Bewaar a.u.b. alle informatie voor eventueel latere naslag.
Veiligheidsvoorzorgsmaatregelen
Zorg er voor eerst aandachtig de “Voorzorgsmaatregelen
ten behoeve van de veiligheid” te lezen voordat u het
keyboardprobeert te gebruiken.
-
7600
CTK7200/WK7600D1A
Belangrijk!
Merk a.u.b. de volgende belangrijke informatie op voordat u dit product in gebruik neemt.
• Controleer de netadapter altijd eerst op schade voordat u de los verkrijgbare netadapter gebruikt om het toestel van spanning te
voorzien. Controleer het netsnoer zorgvuldig op breuken, blootliggende draden en ander ernstige schade. Laat kinderen nooit
een netadapter gebruiken die ernstig beschadigd is.
• Probeer de batterijen nooit op te laden.
• Gebruik geen oplaadbare batterijen.
• Gebruik oude en nieuwe batterijen niet door elkaar.
• Gebruik aanbevolen batterijen of batterijen van een gelijkwaardig type.
• Controleer altijd dat de positieve (+) en negatieve (–) polen in de juiste richting wijzen zoals aangegeven in het batterijvak.
• Vervang de batterijen zo snel mogelijk wanneer er zich een teken voordoet dat ze bijna leeg zijn.
• Laat de aansluitingen van de batterijen geen kortsluiting maken.
• Dit product is niet bedoeld voor kinderen onder 3 jaar.
• Gebruik enkel een CASIO AD-A12150LW adapter.
• De netadapter is geen speelgoed.
• Zorg er voor altijd de aansluiting van de netadapter op het stopcontact te verbreken voordat u dit product reinigt.
Dit merkteken is alleen van toepassing in de landen binnen de EU.
Manufacturer:
CASIO COMPUTER CO., LTD.
6-2, Hon-machi 1-chome, Shibuya-ku, Tokyo 151-8543, Japan
Responsible within the European Union:
CASIO EUROPE GmbH
Casio-Platz 1, 22848 Norderstedt, Germany
● Het gedeeltelijk of in zijn geheel kopiëren van de inhoud van deze handleiding is verboden. Met uitzondering van uw eigen
persoonlijke gebruik, is het aanwenden van de inhoud van deze handleiding voor niet-bedoelde doeleinden zonder de
uitdrukkelijke toestemming van CASIO verboden onder de wetgeving inzake auteursrechten.
● IN GEEN GEVAL ZAL CASIO AANSPRAKELIJK ZIJN VOOR SCHADE IN ENIGE VORM (INCLUSIEF EN ZONDER
BEPERKINGEN DE SCHADE DOOR HET VERLIES VAN WINSTEN, ONDERBREKINGEN VAN ZAKELIJKE
BELANGEN, VERLIES VAN INFORMATIE) DIE VOORTKOMT UIT HET GEBRUIK VAN OF DE ONMOGELIJKHEID TOT
HET GEBRUIK VAN DEZE HANDLEIDING OF DIT PRODUCT, ZELFS ALS CASIO ER OP ATTENT GEMAAKT IS DAT
DE MOGELIJKHEID OP DERGELIJKE SCHADE BESTAAT.
● De inhoud van deze handleiding is onder voorbehoud.
● Het product kan er in werkelijkheid anders uitzien dan zoals het aangegeven in de afbeeldingen van deze
Gebruiksaanwijzing.
● De namen van bedrijven en producten die in deze handleiding worden gebruikt, kunnen geregistreerde handelsmerken van
derden zijn.
D-1
Inhoudsopgave
Algemene gids ............................ D-4
Aflezen van de display ...................................... D-6
• De afbeeldingen in deze gebruiksaanwijzing tonen de WK-7600.
• Er is een toelichting van een toetsnummer aan de achterkant van deze gebruiksaanwijzing. U kunt deze er af halen en
naar de toetsnummers verwijzen zoals vereist.
L-1 - L-17C-1 - C-17
Draairegel
aar
S-2
S-1
Achterkant
D-4
R-1 - R-20D-1 - D-12
T-1 - T-10
Algemene gids
• In deze handleiding verwijst de term “Digitale Keyboard” naar CTK-7200/WK-7600.
• Deze handleiding gebruikt de hieronder gegeven nummers en namen die verwijzen naar de toetsen en bedieningsorganen.
• Hieronder volgt een verklaring van de betekenis van de # en $ symbolen die verschijnen op het paneel van het product en met de hieronder
gegeven toetsnamen.
# : Geeft een functie aan die geactiveerd wordt door de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt te houden wanneer een toets ingedrukt wordt. Bijvoorbeeld
SONG SEQUENCER, # EDIT betekent dat de EDIT functie geactiveerd wordt door de R-13 (FUNCTION) toets in te drukken.
$ : Geeft een functie aan die geactiveerd wordt door de toets gedurende enige tijd ingedrukt te houden. METRONOME, BEAT $ betekent bijvoorbeeld
dat de BEAT functie geactiveerd wordt door de toets gedurende enige tijd ingedrukt te houden.
Dit hoofdstuk geeft een verklaring van de inhoud van het
displayscherm van het Digitale Keyboard.
Akkoordgebied
5
Dit gebied toont het akkoord dat gespeeld wordt wanneer
de automatische begeleiding (pagina D-24) of
muziekvoorkeuze (pagina D-54) gebruikt wordt. Het kan
breukakkoorden tonen door de akkoordgrondtoon (C, G,
etc.) en het type (m, septiem, etc.) te laten zien.
Tempo, maat, maatslag gebied
6
Tempo wordt getoond als de huidige instelwaarde in
maatslagen per minuut. Automatisch begeleiding, de
metronoom (pagina D-19) en andere weergave wordt
uitgevoerd bij het hier getoonde tempo. De MEASURE en
BEAT waarden vermeerderen terwijl de automatische
begeleiding, de metronoom of de overige weergave
voortgaat.
54
3
Informatiegedeelte met details
1
Dit gedeelte geeft een verscheidenheid aan informatie
weer terwijl het Digitale Keyboard gebruikt wordt. Gebruik
dit gedeelte om een juiste bediening te bevestigen bij het
veranderen van waarden, bij het selecteren van een menu
item en bij het uitvoeren van andere
bedieningshandelingen.
Niveaumetergebied
2
Deze niveaumeter toont het volumeniveau van de noten
die klinken wanneer u iets op het toetsenbord speelt of
wanneer de automatische begeleiding speelt. Er zijn in het
totaal 32 onderdelen, 16 elk in Groep A en Groep B. De L
indicator wordt getoond in de linker benedenhoek terwijl
Groep A onderdelen worden getoond door de niveaumeter
en de M indicator wordt getoond in de linker benedenhoek
terwijl Groep B onderdelen worden getoond.
Zie “Hoe gedeelten georganiseerd zijn” voor details
aangaande onderdelen (pagina D-36).
Indicatorgebieden
3
Het indicatorgebied toont dergelijke informatie als de
huidige modus (pagina D-7), de status van de instellingen,
de status van de automatische begeleiding en andere
informatie.
Er zijn twee types indicators: tekst-type indicators zoals
:, en aanwijzer-type (K) indicators. Bij
aanwijzer-type indicators wordt een instelling of de status
aangegeven door de plaats van de K naast vaste tekst
langs de zijkanten van de display. De plaats van de
aanwijzer (K) rechts van de display in het onderstaande
voorbeeld geeft bijvoorbeeld REVERB aan.
6
Itemindicatie die op het moment geselecteerd
is
Het item dat op het moment geselecteerd is op het
displayscherm wordt aangegeven door vetgedrukte haakjes
(%) en door een grote punt (0). Het op dat moment
geselecteerde item wordt beïnvloed door de bediening van de
R-14 (–, +) toetsen of de draairegelaar.
Op dit scherm is “RHYTHM” geselecteerd omdat het zich
binnen vetgedrukte haakjes bevindt. Dit geeft aan dat de ritme
instelling veranderd kan worden.
Op dit scherm is “Touch” (aanraken) geselecteerd omdat de
0 er zich naast bevindt. Dit geeft aan dat de waarde rechts
van “Touch”, die zich binnen vetgedrukte haakjes bevindt,
veranderd kan worden.
Registratiebank gebied
4
Dit gebied toont het nummer van de op dat moment
geselecteerde registratiebank (pagina D-66).
D-6
Algemene gids
Modi
Uw Digitale Keyboard heeft drie modi: een ritme modus, een
kaartmodus en een melodiesequencer modus. De op dat
moment geselecteerde modus wordt weergegeven als een
indicator op de display.
Kaartmodus
C-9 (CARD) of
R-15 (EXIT) toets
Ritmemodus
C-4 (SONG
SEQUENCER) toets
• Ritmemodus (: indicator wordt getoond)
Bij de oorspronkelijke in de fabriek ingestelde instellingen
wordt de ritmemodus ingeschakeld telkens wanneer het
Digitale Keyboard wordt ingeschakeld. De ritmemodus is
de basismodus en dat is de modus die u dient in te
schakelen wanneer u op het toetsenbord of wanneer u de
automatische begeleiding wilt gebruiken.
• Kaartmodus (; indicator wordt getoond)
Schakel de kaartmodus in wanneer u
geheugenkaartbewerkingen wilt uitvoeren. Voor meer
informatie zie “Gebruiken van een geheugenkaart” (pagina
D-136).
– Als tijdens de ritmemodus op de C-9 (CARD) toets wordt
gedrukt, wordt de kaartmodus ingeschakeld.
– Als tijdens de kaartmodus op de C-9 (CARD) toets of op
de R-15 (EXIT) toets wordt gedrukt, wordt teruggekeerd
naar de ritmemodus.
• Melodiesequencermodus (< indicator wordt
getoond)
Schakel de sequencermodus in wanneer u uw eigen spel
op het toetsenbord met de automatische begeleiding op wilt
opnemen of om melodiedata weer te geven. Zie “Gebruiken
van de melodiesequencer” (pagina D-68) voor details.
– Als tijdens de ritmemodus op de C-4 (SONG
SEQUENCER) toets wordt gedrukt, wordt de melodie
sequencermodus ingeschakeld.
– Als tijdens de melodie sequencermodus op de C-4
(SONG SEQUENCER) toets of op de R-15 (EXIT) toets
wordt gedrukt, wordt teruggekeerd naar de ritmemodus.
C-9 (CARD) toets
C-4 (SONG SEQUENCER) of
R-15 (EXIT) toets
Melodiesequencer modus
Menu’s
U kunt dezelfde bedieningshandelingen volgen om menu’s te
tonen die specifiek zijn voor de modus en functie. Houd om
een menu weer te geven de R-13 (FUNCTION) toets
ingedrukt terwijl u op de C-17 (MENU) toets drukt. Het
hieronder getoonde “Performance” menu verschijnt als u de
bovenstaande bewerking uitvoert tijdens de ritmemodus. Het
menu geeft onmiddellijk toegang tot alle prestatiefuncties.
• Het op dat moment geselecteerde item in het item met de
0 ernaast. U kunt d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
omhoog en omlaag bewegen. U kunt de d.m.v. de R-17
(u, i) toetsen tussen de menupagina’s scrollen.
• Druk op de R-15 (EXIT) toets om een weergegeven menu
af te sluiten. In bepaalde gevallen kan het nodig zijn dat u
de R-15 (EXIT) toets meer dan eens dient in te drukken.
• De menu items en bewerkingen voor specifieke modi en
functies worden beschreven in elk hoofdstuk van deze
gebruiksaanwijzing.
,
Voorzorgsmaatregelen terwijl
“Please Wait” wordt getoond
Probeer nooit een bewerking uit te voeren of de
geheugenkaart in te steken of te verwijderen terwijl de
boodschap “Please Wait” in de display wordt getoond. Wacht
totdat de boodschap verdwijnt.
• “Please Wait” geeft aan dat het Digitale Keyboard data aan
het opslaan is. Data van het Digitale Keyboard kan gewist
of onbruikbaar worden wanneer het Digitale Keyboard
uitgeschakeld of de geheugenkaart verwijderd wordt. Het
kan ook voorkomen dat het Digitale Keyboard niet
ingeschakeld kan worden als op de L-1 (POWER) toets
wordt gedrukt.
• Mocht dit gebeuren, verwijs dan naar “Oplossen van
moeilijkheden” (pagina D-150).
• Na inschakelen van een modus anders dan de
ritmemodus en uitvoeren van de gewenste
bedieningshandelingen dient u terug te keren naar de
ritmemodus.
• Tenzij specifiek anders genoteerd worden alle
bedieningshandelingen beschreven in de
gebruiksaanwijzing uitgevoerd in de ritmemodus.
D-7
Algemene gids
Opslaan van instellingen
Uw Digitale Keyboard is uitgevoerd met een melodiesquencer
en andere kenmerken die u kunt gebruiken om data die u
creëert op te slaan. Deze opgeslagen data blijven behouden
zelfs wanneer het Digitale Keyboard uitgeschakeld is.
De toon, het ritme en andere instellingen die u configureert op
het console van het Digitale Keyboard keren gewoonlijk terug
tot hun defaults (oorspronkelijke instelling bij inschakelen van
de spanning) telkens wanneer u de spanning uitschakelt.
U kunt het Digitale Keyboard configureren zodat het de
laatste instelling opslaat of om een van te voren ingestelde
default instelling toe te passen telkens wanneer u het
instrument inschakelt. Zie “AutoResume (Automatisch
Hervatten)” (pagina D-134) en “Default (Defaultinstellingen)”
(pagina D-134) voor details.
* De volgende data en instellingen blijven altijd behouden
Terugstellen van het Digitale
Keyboard op de default
instellingen die in de fabriek
ingesteld waren
U kunt alle data in het geheugen van het keyvoard wissen en
alle keyboardparameters terugstellen op de default
instellingen die in de fabriek ingesteld waren. Zie
“Terugstellen van alle data en instellingen (of alleen de
parameterinstellingen)” (pagina D-135) voor details.
D-8
Voorbereidingen voor het spelen
Voorbereidingen voor de
muziekblad standaard
Partituurstandaard
Voe di ng
Gebruik een stopcontact of batterijen.
• Zorg ervoor de apart meegeleverde
“Voorzorgsmaatregelen ten behoeve van de veiligheid”
aan te houden. Onjuist gebruik van dit product creëert
het risico op elektrische schok en brand.
• Let er altijd op dat het product uitgeschakeld is voordat
u de aansluiting van de netadapter tot stand brengt of
verbreekt en voordat u de batterijen inlegt of uitneemt.
Gebruik van een stopcontact
Zorg ervoor dat u enkel de netadapter (JEITA Standaard, met
gecombineerde polariteitsstekker) die gespecificeerd is voor
dit product gebruikt. Het gebruik van een ander type
netadapter kan bedieningsproblemen veroorzaken.
Gespecificeerde netadapter: AD-A12150LW
Sluit de netadapter aan d.m.v. het meegeleverde netsnoer
zoals aangegeven in de onderstaande afbeelding.
T-10 (DC 12V) aansluiting
Netsnoer
Netadapter
• Configuratie en type hangen af van de plaats
waar u zich bevindt.
• De vorm van de netstekker en van het stopcontact
verschillen per land en geografisch gebied. De
afbeelding geeft slechts één voorbeeld van de vormen
die beschikbaar zijn.
• De netadapter wordt warm na langdurig gebruik. Dit is
normaal en duidt niet op een defect.
• Ter voorkoming van het breken van de bedrading dient
u het netsnoer niet te belasten.
Niet buigen!Niet opwinden!
Stopcontact
• Steek nooit metaal, potloden of andere voorwerpen in
de 12 V gelijkspanningsaansluiting (DC 12V) van dit
product. Dit brengt namelijk het gevaar op een ongeluk
met zich mee.
D-9
Voorbereidingen voor het spelen
Gebruiken van batterijen
U kunt zes batterijen maat D gebruiken voor het leveren
van stroom.
• Gebruik alkaline of zink-koolstof batterijen.
Gebruik geen oxyride batterijen of andere batterijen die
nikkel bevatten.
1.
Open het batterijencompartimentdeksel aan de
onderkant van het Digitale Keyboard.
2.
Leg zes batterijen maat D in het
batterijencompartiment.
• Let erop dat de positieve + en negatieve - kanten van
de batterijen in de richting wijzen zoals aangegeven in
de afbeelding.
3.
Steek de nokken van het
batterijencompartimentdeksel in de gaten aan
de kant van het batterijencompartiment en sluit
vervolgens het deksel.
Nokken
■ Lege batterij indicator
Het onderstaande toont de geschatte levensduur van de
batterijen.
*
4 uren
op alkaline batterijen
* De bovenstaande waarden zijn de standaard levensduur
van de batterijen bij kamertemperatuur met het volume op
de middenstand. De batterijen gaan mogelijk minder lang
mee bij extreme temperaturen en spelen bij een hoog
volume.
De hieronder getoonde indicators beginnen te knipperen om u
dit te laten weten als de batterijspanning laag aan het worden
is. Vervang de batterijen door nieuwe.
Lege batterij indicator (knippert)
D-10
Aansluitingen
Aansluiten van de hoofdtelefoon
Door de hoofdtelefoon te gebruiken wordt het geluid van de
ingebouwde luidsprekers uitgeschakeld hetgeen betekent dat
u zelfs ’s avonds laat kunt oefenen zonder anderen te storen.
• Zorg ervoor altijd het volumeniveau laag in te stellen
voordat u de hoofdtelefoon aansluit.
T-9 (PHONES) aansluiting
• Er wordt geen hoofdtelefoon meegeleverd met het Digitale
Keyboard.
• Gebruik een los verkrijgbare hoofdtelefoon.
• Stel het volume altijd in op een laag niveau d.m.v. de
L-2 (VOLUME) regelaar telkens wanneer u een apparaat
aan gaat sluiten op het Digitale Keyboard. Stel het
volume in op het gewenste niveau nadat u de
aansluiting tot stand gebracht heeft.
• Lees telkens wanneer u een apparaat op het Digitale
Keyboard wilt aansluiten eerst de gebruiksaanwijzing
door die met dat apparaat meegeleverd wordt.
Toetsenbordversterker, enz.
Standaard stekker
AUX IN aansluiting, enz. van de geluidsversterker
LEFT (links-wit)
RIGHT (rechts-rood)
Penstekker
Gitaarversterker
INPUT 1
INPUT 2
• Luister niet voor lange tijd bij een hoog volume via de
hoofdtelefoon. Dit brengt namelijk het gevaar op
gehoorschade met zich mee.
• Als u een hoofdtelefoon gebruikt met een
adapterstekker, dient u niet te vergeten de adapter er
uit te halen telkens wanneer u de aansluiting van de
hoofdtelefoon verbreekt.
Aansluiten van een pedaal
Door een los verkrijgbaar pedaal aan te sluiten kunt u
pedaalbewerkingen uitvoeren die meer veelzijdigheid
toevoegen aan uw spel op het toetsenbord. Zie “Ped.Setting
(Pedaalinstelling)” (pagina D-131) voor nadere informatie
aangaande de types effecten die uitgeoefend kunnen worden
door het pedaal in te drukken.
T-3 (SUSTAIN/ASSIGNABLE JACK)
Afgeven van Digitale
Keyboardklanken naar
geluidsapparatuur of een versterker
U kunt audio apparatuur of een versterker aansluiten op het
Digitale Keyboard en het geluid dan via externe luidsprekers
weergeven om een krachtiger geluid van een betere kwaliteit
te verkrijgen.
Afgifte van toetsenbordnoten naar audio
apparatuur
Gebruik los verkrijgbare aansluitsnoeren om de externe
geluidsapparatuur aan te sluiten op de T-8 (LINE OUT)
aansluitingen van het Digitale Keyboard zoals aangegeven in
Afbeelding
aansluiting is het rechter kanaalgeluid, terwijl het
uitgangssignaal van de LINE OUT L/MONO aansluiting het
linker kanaalgeluid is. Het wordt aan u overgelaten om
aansluitkabels aan te schaffen zoals de in de afbeelding
getoonde kabels voor het aansluiten van audio apparatuur.
Gewoonlijk dient u in deze configuratie de
ingangskeuzeschakelaar van de audio apparatuur in te stellen
op de instelling die hoort bij de aansluiting (zoals AUX IN)
waarop het Digitale Keyboard aangesloten is. Stel het
volumeniveau bij d.m.v. de L-2 (VOLUME) regelaar.
1
. Het uitgangssignaal van de LINE OUT R
1
Afgifte van noten van het toetsenbord naar
een muziekinstrumentenversterker
Gebruik een los verkrijgbaar aansluitsnoer om de versterker
aan te sluiten op de T-8 (LINE OUT) aansluitingen van het
Digitale Keyboard zoals aangegeven in Afbeelding
uitgangssignaal van de LINE OUT R aansluiting is het rechter
kanaalgeluid, terwijl het uitgangssignaal van de LINE OUT L/
MONO aansluiting het linker kanaalgeluid is. Door aan te
sluiten op de LINE OUT L/MONO aansluiting worden beide
kanalen als een gemengd signaal afgegeven. Het wordt aan u
overgelaten om een aansluitkabel aan te schaffen zoals de in
de afbeelding getoonde kabel voor het aansluiten van de
versterker. Stel het volumeniveau bij d.m.v. de L-2 (VOLUME)
regelaar.
2
2
. Het
D-11
Aansluitingen
Afgifte van de ingangssignalen
van externe apparatuur of een
microfoon via de luidsprekers van
het Digitale Keyboard
U kunt d.m.v. de luidsprekers van het Digitale Keyboard het
geluid van een CD speler, een ander Digitale Keyboard of
andere externe apparatuur of van een microfoon weergeven.
• Stel het volume altijd in op een laag niveau d.m.v. de
L-2 (VOLUME) regelaar telkens wanneer u iets aan gaat
sluiten op het Digitale Keyboard. Stel het volume in op
het gewenste niveau nadat u de aansluiting tot stand
gebracht heeft.
• Lees telkens wanneer u een apparaat op het Digitale
Keyboard wilt aansluiten eerst de gebruiksaanwijzing
door die met dat apparaat meegeleverd wordt.
• De ingebouwde effecten van het Digitale Keyboard
(nagalm, zweving, DSP) worden niet uitgeoefend op de T-5 (AUDIO IN) aansluiting. Het ingangssignaal wordt direct
weergegeven en wordt beïnvloed door de ingebouwde
versterker van het Digitale Keyboard en de L-2 (VOLUME)
knop.
• De ingebouwde effecten van het Digitale Keyboard
(nagalm, zweving, DSP) worden niet uitgeoefend op de T-4 (INST IN) en T-6 (MIC IN) aansluitingen. U kunt de Mixer
ook gebruiken om de panpositie van de stereo luidspreker
en andere parameters in te stellen en hoe effecten worden
uitgeoefend.
Zie “Uitoefenen van effecten op een klank” (pagina D-29)
en “Gebruiken van de mixer” (pagina D-36) voor details.
De weergave van het ingangssignaal van
externe apparatuur dat wordt beïnvloed door
de effecten van het Digitale Keyboard
Gebruik een los verkrijgbare aansluitkabel of sluit de externe
apparatuur aan op de T-4 (INST IN) aansluiting van het
Digitale Keyboard. De aansluitkabel dient een standaard
stekker (mono) aan één kant te hebben en een stekker aan
de andere kant die past bij de externe apparatuur waarop
gaat worden aangesloten. Stel het volume bij d.m.v. de L-2 (VOLUME) knop van het Digitale Keyboard
CD speler,
Draagbare audiospeler, enz.
Standaard stekker (mono)
Weergeven van het geluid via een microfoon
U kunt (alleen) een dynamische microfoon aansluiten op het
Digitale Keyboard voor weergave via de luidsprekers van het
Digitale Keyboard.
T-6 (MIC IN) aansluiting
• U kunt het volumeniveau van het ingangssignaal van de
microfoon instellen met de T-7 (MIC VOLUME) regelaar.
De volumeregeling van de microfoon hangt af van het
algehele volume van het keyboard.
De weergave van het ingangssignaal van
externe apparatuur wordt niet beïnvloed door
de effecten van het Digitale Keyboard.
Gebruik een los verkrijgbare aansluitkabel of sluit de externe
apparatuur aan op de T-5 (AUDIO IN) aansluiting van het
Digitale Keyboard. De aansluitkabel dient een stereo
ministekker aan één kant te hebben en een stekker aan de
andere kant die past bij de externe apparatuur waarop gaat
worden aangesloten. Stel het volume bij d.m.v. de L-2 (VOLUME) knop van het Digitale Keyboard
CD speler,
Draagbare audiospeler, enz.
Stereo ministekker
D-12
• Zorg ervoor dat het Digitale Keyboard en de microfoon
uitgeschakeld zijn voordat u een microfoon aansluit.
• Stel beide regelaars L-2 (VOLUME) en T-7 (MIC
VOLUME) in op een laag niveau voordat u een
microfoon aansluit. Stel de instellingen van het volume
in op de geschikte niveau’s na het aansluiten van de
microfoon.
Meegeleverde en los verkrijgbare
accessoires
Het gebruik van niet erkende accessoires kan het gevaar op
brand, elektrische schok en persoonlijk letsel met zich
meebrengen.
• U kunt informatie betreffende de accessoires die los
verkrijgbaar zijn krijgen van de CASIO catalogus die
beschikbaar is bij uw winkelier en van de CASIO website bij
de volgende URL.
http://world.casio.com/
Selecteren en spelen van een toon
L-3L-3
L-1L-1
L-2L-2
L-16L-16
L-14L-14
L-13L-13
L-17L-17
Inschakelen van de spanning van
het Digitale Keyboard
1.
Draai de L-2 (VOLUME) regelaar in de richting
van MIN om het volume op een laag niveau in te
stellen.
2.
Verwijs naar “Aansluitingen” (pagina D-11) om
de hoofdtelefoon, de versterker en andere
apparatuur aan te sluiten.
3.
Gebruik de L-1 (POWER) toets om de spanning
in te schakelen.
• Het displayscherm van het Digitale Keyboard ziet er uit
als hieronder, hetgeen aangeeft dat hij klaar staat om
te worden bespeeld met een painotoon (met de default
instellingen bij inschakelen van de spanning).
R-1
-
R-12R-1 - R-12
R-14R-14
R-19R-19
R-20R-20
• Met de oorspronkelijke configuratie zal het Digitale
Keyboard teruggesteld worden op de default
instellingen telkens wanneer het toestel wordt
uitgeschakeld. U kunt de oorspronkelijke configuratie
veranderen zodat het Digitale Keyboard de laatste
basisinstelling onthoudt of om een vooringesteld
basisinstelling uit te oefenen telkens wanneer u het
toestel inschakelt. Zie “AutoResume (Automatisch
Hervatten)” (pagina D-134) en “Default
(Defaultinstellingen)” (pagina D-134) voor details.
• De boodschap “Please Wait” blijft op de display terwijl
de data-opslagbewerking wordt uitgevoerd. Voer geen
bediening uit terwijl deze melding wordt weergegeven.
Data van het Digitale Keyboard kan gewist of
onbruikbaar worden wanneer het Digitale Keyboard
uitgeschakeld of de geheugenkaart verwijderd wordt.
Het kan ook voorkomen dat het Digitale Keyboard niet
ingeschakeld kan worden als op de L-1 (POWER) toets
wordt gedrukt. Mocht dit gebeuren, verwijs dan naar
“Oplossen van moeilijkheden” (pagina D-150).
• Druk nogmaals op de L-1 (POWER) toets om het
Digitale Keyboard uit te schakelen.
• Als u slechts lichtjes op de L-1 (POWER) toets drukt,
gaat de display kortstondig branden maar de spanning
wordt niet ingeschakeld. Echter dit duidt niet op een
defect. Druk de L-1 (POWER) toets stevig en volledig in
om de spanning in te schakelen.
Automatische stroomonderbreker
Dit Digitale Keyboard is ontworpen om automatisch
uitgeschakeld te worden om te voorkomen dat stroom te
verspillen als gedurende een vooringestelde tijd geen
bewerking wordt uitgevoerd. De activeringstijd voor
automatische stroomonderbreking is zes minuten bij werking
op batterijen en vier uur bij werking op netspanning.
• Automatische stroomonderbreking is geactiveerd wanneer
“on” geselecteerd is voor “AutoPower (Automatische
stroomonderbreker)” (pagina D-134). De oorspronkelijke
default instelling is “on”. Selecteer “oFF” voor “AutoPower”
(Automatische stroomonderbreking) om de automatische
stroomonderbreking te deactiveren.
• U kunt de onderstaande procedure volgen om de
automatische stroomonderbreking tijdelijk uit te schakelen
terwijl deze geactiveerd is.
D-13
Selecteren en spelen van een toon
■ Uitschakelen van de automatische
stroomonderbreker
1.
Druk op de L-1 (POWER) toets om deze uit te
schakelen als het Digitale Keyboard
ingeschakeld is.
2.
Houd de L-3 ([A] POPS/ROCK/DANCE) toets
ingedrukt en druk op de L-1 (POWER) toets om
het Digitale Keyboard in te schakelen.
• De automatische stroomonderbreker wordt op dat
moment gedeactiveerd.
• Door het keyboard uit te schakelen na het uitvoeren van de
bovenstaande stappen zal de automatische
stroomonderbreking gereactiveerd worden.
Luisteren naar
demonstratiemelodieën
1.
Houd de L-17 (ACCOMP ON/OFF) toets
ingedrukt en druk op de L-16 (PLAY/STOP)
toets.
2.
Druk op de L-16 (PLAY/STOP) toets om de
weergave van de demonstratiemelodie te
stoppen.
Selecteren van een toon
De tonen van dit Digitale Keyboard zijn verdeeld over
groepen, die elk corresponderen aan één van de 12 TONE
toetsen. U kunt een toon specificeren door de groep en het
toonnummer.
Selecteer d.m.v. de volgende procedure een enkele toon die
toegepast wordt over het gehele toetsenbord.
Selecteren van een toon
1.
Verwijs naar de meeleverde “Appendix” om de
groep en het nummer op te zoeken van de te
selecteren toon.
2.
Controleer dat de @ en A indicators
niet op de display aanwezig zijn.
• Mochten deze toch worden weergegeven, druk dan op
de R-19 (SPLIT) toets en/of op de R-20 (LAYER) toets
om beide indicators uit de display te wissen.
3.
Selecteer d.m.v. de toetsen R-1 ([A] PIANO) R-11 ([K] USER TONES) om een toongroep te
selecteren.
• Hierdoor wordt weergave van demonstratiemelodieëen
gestart.
• Het Digitale Keyboard heeft in het totaal vijf
demonstratiemelodieën. U kunt ook de R-14 (–, +)
toetsen gebruiken om een demonstratiemelodie te
selecteren.
• Door op de
voorwaartse weergave van de demonstratiemelodie
uitgevoerd terwijl de
achterwaartse weergave uitvoert. Door de
(sREW)
het begin van de huidige melodie bereikt, wordt de
weergave daar gestopt. De normale weergave zal hervat
worden wanneer u de
de
versnelde voorwaartse weergave door blijven gaan zelfs
nadat het einde van de melodie bereikt wordt.
• U kunt met de weergave van de demonstratiemelodie
meespelen op het toetsenbord. Merk echter op dat u de
toon niet kunt veranderen die toegewezen is aan het
toetsenbord. Alleen de hierboven beschreven
toetsbewerkingen worden ondersteund tijdens de
weergave van demonstratiemelodiëen.
L-14 (dFF)
toets ingedrukt te houden totdat de weergave
L-14 (dFF)
toets ingedrukt gehouden wordt zal de
toets te drukken wordt snelle
L-13 (sREW)
L-13 (sREW)
toets snelle
toets loslaat. Als
L-13
D-14
•De R-11 ([K] USER TONES) toets selecteert de
gebruikerstoongroep. Zie “Gebruiken van de Toon
Editor” (pagina D-44) voor details.
•De R-12 ([L] DRAWBAR ORGAN) toets selecteert de
trekorgel toongroep. Voor meer informatie zie
“Gebruiken van trekorgeltonen” (pagina D-50).
4.
Scroll m.b.v. de draairegelaar door de
toonnummers totdat het gewenste nummer
getoond wordt.
Voorbeeld: Groep [C], Nummer 004
Nummer
Toonnaam
Groep
Selecteren en spelen van een toon
5.
Nu kunt u op het toetsenbord spelen met de
geselecteerde toon.
• U kunt ook de R-14 (–, +) toetsen gebruiken om een toon te
selecteren. Door één van beide toetsen ingedrukt te
houden wordt met verhoogde snelheid door de
toonnummers gescrolld. Door beide R-14 (–, +) toets
tegelijkertijd ingedrukt te houden wordt toon 001 in de op
dat moment geselecteerde groep geselecteerd.
Lagen en splitsingen aanbrengen
in tonen
U kunt het toetsenbord zodanig configureren dat het twee
verschillende tonen tegelijkertijd speelt (laag) of twee
verschillende tonen speelt op het linker en rechter bereik
(splitsing). U kunt een laag en een splitsing in combinatie
gebruiken en op die manier drie verschillende tonen
tegelijkertijd spelen.
Het UPPER 1 gedeelte wordt alleen gebruikt tijdens het
spelen van een afzonderlijke toon op het keyboard. Wanneer
twee gelaagde tonen worden het UPPER 1 onderdeel en de
UPPER 2 onderdelen gebruikt. Bij het splitsen van het
toetsenbord in twee tonen, speelt het lage bereik van het
toetsenbord het LOWER onderdeel.
• Een toon over het gehele toetsenbord (pagina D-14)
Deze configuratie gebruikt enkel het UPPER 1 onderdeel
(Laag: Uit, Splitsing: Uit).
• Drie tonen, twee gelaagde tonen voor het rechter bereik
en één voor het linker bereik van het toetsenbord
(pagina D-17)
Deze configuratie gebruikt enkel het UPPER 1 onderdeel,
het UPPER 2 onderdeel en het LOWER onderdeel (Laag:
Aan, Splitsing: Aan).
LOWER
• U kunt de hieronder beschreven instellingen configureren
om elk onderdeel in te stellen wanneer meerdere tonen
gebruikt worden in configuraties met lagen en splitsingen.
Instellen van deze
instelling voor elk
onderdeel:
OctaafverschuivingGebruiken van
VolumebalansGebruiken van de mixer
Stereo positie, effect
(nagalm, zweving) niveau’s
en andere gedetailleerde
instellingen
UPPER 1
UPPER 2
Voor meer informatie:
octaafverschuiving
(pagina D-18)
(pagina D-36)
UPPER 1
• Twee gelaagde tonen over het gehele toetsenbord
(pagina D-16)
Deze configuratie gebruikt enkel het UPPER 1 onderdeel
en het UPPER 2 onderdeel (Laag: Aan, Splitsing: Uit).
UPPER 1
UPPER 2
• Twee tonen, een voor het linker bereik en een voor het
rechter bereik van het toetsenbord (pagina D-17)
Deze configuratie gebruikt enkel het UPPER 1 onderdeel
en het LOWER onderdeel (Laag: Uit, Splitsing: Aan).
LOWERUPPER 1
D-15
Selecteren en spelen van een toon
R-15R-15
R-18R-18
R-19R-19
R-20R-20
R-16R-16
R-14R-14
R-17R-17
R-13R-13
L-9L-9
L-10L-10
C-8C-8
L-11L-11
Aanbrengen van een laag met twee tonenSplitsen van het toetsenbord tussen twee
1.
Verwijs naar de afzonderlijke “Appendix” om de
groep(en) en nummers op te zoeken van de
twee tonen (UPPER 1 onderdeeltoon en
UPPER 2 onderdeeltoon) die u wilt gebruiken.
2.
Controleer dat de @ en A indicators
niet op de display aanwezig zijn.
• Mochten deze toch worden weergegeven, druk dan op
de R-19 (SPLIT) toets en/of op de R-20 (LAYER) toets
om beide indicators uit de display te wissen. Wanneer
geen van beide indicators weergegeven wordt, zal de
toon die u selecteert de UPPER 1 onderdeeltoon
worden.
3.
Selecteer d.m.v. de TONE toetsen en de
draairegelaar de UPPER 1 onderdeeltoon.
4.
Druk op de R-20 (LAYER) toets.
• Hierdoor verschijnt de A indicator in de display. Dit
geeft aan dat de toon die u selecteert de UPPER 2
onderdeeltoon zal worden.
5.
Selecteer d.m.v. de TONE toetsen en de
draairegelaar de UPPER 2 onderdeeltoon.
6.
Speel nu iets op het toetsenbord om te
controleren hoe de tonen klinken als ze gelaagd
zijn.
7.
Druk om de toonlagen te annuleren nogmaals
op de R-20 (LAYER) toets zodat de A
indicator uit de display verdwijnt.
tonen
1.
Verwijs naar de afzonderlijke “Appendix” om de
groep(en) en nummers op te zoeken van de
twee tonen (UPPER 1 onderdeeltoon en LOWER
onderdeeltoon) die u wilt gebruiken.
2.
Controleer dat de @ en A indicators
niet op de display aanwezig zijn.
• Mochten deze toch worden weergegeven, druk dan op
de R-19 (SPLIT) toets en/of op de R-20 (LAYER) toets
om beide indicators uit de display te wissen. Wanneer
geen van beide indicators weergegeven wordt, zal de
toon die u selecteert de UPPER 1 onderdeeltoon
worden.
3.
Selecteer d.m.v. de TONE toetsen en de
draairegelaar de UPPER 1 onderdeeltoon.
4.
Druk op de R-19 (SPLIT) toets.
• Hierdoor verschijnt de @ indicator in de display.
Dit geeft aan dat de toon die u selecteert de LOWER
onderdeeltoon zal worden.
5.
Selecteer d.m.v. de TONE toetsen en de
draairegelaar de LOWER onderdeeltoon.
6.
Speel iets op de linker en rechter zijden van het
toetsenbord om te controleren dat de tonen op
de juiste wijze toegewezen zijn.
• U kunt het toetsenbordsplitspunt specificeren, hetgeen
het punt is wanneer het toetsenbord in het linker en het
rechter bereik gesplits wordt. Zie “Specificeren van het
toetsenbordsplitspunt” (pagina D-17) voor details.
D-16
7.
Druk om de toetsenbordsplitsing te annuleren
nogmaals op de R-19 (SPLIT) toets zodat de
@ indicator uit de display verdwijnt.
Selecteren en spelen van een toon
Specificeren van het toetsenbordsplitspunt
1.
Houd de R-19 (SPLIT) toets ingedrukt en druk
tegelijkertijd op de klaviertoets waarvan u wilt
dat dat de meest linkse toets wordt van het
rechter (UPPER 1 onderdeel) bereik.
LOWER onderdeel
• De naam van de ingedrukte klaviertoets verschijnt in de
display als de klaviertoetsnaam van het nieuwe
splitspunt.
• U kunt d.m.v. de R-14 (–, +) toetsen de aangegeven
naam van de spitspunttoets veranderen.
2.
Laat de R-19 (SPLIT) toets los wanneer u klaar
bent.
• Het oorspronkelijke splitspunt bevindt zich bij klaviertoets
#
F
3.
• Tijdens de weergave van de automatische begeleiding
(pagina D-24), het toetsenbord links van het splitspunt
wordt het akkoordtoetsenbord.
UPPER 1 onderdeel
Splitspunt
Klaviertoets
die u aanslaat
Gebruiken van laag en splitsing samen
1.
Zie stappen 1 en 6 van de procedure onder
“Aanbrengen van een laag met twee tonen”
(pagina D-16).
2.
Verwijs naar de apart bijgeleverde “Appendix”
om de groep en het nummer van de toon op te
zoeken die u wilt toewijzen aan het LOWER
onderdeel.
3.
Druk op de R-19 (SPLIT) toets.
• Hierdoor verschijnt de @ indicator in de display.
Dit geeft aan dat de toon die u selecteert de LOWER
onderdeeltoon zal worden.
4.
Selecteer d.m.v. de TONE toetsen en de
draairegelaar de LOWER onderdeeltoon.
5.
Speel iets op de linker en rechter zijden van het
toetsenbord om te controleren dat de tonen op
de juiste wijze toegewezen zijn.
• Het rechter toetsenborddeel speelt de UPPER 1 en
UPPER 2 tonen in een gelaagde configuratie, terwijl
het linker toetsenborddeel de LOWER toon speelt.
6.
Druk om de toetsenbordsplitsing te annuleren
nogmaals op de R-19 (SPLIT) toets zodat de
@ indicator uit de display verdwijnt.
7.
Druk om de toonlagen te annuleren nogmaals
op de R-20 (LAYER) toets zodat de A
indicator uit de display verdwijnt.
D-17
Selecteren en spelen van een toon
Verhogen en verlagen van de
toonschaal van het toetsenbord
(transponeren)
De transponeerfunctie laat u de algehele toonschaal van het
toetsenbord verhogen of verlagen in stappen van een halve
toon. U kunt d.m.v. deze functie de toonschaal van het
toetsenbord bijstellen op een sleutel die beter past bij een
zanger, een ander muziekinstrument, enz.
1.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de R-14 (–, +) toetsen.
• Hierdoor wordt het hieronder getoonde
transpositiescherm weergegeven.
Gebruiken van
octaafverschuiving
U kunt d.m.v. octaafverschuiving de octaaf afzonderlijk
veranderen van de UPPER 1, UPPER 2 en LOWER delen. U
kunt octaafverschuiving gebruiken om de octaaf van een
melodie te verhogen of te verlagen, of om verschillende
octaven toe te wijzen aan het linker en rechter
toetsenborddelen terwijl het toetsenbord gespleten is of om
twee noten te spelen in verschillende octaven terwijl lagen
aangebracht zijn bij het toetsenbord.
1.
Houd de R-20 (OCTAVE) toets ingedrukt totdat
het hieronder getoonde
octaafverschuivingsscherm in de display
verschijnt.
Hoeveelheid octaafverschuiving (Octaaf eenheid)
Gedeeltenaam
2.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
verander de instellingswaarde d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
• U kunt de toonschaal van het toetsenbord veranderen
binnen het bereik lopend van –12 tot 00 tot +12.
3.
Druk op de R-13 (FUNCTION) toets.
• Hierdoor wordt het transpositiescherm verlaten.
• Wanneer een transpositiewaarde anders dan 00 wordt
ingesteld, verschijnt de B indicator in de display.
• De huidige transpositie instelling wordt uitgeoefend op de
noten van alle onderdelen (UPPER 1,
automatische begeleiding, etc.) die op het toetsenbord
worden gespeeld. Het nummer van de MIDI uitgangsnoot bij
het aanslaan van een klaviertoets verschuift ook in
overeenstemming met de transpositie instelling.
UPPER 2, LOWER
• Dit geeft aan dat u de octaaf van het UPPER 1
onderdeel kunt veranderen.
2.
Specificeer de hoeveelheid octaafverschuiving
d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
• U kunt de octaaf verschuiven in het bereik lopend van
–2 tot 0 tot +2.
3.
Druk op de R-20 (OCTAVE) toets als u de octaaf
wilt veranderen van het UPPER 2 onderdeel.
• Hierdoor verschijnt “UPPER 2” in de display, hetgeen
aangeeft dat u de octaaf van het UPPER 2 onderdeel
kunt veranderen. Voer dezelfde bewerkingen uit als in
stap 2 om de hoeveelheid octaafverschuiving te
specificeren.
4.
,
Druk op de R-20 (OCTAVE) toets als u de octaaf
wilt veranderen van het LOWER onderdeel.
• Hierdoor verschijnt “LOWER” in de display, hetgeen
aangeeft dat u de octaaf van het LOWER onderdeel
kunt veranderen. Voer dezelfde bewerkingen uit als in
stap 2 om de hoeveelheid octaafverschuiving te
specificeren.
5.
Druk op de R-20 (OCTAVE) toets of op de R-15
(EXIT) toets.
• Dit verlaat het octaafverschuivingsscherm.
D-18
Gebruiken van de metronoom
1.
Druk op de L-9 (METRONOME) toets.
• Hierdoor start de metronoom.
• De display toont het tempo samen met het tellen van de
maten en maatslagen sinds u de metronoom startte.
Selecteren en spelen van een toon
3.
Druk op de L-9 (BEAT) of R-15 (EXIT) toets.
• Hierdoor wordt het metronoommaatslagscherm
verlaten.
Veranderen van de tempo instelling
Er zijn twee verschillende methoden die u kunt aanwenden
om de instelling van het tempo te veranderen: gebruiken van
de TEMPO toetsen of lichtjes een maatslag op een toets
trommelen.
■ Veranderen van het tempo d.m.v. de TEMPO
toetsen
1.
Druk op de L-10 (TEMPO w) (langzamer) of
L-11 (TEMPO q) (sneller) toets.
• Hierdoor wordt het hieronder getoonde temposcherm
weergegeven.
Tempo
2.
Druk nogmaals op de L-9 (METRONOME) toets
om de metronoom te stoppen.
Maatslag
Maat
Veranderen van het aantal maatslagen per
maat
1.
Houd de L-9 (BEAT) toets ingedrukt totdat het
hieronder getoonde
metronoommaatslagscherm in de display
verschijnt.
• Als u voor enkele seconden geen bewerking uitvoert,
zal de display automatisch terugkeren naar het vorige
scherm.
2.
Verander d.m.v. de L-10 (TEMPO w) en L-11
(TEMPO q) toetsen het tempo (maatslagen per
minuut).
• Door één van beide toetsen ingedrukt te houden wordt
met verhoogde snelheid door de instelwaarden
gescrolld.
• U kunt een tempowaarde specificeren in het bereik
lopend van 30 tot en met 255.
3.
Druk op de R-15 (EXIT) toets.
• Hierdoor wordt het temposcherm verlaten.
2.
Selecteer een maatslaginstelling d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
• U kunt een 0 selecteren of een waarde binnen het
bereik 2 - 6. Door 0 te specificeren voor deze instelling
wordt elke maatslag aangegeven door hetzelfde geluid
(geen klokgelui aan het begin van elke maatslag)
aangegeven.
D-19
Selecteren en spelen van een toon
■ Bijstellen van het tempo door een maat te tikken
1.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
tik lichtjes vier maal op de L-11 (TAP) toets met
de snelheid (tempo) die u wilt instellen.
• Bij de eerste tik op de L-11 (TAP) toets verschijnt de
onderstaande display.
• De tempo instelling verandert in overeenstemming met
de tiksnelheid zodra u de vierde maal tikt.
• De instelling wordt geannuleerd als u de R-13 (FUNCTION) toets loslaat voordat u de L-11 (TAP)
toets vier malen aangetikt heeft.
2.
Na het instellen van het aantikken van het
tempo kunt u fijnregelingen maken met de
procedure onder “Veranderen van het tempo
d.m.v. de TEMPO toetsen” (pagina D-19).
Gebruiken van de
toonhoogteregelaar
Met de PITCH BEND draairegelaar (S-1) kunt u de
toonhoogte veranderen van de noten die u aan het spelen
bent door de draairegelaar naar voren en achteren te draaien.
Door de regelaar weg te draaien gaat de toonhoogte omhoog
terwijl deze omlaag gaat door de regelaar naar u toe te
draaien. Door de regelaar los te laten keert de toonhoogte
automatisch terug naar de normale toonhoogte.
• Het de toonhoogteregelaar dient niet gedraaid te zijn
wanneer u het keyboard inschakelt.
• U kunt het bereik van de toonhoogteregelaar globaal
veranderen of voor een bepaald deel. Zie “BendRange
(Toonhoogtebereik)” (pagina D-132) en “Deelparameters”
(pagina D-43) voor details.
Uitoefenen van vibrato op noten
U kunt vibrato uitoefenen op noten die u op met de hand op
het toetsenbord speelt (alle UPPER 1, UPPER 2, LOWER
onderdeelnoten). Vibrator wordt uitgeoefend op noten terwijl
de S-2 (MODULATION) toets ingedrukt wordt. Bij het loslaten
van de toets wordt de uitoefening van vibrato gestopt (bij de
oorspronkelijke default instellingen).
D-20
• Inplaats van vibrato kunt u een ander DSP effect toekennen
aan de S-2 (MODULATION) toets, indien u dat wilt. Zie
informatie betreffende de volgende parameters in “DSP
parameterinstellingen” (pagina D-35) en
“Toonparameterinstellingen” (pagina D-48) voor details.
– Mod Button Assign (Modulatietoets Toewijzen)
– Mod Button On Value (Modulatietoets Aan Waarde)
– Mod Button Off Value (Modulatietoets Uit Waarde)
Selecteren van een temperament
en fijnafstellen van de toonschaal
Selecteer d.m.v. de toonschaalfunctie één van de 17
voorkeuzetemperamenten (toonschalen) voor de ingebouwde
klankbron. U kunt elke noot van een toonschaal (van C - B)
fijnstemmen in eenheden van één cent. Na het selecteren van
één van de voorkeuzetemperamenten kunt u de instellingen
bewerken voor aanpassing aan uw eigen voorkeur.
U kunt ook specificeren of de huidige toonschaalinstellingen
(temperamentinstelling en fijnafsteming) uitgeoefend dienen
te worden op de automatische begeleiding (Accomp. Scale).
• De instellingen die u configureert met de toonschaalfunctie
blijven behouden zelfs wanneer het Digitale Keyboard
uitgeschakeld wordt.
Selecteren van een voorkeuze toonschaal
1.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-8 (SCALE) toets om het
toonschaalscherm te tonen met de 0 bij
“Preset”.
Selecteren en spelen van een toon
3.
Selecteer een temperament d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
• Bij selecteren van een temperament anders dan 01: Bij
Equal verschijnt de C indicator in de display.
• Hieronder worden de temperamentnummers en
-namen getoond die in de display verschijnen.
NummerSchermnaamVoorkeuzetemperament
01EqualGelijkzwevend temperament
02Pure MajorJuiste majeur intonatie
03Pure MinorJuiste mineur intonatie
04PythagoreanPythagoreaans systeem
05Kirnberger 3Kirnberger III
06WerckmeisterWerckmeister 1-3 (III)
07Mean-ToneGemiddelde toon
08RastRast
09BayatiBayati
10HijazHijaz
11SabaSaba
12DashtiDashti
13ChahargahChahargah
14SegahSegah
15Gurjari TodiGurjari Todi
16ChandrakaunsChandrakauns
17CharukeshiCharukeshi
2.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor wordt een
voorkeuzetemperamentselectiescherm weergegeven
zoals het hier onder getoonde.
4.
Voer de volgende stappen uit om de grondnoot
van een temperament te specificeren.
(1) Druk op de R-17 (i) toets.
• Hierdoor wordt het grondnoot instelscherm getoond.
(2) Verander d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +)
toetsen de grondnoot (C naar B).
• U kunt de grondnoot ook d.m.v. het toetsenbord
specificeren.
5.
Druk tweemaal op de R-15 (EXIT) toets wanneer
u klaar bent.
• Hierdoor wordt teruggekeerd naar het scherm dat
getoond werd voordat u het toonschaalscherm toonde.
• De grondnootinstelling die u hier specificeert, wordt
behouden zelfs als u later naar een ander
voorkeuzetemperament verandert.
D-21
Selecteren en spelen van een toon
Fijnstemmen van een toonschaal
1.
Mocht dit nodig zijn voer dan de procedure uit
onder “Selecteren van een voorkeuze
toonschaal” (pagina D-21) om een
voorkeuzetemperament te selecteren.
2.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-8 (SCALE) toets om het
toonschaalscherm te tonen.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets de 0 naar
“FineTune” en druk daarna op de R-16 (ENTER)
toets.
• Hierdoor wordt een fijnstemscherm weergegeven zoals
het hier onder getoonde.
Specificeren of de huidige
toonschaalinstellingen uitgeoefend dienen te
worden op de automatische begeleiding
(Accomp Scale)
1.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-8 (SCALE) toets om het
toonschaalscherm te tonen.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (i) toets om de 0
naar “AcmpScale” te verplaatsen.
3.
Verander de instelwaarde d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
Om dit te doen:
Toonschaalinstellingen niet
uitoefenen op automatische
begeleiding
Toonschaalinstellingen uitoefenen
op automatische begeleiding
Selecteer deze
instelling:
oFF
on
4.
U kunt de stemming van elke afzonderlijke noot
instellen in de toonschaal.
(1) Verplaats d.m.v. de R-17 (t) toets de 0 naar “Note”
en selecteer daarna de draairegelaar of de R-14 (–, +)
toetsen om de naam te selecteren van de noot die u
wilt fijnstemmen.
• U kunt ook een klaviertoets aanslaan om een noot
te specificeren.
(2) Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets de 0 naar “Cent”
en gebruik dan de draairegelaar of de R-14 (–, +)
toetsen om de geselecteerd noot fijn te stemmen. U
kunt een noot fijnstemmen binnen het bereik tussen
–99 en +99 cent.
• Als alle noten in de toonschaal op 0 worden
ingesteld, wordt de geselecteerde toonschaal
veranderd naar gelijk temperament. De C
indicator zal op de display getoond worden wanneer
een noot op de toonschaal een waarde anders dan
0 heeft.
5.
Druk tweemaal op de R-15 (EXIT) toets wanneer
u klaar bent met het maken van bijstellingen.
• Hierdoor wordt teruggekeerd naar het scherm dat
getoond werd voordat u het toonschaalscherm toonde.
4.
Druk nadat de instelling naar wens is op de
R-15 (EXIT) toets.
• Hierdoor wordt teruggekeerd naar het scherm dat
getoond werd voordat u het toonschaalscherm toonde.
• De bovenstaande toonschaal aan/uit instelling beïnvloed
de basonderdelen en de akkoordonderdelen 1 - 5 (A11 A16) van de automatische begeleiding. U kunt de
toonschaalinstellingen voor elk onderdeel afzonderlijk in- of
uitschakelen d.m.v. de onderdeel parameter (pagina D-43)
“Scale (Gedeeltetoonschaal Geactiveerd)” instelling.
D-22
Automatisch spelen van Apeggio
frasen (Arpeggiator)
Met de arpeggiator kunt u automatisch verschillende
arpeggio’s en andere frasen spelen door gewoonweg
klaviertoetsen aan te slaan op het toetsenbord. U kunt uit een
aantal verschillende arpeggiator opties kiezen, inclusief het
spelen van arpeggio’s van een akkoord, het automatisch
spelen van verschillende frasen en andere keuzes.
1.
Houd de R-18 (AUTO HARMONIZE/
ARPEGGIATOR) toets ingedrukt tot het
hieronder getoonde type selectiescherm in de
display verschijnt.
TypenummerTypenaam
2.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het arpeggiator type dat u wilt
gebruiken.
• U kunt één van de arpeggiator types (013 - 162)
selecteren. Zie de afzonderlijke “Appendix” voor
gedetailleerde informatie betreffende ondersteunde
arpeggiatortypes.
• Bij het selecteren van het arpeggiator type, kunt u de
aanbevolen toon voor het op dat moment weergegeven
type toewijzen als de toetsenbordtoon door de R-18 (AUTO HARMONIZE/ARPEGGIATOR) toets ingedrukt
te houden totdat de aanwijzerindicator in de display
begint te knipperen naast ARPEG.
Selecteren en spelen van een toon
4.
Druk op de R-18 (AUTO HARMONIZE/
ARPEGGIATOR) toets.
• Hierdoor verschijnt een aanwijzerindicator in de display
naast ARPEG.
Brandt
5.
Configureer de arpeggiator instellingen naar
wens.
• De instellingen die u kunt figureren worden beschreven
in de onderstaande tabel. Zie “Veranderen van de
instelling van een functiemenu item” (pagina D-130)
voor informatie aangaande het configureren van
instellingen.
Voor informatie betreffende
deze instelling:
Of arpeggio gespeeld dient te
worden terwijl de klaviertoetsen
worden aangeslagen of nadat ze
zijn losgelaten
Het aantal malen dat apeggio
gespeeld wordt binnen één
maatslag
Wanneer het toetsenbord
gespleten wordt tussen twee
tonen, of arpeggio gespeeld dient
te worden wanneer klaviertoetsen
van het UPPER toetsenbord of
van het LOWER toetsenbord
worden aangeslagen
6.
Speel een akkoord of een enkele noot op het
Verwijs hier naar:
ArpegHold (Aanhouden
Arpeggiator)
(pagina D-132)
ArpegSpeed
(Arpeggiator snelheid)
(pagina D-132)
ArpegPart
(Arpeggiatoronderdeel)
(pagina D-132)
toetsenbord.
• Arpeggio wordt gespeeld in overeenstemming met het
op dat moment geselecteerde arpeggiator type en de
noot (noten) die u speelt.
7.
Druk nogmaals op de R-18 (AUTO HARMONIZE/
ARPEGGIATOR) toets om de arpeggiator uit te
schakelen.
• Hierdoor verdwijnt de aanwijzerindicator naast ARPEG.
uit de display.
Knippert
• Zie “Gebruiken van automatische harmonisatie” voor
meer informatie betreffende typenummers 001 - 012
(pagina D-28).
3.
Druk op de R-15 (EXIT) toets.
• Hierdoor wordt het typeselectiescherm verlaten.
D-23
Gebruiken van automatische begeleiding
L-3 - L-8L-3 - L-8
L-10L-10
L-11L-11
L-12L-12
L-13L-13
Bij automatische begeleiding kunt u gewoonweg het
gewenste begeleidingsritme selecteren en zal de begeleiding
(drums, gitaar, enz.) automatisch spelen terwijl u een akkoord
speelt met uw linker hand. Het is net alsof u uw persoonlijke
band heeft die u begeleidt waar u maar gaat.
Dit Digitale Keyboard heeft 260 ingebouwde automatische
begeleidingspatronen die verdeeld zijn in vijf groepen. U kunt
de ingebouwde ritmes bewerken om uw eigen originele ritmes
(die “gebruikersritmes” worden genoemd) te creëren die u
kunt opslaan in een zesde groep. Zie de meegeleverde
“Appendix” voor nadere informatie.
L-14L-14
L-15L-15
L-16L-16
L-17L-17
Spelen van een automatische
begeleiding
1.
Verwijs naar de meegeleverde “Appendix” om
de groep en het nummer op te zoeken van het te
gebruiken ritme.
2.
Selecteer d.m.v. de toetsen L-3 ([A] POPS/
ROCK/DANCE) - L-8 ([F] USER RHYTHMS) een
ritmegroep.
•De L-8 ([F] USER RHYTHMS) toets is voor de
gebruikersritmegroep. Zie “Gebruiken van de
patroonsequencer” (pagina D-102) voor details.
R-15R-15
R-14R-14
R-18R-18
3.
Scroll m.b.v. de draairegelaar door de
ritmenummers totdat het gewenste nummer
getoond wordt.
Voorbeeld:Groep B, Nummer 005
RitmenaamGroep
Nummer
• U kunt ook de R-14 (–, +) toetsen gebruiken om een
ritmenummer te selecteren. Door één van beide
toetsen ingedrukt te houden wordt met verhoogde
snelheid door de ritmenummers gescrolld. Door beide
R-14 (–, +) toetsen tegelijkertijd ingedrukt te houden
wordt 001 in de op dat moment geselecteerde groep
geselecteerd.
4.
Stel d.m.v. de L-10 (TEMPO w) en L-11 (TEMPO
q) toetsen de tempo instelling in.
D-24
5.
Druk op de L-17 (ACCOMP ON/OFF) toets zodat
de D indicator op de display aangegeven
wordt.
• Telkens bij indrukken van de toets wordt tussen in-
(D indicator aangegeven) en uitschakelen
(indicator niet aangegeven) van de begeleiding heen
en weer gegaan.
• Alle onderdelen van de begeleidingsinstrumenten
klinken terwijl de begeleiding ingeschakeld is (D
indicator aangegeven), terwijl alleen percussie
instrument gedeelten (drums, etc.) klinken terwijl de
begeleiding uitgeschakeld is (indicator wordt niet
aangegeven).
6.
Druk op de L-15 (SYNCHRO/ENDING) toets.
• Hierdoor wordt synchro-standby ingeschakeld
(automatische begeleiding die wacht totdat u een
akkoord aanslaat) met de F indicator knipperend
in de display. De knipperende F indicator
betekent dat het normale automatische
begeleidingspatroon standby staat.
7.
U kunt ook d.m.v. de hieronder beschreven
toetsen veranderen naar de intro of
variatiepatroon standbystatus.
Inschakelen van
synchro
standbystatus
voor dit patroon:
IntroL-12 (INTRO)E knipperend
VariatieL-14 (VARIATION/
Zie “Wijzigen van automatische begeleidingspatronen”
(pagina D-27) voor details aangaande de intro- en
variatiepatronen.
8.
Speel het gewenste akkoord op het
Druk op deze
toets:
FILL-IN)
Displayindicator:
H
knipperend
akkoordtoetsenbord (klaviertoetsen op het
linker toetsenbord).
• De automatische begeleiding begint met spelen
wanneer u het akkoord speelt.
• Om het slagwerkgedeelte (percussie) te starten zonder
een akkoord te spelen, druk dan op de L-16 (START/STOP) toets.
Voorbeeld: Om een C akkoord te spelen
Gebruiken van automatische begeleiding
10.
Wanneer u klaar bent, druk dan nogmaals op de
L-16 (START/STOP) toets om de automatische
begeleiding te stoppen.
• Door op de L-15 (SYNCHRO/ENDING) toets te
drukken in plaats van op de L-16 (START/STOP) toets
wordt een eindpatroon gespeeld voordat de weergave
van de automatische begeleiding gestopt wordt. Zie
“Wijzigen van automatische begeleidingspatronen”
(pagina D-27) voor details aangaande de eindpatronen.
• U kunt de volgende procedure aanwenden om het
volumeniveau van de automatische begeleiding bij te
stellen zonder invloed op het volume van de
geluidsweergave van het Digitale Keyboard. Zie
“AccompVol. (Volume van de automatische begeleiding)”
(pagina D-133) voor details.
• U kunt de grootte van het akkoord toetsenbord veranderen
door de splitsattribuut te gebruiken om het splitspunt te
verplaatsen (pagina D-17). De klaviertoetsen links van het
splitspunt vormen het akkoord toetsenbord.
Akkoord toetsenbord
Melodie toetsenbord
• De akkoord grondtoon en het type dat correspondeert
aan de klaviertoetsen die u aanslaat verschijnen in het
akkoordgebied van de display.
9.
Speel andere akkoorden met de linker hand
terwijl u de melodie met uw rechter hand speelt.
• U kunt “CASIO Chord” gebruiken of andere
vereenvoudigde akkoord vingerzetmodi om akkoorden
te spelen. Zie “Selecteren van een akkoord vingerzet
modus” in het volgende gedeelte voor details.
• U kunt d.m.v. de L-13 (NORMAL/FILL-IN) en L-14 (VARIATION/FILL-IN) toetsen de
begeleidingspatronen veranderen. Zie “Wijzigen van
automatische begeleidingspatronen” (pagina D-27)
voor details.
D-25
Gebruiken van automatische begeleiding
Selecteren van een akkoord
vingerzet modus
Terwijl de automatische begeleiding gespeeld wordt dient u
het akkoordtoetsenbord te gebruiken om de
akkoordgrondtoon en het type te specificeren. Het gedeelte
van het toetsenbord links van het splitspunt (pagina D-17) is
het akkoordtoetsenbord. De onderstaande afbeelding toont
het bereik van het akkoordtoetsenbord bij de oorspronkelijke
default instellingen van de WK-7600.
Akkoord toetsenbord
Melodie toetsenbord
U kunt kiezen uit de volgende vijf akkoord vingerzetmodi.
1: Fingered 1
2: Fingered 2
3: Fingered 3
4: CASIO Chord
5: Full Range
Selecteren van een akkoord vingerzetmodus
1.
Houd de L-17 (ACCOMP ON/OFF) toets
ingedrukt totdat het hieronder getoonde
akkoord vingerzetmodus selectiescherm in de
display verschijnt.
Akkoord vingerzet modus
2.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–,
+) toetsen een akkoord vingerzetmodus.
3.
Druk op de L-17 (ACCOMP ON/OFF) toets of op
de R-15 (EXIT) toets.
• Dit verlaat het akkoord vingerzetmodus selectiescherm.
■ Fingered 1, 2, 3
Met deze drie akkoord vingerzetmodi speelt u akkoorden op
het begeleidingstoetsenbord d.m.v. de normale akkoord
vingerzettingen. Sommige akkoordvormen zijn afgekort en
voor de vingerzetting zijn slechts één of twee klaviertoetsen
nodig. Voor informatie aangaande de types akkoorden en hun
vingerzettingen, zie de “Vingerzettinggids” (pagina D-160).
Fingered 1: Speel de componentnoten van het akkoord op
het toetsenbord.
Fingered 2: In tegenstelling tot Fingered 1, is een 6de invoer
niet mogelijk bij deze modus.
Fingered 3: In tegensteling tot bij Fingered 1 maakt dat de
invoer van gedeeltelijke akkoorden mogelijk met
de laagste noot op het toetsenbord als de
basnoot.
■ CASIO Chord
Bij “CASIO Chord” gebruikt u vereenvoudigde vingerzettingen
om de vier typen akkoorden te spelen die hieronder worden
beschreven.
AkkoordtypeVoorbeeld
Majeur akkoorden
Druk op een klaviertoets
waarvan de noot correspondeert
aan de akkoordnaam.
• Druk voor een C majeur op
een willekeurige C toets op
het akkoord toetsenbord. De
octaaf van de noot doet er
niet toe.
Mineur akkoorden
Druk op de akkoord
klaviertoets die correspondeert
aan het majeur akkoord en
druk tegelijkertijd op één van
de akkoord klaviertoetsen
rechts ervan.
Septiem akkoorden
Druk op de akkoord
klaviertoets die correspondeert
aan het majeur akkoord en
druk tegelijkertijd op twee van
de akkoord klaviertoetsen
rechts ervan.
Mineur septiem akkoorden
Druk op de akkoord
klaviertoets die correspondeert
aan het majeur akkoord en
druk tegelijkertijd op drie van
de akkoord klaviertoetsen
rechts ervan.
Bij het indrukken van meer dan één akkoord klaviertoets maakt
het geen verschil of de andere klaviertoetsen wit of zwart zijn.
C (C majeur)
Nootnaam
#
DE F
C
C
Cm (C mineur)
#
DE F
C
C
C7 (C septiem)
#
DE F
C
C
b
E
b
E
b
E
b
b
b
#
#
G
A
A
DE F
F
C
B
C
B
b
b
b
#
#
G
A
DE F
A
F
C
B
C
B
b
b
b
#
#
G
A
A
DE F
F
C
B
C
B
Cm7 (C mineur septiem)
b
b
b
b
#
#
DE F
C
C
#
E
G
A
DE F
A
F
C
B
C
B
E
E
E
E
D-26
■ Full Range Chord
Tijdens deze akkoord vingerzet modus kunt u het volledige
bereik van het toetsenbord gebruiken om akkoorden en de
melodie te spelen. Voor informatie aangaande de types
akkoorden en hun vingerzettingen, zie de “Vingerzettinggids”
(pagina D-160).
Gebruiken van automatische begeleiding
Wijzigen van automatische
begeleidingspatronen
Er zijn zes verschillende automatische begeleidingspatronen,
zoals hieronder getoond. U kunt overschakelen tussen
patronen tijdens de begeleidingsweergave en zelfs de
patronen wijzigen. Selecteer d.m.v. de toetsen L-12 - L-15 het
gewenste patroon.
L-12L-12L-13L-13L-14L-14L-15L-15
Intropatroon*
1
NormaalVariatieEindpatroon*
Normaal
invulpatroon*
Variatie
2
invulpatroon*
3
4
Gebruiken van één-toets
voorkeuzes
Eén-toets voorkeuze geeft u toegang door indrukken van
slechts één toets tot de toon en tempo instellingen die goed
passen bij het op dat moment geselecteerde ritmepatroon van
de automatische begeleiding.
Uitvoeren van een één-toets voorkeuze
1.
Druk als een ritme aan het spelen is op de L-16
(START/STOP) toets om het te stoppen.
2.
Selecteer het ritme (exclusief gebruikersritmes)
die u wilt gebruiken.
3.
Houd de L-7 ([E] PIANO RHYTHMS) toets
ingedrukt en druk op de L-8 ([F] USER
RHYTHMS) toets.
*1 Druk aan het begin van een melodie. De
begeleidingsweergave gaat door met het normale patroon
nadat het intropatroon voltooid is. Door te drukken op de
L-14 (VARIATION/FILL-IN) toets voordat u op deze toets
drukt, wordt het variatiepatroon voortgezet nadat het
intropatroon voltooid is.
*2 Om een invulpatroon in te voegen, druk terwijl een
normaal patroon aan het spelen is.
*3 Om een invul variatiepatroon in te voegen, druk terwijl een
variatiepatroon aan het spelen is.
*4 Druk aan het einde van een melodie. Hierdoor wordt het
eindpatroon weergegeven waarna de weergave van de
automatische begeleiding stopt.
• Instellingen voor de volgende items worden op de juiste
manier geconfigureerd voor het ritme dat u selecteerde
in stap 2.
– Tonen voor de UPPER 1, UPPER 2 en LOWER
onderdelen.
– Octaafverschuiving voor de UPPER 1, UPPER 2 en
LOWER onderdelen.
– Laag en splitsing aan/uit
– Begeleiding aan/uit
– Nagalm aan/uit en type
– Zwevingtype
– Automatische harmonisatie of Arpeggiator aan/uit en
type
– Tempo
•De F indicator knippert op de display om aan te
geven dat het normale automatische
begeleidingspatroon standby staat.
4.
Speel iets op het keyboard.
• Voer de procedure uit die begint met stap 7 onder
“Spelen van een automatische begeleiding” (pagina
D-24).
• Eén-toets voorkeuzes worden niet ondersteund voor
gebruikersritmes (F:001 tot en met F:100).
• U kunt één-toets voorkeuze instellingen oproepen zelfs als
een ritme reeds gespeeld worden terwijl u stap 3 van de
bovenstaande procedure uitvoert. In dit geval zal de
ritmeweergave blijven spelen zonder dat de synchro
standbymodus wordt ingeschakeld.
D-27
Gebruiken van automatische begeleiding
Gebruiken van automatische
harmonisatie
Met automatische harmonisatie wordt harmonie toegevoegd
aan de melodienoten die u speelt met de rechter hand. U kunt
kiezen uit één van de 12 automatische harmonisatie
instellingen.
Spelen m.b.v. automatische harmonisatie
1.
Houd de R-18 (AUTO HARMONIZE/
ARPEGGIATOR) toets ingedrukt tot het
hieronder getoonde type selectiescherm in de
display verschijnt.
Typenummer TypenaamOmschrijving
0063WayOpen
0073WayClos
008Strings
0094WayOpen
0104WayClos
011Block
012Big Band
• Zie “Automatisch spelen van Apeggio frasen
(Arpeggiator)” voor meer informatie betreffende
typenummers groter dan 012 (pagina D-23).
3.
Druk op de R-15 (EXIT) toets.
• Hierdoor wordt het typeselectiescherm verlaten.
Voegt een open harmonie van
2 noten toe, voor een totaal
van drie noten.
Voegt een gesloten harmonie
van 2 noten toe, voor een
totaal van drie noten.
Voegt een harmonie toe die
optimaal is voor
snaarinstrumenten.
Voegt een open harmonie van
3 noten toe, voor een totaal
van vier noten.
Voegt een gesloten harmonie
van 3 noten toe, voor een
totaal van vier noten.
Voegt een pakket
akkoordnoten toe.
Voegt een harmonie toe in big
band stijl.
TypenummerTypenaam
2.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het automatische harmonisatie type dat
u wilt gebruiken.
• U kunt één van de typenummers (001 - 012) selecteren
die beschreven worden in de tabel hieronder.
Typenummer TypenaamOmschrijving
Voegt een hechte (met twee
tot en met vier graden
001Duet 1
002Duet 2
003Country
004Octave
0055th
gescheiden) harmonie van
één noot toe onder de
melodienoot.
Voegt een open (met meer
dan 4 tot en met 6 graden
gescheiden) harmonie van 1
noot toe onder de
melodienoot.
Voegt een harmonie in
country-stijl toe.
Voegt de noot toe van de
naastliggende lagere octaaf.
Voegt een noot in de vijfde
graad toe.
4.
Druk op de R-18 (AUTO HARMONIZE/
ARPEGGIATOR) toets.
• Hierdoor verschijnt een aanwijzerindicator in de display
naast A.HAR.
Brandt
5.
Speel de akkoorden en de melodie op het
toetsenbord.
• Harmonie zal worden toegevoegd aan uw
melodienoten gebaseerd op de akkoorden die u speelt.
6.
Druk nogmaals op de R-18 (AUTO HARMONIZE/
ARPEGGIATOR) toets om de automatische
harmonisatie uit te schakelen.
• Hierdoor verdwijnt de aanwijzerindicator naast A.HAR.
D-28
Uitoefenen van effecten op een klank
U kunt een verscheidenheid aan akoestische effecten uitoefenen op de klanken die worden geproduceerd door het Digitale
Keyboard. De ingebouwde effecten omvatten een grote verscheidenheid waarbij u toegang krijgt tot een selectie algemene digitale
effecten.
• Het Digital Keyboard laat u ook effecten uitoefenen van de T-4 (INST IN) aansluiting en de T-6 (MIC IN) aansluiting.
Configuratie van effecten
Hieronder wordt getoond hoe de effecten van het Digitale Keyboard worden geconfigureerd.
• Items zoals “Reverb Send” die aangegeven worden door het symboolzijn alle mixerinstellingen. Zie “Gebruiken van de
mixer” (pagina D-36) voor details.
• Zweving en DSP kunnen niet op hetzelfde moment worden gebruikt.
■ Zwevingeffectmodus configuratie
De zwevingeffectmodus is geactiveerd terwijl “Chorus” geselecteerd is als de “Chorus/DSP” effectparameter. Zweving en nagalm
kunnen gebruikt worden bij de zwevingeffectmodus.
Onderdeel A01-A16, B01-B16
Part Volume/Pan
Toongenerator
Extern ingangssignaal
Mic In
Inst In
• Zie “Selecteren van effect” (pagina D-31) voor informatie aangaande “Chorus/DSP”.
Ruis Poort
Automatische
niveauregeling
Reverb Send
Chorus Send
Volume/Pan
Reverb Send
Chorus Send
Uitgangsvermogen
Master
Volume/Pan
Reverb
Chorus
Mono
Stereo
D-29
Uitoefenen van effecten op een klank
■ DSP effectmodus configuratie
De DSP effectmodus is geactiveerd terwijl “DSP” geselecteerd is als de “Chorus/DSP” effectparameter. DSP en nagalm kunnen
gebruikt worden bij de DSP effectmodus.
Onderdeel A01-A16, B01-B16
Toongenerator
Part Volume/Pan
Off
DSP
On
Reverb Send
Reverb
DSP Reverb Send
Uitgangsvermogen
Master
Volume/Pan
Mic In
Inst In
Ruis Poort
Extern ingangssignaal
Automatische
niveauregeling
DSP
Volume/Pan
Off
On
Reverb Send
DSP
DSP Volume/Pan
Mono
Stereo
• Nagalm
Dit type effect bootst akoestische ruimten na. Er zijn 10 verschillende nagalmeffecten, inclusief kamer en zaal.
• Zweving
Dit type effect versterkt de diepte van de noten en oefent vibrato uit op de noten. Er zijn vijf verschillende zwevingeffecten.
•DSP
Dit type effect wordt toegevoegd tussen de klankbron en het uitvoersignaal. Er zijn in het totaal 100 verschillende DSP niveau’s,
inclusief vervorming en modulatie. U kunt DSP effecten van een computer oversturen of DSP data op het Digitale Keyboard
creëren en maximaal 100 DSP gebruikerseffecten opslaan in het Digitale Keyboard geheugen. Zie “Creëren van een gebruikers
DSP” (pagina D-33) en “Aansluiting op een computer” (pagina D-145) voor details.
D-30
Uitoefenen van effecten op een klank
C-7C-7
Selecteren van effect
Effecten worden onderverdeeld in verschillende types
(nagalm, zweving, DSP) zodat u eerst de procedure hieronder
dient te volgen om een effecttype te selecteren.
Toevoegen van nagalm aan klanken
1.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-7 (EFFECT) toets.
R-15R-15
R-16R-16
R-17R-17
R-14R-14
R-13R-13
• Een aanwijzerindicator wordt naast REVERB weergegeven
wanneer iets anders dan “oFF” geselecteerd is als het
nagalmtype. De aanwijzerindicator wordt niet naast
REVERB weergegeven wanneer “oFF” geselecteerd is.
• U kunt d.m.v. Nagalm Zenden afregelen hoe nagalm
toegepast wordt op de toon van elk toetsenbord- of
automatisch begeleidingsgedeelte. Zie “Gebruiken van de
mixer” (pagina D-36) voor details.
Toevoegen van het zwevingeffect aan
klanken
• Hierdoor wordt het hieronder getoonde
effectinstelscherm weergegeven.
2.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het nagalmtype dat u wilt gebruiken.
• Zie de afzonderlijke “Appendix” voor gedetailleerde
informatie betreffende ondersteunde nagalmtypes.
• Selecteer “oFF” hier om nagalm uit te schakelen.
3.
Druk op de C-7 (EFFECT) toets of op de R-15
(EXIT) toets.
• Hierdoor wordt het effectinstelscherm verlaten.
1.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-7 (EFFECT) toets om het
effectinstelscherm te tonen.
D-31
Uitoefenen van effecten op een klank
2.
Indien u wilt, verplaats dan d.m.v. de R-17 (t,
y) toetsen de vetgedrukte haakjes (%) naar
de “DSP Uitschakelen” instelling en verander
dan d.m.v. de R-14 (–, +) toetsen de instelling
naar “on”.
• Zie de onderstaande “Belangrijk!” opmerking hieronder
voor nadere informatie aangaande deze instelling.
• Als u de “DSP Disable” instelling inschakelt, sla dan de
onderstaande stappen 3 en 4 over.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de
vetgedrukte haakjes (%) naar de “Chorus/
DSP” instelling.
4.
Selecteer de R-14 (–, +) toetsen om “Chorus” te
selecteren.
• Hierdoor wordt de zwevingeffectmodus ingeschakeld,
hetgeen het gebruik van het zwevingeffect activeert.
5.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de
vetgedrukte haakjes (%) naar de “Chorus”
instelling.
8.
Regel d.m.v. de mixer Zweving Zenden van het
onderdeel waarop u zweving wilt uitoefenen.
• U kunt d.m.v. “Cho.Send” (Onderdeel Zweving Zenden,
pagina D-43) afregelen hoe zweving toegepast wordt
op de toon van elk toetsenbord- of automatisch
begeleidingsonderdeel. De oorspronkelijke
defaultinstelling is 0 voor Zweving Zenden van alle
gedeelten. Verander de instellingen dus voor een
Zweving Zend waarde groter dan 0 voor alle gedeelten
waarop u het zwevingeffect wilt uitoefenen. Zie
“Gebruiken van de mixer” (pagina D-36) voor details.
• Door een toon te selecteren d.m.v. DSP verandert de
“Chorus/DSP” instelling automatisch naar de “DSP”
(DSP effectmodus), zodat het zwevingeffect niet
beschikbaar is. Wilt u toch dat het zwevingeffect altijd
beschikbaar is, verander dan de “DSP Disable”
instelling naar “on”. Hierdoor zal de
zwevingeffectmodus ingeschakeld blijven bij het
Digitale Keyboard.
• Er wordt een aanwijzerindicator getoond naast CHORUS
wanneer “Chorus” geselecteerd is voor de “Chorus/DSP”
instelling. De aanwijzerindicator wordt niet naast CHORUS
weergegeven wanneer “oFF” geselecteerd is als het
zwevingtype of wanneer “DSP” geselecteerd is als de
“Chorus/DSP” instelling.
• Door “Chorus” voor de “Chorus/DSP” instelling te
selecteren wordt de “DSP Line” (Deel DSP Lijn pagina
D-43) instelling voor alle gedeelten veranderd naar “oFF”.
6.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het zwevingtype dat u wilt gebruiken.
• Zie de afzonderlijke “Appendix” voor gedetailleerde
informatie betreffende ondersteunde zwevingtypes.
7.
Druk op de C-7 (EFFECT) toets of op de R-15
(EXIT) toets.
• Hierdoor wordt het effectinstelscherm verlaten.
Gebruiken van een DSP
1.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-7 (EFFECT) toets om het
effectinstelscherm te tonen.
• Controleer dat de “DSP Disable” instelling ingesteld
staat op “oFF”. Mocht deze op “on” (aan) staan,
verander deze dan naar “oFF”.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de
vetgedrukte haakjes (%) naar “Chorus/DSP”.
3.
Selecteer de R-14 (–, +) toetsen om “DSP” te
selecteren.
• Hierdoor wordt de DSP effectmodus ingeschakeld,
hetgeen het gebruik van het DSP effect activeert.
D-32
4.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de
vetgedrukte haakjes (%) naar de “DSP”
instelling.
• Hierdoor verschijnt het nummer en de naam van het op
dat moment geselecteerde DSP type in de vetgedrukte
haakjes (%) in de display.
5.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het DSP type dat u wilt gebruiken.
• DSP types met de voorafgaande nummers 001 - 100
(en “ton”) zijn voorkeuze DSP’s. Zie “Voorkeuze DSP
Lijst” (pagina D-155) voor informatie aangaande DSP
nummers en namen.
• DSP types met voorafgaande nummers 101 - 200 zijn
gebruikers DSP’s. Zie “Creëren van een gebruikers
DSP” (pagina D-33) voor details.
Uitoefenen van effecten op een klank
Creëren van een gebruikers DSP
U kunt een gebruikers DSP creëren door één van de
ingebouwde voorkeuze DSP’s te bewerken.
Gebruikers DSP nummers
DSP gebieden genummerd 101 - 200 zijn voor het opslaan
van gebruikers DSP’s. U kunt maximaal 100 gebruikers
DSP’s op elk moment opgeslagen hebben in het geheugen.
Gebruik om een opgeslagen gebruikers DSP op te roepen
dezelfde procedure die u gebruikt om een voorkeuze DSP op
te roepen. Voor meer informatie zie “Gebruiken van een DSP”
(pagina D-32).
Creëren en opslaan van een gebruikers DSP
1.
Verwijs naar de “DSP typelijst” (pagina D-156)
en selecteer het DSP type dat u wilt bewerken
om uw gebruikers DSP te creëren.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets om de 0
naar “DSP Edit” te verplaatsen.
6.
Druk op de C-7 (EFFECT) toets of op de R-15
(EXIT) toets.
• Hierdoor wordt het effectinstelscherm verlaten.
• Er wordt een aanwijzerindicator getoond naast DSP
wanneer “DSP” geselecteerd is voor de “Chorus/DSP”
instelling.
• De maximale polyfonie wordt maximaal met twee noten
gereduceerd wanneer op het toetsenbord gespeeld wordt
terwijl een DSP in gebruik is.
• U kunt ook afregelen hoe een DSP uitgeoefend wordt (DSP
uitgang geactiveerd/gedeactiveerd, DSP uitgang volume,
DSP uitgang pan, etc.). Zie “Gebruiken van de mixer” voor
nadere details (pagina D-36).
3.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor wordt pagina één van het DSP editorscherm
getoond. Selecteer het DSP type d.m.v. dit scherm.
Totaal aantal pagina’s
Momenteel getoonde pagina
DSP typeDSP nummer
• U kunt d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen tussen pagina’s
scrollen.
4.
Selecteer een DSP type d.m.v. de draairegelaar
of de R-14 (–, +) toetsen.
D-33
Uitoefenen van effecten op een klank
5.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen 0 naar
de parameter die u wilt veranderen.
• Zie “DSP parameterinstellingen” (pagina D-35)
informatie details aangaande de bediening en het
instelbereik van elke parameter.
6.
Selecteer de instelwaarde d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
• Door de R-14 (–, +) toetsen tegelijkertijd in te drukken
wordt de parameter teruggezet op de oorspronkelijke
default instelling.
• Door de DSP parameter te veranderen terwijl een noot
ingevoerd wordt via het Digitale Keyboard kan er toe
leiden dat ruis wordt gegenereerd. Echter dit duidt niet
op een defect.
7.
Herhaal de stappen 5 en 6 zoals vereist om
andere parameters te configureren.
8.
Druk op de R-15 (EXIT) toets.
• Hierdoor wordt het hieronder getoonde
bevestigingsscherm weergegeven.
10.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het bestemming gebruikers DSP
nummer dat u wilt gebruiken.
11.
Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de
cursor naar de naamletterpositie die u wilt
veranderen en selecteer dan d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen het
gewenste karakter.
• Zie “Ondersteunde invoerkarakters” (pagina D-160)
voor informatie aangaande de karakters die u kunt
invoeren voor de naam.
• Druk tegelijkertijd op beide R-14 (–, +) toetsen om een
spatie in te voeren.
12.
Druk nadat alles naar wens is op de R-16
(ENTER) toets.
• Er verschijnt een boodschap (Replace?) in de display
om te bevestigen of u de bestaande data wilt
vervangen door de nieuwe data. Druk de R-14 (YES)
toets om de bestaande data te vervangen door nieuwe
data.
• De boodschap “Please Wait” blijft op de display terwijl
de data-opslagbewerking wordt uitgevoerd. Voer geen
bediening uit terwijl deze melding wordt weergegeven.
Data van het Digitale Keyboard kan gewist of
onbruikbaar worden wanneer het Digitale Keyboard
uitgeschakeld of de geheugenkaart verwijderd wordt.
Het kan ook voorkomen dat het Digitale Keyboard niet
ingeschakeld kan worden als op de L-1 (POWER) toets
wordt gedrukt. Mocht dit gebeuren, verwijs dan naar
“Oplossen van moeilijkheden” (pagina D-150).
Druk op de R-14 (NO) toets om het bewerken te
annuleren zonder de bewerkte resultaten op te slaan.
9.
Druk op de R-14 (YES) toets.
• Hierdoor wordt een scherm getoond voor het
specificeren van het bestemming gebruikers DSP
nummer en de DSP naam.
Bestemming gebruiker DSP nummer
DSP Naam
D-34
Uitoefenen van effecten op een klank
DSP parameterinstellingen
De onderstaande tabel toont de parameters die geconfigureerd kunnen worden op het DSP bewerkingsscherm.
De instellingen gemarkeerd met een asterisk (*) in de “Instelbereik” kolom zijn de oorspronkelijke defaults.
ParameternaamOmschrijvingInstelbereik
Parameters 1 - 8Het aantal parameters en instellingen dat beschikbaar is voor elke
parameter hangt af van het DSP type. Zie “DSP Parameterlijst” (pagina
D-157) voor details.
DSP RevSend
(DSP Nagalm Zenden)
Mod Button Assign
*1
(Modulatietoets Toewijzen)
Mod Button On Value
*1
(Modulatietoets Aan Waarde)
Mod Button Off Value
*1
(Modulatietoets Uit Waarde)
Rot Button Assign
*4
(Rotatietoets Toewijzen)
Rot Button On Value
*4
(Rotatietoets Aan Waarde)
Rot Button Off Value
*4
(Rotatietoets Uit Waarde)
Specificeert hoeveel van het geluid na DSP naar nagalm moet wordt
verzonden.
Specificeert de functie die toegewezen wordt aan de S-2 (MODULATION) toets wanneer “DSP” geselecteerd wordt voor de “Mod
Setting” toonparameter (pagina D-49). Het specificeren van een waarde
tussen 1 en 8 wijst de corresponderende DSP parameter (1 - 8) toe. Er
wordt niets aan deze toets toegewezen wanneer “oFF” wordt
geselecteerd voor deze parameter.
Specificeert hoe de functie die op het moment toegewezen is aan de S-2 (MODULATION) toets werkt terwijl de toets ingedrukt wordt.
Specificeert hoe de functie die op het moment toegewezen is aan de S-2 (MODULATION) toets werkt terwijl de toets losgelaten wordt.
Specifeert de functie die toegewezen wordt aan de D-1 (ROTARY SLOW/FAST) toets.
Het specificeren van een waarde tussen 1 en 8 wijst de
corresponderende DSP parameter (1 - 8) toe. Er wordt niets aan deze
toets toegewezen wanneer “oFF” wordt geselecteerd voor deze
parameter.
Specificeert hoe de functie die op het moment toegewezen is aan de
D-1 (ROTARY SLOW/FAST) toets werkt terwijl de toets brandt.
Specificeert hoe de functie die op het moment toegewezen is aan de
D-1 (ROTARY SLOW/FAST) toets werkt terwijl de toets niet brandt.
–
0 - 40
oFF
*3
*3
oFF
*5
*5
*
*
, 1 - 8
*
, 1 - 8
- 127
*2
*2
*1 Inbegrepen in de “Mod Button” groep. Om de instelling van deze parameters te veranderen, verplaats de 0 naar “Mod Button”
en druk vervolgens op de R-16 (ENTER) toets. Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen 0 naar de parameter waarvan u de
instelling wilt veranderen.
*2 Het instelbereik hangt af van het geselecteerde DSP type.
*3 Hangt af van het geselecteerde DSP type en de “Mod Button Assign” instelling.
*4 Inbegrepen in de “Rot Button” groep. Om de instelling van deze parameters te veranderen, verplaats de 0 naar “Rot Button”
en druk vervolgens op de R-16 (ENTER) toets. Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen 0 naar de parameter waarvan u de
instelling wilt veranderen.
*5 Hangt af van het geselecteerde DSP type en de “Rot Button Assign” instelling.
D-35
Gebruiken van de mixer
D-2D-2
D-3D-3
D-1D-1D-4 - D-12D-4 - D-12
Mixer overzicht
De klankbron van dit Digitale Keyboard is in staat om
maximaal 32 afzonderlijke gedeelten tegelijkertijd weer te
geven. Elk gedeelte kan afzonderlijk afgeregeld worden en elk
gedeelte kan geconfigureerd worden om een ander
muziekinstrument weer te geven. Verschillende tonen kunnen
toegewezen worden aan elk onderdeel d.m.v. lagen en
splitsingen om meerdere tonen tegelijkertijd weer te geven en
om meerdere instrumenten weer te geven met de
automatische begeleiding.
De mixer kan worden gebruikt om dergelijke tonen toe te
wijzen en om andere instellingen voor elk onderdeel te
configureren en om globale effectinstellingen te configureren
die op alle onderdelen worden uitgeoefend. De mixer geeft u
de middelen om fijnafstellingen te maken bij een grote
hoeveelheid instellingen van het aanmaken van noten tot het
uitvoeren van die noten.
Hoe gedeelten georganiseerd zijn
Dit Digitale Keyboard heeft in het totaal 32 gedeelten: A01 A16 en B01 - B16. Elk gedeelte heeft een specifiek doeleinde.
Gebruik de onderstaande tabel ter referentie om het doel van
elk gedeelte te bepalen bij het gebruiken van de mixer om de
instellingen te configureren van elk gedeelte.
Dit
gedeelte:
A01
A02
A03
A04
A05UPPER 1 onderdeel
A06UPPER 2 onderdeel
A07LOWER onderdeel
Wordt gebruikt voor dit: Voor meer informatie:
Spelen met de hand op het
UPPER 1 onderdeel
Spelen met de hand op het
UPPER 2 onderdeel
Spelen met de hand op het
LOWER onderdeel
Automatische
harmonisatietoon
*3
“Lagen en splitsingen
aanbrengen in tonen”
(pagina D-15)
“Gebruiken van
automatische
harmonisatie” (pagina
D-28)
*1
“Gebruiken van de
melodiesequencer”
*2
(pagina D-68)
C-7C-7
R-16R-16R-15R-15R-13R-13
C-17C-17
R-17R-17R-14R-14
Dit
gedeelte:
A08Metronoomklank
A09
A10
A11
A12 - A16
B01 - B16
Wordt gebruikt voor dit: Voor meer informatie:
“Gebruiken van de
metronoom”
(pagina D-19)
Percussiedeel van de
automatische begeleiding
Drumdeel van de
automatische begeleiding
Basdeel van de
automatische begeleiding
Automatisch akkoord 1 deel
- akkoord 5 deel
Melodiesequencerspoor
B01 - B16, spoor 1 - 16
tijdens weergave van een
MIDI bestand van een
geheugenkaart CH1 - CH16
tijdens MIDI ontvangst
“Gebruiken van
automatische
begeleiding”
(pagina D-24)
“Gebruiken van de
melodiesequencer”
(pagina D-68),
“Weergeven van een
muziekbestand van
een geheugenkaart”
(pagina D-142),
“Aansluiting op een
computer”
(pagina D-145)
*1 UPPER 1 onderdeel opgenomen op het
melodiesequencer systeemspoor.
*2 UPPER 2 onderdeel opgenomen op het
melodiesequencer systeemspoor.
*3 LOWER onderdeel opgenomen op het melodiesequencer
Selecteer d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de
mixerparameter te selecteren die u wilt
veranderen.
• U kunt master (MASTER) selecteren, effect (DSP),
microfooningangssignaal (MIC/INST), of een deel (A01
- A16, B01 - B16). De op dat moment geselecteerde
instelling wordt getoond in regel twee van de display.
• Terwijl een deel geselecteerd is, kunt u heen en weer
schakelen tussen GroepA en GroepB door tegelijkertijd
op beide R-17 (u, i) toetsen te drukken.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de
vetgedrukte haakjes (%) naar de te
veranderen parameter.
• De parameters die geconfigureerd worden hangen af
van de op dat moment geselecteerde instelling. Zie de
hoofdstukken in de onderstaande tabel voor nadere
details.
Wanneer deze instelling
geselecteerd is:
MASTERMASTER Parameters
MIC/INSTMIC/INST Parameters
DSPDSP Parameters (pagina D-41)
A01 - A16/B01 - B16Deelparameters (pagina D-43)
Momenteel geselecteerde instelling van het gedeelte
Kunnen deze parameters
worden geconfigureerd:
(pagina D-41)
(pagina D-42)
• Wanneer u de vetgedrukte haakjes (%) naar één van
de instelwaarden van een deelparameter verplaatst,
worden alle deelparameterwaarden van de bank (A of
B) waartoe het deel behoort, aangegeven door zwarte
niveaumeters.
4.
Selecteer de instelwaarde d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
• Door de R-14 (–, +) toetsen tegelijkertijd in te drukken
wordt de parameter teruggezet op de oorspronkelijke
default instelling.
• U kunt de instellingen van de parameters ook
veranderen d.m.v. de D-1 (PART/COMMON), D-2 (GROUP A/B) en D-3 (1-8/9-16) toetsen en
schuifregelaars D-4 (1/9/EXT) - D-12 (MASTER). Zie
“Veranderen van parameterinstellingen d.m.v. de
schuifregelaars” (pagina D-38) voor nadere informatie.
• Terwijl de “Part” (deel aan/uit) instelling van een
deelparameter geconfigureerd wordt, wordt bij
tegelijkertijd indrukken van beide R-14 (–, +) toetsen de
instelling veranderd naar “Sol” (Solo). Zie
“Deelparameters” (pagina D-43) voor details.
5.
Herhaal de stappen 2 - 4 zoals vereist om
andere parameters te configureren.
6.
Druk om de mixer te verlaten op de C-7 (MIXER)
toets of op de R-15 (EXIT) toets.
• Hierdoor wordt het mixerscherm verlaten.
• Terwijl hoofd (MASTER), effect (DSP) of
microfooningangssignaal (MIC/INST) geselecteerd is in
stap 2 voor instelling hierboven, kunt u ook normaal
toetsenbordspel (spelen d.m.v. laag, splitsing, en
automatische begeleiding).
• Terwijl een afzonderlijk deel (A01 - A16, B01 - B16) wordt
geselecteerd in stap 2 voor instelling hierboven, wordt bij
het aanslaan van een klaviertoets alleen noten
weergegeven van het geselecteerde deel. Alle andere
types van prestatiebewerkingen (laag, splitsing,
automatische begeleiding, etc.) zijn gedeactiveerd.
D-37
Gebruiken van de mixer
Veranderen van parameterinstellingen d.m.v. de schuifregelaars
Terwijl het mixerscherm getoond wordt, verander d.m.v. schuifregelaars D-4 (1/9/EXT) - D-12 (MASTER) de getoonde
parameterinstellingen. De D-1 (PART/COMMON), D-2 (GROUP A/B) en D-3 (1-8/9-16) toetsen worden gebruikt om de
onderdelen te specificeren die corresponderen aan de schuifregelaars D-4 (1/9/EXT) - D-11 (8/16).
D-1 D-2 D-3D-4D-5D-6D-7D-8D-9 D-10 D-11 D-12
Het onderstaande beschrijft de bediening van deze toetsen en schuifregelaars terwjl het mixerscherm wordt getoond.
● D-1 (PART/COMMON) toets:
Telkens bij indrukken wordt op het mixerscherm heen en weer gegaan tussen de hoofdparameterinstellingen (MASTER) en de
instellingen van een van de ondereelparameters (A01 - A16, B01 - B16).
● D-2 (GROUP A/B) toets:
Telkens bij indrukken wordt het onderdeel parameterinstelscherm heen en weer geschakeld tussen een van de onderdelen in
groep L (A01 - A16) en een van de onderdelen in groep M (B01 - B16).
● D-3 (1-8/9-16) toets:
Telkens bij indrukken gaan de onderdelen die corresponderen aan parameterbewerkingen d.m.v. schuifregelaars D-4 (1/9/EXT)
- D-11 (8/16) heen en weer tussen A01 - A08 (of B01 - B08) en A09 - A16 (of B09 - B16).
D-38
Gebruiken van de mixer
● Schuifregelaars D-4 (1/9/EXT) - D-11 (8/16):
Sta de configuratie toe van de volgende
parameterinstellingen in overeenstemming met de
momenteel getoonde mixerinstellingen.
* Bij het bedienen van een schuifregelaar waarvan de
instelling niet correspondeert aan iets op het op dat
moment getoonde instelscherm wordt automatisch
overgeschakeld naar het instelscherm dat correspondeert
aan de schuifregelaar. Als u bijvoorbeeld de schuifregelaar
D-4 (1/9/EXT) bedient terwijl het hoofdparameter
instelscherm getoond wordt, schakelt de display
automatisch over naar het MIC/INST
parameterinstelscherm.
Kunnen deze parameters worden
geconfigureerd:
Schuifregelaar D-4 (1/9/EXT):
MIC/INST parameters*
Schuifregelaar D-5 (2/10/DSP):
DSP parameters*
Schuifregelaars D-6 (3/11) - D-11 (8/16):
Parameters van onderdeel dat
toegewezen is aan elke
schuifregelaar*
Schuifregelaars D-4 (1/9/EXT) D-11 (8/16):
Parameters van onderdeel dat
toegewezen is aan elke
schuifregelaar*
3.
Stel d.m.v. schuifregelaars D-4 (1/9/EXT) - D-11
(8/16) het volume van elk onderdeel (A01 - A08).
• Terwijl u een schuifregelaar beweegt om een
gedeeltevolume te veranderen, wordt de instelling met
een waarde aangegeven binnenin de vetgedrukte
haakjes (%) en op de niveaumeter.
4.
Druk om de volumes van de gedeelten A09 A16 in te stellen, op de D-3 (1-8/9-16) toets.
5.
Stel d.m.v. schuifregelaars D-4 (1/9/EXT) - D-11
(8/16) het volume van elk onderdeel (A09 - A16).
● Schuifregelaar D-12 (MASTER):
Verandert de hoofdparameterinstelling. Door deze
schuifregelaar te bedienen terwijl een scherm anders dan
het hoofdparameter instelscherm wordt getoond, wordt
automatisch overgeschakeld naar het hoofdparameter
instelscherm.
■ Voorbeeld van een instelbewerking: Instellen van
het volume van de ondersdelen A01 - A16
1.
Selecteer d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen een
van de onderdelen (A01 - A08) terwijl het
mixerinstelscherm getoond wordt.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar “Volume”.
• Hierdoor wordt het mogelijk de instelling van het
gedeelte volume te wijzigen.
D-39
Gebruiken van de mixer
Om alle mixerparameters terug te stellenVeranderen van de informatie weergegeven
door de niveaumeter tijdens het configureren
van de deelparameterinstellingen
• Zie “Parameterlijst” (pagina D-162) voor nadere details
betreffende hoe de oorspronkelijke defaultinstellingen
geconfigureerd zijn wanneer u de volgende procedure
uitvoert.
1.
Houd terwijl het mixerscherm weergegeven
wordt de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt
terwijl u op de C-17 (MENU) toets drukt.
• Hierdoor wordt het mixer menuscherm getoond met 0
naast “Initialize”.
2.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
1.
Houd terwijl het mixerscherm weergegeven
wordt de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt
terwijl u op de C-17 (MENU) toets drukt.
• Hierdoor wordt het mixermenu getoond.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets de 0 naar
“Display” en druk daarna op de R-16 (ENTER)
toets.
3.
Verander de instelling d.m.v. de draairegelaar of
de R-14 (–, +) toetsen.
Selecteren van het tonen van
deze informatie:
Deelparameter instelwaardenParam
VolumeniveauMeter
4.
Druk op de R-15 (EXIT) toets om het menu te
verlaten nadat de instelling naar wens is.
Selecteer deze
instelling:
3.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om alle
mixerparameters terug te stellen of op de R-14
(NO) toets om te annuleren.
D-40
Gebruiken van de mixer
Mixerparameter instellingen
De onderstaande tabel toont dat de parameters die op het mixerscherm geconfigureerd worden.
De instellingen gemarkeerd met een asterisk (*) in de “Instelbereik” kolom zijn de oorspronkelijke defaults.
MASTER Parameters
MASTER parameters omvatten de items voor het bijstellen van het volumeniveau, panpositie en andere instellingen die op alle
delen worden uitgeoefend.
ParameternaamOmschrijvingInstelbereik
Volume
(Hoofdvolume)
Specificeert het maximum volumeniveau van het uitgangssignaal van het Digitale
Keyboard.
Het hier ingestelde niveau is het maximum niveau dat ingesteld kan worden met de
L-2 (VOLUME) regelaar.
Pan
(Hoofd Pan)
Specifieert de stereo panpositie van alle geluidsweergave van het Digitale
Keyboard.
0 geeft midden weer, terwijl een kleinere waarde naar links verschuift en een grotere
waarde naar rechts.
DSP Parameters
DSP parameters omvatten DSP-gerelateerde instellingen die globaal op alle delen worden uitgeoefend.
0 tot 127
–64 tot 0
*
*
tot +63
• De DSP parameterinsteling kan niet worden veranderd terwijl “on” geselecteerd is voor de “DSP Disable”
effectinstelling. Zie “Toevoegen van het zwevingeffect aan klanken” (pagina D-31) voor informatie aangaande “DSP
Disable”. Verander de “DSP Disable” instelling naar “oFF” als u de DSP parameterinstellingen wilt veranderen.
ParameternaamOmschrijvingInstelbereik
*
Chorus
Cho/DSP
(Zweving/DSP)
Specificeert of de klankbron van het Digitale Keyboard via zweving of DSP
dient te gaan.
* 1
Dit instelitem is verbonden met het “Chorus/DSP”*2 item op
, DSP
het effectinstelscherm. De onderstaande instelling kan niet worden
geconfigureerd wanneer deze parameter “Chorus” is.
Part
(DSP uitgangssignaal
Specifieert of een noot dient te worden afgegeven (on) of niet (oFF) nadat
het door de DSP passeert.
oFF, on
*
activeren)
Volume
Specifieert het post-DSP volumeniveau.
*1
0 tot 127
*
(DSP uitgangsvolume)
Pan
(DSP uitgangssignaal pan)
Specifieert de post-DSP zenden stereo pan positie. 0 geeft midden weer,
terwijl een kleinere waarde naar links verschuift en een grotere waarde naar
–64 tot 0
*
rechts.
Rev.Send
Specifieert hoeveel nagalm uitgoefend wordt op de post-DSP zendnoot.0 tot 40
*
tot 127
(DSP Uitgangs Nagalm
Zenden)
*1 Zie het blokdiagram onder “Configuratie van effecten” (pagina D-29).
*2 Zie “Toevoegen van het zwevingeffect aan klanken” (pagina D-31) en “Gebruiken van een DSP” (pagina D-32).
tot +63
D-41
Gebruiken van de mixer
MIC/INST Parameters
MIC/INST parameters bevatten instellingen die gerelateerd zijn aan de T-4 (INST IN) en T-6 (MIC IN) aansluitingen.
ParameternaamOmschrijvingInstelbereik
Part
(Mic/Inst Activeren)
Volume
(Mic/Inst Volume)
*1
Pan
(Mic/Inst Pan)
DSP Line
(Mic/Inst DSP Lijn)
Rev.Send
(Mic/Inst Nagalm Zenden)
Cho.Send
(Mic/Inst Zweving
Zenden)
N.Thresh
(Mic/Inst Noise Gate
Threshold)
*1
N.Release
(Mic/Inst Noise Gate
Release)
*1
Auto Level
(Mic/Inst Automatische
niveauregeling)
*1
Specificeert of het geluidsingangssignaal dient te worden afgegeven (on) of niet
oFF, on
(oFF).
Specificeert het volumeniveau van alle geluidsingangssignalen.0 tot 80* tot 127
Specificeert de stereo panpositie van het geluidsingangssignaal. 0 geeft midden
–64 tot 0
weer, terwijl een kleinere waarde naar links verschuift en een grotere waarde
naar rechts.
Specificeert of DSP uitgeoefend dient te worden op het geluidsingangssignaal.oFF
Specificeert hoeveel nagalm uitgeoefend wordt op het geluidsingangssignaal.0 tot 40
Specificeert hoeveel zwevingeffect uitgeoefend wordt op het
*
0
tot 127
geluidsingangssignaal.
Elimineert ingangssignalen van een laag volume, hetgeen ruis verlaagt. Laat
0 tot 20
een signaal door als het boven de ingestelde drempelwaarde is (poort open).
Laat een signaal niet door als het onder de drempelwaarde is (poort gesloten)
Specificeert de hoeveelheid tijd voor de poort om van de open stand naar de
0 tot 64
geheel gesloten stand te gaan wanneer een geluidssignaal onder de
drempelwaarde komt die gesepcificeerd wordt door “N.Thresh”. Instelling 0
elimineert het geluid abrupt terwijl een hogere waarde de poort langzamer doet
sluiten.
Regelt automatisch het ingangssignaalniveau. Het selecteren van “oFF”
oFF
deactiveert deze functie, terwijl een hogere waarde een grotere maat van
controle toepast.
*
, on
*
, 1 - 3
*
*
tot +63
*
tot 127
*
tot 127
*
tot 127
*1 Zie het blokdiagram onder “Configuratie van effecten” (pagina D-29).
D-42
Gebruiken van de mixer
Deelparameters
Deelparameters omvatten instelitems die bijgesteld kunnen worden voor de delen A01 - A16 en B01 - B16.
ParameternaamOmschrijvingInstelbereik
TONE
(Gedeeltetoon)
Part
(Onderdeel aan/uit)
Volume
(Deelvolume)
Pan
(Gedeeltepan)
CoarseTune
(Gedeelte
grofstemmen)
FineTune
(Gedeelte
fijnstemmen)
BendRange
(Deel
toonhoogtebereik)
DSP Line
(Deel DSP Lijn)
Rev.Send
(Gedeeltenagalm
Zenden)
Cho.Send
(Gedeeltezweving
Zenden)
Scale
(Gedeeltetoonschaal
Geactiveerd)
Specificeert een toon voor elk deel. Bij het configureren van deze parameter kunt u
d.m.v. de toetsen R-1 ([A] PIANO) - R-12 ([L] DRAWBAR ORGAN) een toongroep
selecteren.
Specificeert of de noten van een bepaalde deel dienen te worden afgegeven (on) of
niet (oFF). Wanneer een deel ingeschakeld is, wordt het deelnummer weergegeven
aan de onderkant van de niveaumeter. Deelnummers worden niet weergegeven
voor de delen die uitgeschakeld zijn.
Wanneer een MIDI bestand of melodiesequencermelodie weergegeven wordt, zal
een “Sol” (Solo) optie gespecificeert worden om enkel een specifiek deel weer te
geven. Druk tegelijkertijd op beide R-14 (–, +) toetsen om over te schakelen naar
“Sol”.
Specificeert het volumeniveau van elk onderdeel.0 tot 127
Specificeert de stereo panpositie van elk onderdeel. 0 geeft midden weer, terwijl een
kleinere waarde naar links verschuift en een grotere waarde naar rechts.
Specificeert de toonhoogte van de noten van elk deel in stappen van een halve toon. –24 tot 0
Specificeert de toonhoogte van de noten van elk deel in stappen van een cent.–99 tot 0
Specificeert het toonhoogtebereik van elk onderdeel.0 tot 2
Specificeert of DSP uitgeoefend dient te worden op het deel. Veranderen van deze
instelling van “oFF” naar “on” schakelt de “Chorus/DSP” instelling (pagina D-41)
automatisch naar “DSP”.
Specificeert hoeveel nagalm uitgeoefend wordt op elk gedeelte.
Er wordt in het geheel geen nagalm uitgeoefend wanneer deze instelling 0 is, terwijl
de maximum nagalm wordt uitgeoefend wanneer de instelling 127 is.
Specificeert hoeveel zweving uitgeoefend wordt op elk gedeelte.
Er wordt in het geheel geen zweving uitgeoefend wanneer deze instelling 0 is, terwijl
de maximum zweving wordt uitgeoefend wanneer de instelling 127 is.
Specificeert of toonschaalinstellingen (pagina D-21) uitgeoefend dienen te worden
(on) of niet (oFF). Gelijk temperament wordt uitgeoefend op onderdelen wanneer
deze instelling “oFF” is.
A:001 - L:100
oFF, on
–64 tot 0* tot +63
*
oFF
, on
0 tot 40
*
0
tot 127
oFF, on
*
*
*
*
*
tot 24
*
tot 127
*
tot +24
tot +99
D-43
Gebruiken van de Toon Editor
U kunt een gebruikerstoon creëren door één van de
ingebouwde voorkeuzetonen te bewerken.
• Dit hoofdstuk bespreekt het bewerken van de
voorkeuzetoongroepen A - J.
• Zie “Bewerken van trekorgeltonen” (pagina D-52) voor
informatie aangaande het bewerken van groep L (trekorgel)
tonen.
C-8C-8
R-15R-15R-11R-11
R-16R-16
R-14R-14
C-17C-17
Tooncreatie overzicht
De voorkeuzetonen in dit Digitale Keyboard omvatten een
aantal parameters. Om een gebruikerstoon te creëren dient u
eerst een voorkeuzetoon (A:001 - J:128) op te roepen en de
parameters vervolgens te wijzigen om deze in uw originele
toon te veranderen.
Merk op dat de drumsetklanken (J:129 - J:146) niet gebruikt
kunnen worden als basis van een gebruikerstoon.
De hier afgebeelde illustratie toont de parameters die de
voorkeuzetonen vormen en wat elke parameter doet. Zoals in
de afbeelding kan worden gezien, zijn parameters verdeeld
over vier groepen, die hieronder elk in detail worden
beschreven.
R-17R-17
R-13R-13
Toonkarakteristiek
Golfvorm
• Tooninstelling
Volumekarakteristiek
Parameters
• Aanslagtijd
• Loslaattijd
• Afkapfrequentie
Toonhoogteparameters
• Vibratotype
• Vibratodiepte
• Vibratosnelheid
• Vibratovertraging
• Octaafverschuiving
Toonkarakteristiek
instelparameters
• Volume
• Aanslaggevoelig
• Nagalm zenden
• Zweving zenden
• DSP Lijn
• DSP Type
• DSP Parameters
Uitgangsvermogen
D-44
Gebruiken van de Toon Editor
(1) Toonkarakteristiek Golfvorm
• Tooninstelling
Specificeert welke van de voorkeuzetonen gebruikt dient te
worden als de originele toon.
(2) Volumekarakteristiek Parameters
Deze parameters regelen hoe de toon verandert tegen de tijd,
vanaf het moment dat de klaviertoets aangeslagen wordt
totdat de toon wegsterft. U kunt veranderingen specificeren in
volume- en geluidskarakteristieken.
• Aanslagtijd
Dit is de snelheid of de tijd die nodig is voor de toon om het
hoogste volumeniveau te bereiken. U kunt een hoge snelheid
specificeren waar de toon de toon het hoogste volumeniveau
inmiddellijk bereikt of een lage snelheid waar het niveau
langzamer hoger wordt of iets er tussen in.
• Loslaattijd
Dit is de snelheid of de tijd die nodig is voor het toonvolume
om tot nul te dalen nadat een klaviertoets losgelaten wordt. U
kunt het loslaten specificeren binnen een bereik van plotseling
dalen tot nul en van langzaam stijgen tot nul.
Deze parameters regelen het vibrato effect af, hetgeen
periodieke veranderingen veroorzaakt in de toon.
• Octaafverschuiving
Deze parameter regelt de octaaf van alle tonen.
(4) Toonkarakteristiek instelparameters
•Volume
Deze parameter regelt het algehele volume van de toon.
• Aanslaggevoelig
Deze parameter regelt veranderingen in het volume en de
klankkleur in overeenstemming in overeenkomst met de
relatieve hoeveelheid druk die uitgeoefend wordt op de
klaviertoetsen. U kunt meer volume specificeren voor een
grotere druk en minder volume of een lichtere druk of u kunt
hetzelde volume specificeren ongeacht hoeveel druk
uitgeoefend wordt op de klaviertoetsen.
Deze parameters regelen de effecten die uitgeoefend worden
op de tonen.
Tijd
AR
Toets aangeslagenToets losgelaten
A : Aanslagtijd
R : Loslaattijd
• Afkapfrequentie
De afkapfrequentie is een parameter voor het afregelen van
de klankkleur door de frequentie af te kappen die hoger is dan
een gespecificeerde frequentie. Een kleinere afkapfrequentie
een helderder (hardere) klankkleur produceert terwijl een
lagere frequentie een donkerder (zachtere) klankkleur
produceert.
Niveau
Frequentie
Afkapfrequentie
D-45
Gebruiken van de Toon Editor
Creëren van een gebruikerstoon
Gebruikerstoonnummers
De toongebieden K:001 - K:100 zijn voor het opslaan van
gebruikerstonen. U kunt maximaal 100 gebruikerstonen op
elk moment opgeslagen hebben in het geheugen. U kunt een
opgeslagen gebruikerstoon oproepen door te drukken op de
R-11 ([K] USER TONES) toets. Zie “Selecteren van een toon”
(pagina D-14).
Creëren en opslaan van een gebruikerstoon
1.
Selecteer de toon die u wilt bewerken om uw
eigen gebruikerstoon te creëren.
• Selecteer de toon die u wilt bewerken van de groepen
A - J (voorkeuzetonen) of groep K (gebruikerstonen).
• De parameters die u kunt bewerken voor groep L
(trekorgel) tonen zijn anders dan die u kunt bewerken
voor groep A - K tonen. Voor meer informatie zie
“Bewerken van trekorgeltonen” (pagina D-52).
2.
Druk op de C-8 (TONE EDITOR) toets.
4.
Selecteer de instelwaarde d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
• Door de R-14 (–, +) toetsen tegelijkertijd in te drukken
wordt de parameter teruggezet op de oorspronkelijke
default instelling.
5.
Herhaal de stappen 3 en 4 zoals vereist om
andere parameters te configureren.
6.
Houd om een ritme op te slaan na het te hebben
bewerkt de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt
terwijl u op de C-17 (MENU) toets drukt.
• Hierdoor wordt het toonbewerkingsmenu getoond.
7.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor wordt een scherm getoond voor het
specificeren van het bestemming
gebruikerstoonnummer en de toonnaam.
Bestemming gebruikertoonnummer
• Hierdoor wordt het toonbewerkingsscherm getoond.
Totaal aantal pagina’s
Momenteel getoonde pagina
ParameternaamHuidige instelling
(Omsloten door vetgedrukte haakjes %).
• U kunt d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen tussen pagina’s
scrollen.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen 0 naar
Op dat geselecteerde parameter
de parameter die u wilt veranderen.
• Zie “Toonparameterinstellingen” (pagina D-48)
informatie details aangaande de bediening en het
instelbereik van elke parameter.
Toonnaam
8.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het bestemming gebruikers
toonnummer dat u wilt gebruiken.
9.
Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de
cursor naar de naamletterpositie die u wilt
veranderen en selecteer dan d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen het
gewenste karakter.
• Zie “Ondersteunde invoerkarakters” (pagina D-160)
voor informatie aangaande de karakters die u kunt
invoeren voor de naam.
• Druk tegelijkertijd op beide R-14 (–, +) toetsen om een
spatie in te voeren.
10.
Druk nadat alles naar wens is op de R-16
(ENTER) toets.
• Er verschijnt een boodschap (Replace?) in de display
om te bevestigen of u de bestaande data wilt
vervangen door de nieuwe data. Druk de R-14 (YES)
toets om de bestaande data te vervangen door nieuwe
data.
D-46
• De boodschap “Please Wait” blijft op de display terwijl
de data-opslagbewerking wordt uitgevoerd. Voer geen
bediening uit terwijl deze melding wordt weergegeven.
Data van het Digitale Keyboard kan gewist of
onbruikbaar worden wanneer het Digitale Keyboard
uitgeschakeld of de geheugenkaart verwijderd wordt.
Het kan ook voorkomen dat het Digitale Keyboard niet
ingeschakeld kan worden als op de L-1 (POWER) toets
wordt gedrukt. Mocht dit gebeuren, verwijs dan naar
“Oplossen van moeilijkheden” (pagina D-150).
• Door op de R-15 (EXIT) toets te drukken in plaats van stap
6 wordt het bevestigingsscherm hieronder getoond. Door
op dit moment op de R-14 (YES) toets te drukken verschijnt
het toonopslagscherm in stap 7.
Gebruiken van de Toon Editor
Druk op de R-14 (NO) toets om het bewerken te annuleren
zonder de bewerkte resultaten op te slaan.
D-47
Gebruiken van de Toon Editor
Toonparameterinstellingen
De onderstaande tabel toont de parameters die geconfigureerd kunnen worden op het toonbewerkingsscherm. Zie “Tooncreatie
overzicht” (pagina D-44) voor informatie aangaande elke parameter.
De instellingen gemarkeerd met een asterisk (*) in de “Instelbereik” kolom zijn de oorspronkelijke defaults.
ParameternaamOmschrijvingInstelbereik
*
AttackTime
(Aanslagtijd)
ReleasTime
(Loslaattijd)
CutOff
(Afkapfrequentie)
Vib.Type
(Vibratotype)
Specificeert de tijd totdat een noot begint met klinken nadat een klaviertoets
–64 tot 0
wordt aangeslagen.
Specificeert de tijd dat een noot blijft klinken nadat een klaviertoets losgelaten
–64 tot 0
wordt.
Stelt de klankkleur bij door nootcomponenten te verzwakken die hoger zijn dan
–64 tot 0
een bepaalde frequentie. Een hogere waarde produceert een helderder, harder
geluid terwijl een lagere waarde een vriendelijker, zachter geluid produceert.
Specificieert het vibratotype (vibrato golfvorm).Sin
InstellingOmschrijvingGolfvorm
SinSinus golfvorm
TriDriehoekgolfvorm
SawZaagtandgolf
tot +63
*
tot +63
*
tot +63
*
, Tri, Saw, Sqr
SqrBlokgolf
Vib.Depth
Specifieert hoeveel vibrato uitgeoefend wordt op elke noot.–64 tot 0
(Vibratodiepte)
Vib.Rate
Specificeert de snelheid van de vibrato die uitgeoefend wordt op een noot.–64 tot 0
(Vibratosnelheid)
Vib.Delay
Specificeert hoeveel tijd er verstrijkt totdat vibrato begint.–64 tot 0
(Vibratovertraging)
Oct.Shift
(Octaafverschuiving)
Volume
(Volume)
TouchSense
(Aanslaggevoelig)
Verschuift de toonhoogte naar boven of naar beneden in stappen van een
octaaf.
Specificeert het volumeniveau van alle tonen. Een hogere waarde stelt een
hoger volumeniveau in.
Specificeert hoeveel het volume verandert in overeenstemming met de
relatieve hoeveelheid druk die uitgoefend wordt op de klaviertoetsen. Een
hogere positieve waarde brengt een grotere verandering in het volume met zich
mee in overeenstemming met de toetsdruk. Een hogere negatieve waarde
brengt een kleinere verandering in het volume met zich mee in
overeenstemming met de toetsdruk. De toetsdruk beïnvloedt het volume niet
wanneer een waarde van 0 ingesteld is.
Rev.Send
Specifieert hoeveel nagalm uitgeoefend wordt op elke toon.0 tot 40* tot 127
(Nagalm Zenden)
Cho.Send
Specifieert hoeveel zweving uitgeoefend wordt op elke toon.0
(Zweving Zenden)
DSP On Off
(DSP aan/uit)
Specificeert of DSP uitgeoefend dient te worden (on) op noten of niet (oFF). De
volgende vier instellingen zijn geactiveerd wanneer “on” geselecteerd wordt
voor deze instelling.
DSPSpecificeert de op tonen uit te oefenen DSP d.m.v. DSP nummers (001 - 100:
Voorkeuze DSP’s; 101 - 200: Gebruikers DSP’s). Het selecteren van “ton”
oefent de oorspronkelijke voorkeuze DSP van elke toon toe.
*
tot +63
*
tot +63
*
tot +63
*
–2 tot 0
tot +2
0 tot 127
*
–64 tot 0 tot +63
*
tot 127
*
oFF
, on
*
ton
, 001 - 200
*
D-48
Gebruiken van de Toon Editor
ParameternaamOmschrijvingInstelbereik
*1
DSP Type
(DSP type)
Toont het DSP typenummer dat correspondeert aan de bovenstaande DSP
waarde die automatisch als de oorspronkelijke defaultinstelling wordt
ingesteld.
*1
U kunt de oorspronkelijke default instelling wijzigen en een ander
DSP type selecteren.
DSP Parameters 1 - 8Toont maximaal acht parameters voor “DSP Type”.
DSP RevSend
Stelt bij hoeveel nagalm uitgoefend wordt op de post-DSP zendnoot.0 tot 40* tot 127
*2*2
(DSP Nagalm Zenden)
Mod Setting
Wijst ofwel vibrato ofwel DSP toe aan de S-2 (MODULATION) toets.Vib
(Modulatie Instelling)
Mod Depth
(Modulatiediepte)
Wanneer vibrato is toegewezen aan de S-2 (MODULATION) toets, specificeert
dit de vibratodiepte die wordt toegewezen aan een toon terwijl de toets wordt
ingedrukt.
Mod Button Assign
(Modulatietoets
Toewijzen)
*3
Specificeert de functie die toegewezen wordt aan de S-2 (MODULATION) toets
wanneer “DSP” geselecteerd wordt voor “Mod Setting”. Het specificeren van
een waarde tussen 1 en 8 wijst de corresponderende DSP parameter (1 - 8)
toe. Er wordt niets aan deze toets toegewezen wanneer “oFF” wordt
geselecteerd voor deze parameter.
*3
Mod Button On Value
(Modulatietoets Aan
Specificeert hoe de functie die op het moment toegewezen is aan de S-2 (MODULATION) toets werkt terwijl de toets ingedrukt wordt.
Waarde)
*3
Mod Button Off Value
(Modulatietoets Uit
Specificeert hoe de functie die op het moment toegewezen is aan de S-2 (MODULATION) toets werkt terwijl de toets losgelaten wordt.
Waarde)
Rot Button Assign
(Rotatietoets Toewijzen)
*6
Specifeert de functie die toegewezen wordt aan de D-1 (ROTARY SLOW/FAST) toets.
Het specificeren van een waarde tussen 1 en 8 wijst de corresponderende DSP
parameter (1 - 8) toe. Er wordt niets aan deze toets toegewezen wanneer “oFF”
wordt geselecteerd voor deze parameter.
*6
Rot Button On Value
(Rotatietoets Aan
Specificeert hoe de functie die op het moment toegewezen is aan de D-1 (ROTARY SLOW/FAST) toets werkt terwijl de toets brandt.
Waarde)
Rot Button Off Value
(Rotatietoets Uit Waarde)
*6
Specificeert hoe de functie die op het moment toegewezen is aan de D-1 (ROTARY SLOW/FAST) toets werkt terwijl de toets niet brandt.
*1 Zie “Voorkeuze DSP Lijst” (pagina D-155) voor informatie aangaande de DSP typen van elke voorkeuze DSP.
*2 Het aantal DSP parameters, de inhoud en de instelbereiken hangen af van het DSP type. Zie “DSP typelijst” (pagina D-156) en
“DSP Parameterlijst” (pagina D-157) voor details.
*3 Inbegrepen in de “Mod Button” groep. Om de instelling van deze parameters te veranderen, verplaats de 0 naar “Mod Button”
en druk vervolgens op de R-16 (ENTER) toets. Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen 0 naar de parameter waarvan u de
instelling wilt veranderen.
*4 Het instelbereik hangt af van het geselecteerde DSP type.
*5 Hangt af van het geselecteerde DSP type en de “Mod Button Assign” instelling.
*6 Inbegrepen in de “Rot Button” groep. Om de instelling van deze parameters te veranderen, verplaats de 0 naar “Rot Button”
en druk vervolgens op de R-16 (ENTER) toets. Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen 0 naar de parameter waarvan u de
instelling wilt veranderen.
*7 Hangt af van het geselecteerde DSP type en de “Rot Button Assign” instelling.
01 - 46
*
, DSP
0 - 127 (Default
instelling hangt af
van de toon.)
*
, 1 - 8
*
, 1 - 8
*4
*4
oFF
*5
*5
oFF
*7
*7
D-49
Gebruiken van trekorgeltonen
C-8C-8
R-16R-16R-14R-14
R-12R-12R-13R-13
D-2D-2
D-3D-3
D-1D-1D-4 - D-12D-4 - D-12
Uw Digitale Keyboard heeft trekorgeltonen die u kunt
gebruiken om golfvormverhoudingen te mengen, precies
zoals bij een trekorgel. De negen schuifregelaars die
corresponderen aan trekstangen, kunnen worden gebruikt om
harmonische overtoonniveau instellingen te veranderen en
om klanken te creëren door percussie en klikklanken in real
time toe te voegen terwijl u aan het spelen bent. Er is ook een
toets om het draai effect tussen snel en langzaam heen en
weer te schakelen.
U kunt ook parameters bewerken die uniek zijn voor
trekorgeltonen om om eigen originele gebruikerstonen voor
het trekorgel te creëren en op te slaan.
■ Betreffende trekstangen
De negen schuifregelaars D-4 (16') - D-12 (1') voeren de rol
uit van trekstangen bij een trekorgel. Aan elke schuifregelaar
is een harmonische overtoon toegewezen tussen 16' en 1'*.
D-4 D-5 D-6 D-7 D-8 D-9 D-10 D-11 D-12
* Het primaire symbool (') volgend op een waarden zoals 16'
stelt de “lengte” voor in aantal voeten.
Spelen met een trekorgeltoon
Selecteren van en spelen met een
trekorgeltoon
1.
Verwijs naar de losse “Appendix” om het
nummer op te zoeken van de gewenste
trekorgeltoon.
C-17C-17R-17R-17
2.
Druk op de R-12 ([L] DRAWBAR ORGAN) toets
om de trekorgel toongroep te selecteren.
• Hierdoor wordt het scherm van een van de
trekorgeltonen getoond. De niveaumeter toont de
harmonische overtoonniveau’s voor het aantal
“lengtes” in voeten voor de op dat moment
geselecteerde trekorgeltoon.
“Lengte” in voeten van de harmonische overtoonniveau’s (16' - 1')
3.
Verander d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het nummer en selecteer de gewenste
toon.
• Door een toon te selecteren veranderen het
toonnummer en de toonnaam op de display en
verandert de niveaumeter om de harmonische
overtoonniveau’s aan te geven voor de geselecteerde
toon.
• Toonnummers L:051 - L:100 zijn gebruikers
trekorgeltonen. Voor meer informatie zie “Bewerken
van trekorgeltonen” (pagina D-52).
4.
Nu kunt u op het toetsenbord spelen met de
geselecteerde toon.
• U kunt de harmonische overtoonniveau’s van de
trekorgeltonen in realtime bijstellen terwijl u speelt.
Voor meer informatie zie “Bijstellen van een
trekorgeltoon in realtime” (pagina D-51).
D-50
Gebruiken van trekorgeltonen
Bijstellen van een trekorgeltoon in realtime
Bijstellen van trekorgeltonen in realtime d.m.v. de
schuifregelaars en toetsen.
Om dit te doen:Doe dit:
Bijstellen van toon
harmonische
overtoonniveau’s
Voeg
percussieklanken toe
of verwijder ze met
een 2de overtoon en
een 3de overtoon bij
een toon
Schakel de snelheid
van het draai
effectsnelheid
(draaisnelheid)
*1 Er kan op negen niveau’s 0 - 8 wordt ingesteld. Elk niveau
wordt getoond door de niveaumeter zoals hieronder
getoond.
*2
Schuif schuifregelaars D-4 (16') D-12 (1') omhoog en omlaag.
• Door een van de schuifregelaar
omhoog of omlaag de schuiven
verandert de harmonische
overtoon van de
corresponderende “lengte” in
voeten van het huidige niveau
(de niveauvoorkeuze voor die
*1
toon).
• U kunt de niveaumeter ook
configureren zodat het de
harmonische overtoonniveau van
elke schuifregelaarstand. Zie
“Om de niveaumeter te
configureren om de harmonische
overtoonniveau’s te tonen voor
elke schuifregelaarstand.”
(pagina D-51) voor nadere
informatie.
Gebruiik de D-2 (PERCUSSION
SECOND) en D-3 (PERCUSSION
THIRD) toetsen.
• Telkens bij indrukken schakelt de
toets over tussen branden en niet
branden.
• De corresponderende
overtoonpercussie wordt
uitgeoefend op noten terwijl een
toets oplicht en niet uitgeoefend
wanneer de toets niet oplicht.
Druk op de D-1 (ROTARY SLOW/FAST) toets.
• Telkens bij indrukken schakelt de
toets over tussen branden en niet
branden.
• De draaisnelheid is snel terwijl de
toets brandt en langzaam
wanneer deze niet brandt.
102345678
Om de niveaumeter te configureren om de
harmonische overtoonniveau’s te tonen voor
elke schuifregelaarstand.
1.
Zie stappen 1 en 3 van de procedure onder
“Selecteren van en spelen met een
trekorgeltoon” (pagina D-50).
• De niveaumeter toont de harmonische
overtoonniveau’s voor het aantal “lengtes” in voeten
voor de op dat moment geselecteerde trekorgeltoon.
• U kunt deze stap overslaan en vanaf stap van de
procedure starten, als u dat wilt.
2.
Houd de R-12 (MANUAL) toets ingedrukt todat
de “lengte” waarden in voeten (16' - 1')
bovenaan de niveaumeters tweemaal
knipperen. U kunt de toets op dat moment
loslaten.
• Hierdoor geeft de niveaumeter de huidige positie van
de schuifregelaars D-4 (16') - D-12 (1') aan en worden
van toepassing zijnde harmonische overtoonniveau’s
uitgeoefend op de huidige toon.
3.
Schuif schuifregelaars D-4 (16') - D-12 (1')
omhoog en omlaag.
• Wanneer u dat doet veranderen de harmonische
overtoonniveau’s in overeenstemming met de
niveaumeter.
4.
Nu kunt u op het toetsenbord spelen met de
niveau-bijgestelde toon.
*2 Deze bewerking wordt enkel ondersteund wanneer DSP
gebruikt wordt als het effect en het DSP type is “Rotary”
(draaiend). Zie “Uitoefenen van effecten op een klank”
(pagina D-29) voor details aangaande effecten. Zie “DSP
Effectenlijst” (pagina D-155) voor details aangaande DSP
types.
D-51
Gebruiken van trekorgeltonen
Bewerken van trekorgeltonen
Gebruikers trekorgel toonnummers
De toongebieden L:051 - L:100 zijn voor het opslaan van
gebruikerstonen trekorgeltonen. U kunt maximaal 50
gebruikers trekorgeltonen op hetzelfde moment in het
geheugen opgeslagen hebben.
U kunt een gebruikers trekorgeltoon oproepen door op de
R-12 ([L] DRAWBAR ORGAN) toets te drukken en daarna
d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen het
gewenste toonnummer specificeren. Na oproepen van een
gebruikers trekorgeltoon kunt u dezelfde bewerkingen
uitvoeren als die ondersteund worden voor voorkeuze
trekorgeltonen. Zie “Selecteren van en spelen met een
trekorgeltoon” (pagina D-50) voor nadere informatie.
Bewerken van een trekorgeltoon en deze
opslaan
1.
Selecteer de trekorgeltoon die u wilt bewerken.
• Voer de procedure uit onder “Selecteren van en spelen
met een trekorgeltoon” (pagina D-50).
• Op dit moment kunt u bewerkingen uitvoeren d.m.v.
schuifregelaars D-4 (16') - D-12 (1') en de D-2
(PERCUSSION SECOND) en D-3 (PERCUSSION
THIRD) toetsen voordat u met toonbewerking begint.
Zie “Bijstellen van een trekorgeltoon in realtime”
(pagina D-51) en “Om de niveaumeter te configureren
om de harmonische overtoonniveau’s te tonen voor
elke schuifregelaarstand.” (pagina D-51) voor details
aangaande het gebruik van schuifregelaars en toetsen.
2.
Druk op de C-8 (TONE EDITOR) toets.
4.
Verander de instelwaarde d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
• Door de R-14 (–, +) toetsen tegelijkertijd in te drukken
wordt de parameter teruggezet op de oorspronkelijke
default instelling.
5.
Herhaal de stappen 3 en 4 zoals vereist om
andere parameters te configureren.
6.
Houd om een ritme op te slaan na het te hebben
bewerkt de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt
terwijl u op de C-17 (MENU) toets drukt.
• Hierdoor wordt het trekstangbewerkingsmenu getoond.
7.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor wordt een scherm getoond voor het
specificeren van het bestemming gebruikers
trekorgeltoonnummer en de toonnaam.
8.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het bestemming gebruikers
trekorgeltoonnummer dat u wilt gebruiken.
9.
Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de
cursor naar de naamletterpositie die u wilt
veranderen en selecteer dan d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen het
gewenste karakter.
• Zie “Ondersteunde invoerkarakters” (pagina D-160)
voor details betreffende de karakters die u kunt
invoeren.
• Druk tegelijkertijd op beide R-14 (–, +) toetsen om een
spatie in te voeren.
• Hierdoor wordt het trekstangbewerkingsscherm
getoond.
• U kunt d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen tussen pagina’s
scrollen.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen 0 naar
de parameter die u wilt veranderen.
• Zie “Trekorgeltoon parameters instellingen” (pagina
D-53) informatie details aangaande de bediening en
het instelbereik van elke parameter.
D-52
10.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
• Er verschijnt een boodschap (Replace?) als u de data
wilt overschrijven die zich op het moment in de
bestemming bevinden door nieuwe data. Druk op de
R-14 (YES) toets om te overschrijven.
• De boodschap “Please Wait” blijft op de display terwijl
de data-opslagbewerking wordt uitgevoerd. Voer geen
bediening uit terwijl deze melding wordt weergegeven.
Data van het Digitale Keyboard kan gewist of
onbruikbaar worden wanneer het Digitale Keyboard
uitgeschakeld of de geheugenkaart verwijderd wordt.
Het kan ook voorkomen dat het Digitale Keyboard niet
ingeschakeld kan worden als op de L-1 (POWER) toets
wordt gedrukt. Mocht dit gebeuren, verwijs dan naar
“Oplossen van moeilijkheden” (pagina D-150).
Gebruiken van trekorgeltonen
Trekorgeltoon parameters instellingen
De onderstaande tabel toont de parameters die geconfigureerd kunnen worden op het trekstangbewerkingsscherm.
De instellingen gemarkeerd met een asterisk (*) in de “Instelbereik” kolom zijn de oorspronkelijke defaults.
ParameternaamInstellingInstelbereik
Ft16' - Ft1'
(Trekstang 16' - Trekstang 1')
Perc. 2nd
(2de Overtoon Percussie)
Perc. 3rd
(3de Overtoon Percussie)
Perc.Decay
(Percussie Wegsterftijd)
On Click
(Toets Aan Klik)
Off Click
(Toets Uit Klik)
Type
(Golftype)
Vib.Rate
(Vibratosnelheid)
Vib.Depth
(Vibratodiepte)
DSP On Off
Rot Button Off Value
Stelt de “lengte” van de harmonische overtoonniveau’s (16' - 1') in voeten
bij.
Bij “on” wordt een percussieklank met een 2de harmonische (2nd) of 3de
harmonische (3rd) toonhoogte uitgeoefend op noten.
Sepcificeert de wegsterftijd van de percussieklank. Een hogere waarde
specificeert een langere vertragingstijd.
Bij “on” klinkt een klikgeluid wanneer een noot begint te klinken.oFF*, on
Bij “on” wordt een klikgeluid toegevoegd wanneer een klaviertoets wordt
losgelaten.
“Sin” (Sinus) is een golfvorm die geen ruis bevat terwijl “Vin” (Vintage)
een golfvorm is die de karakteristieke ruis bevat van een elektrisch orgel.
Specificeert de snelheid van de vibrato die uitgeoefend wordt op een
noot.
Specifieert hoeveel vibrato uitgeoefend wordt op elke noot.000* tot 127
Zie voor informatie aangaande deze parameters de items die beginnen vanaf “DSP On Off”
onder “Toonparameterinstellingen” (pagina’s D-48 - D-49).
*1
0* tot 8
oFF*, on
oFF*, on
000* tot 127
oFF*, on
Sin*, Vin
000 tot 64* tot 127
*1 Maakt aangehouden tonen levendiger. Een percussieklank klinkt het sterkst onmiddellijk na aanslaan van een klaviertoets en
sterft dan langzamerhand weg in overeenstemmimg met de “Perc.Decay” instelling. Hoewel orgeltonen blijven klinken bij
ingedrukt houden van de klaviertoetsen, zullen alleen percussieklanken wegsterven.
• Terwijl het trekstang bewerkingsscherm getoond wordt, kunt u de parameters van trekstang 16' - 1' veranderen d.m.v.
schuifregelaars D-4 (16') - D-12 (1').
D-53
Muziekvoorkeuzes
L-3 - L-8L-3 - L-8
L-13L-13
L-14L-14
L-16L-16
L-15L-15
C-10C-10C-17C-17
L-17L-17
C-11C-11
Gebruiken van muziekvoorkeuzes
Met muziekvoorkeuzes wordt één-toets toegang verkregen tot
automatische begeleiding, toon, nagalm en andere
instellingen die geconfigureerd zijn in overeenstemming met
de voorkeuze akkoordprogressies. Met in het totaal 305
voorkeuzes kunt u het keyboard gemakkelijk configureren
voor een grotere verscheidenheid aan muziekstijlen.
Akkoordprogressies omvatten zowel korte loops van een paar
maten die handig zijn voor improvisatie maar ook progressie
om een volledig muzieknummer te maken.
Akkoordprogressies zijn ook leuk om alleen maar naar te
luisteren.
Naast ingebouwde voorkeuzes kunt u uw eigen originele
muziekvoorkeuzes (gebruikersvoorkeuzes) creëren. U kunt
akkoordprogressies tot maximaal 999 maten lang opnemen
hetgeen genoeg veelzijdigheid geeft voor lange melodieën.
Muziekvoorkeuzes zijn onderverdeeld over zes groepen, die
elk corresponderen aan één van de RHYTHM toetsen tussen
[A] en [F]. Groepen [A] - [E] zijn ingebouwde
voorkeuzegroepen, terwijl Groep [F] een
gebruikersvoorkeuzegroep is.
R-15R-15
C-14C-14
R-1 - R-12R-1 - R-12
Uitvoeren van het gebruik van een
muziekvoorkeuze
1.
Zie de afzonderlijke “Appendix” om de
muziekvoorkeuze te vinden die u wilt gebruiken
en om een notitie te maken van de groep en het
nummer.
2.
Houd de L-6 ([D] WORLD/VARIOUS) toets
ingedrukt en druk op de L-7 ([E] PIANO
RHYTHMS) toets.
• Hierdoor wordt een muziekvoorkeuzescherm
weergegeven zoals het hier onder getoonde.
R-16R-16
R-14R-14
R-17R-17
R-13R-13
D-54
Knippert
•De D indicator gaat knipperen in de display. Dit
geeft aan dat weergave met een voorkeuze
akkoordprogressie geactiveerd is.
• Afhankelijk van de muziekvoorkeuze die u selecteerde
de F, A of andere indicators kunnen ook
gaan knipperen of worden weergegeven.
3.
Selecteer d.m.v. de toetsen L-3 ([A] POPS/
ROCK/DANCE) - L-8 ([F] USER RHYTHMS) een
muziekvoorkeuzegroep.
•De L-8 ([F] USER RHYTHMS) toets is voor de
gebruikersvoorkeuzegroep. Zie “Creëren van een
gebruikersvoorkeuze” (pagina D-58) voor details.
4.
Scroll m.b.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen door de muziekvoorkeuzenummers
totdat het gewenste nummer getoond wordt.
• Toon, ritme en andere instellingen worden
geconfigureerd in overeenstemming met de
muziekvoorkeuzes die selecteerde. Zie
“Muziekvoorkeuze instellingen” (pagina D-56) voor
details betreffende de instellingen die geconfigureerd
worden door een muziekvoorkeuze.
5.
Wat u dient te doen om uw spel te starten,
hangt af van de muziekvoorkeuze die u
selecteerde zoals hieronder beschreven.
Wanneer de F, E of H indicator in de
display knippert:
3 De knipperende indicator betekent dat het Digitale
Keyboard op synchro-standby staat. Sla een
klaviertoets aan op het akkoordtoetsenbord links van
het splitspunt (pagina D-17). Hierdoor wordt
automatische begeleidingweergave gestart samen
met akkoordprogressie.
Wanneer de F, E of H indicator niet in
de display knippert:
3 Druk op de L-16 (START/STOP) toets. Hierdoor wordt
automatische begeleidingweergave gestart samen
met akkoordprogressie.
Muziekvoorkeuzes
6.
Speel de melodie samen met de automatische
begeleiding.
• De voorkeuze akkoordprogressie herhaal hetzelfde
patroon. Het aantal maten in de progressie hangt af
van de muziekvoorkeuze die geselecteerd is. Kortere
progressies omvatten twee tot vier maten terwijl
langere 30 tot 40 maten lang zijn. Bij bepaalde
akkoordprogressies, wordt een invulpatroon
automatisch toegevoegd aan het einde van een
progressiepatroon.
• U kunt naar een andere muziekvoorkeuze veranderen
terwijl automatische begeleidingsweergave plaatsvindt
of na stoppen van iw spel in stap 7, hieronder. Voer de
stappen 3 en 4 uit van deze procedure om naar een
andere muziekvoorkeuze te veranderen. Als u naar een
andere muziekvoorkeuze verandert tijdens het spelen,
zal de verandering worden uitgevoerd nadat de
weergave het einde bereik van de maat waar u bent
wanneer u de verandering aanbrengt.
7.
Druk om de weergave te stoppen op de L-15
(SYNCHRO/ENDING) toets of op de L-16
(START/STOP) toets.
•De D indicator blijft op de display knipperen zelfs
nadat u gestopt met spelen. Door op dit moment op de
L-16 (START/STOP) toets te drukken wordt
automatische begeleidingsweergave opnieuw gestart.
8.
Druk op de R-15 (EXIT) toets om het
muziekvoorkeuzescherm te verlaten.
• U kunt ook op de R-15 (EXIT) toets terwijl automatische
begeleidingsweergave plaatsvindt. In dit geval zal de
weergave stoppen en het muziekvoorkeuzescherm
worden verlaten zodra u op de R-15 (EXIT) toets.
• In plaats van de voorkeuze akkoordprogressie te
gebruiken, kunt u ook het akkoordtoetsenbord (pagina
D-26) gebruiken om automatische begeleidingsakkoorden
te spelen en u kunt ook alleen met het ritme spelen. Zie
“Veranderen van automatische begeleidingsinstelingen van
de muziekvoorkeuze” (pagina D-57) voor details.
• Tijdens de weergave met een muziekvoorkeuze kunt u de
toon, het ritme, het tempo, de mixer, het effect en andere
instellingen veranderen.
D-55
Muziekvoorkeuzes
Muziekvoorkeuze instellingen
De instellingen in de onderstaande tabel worden opgeroepen wanneer een muziekvoorkeuze geselecteerd is.
• Behalve voor de akkoordprogressie kunnen alle instellingen worden aangepast nadat een muziekvoorkeuze geselecteerd is. Zie
de informatie die aangegeven staat in de “Voor meer informatie” kolom van de tabel voor details aangaande het aanpasen van
een bepaalde instelling.
• Door een andere muziekvoorkeuze te selecteren of een muziekvoorkeuzescherm te verlaten, worden alle wijzingen gewist die u
in de op dat moment geselecteerde voorkeuze maakt. Als u een gewijzigde instelling voor gebruik later wilt opslaan kunt u ze
opslaan als een gebruikersvoorkeuze. Zie “Creëren van een gebruikersvoorkeuze” (pagina D-58) voor details.
InstellingVoor meer informatie:
Tonen voor de UPPER 1, UPPER 2 en LOWER onderdelen.Lagen en splitsingen aanbrengen in tonen (pagina D-15)
Laag aan/uit, splitsing aan/uit
Octaafverschuiving voor de UPPER 1, UPPER 2 en LOWER
onderdelen.
Nagalm aan/uit en typeToevoegen van nagalm aan klanken (pagina D-31)
Automatische harmonisatietonenGebruiken van de mixer (pagina D-36), Deelparameters
Volume van de UPPER 1, UPPER 2, LOWER, en automatisch
harmonisatiegedeelten
Onderdeel aan/uit
Automatische harmonisatie of arpeggiator aan/uit en typeGebruiken van automatische harmonisatie (pagina D-28),
Arpeggiator aanhouden, arpeggiator snelheid, arpeggiator deel Instellingen van het functiemenu (pagina D-131)
RitmeVeranderen van het ritme tijdens het gebruik van een
Synchrostarttype (normaal, intro, variatie)Spelen van een automatische begeleiding (pagina D-24)
TempoVeranderen van de tempo instelling (pagina D-19)
Akkoordprogressie–
Gebruiken van octaafverschuiving (pagina D-18)
(pagina D-43)
Automatisch spelen van Apeggio frasen (Arpeggiator) (pagina
D-23)
muziekvoorkeuze (pagina D-57)
• Als u naar een andere muziekvoorkeuze verandert terwijl een muziekvoorkeuze wordt weergegeven, dan zullen de verandering
in ritme en tempo worden uitgevoerd nadat de weergave het einde bereikt van de maat waar u bent wanneer u de verandering
aanbrengt.
• Hoewel u de akkoordprogressie van een muziekvoorkeuze niet kunt wijzigen, u kunt wel de voorkeuze akkoordprogressie
wijzigen en opslaan als een gebruikersvoorkeuze Zie “Creëren van een gebruikersvoorkeuze” (pagina D-58) voor details.
D-56
Muziekvoorkeuzes
Veranderen van automatische
begeleidingsinstelingen van de
muziekvoorkeuze
Terwijl het muziekvoorkeuzescherm wordt weegegeven, kunt
u de L-17 (ACCOMP ON/OFF) toets gebruiken om de
automatische begeleidingsinstellingen te veranderen.
• Telkens bij indrukken van L-17 (ACCOMP ON/OFF) wordt
naar de hieronder getoonde instellingen gegaan.
Instelling
Voorkeuze akkoordprogressieKnippert
Normale automatische
begeleiding (Begeleiding uit)
D indicator
Niet weergegeven
Veranderen van het ritme tijdens het gebruik
van een muziekvoorkeuze
Terwijl het muziekvoorkeuzescherm getoond wordt, fungeren
de toetsen L-3 ([A] POPS/ROCK/DANCE) - L-8 ([F] USER RHYTHMS) als selectietoetsen voor de
muziekvoorkeuzegroep. Hierom dient u de onderstaande
procedure uit te voeren om het ritme te veranderen.
1.
Druk tweemaal op de R-17 (y) toets.
• Hierdoor wordt een ritmeselectiescherm weergegeven
zoals het hier onder getoonde.
2.
Selecteer d.m.v. de toetsen L-3 ([A] POPS/
ROCK/DANCE) - L-8 ([F] USER RHYTHMS) een
ritmegroep.
3.
Blader m.b.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen door de ritmenummers totdat het
gewenste ritmenummer getoond wordt.
Normale automatische
begeleiding (Begeleiding aan)
• Wanneer voorkeuze akkoordprogressie of begeleiding uit
geselecteerd is, kan het toetsenbord gebruikt worden voor
melodieweergave. Wanneer begeleiding aan geselecteerd
is, functioneert het linker bereik van het toetsenbord als het
akkoordtoetsenbord terwijl het rechter bereikt als
melodietoetsenbord functioneert.
Weergegeven
4.
Druk na het selecteren van het gewenste ritme
op de R-15 (EXIT) toets of druk twee maal op de
R-17 (t) toets.
• Hierdoor wordt het ritmeselectiescherm verlaten.
• Door een toets van R-1 ([A] PIANO) tot R-12 ([L] DRAWBAR ORGAN) in te drukken tijdens het gebruik van
een muziekvoorkeuze wordt het toonselectiescherm
getoond. Terwijl het toonselectiescherm weergegeven
wordt, zal bij een maal indrukken van de R-17 (y) toets
veranderd worden naar het ritmeselectiescherm dat
getoond wordt in de bovenstaande procedure.
D-57
Muziekvoorkeuzes
Creëren van een
gebruikersvoorkeuze
Gebruikersvoorkeuzenummers
De voorkeuzegebieden F:001 - F:100 zijn voor het opslaan
van gebruikersvoorkeuzes. U kunt maximaal 100
gebruikersvoorkeuzes op elk moment opgeslagen hebben in
het geheugen. U kunt een opgeslagen gebruikersvoorkeuze
oproepen door te drukken op de L-8 ([F] USER RHYTHMS)
toets. Voor meer informatie zie “Uitvoeren van het gebruik van
een muziekvoorkeuze” (pagina D-54).
4.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar “Parameter” en druk daarna op de R-16
(ENTER) toets.
• Hierdoor wordt het parametermenu getoond.
Creëren en opslaan van een
gebruikersvoorkeuze
1.
Voer de stappen 1 - 4 uit onder “Uitvoeren van
het gebruik van een muziekvoorkeuze” (pagina
D-54) om een muziekvoorkeuze te selecteren
dat u wilt bewerken om uw
gebruikersmuziekvoorkeuze te creëren.
2.
Configureer de toon en andere instellingen en
verwijs daarvoor naar “Muziekvoorkeuze
instellingen” (pagina D-56).
3.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-17 (MENU) toets.
• Hierdoor wordt een muziekvoorkeuze MP
bewerkingsscherm weergegeven zoals het hier onder
getoonde.
• Door hier op de R-16 (ENTER) toets te drukken wordt
overgeschakeld naar een scherm voor het bewerken
van de akkoordprogressie. Voor meer informatie zie
“Bewerken van een akkoordprogressie” (pagina D-62).
5.
U kunt elk van de parameters op het
parametermenu naar wens bewerken.
(1) Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y, u, i) toetsen 0
naar de parameter die u wilt veranderen.
(2) Verander de instelwaarde d.m.v. de draairegelaar of
de R-14 (–, +) toetsen.
• Door de R-14 (–, +) toetsen tegelijkertijd in te
drukken wordt de parameter teruggezet op de
oorspronkelijke default instelling.
• Het volgende geeft een verklaring van de
betekenissen en instelbereiken van de in-beeld items.
De instellingen gemarkeerd met een asterisk (
“Instelbereik” kolom zijn de oorspronkelijke defaults.
ItemnaamOmschrijvingInstelbereik
Synchro
(Gesynchroni
seerd type)
IntroChd
(Intro
akkoord)
EndingChd
(Eindakkoord)
AutoFill
(Automatisch
invulpatroon)
Timing
(Instelling van
de timing)
Specificeert het synchrostart
standbytype voor de
automatische begeleiding.
Specificeert de akkoorden
van het intropatroon van de
automatische begeleiding.
Specificeert de akkoorden
van het eindpatroon van de
automatische begeleiding.
Specificeert of een
invulpatroon ingevoegd dient
te worden (on) of niet (oFF)
aan het einde van de
akkoordprogressie.
Specificeert de timing van de
akkoordverandering tijdens
de weergave van opgenomen
akkoorden. Zie “Instelling van
de Timing en de
akkoordprogressieweergave”
(pagina D-60) voor informatie
aangaande de verschillen in
weergave voor elke
instelwaarde.
oFF, Normal
Variation,
Intro
*
C
- B,
Cm - Bm
*
C
- B,
Cm - Bm
*
on
, oFF
Normal
Double, 3/4,
3/2
*
) in de
*
, Half,
*
,
D-58
(3) Herhaal de stappen (1) en (2) in naar wens.
(4) Druk nadat de instellingen naar wens zijn op de R-15
(EXIT) toets.
• Hierdoor wordt terug gegaan naar het MP
bewerkingsscherm.
6.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets de 0 naar
“Store” en druk daarna op de R-16 (ENTER)
toets.
• Hierdoor wordt een scherm getoond voor het
specificeren van het bestemming
gebruikersvoorkeuzenummer en de naam.
Sla het bestemming gebruikersvoorkeuzenummer op.
Gebruikersvoorkeuzenaam
7.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het bestemming
gebruikersvoorkeuzenummer dat u wilt
gebruiken.
8.
Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de
cursor naar de naamletterpositie die u wilt
veranderen en selecteer dan d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen het
gewenste karakter.
• Zie “Ondersteunde invoerkarakters” (pagina D-160)
voor details betreffende de karakters die u kunt
invoeren.
• Druk tegelijkertijd op beide R-14 (–, +) toetsen om een
spatie in te voeren.
9.
Druk nadat alles naar wens is op de R-16
(ENTER) toets.
• Hierdoor worden de data opgeslagen.
• Als het gebruikers voorkeuzenummer waar u de data
opslaat reeds data bevat, verschijnt een boodschap
(Replace?) op de display om te bevestigen of u de
bestaande data inderdaad wilt vervangen door de
nieuwe data. Druk de R-14 (YES) toets om de
bestaande data te vervangen door nieuwe data.
Muziekvoorkeuzes
• Door op de R-15 (EXIT) toets te drukken in plaats van stap
6 wordt het bevestigingsscherm hieronder getoond. Door
op dit moment op de R-14 (YES) toets te drukken verschijnt
het gebruikersvoorkeuze opslagscherm in stap 6.
Druk op de R-14 (NO) toets om het bewerken te annuleren
zonder de bewerkte resultaten op te slaan.
Wissen van de gebruikersvoorkeuzedata
1.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-17 (MENU) toets om het MP
(muziekvoorkeuze) bewerkingsscherm te tonen.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets de 0 naar
“Clear” en druk daarna op de R-16 (ENTER)
toets.
• Hierdoor wordt een scherm getoond voor het
specificeren van het nummer van de
gebruikersvoorkeuze dat u wilt wissen.
3.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het nummer van de
gebruikersvoorkeuze die u wilt wissen.
4.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
5.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om te laden of
op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
• De boodschap “Please Wait” blijft op de display terwijl
de data-opslagbewerking wordt uitgevoerd. Voer geen
bediening uit terwijl deze melding wordt weergegeven.
Data van het Digitale Keyboard kan gewist of
onbruikbaar worden wanneer het Digitale Keyboard
uitgeschakeld of de geheugenkaart verwijderd wordt.
Het kan ook voorkomen dat het Digitale Keyboard niet
ingeschakeld kan worden als op de L-1 (POWER) toets
wordt gedrukt. Mocht dit gebeuren, verwijs dan naar
“Oplossen van moeilijkheden” (pagina D-150).
D-59
Muziekvoorkeuzes
Instelling van de Timing en de akkoordprogressieweergave
Dit hoofdstuk geeft een verklaring hoe akkoordprogressies worden weergegeven in overeenstemming met de “Timing” (Instellen
Timing) instellingen in stap 5 onder “Creëren en opslaan van een gebruikersvoorkeuze” (pagina D-58). Merk op dat deze instelling
alleen de weergave beïnvloed. Het verandert de akkoordprogressiedata niet.
•Normal
Speelt akkoorden op dezelfde timing als de opname.
•Half
Speel akkoorden maat-voor-maar bij een timing die de helft is van de opname.
Voorbeeld:
Maat
Maatslag
Akkoordprogressie
1
1 2 3 4
DmA7
2
1 2 3 4
DmG7
3
1 2 3 4
CEM7
4
1 2 3 4
AmC7
Het volgende toont wat er gebeurt wanneer de “Half” instelling wordt gebruikt om een gebruikersvoorkeuze weer te geven die
gecreëerd was gebaseerd op een muziekvoorkeuze waarvan het ritme is in 4/4 tijd.
Half Weergave wanneer een 4/4 tijdritme toegewezen is aan de gebruikersvoorkeuze
Maat
Maatslag
Akkoordprogressie
1
1 2 3 4
Dm A7
2
1 2 3 4
Dm G7
3
1 2 3 4
CEM7
4
1 2 3 4
Am C7
Half Weergave wanneer een 2/4 tijdritme toegewezen is aan de gebruikersvoorkeuze
Maat
Maatslag
Akkoordprogressie
1
1 2 1 2
Dm A7
324
1 2 1 2
CEM7Dm G7Am C7
• Double
Speel akkoorden maat-voor-maar bij een timing die het dubbele is van de opname.
Weergeven van een akkoordprogressie zoals dat getoond voor “Half” hierboven terwijl “Double” gespecificeerd is, geeft het
resultaat in de progressie die hieronder getoond wordt.
Double Weergave wanneer een 4/4 tijdritme toegewezen is aan de gebruikersvoorkeuze
Maat
Maatslag
Akkoordprogressie
1
1 2 3 4
Dm
2
1 2 3 4
Dm
3
1 2 3 4
C
4
1 2 3 4
Am
Double Weergave wanneer een 8/4 tijdritme toegewezen is aan de gebruikersvoorkeuze
Maat
Maatslag
Akkoordprogressie
1
1 2 3 4
Dm
5 6 7 8
A7
2
1 2 3 4
Dm
D-60
5 6 7 8
G7
3
1 2
C
Muziekvoorkeuzes
•3/4
Speel akkoorden maat-voor-maat bij een timing die 3/4 is van die van de opname. Deze instelling is het beste voor gebruik met
een 6/8ste tijd ritme.
Weergeven van een akkoordprogressie zoals dat getoond voor “Half” hierboven terwijl “3/4” gespecificeerd is, geeft het resultaat
in de progressie die hieronder getoond wordt.
3/4 Weergave wanneer een 4/4 tijdritme toegewezen is aan de gebruikersvoorkeuze
Maat
Maatslag
Akkoordprogressie
1
1 2 3 4
DmA7
2
1 2 3 4
DmG7
3
1 2 3 4
CEM7
4
1 2 3 4
AmC7
3/4 Weergave wanneer een 6/8 tijdritme toegewezen is aan de gebruikersvoorkeuze
Maat
Maatslag
Akkoordprogressie
1
1 2 3 4
5 6 1 223 4 5 631 2 3 4 5 6 1 2
4
DmA7DmG7CEM7Am
•3/2
Speel akkoorden maat-voor-maat bij een timing die 3/2 is van die van de opname. Deze instelling is het beste voor gebruik met
een 6/4de tijd ritme.
Weergeven van een akkoordprogressie zoals dat getoond voor “Half” hierboven terwijl “3/2” gespecificeerd is, geeft het resultaat
in de progressie die hieronder getoond wordt.
3/2 Weergave wanneer een 4/4 tijdritme toegewezen is aan de gebruikersvoorkeuze
Maat
Maatslag
Akkoordprogressie
1
1 2 3 4
DmA7
2
1 2 3 4
DmG7
3
1 2 3 4
CEM7
4
1 2 3 4
AmC7
3/2 Weergave wanneer een 6/4 tijdritme toegewezen is aan de gebruikersvoorkeuze
Maat
Maatslag
Akkoordprogressie
1
1 2 3 4
5 6 1 223 4 5 631 2 3 4 5 6 1 2
4
DmA7DmG7CEM7Am
• Wanneer “Double” of “3/2” geselecteerd is, wordt de akkoordtiming verschoven naar een latere timing. Alle akkoorden die niet
binnen een maat passen worden niet gespeeld.
D-61
Muziekvoorkeuzes
Bewerken van een
akkoordprogressie
U kunt de voorkeuze akkoordprogressie wijzigen en deze
opslaan als een gebruikersvoorkeuze of u kunt een nieuwe
akkoordprogressie creëren vanaf het begin en deze dan
opslaan.
Akkoordprogressie bewerkingsstappen
1.
Voer de stappen 1 - 4 uit onder “Uitvoeren van
het gebruik van een muziekvoorkeuze” (pagina
D-54) om een muziekvoorkeuze te selecteren
dat u wilt bewerken om uw
gebruikersmuziekvoorkeuze te creëren.
2.
Configureer de toon en andere instellingen en
verwijs daarvoor naar “Muziekvoorkeuze
instellingen” (pagina D-56).
3.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-17 (MENU) toets.
• Hierdoor wordt het MP (muziekvoorkeuze)
bewerkingsscherm weergegeven zoals het hier onder
getoonde met 0 naast “Chord Edit”.
5.
Voer de volgende akkoordprogressie
bewerkingen uit.
• Naast een bestaand akkoord (“Wijzigen van
opgenomen akkoorddata”, pagina D-63)
• Wis een bestaand akkoord (“Wissen van opgeslagen
akkoorddata”, pagina D-63)
• Voeg een nieuw akkoord toe (“Invoegen van een nieuw
akkoord”, pagina D-63)
• Wis alle bestaande akkoorden (“Initialize”, Onder
“Uitvoeren van menubewerkingen”, pagina D-65)
• Voer een serie akkoorden in (“Uitvoeren van stapinvoer
van akkoorden”, pagina D-64)
• Verschuif de sleutel van alle bestaande akkoorden
(“Key Shift”, onder “Uitvoeren van menubewerkingen”,
pagina D-65)
• Voeg een andere muziekvoorkeuze akkoordprogressie
in die volgt op de akkoordprogressiedata van de
voorkeuze die wordt bewerkt (“AppendChord”, onder
“Uitvoeren van menubewerkingen”, pagina D-65)
• Wis bestaande akkoorden in een specifieke maat
(“Delete Measure”, onder “Uitvoeren van
menubewerkingen”, pagina D-65)
• Voeg blanco maten toe op een specifieke plaats
(“Insert Measure”, onder “Uitvoeren van
menubewerkingen”, pagina D-65)
6.
Druk op de R-15 (EXIT) toets nadat het
bewerken voltooid is.
• Hierdoor wordt terug gegaan naar het MP
bewerkingsscherm.
4.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor wordt het hieronder getoonde
akkoordbewerkingsscherm weergegeven. U kunt
m.b.v. dit scherm de akkoorddata items van een
akkoordprogressie afzonderlijk bewerken.
Data die wordt bewerkt
Cursor
Data voor en data na het bewerken
Data typenaam bij de
cursorstand
7.
Voer de stappen 4 - 9 uit onder “Creëren en
opslaan van een gebruikersvoorkeuze” (pagina
D-58).
• Stappen 4 en 5 kunnen worden overgeslagen als ze
niet nodig zijn.
D-62
Muziekvoorkeuzes
Wijzigen van opgenomen akkoorddata
1.
Zie stappen 1 en 4 van de procedure op pagina
“Akkoordprogressie bewerkingsstappen” op
pagina D-62.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de
cursor naar het akkoord dat u wilt bewerken.
• U kunt d.m.v. de L-14 (dFF) en L-13 (sREW)
toetsen de cursor maat-voor-maat verplaatsen.
3.
Verplaats d.m.v. de
cursor en verander dan d.m.v. de draairegelaar of
R-14 (–, +)
• De cursor knippert tijdens een
waardeveranderingsbewerking.
Maat:Maatslag:Tik
• Een “tik” is een tijdseenheid die korter is dan een
maatslag. Bij muziekvoorkeuzedata is 12 tikken gelijk
aan één maatslag. Dit betekent dat u een tikwaarde
kunt specificeren in het bereik van 00 -11. Bij een
tikwaarde van 12 wordt doorgegaan naar de volgende
maatslag. Bij een tijd van 4/4 is een kwartnoot (2) 12
tikken en een achtste noot (6) is 6 tikken.
toetsen de waarde bij de cursorstand.
Akkoordprogressie
R-17 (u, i)
Grondakkoord
Akkoordtype
Cursor
toetsen de
Wissen van opgeslagen akkoorddata
1.
Zie stappen 1 en 4 van de procedure op pagina
“Akkoordprogressie bewerkingsstappen” op
pagina D-62.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de
cursor naar het akkoord dat u wilt wissen.
3.
Druk op de C-10 (DELETE) toets.
• Het akkoord bij de huidige cursorpositie wordt gewist
zodra u op de C-10 (DELETE) toets drukt.
• U kunt het eerste akkoord van de
gebruikersvoorkeuzedata niet wissen.
Invoegen van een nieuw akkoord
1.
Zie stappen 1 en 4 van de procedure op pagina
“Akkoordprogressie bewerkingsstappen” op
pagina D-62.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de
cursor naar het akkoord dat onmiddellijk voor
de positie komt waar u een akkoord wilt
invoegen.
3.
Druk op de C-11 (INSERT) toets.
• Hierdoor wordt een scherm weergegeven zoals het hier
onder getoonde.
Maat 1Maat 2
Maatslag
1Maatslag
01 0209 10 1100
Tik
001:1:00
4.
Druk op de R-16 (ENTER) toets om de
Bij de bovenstaande display, de verandering van
2Maatslag
3Maatslag
4Maatslag
1Maatslag
002:1:00
het akkoord van C naar Bm vindt hier plaats.
veranderde waarde toe te passen.
• Hierdoor stopt de cursor met knipperen.
• U kunt de timing (Maat:Maatslag:Tik) van het eerste
akkoord van de gebruikersvoorkeuzedata niet
veranderen.
2
D-63
Muziekvoorkeuzes
4.
Specificeer de plaats van de nieuwe
akkoordinvoeging als het aantal maatslagen na
de huidige cursorpositie.
Zie stappen 1 en 4 van de procedure op pagina
“Akkoordprogressie bewerkingsstappen” op
pagina D-62.
2.
Druk op de C-14 (STEP) toets.
• Hierdoor wordt een stappenscherm weergegeven zoals
het hier onder getoonde.
• Met uitzondering van de
toets wordt gedrukt na indrukken van één van de
bovenstaande toetsen wordt het aantal maatslagen
vergroot met 1,5.
• Als op de R-10 (,) toets wordt gedrukt na indrukken
van één van de bovenstaande toetsen wordt het aantal
maatslagen veranderd tot 2/3.
•De R-9 (8) en R-11 (.) toetsen zijn tijdens deze
stap gedeactiveerd.
5.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor wordt het akkoord ingevoegd en verschijnt de
cursor bij de “ROOT” positie van de ingevoerde
akkoorddata. De oorspronkelijke grondtooninstelling is C.
6.
Specificeer d.m.v. de draairegelaar of de R-14
R-8 (7)
toets, als op de
(–, +) toetsen de grondtoon.
7.
Verplaats d.m.v. de R-17 (i) toets de cursor
naar de “TYPE” positie en configureer daarna
d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen
de type instelling.
• Wanneer de cursor bij “ROOT” of “TYPE” geplaats is,
kunt u d.m.v. het akkoordtoetsenbord de grondtoon of
het type specificeren.
8.
Druk op de R-16 (ENTER) toets om de
akkoorddata toe te passen.
• Hierdoor stopt de cursor met knipperen.
R-4 ( • )
3.
Verplaats d.m.v de L-14 (dFF) en L-13
(sREW) toetsen de cursor naar de plaats
vanwaar u stappeninvoer wilt uitvoeren.
• De cursor verplaatst zich in stappen van één maat.
4.
Specificeer de lengte van het akkoord dat u wilt
invoeren.
• Zie de tabel in stap 4 onder “Invoegen van een
gebeurtenis” (pagina D-94) voor informatie aangaande
hoe u dit doet.
•De R-9 (8) toets is tijdens deze stap gedeactiveerd.
Merk ook op dat u een 16de noot met een punt niet
kunt specificeren.
5.
Sla de klaviertoetsen aan die corresponderen
met het akkoord dat u wilt invoeren.
• Sla de klaviertoetsen aan in overeenstemming met de
huidige akkoord vingerzet modus. Zie “Selecteren van
een akkoord vingerzet modus” (pagina D-26) voor
details.
• Het akkoord wordt ingevoerd zodra u een klaviertoets
aanslaat en de cursor verplaatst zich met de lengte die
u in stap 4 specificeerde naar de volgende
maat:maatslag:tik. Vanaf daar kunt u de invoer van het
volgende akkoord invoeren, als u dat wilt.
• U kunt hier niet maar dan 999 maten invoeren.
6.
Herhaal de stappen 4 en 5 om de gewenste
akkoorden in te voeren.
• Als u een serie akkoorden van dezelfde lengte wilt
invoeren, sla dan stap 4 over en voer enkel stap 5 uit.
D-64
7.
Druk tweemaal op de R-15 (EXIT) toets wanneer
u klaar bent met stappeninvoer.
Muziekvoorkeuzes
Uitvoeren van menubewerkingen
1.
Zie stappen 1 en 4 van de procedure op pagina
“Akkoordprogressie bewerkingsstappen” op
pagina D-62.
2.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-17 (MENU) toets.
3.
Hierdoor wordt een scherm weergegeven zoals
het hier onder getoonde.
4.
Voer de gewenste menubewerking uit.
Om dit te doen:Doe dit:
Wis alle bestaande
akkoorden.
*1
(Initialize)
Verschuif de sleutel
van alle bestaande
akkoorden
(Key Shift)
Voeg een andere
muziekvoorkeuze
akkoordprogressie
toe die volgt op de
akkoordprogressied
ata van de
voorkeuze die wordt
bewerkt.
(AppendChord)
Wis bestaande
akkoorden uit in een
specifieke maat
(Delete Measure)
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de
0 naar “Initialize” en druk daarna op de R-16
(ENTER) toets.
1. Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen
de 0 naar “Key Shift” en druk daarna op
de R-16 (ENTER) toets.
2. Specificeer de hoeveelheid verschuiving
van de sleutel d.m.v. de draairegelaar of
de R-14 (–, +) toetsen.
• U kunt een waarde specificeren tussen
–5 en +6.
3. Druk op de R-16 (ENTER) toets.
1. Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen
de 0 naar “AppendChord” en druk daarna
op de R-16 (ENTER) toets.
2. Scroll m.b.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen door de
muziekvoorkeuzenummers totdat het
gewenste nummer getoond wordt en druk
*2
daarna op de R-16 (ENTER) toets.
1. Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen
de 0 naar “DeleteMeas.” en druk daarna
op de R-16 (ENTER) toets.
*3
2. Specificeer de startmaat van de
wisbewerking d.m.v. de draairegelaar of de
R-14 (–, +) toetsen.
3. Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets de
vetgedrukte haakjes (%) naar “Size”.
4. Specificeer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen het aantal maten dat u wilt
wissen.
5. Druk nadat alles naar wens is op de R-16
(ENTER) toets.
Om dit te doen:Doe dit:
Voeg blanco maten
in op specifieke
plaatsen
(Insert Measure)
1. Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen
de 0 naar “InsertMeas.” en druk daarna
op de R-16 (ENTER) toets.
*2
2. Specificeer de startmaat van de
invoegbewerking d.m.v. de draairegelaar
of de R-14 (–, +) toetsen.
3. Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets de
vetgedrukte haakjes (%) naar “Size”.
4. Specificeer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen het aantal maten dat u wilt
invoegen.
5. Druk nadat alles naar wens is op de R-16 (ENTER) toets.
*1 Wist alle bestaande akkoorden en vervangt het door vier
maten met data met een C-akkoord aan het begin van de
eerste maatslag van de eerste maat (gebruikersvoorkeuze
oorspronkelijke data).
*2 U zal deze bewerking niet kunnen uitvoeren als het aantal
gespecificeerde maten meer dan 999 is.
*3 U kunt niet alle maten wissen. Als u een bereik specificeert
dat alle maten omvat, dan zal de eerste maat blijven
zonder te worden gewist.
5.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om de
bewerking van stap 4 uit te voeren of de R-14
(NO) toets om te annuleren.
• Het proces wordt gestart door op de R-14 (YES) toets
te drukken. De boodschap “Please Wait” blijft in de
display als het tijd kost om dit uit te voeren. Voer geen
bediening uit terwijl deze melding op de display wordt
weergegeven.
D-65
Opslaan van keyboard basisinstellingen in het
registratiegeheugen
L-1L-1
C-12C-12C-10C-10C-15C-15 C-17C-17
Het registratiegeheugen laat u basisinstellingen (toon, ritme,
etc.) van het Digitale Keyboard opslaan voor onmiddellijk
oproepen wanneer u deze instellingen nodig heeft.
• Zie “Parameterlijst” (pagina D-162) voor informatie
aangaande items die onderdeel kunnen zijn van een
registratie basisinstelling.
• Bij het oproepen van een registratie basisinstelling kunt u
alleen de instelitems oproepen die gerelateerd zijn aan
begeleidingen of alleen de instelitems die gerelateerd zijn
toonschalen. Zie “RegFltAcmp (Registratiefilter
Begeleiding)” (pagina D-132) en “RegFltScal
(Registratiefilter Toonschaal)” (pagina D-132) voor nadere
informatie.
U kunt maximaal 96 basisinstellingen op een moment
opgeslagen hebben in het registratiegeheugen. De C-10 (BANK) en C-11 (1) - C-16 (6) toetsen worden gebruikt voor
het selecteren van bank en gebied.
R-14R-14
C-14C-14C-13C-13C-16C-16C-11C-11
C-10C-11C-12C-13C-14C-15C-16
Gebied
Bank 1 Basisin-
stelling
Bank 2 Basisin-
stelling
•
•
Bank 16 Basisin-
stelling
• Telkens wanneer gedrukt wordt op de
wordt naar het volgende banknummer doorgegaan van 1 - 16.
• Door een toets van C-11 (1) tot en met C-16 (6) in te
drukken wordt het corresponderende gebied in de op dat
moment geselecteerde bank geselecteerd.
Gebied 2Gebied 3Gebied 4Gebied 5Gebied
1
1-1
2-1
•
•
16-1
Basisin-
stelling
1-2
Basisin-
stelling
2-2
•
•
Basisin-
stelling
16-2
Basisin-
stelling
1-3
Basisin-
stelling
2-3
•
•
Basisin-
stelling
16-3
Basisin-
Basisin-
Basisin-
stelling
1-4
stelling
2-4
•
•
stelling
16-4
C-10 (BANK)
Basisin-
stelling
Basisin-
stelling
Basisin-
stelling
1-5
2-5
16-5
•
•
6
Basisin-
stelling
1-6
Basisin-
stelling
2-6
•
•
Basisin-
stelling
16-6
toets
D-66
■ Voorbeeld van opslaan van een registratie
In dit voorbeeld wordt de data in de onderstaande tabel
opgeslagen naar de volgende basisinstellingen in Bank 1.
• Oorspronkelijke basisinstelling van de melodie opgeslagen
naar Basisinstelling 1-1.
• Tweede basisinstelling van de melodie opgeslagen naar
Basisinstelling 1-2.
Opslaan van keyboard basisinstellingen in het registratiegeheugen
• Derde basisinstelling van de melodie opgeslagen naar
Basisinstelling 1-3.
Basisinstel-
ling 1-1
ToonnummerE:016H:001A:001
RitmenummerA:015E:013A:044
Tempo080140089
Basisinstel-
ling 1-2
Basisinstel-
ling 1-3
Een basisinstelling opslaan in het
registratiegeheugen
1.
Configureer de toon, het ritme en andere
instellingen die u in de basisinstelling wilt
opnemen.
2.
Druk op de C-10 (BANK) toets om de gewenste
bank te selecteren.
• Telkens bij indrukken van C-10 (BANK) wordt in een
cyclus door de banknummers gegaan.
• De boodschap “Please Wait” blijft op de display terwijl
de data-opslagbewerking wordt uitgevoerd. Voer geen
bediening uit terwijl deze melding wordt weergegeven.
Data van het Digitale Keyboard kan gewist of
onbruikbaar worden wanneer het Digitale Keyboard
uitgeschakeld of de geheugenkaart verwijderd wordt.
Het kan ook voorkomen dat het Digitale Keyboard niet
ingeschakeld kan worden als op de L-1 (POWER) toets
wordt gedrukt. Mocht dit gebeuren, verwijs dan naar
“Oplossen van moeilijkheden” (pagina D-150).
Een basisinstelling oproepen uit
het registratiegeheugen
1.
Druk op de C-10 (BANK) toets om de bank te
selecteren die de basisinstelling bevat die u wilt
oproepen.
2.
Selecteer d.m.v. de toetsen C-11 (1) - C-16 (6)
het gebied dat de basisinstelling bevat dat u
wilt oproepen.
• Hierdoor worden de basisinstellingen van het
registratiegeheugen opgeroepen en de Digitale
Keyboard instellingen automatisch hiermee in
overeenkomst geconfigureerd.
Bank 2 geselecteerd
• Terwijl het “BANK” scherm weergegeven wordt druk op
de C-10 (BANK) toets, en selecteer d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen de gewenste
bank.
• Als u voor enkele seconden geen bewerking uitvoert,
zal de display automatisch terugkeren naar het vorige
scherm.
3.
Houd de C-17 (STORE) toets ingedrukt en druk
tegelijkertijd op een toets van C-11 (1) tot en
met C-16 (6) om een gebied te selecteren.
• Hierdoor worden de instellingen die u configureerde in
stap 1 opgeslagen in de van toepassing zijnde
basisinstelling.
• Mocht er reeds iets opgeslagen zijn in de
basisopstelling dan worden deze data vervangen
(gewist) door de nieuwe basisinstelling.
Geregistreerd als Basisinstelling 2-1
Basisinstelling 6-1 opgeroepen
• De noten die door het toetsenbord worden weergegeven
kunnen stoppen als u een basisinstelling oproept die een
verandering veroorzaakt in octaafverschuiving (pagina
D-18). Om te voorkomen dat dit gebeurt dient u ofwel een
basisinstelling te selecteren die geen veranderingen
veroorzaakt bij de instelling van de octaafverschuiving of u
dient het pedaal ingetrapt te houden (waardoor noten die
op dat moment weergegeven worden langer worden
aangehouden).
D-67
Gebruiken van de melodiesequencer
C-3C-3
C-7C-7
L-1L-1
L-13L-13
L-15L-15
U kunt m.b.v. de melodiesequencer het toetsenbordspel
(inclusief automatische begeleiding) opnemen of afzonderlijke
onderdelen (opnamen met meerdere sporen) opnemen en ze
combineren tot een uiteindelijke melodie. Na het opnemen
van data kunt u elke afzonderlijke noot (gebeurtenis)
bewerken. U kunt maximaal vijf opgenomen melodieën (in het
totaal circa 30.000 noten) op hetzelfde moment in het
geheugen opgeslagen hebben.
• De boodschap “Please Wait” blijft op de display terwijl
de data-opslagbewerking wordt uitgevoerd. Voer geen
bediening uit terwijl deze melding wordt weergegeven.
Data van het Digitale Keyboard kan gewist of
onbruikbaar worden wanneer het Digitale Keyboard
uitgeschakeld of de geheugenkaart verwijderd wordt.
Het kan ook voorkomen dat het Digitale Keyboard niet
ingeschakeld kan worden als op de L-1 (POWER) toets
wordt gedrukt. Mocht dit gebeuren, verwijs dan naar
“Oplossen van moeilijkheden” (pagina D-150).
C-12C-12C-10C-10L-12L-12C-17C-17L-16L-16L-14L-14
C-4C-4
C-14C-14C-13C-13C-11C-11
R-15R-15
R-1 - R-12R-1 - R-12
R-16R-16
R-14R-14
R-17R-17
R-13R-13
Starten van één-toets opname
(EASY REC)
EASY REC laat u de opname van het toetsenbordspel starten
door een enkele toetsbewerking.
• EASY REC is een functie van de melodiesequencer. Zie
“Wat u kunt doen met de melodiesequencer” (pagina D-70)
voor details betreffende de melodiesequencer.
• EASY REC kan gebruikt worden voor het opnemen van het
toetsenbordspel waarbij muziekvoorkeuze wordt gebruikt
(pagina D-54). Zie “Neem d.m.v. EASY REC een
toetsenbordspel op d.m.v. een muziekvoorkeuze” (pagina
D-70) voor details.
Om EASY REC te gebruiken om op te nemen
1.
Configureer Digitale Keyboard instellingen voor
uw toetsenbordspel.
• Configureer de volgende instellingen: toon- en
ritmeselectie, tempo, laag en splitsing, synchro standby
(bij gebruik van automatische begeleiding), mixer, etc.
Zie voor details aangaande instellingen die kunnen
worden geconfigureerd “Starten van de opname” onder
“Systeemspoor en Spoor 01 - 16 Gemeenschappelijke
opname Inhoud” (pagina D-71) en
“Systeemspooropname inhoud” (pagina D-71).
• Door stap 2 hieronder uit te voeren wordt
opnamestandby ingeschakeld. Daarna zal de opname
starten telkens wanneer u op het toetsenbord speelt.
Let er na stap 2 op dat u niet per ongeluk een
klaviertoets aanraakt en onbedoeld de opname laat
beginnen.
D-68
2.
Druk op de C-3 (RECORD) toets.
• De toets begint te knipperen en het EASY REC scherm
hieronder verschijnt op de display.
Melodiegebiednummer
Pijlen (e) tonen alle onderdelen van Groep A. Dit geeft aan dat bij
het Digitale Keyboard de systeemspoor (pagina D-70)
opnamestandby ingeschakeld is.
• Een asterisk (*) naast een melodiegebiednummer geeft
aan dat er reeds data opgenomen zijn in dat gebied.
Door een melodiegebied te selecteren dat reeds
opnamedata bevat en door een nieuwe opname te
starten al de bestaande data op het systeemspoor
worden gewist.
3.
Voer de volgende stappen uit om de maatslag
en andere instellingen te configureren.
(1) Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en druk op
de C-17 (MENU) toets.
Hierdoor wordt een menu getoond zoals het
onderstaande, met 0 naast “Beat” (maatslag).
Gebruiken van de melodiesequencer
(4) Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets 0 naar “Precount”
en druk vervolgens op de R-14 (–, +) toetsen om het
tellen in of uit te schakelen.
Door het tellen in te schakelen wordt tellen van
een-maat ingevoegd voor het starten van de opname
wanneer u op de L-16 (START/STOP) toets drukt in
stap 4.
(5) Druk op de R-15 (EXIT) toets om het menu te verlaten.
4.
Speel iets op het keyboard.
• De opname start automatisch wanneer u een van de
volgende bewerkingen uitvoert.
– Spelen op het keyboard
– Druk op de L-12 (INTRO), L-13 (NORMAL/FILL-IN)
of L-14 (VARIATION/FILL-IN) toets.
– Druk op de L-16 (START/STOP) toets. Om één of
meerdere rustpauzes in te voeren voor het starten
van de opname, druk op de L-16 (START/STOP)
toets om de opname te starten en start dan het
toetsenbordspel op het gewenste punt.
• Door de opname te starten zal de C-3 (RECORD) toets
van de knipperende naar de brandende toestand
overgaan. Tijdens het opnemen zal de display de
huidige maat (MEASURE) en maatslag (BEAT) tonen.
• PITCH BEND regelaar- (S-1) en pedaalbewerkingen
worden ook opgenomen.
• Wanneer de opname het punt bereikt waarop er minder
dan 100 noten resterend geheugen is, dan zullen de
huidige maat (MEASURE) en maatslag (BEAT)
waarden beginnen te knipperen.
5.
Druk op de L-16 (START/STOP) toets om de
opname te stoppen.
• Nadat de opname stopt, verschijnt het oorspronkelijke
melodie sequencermodusscherm op de display.
(2) Configureer de maatslaginstelling d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
U kunt een maatslaginstelling specificeren van 2/4 8/4, 2/8 - 16/8.
(3) Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets 0 naar
“Metronome” en druk vervolgens op de R-14 (–, +)
toetsen om de metronoom in of uit te schakelen.
Door de metronoom in te schakelen gaat deze tellen
tijdens het opnemen maar niet tijdens de weergave.
• Op dit moment kunt u op de L-16 (START/STOP) toets
drukken om weer te geven wat u zojuist heeft
opgenomen. Zie “Weergeven van een opgenomen
melodie” voor details aangaande het weergeven van de
opgenomen inhoud (pagina D-79).
6.
Druk om de melodiesequencer te verlaten op de
C-4 (SONG SEQUENCER) toets of op de R-15
(EXIT) toets.
D-69
Gebruiken van de melodiesequencer
Neem d.m.v. EASY REC een toetsenbordspel
op d.m.v. een muziekvoorkeuze
1.
Voer de stappen 1 - 4 uit onder “Uitvoeren van
het gebruik van een muziekvoorkeuze” (pagina
D-54).
2.
Druk op de C-3 (RECORD) toets.
• De toets begint te knipperen en het EASY REC scherm
verschijnt op de display.
3.
Begin iets te spelen d.m.v. een
muziekvoorkeuze. Zie “Uitvoeren van het
gebruik van een muziekvoorkeuze” (pagina
D-54) voor details.
• Hierdoor wordt de opname gestart samen met de
automatische begeleiding in overeenstemming met de
voorkeuze akkoordprogressie.
• Door de opname te starten zal de C-3 (RECORD) toets
van de knipperende naar de brandende toestand
overgaan. Tijdens het opnemen zal de display de
huidige maat (MEASURE) en maatslag (BEAT) tonen.
4.
Druk op de L-16 (START/STOP) toets om de
opname te stoppen.
• Nadat de opname stopt, verschijnt het oorspronkelijke
melodie sequencermodusscherm op de display.
• Op dit moment kunt u op de L-16 (START/STOP) toets
drukken om weer te geven wat u zojuist heeft
opgenomen. Zie “Weergeven van een opgenomen
melodie” voor details aangaande het weergeven van de
opgenomen inhoud (pagina D-79).
5.
Druk om de melodiesequencer te verlaten op de
C-4 (SONG SEQUENCER) toets of op de R-15
(EXIT) toets.
Wat u kunt doen met de
melodiesequencer
De gemakkelijkste manier van gebruiken van de
melodiesequencer is het opnemen van het toetsenbordspel
terwijl u dat aan het spelen bent. Zie “Om EASY REC te
gebruiken om op te nemen” (pagina D-68) voor details. Vrijwel
alles dat u op het toetsenbord speelt kan opgenomen worden
door de melodiesequencer.
U kunt de melodiesequencer ook gebruiken voor het maken
van opnamen met wel 17 verschillende sporen die u tot een
uiteindelijke melodie kunt maken. U kunt bijvoorbeeld eerst
een pianospoor opnemen, gevolgd door een basspoor,
daarna een gitaarspoor of sporen met andere
muziekinstrumenten.
Melodieën, sporen en gedeelten
Een enkele melodie kan uit maximaal 17 sporen bestaan. De
17 sporen kunnen onderverdeeld worden zoals aangegeven
in de onderstaande tabel.
Spoor
Melodie
Systeemspoor
Spoor 01
Spoor 16
• Het Digitale Keyboard gebruikt meerdere onderdelen
tegelijkertijd om de automatische begeleiding, een
toetsenbord laagtoon, een toetsenbord splitstoets op
hetzelfde moment weer te geven. Het systeemspoor wordt
gebruikt om noten op te nemen van deze onderdelen op
een enkele plaats.
• Sporen 01 - 16 corresponderen elk aan een enkel
muziekinstrumentdeel. Elk spoor wordt gebruikt om de
noten van elk afzonderlijk deel op te nemen.
• De gedeelten die in de bovenstaande tabel getoond
worden corresponderen aan de mixergedeelten. Zie
“Gebruiken van de mixer” (pagina D-36) voor details.
• Gedeelte B10 is een gedeelte met alleen een drumgeluid.
• Muziekvoorkeuze (alleen bij gebruik van EASY REC.)
■ Tijdens het opnemen
• Ritmeselectie
• Tempo instelling
• Alle items onder “Starten van de opname” hierboven,
behalve voor de functiemenu iteminstellingen en de
splitspuntinstelling
• Akkoordweergave d.m.v het akkoordtoetsenbord
• De ritmebewerkingen hieronder
L-12 (INTRO), L-13 (NORMAL/FILL-IN),
L-14 (VARIATION/FILL-IN) en L-15 (SYNCHRO/ENDING)
toetsbewerkingen
• Instellingen opgeroepen van het registratiegeheugen
• Instellingen opgeroepen d.m.v. van één-toets voorkeuze
Gebruiken van de melodiesequencer
• Door de manier waarop melodiedelen worden
geconfigureerd worden instellingen die geconfigureerd
werden door een opgeroepen registratie, op andere
genummerde delen uitgeoefend dan ze toegewezen waren
op het moment dat de basisinstelling opgeslagen was,
zoals hieronder getoond.
Onderdelen wanneer een
registratie basisinstelling
opgeslagen wordt
UPPER 1 gedeelte (A01)UPPER 1 gedeelte (A05)
UPPER 2 gedeelte (A02)UPPER 2 gedeelte (A06)
LOWER Gedeelte (A03)LOWER gedeelte (A07)
Automatische harmonisatie
toongedeelte (A04)
Zie “Melodieën, sporen en gedeelten” (pagina D-70) voor
details aangaande de configuratie van melodiedelen.
• Op het moment dat u een registratie basisinstelling of een
één-toets voorkeuze oproept tijdens de opname, wordt de
instelinformatie die geregistreerd staat in de registratie
basisinstelling of één-toets voorkeuze opgenomen naar het
systeemspoor. De registratie basisinstelling of de één-toets
voorkeuze zelf wordt niet opgenomen.
Onderdelen wanneer
registratie opgeroepen
wordt voor melodie
opname
Automatische harmonisatie
toongedeelte (A04)
Spoor 01 - 16 Opname inhoud
■ Starten van de opname
• Deeltoonselectie voor de spoor
■ Tijdens het opnemen
• Deeltoonselectie voor de spoor
• De onderstaande mixerinstellingen
– Alle deelparameters van B01 - B16 (behalve deel aan/
uit)
Paneelinstellingen en voorloopinstellingen
Voordat u wilt starten met het opnemen met de
melodiesequencer, dient u de toon en het ritme te selecteren
en ook andere instellingen te configureren zoals het tempo,
mixerinstellingen, enz. dit worden de “paneelinstellingen”
genoemd omdat ze geconfigureerd zijn m.b.v. het
controlepaneel van het Digitale Keyboard. Wanneer u met
opnemen begint worden paneelinstellingen opgeslagen in het
voorloopdeel van de melodie. Instelingen in het voorloopdeel
van een melodie worden “voorloopinstellingen” genoemd.
• De “Starten van de opname” instellingen onder
“Systeemspoor en Spoor 01 - 16 Gemeenschappelijke
opname Inhoud” (pagina D-71), “Systeemspooropname
inhoud” (pagina D-71) en “Spoor 01 - 16 Opname inhoud”
(pagina D-71) worden opgeslagen als voorloopinstellingen.
• Alleen voorloopinstellingen kunnen worden veranderd
nadat de melodieopname voltooid is. Zie “Gebruiken van
paneelopname voor het herschrijven van
melodievoorloopinstellingen” (pagina D-78) voor details.
D-71
Gebruiken van de melodiesequencer
Opnemen van afzonderlijke
sporen
Dit gedeelte geeft een uitleg over hoe het systeemspoor wordt
opgenomen en hoe wordt opgenomen naar Sporen 01 - 16.
Zie “Wat u kunt doen met de melodiesequencer” (pagina
D-70) voor details aangaande spoorconfiguratie en wat er op
elk spoor wordt opgenomen.
Opnemen van uw spel op het systeemspoor
1.
Druk op de C-4 (SONG SEQUENCER) toets om
de melodiesequencermodus in te schakelen.
Melodiegebiednummer
4.
Selecteer d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen het
systeemspoor.
• Als het systeemspoor reeds opgenomen data bevat,
dan zullen de huidige systeemspoordata gewist worden
als de opname in stap 7 hieronder wordt gestart.
5.
Configureer de paneelinstellingen zoals naar
wens voor uw spel op het keyboard.
• Configureer de volgende instellingen: toon- en
ritmeselectie, tempo, laag en splitsing, synchro standby
(bij gebruik van automatische begeleiding), mixer, etc.
Zie voor details aangaande instellingen die kunnen
worden geconfigureerd “Starten van de opname” onder
“Systeemspoor en Spoor 01 - 16 Gemeenschappelijke
opname Inhoud” (pagina D-71) en
“Systeemspooropname inhoud” (pagina D-71). Zie
“Mixerinstellingen en de melodiesequencermodus”
(pagina D-76) voor informatie aangaande de
mixerinstellingen.
• Een asterisk (*) naast een melodiegebiednummer geeft
aan dat er reeds data opgenomen zijn in dat gebied.
• L in de niveaumeter geeft aan dat het systeemspoor
momenteel geselecteerd is terwijl M aangeeft dat een
ander spoor (01 - 16) geselecteerd is. In het geval M
geeft een aanwijzer (e) aan welk spoor geselecteerd
wordt.
• Een zwart blokje () in de niveaumeter boven een
spoornummer geeft aan dat er reeds data opgenomen
is op dat spoor.
2.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–,
+) toetsen een melodiegebiednummer.
• Door een melodiegebied te selecteren dat reeds
opgenomen data bevat worden de voorloopinstellingen
van de melodie onmiddellijk opgeroepen (pagina D-71).
3.
Druk op de C-3 (RECORD) toets.
• De toets gaat knipperen en de opnamestandby wordt
ingeschakeld bij het Digitale Keyboard, hetgeen
betekent de opname begint wanneer u iets op het
toetsenbord gaat spelen. Let er tot stap 7 op dat u niet
per ongeluk een klaviertoets aanraakt en onbedoeld de
opname laat beginnen.
6.
Voer de volgende stappen uit om de maatslag
en andere instellingen te configureren.
(1) Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en druk op
de C-17 (MENU) toets.
Hierdoor wordt een menu getoond zoals het
onderstaande, met 0 naast “Beat” (maatslag).
(2) Configureer de maatslaginstelling d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
U kunt een maatslaginstelling specificeren van 2/4 8/4, 2/8 - 16/8.
(3) Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets 0 naar
“Metronome” en druk vervolgens op de R-14 (–, +)
toetsen om de metronoom in of uit te schakelen.
Door de metronoom in te schakelen gaat deze tellen
tijdens het opnemen maar niet tijdens de weergave.
(4) Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets 0 naar “Precount”
en druk vervolgens op de R-14 (–, +) toetsen om het
tellen in of uit te schakelen.
Door het tellen in te schakelen wordt tellen van
een-maat ingevoegd voor het starten van de opname
wanneer u op de L-16 (START/STOP) toets drukt in
stap 7.
(5) Druk op de R-15 (EXIT) toets om het menu te verlaten.
D-72
• Pagina 2 van het menuscherm heeft een “RecType”
instelling maar deze instelling kan niet worden gebruikt bij
het opnemen van uw spel naar een systeemspoor.
7.
Speel iets op het keyboard.
• De opname start automatisch wanneer u een van de
volgende bewerkingen uitvoert.
– Spelen op het keyboard
– Druk op de L-12 (INTRO), L-13 (NORMAL/FILL-IN)
of L-14 (VARIATION/FILL-IN) toets.
– Druk op de L-16 (START/STOP) toets. Om één of
meerdere rustpauzes in te voeren voor het starten
van de opname, druk op de L-16 (START/STOP)
toets om de opname te starten en start dan het
toetsenbordspel op het gewenste punt.
• Door de opname te starten zal de C-3 (RECORD) toets
van de knipperende naar de brandende toestand
overgaan. Tijdens het opnemen zal de display de
huidige maat (MEASURE) en maatslag (BEAT) tonen.
• PITCH BEND regelaar- (S-1) en pedaalbewerkingen
worden ook opgenomen.
• Wanneer de opname het punt bereikt waarop er minder
dan 100 noten resterend geheugen is, dan zullen de
huidige maat (MEASURE) en maatslag (BEAT)
waarden beginnen te knipperen.
8.
Druk op de L-16 (START/STOP) toets om de
opname te stoppen.
• Op dit moment kunt u op de L-16 (START/STOP) toets
drukken om weer te geven wat u zojuist heeft
opgenomen. Zie “Weergeven van een opgenomen
melodie” voor details aangaande het weergeven van de
opgenomen inhoud (pagina D-79).
9.
Druk om de melodiesequencer te verlaten op de
C-4 (SONG SEQUENCER) toets of op de R-15
(EXIT) toets.
Gebruiken van de melodiesequencer
Opnemen op Sporen 01 - 16
1.
Druk op de C-4 (SONG SEQUENCER) toets om
de melodiesequencermodus in te schakelen.
Melodiegebiednummer
• Een asterisk (*) naast een melodiegebiednummer geeft
aan dat er reeds data opgenomen zijn in dat gebied.
• L in de niveaumeter geeft aan dat het systeemspoor
momenteel geselecteerd is terwijl M aangeeft dat een
ander spoor (01 - 16) geselecteerd is. Bij geval M
wordt welk spoor geselecteerd aangegeven door de
positie van een aanwijzer (e).
• Een zwart blokje () in de niveaumeter boven een
spoornummer geeft aan dat er reeds data opgenomen
is op dat spoor.
2.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–,
+) toetsen een melodiegebiednummer.
• Door een melodiegebied te selecteren dat reeds
opgenomen data bevat worden de voorloopinstellingen
van de melodie onmiddellijk opgeroepen (pagina D-71).
3.
Druk op de C-3 (RECORD) toets.
• De toets gaat knipperen en de opnamestandby wordt
ingeschakeld bij het Digitale Keyboard, hetgeen
betekent de opname begint wanneer u iets op het
toetsenbord gaat spelen. Let er tot stap 7 op dat u niet
per ongeluk een klaviertoets aanraakt en onbedoeld de
opname laat beginnen.
D-73
Gebruiken van de melodiesequencer
4.
Selecteer d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen een
spoor (Spoor 01 - Spoor 16).
(5) Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets de 0 naar
“RecType” en selecteer daarna m.b.v. de R-14 (–, +)
toetsen “REPL” of “OVDB”.
5.
Configureer de paneelinstellingen zoals naar
wens voor uw spel op het keyboard.
• Configureer de volgende instellingen: toonselectie,
tempo, mixerinstelling, etc. Zie “Starten van de
opname” onder “Systeemspoor en Spoor 01 - 16
Gemeenschappelijke opname Inhoud”
en “Spoor 01 - 16 Opname inhoud” (pagina D-71) Zie
“Mixerinstellingen en de melodiesequencermodus”
(pagina D-76) voor informatie aangaande de
mixerinstellingen.
* Exclusief ritmeselectie en begeleidingsvolume.
6.
Voer de volgende stappen uit om de maatslag
*
(pagina D-71)
en andere instellingen te configureren.
(1) Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en druk op
de C-17 (MENU) toets.
Hierdoor wordt een menu getoond zoals het
onderstaande, met 0 naast “Beat” (maatslag).
Wanneer u dit type opname wilt
uitvoeren:
Wis enige data die zich nog op het
spoor bevinden en begin met een
nieuwe opname.
Vervang enige data die zich nog op
het spoor bevinden door de nieuwe
opname.
(6) Druk op de R-15 (EXIT) toets om het menu te verlaten.
7.
Speel iets op het keyboard.
• Door de opname te starten zal de C-3 (RECORD) toets
van de knipperende naar brandende toestand
overgaan. Tijdens het opnemen zal de display de
huidige maat (MEASURE) en maatslag (BEAT) tonen.
• Om één of meerdere rustpauzes in te voeren voor het
starten van de opname, druk op de L-16 (START/STOP) toets om de opname te starten en start dan het
toetsenbordspel op het gewenste punt.
• PITCH BEND regelaar- (S-1) en pedaalbewerkingen
worden ook opgenomen.
• Wanneer de opname het punt bereikt waarop er minder
dan 100 noten resterend geheugen is, dan zullen de
huidige maat (MEASURE) en maatslag (BEAT)
waarden beginnen te knipperen.
8.
Druk op de L-16 (START/STOP) toets om de
Selecteer deze
RecType optie.
REPL (Vervangen)
OVDB (Kopiëren)
opname te stoppen.
• Op dit moment kunt u op de L-16 (START/STOP) toets
drukken om weer te geven wat u zojuist heeft
opgenomen. Zie “Weergeven van een opgenomen
melodie” voor details aangaande het weergeven van de
opgenomen inhoud (pagina D-79).
(2) Configureer de maatslaginstelling d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
U kunt een maatslaginstelling specificeren van 2/4 8/4, 2/8 - 16/8.
(3) Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets 0 naar
“Metronome” en druk vervolgens op de R-14 (–, +)
toetsen om de metronoom in of uit te schakelen.
Door de metronoom in te schakelen gaat deze tellen
tijdens het opnemen maar niet tijdens de weergave.
(4) Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets 0 naar “Precount”
en druk vervolgens op de R-14 (–, +) toetsen om het
tellen in of uit te schakelen.
Door het tellen in te schakelen wordt tellen van
een-maat ingevoegd voor het starten van de opname
wanneer u op de L-16 (START/STOP) toets drukt in
stap 7.
D-74
9.
Druk om de melodiesequencer te verlaten op de
C-4 (SONG SEQUENCER) toets of op de R-15
(EXIT) toets.
Gebruiken van de melodiesequencer
Wissen van de inhoud van een enkel spoor
onmiddellijk nadat u het heeft opgenomen
1.
Terwijl het oorspronkelijke scherm op de
melodiesequencermodus is, houd de R-13
(FUNCTION) toets ingedrukt terwijl u op de C-17
(MENU) toets drukt.
• Hierdoor wordt het melodiesequencermenu
weergegeven met de 0 bij “ClearTrack”.
2.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor verschijnt het “Clear Track” scherm. Op dat
moment is het bestemmingsspoor voor het wissen dat
spoor dat u zojuist opnam.
3.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor verschijnt de boodschap “Sure?” ter
bevestiging.
4.
Druk op de R-14 (YES) toets om de spoordata te
wissen of op de R-14 (NO) toets om te
annuleren.
Wissen van een enkel melodie onmiddellijk
nadat u die heeft opgenomen
1.
Terwijl het oorspronkelijke scherm op de
melodiesequencermodus is, houd de R-13
(FUNCTION) toets ingedrukt terwijl u op de C-17
(MENU) toets drukt.
• Hierdoor wordt het melodiesequencermenu getoond.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar “ClearSong” en druk daarna op de R-16
(ENTER) toets.
• Hierdoor verschijnt het “Clear Song” scherm. Op dat
moment is de bestemmingsmelodie voor het wissen die
melodie die u zojuist opnam.
3.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor verschijnt de boodschap “Sure?” ter
bevestiging.
4.
Druk op de R-14 (YES) toets om de spoordata te
wissen of op de R-14 (NO) toets om te
annuleren.
• Zie “Wissen van een melodie” (pagina D-82) voor
informatie aangaande het selecteren van een bepaalde
melodie en hoe de inhoud gewist kan worden.
• Zie “Wissen van een enkel spoor” (pagina D-85) voor
informatie aangaande het selecteren van een bepaald
spoor en hoe de inhoud gewist kan worden.
D-75
Gebruiken van de melodiesequencer
Mixerinstellingen en de
melodiesequencermodus
U kunt toegang verkrijgen tot de mixer tijdens de
weergavestandby of de opnamestandby (C-3 (RECORD)
toets knippert) of terwijl de opname plaats aan het vinden is
(C-3 (RECORD) toets brandt). Druk op de C-7 (MIXER) toets
om het mixerscherm te tonen. Druk nogmaals op de C-7 (MIXER) toets of druk op de R-15 (EXIT) toets om terug te
gaan naar de melodiesequencermodusscherm.
De hieronderstaande tabel toont hoe mixerdelen
corresponderen aan de melodiesequencerdelen.
MixerMelodiesequencer
Onderdelen A04 - A07, A09 - A16 Systeemspoor
Onderdelen B01 - B16Sporen 01 tot en met 16
Ondersteunde mixerbewerkingen tijdens de weergave of
de weergavestandby
Alle mixerinstellingen kunnen worden geconfigureerd tijdens
de weergave of de weergavestandby, op voorwaarde van de
volgende voorzorgsmaatregelen.
• Als u de mixerinstellingen wilt veranderen tijdens de
weergavestandby, verander ze dan na het selecteren van
de melodie die u wilt weergeven. Als u de mixerinstelling
verandert en daarna de melodieselectie, dan zullen de
voorloopinstellingen van de nieuw geselecteerde melodie
worden opgeroepen en de mixerinstellingen zullen
overeenkomstig daarmee veranderen.
• De enige mixerinstellingen die u verandert tijdens de
weergavestandby zijn de instellingen die onderdeel zijn van
de melodievoorloopdata van de op dat moment
geselecteerde melodie. Als de mixerinstellingen
halverwege veranderd waren tijdens het opnemen van de
melodie, zullen de later opgenomen mixerinstellingen
prioriteit hebben over instellingen die u maakte tijdens de
weergavestandby.
Ondersteunde mixerbewerkingen tijdens de opnamestandby
De mixerinstellingen van de hier getoonde onderdelen
(exclusief deel aan/uit) worden ondersteund, afhankelijk van
het spoor waarnaar wordt opgenomen. Instellingen worden
opgenomen naar de voorloopinstellingen (pagina D-71) op
dezelfde manier als waarop instellingen worden opgeslagen
wanneer het opnemen werd gestart.
Onderdelen
corresponderen aan elk
spoor (B01 - B16)
Zie “Gebruiken van de mixer” (pagina D-36) voor details
aangaande mixerfuncties en bewerkingen.
Heropnemen van een onderdeel
van een melodie (toets-voor-toets
opname)
U kunt delen opnieuw opnemen van een melodie die u eerder
had opgenomen om fouten e.d. er uit te halen. Schakel de
opnamestandbymodus in en geef de eerder opgenomen
melodie (toets-voor-toets weergave) weer en speel dan de
nieuwe noten wanneer de weergave de plaats bereikt van het
deel dat u wilt veranderen.
Fout
Weergave
Neem dit onderdeel nogmaals op
met toets-voor-toets opname.
Starten van heropname vanaf een bepaalde
plaats tijdens de weergave (Handmatige
toets-voor-toets weergave)
1.
Druk op de C-4 (SONG SEQUENCER) toets om
de melodiesequencermodus in te schakelen.
2.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–,
+) toetsen een melodiegebiednummer.
3.
Druk op de C-3 (RECORD) toets om de
opnamestandbymodus in te schakelen.
• Hierdoor gaat de toets knipperen.
4.
Selecteer d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen het
spoor dat u gedeeltelijk opnieuw wilt opnemen.
5.
Houd de C-3 (RECORD) toets ingedrukt totdat
het toets-voor-toets in-/uitdrukken scherm
hieronder verschijnt.
Ondersteunde mixerbewerkingen tijdens het opnemen
Mixerinstellingen kunnen niet worden geconfigureerd tijdens
het opnemen naar het systeemspoor.
Configureren van mixerinstellingen (behalve voor deel aan/
uit) wordt ondersteund voor een deel (B01 - B16) dat
correspondeert aan een spoor tijdens het opnemen van elk
spoor 01 - 16 dat wordt getoond. Enige verandering in een
mixerinstelling op het mixerscherm wordt opgenomen zodra
het wordt gemaakt.
D-76
6.
Druk op de L-16 (START/STOP) toets.
• Hierdoor wordt toets-voor-toets weergave gestart.
• De volgende bewerkingen worden ondersteund tijdens
de toets-voor-toets weergave. Ze helpen u snel en
gemakkelijk te gaan naar het startpunt voor
heropname.
Om dit te doen:Doe dit:
Versneld voorwaarts
gaan
Versneld terugwaarts
gaan
PauzerenDruk op de L-15 (PAUSE) toets.
Herstart de
gepauzeerde
weergave
7.
Wanneer de weergave het punt bereikt vanwaar
Houd de L-14 (dFF) toets
ingedrukt.
Houd de L-13 (sREW) toets
ingedrukt.
Druk op de L-15 (PAUSE) toets.
u de heropname wilt beginnen, begin dan op
het toetsenbord te spelen.
• Toets-voor-toets opname begint op het moment dat u
iets op het toetsenbord speelt.
• Eén van de volgende bewerkingen zal de
toets-voor-toets opname ook starten: een pedaal of
toonhoogtebewerking; veranderen van de
tooninstelling; veranderen van de ritme of tempo
instelling
* Alleen systeemspoor
• Druk op de C-3 (RECORD) toets om toets-voor-toets
opname te beginnen zonder veranderingen aan te
brengen in de noten die worden gespeeld of de
instellingen die worden gebruikt.
• Door de opname te beginnen gaat de C-3 (RECORD)
toets branden.
• Druk op de C-3 (RECORD) toets in plaats van de op de
L-16 (START/STOP) toets in stape 8, als u alle data op het
spoor wilt wissen dat volgt op het onderdeel dat u zojuist
opnieuw opname met toets-voor-toets opname.
• Als u toets-voor-toets opname wilt annuleren en de
originele opnamedata behouden, houd dan de C-3 (RECORD) toets ingedrukt totdat deze niet meer brandt.
*
.
Gebruiken van de melodiesequencer
Specificeren van het toets-voor-toets
opnamebereik voordat u begint
(Automatische toets-voor-toets opname)
1.
Geef de melodie weer en bepaal welk deel van
het spoor u wilt heropnemen.
• Zie “Weergeven van een opgenomen melodie” (pagina
D-79) voor details aangaande de weergave.
• U kunt een specifieke maat, maatslag of tik *
specificeren voor het startpunt en het eindpunt van het
bereik dat heropgenomen dient te worden. Gewoonlijk
is het het beste het begin van een maat of maatslag te
specificeren als het startpunt en het eindpunt. Als u
specifieke tikken wilt specificeren, kunt u het spoor dat
dient te worden heropgenomen tonen op het
gebeurtenis bewerkingsscherm en de gewenste plaats
daar vaststellen. Zie “Bewerken van gebeurtenissen”
(pagina D-87) voor details aangaande het bewerken
van gebeurtenissen.
* Zie “Aflezen van gebeurtenisdata” (pagina D-88)
voor details aangaande tikken.
2.
Druk op de C-3 (RECORD) toets om de
opnamestandbymodus in te schakelen.
• Hierdoor gaat de toets knipperen.
3.
Selecteer d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen het
spoor dat u gedeeltelijk opnieuw wilt opnemen.
4.
Houd de C-3 (RECORD) toets ingedrukt totdat
het toets-voor-toets in-/uitdrukken scherm
verschijnt. U kunt de toets op dat moment
loslaten.
5.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–,
+) toetsen “Auto” voor de “Mode” instelling.
• Hierdoor wordt een bereikspecificatiescherm
weergegeven zoals het hier onder getoonde.
8.
Druk op de L-16 (START/STOP) toets om de
opname te stoppen.
• Hierdoor wordt de toets-voor-toets opname gestopt en
stopt de C-3 (RECORD) toets met branden.
• Enige eerder opgenomen data op het spoor dat na dit
punt waar u toets-voor-toets opname stopte, blijft op
het spoor aanwzig
D-77
Gebruiken van de melodiesequencer
6.
Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de
cursor en verander dan d.m.v. de draairegelaar
of R-14 (–, +) toetsen de waarde bij de
cursorstand en druk dan op de R-16 (ENTER)
toets.
• Als u reeds een bereik gespecificeerd heeft d.m.v. het
locatiescherm (pagina D-80), dan kunt u dat bereik
kopiëren naar dit scherm door de L-12 (REPEAT) toets
ingedrukt te houden.
Opname startpuntOpname eindpunt
7.
Druk op de L-16 (START/STOP) toets na het
opname startpunt en eindpunt te hebben
gespecificeerd.
• Hierdoor wordt toets-voor-toets weergave gestart. U
kunt snelle voorwaartse en achterwaartse bewerkingen
tijdens toets-voor-toets weergave d.m.v. de
bewerkingen beschreven in stap 6 onder “Starten van
heropname vanaf een bepaalde plaats tijdens de
weergave (Handmatige toets-voor-toets weergave)”
(pagina D-76).
• U kunt toets-voor-toets weergave starten vanaf een
maat voor het huidige startpunt voor de opname door
op de L-12 (REPEAT) toets te drukken waardoor de
? indicator in de display verschijnt.
8.
Wanneer de weergave het door u
gespecificeerde heropnamepunt bereikt, begin
dan iets te spelen op het toetsenbord.
• Toets-voor-toets opname zal automatisch starten
wanneer de weergave het gespecificeerde opname
startpunt bereikt. De C-3 (RECORD) toets gaat
branden wanneer de opname start.
• De opname stopt en de toets-voor-toets opname wordt
automatisch uitgeschakeld wanneer het door u
gespecificeerde opname eindpunt wordt bereikt. Op dit
moment stopt de C-3 (RECORD) toets met branden.
• Als u met opnemen wilt stoppen voordat het door u
gespecificeerde opname eindpunt bereikt wordt, druk
dan op de L-16 (START/STOP) toets. Enige eerder
opgenomen data op het spoor dat na dit punt waar u
toets-voor-toets opname stopte, blijft op het spoor
aanwzig
• Wanneer “EOT” (Einde van Spoor) geselecteerd is voor
het opnamestartpunt, dan is het startpunt voor
toets-voor-toets opname het einde van het spoor.
• Wanneer “OFF” (uit) geselecteerd wordt voor het
opname eindpunt, zal de toets-voor-toets opname niet
automatisch stoppen omdat geen eindpunt is
gespecificeerd. Druk nogmaals op de L-16 (START/STOP) toets om in dit geval de toets-voor-toets
opname te stoppen.
Gebruiken van paneelopname
voor het herschrijven van
melodievoorloopinstellingen
De voorloopdata van elke melodie bevat
“voorloopinstellingen”, wat instellingen zijn die van kracht
waren bij het Digitale Keyboard wanneer de opname
uitgevoerd wordt. U kunt d.m.v. een “paneelopname”
bewerking de voorloopinstellingen van een melodie
herschrijven met de huidige basisinstellingen van het Digitale
Keyboard.
De volgende items zijn voorloopinstellingen die herschreven
kunnen worden m.b.v de paneelopnamebewerkingen.
• Ritmeselectie
• Tempo instelling
• Toonschaal instelling
• De onderstaande mixerinstellingen
– Alle deelparameters van A04 - A07 en B01 - B16
(Exclusief deel aan/uit)
– Deelparameters van A09 - A16: Deel aan/uit, rwuweg
Druk op de C-4 (SONG SEQUENCER) toets om
de melodiesequencermodus in te schakelen.
2.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–,
+) toetsen een melodiegebiednummer.
3.
Configureer de paneelinstellingen zodat ze de
instellingen reflecteren die u als de
voorloopinstellingen wilt schrijven.
• U kunt de volgende instellingen configureren:
mixerinstellingen, tempo, systeemspoorritme,
spoortoonselectie, enz.
• Om de UPPER 1, UPPER 2 en LOWER
onderdeeltonen of mixerinstellingen van het
systeemspoor te veranderen, verander d.m.v. de mixer
de instellingen van de onderdelen A05 (UPPER 1), A06
(UPPER 2) en A07 (LOWER).
D-78
4.
Nadat alle paneelinstellingen naar wens zijn
uitgevoerd, houd de R-13 (FUNCTION) toets
ingedrukt en druk op de C-17 (MENU) toets.
• Hierdoor wordt het melodiesequencermenu getoond.
5.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets om de 0
naar “PanelRecord” te verplaatsen.
6.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
7.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om de
paneelopnamebewerking uit te voeren of op de
R-14 (NO) toets om te annuleren.
Weergeven van een opgenomen
melodie
Dit hoofdstuk geeft een uitleg hoe u de volgende bewerkingen
uitvoert bij melodieën in de melodiesequencermodus.
• Weergeven van een specifiek deel in een melodie.
• Herhalen van een specifiek gedeelte van een melodie.
• Wijs een naam toe aan een melodie.
• Wissen van een melodie.
Weergeven van een opgenomen melodie
1.
Druk op de C-4 (SONG SEQUENCER) toets om
de melodiesequencermodus in te schakelen.
Gebruiken van de melodiesequencer
3.
Configureerde mixerinstellingen, tempo en
overige paneelinstellingen die u wilt gebruiken
voor de weergave.
• Om de UPPER 1, UPPER 2 en LOWER
onderdeeltonen of mixerinstellingen van het
systeemspoor te veranderen, verander d.m.v. de mixer
de instellingen van de onderdelen A05 (UPPER 1), A06
(UPPER 2) en A07 (LOWER).
• De bovenstaande instellingen zijn niet nodig wanneer u
de melodie wilt weergeven zoals die was opgenomen.
4.
Druk op de L-16 (START/STOP) toets.
• Hierdoor wordt de weergave gestart. De volgende
bewerkingen worden ondersteund tijdens de weergave.
Om dit te doen:Doe dit:
Versneld
voorwaarts gaan
Versneld
terugwaarts gaan
PauzerenDruk op de L-15 (PAUSE) toets.
Herstart de
gepauzeerde
weergave
Voer herhaalde
weergave uit
• Zelfs als de weergave gepauzeerd is, kunt u versnelde
voorwaartse weergave uitvoeren door de L-14 (dFF)
toets in te drukken of versnelde achterwaartse
weergave door de L-13 (sREW) toets in te drukken.
Door een van beide toetsen los te laten wordt opnieuw
gepauzeerd.
• Tijdens de weergave of weergavestandby kunt u d.m.v.
de R-17 (u, i) toetsen het gewenste spoor
selecteren. Door op klaviertoetsen te drukken worden
de onderdelen weergegeven die corresponderen aan
het op dat moment geselecteerde spoor (A04 - A07
voor het systeemspoor).
• De weergave stopt automatisch wanneer het einde van
een melodie bereikt was. Druk op de L-16 (START/STOP) toets om de weergave tussentijds te stoppen.
Houd de L-14 (dFF) toets ingedrukt.
Houd de L-13 (sREW) toets
ingedrukt.
Druk op de L-15 (PAUSE) toets.
Voer de stappen 3 - 5 uit onder
“Herhalen van een specifiek gedeelte
van een melodie” (pagina D-144).
2.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–,
+) toetsen een melodiegebiednummer.
D-79
Gebruiken van de melodiesequencer
Weergeven van alleen een bepaald gedeelteHerhalen van de weergave van een specifieke
1.
Druk op de C-4 (SONG SEQUENCER) toets om
de melodiesequencermodus in te schakelen.
2.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–,
+) toetsen een melodiegebiednummer.
3.
Druk op de C-7 (MIXER) toets om het
mixerscherm te tonen.
4.
Selecteer d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen een
onderdeel dat u wilt weergeven (A04 - A16, B01
- B16).
• Om bijvoorbeeld alleen de melodie te spelen die
opgenomen was m.b.v. het UPPER 1 onderdeel en
opgenomen op het systeemspoor, selecteer onderdeel
A05. Zie “Hoe gedeelten georganiseerd zijn” (pagina
D-36) voor details betreffende de inhoud van elk
onderdeel.
5.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de
vetgedrukte haakjes (%) naar “Part”.
fase
1.
Houd de L-12 (REPEAT) toets ingedrukt totdat
het hieronder getoonde localiseringsscherm
(locator) in de display verschijnt.
Startpunt invoergebiedEindpunt invoergebied
2.
Specificeer een maat als het startpunt van de
fase die herhaald weergegeven wordt.
(1) Druk op de R-14 (+) toets.
Hierdoor wordt 001:01:00 ingevoerd in het startpunt
invoergebied (A) waardoor de cursor gaat knipperen.
(2) Specificeer het startmaatnummer d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
6.
Druk tegelijkertijd op de R-14 (–, +) toetsen.
• Hierdoor wordt de instelling veranderd naar “Sol”
(Solo).
7.
Druk op de L-16 (START/STOP) toets.
• Hierdoor wordt alleen de weergave gestart van het deel
dat u selecteerde in stap 4.
• De weergave stopt automatisch wanneer het einde van
een melodie bereikt was. Druk op de L-16 (START/STOP) toets om de weergave tussentijds te stoppen.
3.
Specificeer een maat als het eindpunt van de
fase die herhaald weergegeven wordt.
(1) Druk driemaal op de R-17 (i) om de cursor naar het
eindpunt invoergebied te verplaatsen.
Druk op de R-14 (+) toets.
Het eindpunt invoergebied (B) toont aanvankelijk de
maat die het startpunt onmiddellijk volgt.
(2) Specificeer het eindmaatnummer d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
4.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor stopt de cursor met knipperen.
5.
Druk op de R-15 (EXIT) toets om het
lokaliseringsscherm te verlaten.
6.
Voer de volgende stappen uit om startfase
herhalingsweergave te starten.
(1) Druk op de L-12 (REPEAT) toets.
Hierdoor verschijnt de ? indicator in de display.
(2) Druk op de L-16 (START/STOP) toets.
De gespecificeerde fase wordt weergegeven als een
lus.
D-80
7.
Druk op de L-16 (START/STOP) toets om de
weergave te stoppen.
• Door op de R-15 (EXIT) toets te drukken zonder op de R-16
(ENTER) toets te drukken in stap 4 hierboven wordt de
frase instelbewerking geannuleerd en het
localiseringsscherm afgesloten.
• Het startpunt en het eindpunt die door de bovenstaande
bewerking gespecificeerd zijn op het localiseringsscherm
worden aangegeven als de oorspronkelijke defaultwaarden
wanneer u het scherm weergeeft om de volgende
gebeurtenis weer te geven.
– “Wissen van alle gebeurtenissen binnen een specifiek
bereik van een spoor” (pagina D-93)
– “Kopiëren van gebeurtenissen binnen een bepaald
bereik naar een gewenste locatie” (pagina D-94)
– “Quantizeren van alle nootgebeurtenissen binnen een
specifiek bereik van een spoor” (pagina D-96)
– “Wissen van alle toonhoogteregel gebeurtenissen binnen
een specifiek bereik van een spoor” (pagina D-97)
Hierdoor kunt u de weergave herhalen en de frase
controleren zodat u de bovenstaande bewerking uit kunt
voeren om deze te bewerken.
Gebruiken van de melodiesequencer
Bewerken van een melodie
De volgende bewerkingen worden ondersteund tijdens
melodiebewerking.
• Wissen van een specifieke melodie of alle melodieën
• Kopiëren een melodie van het ene gebied naar het andere
• Wissen van specifieke maten van een melodie
• Invoegen van blanco maten in een melodie
• Extraheren van de inhoud opgenomen op het
systeemspoor van spoor 04 - 07 of 09 - 16
• Hernoemen van melodieën
Starten van een melodie editorbewerking
1.
Druk op de C-4 (SONG SEQUENCER) toets om
de melodiesequencermodus in te schakelen.
2.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-4 (EDIT) toets om het
bewerkingsscherm te tonen.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets de 0 naar
“Song Edit” (melodie bewerken) en druk
vervolgens op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor wordt het hieronder getoonde
melodiebewerkingsmenu weergegeven.
D-81
Gebruiken van de melodiesequencer
Wissen van een melodie
1.
Voer de procedure uit onder “Starten van een
melodie editorbewerking” on pagina D-81 om
het melodie bewerkingsmenu te tonen met de
0 bij “Clear”.
2.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor wordt het “Clear Song” scherm getoond.
3.
Specificeer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het melodiegebiednummer dat u wilt
wissen.
• Een asterisk (*) naast een melodiegebiednummer geeft
aan dat er reeds data opgenomen zijn in dat gebied.
• U kunt “All” hier selecteren om alle melodieën te
wissen.
4.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toetsen de
vetgedrukte haakjes (%) naar “To”.
• Een asterisk (*) naast een melodiegebiednummer geeft
aan dat er reeds data opgenomen zijn in dat gebied.
5.
Specificeer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het melodiegebiednummer waarnaar u
wilt kopiëren.
6.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
• Als het kopieerbestemmingsmelodiegebied geen
opgenomen data bevat, wordt de kopieerbewerking
onmiddellijk uitgevoerd.
• Als het kopieerbestemmingsmelodiegebied reeds
opgenomen data bevat, vraagt de
bevestigingsboodschap hieronder of u de bestaande
data wilt vervangen.
4.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
5.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om te laden of
op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
Kopiëren een melodie van het ene gebied
naar het andere
1.
Voer de procedure uit onder “Starten van een
melodie editorbewerking” op pagina D-81 om
het melodie bewerkingsmenu te tonen.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar “Copy” en druk daarna op de R-16
(ENTER) toets.
• Hierdoor wordt het “Copy Song” scherm getoond. Op
dat moment zullen de vetgedrukte haakjes (%) bij de
“Copy” instelling worden geplaatst.
3.
Specificeer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het melodiegebiednummer waarvan u
wilt kopiëren.
Druk op de R-14 (YES) toets om de kopieerbewerking uit
te voeren en de bestaande melodie te vervangen of druk
op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
D-82
Gebruiken van de melodiesequencer
Wissen van een of meer maten van een
melodie
1.
Voer de procedure uit onder “Starten van een
melodie editorbewerking” op pagina D-81 om
het melodie bewerkingsmenu te tonen.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar “DeleteMeas.” (Maat wissen) en druk
daarna op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor verschijnt “Delete Measure” scherm. Op dat
moment zullen de vetgedrukte haakjes (%) bij de
“Measure” instelling worden geplaatst.
3.
Specificeer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen de melodiemaat die u wilt wissen.
4.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toetsen de
vetgedrukte haakjes (%) naar “Size”.
Invoegen van blanco maten in een melodie
1.
Voer de procedure uit onder “Starten van een
melodie editorbewerking” op pagina D-81 om
het melodie bewerkingsmenu te tonen.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar “InsertMeas.” (Maat invoegen) en druk
daarna op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor verschijnt “Insert Measure” scherm. Op dat
moment zullen de vetgedrukte haakjes (%) bij de
“Measure” instelling worden geplaatst.
3.
Specificeer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het melodiemaatnummer waar u de
tussenvoeging wilt laten beginnen.
4.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets de
vetgedrukte haakjes (%) naar “Size”.
5.
Specificeer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het aantal maten dat u wilt invoegen.
• Als bijvoorbeeld 002 gespecificeerd wordt voor
“Measure” en 003 voor “Size” worden drie blanco
maten tussengevoegd voor melodiemaat 2.
6.
Druk nadat alles naar wens is op de R-16
(ENTER) toets.
5.
Specificeer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het aantal maten dat u wilt wissen.
6.
Druk nadat alles naar wens is op de R-16
(ENTER) toets.
7.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om te wissen
of op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
7.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om toe te
voegen of op de R-14 (NO) toets om te
annuleren.
D-83
Gebruiken van de melodiesequencer
Extraheren van de inhoud opgenomen op het
systeemspoor van spoor 04 - 07 of 09 - 16
Zoals in detail uitgelegd wordt onder “Melodieën, sporen en
gedeelten” (pagina D-70), is het systeemspoor een
afzonderlijk spoor terwijl het toetsenbordspel en de
automatische begeleidingsdata afzonderlijk opgenomen
worden naar meerdere delen (A04 - A07, A09 - A16). De data
van deze delen wordt geëxtraheerd naar de Sporen 04 - 07
en 09 - 16, met elk deel corresponderend met een spoor met
data. Dit maakt het makkelijk om elk begeleidingsdeel
afzonderlijk te bewerken.
B04
B05
B06
B07
B09
B10
B11
B12
B13
B14
B15
B16
Systeemspoor
A04
A05
A06
A07
A09
A10
A11
A12
A13
A14
A15
A16
4.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om het
extraheren te starten of op de R-14 (NO) toets
om te annuleren.
Hernoemen van een melodie
1.
Voer de procedure uit onder “Starten van een
melodie editorbewerking” op pagina D-81 om
het melodie bewerkingsmenu te tonen.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets de 0 naar
“Rename” en druk daarna op de R-16 (ENTER)
toets.
• Hierdoor wordt het “Rename” scherm getoond.
• Door deze bewerking uit te voeren worden alle data die
momenteel op het systeemspoor opgenomen zijn
gewist behalve voor de roterende effectsnelheid AAN/
UIT data en de tempodata.
• Door deze bewerking uit te voeren worden alle data
gewist die momenteel opgenomen zijn op Sporen 04 07 en 09 - 16 en verplaatsen door de data in het
systeemspoor.
1.
Voer de procedure uit onder “Starten van een
melodie editorbewerking” op pagina D-81 om
het melodie bewerkingsmenu te tonen.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar “Extract” en druk daarna op de R-16
(ENTER) toets.
• Hierdoor wordt een “Extract” scherm weergegeven
zoals het hier onder getoonde.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de
cursor naar de naamletterpositie die u wilt
veranderen en selecteer dan d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen het
gewenste karakter.
• Zie “Ondersteunde invoerkarakters” (pagina D-160)
voor informatie aangaande de karakters die u kunt
invoeren voor de naam.
• Druk tegelijkertijd op beide R-14 (–, +) toetsen om een
spatie in te voeren.
4.
Druk nadat alles naar wens is op de R-16
(ENTER) toets.
5.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om het
bestand te hernoemen of op de R-14 (NO) toets
om te annuleren.
3.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
D-84
Gebruiken van de melodiesequencer
Bewerken van een Spoor
De volgende bewerkingen worden ondersteund tijdens
spoorbewerking (systeemspoor, Sporen 01 - 16).
• Wissen van een enkel spoor
• Kopiëren van het ene spoor naar het andere (alleen bij
Sporen 01 - 16)
• Combineren van twee sporen in een enkel spoor (aleen
Sporen 01 - 16)
Starten van een spoor editorbewerking
1.
Druk op de C-4 (SONG SEQUENCER) toets om
de melodiesequencermodus in te schakelen.
2.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-4 (EDIT) toets om het
bewerkingsscherm te tonen.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar “TrackEdit” en druk daarna op de R-16
(ENTER) toets.
• Hierdoor wordt het hieronder getoonde
spoorbewerkingsmenu weergegeven.
Wissen van een enkel spoor
1.
Voer de procedure uit onder “Starten van een
spoor editorbewerking” op pagina D-85 om het
spoorbewerkingsmenu te tonen.
2.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor verschijnt het “Clear Track” scherm.
3.
Specificeer d.m.v. de draairegelaar of R-17 (u,
i) toetsen het spoor dat u wilt wissen.
• Een zwart blokje () in de niveaumeter boven een
spoornummer geeft aan dat er reeds data opgenomen
is in dat spoor.
• U kunt de spoor selecteren d.m.v. de draairegelaar of
R-14 (–, +) toetsen.
4.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
5.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om te laden of
op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
D-85
Gebruiken van de melodiesequencer
ABC
Kopiëren van het ene spoor naar het andere
(alleen bij Sporen 01 - 16)
1.
Voer de procedure uit onder “Starten van een
spoor editorbewerking” op pagina D-85 om het
spoorbewerkingsmenu te tonen.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar “Copy” en druk daarna op de R-16
(ENTER) toets.
• Hierdoor verschijnt het “Copy Track” scherm. Op dat
moment zullen de vetgedrukte haakjes (%) bij de
“Copy” instelling worden geplaatst.
3.
Specificeer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het spoornummer waarvan u wilt
kopiëren.
4.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets de
vetgedrukte haakjes (%) naar “To”.
• Een asterisk (*) naast een spoornummer geeft aan dat
er reeds data opgenomen is in dat spoor.
5.
Specificeer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het spoornummer waarnaar u wilt
kopiëren.
6.
Druk nadat alles naar wens is op de R-16
(ENTER) toets.
• Als het kopieerbestemmingsspoor geen opgenomen
data bevat, wordt de kopieerbewerking onmiddellijk
uitgevoerd.
• Als het kopieerbestemmingsgebied reeds opgenomen
data bevat, vraagt de bevestigingsboodschap
hieronder of u de bestaande data wilt vervangen.
Combineren van twee sporen in een enkel
spoor (aleen Sporen 01 - 16)
1.
Selecteer in de melodiesequencermodus d.m.v.
de R-17 (u, i) toetsen de lagere van de
genummerde sporen die u wilt combineren.
• Als voorbeeld zullen we Spoor 03 en Spoor 05
combineren tot Spoor 06. Hier selecteren we Spoor 03.
2.
Voer stappen 2 en 3 uit van de procedure onder
“Starten van een spoor editorbewerking” op
pagina D-85 om het spoorbewerkingsmenu te
tonen.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets de 0 naar
“Merge” en druk daarna op de R-16 (ENTER)
toets.
• Hierdoor wordt een “Merge Track” scherm
weergegeven zoals het hier onder getoonde. Op dat
moment zullen de vetgedrukte haakjes (%) bij de
instelling worden geplaatst.
: Eén van de Sporen die wordt gecombineerd (Het spoor
A
dat u selecteerde in stap 1 is de oorsponklijke
defaultselectie).
: Ander spoor dat gecombineerd dient te worden.
B
: Bestemmingsspoor van de gecombineerde sporen.
C
B
Druk op de R-14 (YES) toets om de kopieerbewerking uit
te voeren en het bestaande spoor te vervangen of druk op
de R-14 (NO) toets om te annuleren.
D-86
4.
Specificeer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen 05 (Spoor 05) voor
• Door de waarde van B te veranderen, verandert de C
waarde ook.
5.
Verplaats d.m.v. de R-17 (i of y) toetsen de
vetgedrukte haakjes (%) naar
6.
Specificeer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen 06 (Spoor 06) voor
B
C
.
.
C
.
7.
Druk nadat alles naar wens is op de R-16
(ENTER) toets.
• Als het bestemmingsspoor geen opgenomen data
bevat, start het combineren van de sporen onmiddellijk.
• Als het bestemmingsspoor reeds opgenomen data
bevat, vraagt de bevestigingsboodschap hieronder of u
de bestaande data wilt vervangen.
Druk op de R-14 (YES) toets om het proces uit te voeren
en het bestaande spoor te vervangen of druk op de R-14
(NO) toets om te annuleren.
Gebruiken van de melodiesequencer
Starten van een gebeurtenis editorbewerking
1.
Druk op de C-4 (SONG SEQUENCER) toets om
de melodiesequencermodus in te schakelen.
2.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-4 (EDIT) toets om het
bewerkingsscherm te tonen.
3.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor wordt het hieronder getoonde gebeurtenis
bewerkingsscherm weergegeven.
• Door de bovenstaande procedure uit te voeren wordt de
inhoud van de twee bronsporen niet gewist. Als u de inhoud
van een spoor niet langer nodig heeft, kunt u het wissen
d.m.v. de procedure onder “Wissen van een enkel spoor”
(pagina D-85).
Bewerken van gebeurtenissen
De melodiesequencer neemt alle Digitale Keyboard
bewerkingen die u uitvoert tijdens het spelen op als
“gebeurtenissenevents” wat de kleinste eenheden van data
zijn die een melodie vormen. Door een bijvoorbeeld enkele
noot te spelen op een toetsenbord, worden de volgende
gebeurtenissen opgeslagen: nootstartmaat, maatslag en
spoor, noottoonhoogte, nootlengte en nootintensiteit.
De volgende bewerkingen worden ondersteund tijdens
gebeurtenisbewerking.
• Wissen van gebeurtenissen
• Invoegen van gebeurtenissen
• Kopiëren van gebeurtenissen binnen een bepaald bereik
naar een gewenste locatie
• Quartizeren
• Wissen van toonhoogteregel gebeurtenissen
• Regelen van nootgebeurtenis snelheidwaarden
• Regelen van nootgebeurtenis gate tijdwaarden
• Selecteren van het type gebeurtenissen dat verschijnt op
het Gebeurtenis bewerkingsscherm (View Select)
(kijkselectie)
• Invoegen of wissen van maatslaggebeurtenissen
• Direct invoeren van nootgebeurtenissen (stappeninvoer)
* Quantizeren is een bewerking is die de noot-aan timing
automatisch afregelt op een nootgebeurtenis voor
aanpassing aan een referentienoot.
*
van nootgebeurtenissen
• Zie “Gebeurtenistype en scherminhoud” (pagina D-88)
over nadere informatie aangaande het gebruik van het
gebeurtenis bewerkingsscherm.
4.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-17 (MENU) toets.
• Hierdoor wordt het hieronder getoonde gebeurtenis
bewerkingsmenu weergegeven.
• Selecteer vervolgens het menu item dat correspondeert
aan het type bewerking dat u wilt uitvoeren. Nadere
details aangaande elke bewerking worden verstrekt in
de procedures van dit hoofdstuk.
D-87
Gebruiken van de melodiesequencer
214
214
Gebeurtenistype en scherminhoud
Het gebeurtenis bewerkingsscherm geeft de afzonderlijke
gebeurtenissen die onderdeel uitmaken van een melodie
weer als waarden en karakters zoals getoond in het
voorbeeldscherm hieronder.
Gebeurtenis die wordt bewerkt (geselecteerde gebeurtenis)
(midden van het scherm)
Cursor (ononderbroken streep)
Gebeurtenissen voor (vorige gebeurtenis) en na
(volgend op de gebeurtenis) de huidige gebeurtenis
Het gebeurtenis bewerkingsscherm toont per keer drie
evenementen. D gebeurtenis op op de middelijn is de
geselecteerde gebeurtenis. U kunt de waarde vefranderen
waar de onderbroken lijn cursor zich bevindt. Een
onderbroken lijn onder een instelwaarde geeft aan dat de
cursor naar die waarde wordt verplaatst.
■ Aflezen van gebeurtenisdata
Hier zullen we a.h.v twee types gebeurtenisdisplays uitleg
verstrekken hoe de gebeurtenisdata wordt afgelezen.
• Voorbeeld 1: Nootgebeurtenis
Het volgende geeft de betekenis van elke schermpositie.
NummerOmschrijving
Bij alle gebeurtenistypes, geeft dit de plaats van
de gebeurtenislocalisering (timing) in de
volgende formaten: maat:maatslag:tik Een “tik” is
een tijdseenheid die korter is dan een maatslag.
1
De melodiesequencerdata heeft 96 tikken per
maat (voor 2/4 - 8/4) of 48 tikken per maatslag
(voor 2/8 - 16/8).
Voor bijna alle gebeurtenissen, toont deze
positie een afkorting die het gebeurtenistype
aangeeft. “Bend” in displayvoorbeeld (2)
betekent “toonhoogteregel gebeurtenis”.
Nootgebeurtenissen (displayvoorbeeld (1)) en
akkoordgebeurtenissen zijn verschillend in die
zin dat deze positie de gebeurtenisparameter
2
instelwaarde (nootnaam voor een
nootgebeurtenis, grondtoon voor een
akkoordgebeurtenis) weergeeft.
Zie de “Gebeurtenisdatalijst” (pagina D-89) voor
informatie aangaande wat er weergegeven wordt
op deze positie en het corresponderende
gebeurtenistype.
Deze positie toont de parameterinstelwaarden
die corresponderen aan het gebeurtenistype.
Wanneer een gebeurtenis meerdere parameters
heeft, verplaats dan de R-17 (u, i) toetsen
3
d.m.v. de cursor, waardoor in de display
gebladerd wordt tussen de parameters. De naam
van de parameter op de huidige cursorpositie
wordt weergegeven in positie
Deze positie geeft aan waar de cursor op dat
moment bevindt als “MEAS.” (maat), “BEAT”
4
(maatslag) of “TICK” (tik).
4
.
Cursor
• Voorbeeld 2: Toonhoogteregel gebeurtenis
D-88
3
3
Cursor
Gebruiken van de melodiesequencer
■ Gebeurtenisdatalijst
De volgende tabel toont het gebeurtenistype dat correspondeert aan de afkortingen die in de display verschijnen, alsmede de
parameters van elk gebeurtenistype en de instelbereiken.
•“
display” en “4 display” in de tabelvoorloopdata corresponderen aan de 2, 4 schermposities onder “Aflezen van
2
gebeurtenisdata” (pagina D-88).
•“
display tijdens het invoegen” in de tabelvoorloopdata geeft de naam van het gebeurtenistype aan in vetgedrukte haakjes
2
(%) bij stap 3 van invoeggebeurtenisprocedure onder “Invoegen van een gebeurtenis” (pagina D-94).
Systeemspoor en Spoor 01 - 16 Gemeenschappelijke gebeurtenissen
ModBModulatietoets[ModBttn]VALUToets Aan/Uiton, oFF
RotB
END(melodiebeginpunt)–––(Niet bewerkbaar)
*1 Een nootgebeurtenis wordt niet weergegeven als de gebeurtenisnaam op positie
*2 “C-” op de display geeft C-1 aan (een octaaf onder C0).
*3 Deze gebeurtenis kan enkel worden toegevoegd met de bewerking onder “Invoegen van een gebeurtenis” (pagina D-94). Het
*4 “C-” op de display geeft C-1 aan (een octaaf onder C0).
*5 Deze instelling correspondeert aan het functiemenu “AccompVol.” item (pagina D-133).
*6 Zie “Specificeren of de huidige toonschaalinstellingen uitgeoefend dienen te worden op de automatische begeleiding (Accomp
Scale)” (pagina D-22) voor details.
Gedeeltezweving
zenden
Begeleiding
toonschaal
*6
2
*5
display tijdens
het invoegen
[ChoSend]
[AcmpVol]VALUBegeleidingsvolume000 - 127
[AcmpScl]VALU
displayParameternaamInstelbereik
4
PARTOnderdeel
VALU
PARTOnderdeel
VALUGedeelte fijnstemmen –99 - 00 - +99
PARTOnderdeel
VALU
PARTOnderdeel
VALU
PARTOnderdeel
VALU
PARTOnderdeel
VALUDeel DSP Lijnon, oFF
PARTOnderdeel
Ft.Voet
VALUNiveau0 - 8
PARTOnderdeel
TYPType2nd, 3rd
VALUAan/Uiton, oFF
Gedeelte
grofstemmen
Onderdeel
toonhoogtebereik
Gedeeltenagalm
zenden
Gedeeltezweving
zenden
Begeleiding
toonschaal
, maar eerder als de akkoord grondtoon
2
HARM, UPP1, UPP2,
LOWR
–24 - 00 - +24
HARM, UPP1, UPP2,
LOWR
HARM, UPP1, UPP2,
LOWR
00 - 24
HARM, UPP1, UPP2,
LOWR
000 - 127
HARM, UPP1, UPP2,
LOWR
000 - 127
HARM, UPP1, UPP2,
LOWR
on, oFF
HARM, UPP1, UPP2,
LOWR
16, 5
3
1
/5, 11/3, 1
HARM, UPP1, UPP2,
LOWR
1
/3, 8, 4, 22/3, 2,
Selecteren van een spoor voor bewerken
1.
Voer stappen 1 en 3 uit van de procedure onder “Starten van een gebeurtenis editorbewerking” op
pagina D-87 om het gebeurtenis bewerkingsmenu te tonen.
2.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en selecteer d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen het spoor dat u
wilt bewerken.
D-91
Gebruiken van de melodiesequencer
Weergeven van een melodie van het
gebeurtenis bewerkingsscherm (Quick Play)
1.
Voer stappen 1 en 3 uit van de procedure onder
“Starten van een gebeurtenis editorbewerking”
op pagina D-87 om het gebeurtenis
bewerkingsmenu te tonen.
2.
Druk op de L-16 (START/STOP) toets.
• Hierdoor wordt de weergave gestart van de melodie die
bewerkt wordt vanaf de eerste maat waar de cursor
zich op dat moment bevindt.
• De weergave stopt automatisch wanneer het einde van
een melodie bereikt was. Druk op de L-16 (START/
STOP) toets om de weergave tussentijds te stoppen.
Selecteren van de gebeurtenistypes die
verschijnen op het Gebeurtenis
Bewerkingsscherm (View Select)
(kijkselectie)
1.
Voer de procedure uit onder “Starten van een
gebeurtenis editorbewerking” (pagina D-87).
2.
Geef d.m.v. de R-17 (i) toets pagina drie van
het gebeurtenis bewerkingsmenu weer met 0
geplaatst bij “ViewSelect”.
3.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor wordt het “View Select” scherm getoond.
InstelitemCorresponderende gebeurtenis
MixerMixergebeurtenis (exclusief toongebeurtenis)
OthersAlle overige gebeurtenissen behalve de
bovenstaande.
• Zie “Gebeurtenistype en scherminhoud” (pagina D-88)
voor informatie aangaande elke gebeurtenis.
5.
Druk op de R-15 (EXIT) toets om de instellingen
toe te passen en het “View Select” scherm te
verlaten.
Bewerken van een bestaande gebeurtenis
1.
Geef het gebeurtenis bewerkingsscherm van
het spoor aan dat de gebeurtenis bevat die u
wilt bewerken.
• Zie “Selecteren van een spoor voor bewerken” (pagina
D-91).
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de
cursor naar de gebeurtenis die u wilt bewerken.
• U kunt d.m.v. de L-14 (dFF) en L-13 (sREW)
toetsen de cursor maat-voor-maat verplaatsen.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de
cursor en verander dan d.m.v. de draairegelaar
of R-14 (–, +) toetsen de waarde bij de
cursorstand.
• De cursor knippert tijdens een
waardeveranderingsbewerking.
• Tijdens het opnemen van nootgebeurtenissen kunt u
de toonhoogte van een noot veranderen door op een
klaviertoets te drukken. Als de cursor zich op de “VEL”
positie bevindt, verandert de snelheidswaarde op
hetzelfde moment als de toonhoogte van de noot.
4.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
tussen de instelitems en schakel d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen de op dat
moment geselecteerde instelling heen en weer
tussen “on” (getoond) en “oFF” (verborgen).
• De tabel hieronder geeft de gebeurtenis weer die
correspondeert aan elk instelitem.
InstelitemCorresponderende gebeurtenis
NoteNootgebeurtenis
PitchBendToonhoogteregel gebeurtenis
PedalAanhoud, zacht en sostenuto gebeurtenissen
RhythmRitmegebeurtenis
ChordAkkoordgebeurtenis
TempoTempogebeurtenis
ToneToongebeurtenis
D-92
4.
Druk op de R-16 (ENTER) toets om de
veranderde waarde toe te passen.
• Hierdoor stopt de cursor met knipperen.
Wissen van een afzonderlijke gebeurtenis
1.
Geef het gebeurtenis bewerkingsscherm van
het spoor weer dat de gebeurtenis bevat die u
wilt wissen.
• Zie “Selecteren van een spoor voor bewerken” (pagina
D-91).
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de
cursor naar de gebeurtenis die u wilt wissen.
3.
Druk op de C-10 (DELETE) toets.
• De gebeurtenis bij de huidige cursorpositie wordt
gewist zodra u op de C-10 (DELETE) toets drukt.
Wissen van alle gebeurtenissen op een spoor
1.
Geef het gebeurtenis bewerkingsscherm van
het spoor weer dat de gebeurtenis bevat die u
wilt wissen.
• Zie “Selecteren van een spoor voor bewerken” (pagina
D-91).
2.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-17 (MENU) toets om het
gebeurtenis bewerkingsscherm te tonen.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar “Delete” en druk daarna op de R-16
(ENTER) toets.
• Hierdoor wordt het “Delete” scherm getoond.
Gebruiken van de melodiesequencer
3.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-17 (MENU) toets om het
gebeurtenis bewerkingsscherm te tonen.
4.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar “Delete” (Wissen) en druk daarna op de
R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor wordt het “Delete” scherm getoond.
5.
Verander d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen de instelling in de vetgedrukte haakjes
(%) naar “Locator”.
• Hierdoor wordt een bereikspecificatiescherm
weergegeven zoals het hier onder getoonde.
• Als u reeds een bereik heeft gespecificeerd d.m.v. het
localiseringsscherm (pagina D-80), dan zal dat bereik
worden weergegeven op het bereikspecificatiescherm.
4.
Verander d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen de instelling in de vetgedrukte haakjes
(%) naar “All” en druk vervolgens op de R-16
(ENTER) toets.
5.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om te wissen
of op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
Wissen van alle gebeurtenissen binnen een
specifiek bereik van een spoor
1.
Geef het gebeurtenis bewerkingsscherm van
het spoor weer dat de gebeurtenis bevat die u
wilt wissen.
• Zie “Selecteren van een spoor voor bewerken” (pagina
D-91).
2.
Indien nodig kunt u een melodie
weergavebewerking op dit moment om het
bereik te controleren dat u voor wissen wilt
selecteren.
• Zie “Weergeven van een melodie van het gebeurtenis
bewerkingsscherm (Quick Play)” (pagina D-92).
Bereikstartpunt
6.
Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de
cursor en verander dan d.m.v. de draairegelaar
of R-14 (–, +) toetsen de waarde bij de
cursorstand.
• De gebeurtenis die zich bevindt op de timing die
gespecificeerd is door het bereikeindepunt zal niet
worden gewist.
7.
Druk nadat alles naar wens is op de R-16
(ENTER) toets.
8.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om te wissen
of op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
Bereikeindpunt
D-93
Gebruiken van de melodiesequencer
Invoegen van een gebeurtenis
1.
Geef het gebeurtenis bewerkingsscherm van
het spoor weer dat de gebeurtenis bevat die u
wilt invoegen.
• Zie “Selecteren van een spoor voor bewerken” (pagina
D-91).
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de
cursor naar de positie waar u de gebeurtenis
wilt invoegen.
• De nieuwe gebeurtenis zal op dezelfde timing worden
ingevoegd als de gebeurtenis waar de cursor zich
bevindt. U kunt de timing fijnafregelen na het invoegen
van de nieuwe gebeurtenis.
3.
Druk op de C-11 (INSERT) toets.
• Hierdoor wordt de gebeurtenis ingevoegd op de
specifieke plaats en wordt een scherm weergegeven
zoals het hieronder getoonde.
Noottype (alleen voor nootgebeurtenis)
5.
Druk nadat alles naar wens is op de R-16
(ENTER) toets.
• Hierdoor wordt de gespecificeerde gebeurtenis
ingevoegd.
6.
Stel de instellingen van de gebeurtenis naar
wens bij.
• Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de cursor en
verander dan d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen de waarde bij de cursorstand. De cursor
knippert tijdens een waardeveranderingsbewerking.
• Zie “Gebeurtenistype en scherminhoud” (pagina D-88)
voor informatie betreffende datatypes en
instelwaardebereiken voor gebeurtenissen die bewerkt
kunnen worden.
7.
Druk op de R-16 (ENTER) toets om de
gebeurtenisdata toe te passen.
• Hierdoor stopt de cursor met knipperen.
Gebeurtenistype naam
4.
Selecteer een gebeurtenistype d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
• Zie “Gebeurtenistype en scherminhoud” (pagina D-88)
voor informatie betreffende gebeurtenissen die kunnen
worden gespecificeerd.
• Wanneer een nootgebeurtenis gespecificeerd is als het
gebeurtenistype, specificeer het noottype (nootlengte)
d.m.v. de in de tabel hieronder getoonde toetsen. U
specificeert de toonhoogte van de noot in stap 6 van
deze procedure.
Specificeren van dit type
* Selecteer bij noten met een punt of triolen eerst de noot en
voeg dan een punt of een triool toe. Druk op de R-3 (2)
toets en vervolgens op de R-4 ( • ) toets om bijvoorbeeld
een kwartnoot met punt te specificeren.
noot:
GeheelR-1 (5)
HalfR-2 (1)
KwartR-3 (2)
AchtsteR-7 (6)
ZestiendeR-8 (7)
32steR-9 (8)
Triool
*
*
Met punt
Druk op deze toets:
R-4 ( • )
R-10 (,)
• U kunt de bewerking in stap 3 uitvoeren door 0 te
verplaatsen naar “Insert” op het gebeurtenis
bewerkingsmenu en daarna op de R-16 (ENTER) toets te
drukken.
Kopiëren van gebeurtenissen binnen een
bepaald bereik naar een gewenste locatie
1.
Geef het gebeurtenis bewerkingsscherm van
het spoor weer dat de gebeurtenissen bevat die
u wilt kopiëren.
• Zie “Selecteren van een spoor voor bewerken” (pagina
D-91).
2.
Indien gewenst kunt u een
melodieweergavebewerking uitvoeren om het
bereik te controleren dat u wilt selecteren voor
het kopiëren en voor de kopieerlocatie.
12
018:01:00020:01:00024:01:00
• Zie “Weergeven van een melodie van het gebeurtenis
bewerkingsscherm (Quick Play)” (pagina D-92).
D-94
3.
Druk op de C-12 (COPY) toets.
• Hierdoor wordt het “Copy” scherm getoond.
• Als u reeds een bereik heeft gespecificeerd d.m.v. het
localiseringsscherm (pagina D-80), dan zal dat bereik
worden weergegeven op het bereikspecificatiescherm.
Kopieerbestemmingspunt
Kopieerbronbereik (startpunt - eindpunt)
1
4.
Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de
2
cursor en verander dan d.m.v. de draairegelaar
of R-14 (–, +) toetsen de waarde bij de
cursorstand.
5.
Druk nadat alles naar wens is op de R-16
(ENTER) toets.
6.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om te
kopiëren of op de R-14 (NO) toets om te
annuleren.
• Door op de R-14 (YES) toets te drukken wordt de
kopieerbewerking uitgevoerd. De boodschap
“Complete” verschijnt en de display keert terug naar het
“Copy” scherm nadat het kopiëren voltooid is.
• Op dat moment verplaatst de “
Kopieerbestemmingspunt” waarde op het
localiseringsscherm naar voren met de lengte die
gespecificeerd wordt door “
2
Kopieerbronbereik”.
1
12
018:01:00020:01:00024:01:00026:01:00
Herhaal de stappen 5 en 6 als u door wilt gaan door
hetzelfde kopieerbronbereik te kopieren naar een
andere plaats.
7.
Druk op de R-15 (EXIT) toets om terug te gaan
naar het gebeurtenis bewerkingsscherm.
Gebruiken van de melodiesequencer
Quantizeren van een afzonderlijke
nootgebeurtenis
1.
Geef het gebeurtenis bewerkingsscherm van
het spoor weer dat de gebeurtenis bevat die u
wilt quantizeren.
• Zie “Selecteren van een spoor voor bewerken” (pagina
D-91).
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de
cursor naar de gebeurtenis die u wilt
quantizeren.
3.
Druk op de C-13 (QUANTIZE) toets.
• Hierdoor wordt het “Quantize” scherm getoond.
4.
Verander d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen de instelling in de vetgedrukte haakjes
(%) naar “Cursor”.
5.
Specificeer de noot die u wilt gebruiken als de
referentienoot voor quantizeren.
Specificeren van dit type
* Bij een triool, selecteer eerst de noot an voeg dan de triool
toe. Druk op de R-3 (2) toets en vervolgens op de R-10
(,) toets om bijvoorbeeld een triool die bijvoorbeeld
bestaat uit kwartnoten te specificeren.
6.
noot:
KwartR-3 (2)
AchtsteR-7 (6)
ZestiendeR-8 (7)
32steR-9 (8)
*
Triool
Druk nadat alles naar wens is op de R-16
(ENTER) toets.
• Hierdoor wordt quantizatie uitgevoerd en terug gegaan
naar het gebeurtenis bewerkingsscherm.
Druk op deze toets:
R-10 (,)
D-95
Gebruiken van de melodiesequencer
Quantizeren van alle nootgebeurtenissen op
een spoor
1.
Geef het gebeurtenis bewerkingsscherm weer
van het spoor dat u wilt quantizeren.
• Zie “Selecteren van een spoor voor bewerken” (pagina
D-91).
2.
Druk op de C-13 (QUANTIZE) toets.
• Hierdoor wordt het “Quantize” scherm getoond.
3.
Verander d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen de instelling in de vetgedrukte haakjes
(%) naar “All”.
4.
Voer stap 5 uit onder “Quantizeren van een
afzonderlijke nootgebeurtenis” (pagina D-95).
4.
Verander d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen de instelling in de vetgedrukte haakjes
(%) naar “Locator”.
• Hierdoor wordt een bereikspecificatiescherm
weergegeven zoals het hier onder getoonde.
• Als u reeds een bereik heeft gespecificeerd d.m.v. het
localiseringsscherm (pagina D-80), dan zal dat bereik
worden weergegeven op het bereikspecificatiescherm.
5.
Druk op de L-16 (START/STOP) toets wanneer u
wilt spelen met uitgeoefende quantisatie.
• Merk op dat de feitelijke data nog steeds niet veranderd
is.
6.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
7.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om te laden of
op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
Quantizeren van alle nootgebeurtenissen
binnen een specifiek bereik van een spoor
1.
Geef het gebeurtenis bewerkingsscherm van
het spoor weer dat de gebeurtenissen bevat die
u wilt quantizeren.
• Zie “Selecteren van een spoor voor bewerken” (pagina
D-91).
2.
Indien nodig kunt u een melodie
weergavebewerking op dit moment om het
bereik te controleren dat u voor wissen wilt
quantizeren.
• Zie “Weergeven van een melodie van het gebeurtenis
bewerkingsscherm (Quick Play)” (pagina D-92).
BereikstartpuntBereikeindpunt
5.
Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de
cursor en verander dan d.m.v. de draairegelaar
of R-14 (–, +) toetsen de waarde bij de
cursorstand.
6.
Voer stap 5 uit onder “Quantizeren van een
afzonderlijke nootgebeurtenis” (pagina D-95).
7.
Druk op de L-16 (START/STOP) toets wanneer u
wilt spelen met uitgeoefende quantisatie.
• Merk op dat de feitelijke data nog steeds niet veranderd
is.
8.
Druk nadat alles naar wens is op de R-16
(ENTER) toets.
9.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om te laden of
op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
3.
Druk op de C-13 (QUANTIZE) toets.
• Hierdoor wordt het “Quantize” scherm getoond.
D-96
Gebruiken van de melodiesequencer
Wissen van toonhoogteregel gebeurtenissen
U kunt d.m.v. de procedures in dit hoofdstuk alle
toonhoogteregel gebeurtenissen van een spoor wissen of van
een specifiek bereik op een spoor.
• Voer de bewerking uit onder “Wissen van een afzonderlijke
gebeurtenis” (pagina D-92) om afzonderlijke
toonhoogteregel gebeurtenissen te wissen.
• Na het wissen van de toonhoogteregel gebeurtenissen in
een van de sporen van Spoor 01 - Spoor 16, kunt u nieuwe
toonhoogteregelbewerkingen van de (PITCH BEND
regelaar (S-1)) opnemen over dat spoor heen. Volg om dit
te doen de procedure onder “Opnemen op Sporen 01 - 16”
(pagina D-73) en selecteer “OVDB” (Overdub) voor de
“RecType” instelling in stap 6-(5).
• Omdat “OVDB” niet geselecteerd kan worden voor
“RecType” bij het opnemen van het opnamespoor, kunnen
toonhoogteregel bewerkingen niet opgenomen worden
over het spoor nadat toonhoogteregel gebeurtenissen
gewist worden van het systeemspoor. U kunt d.m.v. de
procedure onder “Invoegen van een gebeurtenis” (pagina
D-94) toonhoogteregel gebeurtenissen invoegen.
■ Wissen van alle toonhoogteregel gebeurtenissen
op een spoor
1.
Geef het gebeurtenis bewerkingsscherm van
het spoor weer van het spoor waarvan u de
toonhoogteregel gebeurtenissen wilt wissen.
• Zie “Selecteren van een spoor voor bewerken” (pagina
D-91).
2.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-17 (MENU) toets om het
gebeurtenis bewerkingsscherm te tonen.
■ Wissen van alle toonhoogteregel gebeurtenissen
binnen een specifiek bereik van een spoor
1.
Geef het gebeurtenis bewerkingsscherm van
het spoor weer van het spoor waarvan u de
toonhoogteregel gebeurtenissen wilt wissen.
• Zie “Selecteren van een spoor voor bewerken” (pagina
D-91).
2.
Indien nodig kunt u een melodie
weergavebewerking op dit moment om het
bereik te controleren dat u voor wissen wilt
selecteren.
• Zie “Weergeven van een melodie van het gebeurtenis
bewerkingsscherm (Quick Play)” (pagina D-92).
3.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-17 (MENU) toets om het
gebeurtenis bewerkingsscherm te tonen.
4.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar “DeleteBender” en druk daarna op de R-16
(ENTER) toets.
• Hierdoor verschijnt “Delete Bender” scherm.
5.
Verander d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen de instelling in de vetgedrukte haakjes
(%) naar “Locator”.
• Hierdoor wordt een bereikspecificatiescherm
weergegeven zoals het hier onder getoonde.
• Als u reeds een bereik heeft gespecificeerd d.m.v. het
localiseringsscherm (pagina D-80), dan zal dat bereik
worden weergegeven op het bereikspecificatiescherm.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar “DeleteBender” en druk daarna op de R-16
(ENTER) toets.
• Hierdoor verschijnt het “Delete Bender” scherm.
4.
Verander d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen de instelling in de vetgedrukte haakjes
(%) naar “ALL” en druk vervolgens op de R-16
(ENTER) toets.
5.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om te wissen
of op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
BereikstartpuntBereikeindpunt
6.
Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de
cursor en verander dan d.m.v. de draairegelaar
of R-14 (–, +) toetsen de waarde bij de
cursorstand.
7.
Druk nadat alles naar wens is op de R-16
(ENTER) toets.
8.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om te wissen
of op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
D-97
Gebruiken van de melodiesequencer
Afregelen van de snelheidwaarde van een
nootgebeurtenis
1.
Geef het gebeurtenis bewerkingsscherm weer
van het spoor dat u wilt bewerken.
• Zie “Selecteren van een spoor voor bewerken” (pagina
D-91).
2.
Afhankelijk van het type bijstelling dat u wilt
maken, voer één van de onderstaande
bewerkingen uit.
Om dit te doen:Doe dit:
Afzonderlijk
nootgebeurtenis
Alle nootgebeurtenissen
op een spoor
Nootgebeurtenissen
binnen een bepaald
bereik op een spoor
3.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-17 (MENU) toets om het
gebeurtenis bewerkingsscherm te tonen.
4.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar “VelocityMod.” en druk daarna op de R-16
(ENTER) toets.
• Hierdoor wordt het “Velocity Modify” scherm getoond.
Verplaats op het gebeurtenis
bewerkingsscherm de cursor
naar de nootgebeurtenis die u
wilt afregelen en ga dan door
naar stap 3.
Ga door naar stap 3.
Ga door naar stap 3.
6.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor wordt een instelscherm weergegeven zoals
het hier onder getoonde.
• Het volgende geeft een verklaring van de betekenissen
en instelbereiken van de in-beeld items. De instellingen
gemarkeerd met een asterisk (*) in de “Instelbereik”
kolom zijn de oorspronkelijke defaults.
ItemnaamOmschrijvingInstelbereik
Fix
(Vaste waarde)
Rate
(Snelheid)
Offset
(Snelheid
compensatie)
Specificeert een vaste waarde
als de snelheidswaarde.
Selecteer “oFF” voor deze
instelling om deze bij te
regelen voor de huidige
snelheidswaarde voor elke
nootgebeurtenis.
Deze instellingen zijn enkel
geactiveerd als “oFF”
geselecteerd is voor de “Fix”
instelling. Ze veranderen de
snelheidswaarde van elke
nootgebeurtenis
overeenkomstig de
wiskundige uitdrukking
(decimale delen worden
afgekapt) zoals hieronder
weergegeven. 1 wordt
gebruikt wanneer de waarde
die geproduceerd wordt door
de uitdrukking kleiner is dan 1
en 127 wordt gebruikt
wanneer deze groter is dan
127.
(Huidige snelheid) X (Rate
instelling) + (Offset instelling)
oFF*, 001 - 127
000% - 100%* 200%
–126 - 000* +126
5.
Verander d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen de modus binnen de vetgedrukte
haakjes (%).
Om dit te doen:
Afzonderlijk nootgebeurtenisCursor
Alle nootgebeurtenissen op een
spoor
Nootgebeurtenissen binnen een
bepaald bereik op een spoor
• Specificeer terwijl de “Locator” modus geselecteerd is
d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen, de draairegelaar of de
R-14 (–, +) toetsen om het bereik te specificeren
waarvan u de nootgebeurtenis snelheidwaarde wilt
regelen.
Selecteer deze
modus:
All
Locator
D-98
7.
Druk op de R-16 (ENTER) toets om te
veranderen naar de gewenste waarde.
8.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om te laden of
op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
Gebruiken van de melodiesequencer
Afregelen van de poorttijdwaarde van een
nootgebeurtenis
1.
Voer de stappen 1 - 5 uit onder “Afregelen van
de snelheidwaarde van een nootgebeurtenis”
(pagina D-98). Selecteer in stap 4
“GatetimeMod.” i.p.v. “VelocityMod.”.
2.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor wordt een instelscherm weergegeven zoals
het hier onder getoonde.
• Het volgende geeft een verklaring van de betekenissen
en instelbereiken van de in-beeld items. De instellingen
gemarkeerd met een asterisk (*) in de “Instelbereik”
kolom zijn de oorspronkelijke defaults.
ItemnaamOmschrijvingInstelbereik
Fix
(Vaste waarde)
Rate
(Gate
Tijdsnelheid)
Offset
(Gate Tijd
compensatie)
Specificeert een vaste waarde
als de poort tijdwaarde. 99:95
betekent kwartnoot 99
maatslagen, 95 tikken.
Selecteer “oFF” voor deze
instelling om deze bij te
regelen voor de huidige gate
tijdwaarde van elke
nootgebeurtenis.
Deze instellingen zijn enkel
geactiveerd als “oFF”
geselecteerd is voor de “Fix”
instelling. Ze veranderen de
gate tijdwaarde van elke
nootgebeurtenis
overeenkomstig de
wiskundige uitdrukking
(decimale delen worden
afgekapt) zoals hieronder
weergegeven. 00:00 wordt
gebruikt wanneer de waarde
die geproduceerd wordt door
de uitdrukking kleiner is dan
00:00 en 99:95 wordt gebruikt
wanneer deze groter is dan
99:95.
(Huidige gate snelheid) X
(Rate instelling) + (Offset
instelling)
oFF*,
00:00 - 99:95
000% - 100%* 200%
–9:95 - 0:00* +9:95
Wissen van een maatslaggebeurtenis
1.
Voer de procedure uit onder “Starten van een
gebeurtenis editorbewerking” op (pagina D-87)
om het gebeurtenisbewerkingsmenu te tonen.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets de 0 naar
“Beat” en druk daarna op de R-16 (ENTER)
toets.
• Hierdoor wordt het “Beat” scherm getoond.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de
cursor naar de maatslaggebeurtenis die u wilt
wissen.
4.
Druk op de C-10 (DELETE) toets.
• De gebeurtenis bij de huidige cursorpositie wordt
gewist zodra u op de C-10 (DELETE) toets drukt.
3.
Druk op de R-16 (ENTER) toets om te
veranderen naar de gewenste waarde.
4.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om te laden of
op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
D-99
Loading...
+ hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.