anti-inbraakfunctie.
Omtrekbeveiliging
Dit systeem houdt de opengaande carrosseriedelen van de auto in de gaten.
Het alarm gaat af als iemand probeert in te breken door een portier, de ach­terklep of de motorkap te forceren.
Interieurbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er bewegingen in het interieur worden waargenomen.
Het alarm gaat af als er een ruit wordt ingeslagen of als iets of ie­mand in de auto beweegt.
Schakel de interieurbeveiliging uit als u tijdens uw afwezigheid een ruit een stukje open wilt laten of als er een huisdier in de auto achterblijft.
Anti-inbraakfunctie
Dit systeem treedt in werking als ie­mand probeert het alarm te saboteren.
Het alarm gaat af als iemand pro­beert de kabels van de sirene, de bedieningseenheid of de accu door te knippen.
Breng geen wijzigingen aan het alarmsysteem aan, dit kan leiden tot storingen.
Vergrendelen van de auto met volledig ingeschakeld alarm
Inschakelen
F Zet het contact af en verlaat de
auto.
F Vergrendel de auto of schakel
de supervergrendeling in met de vergrendelknop van de afstands­bediening.
Het alarm is geactiveerd; het ver­klikkerlampje van de knop A zal één keer per seconde knipperen.
Uitschakelen
F Ontgrendel de auto met de ont-
grendelknop van de afstandsbe­diening.
Het alarm wordt uitgeschakeld; het verklikkerlampje van de knop A gaat uit.
Vergrendelen van de auto met alleen de omtrekbeveiliging
Uitschakelen van de interieurbeveiliging
F Zet het contact af. F Druk binnen 10 seconden op de
knop A tot het verklikkerlampje blijft branden.
F Verlaat de auto. F Vergrendel de auto of schakel
de supervergrendeling in met de vergrendelknop van de afstands­bediening.
Alleen de omtrekbeveiliging wordt ingeschakeld; het verklikkerlampje van de knop A zal één keer per se­conde knipperen.
De interieurbeveiliging wordt uit­sluitend uitgeschakeld als deze procedure wordt uitgevoerd na het afzetten van het contact.
Inschakelen van de interieurbeveiliging
F Ontgrendel de auto met de ont-
grendelknop van de afstandsbe­diening.
F Vergrendel de auto met de af-
standsbediening.
Het alarm wordt weer ingeschakeld met twee beveiligingsniveaus; het ver­klikkerlampje van de knop A gaat uit.
Page 75
71
T O E G A N G T O T D E A U T O
Activering
Als het alarm afgaat, treedt de si­rene in werking en knipperen de richtingaanwijzers ongeveer dertig seconden.
Nadat het alarm is gestopt, zijn de omtrek- en interieurbeveiliging weer actief.
Als het alarm 10 keer achter elkaar is afgegaan, wordt het bij de elfde keer uitgeschakeld.
Als het lampje van de knop A snel knippert, betekent dit dat het alarm tijdens uw afwezigheid is afgegaan. Het lampje stopt met knipperen als het contact wordt aangezet.
Om te voorkomen dat tijdens het wassen van uw auto het alarm af­gaat, is het raadzaam de auto in dat geval met de sleutel af te sluiten.
Schakel voordat u de accukabels losneemt het alarm uit om te voor­komen dat de sirene afgaat.
Storing afstandsbediening
F Ontgrendel de auto met de sleu-
tel in het slot van het bestuur­dersportier.
F Open het portier; het alarm gaat
af.
F Zet het contact aan; het alarm
stopt.
Vergrendelen van de auto zonder het alarm in te schakelen
F Vergrendel de auto of schakel
de supervergrendeling in met de sleutel in het slot van het be­stuurdersportier.
Storing
Als bij het aanzetten van het contact het verklikkerlampje van de knop A gedurende 10 seconden blijft bran­den, duidt dit op een storing in de verbinding met de sirene.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk.
Automatisch inschakelen*
Afhankelijk van de wetgeving in uw land is het volgende van toepassing:
- het alarm wordt 45 seconden na
dat de auto met behulp van de afstandsbediening is vergren­deld geactiveerd, ongeacht de toestand van de portieren en de achterklep.
- het alarm wordt 2 minuten nadat
het laatste portier of de achter­klep is gesloten, geactiveerd.
F Om het afgaan van het alarm
bij het openen van een portier of de achterklep te voorkomen, moet eerst op de ontgrendel­knop van de afstandsbedie­ning worden gedrukt.
-
* Volgens land van bestemming.
Page 76
72
4 4
T O E G A N G T O T D E A U T O
RUITBEDIENING
U kunt de ruiten handmatig of auto­matisch volledig openen en sluiten. De ruiten zijn voorzien van een anti­klemvoorziening en de elektrisch be­dienbare ruiten achter kunnen wor­den geblokkeerd voor de veiligheid van kinderen op de achterbank.
Eentraps ruitbediening
U hebt twee mogelijkheden:
-
handmatig
F Duw of trek de schakelaar tot
het zware punt. De ruit stopt zodra de schakelaar wordt los­gelaten.
automatisch
­F Duw of trek de schakelaar
voorbij het zware punt. Als u de schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de ruit volledig.
F Bedien de schakelaar opnieuw
om het openen of sluiten te stoppen.
1. Schakelaar ruitbediening bestuurderszijde.
2. Schakelaar ruitbediening passagierszijde.
3. Schakelaar ruitbediening rechts achter.
4. Schakelaar ruitbediening links achter.
5. Blokkeerschakelaar elektrisch bedienbare ruiten achter.
Na het afzetten van het contact kunnen de ruiten nog ongeveer 45 seconden worden bediend, ten­zij binnen deze 45 seconden een portier wordt geopend en de auto wordt vergrendeld.
Gebruik, wanneer een ruit niet met het bedieningspaneel van het be­stuurdersportier kan worden ge­opend of gesloten, het bedienings­paneel van het desbetreffende portier, en omgekeerd.
Antiklemvoorziening
Als de ruit sluit en tegen een obsta­kel stuit, stopt de ruit en gaat deze gedeeltelijk weer open.
Als de ruit bijvoorbeeld bij vorst niet wil sluiten, voer dan direct het volgende uit:
F druk op de schakelaar tot de
ruit volledig is geopend,
F trek vervolgens direct de scha-
kelaar omhoog tot de ruit volle­dig is gesloten,
F houd de schakelaar na het slui-
ten nog ongeveer 1 seconde vast.
Tijdens deze handelingen is de antiklemvoorziening uitgescha­keld.
Page 77
73
T O E G A N G T O T D E A U T O
Resetten
Als een ruit niet automatisch kan worden gesloten, moet de ruitbedie­ning worden gereset:
F trek de schakelaar omhoog tot
de ruit stopt met bewegen,
F laat de schakelaar los en trek
hem opnieuw omhoog totdat de ruit volledig is gesloten,
F houd de schakelaar na het slui-
ten nog ongeveer 1 seconde vast,
F druk op de schakelaar om de ruit
automatisch te openen,
F druk als de ruit volledig is ge-
opend nogmaals op de schake­laar en houd deze nog ongeveer 1 seconde vast.
Tijdens deze handelingen is de antiklemvoorziening uitgescha­keld.
Blokkeren van de ruitbediening en de portiergrepen achter
F Druk, voor de veiligheid van uw
kinderen, op de schakelaar 5 om de ruitbediening achter, onge­acht de stand van de ruiten, te blokkeren.
Als het lampje brandt, is de ruitbe­diening geblokkeerd.
Als het lampje uit is, is de ruitbedie­ning niet geblokkeerd.
Op het display van het instrumen­tenpaneel wordt een melding weer­gegeven als de blokkering van de ruitbediening in- of uitgeschakeld wordt.
Met deze schakelaar worden ook de binnenportiergrepen van de ach­terportieren geblokkeerd (zie het hoofdstuk "Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen - § Elektrische kinder­beveiliging").
Als het lampje een andere status heeft, wijst dit op een storing in de elektrische kinderbeveiliging. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk.
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor een korte periode, altijd de sleutel uit het contact.
Wanneer tijdens het bedienen van de ruit iets tussen de ruit en de spon­ning bekneld raakt, moet de ruit weer worden geopend. Druk daarvoor op de desbetreffende schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit aan passagierszijde bedient, moet deze ervan verzekerd zijn dat niets het correcte sluiten van de ruit ver­hindert.
De bestuurder moet ervan verze­kerd zijn dat de passagiers op de juiste manier gebruik maken van de elektrische ruitbediening.
Zorg ervoor dat kinderen zich tij­dens het bedienen van de ruit niet kunnen bezeren.
Page 78
74
4 4
T O E G A N G T O T D E A U T O
PORTIEREN
Van binnenuit
Handmatige centrale vergrendeling
Openen
Van buitenaf
Deze functie biedt de mogelijkheid de portieren en de achterklep van binnenuit handmatig en volledig te vergrendelen of te ontgrendelen.
F Trek aan de portiergreep van het
voorportier om het te openen; de auto wordt dan volledig ontgren­deld.
F Ontgrendel de auto met de af-
standsbediening of de sleutel en trek aan de portiergreep.
Als het selectief ontgrendelen is ge­activeerd en één keer op de ontgren­delknop van de afstandsbediening wordt gedrukt, kan alleen het be­stuurdersportier worden geopend.
F Trek aan de portiergreep van het
achterportier om het te openen; alleen het desbetreffende portier wordt ontgrendeld.
Als het selectief ontgrendelen is geactiveerd:
- met de portiergreep van het bestuurdersportier wordt alleen het bestuurdersportier ontgren­deld.
- met de overige portiergrepen worden de overige portieren en de achterklep ontgrendeld.
De portieren kunnen niet van bin­nenuit worden geopend als de su­pervergrendeling is ingeschakeld.
Vergrendelen
F Druk op de knop A om de auto te
vergrendelen.
Het rode lampje van de knop gaat branden. Het lampje knippert als alle opengaande delen zijn vergren­deld (bij stilstaande auto en afge­zette motor).
Als een van de portieren is ge­opend, werkt de centrale vergren­deling van binnenuit niet.
Page 79
75
T O E G A N G T O T D E A U T O
Ontgrendelen
F Druk nogmaals op de knop A om
de auto te ontgrendelen.
Het rode lampje van de knop gaat uit.
Als de auto van buitenaf is ver­grendeld of de supervergrendeling is ingeschakeld, knippert het rode lampje en is de knop A inactief.
F Gebruik in dat geval de af-
standsbediening of de sleutel om de auto te ontgrendelen.
Automatische centrale vergrendeling
Deze functie zorgt ervoor dat de portieren en de achterklep tijdens het rijden automatisch en volledig worden vergrendeld.
U kunt de functie desgewenst in­schakelen of uitschakelen.
Vergrendelen
Zodra sneller wordt gereden dan 10 km/h, worden de portieren en de achterklep automatisch vergren­deld.
De automatische centrale vergren­deling werkt niet als een van de por­tieren is geopend.
Als de achterklep is geopend, is de automatische centrale vergrende­ling van de portieren actief.
Ontgrendelen
F Druk als sneller wordt gereden
dan 10 km/h op de knop A om de portieren en de achterklep tij­delijk te ontgrendelen.
Inschakelen
F Druk langer dan 2 seconden op
de knop A.
Op het display van het instrumen­tenpaneel verschijnt een melding ter bevestiging, in combinatie met een geluidssignaal.
Uitschakelen
F Druk nogmaals langer dan
2 seconden op de knop A.
Op het display van het instrumen­tenpaneel verschijnt een melding ter bevestiging, in combinatie met een geluidssignaal.
Noodbediening
Functie die het mogelijk maakt om de portieren mechanisch te vergren­delen of te ontgrendelen bij een lege accu of in het geval van een storing in de centrale vergrendeling.
Vergrendelen van het bestuurdersportier
F Steek de sleutel in het slot en
draai deze rechtsom.
Ontgrendelen van het bestuurdersportier
F Steek de sleutel in het slot en
draai deze linksom.
Vergrendelen van de overige portieren
F Steek de sleutel in de slotplaat in
de zijkant van het portier en draai de sleutel een achtste omwen-
teling.
Ontgrendelen van de overige portieren
F Trek aan de portiergreep aan de
binnenzijde.
Page 80
76
4 4
T O E G A N G T O T D E A U T O
ACHTERKLEP (SEDAN)
Openen
Vergrendelen/ontgrendelen
Bij stilstaande auto kan dit met be­hulp van:
- De afstandsbediening.
- De sleutel in een portierslot.
- De schakelaar voor de centrale vergrendeling/ontgrendeling in het interieur.
Noodbediening
Hiermee kan bij een lege accu of een eventuele storing in de centrale vergrendeling de achterklep mecha­nisch ontgrendeld worden.
De achterklep wordt automatisch vergrendeld zodra de auto sneller rijdt dan circa 10 km/h, zelfs als de automatische vergrendeling uitge­schakeld is. De achterklep wordt weer ontgrendeld als een portier
F Druk de hendel 1 omhoog en til
de achterklep op.
wordt geopend of als u de toets van de centrale vergrendeling bedient (snelheid lager dan 10 km/h).
Ontgrendelen
F Klap de achterbank naar voren
om bij het slot in de bagageruim­te te komen.
F Steek een kleine schroeven-
draaier in de opening A van het slot om de achterklep te ontgren­delen.
F Duw het witte gedeelte aan de
binnenkant van het slot naar links om de achterklep te ont­grendelen.
Page 81
77
T O E G A N G T O T D E A U T O
ACHTERKLEP (TOURER)
Handmatig openen
F Druk de hendel A omhoog en til
de achterklep op.
Elektrisch openen
F Druk hendel A naar boven of
druk op knop B van de afstands­bediening.
Laat de achterklep los nadat u op A heeft gedrukt.
Handmatig sluiten
F Trek de achterklep aan lus C aan
interieurzijde dicht.
Elektrisch sluiten
F Druk op knop D om de achter-
klep elektrisch te sluiten.
Zorg ervoor dat niets het sluiten van de achterklep hindert; obsta­kels verhinderen het sluiten en zorgen ervoor dat de achterklep enkele centimeters omhoog komt.
Vergrendelen/ontgrendelen
Dit is mogelijk bij stilstaande auto met:
- De afstandsbediening.
- De sleutel in een van de portier sloten.
- De interieurvergrendelknop.
De achterklep wordt automatisch vergrendeld zodra u harder rijdt dan 10 km/uur, zelfs wanneer het auto­matisch vergrendelen van de toe­gangen uitgeschakeld is. Bij het openen van een portier of wanneer u bij een snelheid onder de 10 km/ uur op de centrale ontgrendelknop in het interieur drukt, wordt de achterklep ontgrendeld.
Het openen/sluiten van de achterklep onderbreken
Het elektrisch openen of sluiten van de achterklep kunt u elk moment on­derbreken door op de knop D van de achterklep te drukken of op hendel A of knop B.
U kunt vervolgens de achterklep elektrisch of handmatig openen of sluiten, eventueel in de tegenge­stelde richting, om deze te deblok­keren.
Opslaan van het gedeeltelijk openen van de achterklep
Zo programmeert u een gedeeltelijke openingsstand van de achterklep:
F Zet de achterklep elektrisch of
-
handmatig in de gewenste stand.
F Houd de knop D ingedrukt. U
hoort een korte piep.
F Laat de knop D los.
Page 82
78
4 4
T O E G A N G T O T D E A U T O
Geheugen wissen
Als de achterklep in de gedeeltelijke openingsstand staat, kunt u de pro­grammering opheffen:
F Houd de knop D ingedrukt. U
hoort een lange piep.
F Laat de knop D los. De achter-
klep keert bij de volgende be­diening terug naar de maximale openingsstand.
Om letsel uit te sluiten, raden wij u aan erop te letten dat zich geen personen in de nabijheid van de achterklep bevinden, wanneer deze via de elektrische bediening wordt geopend of gesloten.
Door gewicht op de achterklep
(sneeuw, etsdrager, etc.) kan deze
ongewenst sluiten. Ondersteun de achterklep, demonteer de etsdra­ger of verwijder de sneeuw.
Vergeet niet de achterklep te ver­grendelen voordat u de auto in een wasstraat rijdt, om te voorko­me n dat de achterk lep d oor de achterklepmotor geopend wordt.
Elektrische bescherming van de motor
Nadat de achterklep diverse keren achtereen is geopend en gesloten, kan het voorkomen dat door over­verhitting van de elektromotor de achterklep niet meer geopend of ge­sloten kan worden.
Laat de elektromotor afkoelen door de achterklep tien minuten niet te bedienen.
De noodvergrendeling blijft moge­lijk.
Page 83
79
T O E G A N G T O T D E A U T O
PANORAMISCH OPEN DAK (SEDAN)
Dit open dak zorgt voor veel licht in het interieur en een optimaal uit­zicht.
Werking
Als het open dak gesloten is
- Druk de schakelaar ste stand in: kantelen.
- Druk de schakelaar tweede stand in: volledig auto­matisch openkantelen.
- Druk de schakelaar eerste stand in: naar achteren schuiven.
- Druk de schakelaar tweede stand in: automatisch volledig openschuiven.
B tot de eer-
B tot de
A tot de
A tot de
Open dak geopend
- Druk de schakelaar ste stand in: sluiten.
- Druk de schakelaar tweede stand in: automatisch volledig sluiten.
Open dak in de kantelstand
- Druk de schakelaar ste stand in: sluiten.
- Druk de schakelaar tweede stand in: automatisch volledig sluiten.
Het open dak is voorzien van een handbediend blinderingspaneel.
B tot de eer-
B tot de
A tot de eer-
A tot de
Antiklemvoorziening
Een antiklemvoorziening stopt het sluiten van het dak, zowel bij het dichtschuiven als het dichtkantelen. Als een obstakel wordt gedetec­teerd, wordt de beweging van het dak omgekeerd.
Resetten
Nadat de accupolen zijn losgeno­men of als het dak niet goed werkt, moet deantiklemvoorziening gere­setworden.
F kantel het dak volledig open met
schakelaar B,
F houd de schakelaar B minimaal
1 seconde ingedrukt.
Tijdens deze handeling is de anti­klemvoorziening niet actief.
Neem bij het verlaten van de auto altijd de sleutel uit het contact, ook wanneer u de auto maar even ver­laat.
Als er iets of iemand bij het bedie­nen van het open dak klem komt te zitten, moet u de beweging van het dakpaneel meteen omkeren.
Doe dat door de schakelaar aan de andere kant in te drukken.
Als u het schuifdak bedient, moet u ervoor zorgen dat de passagiers op geen enkele manier het sluiten van het dak belemmeren.
De bestuurder moet ervoor zorgen­dat de passagiers het schuifdak opde juiste manier bedienen.
Houd vooral kinderen goed in de gaten bij het bedienen van het dak.
Het achteraf inbouwen van een schuifdak is niet toegestaan.
Page 84
80
4 4
T O E G A N G T O T D E A U T O
GLAZEN PANORAMADAK (TOURER)
Openen
F Druk op toets A. Wanneer u de toets in de eerste
stand zet schuift het zonnescherm stap voor stap open.
Wanneer u de toets in de tweede stand zet, schuift het zonnescherm volledig open.
Het zonnescherm stopt in de eerst­volgende openingsstand (11 stan­den) zodra u de toets loslaat.
Sluiten
F Druk op toets B.
Deze voorziening heeft een pano­ramisch oppervlak van getint glas 1 voor een beter zicht en meer licht in het interieur.
Het is voorzien van een elektrisch bediend zonnescherm 2 ter verho­ging van het thermische en akoesti­sche comfort.
STAPSGEWIJS TE OPENEN EN TE SLUITEN ELEKTRISCH ZONNESCHERM
Wanneer u de toets in de eerste stand zet, schuift het zonnescherm
stap voor stap dicht. Wanneer u de toets in de tweede
stand zet, schuift het zonnescherm volledig dicht.
Het zonnescherm stopt in de eerst­volgende openingsstand (11 stan­den) zodra u de toets loslaat.
Antiklemvoorziening
Als het zonnescherm bij het slui­ten een obstakel tegenkomt, stopt het en schuift het weer gedeeltelijk open.
U moet de antiklemvoorziening ui­terlijk binnen vijf seconden nadat het zonnescherm is gestopt resetten:
F druk op de toets B tot het zonne-
scherm volledig gesloten is (het scherm sluit in stappen van en­kele centimeters).
Na het opnieuw aansluiten van de accu of als er een storing optreedt in het zonnescherm tijdens de bewe­ging of meteen na het stoppen er­van, moet u de antiklemvoorziening als volgt resetten:
F zet toets B in de tweede stand
(volledig sluiten),
F wacht tot het zonnescherm vol-
ledig gesloten is,
F druk ten minste drie seconden
op toets B.
Wanneer het zonnescherm spon­taan open schuift tijdens het sluiten, dient u, meteen na het stoppen van het zonnescherm, als volgt te werk te gaan:
F Druk op de toets B tot het zon-
nescherm volledig sluit.
Let op, de antiklemfunctie werkt niet tijdens deze handelingen.
Laat, wanneer er tijdens het bedie­nen van het zonnescherm iets klem komt te zitten, het scherm de ande­re kant op schuiven. Druk hiervoor­opde desbetreffende toets.
Als u het zonnescherm bedient, dient u erop te letten dat niemand het sluiten belemmert.
De bestuurder dient erop toe te zien dat de inzittenden het zonne­scherm correct bedienen.
Let op kinderen tijdens het bedie­nen van hetzonnescherm.
Page 85
81
T O E G A N G T O T D E A U T O
BRANDSTOFTANK
Inhoud van de brandstoftank: on­geveer 71 liter.
Minimumbrandstofniveau
Als het minimumbrand­stofniveau is bereikt, gaat dit controlelampje
op het instrumentenpa­neel branden, in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display.
De actieradius bedraagt dan nog ongeveer 50 kilometer.
Openen van de brandstoftankklep
F Druk linksboven op de klep om
deze te openen en trek vervol­gens aan de rand.
Brandstof tanken
F draai de sleutel een kwartslag
rond om de tankdop te openen of te sluiten,
F bevestig de tankdop tijdens het
tanken aan de daarvoor bestem­de steun A,
F vul de brandstoftank, maar stop
met tanken als het vulpistool al drie keer is afgeslagen, aan-
gezien er anders storingen in de werking van uw auto kunnen op­treden.
De brandstoftank mag alleen ge­vuld worden bij afgezet contact.
Voor benzinemotoren met een ka­talysator moet u loodvrije benzine gebruiken.
De opening in de vulhals heeft een aangepaste diameter, waardoor u uitsluitend loodvrije brandstof kunt tanken.
Page 86
T O E G A N G T O T D E A U T O
Brandstofsoort
Tegen de binnenkant van de brandstof­tankklep zit een sticker met informatie over de toegestane brandstofsoort.
4 4
De benzinemotoren zijn geschikt voor het gebruik van RON 95 brand­stof.
Voor meer rijcomfort adviseren wij u echter om RON 98 brandstof te tan­ken.
Als de verkeerde brandstofsoort is getankt, moet de brandstof­tank beslist worden afgetapt voordat u de motor weer start.
BioFlex-motor
Uw BioFlex-auto is ontwikkeld om zowel te kunnen rijden op loodvrije benzine (RON 95 of 98) als op etha­nol (in Europa is dat een mengsel van 85% ethanol en 15% loodvrije benzine, E85 genaamd).
U kunt dan ook, onafhankelijk van de samenstelling van de in de tank aanwezige brandstof (loodvrije ben­zine, E85 of beide) te allen tijde lood­vrije benzine (RON 95 of RON 98) of ethanol bijtanken.
Het is geen probleem als u deze auto alleen op loodvrije benzine laat rijden.
Onder winterse omstandigheden kan het starten van een koude mo­tor soms problemen geven. Het wordt tijdens deze perioden met lage temperaturen aangeraden om loodvrije benzine te tanken zodat de motor probleemloos start.
82
Page 87
Z I C H T
LICHTSCHAKELAAR
Met de lichtschakelaar kunt u de verlichting van de auto selecteren en inschakelen.
Hoofdverlichting
De verlichting van de auto voor en achter is ontwikkeld om de zicht­baarheid van de auto en het zicht van de bestuurder aan te passen aan de omgeving en de weersom­standigheden:
- parkeerlicht: om gezien te wor
den,
- dimlicht: voor een optimaal zicht
zonder medeweggebruikers te verblinden,
- grootlicht: voor een optimaal
zicht op wegen zonder tegenlig­gers.
- bochtverlichting: voor een opti
maal zicht in bochten.
Aanvullende verlichting
Uw auto is voorzien van aanvullen­de verlichting voor specieke rijom­standigheden:
- mistachterlicht: voor een opti
male zichtbaarheid van achteren als het zicht minder dan 50 m is,
- mistlampen vóór: voor extra zicht
bij slecht weer,
-
verlichting overdag: voor een betere zichtbaarheid van uw auto overdag.
Instellingen
Het verlichtingssysteem van uw auto heeft verschillende extra au-
tomatische functies die afzonderlijk
kunnen worden ingesteld:
- follow me home-verlichting,
- automatische verlichting,
- bochtverlichting.
Handbediende functies
-
-
De lichtschakelaar bestaat uit de ring A en de hendel B.
-
A. ring voor de selectie van de stand
van de hoofdverlichting:
uit,
automatische verlichting,
alleen parkeerlicht,
dimlicht of grootlicht.
B. trek de hendel naar u toe om over
te schakelen van dim- naar groot­licht en terug.
Als de verlichting is uitgeschakeld of alleen de parkeerlichten zijn in­geschakeld, kunt u een lichtsignaal geven door de hendel naar u toe te trekken.
Verklikkerlampjes
Een verklikkerlampje op het instru­mentenpaneel geeft aan dat de ge­selecteerde verlichting is ingescha­keld.
83
Page 88
84
Z I C H T
5 5
C. ring voor de selectie van de mist-
verlichting.
De mistlampen werken in combi­natie met parkeerlicht, dimlicht en grootlicht.
Uitvoering met alleen mistachterlichten
Uitvoering met mistlampen voor en achter
- schakelaar één stand naar voren
draaien: inschakelen mistachter­lichten.
- schakelaar één stand naar ach
teren draaien: uitschakelen mist­achterlichten.
- schakelaar één stand naar voren draaien: inschakelen mistlampen voor.
-
- schakelaar twee standen naar voren draaien: inschakelen mistachterlicht.
- schakelaar één stand naar achteren draaien: uitschakelen mistachterlicht.
- schakelaar twee standen naar achteren draaien: uitschakelen mistlampen voor.
Bij helder of regenachtig weer, zo­wel overdag als 's nachts, zijn de
mistlampen vóór en de mistachter­lichten verblindend voor medeweg­gebruikers en daarom niet toege­staan. Gebruik de mistlampen vóór en de mistachterlichten uitsluitend
bij mist of sneeuwval.
Onder deze weersomstandigheden dient u de mistlampen vóór en het dimlicht handmatig in te schakelen, omdat de lichtsensor voldoende licht kan waarnemen.
Vergeet niet de mistlampen uit te zetten zodra ze niet meer nodig
zijn.
Vergeten verlichting
Als het contact is afgezet, de ver­lichting handmatig is ingeschakeld en een van de voorportieren wordt geopend, klinkt een geluidssignaal om aan te geven dat de verlichting nog brandt.
Het geluidssignaal stopt zodra de verlichting wordt uitgeschakeld.
Als de dimlichten bij afgezet con­tact blijven branden, worden deze
na 30 minuten automatisch uitge­schakeld om het ontladen van de accu te voorkomen.
Page 89
85
Z I C H T
Appèlverlichting
Dit systeem bestaat uit een specie­ke lamp in de koplampunit die con­tinu brandt, zodat u overdag goed zichtbaar bent.
De appèlverlichting wordt met draai­ende motor automatisch en continu ingeschakeld als:
- De functie is geactiveerd* in het "Hoofdmenu" van het display van het instrumentenpaneel.
- De verlichtingsschakelaar in de stand 0 of AUTO staat.
- Alle koplampen zijn uitgescha
keld.
U kunt deze functie uitzetten* via het "Hoofdmenu" van het display van het instrumentenpaneel.
* Afhankelijk van het land van be-
stemming.
Handbediende follow me home-verlichting
Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten van het contact de dimlich-
ten nog even blijven branden om het
uitstappen in het donker te verge-
makkelijken.
-
Inschakelen
F Geef bij afgezet contact een
"lichtsignaal" met de hendel B.
F Geef nogmaals een "lichtsignaal"
om de functie te deactiveren.
Uitschakelen
Na het vergrendelen van de auto wordt de handbediende follow me home-verlichting na een bepaalde
tijd automatisch uitgeschakeld.
Automatische verlichting
Het parkeerlicht en het dimlicht wor­den automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving on­voldoende is of in bepaalde geval­len dat de ruitenwissers worden in­geschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is of nadat het wis­sen is gestopt.
Inschakelen F Draai de ring A in de stand
"AUTO". Het inschakelen wordt
bevestigd door een melding op het multifunctionele display.
Uitschakelen
F Draai de ring A in een andere
stand dan de stand "AUTO". Het uitschakelen wordt bevestigd door een melding op het multi­functionele display.
Page 90
86
Z I C H T
5 5
In combinatie met de automatische follow me home-verlichting
De combinatie van de automatische follow me home-verlichting met de automatische verlichting biedt de
volgende extra mogelijkheden:
- instellen van de duur van de fol low me home-verlichting (15, 30 of 60 seconden) via het con­guratiemenu van de auto op het multifunctionele display,
- automatische inschakeling van de follow me home-verlichting als de automatische verlichting is ingeschakeld.
Storing
Bij een storing in de lichtsensor gaat de verlichting branden en verschijnt
een melding op het multifunctionele display, in combinatie met een ge­luidssignaal.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
Als de lichtsensor bij mist of sneeuw
voldoende licht waarneemt, wordt de verlichting niet automatisch in­geschakeld.
Dek de met de regensensor ge­combineerde lichtsensor die zich in het midden van de voorruit ach­ter de binnenspiegel bevindt, niet af. De aan de sensor gekoppelde functies worden dan niet meer be­diend.
KOPLAMPEN HANDMATIG VERSTELLEN
-
Verstel de hoogte van de koplam­pen met halogeenlampen afhanke-
lijk van de belading van uw auto om
verblinding van medeweggebruikers te voorkomen.
0.
1 of 2 personen voorin.
-.
3 personen.
1.
5 personen.
-.
Tusseninstelling.
2.
5 personen + maximaal toege­stane belading.
-.
Tusseninstelling.
3.
Bestuurder + maximaal toege­stane belading.
Stand "0": basisinstelling.
AUTOMATISCHE VERSTELLING VAN DE KOPLAMPEN MET BOCHTVERLICHTING
Om verblinding van andere wegge­bruikers te voorkomen corrigeert dit systeem bij stilstaande auto auto­matisch de hoogte van de lichtbun-
del van de xenonlampen, afhankelijk
van de belading van de auto.
In het geval van een
storing verschijnt dit
pictogram op het in­strumentenpaneel, in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multi­functionele display.
Het systeem zet in dat geval de kop­lampen in de lage stand.
Raak de xenonlampen niet aan. Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
Page 91
87
Z I C H T
BOCHTVERLICHTING
Functie "statische bochtverlichting"
Tijdens het rijden met dim- of groot­licht kan met deze functie de licht­bundel onder een extra hoek de bin­nenkant van de bocht verlichten (tot 40 km/h).
Deze verlichting werkt vooral op­timaal bij lage of gemiddelde snel­heid (stadsverkeer, bochtige wegen, kruispunten, parkeergarages...).
Inschakelen
Deze functie wordt in de volgende gevallen ingeschakeld:
- bij het inschakelen van een rich tingaanwijzer,
- vanaf een bepaalde stuurhoek.
Uitschakelen
Deze functie wordt in de volgende gevallen uitgeschakeld:
- bij een stuurhoek kleiner dan
een bepaalde waarde,
- bij stilstand of stapvoets rijden,
- bij het inschakelen van de ach
teruitversnelling,
- bij het uitschakelen van de mee
draaiende koplampen.
Zonder statische
bochtverlichting
-
Met statische
bochtverlichting
-
-
Page 92
88
Z I C H T
5 5
Functie meedraaiende koplampen
Als het dimlicht of grootlicht is in­geschakeld, zorgt deze functie, ge­koppeld aan de functie "statische bochtverlichting", ervoor dat de lichtbundels de richting van de weg volgen.
Deze functie, die uitsluitend aanwezig
is bij uitvoeringen met xenonlampen, zorgt voor een aanzienlijke verbete-
ring van het zicht in bochten.
Conguratie
Deze functie kan worden geac­tiveerd of gedeactiveerd via het "Hoofdmenu" van het display van het instrumentenpaneel.
Selecteer hiervoor "Parameters auto \ Verlichting \ Meedraaiende koplampen".
met bochtverlichting
zonder bochtverlichting
Storing
In het geval van een storing knippert dit pictogram op het display in combinatie met een melding op het multi­functionele display.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
Als de auto stilstaat, stapvoets rijdt
of in de achteruitversnelling staat, is deze functie uitgeschakeld.
De status van de functie blijft na
het afzetten van het contact in het geheugen opgeslagen.
Page 93
89
Z I C H T
RUITENWISSERSCHAKELAAR
Met behulp van de ruitenwisserscha­kelaar kunt u de ruitenwissers voor en achter inschakelen om regen en vuil van de ruit te wissen.
De ruitenwissers voor en achter zor­gen voor een optimaal zicht voor de bestuurder, ongeacht de weersom­standigheden.
Instellen
Volgens uitvoering zijn de volgende
automatische functies van de ruiten-
wissers mogelijk:
- automatische werking ruitenwis sers vóór,
- automatisch inschakelen ruiten
wisser achter bij inschakelen
achteruitversnelling.
Handmatige functies
De ruitenwisserschakelaar bestaat uit de hendel A en de ring B.
Ruitenwissers vóór A. selecteer de wissnelheid met de
hendel:
hoge snelheid (hevige neerslag),
normale snelheid (matige regenval),
interval (wissnelheid aangepast aan de wagensnelheid),
uit,
één keer wissen (duw de hendel omlaag),
of
-
-
automatisch en één keer wissen (zie vol-
gende bladzijde).
Ruitenwisser achter (Tourer)
B. ring voor de selectie van de rui-
tenwisser achter:
uit,
interval,
wissen en sproeien (gedu-
rende enige tijd).
Schakel de automatische werking
van de ruitenwisser achter uit bij sneeuwval of strenge vorst en bij montage van een etsendrager
op de achterklep. Dit kan worden uitgevoerd via het conguratie­menu van het display van het in­strumentenpaneel.
Page 94
90
Z I C H T
5 5
Achteruitversnelling
Als de ruitenwissers vóór zijn in­geschakeld op het moment dat u de achteruitversnelling inschakelt, wordt automatisch de ruitenwisser achter ingeschakeld.
Instellen
Deze functie kan worden geacti­veerd of gedeactiveerd via het con­guratiemenu van het display van het instrumentenpaneel.
Deze functie is standaard geacti­veerd.
Automatische ruitenwissers vóór
De ruitenwissers worden automa­tisch ingeschakeld als de sensor achter de binnenspiegel regen de­tecteert. De snelheid van de ruiten­wissers wordt aangepast aan de hoeveelheid neerslag.
Ruitensproeiers vóór en koplampsproeiers
F Trek de ruitenwisserschakelaar
naar u toe. De ruitensproeiers treden in werking, waarna enige tijd de ruitenwissers worden in­geschakeld om de ruit schoon te wissen.
Als de dimlichten branden, wor­den tegelijk ook de koplampsproei­ers geactiveerd.
Inschakelen
Dit gebeurt handmatig door de hen­del A naar de stand "AUTO" te du­wen.
Dit wordt bevestigd door een mel­ding op het display van het instru­mentenpaneel.
Uitschakelen
Beweeg de hendel A omhoog en ver- volgens in de stand "0" om de ruiten- wissers handmatig te bedienen.
Dit wordt bevestigd door een mel­ding op het display van het instru­mentenpaneel.
Als het contact meer dan 1 minuut afgezet is geweest, moet de auto­matische werking van de ruitenwis­sers opnieuw worden geactiveerd door de hendel A kort omlaag te duwen.
Storing
In het geval van een storing in de automatische werking van de ruiten­wissers werken deze in de interval­stand.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk.
Dek de regensensor, die zich ge­combineerd met de lichtsensor in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af.
Schakel de automatische werking van de ruitenwissers uit als de auto wordt gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschake­len van de automatische ruitenwis­sers tot de voorruit ontdooid is.
Page 95
91
Z I C H T
Speciale stand van de ruitenwissers voor
Als de ruitenwisserschakelaar binnen één minuut nadat het contact is afgezet wordt bediend, bewegen de ruitenwis­sers naar het midden van de voorruit.
Deze stand kan worden gebruikt voor 's winters parkeren en het vervangen of het reinigen van de ruitenwisserbladen.
Zet het contact aan en bedien de rui­tenwisserschakelaar om de ruitenwis­sers na de werkzaamheden weer in de ruststand te zetten.
Voor een optimale werking en le-
vensduur van de at-blade ruiten­wissers raden wij u aan:
- voorzichtig met de ruitenwis sers om te gaan,
- de ruitenwissers regelmatig te reinigen met zeepsop,
- de ruitenwisserbladen ongeveer elke 6 maanden te vervangen,
- de ruitenwissers niet te gebrui ken om een stuk karton op de voorruit te houden.
-
-
PLAFONNIERS
Systeem waarmee de verschillende lichtpunten in het interieur kunnen worden bediend.
Plafonnier vóór
1. Plafonnier vóór
2. Kaartleeslampjes
Plafonnier achter
1. Plafonnier achter
2. Kaartleeslampjes
In deze stand gaat de inte-
rieurverlichting geleidelijk
branden:
- als de auto wordt ontgrendeld,
- bij het openen van een portier,
- als de sleutel uit het contact
wordt verwijderd,
- als op de ontgrendelingsknop van de afstandsbediening wordt ge­drukt om de auto te lokaliseren.
De interieurverlichting gaat geleide-
lijk uit:
- als de auto wordt vergrendeld,
- als het contact wordt aangezet,
- 30 seconden na het sluiten van het laatste portier.
Permanent uit.
Permanent aan.
Page 96
92
Z I C H T
5 5
Als de interieurverlichting permanent
is ingeschakeld, blijft deze geduren­de een bepaalde tijd branden:
- bij afgezet contact: ongeveer
10 minuten,
- in de eco-modus: ongeveer 30 seconden,
- bij draaiende motor: onbeperkt.
Kaartleeslampjes achter (Tourer met glazen
panoramadak)
Kaartleeslampjes
F Druk bij aangezet contact op de
desbetreffende schakelaar.
Met de sleutel in het contactslot of met aangezet contact:
F Druk op de desbetreffende scha-
kelaar.
Het desbetreffende kaartleeslampje
gaat gedurende tien minuten branden.
De kaartleeslampjes achter gaan
branden:
- als de sleutel uit het contactslot wordt gehaald,
- als de auto wordt ontgrendeld.
De lampjes gaan geleidelijk uit:
- als de auto wordt vergrendeld,
- als het contact wordt aangezet.
Page 97
93
Z I C H T
SFEERVERLICHTING
De sfeerverlichting zorgt voor een warme en aangename sfeer in het interieur.
De verlichting geeft een zacht en amberkleurig licht.
Dashboard
Werking
Bij het starten, met de verlichting
ingeschakeld, wordt het dashboard over de gehele breedte verlicht.
Middenconsole
De verlichting bevindt zich in de dak­console, naast de plafonnier vóór. Deze verlicht de middenconsole.
Werking
Deze verlichting wordt ingeschakeld als de koplampen automatisch van­wege een lage lichtsterkte worden ingeschakeld. De verlichting dooft zodra de verlichting van het instru­mentenpaneel wordt uitgeschakeld.
De lichtsterkte is gekoppeld aan die van het instrumentenpaneel.
F Druk op de toetsen A om de
lichtsterkte te verhogen of te ver­lagen.
VERLICHTING VAN DE PORTIEREN
Verlichting van de ontgrendelingshendels
Deze bevindt zich in de ontgrende-
lingshendels aan de binnenzijde van
de voor- en achterportieren. De verlichting in de ontgrendelings-
hendels van de achterportieren is uitgeschakeld wanneer de kinderbe­veiliging is ingeschakeld.
Page 98
Z I C H T
Automatische verlichting van de
INSTAPVERLICHTING
opbergvakken in de voorportieren
De instapverlichting omvat de vol­gende functies:
- Plafonniers.
- Beenruimteverlichting.
- Dorpelverlichting bij geopend
portier.
5 5
Beenruimteverlichting
De verlichting van de opbergvakken in de portieren geeft een helder wit licht.
Werking
Deze verlichting schakelt automa­tisch in wanneer u uw hand naar het opbergvak beweegt. Enkele secon­den nadat u uw hand hebt terugge­trokken, dooft de verlichting weer.
De beenruimteverlichting voor- en achterin gaat branden als u een por­tier opent.
Dorpelverlichting
Deze lamp verlicht de bodem naast de auto als het portier geopend is.
94
Page 99
I N D E L I N G E N
ZONNEKLEPPEN
De zonnekleppen beschermen de bestuur­der en de voorpassagier tegen het zonlicht van voren en van opzij. Tevens zijn ze voor­zien van een verlichte make-upspiegel.
F Open, als het contact aan is, het
klepje. Het lampje gaat automa­tisch branden.
Klap de zonneklep neer om te voor­komen dat u verblind wordt door de zon.
Schijnt de zon van opzij via de por­tierruiten naar binnen, maak dan de zonneklep bij de binnenspiegel los en klap hem naar de zijruit toe om.
GEKOELD DASHBOARDKASTJE
F Trek aan de handgreep om het
dashboardkastje te openen.
Het dashboardkastje wordt gekoeld door een handmatig afsluitbaar ven­tilatiekanaal B.
Het bevat twee of drie aansluitingen C voor audio-/videoapparatuur.
Het dashboardkastje is voorzien van automatische verlichting.
Tijdens het rijden dient het dashboardkastje ge­sloten te blijven.
SKILUIK
In de rugleuning van de achterbank, achter de middenarmsteun, bevindt zich een luik voor het vervoeren van lange voorwerpen.
Openen
F Klap de middenarmsteun neer. F Trek de handgreep van het luik
omlaag.
F Beweeg het luik omlaag. F Voer de lading vanuit de baga-
geruimte door de opening van het luik.
Zorg ervoor dat de voorwerpen goed vastzitten, zodat de bestuur­der er bij het schakelen niet door wordt gehinderd.
95
Page 100
96
6 6
I N D E L I N G E N
VLOERMATTEN
Leverbaar voor de zitplaatsen van de bestuurder en de voorpassagier.
Verwijderen
F Schuif de stoel zo ver mogelijk
naar achteren,
F maak de bevestigingen los, F neem de mat los van de beves-
tigingpunten en verwijder de vloermat.
Terugplaatsen
F Zorg er voor dat de vloermat
goed op zijn plaats ligt,
F maak de bevestigingen vast, F controleer of de vloermat goed
vast ligt.
Voorkom dat de mat onder het gas­pedaal schuift:
- gebruik alleen matten die ge schikt zijn voor de in de auto aanwezige bevestigingspunten. Gebruik deze bevestigingspun­ten altijd,
- leg nooit meerdere matten over elkaar.
Matten die niet door het CITROËN­netwerk zijn goedgekeurd, kunnen de toegangtot de pedalen hinderen en de werking van de snelheidsregelaar en de snelheidsbegrenzer verstoren.
De door het CITROËN-netwerk­goedgekeurde matten hebben een derde bevestigingspunt bij de peda­len, waardoor ze de beweging van de pedalen niet kunnen hinderen.
ARMSTEUN VOORIN
-
Verstellen
Voor een optimale zitpositie:
F trek de bediening A omhoog, F druk de armsteun naar voren.
De armsteun komt terug in zijn oor­spronkelijke stand als u deze naar achteren duwt.
Bekerhouders
F Til de armsteun op om de beker-
houders te gebruiken.
De armsteun biedt optimaal comfort voor de bestuurder en de voorpas­sagier en is daarnaast te gebruiken als bergvak.
Loading...