Casio WK-7600 User manual

-
7200
D
WK
GEBRUIKSAANWIJZING
Bewaar a.u.b. alle informatie voor eventueel latere naslag.
Veiligheidsvoorzorgsmaatregelen
Zorg er voor eerst aandachtig de “Voorzorgsmaatregelen ten behoeve van de veiligheid” te lezen voordat u het keyboard probeert te gebruiken.
-
7600
CTK7200/WK7600D1A
Belangrijk!
Merk a.u.b. de volgende belangrijke informatie op voordat u dit product in gebruik neemt.
• Controleer de netadapter altijd eerst op schade voordat u de los verkrijgbare netadapter gebruikt om het toestel van spanning te voorzien. Controleer het netsnoer zorgvuldig op breuken, blootliggende draden en ander ernstige schade. Laat kinderen nooit een netadapter gebruiken die ernstig beschadigd is.
• Probeer de batterijen nooit op te laden.
• Gebruik geen oplaadbare batterijen.
• Gebruik oude en nieuwe batterijen niet door elkaar.
• Gebruik aanbevolen batterijen of batterijen van een gelijkwaardig type.
• Controleer altijd dat de positieve (+) en negatieve (–) polen in de juiste richting wijzen zoals aangegeven in het batterijvak.
• Vervang de batterijen zo snel mogelijk wanneer er zich een teken voordoet dat ze bijna leeg zijn.
• Laat de aansluitingen van de batterijen geen kortsluiting maken.
• Dit product is niet bedoeld voor kinderen onder 3 jaar.
• Gebruik enkel een CASIO AD-A12150LW adapter.
• De netadapter is geen speelgoed.
• Zorg er voor altijd de aansluiting van de netadapter op het stopcontact te verbreken voordat u dit product reinigt.
Dit merkteken is alleen van toepassing in de landen binnen de EU.
Manufacturer: CASIO COMPUTER CO., LTD. 6-2, Hon-machi 1-chome, Shibuya-ku, Tokyo 151-8543, Japan
Responsible within the European Union: CASIO EUROPE GmbH Casio-Platz 1, 22848 Norderstedt, Germany
Het gedeeltelijk of in zijn geheel kopiëren van de inhoud van deze handleiding is verboden. Met uitzondering van uw eigen
persoonlijke gebruik, is het aanwenden van de inhoud van deze handleiding voor niet-bedoelde doeleinden zonder de uitdrukkelijke toestemming van CASIO verboden onder de wetgeving inzake auteursrechten.
IN GEEN GEVAL ZAL CASIO AANSPRAKELIJK ZIJN VOOR SCHADE IN ENIGE VORM (INCLUSIEF EN ZONDER
BEPERKINGEN DE SCHADE DOOR HET VERLIES VAN WINSTEN, ONDERBREKINGEN VAN ZAKELIJKE BELANGEN, VERLIES VAN INFORMATIE) DIE VOORTKOMT UIT HET GEBRUIK VAN OF DE ONMOGELIJKHEID TOT HET GEBRUIK VAN DEZE HANDLEIDING OF DIT PRODUCT, ZELFS ALS CASIO ER OP ATTENT GEMAAKT IS DAT DE MOGELIJKHEID OP DERGELIJKE SCHADE BESTAAT.
De inhoud van deze handleiding is onder voorbehoud.
Het product kan er in werkelijkheid anders uitzien dan zoals het aangegeven in de afbeeldingen van deze
Gebruiksaanwijzing.
De namen van bedrijven en producten die in deze handleiding worden gebruikt, kunnen geregistreerde handelsmerken van
derden zijn.
D-1
Inhoudsopgave
Algemene gids ............................ D-4
Aflezen van de display ...................................... D-6
Modi................................................................... D-7
Menu’s............................................................... D-7
, Voorzorgsmaatregelen terwijl
“Please Wait” wordt getoond ............................. D-7
Opslaan van instellingen ................................... D-8
Terugstellen van het Digitale Keyboard op de default instellingen die in de
fabriek ingesteld waren ..................................... D-8
Voorbereidingen voor het
spelen .......................................... D-9
Voorbereidingen voor de
muziekblad standaard ....................................... D-9
Voeding ............................................................. D-9
Aansluitingen............................ D-11
Aansluiten van de hoofdtelefoon ..................... D-11
Aansluiten van een pedaal .............................. D-11
Afgeven van Digitale Keyboardklanken
naar geluidsapparatuur of een versterker........ D-11
Afgifte van de ingangssignalen van externe apparatuur of een microfoon via de
luidsprekers van het Digitale Keyboard ........... D-12
Meegeleverde en los verkrijgbare
accessoires ..................................................... D-12
Gebruiken van automatische
begeleiding................................D-24
Spelen van een automatische begeleiding ......D-24
Selecteren van een akkoord
vingerzet modus............................................... D-26
Wijzigen van automatische
begeleidingspatronen....................................... D-27
Gebruiken van één-toets voorkeuzes ..............D-27
Gebruiken van automatische harmonisatie...... D-28
Uitoefenen van effecten
op een klank ..............................D-29
Configuratie van effecten .................................D-29
Selecteren van effect .......................................D-31
Creëren van een gebruikers DSP ....................D-33
Gebruiken van de mixer ...........D-36
Mixer overzicht.................................................D-36
Mixerbewerking................................................D-37
Mixerparameter instellingen.............................D-41
Gebruiken van de
Toon Editor................................D-44
Tooncreatie overzicht.......................................D-44
Creëren van een gebruikerstoon .....................D-46
Toonparameterinstellingen ..............................D-48
Selecteren en spelen
van een toon ............................. D-13
Inschakelen van de spanning van het
Digitale Keyboard ............................................ D-13
Luisteren naar demonstratiemelodieën ........... D-14
Selecteren van een toon ................................. D-14
Lagen en splitsingen aanbrengen in tonen ..... D-15
Verhogen en verlagen van de toonschaal
van het toetsenbord (transponeren) ................ D-18
Gebruiken van octaafverschuiving .................. D-18
Gebruiken van de metronoom......................... D-19
Gebruiken van de toonhoogteregelaar ............ D-20
Uitoefenen van vibrato op noten ..................... D-20
Selecteren van een temperament en
fijnafstellen van de toonschaal ........................ D-21
Automatisch spelen van Apeggio frasen
(Arpeggiator) ................................................... D-23
D-2
Gebruiken van
trekorgeltonen...........................D-50
Spelen met een trekorgeltoon..........................D-50
Bewerken van trekorgeltonen ..........................D-52
Muziekvoorkeuzes ....................D-54
Gebruiken van muziekvoorkeuzes...................D-54
Creëren van een gebruikersvoorkeuze ............ D-58
Bewerken van een akkoordprogressie............. D-62
Inhoudsopgave
Opslaan van keyboard basisinstellingen in het
registratiegeheugen ................. D-66
Een basisinstelling opslaan in het
registratiegeheugen......................................... D-67
Een basisinstelling oproepen uit het
registratiegeheugen......................................... D-67
Gebruiken van de
melodiesequencer .................... D-68
Starten van één-toets opname
(EASY REC).................................................... D-68
Wat u kunt doen met de melodiesequencer .... D-70
Opnemen van afzonderlijke sporen................. D-72
Heropnemen van een onderdeel van een
melodie (toets-voor-toets opname).................. D-76
Gebruiken van paneelopname voor het herschrijven van
melodievoorloopinstellingen ............................ D-78
Weergeven van een opgenomen melodie....... D-79
Bewerken van een melodie ............................. D-81
Bewerken van een Spoor ................................ D-85
Bewerken van gebeurtenissen ........................ D-87
Direct invoeren van nootgebeurtenissen
(Stappeninvoer)............................................. D-100
Gebruiken van de
patroonsequencer .................. D-102
Aangaande de patroonsequencer ................. D-102
Creëren van een gebruikersritme.................. D-103
Creëren van een gebruikersritme door opwindende ritme onderdelen te combineren
(Easy Edit)..................................................... D-112
Bewerken van afzonderlijke gebeurtenissen
(Event Editor) ................................................ D-113
Configureren instrumentonderdeel weergave
instellingen (Part Parameters) ....................... D-116
Bewerkingen van instrumentonderdelen ....... D-118
Bewerkingen van begeleidingspatroon en
ritme .............................................................. D-120
Opnemen en weergeven van
audio ........................................ D-121
Audio opname en weergave functies ............ D-121
Audio opname en weergave
voorzorgsmaatregelen................................... D-121
Uitvoeren van audio opname ........................ D-122
Weergeven van audio ................................... D-126
Gebruiken van het
functiemenu.............................D-130
Gebruiken van het functiemenu ..................... D-130
Instellingen van het functiemenu ...................D-131
Gebruiken van een
geheugenkaart ........................D-136
Insteken en verwijderen van een
geheugenkaart ...............................................D-137
Inschakelen van de kaartmodus ....................D-137
Formatteren van een geheugenkaart............. D-137
Opslaan van data van het Digitale
Keyboard naar een geheugenkaart ...............D-138
Laden van data van een geheugenkaart .......D-140
Wissen van een bestand van een
geheugenkaart ...............................................D-141
Hernoemen van een bestand op een
geheugenkaart ...............................................D-141
Weergeven van een muziekbestand
van een geheugenkaart .................................D-142
Aansluiting op een
computer..................................D-145
Minimale computersysteemvereisten.............D-145
Opslaan en laden van data in het
geheugen van het Digitale Keyboard ............. D-146
Gebruiken van ritme (automatische Begeleiding) data
van een ander model .....................................D-146
Importeren van data van verschillende
opslagmedia...................................................D-147
Referentie ................................D-148
Foutmeldingen ...............................................D-148
Oplossen van moeilijkheden ..........................D-150
Technische gegevens ....................................D-152
Bedieningsvoorzorgsmaatregelen .................D-154
DSP Effectenlijst ............................................D-155
Vingerzettinggids ...........................................D-160
Ondersteunde invoerkarakters.......................D-160
Toewijzen van een MIDI kanaal
aan elk deel....................................................D-161
Parameterlijst .................................................D-162
Akkoordtabel ..................................................D-163
MIDI Implementation Chart
D-3
Algemene gids
• De afbeeldingen in deze gebruiksaanwijzing tonen de WK-7600.
• Er is een toelichting van een toetsnummer aan de achterkant van deze gebruiksaanwijzing. U kunt deze er af halen en naar de toetsnummers verwijzen zoals vereist.
L-1 - L-17 C-1 - C-17
Draairegel
aar
S-2
S-1
Achterkant
D-4
R-1 - R-20D-1 - D-12
T-1 - T-10
Algemene gids
• In deze handleiding verwijst de term “Digitale Keyboard” naar CTK-7200/WK-7600.
• Deze handleiding gebruikt de hieronder gegeven nummers en namen die verwijzen naar de toetsen en bedieningsorganen.
• Hieronder volgt een verklaring van de betekenis van de # en $ symbolen die verschijnen op het paneel van het product en met de hieronder gegeven toetsnamen.
# : Geeft een functie aan die geactiveerd wordt door de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt te houden wanneer een toets ingedrukt wordt. Bijvoorbeeld
SONG SEQUENCER, # EDIT betekent dat de EDIT functie geactiveerd wordt door de R-13 (FUNCTION) toets in te drukken.
$ : Geeft een functie aan die geactiveerd wordt door de toets gedurende enige tijd ingedrukt te houden. METRONOME, BEAT $ betekent bijvoorbeeld
dat de BEAT functie geactiveerd wordt door de toets gedurende enige tijd ingedrukt te houden.
L-1 POWER (spanning) toets . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
L-2 VOLUME (volume) knop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
Ritmetoetsen (RHYTHM)
L-3 [A] POPS/ROCK/DANCE (Pops/Rock/Dans) toets . . 14, 24
L-4 [B] JAZZ/EUROPEAN (Jazz/Europees) toets . . . . . . . . . 24
L-5 [C] LATIN (Latijnse) toets. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
L-6 [D] WORLD/VARIOUS, MUSIC PRESET
(Wereld/verschillende, Muziekvoorkeuze) toets . . . . . 24, 54
L-7 [E] PIANO RHYTHMS, ONE TOUCH PRESET
(Pianoritmes, Eéntoetsvoorkeuze) toets. . . . . . . . 24, 27, 54
L-8 [F] USER RHYTHMS (Gebruikersritmes) toets . . . . . 24, 27
L-9 METRONOME, $BEAT (Metronoom, Maatslag) toets . . . . 19
L-10 TEMPO w (Tempo) toets . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
L-11 TEMPO q, #TAP (Tempo, Tik) toets . . . . . . . . . . . . . . . 19
Ritme-, Melodiecontrole toetsen (RHYTHM/SONG CONTROLLER)
L-12 INTRO, REPEAT (Intro, Herhaling) toets . . . . . . 27, 80, 142
L-13 NORMAL/FILL-IN, sREW
(Normaal/Invul, Terugwaarts) toets . . . . . . . 14, 27, 79, 142
L-14 VARIATION/FILL-IN, dFF
(Variatie/Invulpatroon, Voorwaarts) toets . . . 14, 27, 79, 142
L-15 SYNCHRO/ENDING, PAUSE
(Synchro/Eindpatroon, Pauze) toets. . . . . . . 24, 27, 79, 142
L-16 START/STOP, PLAY/STOP, DEMO
(Start/Stop, Weergave/Stop, Demo) toets . . 14, 24, 79, 142
L-17 ACCOMP ON/OFF, $CHORDS, PART SELECT, DEMO
(Begeleiding aan/uit, Akkoorden, Gedeelte, Demo)
toets . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14, 24, 26, 143
C-1 Display . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6
C-2 AUDIO RECORD (Geluidsopname) toets . . . . . . . . . . . . . . 123
C-3 RECORD (Opname) toets . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68, 72, 73
C-4 SONG SEQUENCER, #EDIT
(Melodiesequencer, Bewerking) toets . . . . . . . . . . . . . 7, 72, 81
C-5 PATTERN SEQUENCER, #EDIT
(Patroonsequencer, Bewerking) toets . . . . . . . . . . . . . . . . . ☞102
C-6 AUDIO PLAY (Geluidsweergave) toets . . . . . . . . . . . . . . . . 126
C-7 MIXER, #EFFECT (Mixer, Effect) toets . . . . . . . . . . . 31, 37
C-8 TONE EDITOR, #SCALE
(Toonbewerking, Toonschaal) toets . . . . . . . . . . . . . . . . . 21, 46
C-9 CARD, #LOAD/SAVE
(Kaart, Laden/Opslaan) toets . . . . . . . . . . . . . . 7, 137, 138, 140
Draairegelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6, 14, 24
Registratietoetsen (REGISTRATION)
C-10 BANK, DELETE (Bank, Wis) toets. . . . . . . . . 63, 66, 92, 99
C-11 1, INSERT (1, Invoeg) toets . . . . . . . . . . . . . 63, 66, 94, 100
C-12 2, COPY (2, Kopieer) toets . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66, 94
C-13 3, QUANTIZE (3, Quantiseer) toets . . . . . . . . . . . . . . 66, 95
C-14 4, STEP (4, Stap) toets . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 64, 66, 100
C-15 5 toets . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66
C-16 6 toets . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66
C-17 STORE, #MENU (Opslaan, Menu) toets . . . . . . . . 7, 66
Toontoetsen (TONE)
R-1 [A] PIANO, 5 toets . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14, 63, 94
R-2 [B] E.PIANO, 1 (Elektrische Piano, 1) toets . . . . . 14, 63, 94
R-3 [C] ORGAN, 2 (Orgel, 2) toets . . . . . . . . . . . . 14, 63, 94, 95
R-4 [D] GUITAR/BASS, • (Gitaar/Bas, •) toets . . . . . . 14, 63, 94
R-5 [E] STRINGS, REST (Snaren, Rustpauze) toets . . . 14, 100
R-6 [F] BRASS (Koper) toets . . . . . . . . . . . . . . . . 14, 63, 94, 95
R-7 [G] REED/PIPE, 6
(Reedorgel/Pijporgel, 6) toets . . . . . . . . . . . . 14, 63, 94, 95
R-8 [H] SYNTH, 7 (Synthesizer, 7) toets . . . . . . . 14, 63, 94, 95
R-9 [I] OTHERS, 8 (Overige, 8) toets . . . . . . . . . . . . 14, 94, 95
R-10 [J] GM/DRUMS, , (GM, Drums, ,) toets . . . 14, 94, 95 R-11 [K] USER TONES, .
(Gebruikerstonen,.) toets . . . . . . . . . . . . . . . . . 14, 46
R-12 [L] DRAWBAR ORGAN, $MANUAL
(Trekorgel, Handmatig) toets . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ☞50
R-13 FUNCTION (Functie) toets . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 130
R-14 NO/–, YES/+, #TRANSPOSE
(Nee/- Ja/+ Transponeer) toetsen . . . . . . . . . . . . . 6, 14, 18, 24
R-15 EXIT (Afsluit) toets R-16 ENTER (Invoer) toets
, t, y, i toetsen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
R-17 u R-18 AUTO HARMONIZE/ARPEGGIATOR, $TYPE
(Automatische Harmonisatie/Arpeggiator, Type) toets. . . 23, 28
R-19 SPLIT (Splits) toets. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
R-20 LAYER, $OCTAVE (Laag, Octaaf) toets. . . . . . . . . . . . 16, 18
D-1 ROTARY SLOW/FAST, PART/COMMON
(Roterend Langzaam/Snel, Deel/Gemeenschappelijk)
toets . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51
D-2 PERCUSSION SECOND, GROUP A/B
(Percussie Tweede, groep A/B) toets. . . . . . . . . . . . . . . . . . . ☞51
D-3 PERCUSSION THIRD, 1-8/9-16
(Percussie Derde, 1-8/9-16) toets. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ☞51
D-4 16', 1/9/EXT (16', 1/9/Extern) schuifregelaar . . . . . . . . . . . . . 51
1
/3', 2/10/DSP (5 1/3', 2/10/DSP) schuifregelaar . . . . . . . . . 51
D-5 5
D-6 8', 3/11 (8, 3/11) schuifregelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51
D-7 4', 4/12 (4, 4/12) schuifregelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51
2
/3', 5/13 (2 2/3', 5/13) schuifregelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51
D-8 2
D-9 2', 6/14 (2, 6/14) schuifregelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51
3
/5', 7/15 (1 3/5', 7/15) schuifregelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51
D-10 1
1
/3', 8/16 (1 1/3', 8/16) schuifregelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51
D-11 1
D-12 1', MASTER (1', Hoofd) schuifregelaar. . . . . . . . . . . . . . . . . . 51
S-1 PITCH BEND (Toonhoogte) draairegelaarl . . . . . . . . . . . . . . 20
S-2 MODULATION (Modulatie) toets . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
T-1 SD CARD SLOT (SD kaartgleuf) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 136
T-2 USB aansluiting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 145
T-3 SUSTAIN/ASSIGNABLE JACK
(Aanhoud/Toewijsbare aansluiting). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ☞11
T-4 INST IN (Ingang) aansluiting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
T-5 AUDIO IN (Audio ingang) aansluiting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
T-6 MIC IN (Microfooningang) aansluiting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
T-7 MIC VOLUME (Microfoonvolume) knop . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
T-8 LINE OUT R, L/MONO
(Lijnuitgang R, L/Mono) aansluitingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . ☞11
T-9 PHONES (Hoofdtelefoon) aansluiting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11
T-10 DC 12V (12 V gelijkstroom) aansluiting . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9
D-5
Algemene gids
21
Aflezen van de display
Dit hoofdstuk geeft een verklaring van de inhoud van het displayscherm van het Digitale Keyboard.
Akkoordgebied
5
Dit gebied toont het akkoord dat gespeeld wordt wanneer de automatische begeleiding (pagina D-24) of muziekvoorkeuze (pagina D-54) gebruikt wordt. Het kan breukakkoorden tonen door de akkoordgrondtoon (C, G, etc.) en het type (m, septiem, etc.) te laten zien.
Tempo, maat, maatslag gebied
6
Tempo wordt getoond als de huidige instelwaarde in maatslagen per minuut. Automatisch begeleiding, de metronoom (pagina D-19) en andere weergave wordt uitgevoerd bij het hier getoonde tempo. De MEASURE en BEAT waarden vermeerderen terwijl de automatische begeleiding, de metronoom of de overige weergave voortgaat.
54
3
Informatiegedeelte met details
1
Dit gedeelte geeft een verscheidenheid aan informatie weer terwijl het Digitale Keyboard gebruikt wordt. Gebruik dit gedeelte om een juiste bediening te bevestigen bij het veranderen van waarden, bij het selecteren van een menu item en bij het uitvoeren van andere bedieningshandelingen.
Niveaumetergebied
2
Deze niveaumeter toont het volumeniveau van de noten die klinken wanneer u iets op het toetsenbord speelt of wanneer de automatische begeleiding speelt. Er zijn in het totaal 32 onderdelen, 16 elk in Groep A en Groep B. De L indicator wordt getoond in de linker benedenhoek terwijl Groep A onderdelen worden getoond door de niveaumeter en de M indicator wordt getoond in de linker benedenhoek terwijl Groep B onderdelen worden getoond. Zie “Hoe gedeelten georganiseerd zijn” voor details aangaande onderdelen (pagina D-36).
Indicatorgebieden
3
Het indicatorgebied toont dergelijke informatie als de huidige modus (pagina D-7), de status van de instellingen, de status van de automatische begeleiding en andere informatie. Er zijn twee types indicators: tekst-type indicators zoals :, en aanwijzer-type (K) indicators. Bij aanwijzer-type indicators wordt een instelling of de status aangegeven door de plaats van de K naast vaste tekst langs de zijkanten van de display. De plaats van de aanwijzer (K) rechts van de display in het onderstaande voorbeeld geeft bijvoorbeeld REVERB aan.
6
Itemindicatie die op het moment geselecteerd is
Het item dat op het moment geselecteerd is op het displayscherm wordt aangegeven door vetgedrukte haakjes (%) en door een grote punt (0). Het op dat moment geselecteerde item wordt beïnvloed door de bediening van de R-14 (–, +) toetsen of de draairegelaar.
Op dit scherm is “RHYTHM” geselecteerd omdat het zich binnen vetgedrukte haakjes bevindt. Dit geeft aan dat de ritme instelling veranderd kan worden.
Op dit scherm is “Touch” (aanraken) geselecteerd omdat de 0 er zich naast bevindt. Dit geeft aan dat de waarde rechts van “Touch”, die zich binnen vetgedrukte haakjes bevindt, veranderd kan worden.
Registratiebank gebied
4
Dit gebied toont het nummer van de op dat moment geselecteerde registratiebank (pagina D-66).
D-6
Algemene gids
Modi
Uw Digitale Keyboard heeft drie modi: een ritme modus, een kaartmodus en een melodiesequencer modus. De op dat moment geselecteerde modus wordt weergegeven als een indicator op de display.
Kaartmodus
C-9 (CARD) of
R-15 (EXIT) toets
Ritmemodus
C-4 (SONG
SEQUENCER) toets
• Ritmemodus (: indicator wordt getoond)
Bij de oorspronkelijke in de fabriek ingestelde instellingen wordt de ritmemodus ingeschakeld telkens wanneer het Digitale Keyboard wordt ingeschakeld. De ritmemodus is de basismodus en dat is de modus die u dient in te schakelen wanneer u op het toetsenbord of wanneer u de automatische begeleiding wilt gebruiken.
• Kaartmodus (; indicator wordt getoond)
Schakel de kaartmodus in wanneer u geheugenkaartbewerkingen wilt uitvoeren. Voor meer informatie zie “Gebruiken van een geheugenkaart” (pagina D-136). – Als tijdens de ritmemodus op de C-9 (CARD) toets wordt
gedrukt, wordt de kaartmodus ingeschakeld.
– Als tijdens de kaartmodus op de C-9 (CARD) toets of op
de R-15 (EXIT) toets wordt gedrukt, wordt teruggekeerd naar de ritmemodus.
• Melodiesequencermodus (< indicator wordt getoond)
Schakel de sequencermodus in wanneer u uw eigen spel op het toetsenbord met de automatische begeleiding op wilt opnemen of om melodiedata weer te geven. Zie “Gebruiken van de melodiesequencer” (pagina D-68) voor details. – Als tijdens de ritmemodus op de C-4 (SONG
SEQUENCER) toets wordt gedrukt, wordt de melodie sequencermodus ingeschakeld.
– Als tijdens de melodie sequencermodus op de C-4
(SONG SEQUENCER) toets of op de R-15 (EXIT) toets wordt gedrukt, wordt teruggekeerd naar de ritmemodus.
C-9 (CARD) toets
C-4 (SONG SEQUENCER) of R-15 (EXIT) toets
Melodiesequencer modus
Menu’s
U kunt dezelfde bedieningshandelingen volgen om menu’s te tonen die specifiek zijn voor de modus en functie. Houd om een menu weer te geven de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt terwijl u op de C-17 (MENU) toets drukt. Het hieronder getoonde “Performance” menu verschijnt als u de bovenstaande bewerking uitvoert tijdens de ritmemodus. Het menu geeft onmiddellijk toegang tot alle prestatiefuncties.
• Het op dat moment geselecteerde item in het item met de
0 ernaast. U kunt d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0 omhoog en omlaag bewegen. U kunt de d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen tussen de menupagina’s scrollen.
• Druk op de R-15 (EXIT) toets om een weergegeven menu
af te sluiten. In bepaalde gevallen kan het nodig zijn dat u de R-15 (EXIT) toets meer dan eens dient in te drukken.
• De menu items en bewerkingen voor specifieke modi en functies worden beschreven in elk hoofdstuk van deze gebruiksaanwijzing.
,
Voorzorgsmaatregelen terwijl
“Please Wait” wordt getoond
Probeer nooit een bewerking uit te voeren of de geheugenkaart in te steken of te verwijderen terwijl de boodschap “Please Wait” in de display wordt getoond. Wacht totdat de boodschap verdwijnt.
• “Please Wait” geeft aan dat het Digitale Keyboard data aan het opslaan is. Data van het Digitale Keyboard kan gewist of onbruikbaar worden wanneer het Digitale Keyboard uitgeschakeld of de geheugenkaart verwijderd wordt. Het kan ook voorkomen dat het Digitale Keyboard niet ingeschakeld kan worden als op de L-1 (POWER) toets wordt gedrukt.
• Mocht dit gebeuren, verwijs dan naar “Oplossen van moeilijkheden” (pagina D-150).
• Na inschakelen van een modus anders dan de ritmemodus en uitvoeren van de gewenste bedieningshandelingen dient u terug te keren naar de ritmemodus.
• Tenzij specifiek anders genoteerd worden alle bedieningshandelingen beschreven in de gebruiksaanwijzing uitgevoerd in de ritmemodus.
D-7
Algemene gids
Opslaan van instellingen
Uw Digitale Keyboard is uitgevoerd met een melodiesquencer en andere kenmerken die u kunt gebruiken om data die u creëert op te slaan. Deze opgeslagen data blijven behouden zelfs wanneer het Digitale Keyboard uitgeschakeld is. De toon, het ritme en andere instellingen die u configureert op het console van het Digitale Keyboard keren gewoonlijk terug tot hun defaults (oorspronkelijke instelling bij inschakelen van de spanning) telkens wanneer u de spanning uitschakelt. U kunt het Digitale Keyboard configureren zodat het de laatste instelling opslaat of om een van te voren ingestelde default instelling toe te passen telkens wanneer u het instrument inschakelt. Zie “AutoResume (Automatisch Hervatten)” (pagina D-134) en “Default (Defaultinstellingen)” (pagina D-134) voor details. * De volgende data en instellingen blijven altijd behouden
zelfs wanneer de spanning uitgeschakeld wordt. – Registratie insteldata (pagina D-66) – Melodie sequencerdata (pagina D-68) – Gebruikersritmedata (pagina D-103) – Gebruikersvoorkeuzedata (pagina D-58) – Gebruikerstoondata (pagina D-44) – Gebruiker trekorgel toondata (pagina D-50) – Gebruikers DSP data (pagina D-33) – LCD contrastinstelling (pagina D-133) – Automatische hervattingsinstelling (pagina D-134)
*
Terugstellen van het Digitale Keyboard op de default instellingen die in de fabriek ingesteld waren
U kunt alle data in het geheugen van het keyvoard wissen en alle keyboardparameters terugstellen op de default instellingen die in de fabriek ingesteld waren. Zie “Terugstellen van alle data en instellingen (of alleen de parameterinstellingen)” (pagina D-135) voor details.
D-8
Voorbereidingen voor het spelen
Voorbereidingen voor de muziekblad standaard
Partituurstandaard
Voe di ng
Gebruik een stopcontact of batterijen.
• Zorg ervoor de apart meegeleverde “Voorzorgsmaatregelen ten behoeve van de veiligheid” aan te houden. Onjuist gebruik van dit product creëert het risico op elektrische schok en brand.
• Let er altijd op dat het product uitgeschakeld is voordat u de aansluiting van de netadapter tot stand brengt of verbreekt en voordat u de batterijen inlegt of uitneemt.
Gebruik van een stopcontact
Zorg ervoor dat u enkel de netadapter (JEITA Standaard, met gecombineerde polariteitsstekker) die gespecificeerd is voor dit product gebruikt. Het gebruik van een ander type netadapter kan bedieningsproblemen veroorzaken.
Gespecificeerde netadapter: AD-A12150LW
Sluit de netadapter aan d.m.v. het meegeleverde netsnoer zoals aangegeven in de onderstaande afbeelding.
T-10 (DC 12V) aansluiting
Netsnoer
Netadapter
• Configuratie en type hangen af van de plaats waar u zich bevindt.
• De vorm van de netstekker en van het stopcontact verschillen per land en geografisch gebied. De afbeelding geeft slechts één voorbeeld van de vormen die beschikbaar zijn.
• De netadapter wordt warm na langdurig gebruik. Dit is normaal en duidt niet op een defect.
• Ter voorkoming van het breken van de bedrading dient u het netsnoer niet te belasten.
Niet buigen! Niet opwinden!
Stopcontact
• Steek nooit metaal, potloden of andere voorwerpen in de 12 V gelijkspanningsaansluiting (DC 12V) van dit product. Dit brengt namelijk het gevaar op een ongeluk met zich mee.
D-9
Voorbereidingen voor het spelen
Gebruiken van batterijen
U kunt zes batterijen maat D gebruiken voor het leveren van stroom.
• Gebruik alkaline of zink-koolstof batterijen. Gebruik geen oxyride batterijen of andere batterijen die nikkel bevatten.
1.
Open het batterijencompartimentdeksel aan de onderkant van het Digitale Keyboard.
2.
Leg zes batterijen maat D in het batterijencompartiment.
• Let erop dat de positieve + en negatieve - kanten van
de batterijen in de richting wijzen zoals aangegeven in de afbeelding.
3.
Steek de nokken van het batterijencompartimentdeksel in de gaten aan de kant van het batterijencompartiment en sluit vervolgens het deksel.
Nokken
Lege batterij indicator
Het onderstaande toont de geschatte levensduur van de batterijen.
*
4 uren
op alkaline batterijen
* De bovenstaande waarden zijn de standaard levensduur
van de batterijen bij kamertemperatuur met het volume op de middenstand. De batterijen gaan mogelijk minder lang mee bij extreme temperaturen en spelen bij een hoog volume.
De hieronder getoonde indicators beginnen te knipperen om u dit te laten weten als de batterijspanning laag aan het worden is. Vervang de batterijen door nieuwe.
Lege batterij indicator (knippert)
D-10
Aansluitingen
Aansluiten van de hoofdtelefoon
Door de hoofdtelefoon te gebruiken wordt het geluid van de ingebouwde luidsprekers uitgeschakeld hetgeen betekent dat u zelfs ’s avonds laat kunt oefenen zonder anderen te storen.
• Zorg ervoor altijd het volumeniveau laag in te stellen voordat u de hoofdtelefoon aansluit.
T-9 (PHONES) aansluiting
• Er wordt geen hoofdtelefoon meegeleverd met het Digitale Keyboard.
• Gebruik een los verkrijgbare hoofdtelefoon.
• Stel het volume altijd in op een laag niveau d.m.v. de L-2 (VOLUME) regelaar telkens wanneer u een apparaat aan gaat sluiten op het Digitale Keyboard. Stel het volume in op het gewenste niveau nadat u de aansluiting tot stand gebracht heeft.
• Lees telkens wanneer u een apparaat op het Digitale Keyboard wilt aansluiten eerst de gebruiksaanwijzing door die met dat apparaat meegeleverd wordt.
Toetsenbordversterker, enz.
Standaard stekker
AUX IN aansluiting, enz. van de geluidsversterker
LEFT (links-wit) RIGHT (rechts-rood)
Penstekker
Gitaarversterker
INPUT 1
INPUT 2
• Luister niet voor lange tijd bij een hoog volume via de hoofdtelefoon. Dit brengt namelijk het gevaar op gehoorschade met zich mee.
• Als u een hoofdtelefoon gebruikt met een adapterstekker, dient u niet te vergeten de adapter er uit te halen telkens wanneer u de aansluiting van de hoofdtelefoon verbreekt.
Aansluiten van een pedaal
Door een los verkrijgbaar pedaal aan te sluiten kunt u pedaalbewerkingen uitvoeren die meer veelzijdigheid toevoegen aan uw spel op het toetsenbord. Zie “Ped.Setting (Pedaalinstelling)” (pagina D-131) voor nadere informatie aangaande de types effecten die uitgeoefend kunnen worden door het pedaal in te drukken.
T-3 (SUSTAIN/ASSIGNABLE JACK)
Afgeven van Digitale Keyboardklanken naar geluidsapparatuur of een versterker
U kunt audio apparatuur of een versterker aansluiten op het Digitale Keyboard en het geluid dan via externe luidsprekers weergeven om een krachtiger geluid van een betere kwaliteit te verkrijgen.
Afgifte van toetsenbordnoten naar audio apparatuur
Gebruik los verkrijgbare aansluitsnoeren om de externe geluidsapparatuur aan te sluiten op de T-8 (LINE OUT) aansluitingen van het Digitale Keyboard zoals aangegeven in Afbeelding aansluiting is het rechter kanaalgeluid, terwijl het uitgangssignaal van de LINE OUT L/MONO aansluiting het linker kanaalgeluid is. Het wordt aan u overgelaten om aansluitkabels aan te schaffen zoals de in de afbeelding getoonde kabels voor het aansluiten van audio apparatuur. Gewoonlijk dient u in deze configuratie de ingangskeuzeschakelaar van de audio apparatuur in te stellen op de instelling die hoort bij de aansluiting (zoals AUX IN) waarop het Digitale Keyboard aangesloten is. Stel het volumeniveau bij d.m.v. de L-2 (VOLUME) regelaar.
1
. Het uitgangssignaal van de LINE OUT R
1
Afgifte van noten van het toetsenbord naar een muziekinstrumentenversterker
Gebruik een los verkrijgbaar aansluitsnoer om de versterker aan te sluiten op de T-8 (LINE OUT) aansluitingen van het Digitale Keyboard zoals aangegeven in Afbeelding uitgangssignaal van de LINE OUT R aansluiting is het rechter kanaalgeluid, terwijl het uitgangssignaal van de LINE OUT L/ MONO aansluiting het linker kanaalgeluid is. Door aan te sluiten op de LINE OUT L/MONO aansluiting worden beide kanalen als een gemengd signaal afgegeven. Het wordt aan u overgelaten om een aansluitkabel aan te schaffen zoals de in de afbeelding getoonde kabel voor het aansluiten van de versterker. Stel het volumeniveau bij d.m.v. de L-2 (VOLUME) regelaar.
2
2
. Het
D-11
Aansluitingen
Afgifte van de ingangssignalen van externe apparatuur of een microfoon via de luidsprekers van het Digitale Keyboard
U kunt d.m.v. de luidsprekers van het Digitale Keyboard het geluid van een CD speler, een ander Digitale Keyboard of andere externe apparatuur of van een microfoon weergeven.
• Stel het volume altijd in op een laag niveau d.m.v. de L-2 (VOLUME) regelaar telkens wanneer u iets aan gaat sluiten op het Digitale Keyboard. Stel het volume in op het gewenste niveau nadat u de aansluiting tot stand gebracht heeft.
• Lees telkens wanneer u een apparaat op het Digitale Keyboard wilt aansluiten eerst de gebruiksaanwijzing door die met dat apparaat meegeleverd wordt.
• De ingebouwde effecten van het Digitale Keyboard (nagalm, zweving, DSP) worden niet uitgeoefend op de T-5 (AUDIO IN) aansluiting. Het ingangssignaal wordt direct weergegeven en wordt beïnvloed door de ingebouwde versterker van het Digitale Keyboard en de L-2 (VOLUME) knop.
• De ingebouwde effecten van het Digitale Keyboard (nagalm, zweving, DSP) worden niet uitgeoefend op de T-4 (INST IN) en T-6 (MIC IN) aansluitingen. U kunt de Mixer ook gebruiken om de panpositie van de stereo luidspreker en andere parameters in te stellen en hoe effecten worden uitgeoefend. Zie “Uitoefenen van effecten op een klank” (pagina D-29) en “Gebruiken van de mixer” (pagina D-36) voor details.
De weergave van het ingangssignaal van externe apparatuur dat wordt beïnvloed door de effecten van het Digitale Keyboard
Gebruik een los verkrijgbare aansluitkabel of sluit de externe apparatuur aan op de T-4 (INST IN) aansluiting van het Digitale Keyboard. De aansluitkabel dient een standaard stekker (mono) aan één kant te hebben en een stekker aan de andere kant die past bij de externe apparatuur waarop gaat worden aangesloten. Stel het volume bij d.m.v. de L-2 (VOLUME) knop van het Digitale Keyboard
CD speler, Draagbare audiospeler, enz.
Standaard stekker (mono)
Weergeven van het geluid via een microfoon
U kunt (alleen) een dynamische microfoon aansluiten op het Digitale Keyboard voor weergave via de luidsprekers van het Digitale Keyboard.
T-6 (MIC IN) aansluiting
• U kunt het volumeniveau van het ingangssignaal van de
microfoon instellen met de T-7 (MIC VOLUME) regelaar. De volumeregeling van de microfoon hangt af van het algehele volume van het keyboard.
De weergave van het ingangssignaal van externe apparatuur wordt niet beïnvloed door de effecten van het Digitale Keyboard.
Gebruik een los verkrijgbare aansluitkabel of sluit de externe apparatuur aan op de T-5 (AUDIO IN) aansluiting van het Digitale Keyboard. De aansluitkabel dient een stereo ministekker aan één kant te hebben en een stekker aan de andere kant die past bij de externe apparatuur waarop gaat worden aangesloten. Stel het volume bij d.m.v. de L-2 (VOLUME) knop van het Digitale Keyboard
CD speler, Draagbare audiospeler, enz.
Stereo ministekker
D-12
• Zorg ervoor dat het Digitale Keyboard en de microfoon uitgeschakeld zijn voordat u een microfoon aansluit.
• Stel beide regelaars L-2 (VOLUME) en T-7 (MIC VOLUME) in op een laag niveau voordat u een microfoon aansluit. Stel de instellingen van het volume in op de geschikte niveau’s na het aansluiten van de microfoon.
Meegeleverde en los verkrijgbare accessoires
Het gebruik van niet erkende accessoires kan het gevaar op brand, elektrische schok en persoonlijk letsel met zich meebrengen.
• U kunt informatie betreffende de accessoires die los verkrijgbaar zijn krijgen van de CASIO catalogus die beschikbaar is bij uw winkelier en van de CASIO website bij de volgende URL.
http://world.casio.com/
Selecteren en spelen van een toon
L-3L-3
L-1L-1
L-2L-2
L-16L-16
L-14L-14
L-13L-13
L-17L-17
Inschakelen van de spanning van het Digitale Keyboard
1.
Draai de L-2 (VOLUME) regelaar in de richting van MIN om het volume op een laag niveau in te stellen.
2.
Verwijs naar “Aansluitingen” (pagina D-11) om de hoofdtelefoon, de versterker en andere apparatuur aan te sluiten.
3.
Gebruik de L-1 (POWER) toets om de spanning in te schakelen.
• Het displayscherm van het Digitale Keyboard ziet er uit als hieronder, hetgeen aangeeft dat hij klaar staat om te worden bespeeld met een painotoon (met de default instellingen bij inschakelen van de spanning).
R-1
-
R-12R-1 - R-12
R-14R-14
R-19R-19
R-20R-20
• Met de oorspronkelijke configuratie zal het Digitale Keyboard teruggesteld worden op de default instellingen telkens wanneer het toestel wordt uitgeschakeld. U kunt de oorspronkelijke configuratie veranderen zodat het Digitale Keyboard de laatste basisinstelling onthoudt of om een vooringesteld basisinstelling uit te oefenen telkens wanneer u het toestel inschakelt. Zie “AutoResume (Automatisch Hervatten)” (pagina D-134) en “Default (Defaultinstellingen)” (pagina D-134) voor details.
• De boodschap “Please Wait” blijft op de display terwijl de data-opslagbewerking wordt uitgevoerd. Voer geen bediening uit terwijl deze melding wordt weergegeven. Data van het Digitale Keyboard kan gewist of onbruikbaar worden wanneer het Digitale Keyboard uitgeschakeld of de geheugenkaart verwijderd wordt. Het kan ook voorkomen dat het Digitale Keyboard niet ingeschakeld kan worden als op de L-1 (POWER) toets wordt gedrukt. Mocht dit gebeuren, verwijs dan naar “Oplossen van moeilijkheden” (pagina D-150).
• Druk nogmaals op de L-1 (POWER) toets om het
Digitale Keyboard uit te schakelen.
• Als u slechts lichtjes op de L-1 (POWER) toets drukt, gaat de display kortstondig branden maar de spanning wordt niet ingeschakeld. Echter dit duidt niet op een defect. Druk de L-1 (POWER) toets stevig en volledig in om de spanning in te schakelen.
Automatische stroomonderbreker
Dit Digitale Keyboard is ontworpen om automatisch uitgeschakeld te worden om te voorkomen dat stroom te verspillen als gedurende een vooringestelde tijd geen bewerking wordt uitgevoerd. De activeringstijd voor automatische stroomonderbreking is zes minuten bij werking op batterijen en vier uur bij werking op netspanning.
• Automatische stroomonderbreking is geactiveerd wanneer “on” geselecteerd is voor “AutoPower (Automatische stroomonderbreker)” (pagina D-134). De oorspronkelijke default instelling is “on”. Selecteer “oFF” voor “AutoPower” (Automatische stroomonderbreking) om de automatische stroomonderbreking te deactiveren.
• U kunt de onderstaande procedure volgen om de automatische stroomonderbreking tijdelijk uit te schakelen terwijl deze geactiveerd is.
D-13
Selecteren en spelen van een toon
Uitschakelen van de automatische stroomonderbreker
1.
Druk op de L-1 (POWER) toets om deze uit te schakelen als het Digitale Keyboard ingeschakeld is.
2.
Houd de L-3 ([A] POPS/ROCK/DANCE) toets ingedrukt en druk op de L-1 (POWER) toets om het Digitale Keyboard in te schakelen.
• De automatische stroomonderbreker wordt op dat moment gedeactiveerd.
• Door het keyboard uit te schakelen na het uitvoeren van de bovenstaande stappen zal de automatische stroomonderbreking gereactiveerd worden.
Luisteren naar demonstratiemelodieën
1.
Houd de L-17 (ACCOMP ON/OFF) toets ingedrukt en druk op de L-16 (PLAY/STOP) toets.
2.
Druk op de L-16 (PLAY/STOP) toets om de weergave van de demonstratiemelodie te stoppen.
Selecteren van een toon
De tonen van dit Digitale Keyboard zijn verdeeld over groepen, die elk corresponderen aan één van de 12 TONE toetsen. U kunt een toon specificeren door de groep en het toonnummer. Selecteer d.m.v. de volgende procedure een enkele toon die toegepast wordt over het gehele toetsenbord.
Selecteren van een toon
1.
Verwijs naar de meeleverde “Appendix” om de groep en het nummer op te zoeken van de te selecteren toon.
2.
Controleer dat de @ en A indicators niet op de display aanwezig zijn.
• Mochten deze toch worden weergegeven, druk dan op
de R-19 (SPLIT) toets en/of op de R-20 (LAYER) toets om beide indicators uit de display te wissen.
3.
Selecteer d.m.v. de toetsen R-1 ([A] PIANO) ­R-11 ([K] USER TONES) om een toongroep te selecteren.
• Hierdoor wordt weergave van demonstratiemelodieëen gestart.
• Het Digitale Keyboard heeft in het totaal vijf demonstratiemelodieën. U kunt ook de R-14 (–, +) toetsen gebruiken om een demonstratiemelodie te selecteren.
• Door op de voorwaartse weergave van de demonstratiemelodie uitgevoerd terwijl de achterwaartse weergave uitvoert. Door de
(sREW)
het begin van de huidige melodie bereikt, wordt de weergave daar gestopt. De normale weergave zal hervat worden wanneer u de de versnelde voorwaartse weergave door blijven gaan zelfs nadat het einde van de melodie bereikt wordt.
• U kunt met de weergave van de demonstratiemelodie meespelen op het toetsenbord. Merk echter op dat u de toon niet kunt veranderen die toegewezen is aan het toetsenbord. Alleen de hierboven beschreven toetsbewerkingen worden ondersteund tijdens de weergave van demonstratiemelodiëen.
L-14 (dFF)
toets ingedrukt te houden totdat de weergave
L-14 (dFF)
toets ingedrukt gehouden wordt zal de
toets te drukken wordt snelle
L-13 (sREW)
L-13 (sREW)
toets snelle
toets loslaat. Als
L-13
D-14
•De R-11 ([K] USER TONES) toets selecteert de
gebruikerstoongroep. Zie “Gebruiken van de Toon Editor” (pagina D-44) voor details.
•De R-12 ([L] DRAWBAR ORGAN) toets selecteert de
trekorgel toongroep. Voor meer informatie zie “Gebruiken van trekorgeltonen” (pagina D-50).
4.
Scroll m.b.v. de draairegelaar door de toonnummers totdat het gewenste nummer getoond wordt.
Voorbeeld: Groep [C], Nummer 004
Nummer
Toonnaam
Groep
Selecteren en spelen van een toon
5.
Nu kunt u op het toetsenbord spelen met de geselecteerde toon.
• U kunt ook de R-14 (–, +) toetsen gebruiken om een toon te
selecteren. Door één van beide toetsen ingedrukt te houden wordt met verhoogde snelheid door de toonnummers gescrolld. Door beide R-14 (–, +) toets tegelijkertijd ingedrukt te houden wordt toon 001 in de op dat moment geselecteerde groep geselecteerd.
Lagen en splitsingen aanbrengen in tonen
U kunt het toetsenbord zodanig configureren dat het twee verschillende tonen tegelijkertijd speelt (laag) of twee verschillende tonen speelt op het linker en rechter bereik (splitsing). U kunt een laag en een splitsing in combinatie gebruiken en op die manier drie verschillende tonen tegelijkertijd spelen. Het UPPER 1 gedeelte wordt alleen gebruikt tijdens het spelen van een afzonderlijke toon op het keyboard. Wanneer twee gelaagde tonen worden het UPPER 1 onderdeel en de UPPER 2 onderdelen gebruikt. Bij het splitsen van het toetsenbord in twee tonen, speelt het lage bereik van het toetsenbord het LOWER onderdeel.
• Een toon over het gehele toetsenbord (pagina D-14)
Deze configuratie gebruikt enkel het UPPER 1 onderdeel (Laag: Uit, Splitsing: Uit).
• Drie tonen, twee gelaagde tonen voor het rechter bereik en één voor het linker bereik van het toetsenbord (pagina D-17)
Deze configuratie gebruikt enkel het UPPER 1 onderdeel, het UPPER 2 onderdeel en het LOWER onderdeel (Laag: Aan, Splitsing: Aan).
LOWER
• U kunt de hieronder beschreven instellingen configureren om elk onderdeel in te stellen wanneer meerdere tonen gebruikt worden in configuraties met lagen en splitsingen.
Instellen van deze instelling voor elk
onderdeel:
Octaafverschuiving Gebruiken van
Volumebalans Gebruiken van de mixer
Stereo positie, effect (nagalm, zweving) niveau’s en andere gedetailleerde instellingen
UPPER 1 UPPER 2
Voor meer informatie:
octaafverschuiving (pagina D-18)
(pagina D-36)
UPPER 1
• Twee gelaagde tonen over het gehele toetsenbord (pagina D-16)
Deze configuratie gebruikt enkel het UPPER 1 onderdeel en het UPPER 2 onderdeel (Laag: Aan, Splitsing: Uit).
UPPER 1 UPPER 2
• Twee tonen, een voor het linker bereik en een voor het rechter bereik van het toetsenbord (pagina D-17)
Deze configuratie gebruikt enkel het UPPER 1 onderdeel en het LOWER onderdeel (Laag: Uit, Splitsing: Aan).
LOWER UPPER 1
D-15
Selecteren en spelen van een toon
R-15R-15
R-18R-18
R-19R-19
R-20R-20
R-16R-16
R-14R-14
R-17R-17
R-13R-13
L-9L-9
L-10L-10
C-8C-8
L-11L-11
Aanbrengen van een laag met twee tonen Splitsen van het toetsenbord tussen twee
1.
Verwijs naar de afzonderlijke “Appendix” om de groep(en) en nummers op te zoeken van de twee tonen (UPPER 1 onderdeeltoon en UPPER 2 onderdeeltoon) die u wilt gebruiken.
2.
Controleer dat de @ en A indicators niet op de display aanwezig zijn.
• Mochten deze toch worden weergegeven, druk dan op
de R-19 (SPLIT) toets en/of op de R-20 (LAYER) toets om beide indicators uit de display te wissen. Wanneer geen van beide indicators weergegeven wordt, zal de toon die u selecteert de UPPER 1 onderdeeltoon worden.
3.
Selecteer d.m.v. de TONE toetsen en de draairegelaar de UPPER 1 onderdeeltoon.
4.
Druk op de R-20 (LAYER) toets.
• Hierdoor verschijnt de A indicator in de display. Dit
geeft aan dat de toon die u selecteert de UPPER 2 onderdeeltoon zal worden.
5.
Selecteer d.m.v. de TONE toetsen en de draairegelaar de UPPER 2 onderdeeltoon.
6.
Speel nu iets op het toetsenbord om te controleren hoe de tonen klinken als ze gelaagd zijn.
7.
Druk om de toonlagen te annuleren nogmaals op de R-20 (LAYER) toets zodat de A indicator uit de display verdwijnt.
tonen
1.
Verwijs naar de afzonderlijke “Appendix” om de groep(en) en nummers op te zoeken van de twee tonen (UPPER 1 onderdeeltoon en LOWER onderdeeltoon) die u wilt gebruiken.
2.
Controleer dat de @ en A indicators niet op de display aanwezig zijn.
• Mochten deze toch worden weergegeven, druk dan op
de R-19 (SPLIT) toets en/of op de R-20 (LAYER) toets om beide indicators uit de display te wissen. Wanneer geen van beide indicators weergegeven wordt, zal de toon die u selecteert de UPPER 1 onderdeeltoon worden.
3.
Selecteer d.m.v. de TONE toetsen en de draairegelaar de UPPER 1 onderdeeltoon.
4.
Druk op de R-19 (SPLIT) toets.
• Hierdoor verschijnt de @ indicator in de display.
Dit geeft aan dat de toon die u selecteert de LOWER onderdeeltoon zal worden.
5.
Selecteer d.m.v. de TONE toetsen en de draairegelaar de LOWER onderdeeltoon.
6.
Speel iets op de linker en rechter zijden van het toetsenbord om te controleren dat de tonen op de juiste wijze toegewezen zijn.
• U kunt het toetsenbordsplitspunt specificeren, hetgeen het punt is wanneer het toetsenbord in het linker en het rechter bereik gesplits wordt. Zie “Specificeren van het toetsenbordsplitspunt” (pagina D-17) voor details.
D-16
7.
Druk om de toetsenbordsplitsing te annuleren nogmaals op de R-19 (SPLIT) toets zodat de @ indicator uit de display verdwijnt.
Selecteren en spelen van een toon
Specificeren van het toetsenbordsplitspunt
1.
Houd de R-19 (SPLIT) toets ingedrukt en druk tegelijkertijd op de klaviertoets waarvan u wilt dat dat de meest linkse toets wordt van het rechter (UPPER 1 onderdeel) bereik.
LOWER onderdeel
• De naam van de ingedrukte klaviertoets verschijnt in de display als de klaviertoetsnaam van het nieuwe splitspunt.
• U kunt d.m.v. de R-14 (–, +) toetsen de aangegeven naam van de spitspunttoets veranderen.
2.
Laat de R-19 (SPLIT) toets los wanneer u klaar bent.
• Het oorspronkelijke splitspunt bevindt zich bij klaviertoets
#
F
3.
• Tijdens de weergave van de automatische begeleiding (pagina D-24), het toetsenbord links van het splitspunt wordt het akkoordtoetsenbord.
UPPER 1 onderdeel
Splitspunt
Klaviertoets die u aanslaat
Gebruiken van laag en splitsing samen
1.
Zie stappen 1 en 6 van de procedure onder “Aanbrengen van een laag met twee tonen” (pagina D-16).
2.
Verwijs naar de apart bijgeleverde “Appendix” om de groep en het nummer van de toon op te zoeken die u wilt toewijzen aan het LOWER onderdeel.
3.
Druk op de R-19 (SPLIT) toets.
• Hierdoor verschijnt de @ indicator in de display.
Dit geeft aan dat de toon die u selecteert de LOWER onderdeeltoon zal worden.
4.
Selecteer d.m.v. de TONE toetsen en de draairegelaar de LOWER onderdeeltoon.
5.
Speel iets op de linker en rechter zijden van het toetsenbord om te controleren dat de tonen op de juiste wijze toegewezen zijn.
• Het rechter toetsenborddeel speelt de UPPER 1 en UPPER 2 tonen in een gelaagde configuratie, terwijl het linker toetsenborddeel de LOWER toon speelt.
6.
Druk om de toetsenbordsplitsing te annuleren nogmaals op de R-19 (SPLIT) toets zodat de @ indicator uit de display verdwijnt.
7.
Druk om de toonlagen te annuleren nogmaals op de R-20 (LAYER) toets zodat de A indicator uit de display verdwijnt.
D-17
Selecteren en spelen van een toon
Verhogen en verlagen van de toonschaal van het toetsenbord (transponeren)
De transponeerfunctie laat u de algehele toonschaal van het toetsenbord verhogen of verlagen in stappen van een halve toon. U kunt d.m.v. deze functie de toonschaal van het toetsenbord bijstellen op een sleutel die beter past bij een zanger, een ander muziekinstrument, enz.
1.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en druk op de R-14 (–, +) toetsen.
• Hierdoor wordt het hieronder getoonde transpositiescherm weergegeven.
Gebruiken van octaafverschuiving
U kunt d.m.v. octaafverschuiving de octaaf afzonderlijk veranderen van de UPPER 1, UPPER 2 en LOWER delen. U kunt octaafverschuiving gebruiken om de octaaf van een melodie te verhogen of te verlagen, of om verschillende octaven toe te wijzen aan het linker en rechter toetsenborddelen terwijl het toetsenbord gespleten is of om twee noten te spelen in verschillende octaven terwijl lagen aangebracht zijn bij het toetsenbord.
1.
Houd de R-20 (OCTAVE) toets ingedrukt totdat het hieronder getoonde octaafverschuivingsscherm in de display verschijnt.
Hoeveelheid octaafverschuiving (Octaaf eenheid)
Gedeeltenaam
2.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en verander de instellingswaarde d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
• U kunt de toonschaal van het toetsenbord veranderen binnen het bereik lopend van –12 tot 00 tot +12.
3.
Druk op de R-13 (FUNCTION) toets.
• Hierdoor wordt het transpositiescherm verlaten.
• Wanneer een transpositiewaarde anders dan 00 wordt
ingesteld, verschijnt de B indicator in de display.
• De huidige transpositie instelling wordt uitgeoefend op de noten van alle onderdelen (UPPER 1, automatische begeleiding, etc.) die op het toetsenbord worden gespeeld. Het nummer van de MIDI uitgangsnoot bij het aanslaan van een klaviertoets verschuift ook in overeenstemming met de transpositie instelling.
UPPER 2, LOWER
• Dit geeft aan dat u de octaaf van het UPPER 1 onderdeel kunt veranderen.
2.
Specificeer de hoeveelheid octaafverschuiving d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
• U kunt de octaaf verschuiven in het bereik lopend van –2 tot 0 tot +2.
3.
Druk op de R-20 (OCTAVE) toets als u de octaaf wilt veranderen van het UPPER 2 onderdeel.
• Hierdoor verschijnt “UPPER 2” in de display, hetgeen aangeeft dat u de octaaf van het UPPER 2 onderdeel kunt veranderen. Voer dezelfde bewerkingen uit als in stap 2 om de hoeveelheid octaafverschuiving te specificeren.
4.
,
Druk op de R-20 (OCTAVE) toets als u de octaaf wilt veranderen van het LOWER onderdeel.
• Hierdoor verschijnt “LOWER” in de display, hetgeen aangeeft dat u de octaaf van het LOWER onderdeel kunt veranderen. Voer dezelfde bewerkingen uit als in stap 2 om de hoeveelheid octaafverschuiving te specificeren.
5.
Druk op de R-20 (OCTAVE) toets of op de R-15 (EXIT) toets.
• Dit verlaat het octaafverschuivingsscherm.
D-18
Gebruiken van de metronoom
1.
Druk op de L-9 (METRONOME) toets.
• Hierdoor start de metronoom.
• De display toont het tempo samen met het tellen van de maten en maatslagen sinds u de metronoom startte.
Selecteren en spelen van een toon
3.
Druk op de L-9 (BEAT) of R-15 (EXIT) toets.
• Hierdoor wordt het metronoommaatslagscherm verlaten.
Veranderen van de tempo instelling
Er zijn twee verschillende methoden die u kunt aanwenden om de instelling van het tempo te veranderen: gebruiken van de TEMPO toetsen of lichtjes een maatslag op een toets trommelen.
Veranderen van het tempo d.m.v. de TEMPO toetsen
1.
Druk op de L-10 (TEMPO w) (langzamer) of L-11 (TEMPO q) (sneller) toets.
• Hierdoor wordt het hieronder getoonde temposcherm weergegeven.
Tempo
2.
Druk nogmaals op de L-9 (METRONOME) toets om de metronoom te stoppen.
Maatslag
Maat
Veranderen van het aantal maatslagen per maat
1.
Houd de L-9 (BEAT) toets ingedrukt totdat het hieronder getoonde metronoommaatslagscherm in de display verschijnt.
• Als u voor enkele seconden geen bewerking uitvoert, zal de display automatisch terugkeren naar het vorige scherm.
2.
Verander d.m.v. de L-10 (TEMPO w) en L-11 (TEMPO q) toetsen het tempo (maatslagen per minuut).
• Door één van beide toetsen ingedrukt te houden wordt met verhoogde snelheid door de instelwaarden gescrolld.
• U kunt een tempowaarde specificeren in het bereik lopend van 30 tot en met 255.
3.
Druk op de R-15 (EXIT) toets.
• Hierdoor wordt het temposcherm verlaten.
2.
Selecteer een maatslaginstelling d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
• U kunt een 0 selecteren of een waarde binnen het bereik 2 - 6. Door 0 te specificeren voor deze instelling wordt elke maatslag aangegeven door hetzelfde geluid (geen klokgelui aan het begin van elke maatslag) aangegeven.
D-19
Selecteren en spelen van een toon
Bijstellen van het tempo door een maat te tikken
1.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en tik lichtjes vier maal op de L-11 (TAP) toets met de snelheid (tempo) die u wilt instellen.
• Bij de eerste tik op de L-11 (TAP) toets verschijnt de onderstaande display.
• De tempo instelling verandert in overeenstemming met de tiksnelheid zodra u de vierde maal tikt.
• De instelling wordt geannuleerd als u de R-13 (FUNCTION) toets loslaat voordat u de L-11 (TAP) toets vier malen aangetikt heeft.
2.
Na het instellen van het aantikken van het tempo kunt u fijnregelingen maken met de procedure onder “Veranderen van het tempo d.m.v. de TEMPO toetsen” (pagina D-19).
Gebruiken van de toonhoogteregelaar
Met de PITCH BEND draairegelaar (S-1) kunt u de toonhoogte veranderen van de noten die u aan het spelen bent door de draairegelaar naar voren en achteren te draaien. Door de regelaar weg te draaien gaat de toonhoogte omhoog terwijl deze omlaag gaat door de regelaar naar u toe te draaien. Door de regelaar los te laten keert de toonhoogte automatisch terug naar de normale toonhoogte.
• Het de toonhoogteregelaar dient niet gedraaid te zijn wanneer u het keyboard inschakelt.
• U kunt het bereik van de toonhoogteregelaar globaal veranderen of voor een bepaald deel. Zie “BendRange (Toonhoogtebereik)” (pagina D-132) en “Deelparameters” (pagina D-43) voor details.
Uitoefenen van vibrato op noten
U kunt vibrato uitoefenen op noten die u op met de hand op het toetsenbord speelt (alle UPPER 1, UPPER 2, LOWER onderdeelnoten). Vibrator wordt uitgeoefend op noten terwijl de S-2 (MODULATION) toets ingedrukt wordt. Bij het loslaten van de toets wordt de uitoefening van vibrato gestopt (bij de oorspronkelijke default instellingen).
D-20
• Inplaats van vibrato kunt u een ander DSP effect toekennen aan de S-2 (MODULATION) toets, indien u dat wilt. Zie informatie betreffende de volgende parameters in “DSP parameterinstellingen” (pagina D-35) en “Toonparameterinstellingen” (pagina D-48) voor details. – Mod Button Assign (Modulatietoets Toewijzen) – Mod Button On Value (Modulatietoets Aan Waarde) – Mod Button Off Value (Modulatietoets Uit Waarde)
Selecteren van een temperament en fijnafstellen van de toonschaal
Selecteer d.m.v. de toonschaalfunctie één van de 17 voorkeuzetemperamenten (toonschalen) voor de ingebouwde klankbron. U kunt elke noot van een toonschaal (van C - B) fijnstemmen in eenheden van één cent. Na het selecteren van één van de voorkeuzetemperamenten kunt u de instellingen bewerken voor aanpassing aan uw eigen voorkeur. U kunt ook specificeren of de huidige toonschaalinstellingen (temperamentinstelling en fijnafsteming) uitgeoefend dienen te worden op de automatische begeleiding (Accomp. Scale).
• De instellingen die u configureert met de toonschaalfunctie blijven behouden zelfs wanneer het Digitale Keyboard uitgeschakeld wordt.
Selecteren van een voorkeuze toonschaal
1.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en druk op de C-8 (SCALE) toets om het toonschaalscherm te tonen met de 0 bij “Preset”.
Selecteren en spelen van een toon
3.
Selecteer een temperament d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
• Bij selecteren van een temperament anders dan 01: Bij
Equal verschijnt de C indicator in de display.
• Hieronder worden de temperamentnummers en
-namen getoond die in de display verschijnen.
Nummer Schermnaam Voorkeuzetemperament
01 Equal Gelijkzwevend temperament
02 Pure Major Juiste majeur intonatie
03 Pure Minor Juiste mineur intonatie
04 Pythagorean Pythagoreaans systeem
05 Kirnberger 3 Kirnberger III
06 Werckmeister Werckmeister 1-3 (III)
07 Mean-Tone Gemiddelde toon
08 Rast Rast
09 Bayati Bayati
10 Hijaz Hijaz
11 Saba Saba
12 Dashti Dashti
13 Chahargah Chahargah
14 Segah Segah
15 Gurjari Todi Gurjari Todi
16 Chandrakauns Chandrakauns
17 Charukeshi Charukeshi
2.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor wordt een voorkeuzetemperamentselectiescherm weergegeven zoals het hier onder getoonde.
4.
Voer de volgende stappen uit om de grondnoot van een temperament te specificeren.
(1) Druk op de R-17 (i) toets.
• Hierdoor wordt het grondnoot instelscherm getoond.
(2) Verander d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +)
toetsen de grondnoot (C naar B).
• U kunt de grondnoot ook d.m.v. het toetsenbord specificeren.
5.
Druk tweemaal op de R-15 (EXIT) toets wanneer u klaar bent.
• Hierdoor wordt teruggekeerd naar het scherm dat getoond werd voordat u het toonschaalscherm toonde.
• De grondnootinstelling die u hier specificeert, wordt behouden zelfs als u later naar een ander voorkeuzetemperament verandert.
D-21
Selecteren en spelen van een toon
Fijnstemmen van een toonschaal
1.
Mocht dit nodig zijn voer dan de procedure uit onder “Selecteren van een voorkeuze toonschaal” (pagina D-21) om een voorkeuzetemperament te selecteren.
2.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en druk op de C-8 (SCALE) toets om het toonschaalscherm te tonen.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets de 0 naar “FineTune” en druk daarna op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor wordt een fijnstemscherm weergegeven zoals het hier onder getoonde.
Specificeren of de huidige toonschaalinstellingen uitgeoefend dienen te worden op de automatische begeleiding (Accomp Scale)
1.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en druk op de C-8 (SCALE) toets om het toonschaalscherm te tonen.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (i) toets om de 0 naar “AcmpScale” te verplaatsen.
3.
Verander de instelwaarde d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
Om dit te doen:
Toonschaalinstellingen niet uitoefenen op automatische begeleiding
Toonschaalinstellingen uitoefenen op automatische begeleiding
Selecteer deze
instelling:
oFF
on
4.
U kunt de stemming van elke afzonderlijke noot instellen in de toonschaal.
(1) Verplaats d.m.v. de R-17 (t) toets de 0 naar “Note”
en selecteer daarna de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen om de naam te selecteren van de noot die u wilt fijnstemmen.
• U kunt ook een klaviertoets aanslaan om een noot te specificeren.
(2) Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets de 0 naar “Cent”
en gebruik dan de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen om de geselecteerd noot fijn te stemmen. U kunt een noot fijnstemmen binnen het bereik tussen –99 en +99 cent.
• Als alle noten in de toonschaal op 0 worden ingesteld, wordt de geselecteerde toonschaal veranderd naar gelijk temperament. De C indicator zal op de display getoond worden wanneer een noot op de toonschaal een waarde anders dan 0 heeft.
5.
Druk tweemaal op de R-15 (EXIT) toets wanneer u klaar bent met het maken van bijstellingen.
• Hierdoor wordt teruggekeerd naar het scherm dat getoond werd voordat u het toonschaalscherm toonde.
4.
Druk nadat de instelling naar wens is op de R-15 (EXIT) toets.
• Hierdoor wordt teruggekeerd naar het scherm dat getoond werd voordat u het toonschaalscherm toonde.
• De bovenstaande toonschaal aan/uit instelling beïnvloed de basonderdelen en de akkoordonderdelen 1 - 5 (A11 ­A16) van de automatische begeleiding. U kunt de toonschaalinstellingen voor elk onderdeel afzonderlijk in- of uitschakelen d.m.v. de onderdeel parameter (pagina D-43) “Scale (Gedeeltetoonschaal Geactiveerd)” instelling.
D-22
Automatisch spelen van Apeggio frasen (Arpeggiator)
Met de arpeggiator kunt u automatisch verschillende arpeggio’s en andere frasen spelen door gewoonweg klaviertoetsen aan te slaan op het toetsenbord. U kunt uit een aantal verschillende arpeggiator opties kiezen, inclusief het spelen van arpeggio’s van een akkoord, het automatisch spelen van verschillende frasen en andere keuzes.
1.
Houd de R-18 (AUTO HARMONIZE/ ARPEGGIATOR) toets ingedrukt tot het hieronder getoonde type selectiescherm in de display verschijnt.
Typenummer Typenaam
2.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen het arpeggiator type dat u wilt gebruiken.
• U kunt één van de arpeggiator types (013 - 162) selecteren. Zie de afzonderlijke “Appendix” voor gedetailleerde informatie betreffende ondersteunde arpeggiatortypes.
• Bij het selecteren van het arpeggiator type, kunt u de aanbevolen toon voor het op dat moment weergegeven type toewijzen als de toetsenbordtoon door de R-18 (AUTO HARMONIZE/ARPEGGIATOR) toets ingedrukt te houden totdat de aanwijzerindicator in de display begint te knipperen naast ARPEG.
Selecteren en spelen van een toon
4.
Druk op de R-18 (AUTO HARMONIZE/ ARPEGGIATOR) toets.
• Hierdoor verschijnt een aanwijzerindicator in de display naast ARPEG.
Brandt
5.
Configureer de arpeggiator instellingen naar wens.
• De instellingen die u kunt figureren worden beschreven in de onderstaande tabel. Zie “Veranderen van de instelling van een functiemenu item” (pagina D-130) voor informatie aangaande het configureren van instellingen.
Voor informatie betreffende
deze instelling:
Of arpeggio gespeeld dient te worden terwijl de klaviertoetsen worden aangeslagen of nadat ze zijn losgelaten
Het aantal malen dat apeggio gespeeld wordt binnen één maatslag
Wanneer het toetsenbord gespleten wordt tussen twee tonen, of arpeggio gespeeld dient te worden wanneer klaviertoetsen van het UPPER toetsenbord of van het LOWER toetsenbord worden aangeslagen
6.
Speel een akkoord of een enkele noot op het
Verwijs hier naar:
ArpegHold (Aanhouden Arpeggiator) (pagina D-132)
ArpegSpeed (Arpeggiator snelheid) (pagina D-132)
ArpegPart (Arpeggiatoronderdeel) (pagina D-132)
toetsenbord.
• Arpeggio wordt gespeeld in overeenstemming met het op dat moment geselecteerde arpeggiator type en de noot (noten) die u speelt.
7.
Druk nogmaals op de R-18 (AUTO HARMONIZE/ ARPEGGIATOR) toets om de arpeggiator uit te schakelen.
• Hierdoor verdwijnt de aanwijzerindicator naast ARPEG. uit de display.
Knippert
• Zie “Gebruiken van automatische harmonisatie” voor meer informatie betreffende typenummers 001 - 012 (pagina D-28).
3.
Druk op de R-15 (EXIT) toets.
• Hierdoor wordt het typeselectiescherm verlaten.
D-23
Gebruiken van automatische begeleiding
L-3 - L-8L-3 - L-8
L-10L-10
L-11L-11
L-12L-12
L-13L-13
Bij automatische begeleiding kunt u gewoonweg het gewenste begeleidingsritme selecteren en zal de begeleiding (drums, gitaar, enz.) automatisch spelen terwijl u een akkoord speelt met uw linker hand. Het is net alsof u uw persoonlijke band heeft die u begeleidt waar u maar gaat. Dit Digitale Keyboard heeft 260 ingebouwde automatische begeleidingspatronen die verdeeld zijn in vijf groepen. U kunt de ingebouwde ritmes bewerken om uw eigen originele ritmes (die “gebruikersritmes” worden genoemd) te creëren die u kunt opslaan in een zesde groep. Zie de meegeleverde “Appendix” voor nadere informatie.
L-14L-14
L-15L-15
L-16L-16
L-17L-17
Spelen van een automatische begeleiding
1.
Verwijs naar de meegeleverde “Appendix” om de groep en het nummer op te zoeken van het te gebruiken ritme.
2.
Selecteer d.m.v. de toetsen L-3 ([A] POPS/ ROCK/DANCE) - L-8 ([F] USER RHYTHMS) een ritmegroep.
•De L-8 ([F] USER RHYTHMS) toets is voor de gebruikersritmegroep. Zie “Gebruiken van de patroonsequencer” (pagina D-102) voor details.
R-15R-15
R-14R-14
R-18R-18
3.
Scroll m.b.v. de draairegelaar door de ritmenummers totdat het gewenste nummer getoond wordt.
Voorbeeld:Groep B, Nummer 005
Ritmenaam Groep
Nummer
• U kunt ook de R-14 (–, +) toetsen gebruiken om een
ritmenummer te selecteren. Door één van beide toetsen ingedrukt te houden wordt met verhoogde snelheid door de ritmenummers gescrolld. Door beide R-14 (–, +) toetsen tegelijkertijd ingedrukt te houden wordt 001 in de op dat moment geselecteerde groep geselecteerd.
4.
Stel d.m.v. de L-10 (TEMPO w) en L-11 (TEMPO q) toetsen de tempo instelling in.
D-24
5.
Druk op de L-17 (ACCOMP ON/OFF) toets zodat de D indicator op de display aangegeven wordt.
• Telkens bij indrukken van de toets wordt tussen in-
(D indicator aangegeven) en uitschakelen (indicator niet aangegeven) van de begeleiding heen en weer gegaan.
• Alle onderdelen van de begeleidingsinstrumenten
klinken terwijl de begeleiding ingeschakeld is (D indicator aangegeven), terwijl alleen percussie instrument gedeelten (drums, etc.) klinken terwijl de begeleiding uitgeschakeld is (indicator wordt niet aangegeven).
6.
Druk op de L-15 (SYNCHRO/ENDING) toets.
• Hierdoor wordt synchro-standby ingeschakeld (automatische begeleiding die wacht totdat u een akkoord aanslaat) met de F indicator knipperend in de display. De knipperende F indicator betekent dat het normale automatische begeleidingspatroon standby staat.
7.
U kunt ook d.m.v. de hieronder beschreven toetsen veranderen naar de intro of variatiepatroon standbystatus.
Inschakelen van
synchro
standbystatus
voor dit patroon:
Intro L-12 (INTRO) E knipperend
Variatie L-14 (VARIATION/
Zie “Wijzigen van automatische begeleidingspatronen” (pagina D-27) voor details aangaande de intro- en variatiepatronen.
8.
Speel het gewenste akkoord op het
Druk op deze
toets:
FILL-IN)
Displayindicator:
H knipperend
akkoordtoetsenbord (klaviertoetsen op het linker toetsenbord).
• De automatische begeleiding begint met spelen wanneer u het akkoord speelt.
• Om het slagwerkgedeelte (percussie) te starten zonder een akkoord te spelen, druk dan op de L-16 (START/ STOP) toets.
Voorbeeld: Om een C akkoord te spelen
Gebruiken van automatische begeleiding
10.
Wanneer u klaar bent, druk dan nogmaals op de L-16 (START/STOP) toets om de automatische begeleiding te stoppen.
• Door op de L-15 (SYNCHRO/ENDING) toets te drukken in plaats van op de L-16 (START/STOP) toets wordt een eindpatroon gespeeld voordat de weergave van de automatische begeleiding gestopt wordt. Zie “Wijzigen van automatische begeleidingspatronen” (pagina D-27) voor details aangaande de eindpatronen.
• U kunt de volgende procedure aanwenden om het volumeniveau van de automatische begeleiding bij te stellen zonder invloed op het volume van de geluidsweergave van het Digitale Keyboard. Zie “AccompVol. (Volume van de automatische begeleiding)” (pagina D-133) voor details.
• U kunt de grootte van het akkoord toetsenbord veranderen door de splitsattribuut te gebruiken om het splitspunt te verplaatsen (pagina D-17). De klaviertoetsen links van het splitspunt vormen het akkoord toetsenbord.
Akkoord toetsenbord
Melodie toetsenbord
• De akkoord grondtoon en het type dat correspondeert aan de klaviertoetsen die u aanslaat verschijnen in het akkoordgebied van de display.
9.
Speel andere akkoorden met de linker hand terwijl u de melodie met uw rechter hand speelt.
• U kunt “CASIO Chord” gebruiken of andere vereenvoudigde akkoord vingerzetmodi om akkoorden te spelen. Zie “Selecteren van een akkoord vingerzet modus” in het volgende gedeelte voor details.
• U kunt d.m.v. de L-13 (NORMAL/FILL-IN) en L-14 (VARIATION/FILL-IN) toetsen de begeleidingspatronen veranderen. Zie “Wijzigen van automatische begeleidingspatronen” (pagina D-27) voor details.
D-25
Gebruiken van automatische begeleiding
Selecteren van een akkoord vingerzet modus
Terwijl de automatische begeleiding gespeeld wordt dient u het akkoordtoetsenbord te gebruiken om de akkoordgrondtoon en het type te specificeren. Het gedeelte van het toetsenbord links van het splitspunt (pagina D-17) is het akkoordtoetsenbord. De onderstaande afbeelding toont het bereik van het akkoordtoetsenbord bij de oorspronkelijke default instellingen van de WK-7600.
Akkoord toetsenbord
Melodie toetsenbord
U kunt kiezen uit de volgende vijf akkoord vingerzetmodi.
1: Fingered 1 2: Fingered 2 3: Fingered 3 4: CASIO Chord 5: Full Range
Selecteren van een akkoord vingerzetmodus
1.
Houd de L-17 (ACCOMP ON/OFF) toets ingedrukt totdat het hieronder getoonde akkoord vingerzetmodus selectiescherm in de display verschijnt.
Akkoord vingerzet modus
2.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen een akkoord vingerzetmodus.
3.
Druk op de L-17 (ACCOMP ON/OFF) toets of op de R-15 (EXIT) toets.
• Dit verlaat het akkoord vingerzetmodus selectiescherm.
Fingered 1, 2, 3
Met deze drie akkoord vingerzetmodi speelt u akkoorden op het begeleidingstoetsenbord d.m.v. de normale akkoord vingerzettingen. Sommige akkoordvormen zijn afgekort en voor de vingerzetting zijn slechts één of twee klaviertoetsen nodig. Voor informatie aangaande de types akkoorden en hun vingerzettingen, zie de “Vingerzettinggids” (pagina D-160).
Fingered 1: Speel de componentnoten van het akkoord op
het toetsenbord.
Fingered 2: In tegenstelling tot Fingered 1, is een 6de invoer
niet mogelijk bij deze modus.
Fingered 3: In tegensteling tot bij Fingered 1 maakt dat de
invoer van gedeeltelijke akkoorden mogelijk met de laagste noot op het toetsenbord als de basnoot.
CASIO Chord
Bij “CASIO Chord” gebruikt u vereenvoudigde vingerzettingen om de vier typen akkoorden te spelen die hieronder worden beschreven.
Akkoordtype Voorbeeld
Majeur akkoorden
Druk op een klaviertoets waarvan de noot correspondeert aan de akkoordnaam.
• Druk voor een C majeur op een willekeurige C toets op het akkoord toetsenbord. De octaaf van de noot doet er niet toe.
Mineur akkoorden
Druk op de akkoord klaviertoets die correspondeert aan het majeur akkoord en druk tegelijkertijd op één van de akkoord klaviertoetsen rechts ervan.
Septiem akkoorden
Druk op de akkoord klaviertoets die correspondeert aan het majeur akkoord en druk tegelijkertijd op twee van de akkoord klaviertoetsen rechts ervan.
Mineur septiem akkoorden
Druk op de akkoord klaviertoets die correspondeert aan het majeur akkoord en druk tegelijkertijd op drie van de akkoord klaviertoetsen rechts ervan.
Bij het indrukken van meer dan één akkoord klaviertoets maakt het geen verschil of de andere klaviertoetsen wit of zwart zijn.
C (C majeur)
Nootnaam
#
DE F
C
C
Cm (C mineur)
#
DE F
C
C
C7 (C septiem)
#
DE F
C
C
b
E
b
E
b
E
b
b
b
#
#
G
A
A
DE F
F
C
B
C
B
b
b
b
#
#
G
A
DE F
A
F
C
B
C
B
b
b
b
#
#
G
A
A
DE F
F
C
B
C
B
Cm7 (C mineur septiem)
b
b
b
b
#
#
DE F
C
C
#
E
G
A
DE F
A
F
C
B
C
B
E
E
E
E
D-26
Full Range Chord
Tijdens deze akkoord vingerzet modus kunt u het volledige bereik van het toetsenbord gebruiken om akkoorden en de melodie te spelen. Voor informatie aangaande de types akkoorden en hun vingerzettingen, zie de “Vingerzettinggids” (pagina D-160).
Gebruiken van automatische begeleiding
Wijzigen van automatische begeleidingspatronen
Er zijn zes verschillende automatische begeleidingspatronen, zoals hieronder getoond. U kunt overschakelen tussen patronen tijdens de begeleidingsweergave en zelfs de patronen wijzigen. Selecteer d.m.v. de toetsen L-12 - L-15 het gewenste patroon.
L-12L-12 L-13L-13 L-14L-14 L-15L-15
Intropatroon*
1
Normaal Variatie Eindpatroon*
Normaal
invulpatroon*
Variatie
2
invulpatroon*
3
4
Gebruiken van één-toets voorkeuzes
Eén-toets voorkeuze geeft u toegang door indrukken van slechts één toets tot de toon en tempo instellingen die goed passen bij het op dat moment geselecteerde ritmepatroon van de automatische begeleiding.
Uitvoeren van een één-toets voorkeuze
1.
Druk als een ritme aan het spelen is op de L-16 (START/STOP) toets om het te stoppen.
2.
Selecteer het ritme (exclusief gebruikersritmes) die u wilt gebruiken.
3.
Houd de L-7 ([E] PIANO RHYTHMS) toets ingedrukt en druk op de L-8 ([F] USER RHYTHMS) toets.
*1 Druk aan het begin van een melodie. De
begeleidingsweergave gaat door met het normale patroon nadat het intropatroon voltooid is. Door te drukken op de L-14 (VARIATION/FILL-IN) toets voordat u op deze toets drukt, wordt het variatiepatroon voortgezet nadat het intropatroon voltooid is.
*2 Om een invulpatroon in te voegen, druk terwijl een
normaal patroon aan het spelen is.
*3 Om een invul variatiepatroon in te voegen, druk terwijl een
variatiepatroon aan het spelen is.
*4 Druk aan het einde van een melodie. Hierdoor wordt het
eindpatroon weergegeven waarna de weergave van de automatische begeleiding stopt.
• Instellingen voor de volgende items worden op de juiste manier geconfigureerd voor het ritme dat u selecteerde in stap 2. – Tonen voor de UPPER 1, UPPER 2 en LOWER
onderdelen.
– Octaafverschuiving voor de UPPER 1, UPPER 2 en
LOWER onderdelen. – Laag en splitsing aan/uit – Begeleiding aan/uit – Nagalm aan/uit en type – Zwevingtype – Automatische harmonisatie of Arpeggiator aan/uit en
type – Tempo
•De F indicator knippert op de display om aan te
geven dat het normale automatische begeleidingspatroon standby staat.
4.
Speel iets op het keyboard.
• Voer de procedure uit die begint met stap 7 onder “Spelen van een automatische begeleiding” (pagina D-24).
• Eén-toets voorkeuzes worden niet ondersteund voor gebruikersritmes (F:001 tot en met F:100).
• U kunt één-toets voorkeuze instellingen oproepen zelfs als een ritme reeds gespeeld worden terwijl u stap 3 van de bovenstaande procedure uitvoert. In dit geval zal de ritmeweergave blijven spelen zonder dat de synchro standbymodus wordt ingeschakeld.
D-27
Gebruiken van automatische begeleiding
Gebruiken van automatische harmonisatie
Met automatische harmonisatie wordt harmonie toegevoegd aan de melodienoten die u speelt met de rechter hand. U kunt kiezen uit één van de 12 automatische harmonisatie instellingen.
Spelen m.b.v. automatische harmonisatie
1.
Houd de R-18 (AUTO HARMONIZE/ ARPEGGIATOR) toets ingedrukt tot het hieronder getoonde type selectiescherm in de display verschijnt.
Typenummer Typenaam Omschrijving
006 3WayOpen
007 3WayClos
008 Strings
009 4WayOpen
010 4WayClos
011 Block
012 Big Band
• Zie “Automatisch spelen van Apeggio frasen (Arpeggiator)” voor meer informatie betreffende typenummers groter dan 012 (pagina D-23).
3.
Druk op de R-15 (EXIT) toets.
• Hierdoor wordt het typeselectiescherm verlaten.
Voegt een open harmonie van 2 noten toe, voor een totaal van drie noten.
Voegt een gesloten harmonie van 2 noten toe, voor een totaal van drie noten.
Voegt een harmonie toe die optimaal is voor snaarinstrumenten.
Voegt een open harmonie van 3 noten toe, voor een totaal van vier noten.
Voegt een gesloten harmonie van 3 noten toe, voor een totaal van vier noten.
Voegt een pakket akkoordnoten toe.
Voegt een harmonie toe in big band stijl.
Typenummer Typenaam
2.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen het automatische harmonisatie type dat u wilt gebruiken.
• U kunt één van de typenummers (001 - 012) selecteren die beschreven worden in de tabel hieronder.
Typenummer Typenaam Omschrijving
Voegt een hechte (met twee tot en met vier graden
001 Duet 1
002 Duet 2
003 Country
004 Octave
005 5th
gescheiden) harmonie van één noot toe onder de melodienoot.
Voegt een open (met meer dan 4 tot en met 6 graden gescheiden) harmonie van 1 noot toe onder de melodienoot.
Voegt een harmonie in country-stijl toe.
Voegt de noot toe van de naastliggende lagere octaaf.
Voegt een noot in de vijfde graad toe.
4.
Druk op de R-18 (AUTO HARMONIZE/ ARPEGGIATOR) toets.
• Hierdoor verschijnt een aanwijzerindicator in de display naast A.HAR.
Brandt
5.
Speel de akkoorden en de melodie op het toetsenbord.
• Harmonie zal worden toegevoegd aan uw melodienoten gebaseerd op de akkoorden die u speelt.
6.
Druk nogmaals op de R-18 (AUTO HARMONIZE/ ARPEGGIATOR) toets om de automatische harmonisatie uit te schakelen.
• Hierdoor verdwijnt de aanwijzerindicator naast A.HAR.
D-28
Uitoefenen van effecten op een klank
U kunt een verscheidenheid aan akoestische effecten uitoefenen op de klanken die worden geproduceerd door het Digitale Keyboard. De ingebouwde effecten omvatten een grote verscheidenheid waarbij u toegang krijgt tot een selectie algemene digitale effecten.
• Het Digital Keyboard laat u ook effecten uitoefenen van de T-4 (INST IN) aansluiting en de T-6 (MIC IN) aansluiting.
Configuratie van effecten
Hieronder wordt getoond hoe de effecten van het Digitale Keyboard worden geconfigureerd.
• Items zoals “Reverb Send” die aangegeven worden door het symbool zijn alle mixerinstellingen. Zie “Gebruiken van de mixer” (pagina D-36) voor details.
• Zweving en DSP kunnen niet op hetzelfde moment worden gebruikt.
Zwevingeffectmodus configuratie
De zwevingeffectmodus is geactiveerd terwijl “Chorus” geselecteerd is als de “Chorus/DSP” effectparameter. Zweving en nagalm kunnen gebruikt worden bij de zwevingeffectmodus.
Onderdeel A01-A16, B01-B16
Part Volume/Pan
Toongenerator
Extern ingangssignaal
Mic In
Inst In
• Zie “Selecteren van effect” (pagina D-31) voor informatie aangaande “Chorus/DSP”.
Ruis Poort
Automatische
niveauregeling
Reverb Send
Chorus Send
Volume/Pan
Reverb Send
Chorus Send
Uitgangsvermogen
Master Volume/Pan
Reverb
Chorus
Mono
Stereo
D-29
Uitoefenen van effecten op een klank
DSP effectmodus configuratie
De DSP effectmodus is geactiveerd terwijl “DSP” geselecteerd is als de “Chorus/DSP” effectparameter. DSP en nagalm kunnen gebruikt worden bij de DSP effectmodus.
Onderdeel A01-A16, B01-B16
Toongenerator
Part Volume/Pan
Off
DSP
On
Reverb Send
Reverb
DSP Reverb Send
Uitgangsvermogen
Master Volume/Pan
Mic In
Inst In
Ruis Poort
Extern ingangssignaal
Automatische
niveauregeling
DSP
Volume/Pan
Off
On
Reverb Send
DSP
DSP Volume/Pan
Mono
Stereo
• Nagalm
Dit type effect bootst akoestische ruimten na. Er zijn 10 verschillende nagalmeffecten, inclusief kamer en zaal.
• Zweving
Dit type effect versterkt de diepte van de noten en oefent vibrato uit op de noten. Er zijn vijf verschillende zwevingeffecten.
•DSP
Dit type effect wordt toegevoegd tussen de klankbron en het uitvoersignaal. Er zijn in het totaal 100 verschillende DSP niveau’s, inclusief vervorming en modulatie. U kunt DSP effecten van een computer oversturen of DSP data op het Digitale Keyboard creëren en maximaal 100 DSP gebruikerseffecten opslaan in het Digitale Keyboard geheugen. Zie “Creëren van een gebruikers DSP” (pagina D-33) en “Aansluiting op een computer” (pagina D-145) voor details.
D-30
Uitoefenen van effecten op een klank
C-7C-7
Selecteren van effect
Effecten worden onderverdeeld in verschillende types (nagalm, zweving, DSP) zodat u eerst de procedure hieronder dient te volgen om een effecttype te selecteren.
Toevoegen van nagalm aan klanken
1.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en druk op de C-7 (EFFECT) toets.
R-15R-15
R-16R-16
R-17R-17
R-14R-14
R-13R-13
• Een aanwijzerindicator wordt naast REVERB weergegeven wanneer iets anders dan “oFF” geselecteerd is als het nagalmtype. De aanwijzerindicator wordt niet naast REVERB weergegeven wanneer “oFF” geselecteerd is.
• U kunt d.m.v. Nagalm Zenden afregelen hoe nagalm toegepast wordt op de toon van elk toetsenbord- of automatisch begeleidingsgedeelte. Zie “Gebruiken van de mixer” (pagina D-36) voor details.
Toevoegen van het zwevingeffect aan klanken
• Hierdoor wordt het hieronder getoonde effectinstelscherm weergegeven.
2.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen het nagalmtype dat u wilt gebruiken.
• Zie de afzonderlijke “Appendix” voor gedetailleerde informatie betreffende ondersteunde nagalmtypes.
• Selecteer “oFF” hier om nagalm uit te schakelen.
3.
Druk op de C-7 (EFFECT) toets of op de R-15 (EXIT) toets.
• Hierdoor wordt het effectinstelscherm verlaten.
1.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en druk op de C-7 (EFFECT) toets om het effectinstelscherm te tonen.
D-31
Uitoefenen van effecten op een klank
2.
Indien u wilt, verplaats dan d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de vetgedrukte haakjes (%) naar
de “DSP Uitschakelen” instelling en verander dan d.m.v. de R-14 (–, +) toetsen de instelling naar “on”.
• Zie de onderstaande “Belangrijk!” opmerking hieronder voor nadere informatie aangaande deze instelling.
• Als u de “DSP Disable” instelling inschakelt, sla dan de onderstaande stappen 3 en 4 over.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de vetgedrukte haakjes (%) naar de “Chorus/ DSP” instelling.
4.
Selecteer de R-14 (–, +) toetsen om “Chorus” te selecteren.
• Hierdoor wordt de zwevingeffectmodus ingeschakeld, hetgeen het gebruik van het zwevingeffect activeert.
5.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de vetgedrukte haakjes (%) naar de “Chorus” instelling.
8.
Regel d.m.v. de mixer Zweving Zenden van het onderdeel waarop u zweving wilt uitoefenen.
• U kunt d.m.v. “Cho.Send” (Onderdeel Zweving Zenden, pagina D-43) afregelen hoe zweving toegepast wordt op de toon van elk toetsenbord- of automatisch begeleidingsonderdeel. De oorspronkelijke defaultinstelling is 0 voor Zweving Zenden van alle gedeelten. Verander de instellingen dus voor een Zweving Zend waarde groter dan 0 voor alle gedeelten waarop u het zwevingeffect wilt uitoefenen. Zie “Gebruiken van de mixer” (pagina D-36) voor details.
• Door een toon te selecteren d.m.v. DSP verandert de “Chorus/DSP” instelling automatisch naar de “DSP” (DSP effectmodus), zodat het zwevingeffect niet beschikbaar is. Wilt u toch dat het zwevingeffect altijd beschikbaar is, verander dan de “DSP Disable” instelling naar “on”. Hierdoor zal de zwevingeffectmodus ingeschakeld blijven bij het Digitale Keyboard.
• Er wordt een aanwijzerindicator getoond naast CHORUS wanneer “Chorus” geselecteerd is voor de “Chorus/DSP” instelling. De aanwijzerindicator wordt niet naast CHORUS weergegeven wanneer “oFF” geselecteerd is als het zwevingtype of wanneer “DSP” geselecteerd is als de “Chorus/DSP” instelling.
• Door “Chorus” voor de “Chorus/DSP” instelling te selecteren wordt de “DSP Line” (Deel DSP Lijn pagina D-43) instelling voor alle gedeelten veranderd naar “oFF”.
6.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen het zwevingtype dat u wilt gebruiken.
• Zie de afzonderlijke “Appendix” voor gedetailleerde informatie betreffende ondersteunde zwevingtypes.
7.
Druk op de C-7 (EFFECT) toets of op de R-15 (EXIT) toets.
• Hierdoor wordt het effectinstelscherm verlaten.
Gebruiken van een DSP
1.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en druk op de C-7 (EFFECT) toets om het effectinstelscherm te tonen.
• Controleer dat de “DSP Disable” instelling ingesteld staat op “oFF”. Mocht deze op “on” (aan) staan, verander deze dan naar “oFF”.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de vetgedrukte haakjes (%) naar “Chorus/DSP”.
3.
Selecteer de R-14 (–, +) toetsen om “DSP” te selecteren.
• Hierdoor wordt de DSP effectmodus ingeschakeld, hetgeen het gebruik van het DSP effect activeert.
D-32
4.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de vetgedrukte haakjes (%) naar de “DSP” instelling.
• Hierdoor verschijnt het nummer en de naam van het op dat moment geselecteerde DSP type in de vetgedrukte haakjes (%) in de display.
5.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen het DSP type dat u wilt gebruiken.
• DSP types met de voorafgaande nummers 001 - 100 (en “ton”) zijn voorkeuze DSP’s. Zie “Voorkeuze DSP Lijst” (pagina D-155) voor informatie aangaande DSP nummers en namen.
• DSP types met voorafgaande nummers 101 - 200 zijn gebruikers DSP’s. Zie “Creëren van een gebruikers DSP” (pagina D-33) voor details.
Uitoefenen van effecten op een klank
Creëren van een gebruikers DSP
U kunt een gebruikers DSP creëren door één van de ingebouwde voorkeuze DSP’s te bewerken.
Gebruikers DSP nummers
DSP gebieden genummerd 101 - 200 zijn voor het opslaan van gebruikers DSP’s. U kunt maximaal 100 gebruikers DSP’s op elk moment opgeslagen hebben in het geheugen. Gebruik om een opgeslagen gebruikers DSP op te roepen dezelfde procedure die u gebruikt om een voorkeuze DSP op te roepen. Voor meer informatie zie “Gebruiken van een DSP” (pagina D-32).
Creëren en opslaan van een gebruikers DSP
1.
Verwijs naar de “DSP typelijst” (pagina D-156) en selecteer het DSP type dat u wilt bewerken om uw gebruikers DSP te creëren.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets om de 0 naar “DSP Edit” te verplaatsen.
6.
Druk op de C-7 (EFFECT) toets of op de R-15 (EXIT) toets.
• Hierdoor wordt het effectinstelscherm verlaten.
• Er wordt een aanwijzerindicator getoond naast DSP wanneer “DSP” geselecteerd is voor de “Chorus/DSP” instelling.
• De maximale polyfonie wordt maximaal met twee noten gereduceerd wanneer op het toetsenbord gespeeld wordt terwijl een DSP in gebruik is.
• U kunt ook afregelen hoe een DSP uitgeoefend wordt (DSP uitgang geactiveerd/gedeactiveerd, DSP uitgang volume, DSP uitgang pan, etc.). Zie “Gebruiken van de mixer” voor nadere details (pagina D-36).
3.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor wordt pagina één van het DSP editorscherm getoond. Selecteer het DSP type d.m.v. dit scherm.
Totaal aantal pagina’s
Momenteel getoonde pagina
DSP type DSP nummer
• U kunt d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen tussen pagina’s scrollen.
4.
Selecteer een DSP type d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
D-33
Uitoefenen van effecten op een klank
5.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen 0 naar de parameter die u wilt veranderen.
• Zie “DSP parameterinstellingen” (pagina D-35) informatie details aangaande de bediening en het instelbereik van elke parameter.
6.
Selecteer de instelwaarde d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
• Door de R-14 (–, +) toetsen tegelijkertijd in te drukken wordt de parameter teruggezet op de oorspronkelijke default instelling.
• Door de DSP parameter te veranderen terwijl een noot ingevoerd wordt via het Digitale Keyboard kan er toe leiden dat ruis wordt gegenereerd. Echter dit duidt niet op een defect.
7.
Herhaal de stappen 5 en 6 zoals vereist om andere parameters te configureren.
8.
Druk op de R-15 (EXIT) toets.
• Hierdoor wordt het hieronder getoonde bevestigingsscherm weergegeven.
10.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen het bestemming gebruikers DSP nummer dat u wilt gebruiken.
11.
Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de cursor naar de naamletterpositie die u wilt veranderen en selecteer dan d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen het gewenste karakter.
• Zie “Ondersteunde invoerkarakters” (pagina D-160) voor informatie aangaande de karakters die u kunt invoeren voor de naam.
• Druk tegelijkertijd op beide R-14 (–, +) toetsen om een spatie in te voeren.
12.
Druk nadat alles naar wens is op de R-16 (ENTER) toets.
• Er verschijnt een boodschap (Replace?) in de display om te bevestigen of u de bestaande data wilt vervangen door de nieuwe data. Druk de R-14 (YES) toets om de bestaande data te vervangen door nieuwe data.
• De boodschap “Please Wait” blijft op de display terwijl de data-opslagbewerking wordt uitgevoerd. Voer geen bediening uit terwijl deze melding wordt weergegeven. Data van het Digitale Keyboard kan gewist of onbruikbaar worden wanneer het Digitale Keyboard uitgeschakeld of de geheugenkaart verwijderd wordt. Het kan ook voorkomen dat het Digitale Keyboard niet ingeschakeld kan worden als op de L-1 (POWER) toets wordt gedrukt. Mocht dit gebeuren, verwijs dan naar “Oplossen van moeilijkheden” (pagina D-150).
Druk op de R-14 (NO) toets om het bewerken te annuleren zonder de bewerkte resultaten op te slaan.
9.
Druk op de R-14 (YES) toets.
• Hierdoor wordt een scherm getoond voor het specificeren van het bestemming gebruikers DSP nummer en de DSP naam.
Bestemming gebruiker DSP nummer
DSP Naam
D-34
Uitoefenen van effecten op een klank
DSP parameterinstellingen
De onderstaande tabel toont de parameters die geconfigureerd kunnen worden op het DSP bewerkingsscherm. De instellingen gemarkeerd met een asterisk (*) in de “Instelbereik” kolom zijn de oorspronkelijke defaults.
Parameternaam Omschrijving Instelbereik
Parameters 1 - 8 Het aantal parameters en instellingen dat beschikbaar is voor elke
parameter hangt af van het DSP type. Zie “DSP Parameterlijst” (pagina D-157) voor details.
DSP RevSend (DSP Nagalm Zenden)
Mod Button Assign
*1
(Modulatietoets Toewijzen)
Mod Button On Value
*1
(Modulatietoets Aan Waarde)
Mod Button Off Value
*1
(Modulatietoets Uit Waarde)
Rot Button Assign
*4
(Rotatietoets Toewijzen)
Rot Button On Value
*4
(Rotatietoets Aan Waarde)
Rot Button Off Value
*4
(Rotatietoets Uit Waarde)
Specificeert hoeveel van het geluid na DSP naar nagalm moet wordt verzonden.
Specificeert de functie die toegewezen wordt aan de S-2 (MODULATION) toets wanneer “DSP” geselecteerd wordt voor de “Mod Setting” toonparameter (pagina D-49). Het specificeren van een waarde tussen 1 en 8 wijst de corresponderende DSP parameter (1 - 8) toe. Er wordt niets aan deze toets toegewezen wanneer “oFF” wordt geselecteerd voor deze parameter.
Specificeert hoe de functie die op het moment toegewezen is aan de S-2 (MODULATION) toets werkt terwijl de toets ingedrukt wordt.
Specificeert hoe de functie die op het moment toegewezen is aan de S-2 (MODULATION) toets werkt terwijl de toets losgelaten wordt.
Specifeert de functie die toegewezen wordt aan de D-1 (ROTARY SLOW/FAST) toets. Het specificeren van een waarde tussen 1 en 8 wijst de corresponderende DSP parameter (1 - 8) toe. Er wordt niets aan deze toets toegewezen wanneer “oFF” wordt geselecteerd voor deze parameter.
Specificeert hoe de functie die op het moment toegewezen is aan de D-1 (ROTARY SLOW/FAST) toets werkt terwijl de toets brandt.
Specificeert hoe de functie die op het moment toegewezen is aan de D-1 (ROTARY SLOW/FAST) toets werkt terwijl de toets niet brandt.
0 - 40
oFF
*3
*3
oFF
*5
*5
*
*
, 1 - 8
*
, 1 - 8
- 127
*2
*2
*1 Inbegrepen in de “Mod Button” groep. Om de instelling van deze parameters te veranderen, verplaats de 0 naar “Mod Button”
en druk vervolgens op de R-16 (ENTER) toets. Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen 0 naar de parameter waarvan u de instelling wilt veranderen.
*2 Het instelbereik hangt af van het geselecteerde DSP type. *3 Hangt af van het geselecteerde DSP type en de “Mod Button Assign” instelling. *4 Inbegrepen in de “Rot Button” groep. Om de instelling van deze parameters te veranderen, verplaats de 0 naar “Rot Button”
en druk vervolgens op de R-16 (ENTER) toets. Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen 0 naar de parameter waarvan u de instelling wilt veranderen.
*5 Hangt af van het geselecteerde DSP type en de “Rot Button Assign” instelling.
D-35
Gebruiken van de mixer
D-2D-2
D-3D-3
D-1D-1 D-4 - D-12D-4 - D-12
Mixer overzicht
De klankbron van dit Digitale Keyboard is in staat om maximaal 32 afzonderlijke gedeelten tegelijkertijd weer te geven. Elk gedeelte kan afzonderlijk afgeregeld worden en elk gedeelte kan geconfigureerd worden om een ander muziekinstrument weer te geven. Verschillende tonen kunnen toegewezen worden aan elk onderdeel d.m.v. lagen en splitsingen om meerdere tonen tegelijkertijd weer te geven en om meerdere instrumenten weer te geven met de automatische begeleiding. De mixer kan worden gebruikt om dergelijke tonen toe te wijzen en om andere instellingen voor elk onderdeel te configureren en om globale effectinstellingen te configureren die op alle onderdelen worden uitgeoefend. De mixer geeft u de middelen om fijnafstellingen te maken bij een grote hoeveelheid instellingen van het aanmaken van noten tot het uitvoeren van die noten.
Hoe gedeelten georganiseerd zijn
Dit Digitale Keyboard heeft in het totaal 32 gedeelten: A01 ­A16 en B01 - B16. Elk gedeelte heeft een specifiek doeleinde. Gebruik de onderstaande tabel ter referentie om het doel van elk gedeelte te bepalen bij het gebruiken van de mixer om de instellingen te configureren van elk gedeelte.
Dit
gedeelte:
A01
A02
A03
A04
A05 UPPER 1 onderdeel
A06 UPPER 2 onderdeel
A07 LOWER onderdeel
Wordt gebruikt voor dit: Voor meer informatie:
Spelen met de hand op het UPPER 1 onderdeel
Spelen met de hand op het UPPER 2 onderdeel
Spelen met de hand op het LOWER onderdeel
Automatische harmonisatietoon
*3
“Lagen en splitsingen aanbrengen in tonen” (pagina D-15)
“Gebruiken van automatische harmonisatie” (pagina D-28)
*1
“Gebruiken van de melodiesequencer”
*2
(pagina D-68)
C-7C-7
R-16R-16R-15R-15R-13R-13
C-17C-17
R-17R-17R-14R-14
Dit
gedeelte:
A08 Metronoomklank
A09
A10
A11
A12 - A16
B01 - B16
Wordt gebruikt voor dit: Voor meer informatie:
“Gebruiken van de metronoom” (pagina D-19)
Percussiedeel van de automatische begeleiding
Drumdeel van de automatische begeleiding
Basdeel van de automatische begeleiding
Automatisch akkoord 1 deel
- akkoord 5 deel
Melodiesequencerspoor B01 - B16, spoor 1 - 16 tijdens weergave van een MIDI bestand van een geheugenkaart CH1 - CH16 tijdens MIDI ontvangst
“Gebruiken van automatische begeleiding” (pagina D-24)
“Gebruiken van de melodiesequencer” (pagina D-68), “Weergeven van een muziekbestand van een geheugenkaart” (pagina D-142), “Aansluiting op een computer” (pagina D-145)
*1 UPPER 1 onderdeel opgenomen op het
melodiesequencer systeemspoor.
*2 UPPER 2 onderdeel opgenomen op het
melodiesequencer systeemspoor.
*3 LOWER onderdeel opgenomen op het melodiesequencer
systeemspoor.
D-36
Gebruiken van de mixer
Mixerbewerking
Veranderen van de mixerparameters
1.
Druk op de C-7 (MIXER) toets.
• Hierdoor verschijnt het mixerscherm.
Momenteel geselecteerde instelling (MASTER, DSP, MIC/INST, of A01 - A16/B01 - B16)
Parameter/Instelwaarde
(wanneer de momenteel geselecteerde instelling A01 - A16/B01 - B16 is)
2.
Selecteer d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de mixerparameter te selecteren die u wilt veranderen.
• U kunt master (MASTER) selecteren, effect (DSP), microfooningangssignaal (MIC/INST), of een deel (A01
- A16, B01 - B16). De op dat moment geselecteerde instelling wordt getoond in regel twee van de display.
• Terwijl een deel geselecteerd is, kunt u heen en weer schakelen tussen GroepA en GroepB door tegelijkertijd op beide R-17 (u, i) toetsen te drukken.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de vetgedrukte haakjes (%) naar de te veranderen parameter.
• De parameters die geconfigureerd worden hangen af van de op dat moment geselecteerde instelling. Zie de hoofdstukken in de onderstaande tabel voor nadere details.
Wanneer deze instelling
geselecteerd is:
MASTER MASTER Parameters
MIC/INST MIC/INST Parameters
DSP DSP Parameters (pagina D-41)
A01 - A16/B01 - B16 Deelparameters (pagina D-43)
Momenteel geselecteerde instelling van het gedeelte
Kunnen deze parameters
worden geconfigureerd:
(pagina D-41)
(pagina D-42)
• Wanneer u de vetgedrukte haakjes (%) naar één van
de instelwaarden van een deelparameter verplaatst, worden alle deelparameterwaarden van de bank (A of B) waartoe het deel behoort, aangegeven door zwarte niveaumeters.
4.
Selecteer de instelwaarde d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
• Door de R-14 (–, +) toetsen tegelijkertijd in te drukken
wordt de parameter teruggezet op de oorspronkelijke default instelling.
• U kunt de instellingen van de parameters ook
veranderen d.m.v. de D-1 (PART/COMMON), D-2 (GROUP A/B) en D-3 (1-8/9-16) toetsen en schuifregelaars D-4 (1/9/EXT) - D-12 (MASTER). Zie “Veranderen van parameterinstellingen d.m.v. de schuifregelaars” (pagina D-38) voor nadere informatie.
• Terwijl de “Part” (deel aan/uit) instelling van een deelparameter geconfigureerd wordt, wordt bij tegelijkertijd indrukken van beide R-14 (–, +) toetsen de instelling veranderd naar “Sol” (Solo). Zie “Deelparameters” (pagina D-43) voor details.
5.
Herhaal de stappen 2 - 4 zoals vereist om andere parameters te configureren.
6.
Druk om de mixer te verlaten op de C-7 (MIXER) toets of op de R-15 (EXIT) toets.
• Hierdoor wordt het mixerscherm verlaten.
• Terwijl hoofd (MASTER), effect (DSP) of microfooningangssignaal (MIC/INST) geselecteerd is in stap 2 voor instelling hierboven, kunt u ook normaal toetsenbordspel (spelen d.m.v. laag, splitsing, en automatische begeleiding).
• Terwijl een afzonderlijk deel (A01 - A16, B01 - B16) wordt geselecteerd in stap 2 voor instelling hierboven, wordt bij het aanslaan van een klaviertoets alleen noten weergegeven van het geselecteerde deel. Alle andere types van prestatiebewerkingen (laag, splitsing, automatische begeleiding, etc.) zijn gedeactiveerd.
D-37
Gebruiken van de mixer
Veranderen van parameterinstellingen d.m.v. de schuifregelaars
Terwijl het mixerscherm getoond wordt, verander d.m.v. schuifregelaars D-4 (1/9/EXT) - D-12 (MASTER) de getoonde parameterinstellingen. De D-1 (PART/COMMON), D-2 (GROUP A/B) en D-3 (1-8/9-16) toetsen worden gebruikt om de onderdelen te specificeren die corresponderen aan de schuifregelaars D-4 (1/9/EXT) - D-11 (8/16).
D-1 D-2 D-3 D-4 D-5 D-6 D-7 D-8 D-9 D-10 D-11 D-12
Het onderstaande beschrijft de bediening van deze toetsen en schuifregelaars terwjl het mixerscherm wordt getoond.
D-1 (PART/COMMON) toets:
Telkens bij indrukken wordt op het mixerscherm heen en weer gegaan tussen de hoofdparameterinstellingen (MASTER) en de instellingen van een van de ondereelparameters (A01 - A16, B01 - B16).
D-2 (GROUP A/B) toets:
Telkens bij indrukken wordt het onderdeel parameterinstelscherm heen en weer geschakeld tussen een van de onderdelen in groep L (A01 - A16) en een van de onderdelen in groep M (B01 - B16).
D-3 (1-8/9-16) toets:
Telkens bij indrukken gaan de onderdelen die corresponderen aan parameterbewerkingen d.m.v. schuifregelaars D-4 (1/9/EXT)
- D-11 (8/16) heen en weer tussen A01 - A08 (of B01 - B08) en A09 - A16 (of B09 - B16).
D-38
Gebruiken van de mixer
Schuifregelaars D-4 (1/9/EXT) - D-11 (8/16):
Sta de configuratie toe van de volgende parameterinstellingen in overeenstemming met de momenteel getoonde mixerinstellingen.
Wanneer dit instelscherm wordt getoond:
MASTER Parameters (pagina D-41), MIC/INST Parameters (pagina D-42), DSP Parameters (pagina D-41)
Deelparameters (pagina D-43)
* Bij het bedienen van een schuifregelaar waarvan de
instelling niet correspondeert aan iets op het op dat moment getoonde instelscherm wordt automatisch overgeschakeld naar het instelscherm dat correspondeert aan de schuifregelaar. Als u bijvoorbeeld de schuifregelaar D-4 (1/9/EXT) bedient terwijl het hoofdparameter instelscherm getoond wordt, schakelt de display automatisch over naar het MIC/INST parameterinstelscherm.
Kunnen deze parameters worden geconfigureerd:
Schuifregelaar D-4 (1/9/EXT): MIC/INST parameters* Schuifregelaar D-5 (2/10/DSP): DSP parameters* Schuifregelaars D-6 (3/11) - D-11 (8/16): Parameters van onderdeel dat toegewezen is aan elke schuifregelaar*
Schuifregelaars D-4 (1/9/EXT) ­D-11 (8/16): Parameters van onderdeel dat toegewezen is aan elke schuifregelaar*
3.
Stel d.m.v. schuifregelaars D-4 (1/9/EXT) - D-11 (8/16) het volume van elk onderdeel (A01 - A08).
• Terwijl u een schuifregelaar beweegt om een gedeeltevolume te veranderen, wordt de instelling met een waarde aangegeven binnenin de vetgedrukte haakjes (%) en op de niveaumeter.
4.
Druk om de volumes van de gedeelten A09 ­A16 in te stellen, op de D-3 (1-8/9-16) toets.
5.
Stel d.m.v. schuifregelaars D-4 (1/9/EXT) - D-11 (8/16) het volume van elk onderdeel (A09 - A16).
Schuifregelaar D-12 (MASTER):
Verandert de hoofdparameterinstelling. Door deze schuifregelaar te bedienen terwijl een scherm anders dan het hoofdparameter instelscherm wordt getoond, wordt automatisch overgeschakeld naar het hoofdparameter instelscherm.
Voorbeeld van een instelbewerking: Instellen van het volume van de ondersdelen A01 - A16
1.
Selecteer d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen een van de onderdelen (A01 - A08) terwijl het mixerinstelscherm getoond wordt.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0 naar “Volume”.
• Hierdoor wordt het mogelijk de instelling van het gedeelte volume te wijzigen.
D-39
Gebruiken van de mixer
Om alle mixerparameters terug te stellen Veranderen van de informatie weergegeven
door de niveaumeter tijdens het configureren van de deelparameterinstellingen
• Zie “Parameterlijst” (pagina D-162) voor nadere details betreffende hoe de oorspronkelijke defaultinstellingen geconfigureerd zijn wanneer u de volgende procedure uitvoert.
1.
Houd terwijl het mixerscherm weergegeven wordt de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt terwijl u op de C-17 (MENU) toets drukt.
• Hierdoor wordt het mixer menuscherm getoond met 0
naast “Initialize”.
2.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
1.
Houd terwijl het mixerscherm weergegeven wordt de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt terwijl u op de C-17 (MENU) toets drukt.
• Hierdoor wordt het mixermenu getoond.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets de 0 naar “Display” en druk daarna op de R-16 (ENTER) toets.
3.
Verander de instelling d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
Selecteren van het tonen van
deze informatie:
Deelparameter instelwaarden Param
Volumeniveau Meter
4.
Druk op de R-15 (EXIT) toets om het menu te verlaten nadat de instelling naar wens is.
Selecteer deze
instelling:
3.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die verschijnt op de R-14 (YES) toets om alle mixerparameters terug te stellen of op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
D-40
Gebruiken van de mixer
Mixerparameter instellingen
De onderstaande tabel toont dat de parameters die op het mixerscherm geconfigureerd worden. De instellingen gemarkeerd met een asterisk (*) in de “Instelbereik” kolom zijn de oorspronkelijke defaults.
MASTER Parameters
MASTER parameters omvatten de items voor het bijstellen van het volumeniveau, panpositie en andere instellingen die op alle delen worden uitgeoefend.
Parameternaam Omschrijving Instelbereik
Volume (Hoofdvolume)
Specificeert het maximum volumeniveau van het uitgangssignaal van het Digitale Keyboard. Het hier ingestelde niveau is het maximum niveau dat ingesteld kan worden met de L-2 (VOLUME) regelaar.
Pan (Hoofd Pan)
Specifieert de stereo panpositie van alle geluidsweergave van het Digitale Keyboard. 0 geeft midden weer, terwijl een kleinere waarde naar links verschuift en een grotere waarde naar rechts.
DSP Parameters
DSP parameters omvatten DSP-gerelateerde instellingen die globaal op alle delen worden uitgeoefend.
0 tot 127
–64 tot 0
*
*
tot +63
• De DSP parameterinsteling kan niet worden veranderd terwijl “on” geselecteerd is voor de “DSP Disable” effectinstelling. Zie “Toevoegen van het zwevingeffect aan klanken” (pagina D-31) voor informatie aangaande “DSP Disable”. Verander de “DSP Disable” instelling naar “oFF” als u de DSP parameterinstellingen wilt veranderen.
Parameternaam Omschrijving Instelbereik
*
Chorus
Cho/DSP (Zweving/DSP)
Specificeert of de klankbron van het Digitale Keyboard via zweving of DSP dient te gaan.
* 1
Dit instelitem is verbonden met het “Chorus/DSP”*2 item op
, DSP
het effectinstelscherm. De onderstaande instelling kan niet worden geconfigureerd wanneer deze parameter “Chorus” is.
Part (DSP uitgangssignaal
Specifieert of een noot dient te worden afgegeven (on) of niet (oFF) nadat het door de DSP passeert.
oFF, on
*
activeren)
Volume
Specifieert het post-DSP volumeniveau.
*1
0 tot 127
*
(DSP uitgangsvolume)
Pan (DSP uitgangssignaal pan)
Specifieert de post-DSP zenden stereo pan positie. 0 geeft midden weer, terwijl een kleinere waarde naar links verschuift en een grotere waarde naar
–64 tot 0
*
rechts.
Rev.Send
Specifieert hoeveel nagalm uitgoefend wordt op de post-DSP zendnoot. 0 tot 40
*
tot 127 (DSP Uitgangs Nagalm Zenden)
*1 Zie het blokdiagram onder “Configuratie van effecten” (pagina D-29). *2 Zie “Toevoegen van het zwevingeffect aan klanken” (pagina D-31) en “Gebruiken van een DSP” (pagina D-32).
tot +63
D-41
Gebruiken van de mixer
MIC/INST Parameters
MIC/INST parameters bevatten instellingen die gerelateerd zijn aan de T-4 (INST IN) en T-6 (MIC IN) aansluitingen.
Parameternaam Omschrijving Instelbereik
Part (Mic/Inst Activeren)
Volume (Mic/Inst Volume)
*1
Pan (Mic/Inst Pan)
DSP Line (Mic/Inst DSP Lijn)
Rev.Send (Mic/Inst Nagalm Zenden)
Cho.Send (Mic/Inst Zweving Zenden)
N.Thresh (Mic/Inst Noise Gate Threshold)
*1
N.Release (Mic/Inst Noise Gate Release)
*1
Auto Level (Mic/Inst Automatische niveauregeling)
*1
Specificeert of het geluidsingangssignaal dient te worden afgegeven (on) of niet
oFF, on
(oFF).
Specificeert het volumeniveau van alle geluidsingangssignalen. 0 tot 80* tot 127
Specificeert de stereo panpositie van het geluidsingangssignaal. 0 geeft midden
–64 tot 0 weer, terwijl een kleinere waarde naar links verschuift en een grotere waarde naar rechts.
Specificeert of DSP uitgeoefend dient te worden op het geluidsingangssignaal. oFF
Specificeert hoeveel nagalm uitgeoefend wordt op het geluidsingangssignaal. 0 tot 40
Specificeert hoeveel zwevingeffect uitgeoefend wordt op het
*
0
tot 127
geluidsingangssignaal.
Elimineert ingangssignalen van een laag volume, hetgeen ruis verlaagt. Laat
0 tot 20 een signaal door als het boven de ingestelde drempelwaarde is (poort open). Laat een signaal niet door als het onder de drempelwaarde is (poort gesloten)
Specificeert de hoeveelheid tijd voor de poort om van de open stand naar de
0 tot 64 geheel gesloten stand te gaan wanneer een geluidssignaal onder de drempelwaarde komt die gesepcificeerd wordt door “N.Thresh”. Instelling 0 elimineert het geluid abrupt terwijl een hogere waarde de poort langzamer doet sluiten.
Regelt automatisch het ingangssignaalniveau. Het selecteren van “oFF”
oFF deactiveert deze functie, terwijl een hogere waarde een grotere maat van controle toepast.
*
, on
*
, 1 - 3
*
*
tot +63
*
tot 127
*
tot 127
*
tot 127
*1 Zie het blokdiagram onder “Configuratie van effecten” (pagina D-29).
D-42
Gebruiken van de mixer
Deelparameters
Deelparameters omvatten instelitems die bijgesteld kunnen worden voor de delen A01 - A16 en B01 - B16.
Parameternaam Omschrijving Instelbereik
TONE (Gedeeltetoon)
Part (Onderdeel aan/uit)
Volume (Deelvolume)
Pan (Gedeeltepan)
CoarseTune (Gedeelte grofstemmen)
FineTune (Gedeelte fijnstemmen)
BendRange (Deel toonhoogtebereik)
DSP Line (Deel DSP Lijn)
Rev.Send (Gedeeltenagalm Zenden)
Cho.Send (Gedeeltezweving Zenden)
Scale (Gedeeltetoonschaal Geactiveerd)
Specificeert een toon voor elk deel. Bij het configureren van deze parameter kunt u d.m.v. de toetsen R-1 ([A] PIANO) - R-12 ([L] DRAWBAR ORGAN) een toongroep selecteren.
Specificeert of de noten van een bepaalde deel dienen te worden afgegeven (on) of niet (oFF). Wanneer een deel ingeschakeld is, wordt het deelnummer weergegeven aan de onderkant van de niveaumeter. Deelnummers worden niet weergegeven voor de delen die uitgeschakeld zijn. Wanneer een MIDI bestand of melodiesequencermelodie weergegeven wordt, zal een “Sol” (Solo) optie gespecificeert worden om enkel een specifiek deel weer te geven. Druk tegelijkertijd op beide R-14 (–, +) toetsen om over te schakelen naar “Sol”.
Specificeert het volumeniveau van elk onderdeel. 0 tot 127
Specificeert de stereo panpositie van elk onderdeel. 0 geeft midden weer, terwijl een kleinere waarde naar links verschuift en een grotere waarde naar rechts.
Specificeert de toonhoogte van de noten van elk deel in stappen van een halve toon. –24 tot 0
Specificeert de toonhoogte van de noten van elk deel in stappen van een cent. –99 tot 0
Specificeert het toonhoogtebereik van elk onderdeel. 0 tot 2
Specificeert of DSP uitgeoefend dient te worden op het deel. Veranderen van deze instelling van “oFF” naar “on” schakelt de “Chorus/DSP” instelling (pagina D-41) automatisch naar “DSP”.
Specificeert hoeveel nagalm uitgeoefend wordt op elk gedeelte. Er wordt in het geheel geen nagalm uitgeoefend wanneer deze instelling 0 is, terwijl de maximum nagalm wordt uitgeoefend wanneer de instelling 127 is.
Specificeert hoeveel zweving uitgeoefend wordt op elk gedeelte. Er wordt in het geheel geen zweving uitgeoefend wanneer deze instelling 0 is, terwijl de maximum zweving wordt uitgeoefend wanneer de instelling 127 is.
Specificeert of toonschaalinstellingen (pagina D-21) uitgeoefend dienen te worden (on) of niet (oFF). Gelijk temperament wordt uitgeoefend op onderdelen wanneer deze instelling “oFF” is.
A:001 - L:100
oFF, on
–64 tot 0* tot +63
*
oFF
, on
0 tot 40
*
0
tot 127
oFF, on
*
*
*
*
*
tot 24
*
tot 127
*
tot +24
tot +99
D-43
Gebruiken van de Toon Editor
U kunt een gebruikerstoon creëren door één van de ingebouwde voorkeuzetonen te bewerken.
• Dit hoofdstuk bespreekt het bewerken van de voorkeuzetoongroepen A - J.
• Zie “Bewerken van trekorgeltonen” (pagina D-52) voor informatie aangaande het bewerken van groep L (trekorgel) tonen.
C-8C-8
R-15R-15 R-11R-11
R-16R-16
R-14R-14
C-17C-17
Tooncreatie overzicht
De voorkeuzetonen in dit Digitale Keyboard omvatten een aantal parameters. Om een gebruikerstoon te creëren dient u eerst een voorkeuzetoon (A:001 - J:128) op te roepen en de parameters vervolgens te wijzigen om deze in uw originele toon te veranderen. Merk op dat de drumsetklanken (J:129 - J:146) niet gebruikt kunnen worden als basis van een gebruikerstoon. De hier afgebeelde illustratie toont de parameters die de voorkeuzetonen vormen en wat elke parameter doet. Zoals in de afbeelding kan worden gezien, zijn parameters verdeeld over vier groepen, die hieronder elk in detail worden beschreven.
R-17R-17
R-13R-13
Toonkarakteristiek Golfvorm
• Tooninstelling
Volumekarakteristiek Parameters
• Aanslagtijd
• Loslaattijd
• Afkapfrequentie
Toonhoogteparameters
• Vibratotype
• Vibratodiepte
• Vibratosnelheid
• Vibratovertraging
• Octaafverschuiving
Toonkarakteristiek instelparameters
• Volume
• Aanslaggevoelig
• Nagalm zenden
• Zweving zenden
• DSP Lijn
• DSP Type
• DSP Parameters
Uitgangs­vermogen
D-44
Gebruiken van de Toon Editor
(1) Toonkarakteristiek Golfvorm
• Tooninstelling
Specificeert welke van de voorkeuzetonen gebruikt dient te worden als de originele toon.
(2) Volumekarakteristiek Parameters
Deze parameters regelen hoe de toon verandert tegen de tijd, vanaf het moment dat de klaviertoets aangeslagen wordt totdat de toon wegsterft. U kunt veranderingen specificeren in volume- en geluidskarakteristieken.
• Aanslagtijd
Dit is de snelheid of de tijd die nodig is voor de toon om het hoogste volumeniveau te bereiken. U kunt een hoge snelheid specificeren waar de toon de toon het hoogste volumeniveau inmiddellijk bereikt of een lage snelheid waar het niveau langzamer hoger wordt of iets er tussen in.
• Loslaattijd
Dit is de snelheid of de tijd die nodig is voor het toonvolume om tot nul te dalen nadat een klaviertoets losgelaten wordt. U kunt het loslaten specificeren binnen een bereik van plotseling dalen tot nul en van langzaam stijgen tot nul.
Noot eindigt
Kromme
(3) Toonhoogteparameters
• Vibratotype, Vibratovertraging, Vibratosnelheid, Vibratodiepte
Deze parameters regelen het vibrato effect af, hetgeen periodieke veranderingen veroorzaakt in de toon.
• Octaafverschuiving
Deze parameter regelt de octaaf van alle tonen.
(4) Toonkarakteristiek instelparameters
•Volume
Deze parameter regelt het algehele volume van de toon.
• Aanslaggevoelig
Deze parameter regelt veranderingen in het volume en de klankkleur in overeenstemming in overeenkomst met de relatieve hoeveelheid druk die uitgeoefend wordt op de klaviertoetsen. U kunt meer volume specificeren voor een grotere druk en minder volume of een lichtere druk of u kunt hetzelde volume specificeren ongeacht hoeveel druk uitgeoefend wordt op de klaviertoetsen.
• Nagalm Zenden, Zweving Zenden, DSP Lijn, DSP Type, DSP Parameters
Deze parameters regelen de effecten die uitgeoefend worden op de tonen.
Tijd
AR
Toets aangeslagen Toets losgelaten
A : Aanslagtijd R : Loslaattijd
• Afkapfrequentie
De afkapfrequentie is een parameter voor het afregelen van de klankkleur door de frequentie af te kappen die hoger is dan een gespecificeerde frequentie. Een kleinere afkapfrequentie een helderder (hardere) klankkleur produceert terwijl een lagere frequentie een donkerder (zachtere) klankkleur produceert.
Niveau
Frequentie
Afkapfrequentie
D-45
Gebruiken van de Toon Editor
Creëren van een gebruikerstoon
Gebruikerstoonnummers
De toongebieden K:001 - K:100 zijn voor het opslaan van gebruikerstonen. U kunt maximaal 100 gebruikerstonen op elk moment opgeslagen hebben in het geheugen. U kunt een opgeslagen gebruikerstoon oproepen door te drukken op de R-11 ([K] USER TONES) toets. Zie “Selecteren van een toon” (pagina D-14).
Creëren en opslaan van een gebruikerstoon
1.
Selecteer de toon die u wilt bewerken om uw eigen gebruikerstoon te creëren.
• Selecteer de toon die u wilt bewerken van de groepen A - J (voorkeuzetonen) of groep K (gebruikerstonen).
• De parameters die u kunt bewerken voor groep L (trekorgel) tonen zijn anders dan die u kunt bewerken voor groep A - K tonen. Voor meer informatie zie “Bewerken van trekorgeltonen” (pagina D-52).
2.
Druk op de C-8 (TONE EDITOR) toets.
4.
Selecteer de instelwaarde d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
• Door de R-14 (–, +) toetsen tegelijkertijd in te drukken
wordt de parameter teruggezet op de oorspronkelijke default instelling.
5.
Herhaal de stappen 3 en 4 zoals vereist om andere parameters te configureren.
6.
Houd om een ritme op te slaan na het te hebben bewerkt de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt terwijl u op de C-17 (MENU) toets drukt.
• Hierdoor wordt het toonbewerkingsmenu getoond.
7.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor wordt een scherm getoond voor het specificeren van het bestemming gebruikerstoonnummer en de toonnaam.
Bestemming gebruikertoonnummer
• Hierdoor wordt het toonbewerkingsscherm getoond.
Totaal aantal pagina’s
Momenteel getoonde pagina
Parameternaam Huidige instelling
(Omsloten door vetgedrukte haakjes %).
• U kunt d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen tussen pagina’s
scrollen.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen 0 naar
Op dat geselecteerde parameter
de parameter die u wilt veranderen.
• Zie “Toonparameterinstellingen” (pagina D-48) informatie details aangaande de bediening en het instelbereik van elke parameter.
Toonnaam
8.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen het bestemming gebruikers toonnummer dat u wilt gebruiken.
9.
Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de cursor naar de naamletterpositie die u wilt veranderen en selecteer dan d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen het gewenste karakter.
• Zie “Ondersteunde invoerkarakters” (pagina D-160) voor informatie aangaande de karakters die u kunt invoeren voor de naam.
• Druk tegelijkertijd op beide R-14 (–, +) toetsen om een spatie in te voeren.
10.
Druk nadat alles naar wens is op de R-16 (ENTER) toets.
• Er verschijnt een boodschap (Replace?) in de display om te bevestigen of u de bestaande data wilt vervangen door de nieuwe data. Druk de R-14 (YES) toets om de bestaande data te vervangen door nieuwe data.
D-46
• De boodschap “Please Wait” blijft op de display terwijl de data-opslagbewerking wordt uitgevoerd. Voer geen bediening uit terwijl deze melding wordt weergegeven. Data van het Digitale Keyboard kan gewist of onbruikbaar worden wanneer het Digitale Keyboard uitgeschakeld of de geheugenkaart verwijderd wordt. Het kan ook voorkomen dat het Digitale Keyboard niet ingeschakeld kan worden als op de L-1 (POWER) toets wordt gedrukt. Mocht dit gebeuren, verwijs dan naar “Oplossen van moeilijkheden” (pagina D-150).
• Door op de R-15 (EXIT) toets te drukken in plaats van stap 6 wordt het bevestigingsscherm hieronder getoond. Door op dit moment op de R-14 (YES) toets te drukken verschijnt het toonopslagscherm in stap 7.
Gebruiken van de Toon Editor
Druk op de R-14 (NO) toets om het bewerken te annuleren zonder de bewerkte resultaten op te slaan.
D-47
Gebruiken van de Toon Editor
Toonparameterinstellingen
De onderstaande tabel toont de parameters die geconfigureerd kunnen worden op het toonbewerkingsscherm. Zie “Tooncreatie overzicht” (pagina D-44) voor informatie aangaande elke parameter. De instellingen gemarkeerd met een asterisk (*) in de “Instelbereik” kolom zijn de oorspronkelijke defaults.
Parameternaam Omschrijving Instelbereik
*
AttackTime (Aanslagtijd)
ReleasTime (Loslaattijd)
CutOff (Afkapfrequentie)
Vib.Type (Vibratotype)
Specificeert de tijd totdat een noot begint met klinken nadat een klaviertoets
–64 tot 0
wordt aangeslagen.
Specificeert de tijd dat een noot blijft klinken nadat een klaviertoets losgelaten
–64 tot 0
wordt.
Stelt de klankkleur bij door nootcomponenten te verzwakken die hoger zijn dan
–64 tot 0 een bepaalde frequentie. Een hogere waarde produceert een helderder, harder geluid terwijl een lagere waarde een vriendelijker, zachter geluid produceert.
Specificieert het vibratotype (vibrato golfvorm). Sin
Instelling Omschrijving Golfvorm
Sin Sinus golfvorm
Tri Driehoekgolfvorm
Saw Zaagtandgolf
tot +63
*
tot +63
*
tot +63
*
, Tri, Saw, Sqr
Sqr Blokgolf
Vib.Depth
Specifieert hoeveel vibrato uitgeoefend wordt op elke noot. –64 tot 0
(Vibratodiepte)
Vib.Rate
Specificeert de snelheid van de vibrato die uitgeoefend wordt op een noot. –64 tot 0
(Vibratosnelheid)
Vib.Delay
Specificeert hoeveel tijd er verstrijkt totdat vibrato begint. –64 tot 0
(Vibratovertraging)
Oct.Shift (Octaafverschuiving)
Volume (Volume)
TouchSense (Aanslaggevoelig)
Verschuift de toonhoogte naar boven of naar beneden in stappen van een octaaf.
Specificeert het volumeniveau van alle tonen. Een hogere waarde stelt een hoger volumeniveau in.
Specificeert hoeveel het volume verandert in overeenstemming met de relatieve hoeveelheid druk die uitgoefend wordt op de klaviertoetsen. Een hogere positieve waarde brengt een grotere verandering in het volume met zich mee in overeenstemming met de toetsdruk. Een hogere negatieve waarde brengt een kleinere verandering in het volume met zich mee in overeenstemming met de toetsdruk. De toetsdruk beïnvloedt het volume niet wanneer een waarde van 0 ingesteld is.
Rev.Send
Specifieert hoeveel nagalm uitgeoefend wordt op elke toon. 0 tot 40* tot 127
(Nagalm Zenden)
Cho.Send
Specifieert hoeveel zweving uitgeoefend wordt op elke toon. 0
(Zweving Zenden)
DSP On Off (DSP aan/uit)
Specificeert of DSP uitgeoefend dient te worden (on) op noten of niet (oFF). De volgende vier instellingen zijn geactiveerd wanneer “on” geselecteerd wordt voor deze instelling.
DSP Specificeert de op tonen uit te oefenen DSP d.m.v. DSP nummers (001 - 100:
Voorkeuze DSP’s; 101 - 200: Gebruikers DSP’s). Het selecteren van “ton” oefent de oorspronkelijke voorkeuze DSP van elke toon toe.
*
tot +63
*
tot +63
*
tot +63
*
–2 tot 0
tot +2
0 tot 127
*
–64 tot 0 tot +63
*
tot 127
*
oFF
, on
*
ton
, 001 - 200
*
D-48
Gebruiken van de Toon Editor
Parameternaam Omschrijving Instelbereik
*1
DSP Type (DSP type)
Toont het DSP typenummer dat correspondeert aan de bovenstaande DSP waarde die automatisch als de oorspronkelijke defaultinstelling wordt ingesteld.
*1
U kunt de oorspronkelijke default instelling wijzigen en een ander
DSP type selecteren.
DSP Parameters 1 - 8 Toont maximaal acht parameters voor “DSP Type”.
DSP RevSend
Stelt bij hoeveel nagalm uitgoefend wordt op de post-DSP zendnoot. 0 tot 40* tot 127
*2 *2
(DSP Nagalm Zenden)
Mod Setting
Wijst ofwel vibrato ofwel DSP toe aan de S-2 (MODULATION) toets. Vib
(Modulatie Instelling)
Mod Depth (Modulatiediepte)
Wanneer vibrato is toegewezen aan de S-2 (MODULATION) toets, specificeert dit de vibratodiepte die wordt toegewezen aan een toon terwijl de toets wordt ingedrukt.
Mod Button Assign (Modulatietoets Toewijzen)
*3
Specificeert de functie die toegewezen wordt aan de S-2 (MODULATION) toets wanneer “DSP” geselecteerd wordt voor “Mod Setting”. Het specificeren van een waarde tussen 1 en 8 wijst de corresponderende DSP parameter (1 - 8) toe. Er wordt niets aan deze toets toegewezen wanneer “oFF” wordt geselecteerd voor deze parameter.
*3
Mod Button On Value (Modulatietoets Aan
Specificeert hoe de functie die op het moment toegewezen is aan de S-2 (MODULATION) toets werkt terwijl de toets ingedrukt wordt.
Waarde)
*3
Mod Button Off Value (Modulatietoets Uit
Specificeert hoe de functie die op het moment toegewezen is aan de S-2 (MODULATION) toets werkt terwijl de toets losgelaten wordt.
Waarde)
Rot Button Assign (Rotatietoets Toewijzen)
*6
Specifeert de functie die toegewezen wordt aan de D-1 (ROTARY SLOW/ FAST) toets. Het specificeren van een waarde tussen 1 en 8 wijst de corresponderende DSP parameter (1 - 8) toe. Er wordt niets aan deze toets toegewezen wanneer “oFF” wordt geselecteerd voor deze parameter.
*6
Rot Button On Value (Rotatietoets Aan
Specificeert hoe de functie die op het moment toegewezen is aan de D-1 (ROTARY SLOW/FAST) toets werkt terwijl de toets brandt.
Waarde)
Rot Button Off Value (Rotatietoets Uit Waarde)
*6
Specificeert hoe de functie die op het moment toegewezen is aan de D-1 (ROTARY SLOW/FAST) toets werkt terwijl de toets niet brandt.
*1 Zie “Voorkeuze DSP Lijst” (pagina D-155) voor informatie aangaande de DSP typen van elke voorkeuze DSP. *2 Het aantal DSP parameters, de inhoud en de instelbereiken hangen af van het DSP type. Zie “DSP typelijst” (pagina D-156) en
“DSP Parameterlijst” (pagina D-157) voor details.
*3 Inbegrepen in de “Mod Button” groep. Om de instelling van deze parameters te veranderen, verplaats de 0 naar “Mod Button”
en druk vervolgens op de R-16 (ENTER) toets. Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen 0 naar de parameter waarvan u de instelling wilt veranderen.
*4 Het instelbereik hangt af van het geselecteerde DSP type. *5 Hangt af van het geselecteerde DSP type en de “Mod Button Assign” instelling. *6 Inbegrepen in de “Rot Button” groep. Om de instelling van deze parameters te veranderen, verplaats de 0 naar “Rot Button”
en druk vervolgens op de R-16 (ENTER) toets. Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen 0 naar de parameter waarvan u de instelling wilt veranderen.
*7 Hangt af van het geselecteerde DSP type en de “Rot Button Assign” instelling.
01 - 46
*
, DSP
0 - 127 (Default
instelling hangt af
van de toon.)
*
, 1 - 8
*
, 1 - 8
*4
*4
oFF
*5
*5
oFF
*7
*7
D-49
Gebruiken van trekorgeltonen
C-8C-8
R-16R-16R-14R-14
R-12R-12R-13R-13
D-2D-2
D-3D-3
D-1D-1 D-4 - D-12D-4 - D-12
Uw Digitale Keyboard heeft trekorgeltonen die u kunt gebruiken om golfvormverhoudingen te mengen, precies zoals bij een trekorgel. De negen schuifregelaars die corresponderen aan trekstangen, kunnen worden gebruikt om harmonische overtoonniveau instellingen te veranderen en om klanken te creëren door percussie en klikklanken in real time toe te voegen terwijl u aan het spelen bent. Er is ook een toets om het draai effect tussen snel en langzaam heen en weer te schakelen. U kunt ook parameters bewerken die uniek zijn voor trekorgeltonen om om eigen originele gebruikerstonen voor het trekorgel te creëren en op te slaan.
Betreffende trekstangen
De negen schuifregelaars D-4 (16') - D-12 (1') voeren de rol uit van trekstangen bij een trekorgel. Aan elke schuifregelaar is een harmonische overtoon toegewezen tussen 16' en 1'*.
D-4 D-5 D-6 D-7 D-8 D-9 D-10 D-11 D-12
* Het primaire symbool (') volgend op een waarden zoals 16'
stelt de “lengte” voor in aantal voeten.
Spelen met een trekorgeltoon
Selecteren van en spelen met een trekorgeltoon
1.
Verwijs naar de losse “Appendix” om het nummer op te zoeken van de gewenste trekorgeltoon.
C-17C-17 R-17R-17
2.
Druk op de R-12 ([L] DRAWBAR ORGAN) toets om de trekorgel toongroep te selecteren.
• Hierdoor wordt het scherm van een van de trekorgeltonen getoond. De niveaumeter toont de harmonische overtoonniveau’s voor het aantal “lengtes” in voeten voor de op dat moment geselecteerde trekorgeltoon.
“Lengte” in voeten van de harmonische overtoonniveau’s (16' - 1')
3.
Verander d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen het nummer en selecteer de gewenste toon.
• Door een toon te selecteren veranderen het toonnummer en de toonnaam op de display en verandert de niveaumeter om de harmonische overtoonniveau’s aan te geven voor de geselecteerde toon.
• Toonnummers L:051 - L:100 zijn gebruikers trekorgeltonen. Voor meer informatie zie “Bewerken van trekorgeltonen” (pagina D-52).
4.
Nu kunt u op het toetsenbord spelen met de geselecteerde toon.
• U kunt de harmonische overtoonniveau’s van de trekorgeltonen in realtime bijstellen terwijl u speelt. Voor meer informatie zie “Bijstellen van een trekorgeltoon in realtime” (pagina D-51).
D-50
Gebruiken van trekorgeltonen
Bijstellen van een trekorgeltoon in realtime
Bijstellen van trekorgeltonen in realtime d.m.v. de schuifregelaars en toetsen.
Om dit te doen: Doe dit:
Bijstellen van toon harmonische overtoonniveau’s
Voeg percussieklanken toe of verwijder ze met een 2de overtoon en een 3de overtoon bij een toon
Schakel de snelheid van het draai effectsnelheid (draaisnelheid)
*1 Er kan op negen niveau’s 0 - 8 wordt ingesteld. Elk niveau
wordt getoond door de niveaumeter zoals hieronder getoond.
*2
Schuif schuifregelaars D-4 (16') ­D-12 (1') omhoog en omlaag.
• Door een van de schuifregelaar omhoog of omlaag de schuiven verandert de harmonische overtoon van de corresponderende “lengte” in voeten van het huidige niveau (de niveauvoorkeuze voor die
*1
toon).
• U kunt de niveaumeter ook configureren zodat het de harmonische overtoonniveau van elke schuifregelaarstand. Zie “Om de niveaumeter te configureren om de harmonische overtoonniveau’s te tonen voor elke schuifregelaarstand.” (pagina D-51) voor nadere informatie.
Gebruiik de D-2 (PERCUSSION
SECOND) en D-3 (PERCUSSION THIRD) toetsen.
• Telkens bij indrukken schakelt de toets over tussen branden en niet branden.
• De corresponderende overtoonpercussie wordt uitgeoefend op noten terwijl een toets oplicht en niet uitgeoefend wanneer de toets niet oplicht.
Druk op de D-1 (ROTARY SLOW/ FAST) toets.
• Telkens bij indrukken schakelt de toets over tussen branden en niet branden.
• De draaisnelheid is snel terwijl de toets brandt en langzaam wanneer deze niet brandt.
10 2345678
Om de niveaumeter te configureren om de harmonische overtoonniveau’s te tonen voor elke schuifregelaarstand.
1.
Zie stappen 1 en 3 van de procedure onder “Selecteren van en spelen met een trekorgeltoon” (pagina D-50).
• De niveaumeter toont de harmonische overtoonniveau’s voor het aantal “lengtes” in voeten voor de op dat moment geselecteerde trekorgeltoon.
• U kunt deze stap overslaan en vanaf stap van de procedure starten, als u dat wilt.
2.
Houd de R-12 (MANUAL) toets ingedrukt todat de “lengte” waarden in voeten (16' - 1') bovenaan de niveaumeters tweemaal knipperen. U kunt de toets op dat moment loslaten.
• Hierdoor geeft de niveaumeter de huidige positie van de schuifregelaars D-4 (16') - D-12 (1') aan en worden van toepassing zijnde harmonische overtoonniveau’s uitgeoefend op de huidige toon.
3.
Schuif schuifregelaars D-4 (16') - D-12 (1') omhoog en omlaag.
• Wanneer u dat doet veranderen de harmonische overtoonniveau’s in overeenstemming met de niveaumeter.
4.
Nu kunt u op het toetsenbord spelen met de niveau-bijgestelde toon.
*2 Deze bewerking wordt enkel ondersteund wanneer DSP
gebruikt wordt als het effect en het DSP type is “Rotary” (draaiend). Zie “Uitoefenen van effecten op een klank” (pagina D-29) voor details aangaande effecten. Zie “DSP Effectenlijst” (pagina D-155) voor details aangaande DSP types.
D-51
Gebruiken van trekorgeltonen
Bewerken van trekorgeltonen
Gebruikers trekorgel toonnummers
De toongebieden L:051 - L:100 zijn voor het opslaan van gebruikerstonen trekorgeltonen. U kunt maximaal 50 gebruikers trekorgeltonen op hetzelfde moment in het geheugen opgeslagen hebben. U kunt een gebruikers trekorgeltoon oproepen door op de R-12 ([L] DRAWBAR ORGAN) toets te drukken en daarna d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen het gewenste toonnummer specificeren. Na oproepen van een gebruikers trekorgeltoon kunt u dezelfde bewerkingen uitvoeren als die ondersteund worden voor voorkeuze trekorgeltonen. Zie “Selecteren van en spelen met een trekorgeltoon” (pagina D-50) voor nadere informatie.
Bewerken van een trekorgeltoon en deze opslaan
1.
Selecteer de trekorgeltoon die u wilt bewerken.
• Voer de procedure uit onder “Selecteren van en spelen met een trekorgeltoon” (pagina D-50).
• Op dit moment kunt u bewerkingen uitvoeren d.m.v. schuifregelaars D-4 (16') - D-12 (1') en de D-2
(PERCUSSION SECOND) en D-3 (PERCUSSION THIRD) toetsen voordat u met toonbewerking begint.
Zie “Bijstellen van een trekorgeltoon in realtime” (pagina D-51) en “Om de niveaumeter te configureren om de harmonische overtoonniveau’s te tonen voor elke schuifregelaarstand.” (pagina D-51) voor details aangaande het gebruik van schuifregelaars en toetsen.
2.
Druk op de C-8 (TONE EDITOR) toets.
4.
Verander de instelwaarde d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
• Door de R-14 (–, +) toetsen tegelijkertijd in te drukken
wordt de parameter teruggezet op de oorspronkelijke default instelling.
5.
Herhaal de stappen 3 en 4 zoals vereist om andere parameters te configureren.
6.
Houd om een ritme op te slaan na het te hebben bewerkt de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt terwijl u op de C-17 (MENU) toets drukt.
• Hierdoor wordt het trekstangbewerkingsmenu getoond.
7.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor wordt een scherm getoond voor het specificeren van het bestemming gebruikers trekorgeltoonnummer en de toonnaam.
8.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen het bestemming gebruikers trekorgeltoonnummer dat u wilt gebruiken.
9.
Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de cursor naar de naamletterpositie die u wilt veranderen en selecteer dan d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen het gewenste karakter.
• Zie “Ondersteunde invoerkarakters” (pagina D-160) voor details betreffende de karakters die u kunt invoeren.
• Druk tegelijkertijd op beide R-14 (–, +) toetsen om een spatie in te voeren.
• Hierdoor wordt het trekstangbewerkingsscherm getoond.
• U kunt d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen tussen pagina’s scrollen.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen 0 naar de parameter die u wilt veranderen.
• Zie “Trekorgeltoon parameters instellingen” (pagina D-53) informatie details aangaande de bediening en het instelbereik van elke parameter.
D-52
10.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
• Er verschijnt een boodschap (Replace?) als u de data wilt overschrijven die zich op het moment in de bestemming bevinden door nieuwe data. Druk op de
R-14 (YES) toets om te overschrijven.
• De boodschap “Please Wait” blijft op de display terwijl de data-opslagbewerking wordt uitgevoerd. Voer geen bediening uit terwijl deze melding wordt weergegeven. Data van het Digitale Keyboard kan gewist of onbruikbaar worden wanneer het Digitale Keyboard uitgeschakeld of de geheugenkaart verwijderd wordt. Het kan ook voorkomen dat het Digitale Keyboard niet ingeschakeld kan worden als op de L-1 (POWER) toets wordt gedrukt. Mocht dit gebeuren, verwijs dan naar “Oplossen van moeilijkheden” (pagina D-150).
Gebruiken van trekorgeltonen
Trekorgeltoon parameters instellingen
De onderstaande tabel toont de parameters die geconfigureerd kunnen worden op het trekstangbewerkingsscherm. De instellingen gemarkeerd met een asterisk (*) in de “Instelbereik” kolom zijn de oorspronkelijke defaults.
Parameternaam Instelling Instelbereik
Ft16' - Ft1' (Trekstang 16' - Trekstang 1')
Perc. 2nd (2de Overtoon Percussie)
Perc. 3rd (3de Overtoon Percussie)
Perc.Decay (Percussie Wegsterftijd)
On Click (Toets Aan Klik)
Off Click (Toets Uit Klik)
Type (Golftype)
Vib.Rate (Vibratosnelheid)
Vib.Depth (Vibratodiepte)
DSP On Off
­Rot Button Off Value
Stelt de “lengte” van de harmonische overtoonniveau’s (16' - 1') in voeten bij.
Bij “on” wordt een percussieklank met een 2de harmonische (2nd) of 3de harmonische (3rd) toonhoogte uitgeoefend op noten.
Sepcificeert de wegsterftijd van de percussieklank. Een hogere waarde specificeert een langere vertragingstijd.
Bij “on” klinkt een klikgeluid wanneer een noot begint te klinken. oFF*, on
Bij “on” wordt een klikgeluid toegevoegd wanneer een klaviertoets wordt losgelaten.
“Sin” (Sinus) is een golfvorm die geen ruis bevat terwijl “Vin” (Vintage) een golfvorm is die de karakteristieke ruis bevat van een elektrisch orgel.
Specificeert de snelheid van de vibrato die uitgeoefend wordt op een noot.
Specifieert hoeveel vibrato uitgeoefend wordt op elke noot. 000* tot 127
Zie voor informatie aangaande deze parameters de items die beginnen vanaf “DSP On Off” onder “Toonparameterinstellingen” (pagina’s D-48 - D-49).
*1
0* tot 8
oFF*, on
oFF*, on
000* tot 127
oFF*, on
Sin*, Vin
000 tot 64* tot 127
*1 Maakt aangehouden tonen levendiger. Een percussieklank klinkt het sterkst onmiddellijk na aanslaan van een klaviertoets en
sterft dan langzamerhand weg in overeenstemmimg met de “Perc.Decay” instelling. Hoewel orgeltonen blijven klinken bij ingedrukt houden van de klaviertoetsen, zullen alleen percussieklanken wegsterven.
• Terwijl het trekstang bewerkingsscherm getoond wordt, kunt u de parameters van trekstang 16' - 1' veranderen d.m.v.
schuifregelaars D-4 (16') - D-12 (1').
D-53
Muziekvoorkeuzes
L-3 - L-8L-3 - L-8
L-13L-13
L-14L-14
L-16L-16
L-15L-15
C-10C-10 C-17C-17
L-17L-17
C-11C-11
Gebruiken van muziekvoorkeuzes
Met muziekvoorkeuzes wordt één-toets toegang verkregen tot automatische begeleiding, toon, nagalm en andere instellingen die geconfigureerd zijn in overeenstemming met de voorkeuze akkoordprogressies. Met in het totaal 305 voorkeuzes kunt u het keyboard gemakkelijk configureren voor een grotere verscheidenheid aan muziekstijlen. Akkoordprogressies omvatten zowel korte loops van een paar maten die handig zijn voor improvisatie maar ook progressie om een volledig muzieknummer te maken. Akkoordprogressies zijn ook leuk om alleen maar naar te luisteren. Naast ingebouwde voorkeuzes kunt u uw eigen originele muziekvoorkeuzes (gebruikersvoorkeuzes) creëren. U kunt akkoordprogressies tot maximaal 999 maten lang opnemen hetgeen genoeg veelzijdigheid geeft voor lange melodieën. Muziekvoorkeuzes zijn onderverdeeld over zes groepen, die elk corresponderen aan één van de RHYTHM toetsen tussen [A] en [F]. Groepen [A] - [E] zijn ingebouwde voorkeuzegroepen, terwijl Groep [F] een gebruikersvoorkeuzegroep is.
R-15R-15
C-14C-14
R-1 - R-12R-1 - R-12
Uitvoeren van het gebruik van een muziekvoorkeuze
1.
Zie de afzonderlijke “Appendix” om de muziekvoorkeuze te vinden die u wilt gebruiken en om een notitie te maken van de groep en het nummer.
2.
Houd de L-6 ([D] WORLD/VARIOUS) toets ingedrukt en druk op de L-7 ([E] PIANO RHYTHMS) toets.
• Hierdoor wordt een muziekvoorkeuzescherm weergegeven zoals het hier onder getoonde.
R-16R-16
R-14R-14
R-17R-17
R-13R-13
D-54
Knippert
•De D indicator gaat knipperen in de display. Dit geeft aan dat weergave met een voorkeuze akkoordprogressie geactiveerd is.
• Afhankelijk van de muziekvoorkeuze die u selecteerde de F, A of andere indicators kunnen ook gaan knipperen of worden weergegeven.
3.
Selecteer d.m.v. de toetsen L-3 ([A] POPS/ ROCK/DANCE) - L-8 ([F] USER RHYTHMS) een muziekvoorkeuzegroep.
•De L-8 ([F] USER RHYTHMS) toets is voor de
gebruikersvoorkeuzegroep. Zie “Creëren van een gebruikersvoorkeuze” (pagina D-58) voor details.
4.
Scroll m.b.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen door de muziekvoorkeuzenummers totdat het gewenste nummer getoond wordt.
• Toon, ritme en andere instellingen worden geconfigureerd in overeenstemming met de muziekvoorkeuzes die selecteerde. Zie “Muziekvoorkeuze instellingen” (pagina D-56) voor details betreffende de instellingen die geconfigureerd worden door een muziekvoorkeuze.
5.
Wat u dient te doen om uw spel te starten, hangt af van de muziekvoorkeuze die u selecteerde zoals hieronder beschreven.
Wanneer de F, E of H indicator in de display knippert:
3 De knipperende indicator betekent dat het Digitale
Keyboard op synchro-standby staat. Sla een klaviertoets aan op het akkoordtoetsenbord links van het splitspunt (pagina D-17). Hierdoor wordt automatische begeleidingweergave gestart samen met akkoordprogressie.
Wanneer de F, E of H indicator niet in de display knippert:
3 Druk op de L-16 (START/STOP) toets. Hierdoor wordt
automatische begeleidingweergave gestart samen met akkoordprogressie.
Muziekvoorkeuzes
6.
Speel de melodie samen met de automatische begeleiding.
• De voorkeuze akkoordprogressie herhaal hetzelfde patroon. Het aantal maten in de progressie hangt af van de muziekvoorkeuze die geselecteerd is. Kortere progressies omvatten twee tot vier maten terwijl langere 30 tot 40 maten lang zijn. Bij bepaalde akkoordprogressies, wordt een invulpatroon automatisch toegevoegd aan het einde van een progressiepatroon.
• U kunt naar een andere muziekvoorkeuze veranderen terwijl automatische begeleidingsweergave plaatsvindt of na stoppen van iw spel in stap 7, hieronder. Voer de stappen 3 en 4 uit van deze procedure om naar een andere muziekvoorkeuze te veranderen. Als u naar een andere muziekvoorkeuze verandert tijdens het spelen, zal de verandering worden uitgevoerd nadat de weergave het einde bereik van de maat waar u bent wanneer u de verandering aanbrengt.
7.
Druk om de weergave te stoppen op de L-15 (SYNCHRO/ENDING) toets of op de L-16 (START/STOP) toets.
•De D indicator blijft op de display knipperen zelfs nadat u gestopt met spelen. Door op dit moment op de L-16 (START/STOP) toets te drukken wordt automatische begeleidingsweergave opnieuw gestart.
8.
Druk op de R-15 (EXIT) toets om het muziekvoorkeuzescherm te verlaten.
• U kunt ook op de R-15 (EXIT) toets terwijl automatische begeleidingsweergave plaatsvindt. In dit geval zal de weergave stoppen en het muziekvoorkeuzescherm worden verlaten zodra u op de R-15 (EXIT) toets.
• In plaats van de voorkeuze akkoordprogressie te gebruiken, kunt u ook het akkoordtoetsenbord (pagina D-26) gebruiken om automatische begeleidingsakkoorden te spelen en u kunt ook alleen met het ritme spelen. Zie “Veranderen van automatische begeleidingsinstelingen van de muziekvoorkeuze” (pagina D-57) voor details.
• Tijdens de weergave met een muziekvoorkeuze kunt u de toon, het ritme, het tempo, de mixer, het effect en andere instellingen veranderen.
D-55
Muziekvoorkeuzes
Muziekvoorkeuze instellingen
De instellingen in de onderstaande tabel worden opgeroepen wanneer een muziekvoorkeuze geselecteerd is.
• Behalve voor de akkoordprogressie kunnen alle instellingen worden aangepast nadat een muziekvoorkeuze geselecteerd is. Zie de informatie die aangegeven staat in de “Voor meer informatie” kolom van de tabel voor details aangaande het aanpasen van een bepaalde instelling.
• Door een andere muziekvoorkeuze te selecteren of een muziekvoorkeuzescherm te verlaten, worden alle wijzingen gewist die u in de op dat moment geselecteerde voorkeuze maakt. Als u een gewijzigde instelling voor gebruik later wilt opslaan kunt u ze opslaan als een gebruikersvoorkeuze. Zie “Creëren van een gebruikersvoorkeuze” (pagina D-58) voor details.
Instelling Voor meer informatie:
Tonen voor de UPPER 1, UPPER 2 en LOWER onderdelen. Lagen en splitsingen aanbrengen in tonen (pagina D-15)
Laag aan/uit, splitsing aan/uit
Octaafverschuiving voor de UPPER 1, UPPER 2 en LOWER onderdelen.
Nagalm aan/uit en type Toevoegen van nagalm aan klanken (pagina D-31)
Automatische harmonisatietonen Gebruiken van de mixer (pagina D-36), Deelparameters
Volume van de UPPER 1, UPPER 2, LOWER, en automatisch harmonisatiegedeelten
Onderdeel aan/uit
Automatische harmonisatie of arpeggiator aan/uit en type Gebruiken van automatische harmonisatie (pagina D-28),
Arpeggiator aanhouden, arpeggiator snelheid, arpeggiator deel Instellingen van het functiemenu (pagina D-131)
Ritme Veranderen van het ritme tijdens het gebruik van een
Synchrostarttype (normaal, intro, variatie) Spelen van een automatische begeleiding (pagina D-24)
Tempo Veranderen van de tempo instelling (pagina D-19)
Akkoordprogressie
Gebruiken van octaafverschuiving (pagina D-18)
(pagina D-43)
Automatisch spelen van Apeggio frasen (Arpeggiator) (pagina D-23)
muziekvoorkeuze (pagina D-57)
• Als u naar een andere muziekvoorkeuze verandert terwijl een muziekvoorkeuze wordt weergegeven, dan zullen de verandering in ritme en tempo worden uitgevoerd nadat de weergave het einde bereikt van de maat waar u bent wanneer u de verandering aanbrengt.
• Hoewel u de akkoordprogressie van een muziekvoorkeuze niet kunt wijzigen, u kunt wel de voorkeuze akkoordprogressie wijzigen en opslaan als een gebruikersvoorkeuze Zie “Creëren van een gebruikersvoorkeuze” (pagina D-58) voor details.
D-56
Muziekvoorkeuzes
Veranderen van automatische begeleidingsinstelingen van de muziekvoorkeuze
Terwijl het muziekvoorkeuzescherm wordt weegegeven, kunt u de L-17 (ACCOMP ON/OFF) toets gebruiken om de automatische begeleidingsinstellingen te veranderen.
• Telkens bij indrukken van L-17 (ACCOMP ON/OFF) wordt naar de hieronder getoonde instellingen gegaan.
Instelling
Voorkeuze akkoordprogressie Knippert
Normale automatische
begeleiding (Begeleiding uit)
D indicator
Niet weergegeven
Veranderen van het ritme tijdens het gebruik van een muziekvoorkeuze
Terwijl het muziekvoorkeuzescherm getoond wordt, fungeren de toetsen L-3 ([A] POPS/ROCK/DANCE) - L-8 ([F] USER RHYTHMS) als selectietoetsen voor de muziekvoorkeuzegroep. Hierom dient u de onderstaande procedure uit te voeren om het ritme te veranderen.
1.
Druk tweemaal op de R-17 (y) toets.
• Hierdoor wordt een ritmeselectiescherm weergegeven zoals het hier onder getoonde.
2.
Selecteer d.m.v. de toetsen L-3 ([A] POPS/ ROCK/DANCE) - L-8 ([F] USER RHYTHMS) een ritmegroep.
3.
Blader m.b.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen door de ritmenummers totdat het gewenste ritmenummer getoond wordt.
Normale automatische
begeleiding (Begeleiding aan)
• Wanneer voorkeuze akkoordprogressie of begeleiding uit geselecteerd is, kan het toetsenbord gebruikt worden voor melodieweergave. Wanneer begeleiding aan geselecteerd is, functioneert het linker bereik van het toetsenbord als het akkoordtoetsenbord terwijl het rechter bereikt als melodietoetsenbord functioneert.
Weergegeven
4.
Druk na het selecteren van het gewenste ritme op de R-15 (EXIT) toets of druk twee maal op de R-17 (t) toets.
• Hierdoor wordt het ritmeselectiescherm verlaten.
• Door een toets van R-1 ([A] PIANO) tot R-12 ([L] DRAWBAR ORGAN) in te drukken tijdens het gebruik van een muziekvoorkeuze wordt het toonselectiescherm getoond. Terwijl het toonselectiescherm weergegeven wordt, zal bij een maal indrukken van de R-17 (y) toets veranderd worden naar het ritmeselectiescherm dat getoond wordt in de bovenstaande procedure.
D-57
Muziekvoorkeuzes
Creëren van een gebruikersvoorkeuze
Gebruikersvoorkeuzenummers
De voorkeuzegebieden F:001 - F:100 zijn voor het opslaan van gebruikersvoorkeuzes. U kunt maximaal 100 gebruikersvoorkeuzes op elk moment opgeslagen hebben in het geheugen. U kunt een opgeslagen gebruikersvoorkeuze oproepen door te drukken op de L-8 ([F] USER RHYTHMS) toets. Voor meer informatie zie “Uitvoeren van het gebruik van een muziekvoorkeuze” (pagina D-54).
4.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0 naar “Parameter” en druk daarna op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor wordt het parametermenu getoond.
Creëren en opslaan van een gebruikersvoorkeuze
1.
Voer de stappen 1 - 4 uit onder “Uitvoeren van het gebruik van een muziekvoorkeuze” (pagina D-54) om een muziekvoorkeuze te selecteren dat u wilt bewerken om uw gebruikersmuziekvoorkeuze te creëren.
2.
Configureer de toon en andere instellingen en verwijs daarvoor naar “Muziekvoorkeuze instellingen” (pagina D-56).
3.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en druk op de C-17 (MENU) toets.
• Hierdoor wordt een muziekvoorkeuze MP bewerkingsscherm weergegeven zoals het hier onder getoonde.
• Door hier op de R-16 (ENTER) toets te drukken wordt overgeschakeld naar een scherm voor het bewerken van de akkoordprogressie. Voor meer informatie zie “Bewerken van een akkoordprogressie” (pagina D-62).
5.
U kunt elk van de parameters op het parametermenu naar wens bewerken.
(1) Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y, u, i) toetsen 0
naar de parameter die u wilt veranderen.
(2) Verander de instelwaarde d.m.v. de draairegelaar of
de R-14 (–, +) toetsen.
• Door de R-14 (–, +) toetsen tegelijkertijd in te
drukken wordt de parameter teruggezet op de oorspronkelijke default instelling.
• Het volgende geeft een verklaring van de betekenissen en instelbereiken van de in-beeld items. De instellingen gemarkeerd met een asterisk ( “Instelbereik” kolom zijn de oorspronkelijke defaults.
Itemnaam Omschrijving Instelbereik
Synchro (Gesynchroni seerd type)
IntroChd (Intro akkoord)
EndingChd (Eindakkoord)
AutoFill (Automatisch invulpatroon)
Timing (Instelling van de timing)
Specificeert het synchrostart standbytype voor de automatische begeleiding.
Specificeert de akkoorden van het intropatroon van de automatische begeleiding.
Specificeert de akkoorden van het eindpatroon van de automatische begeleiding.
Specificeert of een invulpatroon ingevoegd dient te worden (on) of niet (oFF) aan het einde van de akkoordprogressie.
Specificeert de timing van de akkoordverandering tijdens de weergave van opgenomen akkoorden. Zie “Instelling van de Timing en de akkoordprogressieweergave” (pagina D-60) voor informatie aangaande de verschillen in weergave voor elke instelwaarde.
oFF, Normal Variation, Intro
*
C
- B,
Cm - Bm
*
C
- B,
Cm - Bm
*
on
, oFF
Normal Double, 3/4, 3/2
*
) in de
*
, Half,
*
,
D-58
(3) Herhaal de stappen (1) en (2) in naar wens. (4) Druk nadat de instellingen naar wens zijn op de R-15
(EXIT) toets.
• Hierdoor wordt terug gegaan naar het MP bewerkingsscherm.
6.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets de 0 naar “Store” en druk daarna op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor wordt een scherm getoond voor het specificeren van het bestemming gebruikersvoorkeuzenummer en de naam.
Sla het bestemming gebruikersvoorkeuzenummer op.
Gebruikersvoorkeuzenaam
7.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen het bestemming gebruikersvoorkeuzenummer dat u wilt gebruiken.
8.
Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de cursor naar de naamletterpositie die u wilt veranderen en selecteer dan d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen het gewenste karakter.
• Zie “Ondersteunde invoerkarakters” (pagina D-160) voor details betreffende de karakters die u kunt invoeren.
• Druk tegelijkertijd op beide R-14 (–, +) toetsen om een spatie in te voeren.
9.
Druk nadat alles naar wens is op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor worden de data opgeslagen.
• Als het gebruikers voorkeuzenummer waar u de data opslaat reeds data bevat, verschijnt een boodschap (Replace?) op de display om te bevestigen of u de bestaande data inderdaad wilt vervangen door de nieuwe data. Druk de R-14 (YES) toets om de bestaande data te vervangen door nieuwe data.
Muziekvoorkeuzes
• Door op de R-15 (EXIT) toets te drukken in plaats van stap
6 wordt het bevestigingsscherm hieronder getoond. Door op dit moment op de R-14 (YES) toets te drukken verschijnt het gebruikersvoorkeuze opslagscherm in stap 6.
Druk op de R-14 (NO) toets om het bewerken te annuleren zonder de bewerkte resultaten op te slaan.
Wissen van de gebruikersvoorkeuzedata
1.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en druk op de C-17 (MENU) toets om het MP (muziekvoorkeuze) bewerkingsscherm te tonen.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets de 0 naar “Clear” en druk daarna op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor wordt een scherm getoond voor het specificeren van het nummer van de gebruikersvoorkeuze dat u wilt wissen.
3.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen het nummer van de gebruikersvoorkeuze die u wilt wissen.
4.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
5.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die verschijnt op de R-14 (YES) toets om te laden of op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
• De boodschap “Please Wait” blijft op de display terwijl de data-opslagbewerking wordt uitgevoerd. Voer geen bediening uit terwijl deze melding wordt weergegeven. Data van het Digitale Keyboard kan gewist of onbruikbaar worden wanneer het Digitale Keyboard uitgeschakeld of de geheugenkaart verwijderd wordt. Het kan ook voorkomen dat het Digitale Keyboard niet ingeschakeld kan worden als op de L-1 (POWER) toets wordt gedrukt. Mocht dit gebeuren, verwijs dan naar “Oplossen van moeilijkheden” (pagina D-150).
D-59
Muziekvoorkeuzes
Instelling van de Timing en de akkoordprogressieweergave
Dit hoofdstuk geeft een verklaring hoe akkoordprogressies worden weergegeven in overeenstemming met de “Timing” (Instellen Timing) instellingen in stap 5 onder “Creëren en opslaan van een gebruikersvoorkeuze” (pagina D-58). Merk op dat deze instelling alleen de weergave beïnvloed. Het verandert de akkoordprogressiedata niet.
•Normal
Speelt akkoorden op dezelfde timing als de opname.
•Half
Speel akkoorden maat-voor-maar bij een timing die de helft is van de opname. Voorbeeld:
Maat
Maatslag
Akkoordprogressie
1 1 2 3 4
Dm A7
2 1 2 3 4
Dm G7
3 1 2 3 4
C EM7
4 1 2 3 4
Am C7
Het volgende toont wat er gebeurt wanneer de “Half” instelling wordt gebruikt om een gebruikersvoorkeuze weer te geven die gecreëerd was gebaseerd op een muziekvoorkeuze waarvan het ritme is in 4/4 tijd.
Half Weergave wanneer een 4/4 tijdritme toegewezen is aan de gebruikersvoorkeuze
Maat
Maatslag
Akkoordprogressie
1 1 2 3 4
Dm A7
2 1 2 3 4
Dm G7
3 1 2 3 4
C EM7
4 1 2 3 4
Am C7
Half Weergave wanneer een 2/4 tijdritme toegewezen is aan de gebruikersvoorkeuze
Maat
Maatslag
Akkoordprogressie
1 1 2 1 2
Dm A7
324 1 2 1 2
C EM7Dm G7 Am C7
• Double
Speel akkoorden maat-voor-maar bij een timing die het dubbele is van de opname. Weergeven van een akkoordprogressie zoals dat getoond voor “Half” hierboven terwijl “Double” gespecificeerd is, geeft het resultaat in de progressie die hieronder getoond wordt.
Double Weergave wanneer een 4/4 tijdritme toegewezen is aan de gebruikersvoorkeuze
Maat
Maatslag
Akkoordprogressie
1 1 2 3 4
Dm
2 1 2 3 4
Dm
3 1 2 3 4
C
4 1 2 3 4
Am
Double Weergave wanneer een 8/4 tijdritme toegewezen is aan de gebruikersvoorkeuze
Maat
Maatslag
Akkoordprogressie
1 1 2 3 4
Dm
5 6 7 8
A7
2 1 2 3 4
Dm
D-60
5 6 7 8
G7
3 1 2
C
Muziekvoorkeuzes
•3/4
Speel akkoorden maat-voor-maat bij een timing die 3/4 is van die van de opname. Deze instelling is het beste voor gebruik met een 6/8ste tijd ritme. Weergeven van een akkoordprogressie zoals dat getoond voor “Half” hierboven terwijl “3/4” gespecificeerd is, geeft het resultaat in de progressie die hieronder getoond wordt.
3/4 Weergave wanneer een 4/4 tijdritme toegewezen is aan de gebruikersvoorkeuze
Maat
Maatslag
Akkoordprogressie
1 1 2 3 4
Dm A7
2 1 2 3 4
Dm G7
3 1 2 3 4
C EM7
4 1 2 3 4
Am C7
3/4 Weergave wanneer een 6/8 tijdritme toegewezen is aan de gebruikersvoorkeuze
Maat
Maatslag
Akkoordprogressie
1 1 2 3 4
5 6 1 223 4 5 631 2 3 4 5 6 1 2
4
Dm A7 Dm G7 C EM7 Am
•3/2
Speel akkoorden maat-voor-maat bij een timing die 3/2 is van die van de opname. Deze instelling is het beste voor gebruik met een 6/4de tijd ritme. Weergeven van een akkoordprogressie zoals dat getoond voor “Half” hierboven terwijl “3/2” gespecificeerd is, geeft het resultaat in de progressie die hieronder getoond wordt.
3/2 Weergave wanneer een 4/4 tijdritme toegewezen is aan de gebruikersvoorkeuze
Maat
Maatslag
Akkoordprogressie
1 1 2 3 4
Dm A7
2 1 2 3 4
Dm G7
3 1 2 3 4
C EM7
4 1 2 3 4
Am C7
3/2 Weergave wanneer een 6/4 tijdritme toegewezen is aan de gebruikersvoorkeuze
Maat
Maatslag
Akkoordprogressie
1 1 2 3 4
5 6 1 223 4 5 631 2 3 4 5 6 1 2
4
Dm A7 Dm G7 C EM7 Am
• Wanneer “Double” of “3/2” geselecteerd is, wordt de akkoordtiming verschoven naar een latere timing. Alle akkoorden die niet binnen een maat passen worden niet gespeeld.
D-61
Muziekvoorkeuzes
Bewerken van een akkoordprogressie
U kunt de voorkeuze akkoordprogressie wijzigen en deze opslaan als een gebruikersvoorkeuze of u kunt een nieuwe akkoordprogressie creëren vanaf het begin en deze dan opslaan.
Akkoordprogressie bewerkingsstappen
1.
Voer de stappen 1 - 4 uit onder “Uitvoeren van het gebruik van een muziekvoorkeuze” (pagina D-54) om een muziekvoorkeuze te selecteren dat u wilt bewerken om uw gebruikersmuziekvoorkeuze te creëren.
2.
Configureer de toon en andere instellingen en verwijs daarvoor naar “Muziekvoorkeuze instellingen” (pagina D-56).
3.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en druk op de C-17 (MENU) toets.
• Hierdoor wordt het MP (muziekvoorkeuze) bewerkingsscherm weergegeven zoals het hier onder getoonde met 0 naast “Chord Edit”.
5.
Voer de volgende akkoordprogressie bewerkingen uit.
• Naast een bestaand akkoord (“Wijzigen van opgenomen akkoorddata”, pagina D-63)
• Wis een bestaand akkoord (“Wissen van opgeslagen akkoorddata”, pagina D-63)
• Voeg een nieuw akkoord toe (“Invoegen van een nieuw akkoord”, pagina D-63)
• Wis alle bestaande akkoorden (“Initialize”, Onder “Uitvoeren van menubewerkingen”, pagina D-65)
• Voer een serie akkoorden in (“Uitvoeren van stapinvoer van akkoorden”, pagina D-64)
• Verschuif de sleutel van alle bestaande akkoorden (“Key Shift”, onder “Uitvoeren van menubewerkingen”, pagina D-65)
• Voeg een andere muziekvoorkeuze akkoordprogressie in die volgt op de akkoordprogressiedata van de voorkeuze die wordt bewerkt (“AppendChord”, onder “Uitvoeren van menubewerkingen”, pagina D-65)
• Wis bestaande akkoorden in een specifieke maat (“Delete Measure”, onder “Uitvoeren van menubewerkingen”, pagina D-65)
• Voeg blanco maten toe op een specifieke plaats (“Insert Measure”, onder “Uitvoeren van menubewerkingen”, pagina D-65)
6.
Druk op de R-15 (EXIT) toets nadat het bewerken voltooid is.
• Hierdoor wordt terug gegaan naar het MP bewerkingsscherm.
4.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor wordt het hieronder getoonde akkoordbewerkingsscherm weergegeven. U kunt m.b.v. dit scherm de akkoorddata items van een akkoordprogressie afzonderlijk bewerken.
Data die wordt bewerkt
Cursor
Data voor en data na het bewerken
Data typenaam bij de
cursorstand
7.
Voer de stappen 4 - 9 uit onder “Creëren en opslaan van een gebruikersvoorkeuze” (pagina D-58).
• Stappen 4 en 5 kunnen worden overgeslagen als ze niet nodig zijn.
D-62
Muziekvoorkeuzes
Wijzigen van opgenomen akkoorddata
1.
Zie stappen 1 en 4 van de procedure op pagina “Akkoordprogressie bewerkingsstappen” op pagina D-62.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de cursor naar het akkoord dat u wilt bewerken.
• U kunt d.m.v. de L-14 (dFF) en L-13 (sREW)
toetsen de cursor maat-voor-maat verplaatsen.
3.
Verplaats d.m.v. de cursor en verander dan d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
• De cursor knippert tijdens een waardeveranderingsbewerking.
Maat:Maatslag:Tik
• Een “tik” is een tijdseenheid die korter is dan een maatslag. Bij muziekvoorkeuzedata is 12 tikken gelijk aan één maatslag. Dit betekent dat u een tikwaarde kunt specificeren in het bereik van 00 -11. Bij een tikwaarde van 12 wordt doorgegaan naar de volgende maatslag. Bij een tijd van 4/4 is een kwartnoot (2) 12 tikken en een achtste noot (6) is 6 tikken.
toetsen de waarde bij de cursorstand.
Akkoordprogressie
R-17 (u, i)
Grondakkoord
Akkoordtype
Cursor
toetsen de
Wissen van opgeslagen akkoorddata
1.
Zie stappen 1 en 4 van de procedure op pagina “Akkoordprogressie bewerkingsstappen” op pagina D-62.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de cursor naar het akkoord dat u wilt wissen.
3.
Druk op de C-10 (DELETE) toets.
• Het akkoord bij de huidige cursorpositie wordt gewist
zodra u op de C-10 (DELETE) toets drukt.
• U kunt het eerste akkoord van de gebruikersvoorkeuzedata niet wissen.
Invoegen van een nieuw akkoord
1.
Zie stappen 1 en 4 van de procedure op pagina “Akkoordprogressie bewerkingsstappen” op pagina D-62.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de cursor naar het akkoord dat onmiddellijk voor de positie komt waar u een akkoord wilt invoegen.
3.
Druk op de C-11 (INSERT) toets.
• Hierdoor wordt een scherm weergegeven zoals het hier onder getoonde.
Maat 1 Maat 2
Maatslag
1Maatslag
01 02 09 10 1100
Tik
001:1:00
4.
Druk op de R-16 (ENTER) toets om de
Bij de bovenstaande display, de verandering van
2Maatslag
3Maatslag
4Maatslag
1Maatslag
002:1:00
het akkoord van C naar Bm vindt hier plaats.
veranderde waarde toe te passen.
• Hierdoor stopt de cursor met knipperen.
• U kunt de timing (Maat:Maatslag:Tik) van het eerste akkoord van de gebruikersvoorkeuzedata niet veranderen.
2
D-63
Muziekvoorkeuzes
4.
Specificeer de plaats van de nieuwe akkoordinvoeging als het aantal maatslagen na de huidige cursorpositie.
Specificeren van dit aantal
maatslagen na de huidige
cursorpositie:
4 maatslagen R-1 (5) 2 maatslagen R-2 (1)
1 maatslag R-3 (2) 1/2 maatslag R-7 (6) 1/4 maatslag R-8 (7)
Druk op deze
toets:
Uitvoeren van stapinvoer van akkoorden
1.
Zie stappen 1 en 4 van de procedure op pagina “Akkoordprogressie bewerkingsstappen” op pagina D-62.
2.
Druk op de C-14 (STEP) toets.
• Hierdoor wordt een stappenscherm weergegeven zoals het hier onder getoonde.
• Met uitzondering van de toets wordt gedrukt na indrukken van één van de bovenstaande toetsen wordt het aantal maatslagen vergroot met 1,5.
• Als op de R-10 (,) toets wordt gedrukt na indrukken van één van de bovenstaande toetsen wordt het aantal maatslagen veranderd tot 2/3.
•De R-9 (8) en R-11 (.) toetsen zijn tijdens deze stap gedeactiveerd.
5.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor wordt het akkoord ingevoegd en verschijnt de cursor bij de “ROOT” positie van de ingevoerde akkoorddata. De oorspronkelijke grondtooninstelling is C.
6.
Specificeer d.m.v. de draairegelaar of de R-14
R-8 (7)
toets, als op de
(–, +) toetsen de grondtoon.
7.
Verplaats d.m.v. de R-17 (i) toets de cursor naar de “TYPE” positie en configureer daarna d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen de type instelling.
• Wanneer de cursor bij “ROOT” of “TYPE” geplaats is, kunt u d.m.v. het akkoordtoetsenbord de grondtoon of het type specificeren.
8.
Druk op de R-16 (ENTER) toets om de akkoorddata toe te passen.
• Hierdoor stopt de cursor met knipperen.
R-4 ( • )
3.
Verplaats d.m.v de L-14 (dFF) en L-13 (sREW) toetsen de cursor naar de plaats vanwaar u stappeninvoer wilt uitvoeren.
• De cursor verplaatst zich in stappen van één maat.
4.
Specificeer de lengte van het akkoord dat u wilt invoeren.
• Zie de tabel in stap 4 onder “Invoegen van een gebeurtenis” (pagina D-94) voor informatie aangaande hoe u dit doet.
•De R-9 (8) toets is tijdens deze stap gedeactiveerd. Merk ook op dat u een 16de noot met een punt niet kunt specificeren.
5.
Sla de klaviertoetsen aan die corresponderen met het akkoord dat u wilt invoeren.
• Sla de klaviertoetsen aan in overeenstemming met de huidige akkoord vingerzet modus. Zie “Selecteren van een akkoord vingerzet modus” (pagina D-26) voor details.
• Het akkoord wordt ingevoerd zodra u een klaviertoets aanslaat en de cursor verplaatst zich met de lengte die u in stap 4 specificeerde naar de volgende maat:maatslag:tik. Vanaf daar kunt u de invoer van het volgende akkoord invoeren, als u dat wilt.
• U kunt hier niet maar dan 999 maten invoeren.
6.
Herhaal de stappen 4 en 5 om de gewenste akkoorden in te voeren.
• Als u een serie akkoorden van dezelfde lengte wilt invoeren, sla dan stap 4 over en voer enkel stap 5 uit.
D-64
7.
Druk tweemaal op de R-15 (EXIT) toets wanneer u klaar bent met stappeninvoer.
Muziekvoorkeuzes
Uitvoeren van menubewerkingen
1.
Zie stappen 1 en 4 van de procedure op pagina “Akkoordprogressie bewerkingsstappen” op pagina D-62.
2.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en druk op de C-17 (MENU) toets.
3.
Hierdoor wordt een scherm weergegeven zoals het hier onder getoonde.
4.
Voer de gewenste menubewerking uit.
Om dit te doen: Doe dit:
Wis alle bestaande akkoorden.
*1
(Initialize)
Verschuif de sleutel van alle bestaande akkoorden (Key Shift)
Voeg een andere muziekvoorkeuze akkoordprogressie toe die volgt op de akkoordprogressied ata van de voorkeuze die wordt bewerkt. (AppendChord)
Wis bestaande akkoorden uit in een specifieke maat (Delete Measure)
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de
0 naar “Initialize” en druk daarna op de R-16 (ENTER) toets.
1. Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0 naar “Key Shift” en druk daarna op de R-16 (ENTER) toets.
2. Specificeer de hoeveelheid verschuiving van de sleutel d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
• U kunt een waarde specificeren tussen –5 en +6.
3. Druk op de R-16 (ENTER) toets.
1. Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0 naar “AppendChord” en druk daarna op de R-16 (ENTER) toets.
2. Scroll m.b.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen door de muziekvoorkeuzenummers totdat het gewenste nummer getoond wordt en druk
*2
daarna op de R-16 (ENTER) toets.
1. Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0 naar “DeleteMeas.” en druk daarna op de R-16 (ENTER) toets.
*3
2. Specificeer de startmaat van de wisbewerking d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
3. Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets de vetgedrukte haakjes (%) naar “Size”.
4. Specificeer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen het aantal maten dat u wilt wissen.
5. Druk nadat alles naar wens is op de R-16
(ENTER) toets.
Om dit te doen: Doe dit:
Voeg blanco maten in op specifieke plaatsen (Insert Measure)
1. Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0 naar “InsertMeas.” en druk daarna op de R-16 (ENTER) toets.
*2
2. Specificeer de startmaat van de invoegbewerking d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
3. Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets de vetgedrukte haakjes (%) naar “Size”.
4. Specificeer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen het aantal maten dat u wilt invoegen.
5. Druk nadat alles naar wens is op de R-16 (ENTER) toets.
*1 Wist alle bestaande akkoorden en vervangt het door vier
maten met data met een C-akkoord aan het begin van de eerste maatslag van de eerste maat (gebruikersvoorkeuze oorspronkelijke data).
*2 U zal deze bewerking niet kunnen uitvoeren als het aantal
gespecificeerde maten meer dan 999 is.
*3 U kunt niet alle maten wissen. Als u een bereik specificeert
dat alle maten omvat, dan zal de eerste maat blijven zonder te worden gewist.
5.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die verschijnt op de R-14 (YES) toets om de bewerking van stap 4 uit te voeren of de R-14 (NO) toets om te annuleren.
• Het proces wordt gestart door op de R-14 (YES) toets
te drukken. De boodschap “Please Wait” blijft in de display als het tijd kost om dit uit te voeren. Voer geen bediening uit terwijl deze melding op de display wordt weergegeven.
D-65
Opslaan van keyboard basisinstellingen in het registratiegeheugen
L-1L-1
C-12C-12C-10C-10 C-15C-15 C-17C-17
Het registratiegeheugen laat u basisinstellingen (toon, ritme, etc.) van het Digitale Keyboard opslaan voor onmiddellijk oproepen wanneer u deze instellingen nodig heeft.
• Zie “Parameterlijst” (pagina D-162) voor informatie aangaande items die onderdeel kunnen zijn van een registratie basisinstelling.
• Bij het oproepen van een registratie basisinstelling kunt u alleen de instelitems oproepen die gerelateerd zijn aan begeleidingen of alleen de instelitems die gerelateerd zijn toonschalen. Zie “RegFltAcmp (Registratiefilter Begeleiding)” (pagina D-132) en “RegFltScal (Registratiefilter Toonschaal)” (pagina D-132) voor nadere informatie.
U kunt maximaal 96 basisinstellingen op een moment opgeslagen hebben in het registratiegeheugen. De C-10 (BANK) en C-11 (1) - C-16 (6) toetsen worden gebruikt voor het selecteren van bank en gebied.
R-14R-14
C-14C-14C-13C-13 C-16C-16C-11C-11
C-10 C-11 C-12 C-13 C-14 C-15 C-16
Gebied
Bank 1 Basisin-
stelling
Bank 2 Basisin-
stelling
Bank 16 Basisin-
stelling
• Telkens wanneer gedrukt wordt op de wordt naar het volgende banknummer doorgegaan van 1 - 16.
• Door een toets van C-11 (1) tot en met C-16 (6) in te drukken wordt het corresponderende gebied in de op dat moment geselecteerde bank geselecteerd.
Gebied 2Gebied 3Gebied 4Gebied 5Gebied
1
1-1
2-1
16-1
Basisin-
stelling
1-2
Basisin-
stelling
2-2
Basisin-
stelling
16-2
Basisin-
stelling
1-3
Basisin-
stelling
2-3
Basisin-
stelling
16-3
Basisin-
Basisin-
Basisin-
stelling
1-4
stelling
2-4
stelling
16-4
C-10 (BANK)
Basisin-
stelling
Basisin-
stelling
Basisin-
stelling
1-5
2-5
16-5
6
Basisin-
stelling
1-6
Basisin-
stelling
2-6
Basisin-
stelling
16-6
toets
D-66
Voorbeeld van opslaan van een registratie
In dit voorbeeld wordt de data in de onderstaande tabel opgeslagen naar de volgende basisinstellingen in Bank 1.
• Oorspronkelijke basisinstelling van de melodie opgeslagen naar Basisinstelling 1-1.
• Tweede basisinstelling van de melodie opgeslagen naar Basisinstelling 1-2.
Opslaan van keyboard basisinstellingen in het registratiegeheugen
• Derde basisinstelling van de melodie opgeslagen naar Basisinstelling 1-3.
Basisinstel-
ling 1-1
Toonnummer E:016 H:001 A:001
Ritmenummer A:015 E:013 A:044
Tempo 080 140 089
Basisinstel-
ling 1-2
Basisinstel-
ling 1-3
Een basisinstelling opslaan in het registratiegeheugen
1.
Configureer de toon, het ritme en andere instellingen die u in de basisinstelling wilt opnemen.
2.
Druk op de C-10 (BANK) toets om de gewenste bank te selecteren.
• Telkens bij indrukken van C-10 (BANK) wordt in een
cyclus door de banknummers gegaan.
• De boodschap “Please Wait” blijft op de display terwijl de data-opslagbewerking wordt uitgevoerd. Voer geen bediening uit terwijl deze melding wordt weergegeven. Data van het Digitale Keyboard kan gewist of onbruikbaar worden wanneer het Digitale Keyboard uitgeschakeld of de geheugenkaart verwijderd wordt. Het kan ook voorkomen dat het Digitale Keyboard niet ingeschakeld kan worden als op de L-1 (POWER) toets wordt gedrukt. Mocht dit gebeuren, verwijs dan naar “Oplossen van moeilijkheden” (pagina D-150).
Een basisinstelling oproepen uit het registratiegeheugen
1.
Druk op de C-10 (BANK) toets om de bank te selecteren die de basisinstelling bevat die u wilt oproepen.
2.
Selecteer d.m.v. de toetsen C-11 (1) - C-16 (6) het gebied dat de basisinstelling bevat dat u wilt oproepen.
• Hierdoor worden de basisinstellingen van het registratiegeheugen opgeroepen en de Digitale Keyboard instellingen automatisch hiermee in overeenkomst geconfigureerd.
Bank 2 geselecteerd
• Terwijl het “BANK” scherm weergegeven wordt druk op
de C-10 (BANK) toets, en selecteer d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen de gewenste bank.
• Als u voor enkele seconden geen bewerking uitvoert, zal de display automatisch terugkeren naar het vorige scherm.
3.
Houd de C-17 (STORE) toets ingedrukt en druk tegelijkertijd op een toets van C-11 (1) tot en met C-16 (6) om een gebied te selecteren.
• Hierdoor worden de instellingen die u configureerde in stap 1 opgeslagen in de van toepassing zijnde basisinstelling.
• Mocht er reeds iets opgeslagen zijn in de basisopstelling dan worden deze data vervangen (gewist) door de nieuwe basisinstelling.
Geregistreerd als Basisinstelling 2-1
Basisinstelling 6-1 opgeroepen
• De noten die door het toetsenbord worden weergegeven kunnen stoppen als u een basisinstelling oproept die een verandering veroorzaakt in octaafverschuiving (pagina D-18). Om te voorkomen dat dit gebeurt dient u ofwel een basisinstelling te selecteren die geen veranderingen veroorzaakt bij de instelling van de octaafverschuiving of u dient het pedaal ingetrapt te houden (waardoor noten die op dat moment weergegeven worden langer worden aangehouden).
D-67
Gebruiken van de melodiesequencer
C-3C-3
C-7C-7
L-1L-1
L-13L-13
L-15L-15
U kunt m.b.v. de melodiesequencer het toetsenbordspel (inclusief automatische begeleiding) opnemen of afzonderlijke onderdelen (opnamen met meerdere sporen) opnemen en ze combineren tot een uiteindelijke melodie. Na het opnemen van data kunt u elke afzonderlijke noot (gebeurtenis) bewerken. U kunt maximaal vijf opgenomen melodieën (in het totaal circa 30.000 noten) op hetzelfde moment in het geheugen opgeslagen hebben.
• De boodschap “Please Wait” blijft op de display terwijl de data-opslagbewerking wordt uitgevoerd. Voer geen bediening uit terwijl deze melding wordt weergegeven. Data van het Digitale Keyboard kan gewist of onbruikbaar worden wanneer het Digitale Keyboard uitgeschakeld of de geheugenkaart verwijderd wordt. Het kan ook voorkomen dat het Digitale Keyboard niet ingeschakeld kan worden als op de L-1 (POWER) toets wordt gedrukt. Mocht dit gebeuren, verwijs dan naar “Oplossen van moeilijkheden” (pagina D-150).
C-12C-12C-10C-10L-12L-12 C-17C-17L-16L-16L-14L-14
C-4C-4
C-14C-14C-13C-13C-11C-11
R-15R-15
R-1 - R-12R-1 - R-12
R-16R-16
R-14R-14
R-17R-17
R-13R-13
Starten van één-toets opname (EASY REC)
EASY REC laat u de opname van het toetsenbordspel starten door een enkele toetsbewerking.
• EASY REC is een functie van de melodiesequencer. Zie “Wat u kunt doen met de melodiesequencer” (pagina D-70) voor details betreffende de melodiesequencer.
• EASY REC kan gebruikt worden voor het opnemen van het toetsenbordspel waarbij muziekvoorkeuze wordt gebruikt (pagina D-54). Zie “Neem d.m.v. EASY REC een toetsenbordspel op d.m.v. een muziekvoorkeuze” (pagina D-70) voor details.
Om EASY REC te gebruiken om op te nemen
1.
Configureer Digitale Keyboard instellingen voor uw toetsenbordspel.
• Configureer de volgende instellingen: toon- en ritmeselectie, tempo, laag en splitsing, synchro standby (bij gebruik van automatische begeleiding), mixer, etc. Zie voor details aangaande instellingen die kunnen worden geconfigureerd “Starten van de opname” onder “Systeemspoor en Spoor 01 - 16 Gemeenschappelijke opname Inhoud” (pagina D-71) en “Systeemspooropname inhoud” (pagina D-71).
• Door stap 2 hieronder uit te voeren wordt opnamestandby ingeschakeld. Daarna zal de opname starten telkens wanneer u op het toetsenbord speelt. Let er na stap 2 op dat u niet per ongeluk een klaviertoets aanraakt en onbedoeld de opname laat beginnen.
D-68
2.
Druk op de C-3 (RECORD) toets.
• De toets begint te knipperen en het EASY REC scherm hieronder verschijnt op de display.
Melodiegebiednummer
Pijlen (e) tonen alle onderdelen van Groep A. Dit geeft aan dat bij het Digitale Keyboard de systeemspoor (pagina D-70) opnamestandby ingeschakeld is.
• Een asterisk (*) naast een melodiegebiednummer geeft aan dat er reeds data opgenomen zijn in dat gebied. Door een melodiegebied te selecteren dat reeds opnamedata bevat en door een nieuwe opname te starten al de bestaande data op het systeemspoor worden gewist.
3.
Voer de volgende stappen uit om de maatslag en andere instellingen te configureren.
(1) Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en druk op
de C-17 (MENU) toets. Hierdoor wordt een menu getoond zoals het onderstaande, met 0 naast “Beat” (maatslag).
Gebruiken van de melodiesequencer
(4) Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets 0 naar “Precount”
en druk vervolgens op de R-14 (–, +) toetsen om het tellen in of uit te schakelen. Door het tellen in te schakelen wordt tellen van een-maat ingevoegd voor het starten van de opname wanneer u op de L-16 (START/STOP) toets drukt in stap 4.
(5) Druk op de R-15 (EXIT) toets om het menu te verlaten.
4.
Speel iets op het keyboard.
• De opname start automatisch wanneer u een van de volgende bewerkingen uitvoert. – Spelen op het keyboard – Druk op de L-12 (INTRO), L-13 (NORMAL/FILL-IN)
of L-14 (VARIATION/FILL-IN) toets.
– Druk op de L-16 (START/STOP) toets. Om één of
meerdere rustpauzes in te voeren voor het starten van de opname, druk op de L-16 (START/STOP) toets om de opname te starten en start dan het toetsenbordspel op het gewenste punt.
• Door de opname te starten zal de C-3 (RECORD) toets van de knipperende naar de brandende toestand overgaan. Tijdens het opnemen zal de display de huidige maat (MEASURE) en maatslag (BEAT) tonen.
PITCH BEND regelaar- (S-1) en pedaalbewerkingen worden ook opgenomen.
• Wanneer de opname het punt bereikt waarop er minder dan 100 noten resterend geheugen is, dan zullen de huidige maat (MEASURE) en maatslag (BEAT) waarden beginnen te knipperen.
5.
Druk op de L-16 (START/STOP) toets om de opname te stoppen.
• Nadat de opname stopt, verschijnt het oorspronkelijke melodie sequencermodusscherm op de display.
(2) Configureer de maatslaginstelling d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen. U kunt een maatslaginstelling specificeren van 2/4 ­8/4, 2/8 - 16/8.
(3) Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets 0 naar
“Metronome” en druk vervolgens op de R-14 (–, +) toetsen om de metronoom in of uit te schakelen. Door de metronoom in te schakelen gaat deze tellen tijdens het opnemen maar niet tijdens de weergave.
• Op dit moment kunt u op de L-16 (START/STOP) toets drukken om weer te geven wat u zojuist heeft opgenomen. Zie “Weergeven van een opgenomen melodie” voor details aangaande het weergeven van de opgenomen inhoud (pagina D-79).
6.
Druk om de melodiesequencer te verlaten op de C-4 (SONG SEQUENCER) toets of op de R-15 (EXIT) toets.
D-69
Gebruiken van de melodiesequencer
Neem d.m.v. EASY REC een toetsenbordspel op d.m.v. een muziekvoorkeuze
1.
Voer de stappen 1 - 4 uit onder “Uitvoeren van het gebruik van een muziekvoorkeuze” (pagina D-54).
2.
Druk op de C-3 (RECORD) toets.
• De toets begint te knipperen en het EASY REC scherm verschijnt op de display.
3.
Begin iets te spelen d.m.v. een muziekvoorkeuze. Zie “Uitvoeren van het gebruik van een muziekvoorkeuze” (pagina D-54) voor details.
• Hierdoor wordt de opname gestart samen met de automatische begeleiding in overeenstemming met de voorkeuze akkoordprogressie.
• Door de opname te starten zal de C-3 (RECORD) toets van de knipperende naar de brandende toestand overgaan. Tijdens het opnemen zal de display de huidige maat (MEASURE) en maatslag (BEAT) tonen.
4.
Druk op de L-16 (START/STOP) toets om de opname te stoppen.
• Nadat de opname stopt, verschijnt het oorspronkelijke melodie sequencermodusscherm op de display.
• Op dit moment kunt u op de L-16 (START/STOP) toets drukken om weer te geven wat u zojuist heeft opgenomen. Zie “Weergeven van een opgenomen melodie” voor details aangaande het weergeven van de opgenomen inhoud (pagina D-79).
5.
Druk om de melodiesequencer te verlaten op de C-4 (SONG SEQUENCER) toets of op de R-15 (EXIT) toets.
Wat u kunt doen met de melodiesequencer
De gemakkelijkste manier van gebruiken van de melodiesequencer is het opnemen van het toetsenbordspel terwijl u dat aan het spelen bent. Zie “Om EASY REC te gebruiken om op te nemen” (pagina D-68) voor details. Vrijwel alles dat u op het toetsenbord speelt kan opgenomen worden door de melodiesequencer. U kunt de melodiesequencer ook gebruiken voor het maken van opnamen met wel 17 verschillende sporen die u tot een uiteindelijke melodie kunt maken. U kunt bijvoorbeeld eerst een pianospoor opnemen, gevolgd door een basspoor, daarna een gitaarspoor of sporen met andere muziekinstrumenten.
Melodieën, sporen en gedeelten
Een enkele melodie kan uit maximaal 17 sporen bestaan. De 17 sporen kunnen onderverdeeld worden zoals aangegeven in de onderstaande tabel.
Spoor
Melodie
Systeemspoor
Spoor 01
Spoor 16
• Het Digitale Keyboard gebruikt meerdere onderdelen tegelijkertijd om de automatische begeleiding, een toetsenbord laagtoon, een toetsenbord splitstoets op hetzelfde moment weer te geven. Het systeemspoor wordt gebruikt om noten op te nemen van deze onderdelen op een enkele plaats.
• Sporen 01 - 16 corresponderen elk aan een enkel muziekinstrumentdeel. Elk spoor wordt gebruikt om de noten van elk afzonderlijk deel op te nemen.
• De gedeelten die in de bovenstaande tabel getoond worden corresponderen aan de mixergedeelten. Zie “Gebruiken van de mixer” (pagina D-36) voor details.
• Gedeelte B10 is een gedeelte met alleen een drumgeluid.
Gedeelte-
nummer
A04
A05 Toetsenbord (UPPER 1 gedeelte)
A06 Toetsenbord (UPPER 2 gedeelte)
A07 Toetsenbord (LOWER gedeelte)
A09
A10
A11
A12
A13
A14
A15
A16
B01
B16
Inhoud van de gedeelten
Automatische begeleiding (automatische harmonisatietoon)
Automatische begeleiding (Percussiegedeelte)
Automatische begeleiding (Drumgedeelte)
Automatische begeleiding (Basgedeelte)
Automatische begeleiding (Akkoord 1 gedeelte)
Automatische begeleiding (Akkoord 2 gedeelte)
Automatische begeleiding (Akkoord 3 gedeelte)
Automatische begeleiding (Akkoord 4 gedeelte)
Automatische begeleiding (Akkoord 5 gedeelte)
Toetsenbord (B01 gedeelte)
Toetsenbord (B16 gedeelte)
D-70
Systeemspoor en Spoor 01 - 16 Gemeenschappelijke opname Inhoud
Starten van de opname
• Maatslaginstelling
• Ritmeselectie
• Tempo instelling
• Toonschaal instelling
• De onderstaande mixerinstellingen – Alle deelparameters van A04 - A07 en B01 - B16
(Exclusief deel aan/uit)
– Deelparameters van A09 - A16: Deel aan/uit, rwuweg
stemmen, fijnstemmen, toonschaal activeren, DSP lijn
– DSP parameters: volume, pan, nagalm zenden
• Effect instellingen
• Begeleidingsvolume
Tijdens het opnemen
• Toetsenbordspel
• Toonhoogteregelbewerkingen
• Pedaalbewerkingen
• De onderstaande toetsbewerkingen
S-2 (MODULATION), D-1 (ROTARY SLOW/FAST), D-2 (PERCUSSION SECOND), D-3 (PERCUSSION THIRD)
• Bewerkingen met schuifregelaars D-4 (16') - D-12 (1')
Systeemspooropname inhoud
Starten van de opname
• Tonen voor de UPPER 1, UPPER 2 en LOWER onderdelen.
• Laag en splitsing aan/uit
• Splitspuntinstelling
• Octaafverschuiving voor de UPPER 1, UPPER 2 en LOWER onderdelen.
• De functie item instellingen hieronder (pagina D-131) – Arpeggiator aanhouden, arpeggiator snelheid,
arpeggiator deel
• Automatische harmonisatie of arpeggiator aan/uit en type
• Synchrostandby (Normaal, Variatie, Intropatroon)
• Muziekvoorkeuze (alleen bij gebruik van EASY REC.)
Tijdens het opnemen
• Ritmeselectie
• Tempo instelling
• Alle items onder “Starten van de opname” hierboven, behalve voor de functiemenu iteminstellingen en de splitspuntinstelling
• Akkoordweergave d.m.v het akkoordtoetsenbord
• De ritmebewerkingen hieronder
L-12 (INTRO), L-13 (NORMAL/FILL-IN), L-14 (VARIATION/FILL-IN) en L-15 (SYNCHRO/ENDING)
toetsbewerkingen
• Instellingen opgeroepen van het registratiegeheugen
• Instellingen opgeroepen d.m.v. van één-toets voorkeuze
Gebruiken van de melodiesequencer
• Door de manier waarop melodiedelen worden geconfigureerd worden instellingen die geconfigureerd werden door een opgeroepen registratie, op andere genummerde delen uitgeoefend dan ze toegewezen waren op het moment dat de basisinstelling opgeslagen was, zoals hieronder getoond.
Onderdelen wanneer een registratie basisinstelling
opgeslagen wordt
UPPER 1 gedeelte (A01) UPPER 1 gedeelte (A05)
UPPER 2 gedeelte (A02) UPPER 2 gedeelte (A06)
LOWER Gedeelte (A03) LOWER gedeelte (A07)
Automatische harmonisatie toongedeelte (A04)
Zie “Melodieën, sporen en gedeelten” (pagina D-70) voor details aangaande de configuratie van melodiedelen.
• Op het moment dat u een registratie basisinstelling of een één-toets voorkeuze oproept tijdens de opname, wordt de instelinformatie die geregistreerd staat in de registratie basisinstelling of één-toets voorkeuze opgenomen naar het systeemspoor. De registratie basisinstelling of de één-toets voorkeuze zelf wordt niet opgenomen.
Onderdelen wanneer
registratie opgeroepen
wordt voor melodie
opname
Automatische harmonisatie toongedeelte (A04)
Spoor 01 - 16 Opname inhoud
Starten van de opname
• Deeltoonselectie voor de spoor
Tijdens het opnemen
• Deeltoonselectie voor de spoor
• De onderstaande mixerinstellingen – Alle deelparameters van B01 - B16 (behalve deel aan/
uit)
Paneelinstellingen en voorloopinstellingen
Voordat u wilt starten met het opnemen met de melodiesequencer, dient u de toon en het ritme te selecteren en ook andere instellingen te configureren zoals het tempo, mixerinstellingen, enz. dit worden de “paneelinstellingen” genoemd omdat ze geconfigureerd zijn m.b.v. het controlepaneel van het Digitale Keyboard. Wanneer u met opnemen begint worden paneelinstellingen opgeslagen in het voorloopdeel van de melodie. Instelingen in het voorloopdeel van een melodie worden “voorloopinstellingen” genoemd.
• De “Starten van de opname” instellingen onder “Systeemspoor en Spoor 01 - 16 Gemeenschappelijke opname Inhoud” (pagina D-71), “Systeemspooropname inhoud” (pagina D-71) en “Spoor 01 - 16 Opname inhoud” (pagina D-71) worden opgeslagen als voorloopinstellingen.
• Alleen voorloopinstellingen kunnen worden veranderd nadat de melodieopname voltooid is. Zie “Gebruiken van paneelopname voor het herschrijven van melodievoorloopinstellingen” (pagina D-78) voor details.
D-71
Gebruiken van de melodiesequencer
Opnemen van afzonderlijke sporen
Dit gedeelte geeft een uitleg over hoe het systeemspoor wordt opgenomen en hoe wordt opgenomen naar Sporen 01 - 16. Zie “Wat u kunt doen met de melodiesequencer” (pagina D-70) voor details aangaande spoorconfiguratie en wat er op elk spoor wordt opgenomen.
Opnemen van uw spel op het systeemspoor
1.
Druk op de C-4 (SONG SEQUENCER) toets om de melodiesequencermodus in te schakelen.
Melodiegebiednummer
4.
Selecteer d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen het systeemspoor.
• Als het systeemspoor reeds opgenomen data bevat, dan zullen de huidige systeemspoordata gewist worden als de opname in stap 7 hieronder wordt gestart.
5.
Configureer de paneelinstellingen zoals naar wens voor uw spel op het keyboard.
• Configureer de volgende instellingen: toon- en ritmeselectie, tempo, laag en splitsing, synchro standby (bij gebruik van automatische begeleiding), mixer, etc. Zie voor details aangaande instellingen die kunnen worden geconfigureerd “Starten van de opname” onder “Systeemspoor en Spoor 01 - 16 Gemeenschappelijke opname Inhoud” (pagina D-71) en “Systeemspooropname inhoud” (pagina D-71). Zie “Mixerinstellingen en de melodiesequencermodus” (pagina D-76) voor informatie aangaande de mixerinstellingen.
• Een asterisk (*) naast een melodiegebiednummer geeft aan dat er reeds data opgenomen zijn in dat gebied.
L in de niveaumeter geeft aan dat het systeemspoor momenteel geselecteerd is terwijl M aangeeft dat een ander spoor (01 - 16) geselecteerd is. In het geval M geeft een aanwijzer (e) aan welk spoor geselecteerd wordt.
• Een zwart blokje ( ) in de niveaumeter boven een spoornummer geeft aan dat er reeds data opgenomen is op dat spoor.
2.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen een melodiegebiednummer.
• Door een melodiegebied te selecteren dat reeds opgenomen data bevat worden de voorloopinstellingen van de melodie onmiddellijk opgeroepen (pagina D-71).
3.
Druk op de C-3 (RECORD) toets.
• De toets gaat knipperen en de opnamestandby wordt ingeschakeld bij het Digitale Keyboard, hetgeen betekent de opname begint wanneer u iets op het toetsenbord gaat spelen. Let er tot stap 7 op dat u niet per ongeluk een klaviertoets aanraakt en onbedoeld de opname laat beginnen.
6.
Voer de volgende stappen uit om de maatslag en andere instellingen te configureren.
(1) Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en druk op
de C-17 (MENU) toets. Hierdoor wordt een menu getoond zoals het onderstaande, met 0 naast “Beat” (maatslag).
(2) Configureer de maatslaginstelling d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen. U kunt een maatslaginstelling specificeren van 2/4 ­8/4, 2/8 - 16/8.
(3) Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets 0 naar
“Metronome” en druk vervolgens op de R-14 (–, +) toetsen om de metronoom in of uit te schakelen. Door de metronoom in te schakelen gaat deze tellen tijdens het opnemen maar niet tijdens de weergave.
(4) Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets 0 naar “Precount”
en druk vervolgens op de R-14 (–, +) toetsen om het tellen in of uit te schakelen. Door het tellen in te schakelen wordt tellen van een-maat ingevoegd voor het starten van de opname wanneer u op de L-16 (START/STOP) toets drukt in stap 7.
(5) Druk op de R-15 (EXIT) toets om het menu te verlaten.
D-72
• Pagina 2 van het menuscherm heeft een “RecType” instelling maar deze instelling kan niet worden gebruikt bij het opnemen van uw spel naar een systeemspoor.
7.
Speel iets op het keyboard.
• De opname start automatisch wanneer u een van de volgende bewerkingen uitvoert. – Spelen op het keyboard – Druk op de L-12 (INTRO), L-13 (NORMAL/FILL-IN)
of L-14 (VARIATION/FILL-IN) toets.
– Druk op de L-16 (START/STOP) toets. Om één of
meerdere rustpauzes in te voeren voor het starten van de opname, druk op de L-16 (START/STOP) toets om de opname te starten en start dan het toetsenbordspel op het gewenste punt.
• Door de opname te starten zal de C-3 (RECORD) toets van de knipperende naar de brandende toestand overgaan. Tijdens het opnemen zal de display de huidige maat (MEASURE) en maatslag (BEAT) tonen.
PITCH BEND regelaar- (S-1) en pedaalbewerkingen worden ook opgenomen.
• Wanneer de opname het punt bereikt waarop er minder dan 100 noten resterend geheugen is, dan zullen de huidige maat (MEASURE) en maatslag (BEAT) waarden beginnen te knipperen.
8.
Druk op de L-16 (START/STOP) toets om de opname te stoppen.
• Op dit moment kunt u op de L-16 (START/STOP) toets drukken om weer te geven wat u zojuist heeft opgenomen. Zie “Weergeven van een opgenomen melodie” voor details aangaande het weergeven van de opgenomen inhoud (pagina D-79).
9.
Druk om de melodiesequencer te verlaten op de C-4 (SONG SEQUENCER) toets of op de R-15 (EXIT) toets.
Gebruiken van de melodiesequencer
Opnemen op Sporen 01 - 16
1.
Druk op de C-4 (SONG SEQUENCER) toets om de melodiesequencermodus in te schakelen.
Melodiegebiednummer
• Een asterisk (*) naast een melodiegebiednummer geeft aan dat er reeds data opgenomen zijn in dat gebied.
L in de niveaumeter geeft aan dat het systeemspoor momenteel geselecteerd is terwijl M aangeeft dat een ander spoor (01 - 16) geselecteerd is. Bij geval M wordt welk spoor geselecteerd aangegeven door de positie van een aanwijzer (e).
• Een zwart blokje ( ) in de niveaumeter boven een spoornummer geeft aan dat er reeds data opgenomen is op dat spoor.
2.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen een melodiegebiednummer.
• Door een melodiegebied te selecteren dat reeds opgenomen data bevat worden de voorloopinstellingen van de melodie onmiddellijk opgeroepen (pagina D-71).
3.
Druk op de C-3 (RECORD) toets.
• De toets gaat knipperen en de opnamestandby wordt ingeschakeld bij het Digitale Keyboard, hetgeen betekent de opname begint wanneer u iets op het toetsenbord gaat spelen. Let er tot stap 7 op dat u niet per ongeluk een klaviertoets aanraakt en onbedoeld de opname laat beginnen.
D-73
Gebruiken van de melodiesequencer
4.
Selecteer d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen een spoor (Spoor 01 - Spoor 16).
(5) Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets de 0 naar
“RecType” en selecteer daarna m.b.v. de R-14 (–, +) toetsen “REPL” of “OVDB”.
5.
Configureer de paneelinstellingen zoals naar wens voor uw spel op het keyboard.
• Configureer de volgende instellingen: toonselectie, tempo, mixerinstelling, etc. Zie “Starten van de opname” onder “Systeemspoor en Spoor 01 - 16 Gemeenschappelijke opname Inhoud” en “Spoor 01 - 16 Opname inhoud” (pagina D-71) Zie “Mixerinstellingen en de melodiesequencermodus” (pagina D-76) voor informatie aangaande de mixerinstellingen.
* Exclusief ritmeselectie en begeleidingsvolume.
6.
Voer de volgende stappen uit om de maatslag
*
(pagina D-71)
en andere instellingen te configureren.
(1) Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en druk op
de C-17 (MENU) toets. Hierdoor wordt een menu getoond zoals het onderstaande, met 0 naast “Beat” (maatslag).
Wanneer u dit type opname wilt
uitvoeren:
Wis enige data die zich nog op het spoor bevinden en begin met een nieuwe opname.
Vervang enige data die zich nog op het spoor bevinden door de nieuwe opname.
(6) Druk op de R-15 (EXIT) toets om het menu te verlaten.
7.
Speel iets op het keyboard.
• Door de opname te starten zal de C-3 (RECORD) toets
van de knipperende naar brandende toestand overgaan. Tijdens het opnemen zal de display de huidige maat (MEASURE) en maatslag (BEAT) tonen.
• Om één of meerdere rustpauzes in te voeren voor het
starten van de opname, druk op de L-16 (START/ STOP) toets om de opname te starten en start dan het toetsenbordspel op het gewenste punt.
PITCH BEND regelaar- (S-1) en pedaalbewerkingen
worden ook opgenomen.
• Wanneer de opname het punt bereikt waarop er minder dan 100 noten resterend geheugen is, dan zullen de huidige maat (MEASURE) en maatslag (BEAT) waarden beginnen te knipperen.
8.
Druk op de L-16 (START/STOP) toets om de
Selecteer deze
RecType optie.
REPL (Vervangen)
OVDB (Kopiëren)
opname te stoppen.
• Op dit moment kunt u op de L-16 (START/STOP) toets drukken om weer te geven wat u zojuist heeft opgenomen. Zie “Weergeven van een opgenomen melodie” voor details aangaande het weergeven van de opgenomen inhoud (pagina D-79).
(2) Configureer de maatslaginstelling d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen. U kunt een maatslaginstelling specificeren van 2/4 ­8/4, 2/8 - 16/8.
(3) Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets 0 naar
“Metronome” en druk vervolgens op de R-14 (–, +) toetsen om de metronoom in of uit te schakelen. Door de metronoom in te schakelen gaat deze tellen tijdens het opnemen maar niet tijdens de weergave.
(4) Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets 0 naar “Precount”
en druk vervolgens op de R-14 (–, +) toetsen om het tellen in of uit te schakelen. Door het tellen in te schakelen wordt tellen van een-maat ingevoegd voor het starten van de opname wanneer u op de L-16 (START/STOP) toets drukt in stap 7.
D-74
9.
Druk om de melodiesequencer te verlaten op de C-4 (SONG SEQUENCER) toets of op de R-15 (EXIT) toets.
Gebruiken van de melodiesequencer
Wissen van de inhoud van een enkel spoor onmiddellijk nadat u het heeft opgenomen
1.
Terwijl het oorspronkelijke scherm op de melodiesequencermodus is, houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt terwijl u op de C-17 (MENU) toets drukt.
• Hierdoor wordt het melodiesequencermenu
weergegeven met de 0 bij “ClearTrack”.
2.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor verschijnt het “Clear Track” scherm. Op dat moment is het bestemmingsspoor voor het wissen dat spoor dat u zojuist opnam.
3.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor verschijnt de boodschap “Sure?” ter bevestiging.
4.
Druk op de R-14 (YES) toets om de spoordata te wissen of op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
Wissen van een enkel melodie onmiddellijk nadat u die heeft opgenomen
1.
Terwijl het oorspronkelijke scherm op de melodiesequencermodus is, houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt terwijl u op de C-17 (MENU) toets drukt.
• Hierdoor wordt het melodiesequencermenu getoond.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0 naar “ClearSong” en druk daarna op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor verschijnt het “Clear Song” scherm. Op dat moment is de bestemmingsmelodie voor het wissen die melodie die u zojuist opnam.
3.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor verschijnt de boodschap “Sure?” ter bevestiging.
4.
Druk op de R-14 (YES) toets om de spoordata te wissen of op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
• Zie “Wissen van een melodie” (pagina D-82) voor informatie aangaande het selecteren van een bepaalde melodie en hoe de inhoud gewist kan worden.
• Zie “Wissen van een enkel spoor” (pagina D-85) voor informatie aangaande het selecteren van een bepaald spoor en hoe de inhoud gewist kan worden.
D-75
Gebruiken van de melodiesequencer
Mixerinstellingen en de melodiesequencermodus
U kunt toegang verkrijgen tot de mixer tijdens de weergavestandby of de opnamestandby (C-3 (RECORD) toets knippert) of terwijl de opname plaats aan het vinden is (C-3 (RECORD) toets brandt). Druk op de C-7 (MIXER) toets om het mixerscherm te tonen. Druk nogmaals op de C-7 (MIXER) toets of druk op de R-15 (EXIT) toets om terug te gaan naar de melodiesequencermodusscherm.
De hieronderstaande tabel toont hoe mixerdelen corresponderen aan de melodiesequencerdelen.
Mixer Melodiesequencer
Onderdelen A04 - A07, A09 - A16 Systeemspoor
Onderdelen B01 - B16 Sporen 01 tot en met 16
Ondersteunde mixerbewerkingen tijdens de weergave of de weergavestandby
Alle mixerinstellingen kunnen worden geconfigureerd tijdens de weergave of de weergavestandby, op voorwaarde van de volgende voorzorgsmaatregelen.
• Als u de mixerinstellingen wilt veranderen tijdens de weergavestandby, verander ze dan na het selecteren van de melodie die u wilt weergeven. Als u de mixerinstelling verandert en daarna de melodieselectie, dan zullen de voorloopinstellingen van de nieuw geselecteerde melodie worden opgeroepen en de mixerinstellingen zullen overeenkomstig daarmee veranderen.
• De enige mixerinstellingen die u verandert tijdens de weergavestandby zijn de instellingen die onderdeel zijn van de melodievoorloopdata van de op dat moment geselecteerde melodie. Als de mixerinstellingen halverwege veranderd waren tijdens het opnemen van de melodie, zullen de later opgenomen mixerinstellingen prioriteit hebben over instellingen die u maakte tijdens de weergavestandby.
Ondersteunde mixerbewerkingen tijdens de opnamestandby
De mixerinstellingen van de hier getoonde onderdelen (exclusief deel aan/uit) worden ondersteund, afhankelijk van het spoor waarnaar wordt opgenomen. Instellingen worden opgenomen naar de voorloopinstellingen (pagina D-71) op dezelfde manier als waarop instellingen worden opgeslagen wanneer het opnemen werd gestart.
Systeemspoor
A05 (UPPER 1), A06 (UPPER 2), A07 (LOWER), A04 (Automatisch harmoniseren) onderdelen
Sporen 01 tot en met
16
Onderdelen corresponderen aan elk spoor (B01 - B16)
Zie “Gebruiken van de mixer” (pagina D-36) voor details aangaande mixerfuncties en bewerkingen.
Heropnemen van een onderdeel van een melodie (toets-voor-toets opname)
U kunt delen opnieuw opnemen van een melodie die u eerder had opgenomen om fouten e.d. er uit te halen. Schakel de opnamestandbymodus in en geef de eerder opgenomen melodie (toets-voor-toets weergave) weer en speel dan de nieuwe noten wanneer de weergave de plaats bereikt van het deel dat u wilt veranderen.
Fout
Weergave
Neem dit onderdeel nogmaals op
met toets-voor-toets opname.
Starten van heropname vanaf een bepaalde plaats tijdens de weergave (Handmatige toets-voor-toets weergave)
1.
Druk op de C-4 (SONG SEQUENCER) toets om de melodiesequencermodus in te schakelen.
2.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen een melodiegebiednummer.
3.
Druk op de C-3 (RECORD) toets om de opnamestandbymodus in te schakelen.
• Hierdoor gaat de toets knipperen.
4.
Selecteer d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen het spoor dat u gedeeltelijk opnieuw wilt opnemen.
5.
Houd de C-3 (RECORD) toets ingedrukt totdat het toets-voor-toets in-/uitdrukken scherm hieronder verschijnt.
Ondersteunde mixerbewerkingen tijdens het opnemen
Mixerinstellingen kunnen niet worden geconfigureerd tijdens het opnemen naar het systeemspoor. Configureren van mixerinstellingen (behalve voor deel aan/ uit) wordt ondersteund voor een deel (B01 - B16) dat correspondeert aan een spoor tijdens het opnemen van elk spoor 01 - 16 dat wordt getoond. Enige verandering in een mixerinstelling op het mixerscherm wordt opgenomen zodra het wordt gemaakt.
D-76
6.
Druk op de L-16 (START/STOP) toets.
• Hierdoor wordt toets-voor-toets weergave gestart.
• De volgende bewerkingen worden ondersteund tijdens de toets-voor-toets weergave. Ze helpen u snel en gemakkelijk te gaan naar het startpunt voor heropname.
Om dit te doen: Doe dit:
Versneld voorwaarts gaan
Versneld terugwaarts gaan
Pauzeren Druk op de L-15 (PAUSE) toets.
Herstart de gepauzeerde weergave
7.
Wanneer de weergave het punt bereikt vanwaar
Houd de L-14 (dFF) toets ingedrukt.
Houd de L-13 (sREW) toets ingedrukt.
Druk op de L-15 (PAUSE) toets.
u de heropname wilt beginnen, begin dan op het toetsenbord te spelen.
• Toets-voor-toets opname begint op het moment dat u iets op het toetsenbord speelt.
• Eén van de volgende bewerkingen zal de toets-voor-toets opname ook starten: een pedaal of toonhoogtebewerking; veranderen van de tooninstelling; veranderen van de ritme of tempo instelling * Alleen systeemspoor
• Druk op de C-3 (RECORD) toets om toets-voor-toets opname te beginnen zonder veranderingen aan te brengen in de noten die worden gespeeld of de instellingen die worden gebruikt.
• Door de opname te beginnen gaat de C-3 (RECORD) toets branden.
• Druk op de C-3 (RECORD) toets in plaats van de op de L-16 (START/STOP) toets in stape 8, als u alle data op het spoor wilt wissen dat volgt op het onderdeel dat u zojuist opnieuw opname met toets-voor-toets opname.
• Als u toets-voor-toets opname wilt annuleren en de originele opnamedata behouden, houd dan de C-3 (RECORD) toets ingedrukt totdat deze niet meer brandt.
*
.
Gebruiken van de melodiesequencer
Specificeren van het toets-voor-toets opnamebereik voordat u begint (Automatische toets-voor-toets opname)
1.
Geef de melodie weer en bepaal welk deel van het spoor u wilt heropnemen.
• Zie “Weergeven van een opgenomen melodie” (pagina D-79) voor details aangaande de weergave.
• U kunt een specifieke maat, maatslag of tik * specificeren voor het startpunt en het eindpunt van het bereik dat heropgenomen dient te worden. Gewoonlijk is het het beste het begin van een maat of maatslag te specificeren als het startpunt en het eindpunt. Als u specifieke tikken wilt specificeren, kunt u het spoor dat dient te worden heropgenomen tonen op het gebeurtenis bewerkingsscherm en de gewenste plaats daar vaststellen. Zie “Bewerken van gebeurtenissen” (pagina D-87) voor details aangaande het bewerken van gebeurtenissen. * Zie “Aflezen van gebeurtenisdata” (pagina D-88)
voor details aangaande tikken.
2.
Druk op de C-3 (RECORD) toets om de opnamestandbymodus in te schakelen.
• Hierdoor gaat de toets knipperen.
3.
Selecteer d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen het spoor dat u gedeeltelijk opnieuw wilt opnemen.
4.
Houd de C-3 (RECORD) toets ingedrukt totdat het toets-voor-toets in-/uitdrukken scherm verschijnt. U kunt de toets op dat moment loslaten.
5.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen “Auto” voor de “Mode” instelling.
• Hierdoor wordt een bereikspecificatiescherm weergegeven zoals het hier onder getoonde.
8.
Druk op de L-16 (START/STOP) toets om de opname te stoppen.
• Hierdoor wordt de toets-voor-toets opname gestopt en
stopt de C-3 (RECORD) toets met branden.
• Enige eerder opgenomen data op het spoor dat na dit punt waar u toets-voor-toets opname stopte, blijft op het spoor aanwzig
D-77
Gebruiken van de melodiesequencer
6.
Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de cursor en verander dan d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen de waarde bij de cursorstand en druk dan op de R-16 (ENTER) toets.
• Als u reeds een bereik gespecificeerd heeft d.m.v. het locatiescherm (pagina D-80), dan kunt u dat bereik kopiëren naar dit scherm door de L-12 (REPEAT) toets ingedrukt te houden.
Opname startpunt Opname eindpunt
7.
Druk op de L-16 (START/STOP) toets na het opname startpunt en eindpunt te hebben gespecificeerd.
• Hierdoor wordt toets-voor-toets weergave gestart. U kunt snelle voorwaartse en achterwaartse bewerkingen tijdens toets-voor-toets weergave d.m.v. de bewerkingen beschreven in stap 6 onder “Starten van heropname vanaf een bepaalde plaats tijdens de weergave (Handmatige toets-voor-toets weergave)” (pagina D-76).
• U kunt toets-voor-toets weergave starten vanaf een maat voor het huidige startpunt voor de opname door op de L-12 (REPEAT) toets te drukken waardoor de ? indicator in de display verschijnt.
8.
Wanneer de weergave het door u gespecificeerde heropnamepunt bereikt, begin dan iets te spelen op het toetsenbord.
• Toets-voor-toets opname zal automatisch starten wanneer de weergave het gespecificeerde opname startpunt bereikt. De C-3 (RECORD) toets gaat branden wanneer de opname start.
• De opname stopt en de toets-voor-toets opname wordt automatisch uitgeschakeld wanneer het door u gespecificeerde opname eindpunt wordt bereikt. Op dit moment stopt de C-3 (RECORD) toets met branden.
• Als u met opnemen wilt stoppen voordat het door u gespecificeerde opname eindpunt bereikt wordt, druk dan op de L-16 (START/STOP) toets. Enige eerder opgenomen data op het spoor dat na dit punt waar u toets-voor-toets opname stopte, blijft op het spoor aanwzig
• Wanneer “EOT” (Einde van Spoor) geselecteerd is voor het opnamestartpunt, dan is het startpunt voor toets-voor-toets opname het einde van het spoor.
• Wanneer “OFF” (uit) geselecteerd wordt voor het opname eindpunt, zal de toets-voor-toets opname niet automatisch stoppen omdat geen eindpunt is gespecificeerd. Druk nogmaals op de L-16 (START/ STOP) toets om in dit geval de toets-voor-toets opname te stoppen.
Gebruiken van paneelopname voor het herschrijven van melodievoorloopinstellingen
De voorloopdata van elke melodie bevat “voorloopinstellingen”, wat instellingen zijn die van kracht waren bij het Digitale Keyboard wanneer de opname uitgevoerd wordt. U kunt d.m.v. een “paneelopname” bewerking de voorloopinstellingen van een melodie herschrijven met de huidige basisinstellingen van het Digitale Keyboard. De volgende items zijn voorloopinstellingen die herschreven kunnen worden m.b.v de paneelopnamebewerkingen.
• Ritmeselectie
• Tempo instelling
• Toonschaal instelling
• De onderstaande mixerinstellingen – Alle deelparameters van A04 - A07 en B01 - B16
(Exclusief deel aan/uit)
– Deelparameters van A09 - A16: Deel aan/uit, rwuweg
stemmen, fijnstemmen, toonschaal activeren, DSP lijn
– DSP parameters: volume, pan, nagalm zenden
• Effect instellingen
• Begeleidingsvolume
• UPPER 1 onderdeeltoon, UPPER 2 onderdeeltoon en LOWER onderdeeltoon selecties
Uitvoeren van een paneelopnamebewerking
1.
Druk op de C-4 (SONG SEQUENCER) toets om de melodiesequencermodus in te schakelen.
2.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen een melodiegebiednummer.
3.
Configureer de paneelinstellingen zodat ze de instellingen reflecteren die u als de voorloopinstellingen wilt schrijven.
• U kunt de volgende instellingen configureren: mixerinstellingen, tempo, systeemspoorritme, spoortoonselectie, enz.
• Om de UPPER 1, UPPER 2 en LOWER onderdeeltonen of mixerinstellingen van het systeemspoor te veranderen, verander d.m.v. de mixer de instellingen van de onderdelen A05 (UPPER 1), A06 (UPPER 2) en A07 (LOWER).
D-78
4.
Nadat alle paneelinstellingen naar wens zijn uitgevoerd, houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en druk op de C-17 (MENU) toets.
• Hierdoor wordt het melodiesequencermenu getoond.
5.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets om de 0 naar “PanelRecord” te verplaatsen.
6.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
7.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die verschijnt op de R-14 (YES) toets om de paneelopnamebewerking uit te voeren of op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
Weergeven van een opgenomen melodie
Dit hoofdstuk geeft een uitleg hoe u de volgende bewerkingen uitvoert bij melodieën in de melodiesequencermodus.
• Weergeven van een melodie.
• Versneld voorwaarts, versneld achterwaarts, pauze, pauze deactiveren.
• Weergeven van een specifiek deel in een melodie.
• Herhalen van een specifiek gedeelte van een melodie.
• Wijs een naam toe aan een melodie.
• Wissen van een melodie.
Weergeven van een opgenomen melodie
1.
Druk op de C-4 (SONG SEQUENCER) toets om de melodiesequencermodus in te schakelen.
Gebruiken van de melodiesequencer
3.
Configureerde mixerinstellingen, tempo en overige paneelinstellingen die u wilt gebruiken voor de weergave.
• Om de UPPER 1, UPPER 2 en LOWER onderdeeltonen of mixerinstellingen van het systeemspoor te veranderen, verander d.m.v. de mixer de instellingen van de onderdelen A05 (UPPER 1), A06 (UPPER 2) en A07 (LOWER).
• De bovenstaande instellingen zijn niet nodig wanneer u de melodie wilt weergeven zoals die was opgenomen.
4.
Druk op de L-16 (START/STOP) toets.
• Hierdoor wordt de weergave gestart. De volgende bewerkingen worden ondersteund tijdens de weergave.
Om dit te doen: Doe dit:
Versneld voorwaarts gaan
Versneld terugwaarts gaan
Pauzeren Druk op de L-15 (PAUSE) toets.
Herstart de gepauzeerde weergave
Voer herhaalde weergave uit
• Zelfs als de weergave gepauzeerd is, kunt u versnelde voorwaartse weergave uitvoeren door de L-14 (dFF) toets in te drukken of versnelde achterwaartse weergave door de L-13 (sREW) toets in te drukken. Door een van beide toetsen los te laten wordt opnieuw gepauzeerd.
• Tijdens de weergave of weergavestandby kunt u d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen het gewenste spoor selecteren. Door op klaviertoetsen te drukken worden de onderdelen weergegeven die corresponderen aan het op dat moment geselecteerde spoor (A04 - A07 voor het systeemspoor).
• De weergave stopt automatisch wanneer het einde van een melodie bereikt was. Druk op de L-16 (START/ STOP) toets om de weergave tussentijds te stoppen.
Houd de L-14 (dFF) toets ingedrukt.
Houd de L-13 (sREW) toets ingedrukt.
Druk op de L-15 (PAUSE) toets.
Voer de stappen 3 - 5 uit onder “Herhalen van een specifiek gedeelte van een melodie” (pagina D-144).
2.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen een melodiegebiednummer.
D-79
Gebruiken van de melodiesequencer
Weergeven van alleen een bepaald gedeelte Herhalen van de weergave van een specifieke
1.
Druk op de C-4 (SONG SEQUENCER) toets om de melodiesequencermodus in te schakelen.
2.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen een melodiegebiednummer.
3.
Druk op de C-7 (MIXER) toets om het mixerscherm te tonen.
4.
Selecteer d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen een onderdeel dat u wilt weergeven (A04 - A16, B01
- B16).
• Om bijvoorbeeld alleen de melodie te spelen die opgenomen was m.b.v. het UPPER 1 onderdeel en opgenomen op het systeemspoor, selecteer onderdeel A05. Zie “Hoe gedeelten georganiseerd zijn” (pagina D-36) voor details betreffende de inhoud van elk onderdeel.
5.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de vetgedrukte haakjes (%) naar “Part”.
fase
1.
Houd de L-12 (REPEAT) toets ingedrukt totdat het hieronder getoonde localiseringsscherm (locator) in de display verschijnt.
Startpunt invoergebied Eindpunt invoergebied
2.
Specificeer een maat als het startpunt van de fase die herhaald weergegeven wordt.
(1) Druk op de R-14 (+) toets.
Hierdoor wordt 001:01:00 ingevoerd in het startpunt invoergebied (A) waardoor de cursor gaat knipperen.
(2) Specificeer het startmaatnummer d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
6.
Druk tegelijkertijd op de R-14 (–, +) toetsen.
• Hierdoor wordt de instelling veranderd naar “Sol” (Solo).
7.
Druk op de L-16 (START/STOP) toets.
• Hierdoor wordt alleen de weergave gestart van het deel dat u selecteerde in stap 4.
• De weergave stopt automatisch wanneer het einde van een melodie bereikt was. Druk op de L-16 (START/ STOP) toets om de weergave tussentijds te stoppen.
3.
Specificeer een maat als het eindpunt van de fase die herhaald weergegeven wordt.
(1) Druk driemaal op de R-17 (i) om de cursor naar het
eindpunt invoergebied te verplaatsen. Druk op de R-14 (+) toets. Het eindpunt invoergebied (B) toont aanvankelijk de maat die het startpunt onmiddellijk volgt.
(2) Specificeer het eindmaatnummer d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
4.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor stopt de cursor met knipperen.
5.
Druk op de R-15 (EXIT) toets om het lokaliseringsscherm te verlaten.
6.
Voer de volgende stappen uit om startfase herhalingsweergave te starten.
(1) Druk op de L-12 (REPEAT) toets.
Hierdoor verschijnt de ? indicator in de display.
(2) Druk op de L-16 (START/STOP) toets.
De gespecificeerde fase wordt weergegeven als een lus.
D-80
7.
Druk op de L-16 (START/STOP) toets om de weergave te stoppen.
• Door op de R-15 (EXIT) toets te drukken zonder op de R-16 (ENTER) toets te drukken in stap 4 hierboven wordt de
frase instelbewerking geannuleerd en het localiseringsscherm afgesloten.
• Het startpunt en het eindpunt die door de bovenstaande bewerking gespecificeerd zijn op het localiseringsscherm worden aangegeven als de oorspronkelijke defaultwaarden wanneer u het scherm weergeeft om de volgende gebeurtenis weer te geven. – “Wissen van alle gebeurtenissen binnen een specifiek
bereik van een spoor” (pagina D-93)
– “Kopiëren van gebeurtenissen binnen een bepaald
bereik naar een gewenste locatie” (pagina D-94)
– “Quantizeren van alle nootgebeurtenissen binnen een
specifiek bereik van een spoor” (pagina D-96)
– “Wissen van alle toonhoogteregel gebeurtenissen binnen
een specifiek bereik van een spoor” (pagina D-97) Hierdoor kunt u de weergave herhalen en de frase controleren zodat u de bovenstaande bewerking uit kunt voeren om deze te bewerken.
Gebruiken van de melodiesequencer
Bewerken van een melodie
De volgende bewerkingen worden ondersteund tijdens melodiebewerking.
• Wissen van een specifieke melodie of alle melodieën
• Kopiëren een melodie van het ene gebied naar het andere
• Wissen van specifieke maten van een melodie
• Invoegen van blanco maten in een melodie
• Extraheren van de inhoud opgenomen op het systeemspoor van spoor 04 - 07 of 09 - 16
• Hernoemen van melodieën
Starten van een melodie editorbewerking
1.
Druk op de C-4 (SONG SEQUENCER) toets om de melodiesequencermodus in te schakelen.
2.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en druk op de C-4 (EDIT) toets om het bewerkingsscherm te tonen.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets de 0 naar “Song Edit” (melodie bewerken) en druk vervolgens op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor wordt het hieronder getoonde melodiebewerkingsmenu weergegeven.
D-81
Gebruiken van de melodiesequencer
Wissen van een melodie
1.
Voer de procedure uit onder “Starten van een melodie editorbewerking” on pagina D-81 om het melodie bewerkingsmenu te tonen met de 0 bij “Clear”.
2.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor wordt het “Clear Song” scherm getoond.
3.
Specificeer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen het melodiegebiednummer dat u wilt wissen.
• Een asterisk (*) naast een melodiegebiednummer geeft aan dat er reeds data opgenomen zijn in dat gebied.
• U kunt “All” hier selecteren om alle melodieën te wissen.
4.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toetsen de vetgedrukte haakjes (%) naar “To”.
• Een asterisk (*) naast een melodiegebiednummer geeft aan dat er reeds data opgenomen zijn in dat gebied.
5.
Specificeer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen het melodiegebiednummer waarnaar u wilt kopiëren.
6.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
• Als het kopieerbestemmingsmelodiegebied geen opgenomen data bevat, wordt de kopieerbewerking onmiddellijk uitgevoerd.
• Als het kopieerbestemmingsmelodiegebied reeds opgenomen data bevat, vraagt de bevestigingsboodschap hieronder of u de bestaande data wilt vervangen.
4.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
5.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die verschijnt op de R-14 (YES) toets om te laden of op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
Kopiëren een melodie van het ene gebied naar het andere
1.
Voer de procedure uit onder “Starten van een melodie editorbewerking” op pagina D-81 om het melodie bewerkingsmenu te tonen.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0 naar “Copy” en druk daarna op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor wordt het “Copy Song” scherm getoond. Op
dat moment zullen de vetgedrukte haakjes (%) bij de “Copy” instelling worden geplaatst.
3.
Specificeer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen het melodiegebiednummer waarvan u wilt kopiëren.
Druk op de R-14 (YES) toets om de kopieerbewerking uit te voeren en de bestaande melodie te vervangen of druk op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
D-82
Gebruiken van de melodiesequencer
Wissen van een of meer maten van een melodie
1.
Voer de procedure uit onder “Starten van een melodie editorbewerking” op pagina D-81 om het melodie bewerkingsmenu te tonen.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0 naar “DeleteMeas.” (Maat wissen) en druk daarna op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor verschijnt “Delete Measure” scherm. Op dat
moment zullen de vetgedrukte haakjes (%) bij de “Measure” instelling worden geplaatst.
3.
Specificeer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen de melodiemaat die u wilt wissen.
4.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toetsen de vetgedrukte haakjes (%) naar “Size”.
Invoegen van blanco maten in een melodie
1.
Voer de procedure uit onder “Starten van een melodie editorbewerking” op pagina D-81 om het melodie bewerkingsmenu te tonen.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0 naar “InsertMeas.” (Maat invoegen) en druk daarna op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor verschijnt “Insert Measure” scherm. Op dat moment zullen de vetgedrukte haakjes (%) bij de “Measure” instelling worden geplaatst.
3.
Specificeer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen het melodiemaatnummer waar u de tussenvoeging wilt laten beginnen.
4.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets de vetgedrukte haakjes (%) naar “Size”.
5.
Specificeer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen het aantal maten dat u wilt invoegen.
• Als bijvoorbeeld 002 gespecificeerd wordt voor “Measure” en 003 voor “Size” worden drie blanco maten tussengevoegd voor melodiemaat 2.
6.
Druk nadat alles naar wens is op de R-16 (ENTER) toets.
5.
Specificeer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen het aantal maten dat u wilt wissen.
6.
Druk nadat alles naar wens is op de R-16 (ENTER) toets.
7.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die verschijnt op de R-14 (YES) toets om te wissen of op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
7.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die verschijnt op de R-14 (YES) toets om toe te voegen of op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
D-83
Gebruiken van de melodiesequencer
Extraheren van de inhoud opgenomen op het systeemspoor van spoor 04 - 07 of 09 - 16
Zoals in detail uitgelegd wordt onder “Melodieën, sporen en gedeelten” (pagina D-70), is het systeemspoor een afzonderlijk spoor terwijl het toetsenbordspel en de automatische begeleidingsdata afzonderlijk opgenomen worden naar meerdere delen (A04 - A07, A09 - A16). De data van deze delen wordt geëxtraheerd naar de Sporen 04 - 07 en 09 - 16, met elk deel corresponderend met een spoor met data. Dit maakt het makkelijk om elk begeleidingsdeel afzonderlijk te bewerken.
B04 B05 B06 B07 B09 B10 B11 B12 B13 B14 B15 B16
Systeemspoor
A04 A05 A06 A07 A09 A10 A11 A12 A13 A14 A15 A16
4.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die verschijnt op de R-14 (YES) toets om het extraheren te starten of op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
Hernoemen van een melodie
1.
Voer de procedure uit onder “Starten van een melodie editorbewerking” op pagina D-81 om het melodie bewerkingsmenu te tonen.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets de 0 naar “Rename” en druk daarna op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor wordt het “Rename” scherm getoond.
• Door deze bewerking uit te voeren worden alle data die momenteel op het systeemspoor opgenomen zijn gewist behalve voor de roterende effectsnelheid AAN/ UIT data en de tempodata.
• Door deze bewerking uit te voeren worden alle data gewist die momenteel opgenomen zijn op Sporen 04 ­07 en 09 - 16 en verplaatsen door de data in het systeemspoor.
1.
Voer de procedure uit onder “Starten van een melodie editorbewerking” op pagina D-81 om het melodie bewerkingsmenu te tonen.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0 naar “Extract” en druk daarna op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor wordt een “Extract” scherm weergegeven zoals het hier onder getoonde.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de cursor naar de naamletterpositie die u wilt veranderen en selecteer dan d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen het gewenste karakter.
• Zie “Ondersteunde invoerkarakters” (pagina D-160) voor informatie aangaande de karakters die u kunt invoeren voor de naam.
• Druk tegelijkertijd op beide R-14 (–, +) toetsen om een spatie in te voeren.
4.
Druk nadat alles naar wens is op de R-16 (ENTER) toets.
5.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die verschijnt op de R-14 (YES) toets om het bestand te hernoemen of op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
3.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
D-84
Gebruiken van de melodiesequencer
Bewerken van een Spoor
De volgende bewerkingen worden ondersteund tijdens spoorbewerking (systeemspoor, Sporen 01 - 16).
• Wissen van een enkel spoor
• Kopiëren van het ene spoor naar het andere (alleen bij Sporen 01 - 16)
• Combineren van twee sporen in een enkel spoor (aleen Sporen 01 - 16)
Starten van een spoor editorbewerking
1.
Druk op de C-4 (SONG SEQUENCER) toets om de melodiesequencermodus in te schakelen.
2.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en druk op de C-4 (EDIT) toets om het bewerkingsscherm te tonen.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0 naar “TrackEdit” en druk daarna op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor wordt het hieronder getoonde spoorbewerkingsmenu weergegeven.
Wissen van een enkel spoor
1.
Voer de procedure uit onder “Starten van een spoor editorbewerking” op pagina D-85 om het spoorbewerkingsmenu te tonen.
2.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor verschijnt het “Clear Track” scherm.
3.
Specificeer d.m.v. de draairegelaar of R-17 (u, i) toetsen het spoor dat u wilt wissen.
• Een zwart blokje ( ) in de niveaumeter boven een spoornummer geeft aan dat er reeds data opgenomen is in dat spoor.
• U kunt de spoor selecteren d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen.
4.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
5.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die verschijnt op de R-14 (YES) toets om te laden of op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
D-85
Gebruiken van de melodiesequencer
ABC
Kopiëren van het ene spoor naar het andere (alleen bij Sporen 01 - 16)
1.
Voer de procedure uit onder “Starten van een spoor editorbewerking” op pagina D-85 om het spoorbewerkingsmenu te tonen.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0 naar “Copy” en druk daarna op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor verschijnt het “Copy Track” scherm. Op dat
moment zullen de vetgedrukte haakjes (%) bij de “Copy” instelling worden geplaatst.
3.
Specificeer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen het spoornummer waarvan u wilt kopiëren.
4.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets de vetgedrukte haakjes (%) naar “To”.
• Een asterisk (*) naast een spoornummer geeft aan dat er reeds data opgenomen is in dat spoor.
5.
Specificeer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen het spoornummer waarnaar u wilt kopiëren.
6.
Druk nadat alles naar wens is op de R-16 (ENTER) toets.
• Als het kopieerbestemmingsspoor geen opgenomen data bevat, wordt de kopieerbewerking onmiddellijk uitgevoerd.
• Als het kopieerbestemmingsgebied reeds opgenomen data bevat, vraagt de bevestigingsboodschap hieronder of u de bestaande data wilt vervangen.
Combineren van twee sporen in een enkel spoor (aleen Sporen 01 - 16)
1.
Selecteer in de melodiesequencermodus d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de lagere van de genummerde sporen die u wilt combineren.
• Als voorbeeld zullen we Spoor 03 en Spoor 05 combineren tot Spoor 06. Hier selecteren we Spoor 03.
2.
Voer stappen 2 en 3 uit van de procedure onder “Starten van een spoor editorbewerking” op pagina D-85 om het spoorbewerkingsmenu te tonen.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets de 0 naar “Merge” en druk daarna op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor wordt een “Merge Track” scherm weergegeven zoals het hier onder getoonde. Op dat moment zullen de vetgedrukte haakjes (%) bij de instelling worden geplaatst.
: Eén van de Sporen die wordt gecombineerd (Het spoor
A
dat u selecteerde in stap 1 is de oorsponklijke defaultselectie).
: Ander spoor dat gecombineerd dient te worden.
B
: Bestemmingsspoor van de gecombineerde sporen.
C
B
Druk op de R-14 (YES) toets om de kopieerbewerking uit te voeren en het bestaande spoor te vervangen of druk op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
D-86
4.
Specificeer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen 05 (Spoor 05) voor
• Door de waarde van B te veranderen, verandert de C waarde ook.
5.
Verplaats d.m.v. de R-17 (i of y) toetsen de vetgedrukte haakjes (%) naar
6.
Specificeer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen 06 (Spoor 06) voor
B
C
.
.
C
.
7.
Druk nadat alles naar wens is op de R-16 (ENTER) toets.
• Als het bestemmingsspoor geen opgenomen data bevat, start het combineren van de sporen onmiddellijk.
• Als het bestemmingsspoor reeds opgenomen data bevat, vraagt de bevestigingsboodschap hieronder of u de bestaande data wilt vervangen.
Druk op de R-14 (YES) toets om het proces uit te voeren en het bestaande spoor te vervangen of druk op de R-14
(NO) toets om te annuleren.
Gebruiken van de melodiesequencer
Starten van een gebeurtenis editorbewerking
1.
Druk op de C-4 (SONG SEQUENCER) toets om de melodiesequencermodus in te schakelen.
2.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en druk op de C-4 (EDIT) toets om het bewerkingsscherm te tonen.
3.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor wordt het hieronder getoonde gebeurtenis bewerkingsscherm weergegeven.
• Door de bovenstaande procedure uit te voeren wordt de inhoud van de twee bronsporen niet gewist. Als u de inhoud van een spoor niet langer nodig heeft, kunt u het wissen d.m.v. de procedure onder “Wissen van een enkel spoor” (pagina D-85).
Bewerken van gebeurtenissen
De melodiesequencer neemt alle Digitale Keyboard bewerkingen die u uitvoert tijdens het spelen op als “gebeurtenissenevents” wat de kleinste eenheden van data zijn die een melodie vormen. Door een bijvoorbeeld enkele noot te spelen op een toetsenbord, worden de volgende gebeurtenissen opgeslagen: nootstartmaat, maatslag en spoor, noottoonhoogte, nootlengte en nootintensiteit. De volgende bewerkingen worden ondersteund tijdens gebeurtenisbewerking.
• Wissen van gebeurtenissen
• Invoegen van gebeurtenissen
• Kopiëren van gebeurtenissen binnen een bepaald bereik naar een gewenste locatie
• Quartizeren
• Wissen van toonhoogteregel gebeurtenissen
• Regelen van nootgebeurtenis snelheidwaarden
• Regelen van nootgebeurtenis gate tijdwaarden
• Selecteren van het type gebeurtenissen dat verschijnt op het Gebeurtenis bewerkingsscherm (View Select) (kijkselectie)
• Invoegen of wissen van maatslaggebeurtenissen
• Direct invoeren van nootgebeurtenissen (stappeninvoer)
* Quantizeren is een bewerking is die de noot-aan timing
automatisch afregelt op een nootgebeurtenis voor aanpassing aan een referentienoot.
*
van nootgebeurtenissen
• Zie “Gebeurtenistype en scherminhoud” (pagina D-88) over nadere informatie aangaande het gebruik van het gebeurtenis bewerkingsscherm.
4.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en druk op de C-17 (MENU) toets.
• Hierdoor wordt het hieronder getoonde gebeurtenis bewerkingsmenu weergegeven.
• Selecteer vervolgens het menu item dat correspondeert aan het type bewerking dat u wilt uitvoeren. Nadere details aangaande elke bewerking worden verstrekt in de procedures van dit hoofdstuk.
D-87
Gebruiken van de melodiesequencer
214
214
Gebeurtenistype en scherminhoud
Het gebeurtenis bewerkingsscherm geeft de afzonderlijke gebeurtenissen die onderdeel uitmaken van een melodie weer als waarden en karakters zoals getoond in het voorbeeldscherm hieronder.
Gebeurtenis die wordt bewerkt (geselecteerde gebeurtenis) (midden van het scherm)
Cursor (ononderbroken streep)
Gebeurtenissen voor (vorige gebeurtenis) en na
(volgend op de gebeurtenis) de huidige gebeurtenis
Het gebeurtenis bewerkingsscherm toont per keer drie evenementen. D gebeurtenis op op de middelijn is de geselecteerde gebeurtenis. U kunt de waarde vefranderen waar de onderbroken lijn cursor zich bevindt. Een onderbroken lijn onder een instelwaarde geeft aan dat de cursor naar die waarde wordt verplaatst.
Aflezen van gebeurtenisdata
Hier zullen we a.h.v twee types gebeurtenisdisplays uitleg verstrekken hoe de gebeurtenisdata wordt afgelezen.
• Voorbeeld 1: Nootgebeurtenis
Het volgende geeft de betekenis van elke schermpositie.
Nummer Omschrijving
Bij alle gebeurtenistypes, geeft dit de plaats van de gebeurtenislocalisering (timing) in de volgende formaten: maat:maatslag:tik Een “tik” is een tijdseenheid die korter is dan een maatslag.
1
De melodiesequencerdata heeft 96 tikken per maat (voor 2/4 - 8/4) of 48 tikken per maatslag (voor 2/8 - 16/8).
Voor bijna alle gebeurtenissen, toont deze positie een afkorting die het gebeurtenistype aangeeft. “Bend” in displayvoorbeeld (2) betekent “toonhoogteregel gebeurtenis”. Nootgebeurtenissen (displayvoorbeeld (1)) en akkoordgebeurtenissen zijn verschillend in die zin dat deze positie de gebeurtenisparameter
2
instelwaarde (nootnaam voor een nootgebeurtenis, grondtoon voor een akkoordgebeurtenis) weergeeft. Zie de “Gebeurtenisdatalijst” (pagina D-89) voor informatie aangaande wat er weergegeven wordt op deze positie en het corresponderende gebeurtenistype.
Deze positie toont de parameterinstelwaarden die corresponderen aan het gebeurtenistype. Wanneer een gebeurtenis meerdere parameters heeft, verplaats dan de R-17 (u, i) toetsen
3
d.m.v. de cursor, waardoor in de display gebladerd wordt tussen de parameters. De naam van de parameter op de huidige cursorpositie wordt weergegeven in positie
Deze positie geeft aan waar de cursor op dat moment bevindt als “MEAS.” (maat), “BEAT”
4
(maatslag) of “TICK” (tik).
4
.
Cursor
• Voorbeeld 2: Toonhoogteregel gebeurtenis
D-88
3
3
Cursor
Gebruiken van de melodiesequencer
Gebeurtenisdatalijst
De volgende tabel toont het gebeurtenistype dat correspondeert aan de afkortingen die in de display verschijnen, alsmede de parameters van elk gebeurtenistype en de instelbereiken.
•“
display” en “4 display” in de tabelvoorloopdata corresponderen aan de 2, 4 schermposities onder “Aflezen van
2
gebeurtenisdata” (pagina D-88).
•“
display tijdens het invoegen” in de tabelvoorloopdata geeft de naam van het gebeurtenistype aan in vetgedrukte haakjes
2
(%) bij stap 3 van invoeggebeurtenisprocedure onder “Invoegen van een gebeurtenis” (pagina D-94).
Systeemspoor en Spoor 01 - 16 Gemeenschappelijke gebeurtenissen
Gebeurtenistype
display Gebeurtenisnaam
2
TOP (melodiestartpunt) (Niet bewerkbaar)
*1
Bend Toonhoogteregeling [Bend] VALU Toonhoogteregeling –8192 - 0000 - +8191
Mod Modulatie
ModB Modulatietoets [ModBttn] VALU Toets Aan/Uit on, oFF
RotB
END (melodiebeginpunt) (Niet bewerkbaar)
*1 Een nootgebeurtenis wordt niet weergegeven als de gebeurtenisnaam op positie *2 “C-” op de display geeft C-1 aan (een octaaf onder C0). *3 Deze gebeurtenis kan enkel worden toegevoegd met de bewerking onder “Invoegen van een gebeurtenis” (pagina D-94). Het
oefent vibrato uit.
Spoor 01 - 16 gebeurtenissen
display Gebeurtenisnaam
2
TONE Gedeeltetoon [Tone] VALU Toonnummer A:001 - L:100
Sus Onderdeel aanhoudpedaal [Sustain] VALU Onderdeel aanhoudpedaal 000 - 127
Sost
Soft Onderdeel zacht pedaal [Soft] VALU Onderdeel zacht pedaal 000 - 127
Vol Gedeeltevolume [Volume] VALU Gedeeltevolume 000 - 127
Pan Gedeeltepan [Pan] VALU Gedeeltepan –64 - 00 - +63 CTun Gedeelte grofstemmen [CrsTune] VALU Gedeelte grofstemmen –24 - 00 - +24 FTun Gedeelte fijnstemmen [FinTune] VALU Gedeelte fijnstemmen –99 - 00 - +99
BndR Deel toonhoogtebereik [BendRng] VALU Deel toonhoogtebereik 00 - 24 RSnd Gedeeltenagalm zenden [RevSend] VALU Gedeeltenagalm zenden 000 - 127 CSnd Gedeeltezweving zenden [ChoSend] VALU Gedeeltezweving zenden 000 - 127
SclE
DspL Deel DSP Lijn [DspLine] VALU Deel DSP Lijn on, oFF
Exp Onderdeel Expressie
OrgB Trekstang van trekorgel [OrgnBar]
OrgP Trekorgel Percussie [OrgnPrc]
*4 Deze gebeurtenis kan enkel worden toegevoegd met de bewerking onder “Invoegen van een gebeurtenis” (pagina D-94). Dit
verandert het volume.
Rotatietoets Langzaam/Snel
Gebeurtenistype
Onderdeel Sostenutopedaal
Noot [Note]
*3
Gedeeltetoonschaal
Geactiveerd
*4
display tijdens
2
het invoegen
[Modulat] VALU Modulatie 000 - 127
[RotBttn] VALU Toets Aan/Uit on, oFF
display tijdens
2
het invoegen
[Sostenu] VALU
[ScaleEn] VALU
[Express] VALU Onderdeel Expressie 000 - 127
display Parameternaam Instelbereik
4
NOTE Nootnaam C- - C0 - G9
GATE Poorttijd 00:00 - 99:95
VEL Snelheid 001 - 127
, maar eerder als de nootnaam (C4, etc.).
2
display Parameternaam Instelbereik
4
Onderdeel Sostenutopedaal
Gedeeltetoonschaal
Geactiveerd
Ft. Voet
VALU Niveau 0 - 8
TYP Type 2nd, 3rd
VALU Aan/Uit on, oFF
000 - 127
on, oFF
1
16, 5
/3, 8, 4, 22/3, 2,
3
1
/5, 11/3, 1
*2
D-89
Gebruiken van de melodiesequencer
Systeemspoorgebeurtenis
Gebeurtenistype
display Gebeurtenisnaam
2
TnU1 UPPER 1 Toon [Tone_U1] VALU Toonnummer A:001 - L:100 TnU2 UPPER 2 Toon [Tone_U2] VALU Toonnummer A:001 - L:100 TnLo LOWER Toon [Tone_Lo] VALU Toonnummer A:001 - L:100
TnHm
*1
Automatische
harmonisatietoon
Akkoord [Chord]
RHY Ritme [Rhythm] VALU Ritmenummer A:001 - F:100
Rctl Ritmeregelaar [RhyCtrl] VALU Ritmeregelaar
APrt Begeleiding deel aan/uit [AcmpPrt]
Layr Lagen aan/uit [Layer] VALU Lagen aan/uit on, oFF
Shft Octaafverschuiving [OctShft]
Splt Splitsing aan/uit [Split] VALU Splitsing aan/uit on, oFF
TMPO Tempo [Tempo] VALU Tempo 30 - 255
SplP Splitspunt [SplitPt] VALU Splitspunt C- - C0 - G9
Automatisch
HmAp
harmoniseren/
Apeggiator
ApHd Aanhouden Arpeggiator [ArpHold] VALU
ApSp Arpeggiator snelheid [ArpSpd] VALU Arpeggiator snelheid 1, 2, 2S, 3, 4, 4S, 6, 8 ApPt Arpeggiatordeel [ArpPart] VALU Arpeggiatordeel U12, U1, U2, Low Revb Nagalm [Reverb] VALU Nagalm oFF, 01 - 10
Chrs Chorus [Chorus] VALU Chorus 1 - 5 DSP DSP [DSP] VALU DSP ton, 001 - 200
Scal Scale [Scale]
Sus
Sost
Onderdeel
aanhoudpedaal
Onderdeel
Sostenutopedaal
Soft Onderdeel zacht pedaal [Soft]
Vol Gedeeltevolume [Volume]
Pan Gedeeltepan [Pan]
display tijdens
2
het invoegen
display Parameternaam Instelbereik
4
[Tone_Hm] VALU Toonnummer A:001 - L:100
ROOT Grondtoon C - B
TYPE Akkoordtype
*2
CVEL Akkoordsnelheid 000 - 127
*3
PART Onderdeel
PREC, DRUM, BASS, CHD1 - CHD5
VALU Aan/Uit on, oFF
PART Onderdeel
HARM, UPP1, UPP2, LOWR
VALU Octaafverschuiving –2 - 0 - +2
Automatisch
[HarmArp] VALU
harmoniseren/
oFF, 001 - 162
Apeggiator
Aanhouden Arpeggiator
on, oFF
NOTE Klaviertoets C - B
Cent Cent –99 - 00 - +99
HARM, UPP1, UPP2, LOWR
000 - 127
HARM, UPP1, UPP2, LOWR
000 - 127
HARM, UPP1, UPP2, LOWR
000 - 127
HARM, UPP1, UPP2, LOWR
[Sustain]
[Sostenu]
PART Onderdeel
VALU
Onderdeel
aanhoudpedaal
PART Onderdeel
VALU
Onderdeel
Sostenutopedaal
PART Onderdeel
VALU
Onderdeel zacht
pedaal
PART Onderdeel
VALU Gedeeltevolume 000 - 127
PART Onderdeel
HARM, UPP1, UPP2, LOWR
VALU Gedeeltepan –64 - 00 - +63
*4
D-90
Gebruiken van de melodiesequencer
Gebeurtenistype
display Gebeurtenisnaam
2
CTun Gedeelte grofstemmen [CrsTune]
FTun Gedeelte fijnstemmen [FinTune]
BndR Deel toonhoogtebereik [BendRng]
RSnd Gedeeltenagalm zenden [RevSend]
CSnd
DspL Deel DSP Lijn [DspLine]
AVol Begeleidingsvolume
AScl
OrgB Trekstang van trekorgel [OrgnBar]
OrgP Trekorgel Percussie [OrgnPrc]
*1 Een akkoordgebeurtenis wordt niet weergegeven als de gebeurtenisnaam op plaats
(C, etc.).
*2 Zie “Vingerzettinggids” op (pagina D-160). *3 Intro: intropatroon, norml: normaal patroon, Vari: variatiepatroon, nFlOn: normaal invulpatroon aan, nFloF: Normaal
invulpatroon uit, vFlOn: variatie invulpatroon aan, vFloF: variatie invulpatroon uit, Endin: eindpatroon.
*4 “C-” op de display geeft C-1 aan (een octaaf onder C0). *5 Deze instelling correspondeert aan het functiemenu “AccompVol.” item (pagina D-133). *6 Zie “Specificeren of de huidige toonschaalinstellingen uitgeoefend dienen te worden op de automatische begeleiding (Accomp
Scale)” (pagina D-22) voor details.
Gedeeltezweving
zenden
Begeleiding
toonschaal
*6
2
*5
display tijdens het invoegen
[ChoSend]
[AcmpVol] VALU Begeleidingsvolume 000 - 127
[AcmpScl] VALU
display Parameternaam Instelbereik
4
PART Onderdeel
VALU
PART Onderdeel
VALU Gedeelte fijnstemmen –99 - 00 - +99
PART Onderdeel
VALU
PART Onderdeel
VALU
PART Onderdeel
VALU
PART Onderdeel
VALU Deel DSP Lijn on, oFF
PART Onderdeel
Ft. Voet
VALU Niveau 0 - 8
PART Onderdeel
TYP Type 2nd, 3rd
VALU Aan/Uit on, oFF
Gedeelte
grofstemmen
Onderdeel
toonhoogtebereik
Gedeeltenagalm
zenden
Gedeeltezweving
zenden
Begeleiding
toonschaal
, maar eerder als de akkoord grondtoon
2
HARM, UPP1, UPP2, LOWR
–24 - 00 - +24
HARM, UPP1, UPP2, LOWR
HARM, UPP1, UPP2, LOWR
00 - 24
HARM, UPP1, UPP2, LOWR
000 - 127
HARM, UPP1, UPP2, LOWR
000 - 127
HARM, UPP1, UPP2, LOWR
on, oFF
HARM, UPP1, UPP2, LOWR
16, 5
3
1
/5, 11/3, 1
HARM, UPP1, UPP2, LOWR
1
/3, 8, 4, 22/3, 2,
Selecteren van een spoor voor bewerken
1.
Voer stappen 1 en 3 uit van de procedure onder “Starten van een gebeurtenis editorbewerking” op pagina D-87 om het gebeurtenis bewerkingsmenu te tonen.
2.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en selecteer d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen het spoor dat u wilt bewerken.
D-91
Gebruiken van de melodiesequencer
Weergeven van een melodie van het gebeurtenis bewerkingsscherm (Quick Play)
1.
Voer stappen 1 en 3 uit van de procedure onder “Starten van een gebeurtenis editorbewerking” op pagina D-87 om het gebeurtenis bewerkingsmenu te tonen.
2.
Druk op de L-16 (START/STOP) toets.
• Hierdoor wordt de weergave gestart van de melodie die bewerkt wordt vanaf de eerste maat waar de cursor zich op dat moment bevindt.
• De weergave stopt automatisch wanneer het einde van een melodie bereikt was. Druk op de L-16 (START/
STOP) toets om de weergave tussentijds te stoppen.
Selecteren van de gebeurtenistypes die verschijnen op het Gebeurtenis Bewerkingsscherm (View Select) (kijkselectie)
1.
Voer de procedure uit onder “Starten van een gebeurtenis editorbewerking” (pagina D-87).
2.
Geef d.m.v. de R-17 (i) toets pagina drie van het gebeurtenis bewerkingsmenu weer met 0 geplaatst bij “ViewSelect”.
3.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor wordt het “View Select” scherm getoond.
Instelitem Corresponderende gebeurtenis
Mixer Mixergebeurtenis (exclusief toongebeurtenis)
Others Alle overige gebeurtenissen behalve de
bovenstaande.
• Zie “Gebeurtenistype en scherminhoud” (pagina D-88) voor informatie aangaande elke gebeurtenis.
5.
Druk op de R-15 (EXIT) toets om de instellingen toe te passen en het “View Select” scherm te verlaten.
Bewerken van een bestaande gebeurtenis
1.
Geef het gebeurtenis bewerkingsscherm van het spoor aan dat de gebeurtenis bevat die u wilt bewerken.
• Zie “Selecteren van een spoor voor bewerken” (pagina D-91).
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de cursor naar de gebeurtenis die u wilt bewerken.
• U kunt d.m.v. de L-14 (dFF) en L-13 (sREW) toetsen de cursor maat-voor-maat verplaatsen.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de cursor en verander dan d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen de waarde bij de cursorstand.
• De cursor knippert tijdens een waardeveranderingsbewerking.
• Tijdens het opnemen van nootgebeurtenissen kunt u de toonhoogte van een noot veranderen door op een klaviertoets te drukken. Als de cursor zich op de “VEL” positie bevindt, verandert de snelheidswaarde op hetzelfde moment als de toonhoogte van de noot.
4.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0 tussen de instelitems en schakel d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen de op dat moment geselecteerde instelling heen en weer tussen “on” (getoond) en “oFF” (verborgen).
• De tabel hieronder geeft de gebeurtenis weer die correspondeert aan elk instelitem.
Instelitem Corresponderende gebeurtenis
Note Nootgebeurtenis
PitchBend Toonhoogteregel gebeurtenis
Pedal Aanhoud, zacht en sostenuto gebeurtenissen
Rhythm Ritmegebeurtenis
Chord Akkoordgebeurtenis
Tempo Tempogebeurtenis
Tone Toongebeurtenis
D-92
4.
Druk op de R-16 (ENTER) toets om de veranderde waarde toe te passen.
• Hierdoor stopt de cursor met knipperen.
Wissen van een afzonderlijke gebeurtenis
1.
Geef het gebeurtenis bewerkingsscherm van het spoor weer dat de gebeurtenis bevat die u wilt wissen.
• Zie “Selecteren van een spoor voor bewerken” (pagina D-91).
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de cursor naar de gebeurtenis die u wilt wissen.
3.
Druk op de C-10 (DELETE) toets.
• De gebeurtenis bij de huidige cursorpositie wordt gewist zodra u op de C-10 (DELETE) toets drukt.
Wissen van alle gebeurtenissen op een spoor
1.
Geef het gebeurtenis bewerkingsscherm van het spoor weer dat de gebeurtenis bevat die u wilt wissen.
• Zie “Selecteren van een spoor voor bewerken” (pagina D-91).
2.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en druk op de C-17 (MENU) toets om het gebeurtenis bewerkingsscherm te tonen.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0 naar “Delete” en druk daarna op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor wordt het “Delete” scherm getoond.
Gebruiken van de melodiesequencer
3.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en druk op de C-17 (MENU) toets om het gebeurtenis bewerkingsscherm te tonen.
4.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0 naar “Delete” (Wissen) en druk daarna op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor wordt het “Delete” scherm getoond.
5.
Verander d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen de instelling in de vetgedrukte haakjes (%) naar “Locator”.
• Hierdoor wordt een bereikspecificatiescherm weergegeven zoals het hier onder getoonde.
• Als u reeds een bereik heeft gespecificeerd d.m.v. het localiseringsscherm (pagina D-80), dan zal dat bereik worden weergegeven op het bereikspecificatiescherm.
4.
Verander d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen de instelling in de vetgedrukte haakjes (%) naar “All” en druk vervolgens op de R-16 (ENTER) toets.
5.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die verschijnt op de R-14 (YES) toets om te wissen of op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
Wissen van alle gebeurtenissen binnen een specifiek bereik van een spoor
1.
Geef het gebeurtenis bewerkingsscherm van het spoor weer dat de gebeurtenis bevat die u wilt wissen.
• Zie “Selecteren van een spoor voor bewerken” (pagina D-91).
2.
Indien nodig kunt u een melodie weergavebewerking op dit moment om het bereik te controleren dat u voor wissen wilt selecteren.
• Zie “Weergeven van een melodie van het gebeurtenis bewerkingsscherm (Quick Play)” (pagina D-92).
Bereikstartpunt
6.
Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de cursor en verander dan d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen de waarde bij de cursorstand.
• De gebeurtenis die zich bevindt op de timing die gespecificeerd is door het bereikeindepunt zal niet worden gewist.
7.
Druk nadat alles naar wens is op de R-16 (ENTER) toets.
8.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die verschijnt op de R-14 (YES) toets om te wissen of op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
Bereikeindpunt
D-93
Gebruiken van de melodiesequencer
Invoegen van een gebeurtenis
1.
Geef het gebeurtenis bewerkingsscherm van het spoor weer dat de gebeurtenis bevat die u wilt invoegen.
• Zie “Selecteren van een spoor voor bewerken” (pagina D-91).
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de cursor naar de positie waar u de gebeurtenis wilt invoegen.
• De nieuwe gebeurtenis zal op dezelfde timing worden ingevoegd als de gebeurtenis waar de cursor zich bevindt. U kunt de timing fijnafregelen na het invoegen van de nieuwe gebeurtenis.
3.
Druk op de C-11 (INSERT) toets.
• Hierdoor wordt de gebeurtenis ingevoegd op de specifieke plaats en wordt een scherm weergegeven zoals het hieronder getoonde.
Noottype (alleen voor nootgebeurtenis)
5.
Druk nadat alles naar wens is op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor wordt de gespecificeerde gebeurtenis ingevoegd.
6.
Stel de instellingen van de gebeurtenis naar wens bij.
• Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de cursor en verander dan d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen de waarde bij de cursorstand. De cursor knippert tijdens een waardeveranderingsbewerking.
• Zie “Gebeurtenistype en scherminhoud” (pagina D-88) voor informatie betreffende datatypes en instelwaardebereiken voor gebeurtenissen die bewerkt kunnen worden.
7.
Druk op de R-16 (ENTER) toets om de gebeurtenisdata toe te passen.
• Hierdoor stopt de cursor met knipperen.
Gebeurtenistype naam
4.
Selecteer een gebeurtenistype d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
• Zie “Gebeurtenistype en scherminhoud” (pagina D-88) voor informatie betreffende gebeurtenissen die kunnen worden gespecificeerd.
• Wanneer een nootgebeurtenis gespecificeerd is als het gebeurtenistype, specificeer het noottype (nootlengte) d.m.v. de in de tabel hieronder getoonde toetsen. U specificeert de toonhoogte van de noot in stap 6 van deze procedure.
Specificeren van dit type
* Selecteer bij noten met een punt of triolen eerst de noot en
voeg dan een punt of een triool toe. Druk op de R-3 (2) toets en vervolgens op de R-4 ( • ) toets om bijvoorbeeld een kwartnoot met punt te specificeren.
noot:
Geheel R-1 (5)
Half R-2 (1)
Kwart R-3 (2)
Achtste R-7 (6)
Zestiende R-8 (7)
32ste R-9 (8)
Triool
*
*
Met punt
Druk op deze toets:
R-4 ( • )
R-10 (,)
• U kunt de bewerking in stap 3 uitvoeren door 0 te
verplaatsen naar “Insert” op het gebeurtenis bewerkingsmenu en daarna op de R-16 (ENTER) toets te drukken.
Kopiëren van gebeurtenissen binnen een bepaald bereik naar een gewenste locatie
1.
Geef het gebeurtenis bewerkingsscherm van het spoor weer dat de gebeurtenissen bevat die u wilt kopiëren.
• Zie “Selecteren van een spoor voor bewerken” (pagina D-91).
2.
Indien gewenst kunt u een melodieweergavebewerking uitvoeren om het bereik te controleren dat u wilt selecteren voor het kopiëren en voor de kopieerlocatie.
1 2
018:01:00 020:01:00 024:01:00
• Zie “Weergeven van een melodie van het gebeurtenis bewerkingsscherm (Quick Play)” (pagina D-92).
D-94
3.
Druk op de C-12 (COPY) toets.
• Hierdoor wordt het “Copy” scherm getoond.
• Als u reeds een bereik heeft gespecificeerd d.m.v. het localiseringsscherm (pagina D-80), dan zal dat bereik worden weergegeven op het bereikspecificatiescherm.
Kopieerbestemmingspunt
Kopieerbronbereik (startpunt - eindpunt)
1
4.
Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de
2
cursor en verander dan d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen de waarde bij de cursorstand.
5.
Druk nadat alles naar wens is op de R-16 (ENTER) toets.
6.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die verschijnt op de R-14 (YES) toets om te kopiëren of op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
• Door op de R-14 (YES) toets te drukken wordt de kopieerbewerking uitgevoerd. De boodschap “Complete” verschijnt en de display keert terug naar het “Copy” scherm nadat het kopiëren voltooid is.
• Op dat moment verplaatst de “ Kopieerbestemmingspunt” waarde op het localiseringsscherm naar voren met de lengte die gespecificeerd wordt door “
2
Kopieerbronbereik”.
1
1 2
018:01:00 020:01:00 024:01:00 026:01:00
Herhaal de stappen 5 en 6 als u door wilt gaan door hetzelfde kopieerbronbereik te kopieren naar een andere plaats.
7.
Druk op de R-15 (EXIT) toets om terug te gaan naar het gebeurtenis bewerkingsscherm.
Gebruiken van de melodiesequencer
Quantizeren van een afzonderlijke nootgebeurtenis
1.
Geef het gebeurtenis bewerkingsscherm van het spoor weer dat de gebeurtenis bevat die u wilt quantizeren.
• Zie “Selecteren van een spoor voor bewerken” (pagina D-91).
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de cursor naar de gebeurtenis die u wilt quantizeren.
3.
Druk op de C-13 (QUANTIZE) toets.
• Hierdoor wordt het “Quantize” scherm getoond.
4.
Verander d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen de instelling in de vetgedrukte haakjes (%) naar “Cursor”.
5.
Specificeer de noot die u wilt gebruiken als de referentienoot voor quantizeren.
Specificeren van dit type
* Bij een triool, selecteer eerst de noot an voeg dan de triool
toe. Druk op de R-3 (2) toets en vervolgens op de R-10 (,) toets om bijvoorbeeld een triool die bijvoorbeeld bestaat uit kwartnoten te specificeren.
6.
noot:
Kwart R-3 (2)
Achtste R-7 (6)
Zestiende R-8 (7)
32ste R-9 (8)
*
Triool
Druk nadat alles naar wens is op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor wordt quantizatie uitgevoerd en terug gegaan naar het gebeurtenis bewerkingsscherm.
Druk op deze toets:
R-10 (,)
D-95
Gebruiken van de melodiesequencer
Quantizeren van alle nootgebeurtenissen op een spoor
1.
Geef het gebeurtenis bewerkingsscherm weer van het spoor dat u wilt quantizeren.
• Zie “Selecteren van een spoor voor bewerken” (pagina D-91).
2.
Druk op de C-13 (QUANTIZE) toets.
• Hierdoor wordt het “Quantize” scherm getoond.
3.
Verander d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen de instelling in de vetgedrukte haakjes (%) naar “All”.
4.
Voer stap 5 uit onder “Quantizeren van een afzonderlijke nootgebeurtenis” (pagina D-95).
4.
Verander d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen de instelling in de vetgedrukte haakjes (%) naar “Locator”.
• Hierdoor wordt een bereikspecificatiescherm weergegeven zoals het hier onder getoonde.
• Als u reeds een bereik heeft gespecificeerd d.m.v. het localiseringsscherm (pagina D-80), dan zal dat bereik worden weergegeven op het bereikspecificatiescherm.
5.
Druk op de L-16 (START/STOP) toets wanneer u wilt spelen met uitgeoefende quantisatie.
• Merk op dat de feitelijke data nog steeds niet veranderd is.
6.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
7.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die verschijnt op de R-14 (YES) toets om te laden of op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
Quantizeren van alle nootgebeurtenissen binnen een specifiek bereik van een spoor
1.
Geef het gebeurtenis bewerkingsscherm van het spoor weer dat de gebeurtenissen bevat die u wilt quantizeren.
• Zie “Selecteren van een spoor voor bewerken” (pagina D-91).
2.
Indien nodig kunt u een melodie weergavebewerking op dit moment om het bereik te controleren dat u voor wissen wilt quantizeren.
• Zie “Weergeven van een melodie van het gebeurtenis bewerkingsscherm (Quick Play)” (pagina D-92).
Bereikstartpunt Bereikeindpunt
5.
Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de cursor en verander dan d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen de waarde bij de cursorstand.
6.
Voer stap 5 uit onder “Quantizeren van een afzonderlijke nootgebeurtenis” (pagina D-95).
7.
Druk op de L-16 (START/STOP) toets wanneer u wilt spelen met uitgeoefende quantisatie.
• Merk op dat de feitelijke data nog steeds niet veranderd is.
8.
Druk nadat alles naar wens is op de R-16 (ENTER) toets.
9.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die verschijnt op de R-14 (YES) toets om te laden of op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
3.
Druk op de C-13 (QUANTIZE) toets.
• Hierdoor wordt het “Quantize” scherm getoond.
D-96
Gebruiken van de melodiesequencer
Wissen van toonhoogteregel gebeurtenissen
U kunt d.m.v. de procedures in dit hoofdstuk alle toonhoogteregel gebeurtenissen van een spoor wissen of van een specifiek bereik op een spoor.
• Voer de bewerking uit onder “Wissen van een afzonderlijke gebeurtenis” (pagina D-92) om afzonderlijke toonhoogteregel gebeurtenissen te wissen.
• Na het wissen van de toonhoogteregel gebeurtenissen in een van de sporen van Spoor 01 - Spoor 16, kunt u nieuwe toonhoogteregelbewerkingen van de (PITCH BEND regelaar (S-1)) opnemen over dat spoor heen. Volg om dit te doen de procedure onder “Opnemen op Sporen 01 - 16” (pagina D-73) en selecteer “OVDB” (Overdub) voor de “RecType” instelling in stap 6-(5).
• Omdat “OVDB” niet geselecteerd kan worden voor “RecType” bij het opnemen van het opnamespoor, kunnen toonhoogteregel bewerkingen niet opgenomen worden over het spoor nadat toonhoogteregel gebeurtenissen gewist worden van het systeemspoor. U kunt d.m.v. de procedure onder “Invoegen van een gebeurtenis” (pagina D-94) toonhoogteregel gebeurtenissen invoegen.
Wissen van alle toonhoogteregel gebeurtenissen op een spoor
1.
Geef het gebeurtenis bewerkingsscherm van het spoor weer van het spoor waarvan u de toonhoogteregel gebeurtenissen wilt wissen.
• Zie “Selecteren van een spoor voor bewerken” (pagina D-91).
2.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en druk op de C-17 (MENU) toets om het gebeurtenis bewerkingsscherm te tonen.
Wissen van alle toonhoogteregel gebeurtenissen binnen een specifiek bereik van een spoor
1.
Geef het gebeurtenis bewerkingsscherm van het spoor weer van het spoor waarvan u de toonhoogteregel gebeurtenissen wilt wissen.
• Zie “Selecteren van een spoor voor bewerken” (pagina D-91).
2.
Indien nodig kunt u een melodie weergavebewerking op dit moment om het bereik te controleren dat u voor wissen wilt selecteren.
• Zie “Weergeven van een melodie van het gebeurtenis bewerkingsscherm (Quick Play)” (pagina D-92).
3.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en druk op de C-17 (MENU) toets om het gebeurtenis bewerkingsscherm te tonen.
4.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0 naar “DeleteBender” en druk daarna op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor verschijnt “Delete Bender” scherm.
5.
Verander d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen de instelling in de vetgedrukte haakjes (%) naar “Locator”.
• Hierdoor wordt een bereikspecificatiescherm weergegeven zoals het hier onder getoonde.
• Als u reeds een bereik heeft gespecificeerd d.m.v. het localiseringsscherm (pagina D-80), dan zal dat bereik worden weergegeven op het bereikspecificatiescherm.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0 naar “DeleteBender” en druk daarna op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor verschijnt het “Delete Bender” scherm.
4.
Verander d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen de instelling in de vetgedrukte haakjes (%) naar “ALL” en druk vervolgens op de R-16 (ENTER) toets.
5.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die verschijnt op de R-14 (YES) toets om te wissen of op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
Bereikstartpunt Bereikeindpunt
6.
Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de cursor en verander dan d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen de waarde bij de cursorstand.
7.
Druk nadat alles naar wens is op de R-16 (ENTER) toets.
8.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die verschijnt op de R-14 (YES) toets om te wissen of op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
D-97
Gebruiken van de melodiesequencer
Afregelen van de snelheidwaarde van een nootgebeurtenis
1.
Geef het gebeurtenis bewerkingsscherm weer van het spoor dat u wilt bewerken.
• Zie “Selecteren van een spoor voor bewerken” (pagina D-91).
2.
Afhankelijk van het type bijstelling dat u wilt maken, voer één van de onderstaande bewerkingen uit.
Om dit te doen: Doe dit:
Afzonderlijk nootgebeurtenis
Alle nootgebeurtenissen op een spoor
Nootgebeurtenissen binnen een bepaald bereik op een spoor
3.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en druk op de C-17 (MENU) toets om het gebeurtenis bewerkingsscherm te tonen.
4.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0 naar “VelocityMod.” en druk daarna op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor wordt het “Velocity Modify” scherm getoond.
Verplaats op het gebeurtenis bewerkingsscherm de cursor naar de nootgebeurtenis die u wilt afregelen en ga dan door naar stap 3.
Ga door naar stap 3.
Ga door naar stap 3.
6.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor wordt een instelscherm weergegeven zoals het hier onder getoonde.
• Het volgende geeft een verklaring van de betekenissen en instelbereiken van de in-beeld items. De instellingen gemarkeerd met een asterisk (*) in de “Instelbereik” kolom zijn de oorspronkelijke defaults.
Itemnaam Omschrijving Instelbereik
Fix (Vaste waarde)
Rate (Snelheid)
Offset (Snelheid compensatie)
Specificeert een vaste waarde als de snelheidswaarde. Selecteer “oFF” voor deze instelling om deze bij te regelen voor de huidige snelheidswaarde voor elke nootgebeurtenis.
Deze instellingen zijn enkel geactiveerd als “oFF” geselecteerd is voor de “Fix” instelling. Ze veranderen de snelheidswaarde van elke nootgebeurtenis overeenkomstig de wiskundige uitdrukking (decimale delen worden afgekapt) zoals hieronder weergegeven. 1 wordt gebruikt wanneer de waarde die geproduceerd wordt door de uitdrukking kleiner is dan 1 en 127 wordt gebruikt wanneer deze groter is dan
127. (Huidige snelheid) X (Rate instelling) + (Offset instelling)
oFF*, 001 - 127
000% - 100%* ­200%
–126 - 000* ­+126
5.
Verander d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +) toetsen de modus binnen de vetgedrukte haakjes (%).
Om dit te doen:
Afzonderlijk nootgebeurtenis Cursor
Alle nootgebeurtenissen op een spoor
Nootgebeurtenissen binnen een bepaald bereik op een spoor
• Specificeer terwijl de “Locator” modus geselecteerd is
d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen, de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen om het bereik te specificeren waarvan u de nootgebeurtenis snelheidwaarde wilt regelen.
Selecteer deze
modus:
All
Locator
D-98
7.
Druk op de R-16 (ENTER) toets om te veranderen naar de gewenste waarde.
8.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die verschijnt op de R-14 (YES) toets om te laden of op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
Gebruiken van de melodiesequencer
Afregelen van de poorttijdwaarde van een nootgebeurtenis
1.
Voer de stappen 1 - 5 uit onder “Afregelen van de snelheidwaarde van een nootgebeurtenis” (pagina D-98). Selecteer in stap 4 “GatetimeMod.” i.p.v. “VelocityMod.”.
2.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor wordt een instelscherm weergegeven zoals het hier onder getoonde.
• Het volgende geeft een verklaring van de betekenissen en instelbereiken van de in-beeld items. De instellingen gemarkeerd met een asterisk (*) in de “Instelbereik” kolom zijn de oorspronkelijke defaults.
Itemnaam Omschrijving Instelbereik
Fix (Vaste waarde)
Rate (Gate Tijdsnelheid)
Offset (Gate Tijd compensatie)
Specificeert een vaste waarde als de poort tijdwaarde. 99:95 betekent kwartnoot 99 maatslagen, 95 tikken. Selecteer “oFF” voor deze instelling om deze bij te regelen voor de huidige gate tijdwaarde van elke nootgebeurtenis.
Deze instellingen zijn enkel geactiveerd als “oFF” geselecteerd is voor de “Fix” instelling. Ze veranderen de gate tijdwaarde van elke nootgebeurtenis overeenkomstig de wiskundige uitdrukking (decimale delen worden afgekapt) zoals hieronder weergegeven. 00:00 wordt gebruikt wanneer de waarde die geproduceerd wordt door de uitdrukking kleiner is dan 00:00 en 99:95 wordt gebruikt wanneer deze groter is dan 99:95. (Huidige gate snelheid) X (Rate instelling) + (Offset instelling)
oFF*, 00:00 - 99:95
000% - 100%* ­200%
–9:95 - 0:00* ­+9:95
Wissen van een maatslaggebeurtenis
1.
Voer de procedure uit onder “Starten van een gebeurtenis editorbewerking” op (pagina D-87) om het gebeurtenisbewerkingsmenu te tonen.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets de 0 naar “Beat” en druk daarna op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor wordt het “Beat” scherm getoond.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de cursor naar de maatslaggebeurtenis die u wilt wissen.
4.
Druk op de C-10 (DELETE) toets.
• De gebeurtenis bij de huidige cursorpositie wordt
gewist zodra u op de C-10 (DELETE) toets drukt.
3.
Druk op de R-16 (ENTER) toets om te veranderen naar de gewenste waarde.
4.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die verschijnt op de R-14 (YES) toets om te laden of op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
D-99
Loading...