Canon EOS 5D Digital User Manual [nl]

INSTRUCTIEHANDLEIDING
NEDERLANDS
INSTRUCTIEHANDLEIDING
Bedankt voor het kopen van een Canon-product.
De EOS 5D is een hoogwaardige digitale AF-spiegelreflexcamera met een grote CMOS-sensor van 35,8 x 23,9 mm met een effectieve resolutie van 12,8 megapixel. De camera heeft negen uiterst nauwkeurige AF­punten en is compatibel met alle EF-lenzen van Canon (met uitzondering van de EF-S-lens). De camera is ontworpen voor het maken van snelle opnamen op ieder moment en is uitgerust met diverse functies voor alle vormen van fotografie, van volautomatische kiekjes tot creatief werk. Lees de Instructiehandleiding zodat u vertrouwd raakt met de functies voordat u de camera gaat gebruiken. Lees de Veiligheidsmaatregelen (p. 8, 9) en Tips en waarschuwingen voor het gebruik (p. 10, 11) om eventuele ongelukken en schade te voorkomen.
Camera testen voor gebruik
Maak - voordat u de camera gaat gebruiken - een aantal proefopnamen en controleer of deze goed worden opgeslagen op de geheugenkaart. Wanneer de camera of de geheugenkaart gebreken vertoont en de beelden niet kunnen worden opgenomen of gelezen door een pc, is Canon niet verantwoordelijk voor eventueel verlies of ongemak.
Copyright
Mogelijk verbiedt de wet op het auteursrecht in uw land het gebruik van opnamen van mensen en bepaalde onderwerpen anders dan voor privé-gebruik. Het maken van opnamen van bepaalde openbare optredens, exposities en dergelijke kan zelfs voor privé-gebruik verboden zijn.
Canon en EOS zijn handelsmerken van Canon Inc. Adobe en Photoshop zijn handelsmerken van Adobe Systems Incorporated. CompactFlash is een handelsmerk van SanDisk Corporation. Windows is een gedeponeerd handelsmerk of handelsmerk van Microsoft
Corporation in de Verenigde Staten en overige landen.
Macintosh is een gedeponeerd handelsmerk van Apple Corporation in de
Verenigde Staten en overige landen.
Alle overige bedrijfsnamen en handelsmerken die in deze handleiding worden
genoemd, zijn eigendom van de respectieve eigenaren.
* Deze digitale camera ondersteunt Design rule for Camera File System 2.0 en
Exif 2.21 (ook wel “Exif Print” genoemd). Exif Print is een standaard voor een verbeterde compatibiliteit tussen digitale camera's en printers. Wanneer de camera wordt aangesloten op een printer die voldoet aan Exif Print, wordt informatie over de opnamen opgenomen om de afdrukkwaliteit te optimaliseren.
2
Controlelijst onderdelen
Controleer of alle onderstaande onderdelen van de camera aanwezig zijn. Neem contact op met uw dealer als er iets ontbreekt.
EOS 5D / Camerabehuizing (met oculairdop, cameradop en lithiumbatterij als
back-up voor datum en tijd)
Batterij BP-511A (inclusief beschermdeksel)Batterijoplader CG-580/CB-5L * CG-580 of CB-5L wordt meegeleverd.Netsnoer voor batterijoplader * Voor CB-5L.Interfacekabel IFC-400PCUVideokabel VC-100Brede draagriem EW-100DGR
EOS DIGITAL Solution Disk (cd-rom)EOS DIGITAL Software Instruction Manuals Disk
Beknopte gebruikershandleiding
Beknopte gebruikershandleiding voor het maken van opnamen.
EOS 5D INSTRUCTIEHANDLEIDING (dit boekje)Softwarehandleiding
Geeft een overzicht van de meegeleverde software en uitleg over het installeren hiervan.
Garantiekaart van camera
* Bewaar bovengenoemde zaken zorgvuldig. * Geen CF-kaart (voor het maken van opnamen) meegeleverd. U moet deze
apart aanschaffen.
(met oculairdop)
3
Inhoudsopgave
Inleiding
Controlelijst onderdelen..................................................................................... 3
Inhoudsoverzicht ............................................................................................... 6
Tips en waarschuwingen voor het gebruik ...................................................... 10
Beknopte gebruikershandleiding ..................................................................... 12
Namen van onderdelen ................................................................................... 14
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt .................. 20
Aan de slag 21
1
Opladen van de batterij ................................................................................... 22
Installeren en verwijderen van de batterij ........................................................ 24
Het gebruik van een gewone wandcontactdoos.............................................. 26
Bevestigen en verwijderen van een lens ......................................................... 27
Installeren en verwijderen van de CF-kaart..................................................... 28
Basisgebruik.................................................................................................... 30
Menugebruik.................................................................................................... 33
Taal instellen ................................................................................................... 38
Uitschakeltijd/Uitschakelen instellen................................................................ 39
Datum en tijd instellen ..................................................................................... 40
Batterij voor datum/tijd vervangen ................................................................... 41
Reinigen van de CMOS-sensor....................................................................... 42
Dioptrische aanpassing ................................................................................... 44
Vasthouden van de camera ............................................................................ 44
Volautomatische opnamen 45
2
Volautomatisch gebruiken ............................................................................... 46
Bediening met de zelfontspanner .................................................................... 48
Opname-instellingen 49
3
Opnamekwaliteit instellen................................................................................ 50
Beeldstijl selecteren......................................................................................... 53
Beeldstijl aanpassen ....................................................................................... 55
Beeldstijl vastleggen........................................................................................ 58
Instellen van de ISO-waarde ........................................................................... 60
Witbalans instellen........................................................................................... 61
Aangepaste witbalans ..................................................................................... 62
Kleurtemperatuur instellen............................................................................... 63
Witbalans corrigeren........................................................................................ 64
Automatische reeksopnamen op basis van de witbalans................................ 65
Kleurruimte instellen........................................................................................ 67
Map maken en selecteren ............................................................................... 68
Methoden voor bestandsnummering ............................................................... 70
Camera-instellingen controleren...................................................................... 72
AF-, lichtmeet- en transportmodi instellen 73
4
AF-modus selecteren ...................................................................................... 74
4
AF-punt selecteren...........................................................................................77
Niet-gecentreerd onderwerp scherpstellen ......................................................79
Als autofocus niet werkt (handmatige focus) ...................................................80
Meetmodus selecteren.....................................................................................81
Transportmodus selecteren .............................................................................82
Geavanceerde functies 83
5
AE-programma.................................................................................................84
AE-sluiterprioriteit.............................................................................................86
AE-diafragmaprioriteit ......................................................................................88
Preview scherptediepte....................................................................................89
Handmatige belichting......................................................................................90
Belichtingscompensatie instellen .....................................................................92
Reeksopnamen met automatische belichting (AEB)........................................93
AE-vergrendeling .............................................................................................95
Bulb-opnamen..................................................................................................96
Spiegel opklappen............................................................................................97
LCD-paneelverlichting......................................................................................98
Het gebruik van de oculairdop .........................................................................98
Pieptoon uitzetten ............................................................................................99
Herinnering CF-kaart........................................................................................99
Flitsfotografie..................................................................................................100
Flitsers gebruiken van een ander merk..........................................................102
Opnameweergave 103
6
De kijktijd instellen..........................................................................................104
Opnamen automatisch roteren.......................................................................105
De LCD-helderheid instellen ..........................................................................106
Opnameweergave..........................................................................................107
Weergave enkele opname, Indexweergave, Vergrote weergave ...... 107 - 111
Automatische weergave, Opname roteren ........................................ 112 - 113
Opnamesprong ..............................................................................................114
Opnamen op een tv bekijken .........................................................................116
Opnamen beveiligen ......................................................................................117
Opnamen wissen ...........................................................................................118
CF-kaart formatteren......................................................................................120
Rechtstreeks afdrukken vanaf de camera 121
7
Voorbereiding voor afdrukken ........................................................................123
PictBridge/CP Direct/Bubble Jet Direct ................................................ 126 - 139
Gemakkelijk afdrukken...................................................................................142
DPOF: Digital Print Order Format 143
8
Camera aanpassen aan uw eigen voorkeuren 151
9
Referentie 163
10
Inhoudsopgave
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
5
Inhoudsoverzicht
Opnamekwaliteit
Effecten instellen Î p. 53 (Beeldstijl selecteren)
Aangepaste effecten instellen Î p. 55 (Beeldstijl aanpassen)
Opname op groot formaat
afdrukken Î p. 50 (73 , 83 , 1 )
Veel foto's maken Î p. 50 (76 , 86 )
Kleurtoon aanpassen Î p. 64 (Witbalans corrigeren)
Zwart/wit- of sepia-kleurige foto's
Scherpstelling
AF-punt wijzigen Î p. 77 (S AF-punt selecteren)
AF-punt snel selecteren Î p. 158 (C.Fn-13-1, 2)
Niet-bewegend onderwerp
fotograferen Î p. 75 (One-Shot AF)
Bewegend onderwerp
fotograferen Î p. 75 (AI Servo AF)
Stand
Continu-opnamen maken
Î p. 53 (Monochroom)
Î
p. 82 (i Continu-opnamen maken)
Foto van uzelf maken Î p. 48 (j Zelfontspanner)
Opnamen maken
Volautomatische opnamen
Î p. 46 (Volautomatisch gebruiken)
6
Inhoudsoverzicht
Actie stilzetten of vervagen Î p. 86 (s AE-sluiterprioriteit)
Achtergrond vervagen om onderwerp scherp te laten lijken
Helderheid van opnamen
aanpassen (belichting) Î p. 92 (Belichtingscompensatie)
Vuurwerk fotograferen Î p. 96 (Bulb-opnamen)
In het donker fotograferen Î p. 100 (Flitsfotografie)
Î p. 88 (f AE-diafragmaprioriteit)
Opnameweergave en afdrukken
Opnamen bekijken op de camera
Opname wissen Î p. 118 (L Wissen)
Voorkomen dat een opname
per ongeluk wordt gewist
Opnamen op tv bekijken Î p. 116 (video-uitgang)
Gemakkelijk afdrukken Î p. 121 (rechtstreeks afdrukken)
Helderheid van het LCD-scherm
aanpassen
Î p. 107 (x Weergave)
Î
p. 117 (K Beveiligen)
Î
p. 106 (
LCD Helderheid
)
Stroombron
Een gewone wandcontactdoos
gebruiken
De automatische uitschakeltijd wijzigenÎ p. 39 (Automatisch uitschakelen)
Î
p. 26 (Wisselstroomadapterset)
7
Veiligheidsmaatregelen
Voorkom letsel, dodelijke ongevallen of schade aan materiaal door deze veiligheidsmaatregelen op te volgen en de apparatuur op de juiste manier te gebrui ken.
Voorkomen van ernstig letsel en dodelijke ongevallen
• Voorkom brand, oververhitting, lekkage van chemische stoffen en explosies door onderstaande veiligheidsmaatregelen op te volgen:
- Gebruik geen batterijen, voedingsbronnen of ac cessoires die niet in deze
handleiding worden genoemd. Gebruik geen zelfgemaakte of aangepaste batterijen.
- Sluit de batterij en de back-upbatterij niet kort en probeer ze niet te demonteren of
aan te passen. Verhit de batterij of de back-upbatterij niet en probeer deze niet te solderen. Stel de batterij of de back-upbatterij niet bloot aan vuur of water. Stel de batterij of de back-upbatterij ook niet bloot aan grote fysieke schokken.
- Installeer de batterij en de back-upbatterij op de juiste manier (+ –). Plaats nooit
oude en nieuwe of verschillende soorten batterijen bij elkaar.
- Laad de batterij niet op bij een temperatuur die buiten het toegestane bereik ligt van
0 °C - 40 °C. Overschrijd de oplaadtijd niet.
- Steek geen vreemde metalen voorwerpen in de elektrische contacten van de
camera, de accessoires, de verbindingskabels en dergelijke.
• Houd de back-upbatterij buiten het bereik van kin deren. Waarschuw direct een arts als een kind een batterij heeft doorgeslikt. (De chemicaliën in de batterij kunnen de maag en de ingewanden beschadigen.)
• Dek de elektrische contacten van de batterij of de back-upbatterij af voordat u deze wegdoet, om te voorkomen dat deze contact maken met andere metalen voorwerpen of batterijen. Zo voorkomt u brand of explosies.
• Voorkom brand door de oplader direct uit de wandcontactdoos te halen en te stoppen met opladen, als er bij het opladen van de batterij grote hitte, rook of schadel ijke damp vrijkomt.
• Verwijder de batterij of de back-upbatterij onmiddellijk als deze lekt, van kleur of van vorm verandert, of als er rook of giftige damp vrijkomt. Pas op dat u hierbij geen brandwonden oploopt.
• Voorkom dat de inhoud van de batterij in aanraking komt met ogen, huid en kleding. Dit kan blindheid en huidaandoeningen tot gevolg hebben. Als de inhoud van de batterij in contact komt met uw ogen, huid of kleding, moeten deze direct met overvloedig water worden afgespoeld zonder te wrijven. Ga daarna meteen naar een huisarts.
• Houd de apparatuur tijdens het opladen buiten bereik van kinderen. Kinderen kunnen sterven als zij een elektrische schok krijgen of als zij het snoer rond hun nek krijgen.
• Houd snoer en altijd uit de buurt van hit tebronnen. Door de hitte kan het snoer vervormen en het isolatiemateriaal kan smelt en wat brand of elektrische schokken kan veroorzaken.
• Flits niet in het gezicht van automobilisten. Door de verblinding kunt u een ongeluk veroorzaken.
• Flits niet in de buurt van de ogen van een persoon. Het gezichtsvermogen kan hierdoor beschadigd raken. Houd altijd minimaal 1 meter afstand als u met de flitser een kind fotografeert.
• Verwijder de batterij en haal de stekker uit de wandcontactdoos als u de camera of een accessoire langere tijd niet gebruikt. Zo voorkomt u elektrische schokken, warmteontwikkeling en brand.
• Gebruik de apparatuur niet in de buurt van ontvlambaar gas. Zo voorkomt u een explosie of brand.
8
• Als u de apparatuur laat vallen en de behuizing zodanig beschadigd raakt dat de inwendige onder delen bloot komen te liggen , raak deze dan niet aan. Deze onderdelen staan mogelijk onder st room.
• Demonteer of wijzig de apparatuur niet. Er staat een hoge spanning op de interne onderdelen en deze kunnen een elektrische schok veroorzaken.
• Kijk niet door de camera of de lens naar de zon of een andere felle lichtb ron. Uw gezichtsvermogen kan hierdoor worden aangetast.
• Houd de camera buiten het bereik van kleine kinderen. De nekdraagriem ka n bij kinderen tot verstikking leiden.
• Berg de apparatuur niet op in een vochtige of stoffige ruimte. Hiermee voorkomt u brand en elektrische schokken.
• Vraag toestemming voordat u de camera gebruikt in een vliegtuig of ziek enhuis. De elektromagnetische golven die door de camera worden afgegeven, kunnen storingen veroorzaken in de instrumenten van vliegtuigen of de medische apparatuur in ziekenhuizen.
• Voorkom brand en elektrische schokken door onderstaande veiligheidsmaatregelen in acht te nemen:
- Steek de stekker altijd helemaal in de wandcontactdoos.
- P ak het netsnoer nooit met natte handen vast.
- Trek altijd aan de stekker en niet aan het snoer als u de stekker uit de wandcontactdoos haalt.
- Voorkom beschadigingen van het netsnoer door er niet in te krassen of te snijden, en het
niet te knikken of er een zwaar voorwerp op te plaatsen. Draai of knoop de netsnoeren niet.
- S luit niet teveel stekkers aan op één contactpunt.
- G ebruik geen snoeren waarvan het isolatiemateriaal is beschadigd.
• Haal zo nu en dan de stekker uit de wandcontactdoos en haal met een droge doek het stof rond de wandcontactdoos weg. In een stoffige, vochtige of vette omgeving kan het stof op de wandcontactdoos vochtig worden en kortsluiting veroorzaken, wat weer kan leiden tot brand.
Letsel en schade aan apparatuur voorkomen
• Laat de apparatuur niet in een auto achter die in de zon staat of in de nabijheid van een warmtebron. De apparatuur kan heet worden en brandwonden veroorzaken.
• Loop niet met de camera al s deze op een statief is bevestigd. Dit kan letsel veroorzaken. Controleer of het statief stevig genoeg is om de camera en de lens te dragen.
• Laat de lens of een camera met een lens niet zonder lensdop in de zo n staan. De zonnestralen kunnen door de lens worden gebundeld en brand veroorzaken.
• Bedek de batterijoplader niet en wikkel deze ook niet in een doek. Hierdo or kan de warmte niet weg en kan de behuizing vervormen of in brand vliegen.
• Verwijder de batterij en de back-upbatterij direct als u de camera in het water laat vallen of als er water in de camera komt. Verwijder de batterijen ook als er metaaldeeltjes in de camera komen. Hiermee voorkomt u brand en elektrische schokken.
• Gebruik en plaats de batterij en de back-upbatterij niet in een hete omgeving. Hierdoor kan de batterij gaan lekken en kan de levensduur van de batterij afnemen. De batterij of de back-upbatterij kan ook te heet worden en brandwonden veroorzaken.
• Gebruik geen verfverdunner, benzeen of andere organische oplosmiddelen om de apparatuur schoon te maken. Deze stoffen kunnen brand veroorzaken en zijn schadelijk voor de gezondheid.
Neem contact op met uw dealer of het dichtstbijzijnde Canon Service Center als het product niet naar behoren functioneert of moet worden gerepareerd.
9
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
Omgaan met de camera
Deze camera is een precisie-instrument. Laat de camera niet vallen en stel
deze niet bloot aan fysieke schokken. De camera is niet waterdicht en kan niet onder water worden gebruikt. Neem direct contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center als u de camera per ongeluk in water laat vallen. Droog de camera af met een droge doek als er waterspatten op de camera zijn gekomen. Wrijf de camera grondig schoon met een licht vochtige doek als deze in aanraking is gekomen met zoute lucht. Houd de camera buiten het bereik van apparaten met sterke magnetische velden zoals magneten of elektrische motoren. Houd de camera eveneens uit de buurt van apparaten die sterke radiogolven uitzenden, zoals grote antennes. Sterke magnetische velden kunnen storingen veroorzaken en opnamegegevens beschadigen. Laat de camera niet achter in een extreem warme omgeving, zoals in een auto die in direct zonlicht staat. Door de hoge temperaturen kan de camera defect raken.
De camera bevat elektronische precisieschakelingen. Probeer nooit de
camera te demonteren of zelf reparaties of onderhoud uit te voeren.
Gebruik een blower om stof van lens, zoeker, spiegel of focusscherm te
blazen. Gebruik geen reinigingsmiddelen die organische oplosmiddelen bevatten om de camerabehuizing of lens schoon te vegen. Neem voor het verwijderen van hardnekkig vuil contact op met een Canon Service Center.
Raak de elektrische contacten van de camera nooit met uw vingers aan. Als
u dat wel doet, kunnen de contacten gaan roesten. Roest op de contacten kan leiden tot een foutieve werking van de camera.
Als de camera plotseling van een koude in een warme omgeving
terechtkomt, kan zich condens vormen op de camera en op de inwendige delen. Voorkom condensvorming door de camera eerst in een afgesloten plastic tas te plaatsen. Laat de camera zich aanpassen aan de hogere temperatuur voordat u hem uit deze tas haalt. Gebruik de camera niet als zich hierop condens heeft gevormd. Zo voorkomt u beschadiging van de camera. Als zich condens heeft gevormd, verwijdert u de CF-kaart en de batterij uit de camera en wacht u tot de condens is verdampt. Verwijder de batterij en berg de camera op een koele, droge en goed geventileerde plaats op als u deze gedurende langere tijd niet gaat gebruiken. Ook als de camera is opgeborgen moet u de sluiter zo nu en dan enkele malen bedienen om te controleren of de camera nog goed functioneert.
Vermijd opslag op plaatsen waar bijtende chemicaliën worden gebruikt,
zoals een donkere kamer of een laboratorium.
Test alle functies voordat u de camera weer gaat gebruiken nadat de camera
langere tijd niet is gebruikt. Als u de camera langere tijd niet hebt gebruikt en u opnamen wilt gaan maken van een belangrijke gebeurtenis, is het raadzaam de camera te laten controleren door uw Canon-dealer of zelf te controleren of de camera goed functioneert.
10
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
LCD-paneel en LCD-scherm
Hoewel het LCD-scherm is gefabriceerd met hogeprecisietechnologie en
meer dan 99,99% actieve pixels heeft, kunnen er onder de maximaal 0,01% resterende pixels enkele dode pixels voorkomen. Dode pixels hebben altijd dezelfde kleur, bijvoorbeeld zwart of rood. Dit is geen defect. De dode pixels zijn ook niet van invloed op de opgeslagen opnamen.
Bij lage temperaturen kunnen het LCD-scherm en het LCD-paneel trager
reageren. Bij hoge temperaturen kan het scherm zwart worden. In beide gevallen zullen het scherm en het paneel bij kamertemperatuur weer normaal functioneren.
CF-kaart
De CF-kaart is een precisie-instrument. Laat de geheugenkaart niet vallen
en stel deze niet bloot aan trillingen. De op de kaart opgeslagen opnamen kunnen hierdoor namelijk worden beschadigd.
Gebruik of bewaar geheugenkaarten niet in de buurt van objecten met
sterke magnetische velden zoals tv's, luidsprekers of magneten. Mijd ook plaatsen met statische elektriciteit. Anders kunnen de afbeeldingen op de CF-kaart verloren gaan.
Plaats geheugenkaarten niet in direct zonlicht of in de buurt van
hittebronnen. De kaarten kunnen hierdoor vervormen, waardoor ze onbruikbaar worden.
Mors geen vloeistoffen op de CF-kaart. Bewaar uw CF-kaarten altijd in een houder ter bescherming van de
opgeslagen gegevens.
Buig de kaarten niet en stel ze niet bloot aan grote krachten of fysieke
schokken.
Bewaar CF-kaarten niet op hete, stoffige of vochtige plaatsen.
Elektrische contactpunten van de lens
Nadat u de lens hebt losgedraaid van de camera, bevestigt u de lensdoppen of plaatst u de lens met de achterkant naar boven om krassen op het lensoppervlak en de elektrische contacten te voorkomen.
Contacten
11
Beknopte gebruikershandleiding
Plaats de batterij. (p. 24)
1
2
Ga voor meer informatie over het opladen van batterijen naar pagina 22.
Plaats de lens. (p. 27)
Zorg ervoor dat de rode punten zich op één lijn bevinden.
3
4
5
12
Stel op de lens de knop voor de focusinstelling in op <AF>.
(p. 27)
Open het afdekkapje en plaats een CF-kaart.
Houd de etiketzijde naar u toe en schuif de kant met de kleine openingen in de camera.
Zet de aan-/uitschakelaar op
1>. (p. 30)
<
(p. 28)
6
7
8
9
Beknopte gebruikershandleiding
Stel het programmakeuzewiel in op <1> (volautomatisch).
(p. 46) Alle camera-instellingen worden
automatisch ingesteld.
Stel scherp op het onderwerp.
(p. 30) Richt het AF-punt op het onderwerp
en druk de ontspanknop half in.
Maak de opname. (p. 30)
Druk de ontspanknop helemaal in om een opname te maken.
Bekijk de foto op het LCD­scherm.
De opname wordt ongeveer 2 seconden op het LCD-scherm weergegeven.
(p. 104)
Zie “Opnameweergave” (p. 107) voor het bekijken van opnamen
die u tot nu toe gemaakt hebt.
Ga voor meer informatie over het verwijderen van een afbeelding
naar “Afbeeldingen wissen” (p. 118).
13
Namen van onderdelen
Voor gedetailleerde informatie worden tussen haakjes referentiepaginanummers gegeven (p. **).
14
Namen van onderdelen
/
Knop dioptrische aanpassing (p. 44)
Oculairdop (p. 98)
Zoekeroculair
<l> Knop voor rechtstreeks afdrukken (p.142)
<M> Menuknop (p. 33)
<B> Knop info/ bijsnijdrichting (p. 72,107/140)
<C> Knop opnamesprong (p. 114)
<x> Opnameweergaveknop (p. 107)
<L> Wisknop (p. 118)
LCD-scherm (p. 36)
Statiefhouder
<4> Aan-/uitschakelaar / Snelkeuzewiel (p. 30)
<0> Instelknop (p. 33)
<9> Multifunctionele knop (p. 32)
<A/I> vergrendeling/ flitsbelichtingsvergrendeling / Knop Index/Verkleinen (p. 95/100/110/111, 140)
Lees-/schrijfindicator (p. 29)
<5> Snelkeuzewiel (p. 32)
Knop AE-
<S/u> Knop AF-puntselectie Vergroten (p. 77/111,140)
Draagriemhouder (p. 21)
Afdekkapje CF-kaartsleuf (p. 28)
Ontgrendelknop batterijcompartiment (p. 24)
Afdekkapje batterijcompartiment (p. 24)
CF-kaartsleuf (p. 28)
Uitwerpknop CF-kaart (p. 28)
15
Namen van onderdelen
s
g
r
LCD-paneel
Sluitertijd
Bezig (buSY)
ISO-waarde
gISO-waarde
Witbalans
Q Automatisch W Daglicht E Schaduw R Bewolkt Y Gloeilamp U TL I Flits O Aangepast P Kleurtemperatuur
2
Witbalanscorrectie
batterijcontrole
zx
bn
Mpieptoon
KPersoonlijke voorkeuze
yFlitsbelichtingscompensatie
Opnamekwaliteit
37 Groot/Fijn 38 Groot/Normaal 47 Middel/Fijn 48 Middel/Normaal 67 Klein/Fijn 68 Klein/Normaal 1 RAW
AF-puntselectie ([ - - - ])
CF-kaart vol (FuLL CF)
CF-kaartfout (Err CF)
Geen CF-kaart (no CF)
Foutcode (Err)
Beeldsensor reinigen (CLn)
Diafragma
Lichtmeetmodus
qEvaluatieve meting wDeelmeting rSpotmeting e
Gemiddelde meting nadruk op midden
Belichtingsniveau-indicator
Waarde belichtingscompensatie
AEB-bereik
Waarde flitsbelichtingscompensatie
Schrijfstatus CF-kaart
Bij werkelijk gebruik worden alleen de symbolen weergegeven die in die situatie van toepassing zijn.
-
-----
Resterende opnamen
Resterende opnamen bij reeksopnamen op basis van witbalan
Timer zelfontspanner
Belichtingstijd gloeilampverlichtin
0
Zwartwitopnamen
Transportmodus
u
Enkele opname
i
Continu-opname
j
Zelfontspanne
hAEB
AF-modus
X One-Shot AF 9 AI Focus AF Z AI Servo AF
16
Zoekerinformatie
e
Focusscherm
Zone deelmeting
Namen van onderdelen
AF-punten (ingespiegeld display)
<A> AE-vergrendeling/ AEB in werking
<D> Flits gereed
Flitsbelichtingsvergrendeling
onjuist
<e>
High-speed
flitssynchronisatie (FP-flits)
Flitsbelichtingsvergrendeling/
<d> FEB in werking
<y>
Flitsbelichtingscompensatie
Sluitertijd Flitsbelichtingsvergrendeling (FEL) Bezig (buSY)
Diafragma
Waarschuwing CF-kaart vol (FuLL CF) CF-kaartfout (Err CF) Geen CF-kaart (no CF)
<o> Focusbevestigingslampj
Maximumaantal opnamereeks
Witbalanscorrectie
Belichtingsniveau-indicator Waarde belichtingscompensatie Waarde flitsbelichtingscompensatie AEB-bereik
Bij werkelijk gebruik worden alleen de symbolen weergegeven die in die situatie van toepassing zijn.
17
Namen van onderdelen
Programmakeuzewiel
Batterijoplader CG-580
Dit is een batterijoplader (p. 22)
l : Camera-instelling (p. 152)
k : Bulb (p. 96)
a : Handmatige belichting (p. 90)
: AE-diafragmaprioriteit (p. 88)
f
s : AE-sluiterprioriteit (p. 86)
d : AE-programma (p. 84)
1 : Volautomatisch (p. 46)
Batterijcompartiment
18
Stekker
Rode lamp
Batterijoplader CB-5L
Dit is een batterijoplader (p. 22)
Netsnoer
Netsnoeraansluiting
Namen van onderdelen
Batterijcompartiment
Rode lamp
Gebruik geen andere netspanningsadapters of compacte voedingsadapters dan de types (nominaal ingangsvermogen: wisselstroom 100-240 V, 50/60 Hz, nominaal uitgangsvermogen: gelijkstroom 7,8-8,1 V) die worden vermeld op de systeemkaart (p. 172). Het gebruik van incompatibele adapters kan tot brand, oververhitting of een elektrische schok leiden.
19
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt
In de tekst staat het pictogram <4> voor de aan-/uitschakelaar.
Bij alle handelingen die in deze handleiding worden
beschreven, wordt ervan uitgegaan dat de schakelaar <
4> is ingesteld op <1> of <J>.
6
5
9
0
De pictogrammen en markeringen die in deze handleiding verwijzen naar knoppen, instelwielen en instellingen op de camera corresponderen met de pictogrammen en markeringen op de camera zelf.
Voor meer informatie worden tussen haakjes
referentiepaginanummers gegeven (p. **). De asterisk M rechts van de paginatitel geeft aan dat de betreffende functie niet kan worden gewijzigd in de volautomatische modus < In de procedurebeschrijvingen wordt ervan uitgegaan dat de menufuncties en persoonlijke voorkeuren staan ingesteld op de standaardinstellingen. Het pictogram 3 geeft aan dat de instelling in het menu kan worden gewijzigd. (0), (9) of (8) geeft aan dat de betreffende functie respectievelijk 4 sec., 6 sec. of 16 sec. actief blijft nadat u de knop loslaat. In deze handleiding worden de volgende waarschuwingssymbolen gebruikt:
:
Bij het waarschuwingssymbool wordt een waarschuwing gegeven om
te voorkomen dat er opnameproblemen ontstaan.
: Bij dit opmerkingssymbool wordt aanvullende informatie gegeven.
Het pictogram <
Het pictogram <
Bij alle handelingen met het instelwiel <5> wordt aangenomen dat de schakelaar < <
J
>. Controleer of deze werkelijk is ingesteld op <J>.
In de tekst staat het pictogram <9> voor de
multifunctionele knop.
In de tekst staat het pictogram <0> voor de SET-
knop. Deze knop wordt gebruikt voor menufuncties en aangepaste functies.
6> staat voor het hoofdinstelwiel.
5> staat voor het snelkeuzewiel.
4
> al ingesteld is op
1
>.
20
1
Aan de slag
In dit hoofdstuk worden een aantal voorafgaande stappen en de basisbediening van de camera uitgelegd.
De riem bevestigen
Haal het einde van de riem van onderaf door de draagriemhouder. Haal deze daarna door de gesp van de riem zoals afgebeeld in de illustratie. Trek de riem strak en zorg ervoor dat hij goed vastzit in de gesp.
De oculairdop is ook bevestigd
aan de riem. (p. 98)
Oculairdop
21
De batterij opladen
1
2
<÷> markering
CG-580
CB-5L
22
3
Verwijder het deksel.
Plaats het deksel terug wanneer u de
batterij uit de camera verwijdert om kortsluiting te voorkomen.
Plaats de batterij.
Plaats de voorkant van de batterij precies op het teken <÷> op de oplader. Terwijl u de batterij naar beneden duwt, schuift u deze in de richting van de pijl.
Om de batterij te verwijderen,
herhaalt u de bovenstaande procedure in omgekeerde volgorde.
Voor CG-580 Klap de uitsteeksels naar buiten en laad de batterij op.
Klap de uitsteeksels van de batterij
naar buiten, in de richting van de pijl.
Steek de uitsteeksels in de
wandcontactdoos.
Voor CB-5L Sluit het netsnoer aan en laad de batterij op.
Sluit het netsnoer aan op de oplader
en steek de stekker in de wandcontactdoos.
X Het opladen begint automatisch en
de rode lamp knippert.
De oplaadtijd voor een volledig lege
X
batterij is als volgt: BP-511A en BP-514: Ongeveer 100 min. BP-511 en BP-512: Ongeveer 90 min.
De batterij opladen
Oplaadnivea
u
Rode lamp
0-50%
50-75%
75-90%
90% of hoger
Knippert eenmaal per seconde
Knippert tweemaal per seconde
Knippert driemaal per seconde
Lamp brandt
Laad uitsluitend batterijen op van het type BP-511A, BP-514, BP-511 of BP-512. Als de batterij langere tijd in de camera zit zonder dat de camera wordt gebruikt, kan een lage elektrische stroom zich ontladen en de levensduur van de batterij verkorten. Verwijder de batterij als u de camera niet gebruikt en plaats het deksel om kortsluiting te voorkomen. Laad de batterij op voordat u de camera weer gebruikt.
Wanneer de batterij volledig opgeladen wordt opgeborgen, kan dat ten
koste gaan van de levensduur of prestaties van de batterij. De batterijen BP-511A, BP-514, BP-511 en BP-512 zijn speciaal bedoeld voor Canon-producten. Wanneer u deze oplaadt met een batterijlader of een ander product dat niet van Canon is, kunnen zich defecten of ongelukken voordoen waarvoor Canon geen aansprakelijkheid aanvaardt. Gebruik in het buitenland de oplader niet in combinatie met een stroomtransformator. Dit kan storingen veroorzaken.
Nadat de rode lamp is gaan branden, laat u de batterij nog een uur in de oplader om deze volledig op te laden.
Zelfs een opgeladen batterij die niet wordt
gebruikt, zal geleidelijk spanning verliezen. Het verdient aanbeveling om de batterij op te laden op dezelfde dag of een dag voordat u deze denkt te gaan gebruiken.
Aan de hand van de markering kunt u het deksel op de batterij
bevestigen, zodat u kunt zien wanneer de batterij is opgeladen. Verwijder de batterij na het opladen en haal het netsnoer uit de wandcontactdoos.
De vereiste oplaadtijd van de batterij is afhankelijk van de
omgevingstemperatuur en het oplaadniveau. De batterij werkt bij temperaturen tussen 0 °C en 40 °C. Voor een optimale werking wordt echter een temperatuurbereik tussen de 10 °C en 30 °C aanbevolen. In een koude omgeving zoals skigebieden, nemen de prestaties van de batterij tijdelijk af en kan de gebruiksduur zijn verkort. Als de gebruiksduur zelfs na het opladen sterk is verminderd, is de batterij wellicht versleten. Vervang de batterij door een nieuwe.
De nummers en markeringen op de
batterijoplader komen overeen met de tabel links.
23
De batterij plaatsen en verwijderen
De batterij plaatsen
Plaats een volledig opgeladen BP-511A-batterij in de camera.
Open het deksel van het
1
batterijcompartiment.
Schuif de hendel in de richting van de
pijl en open het deksel.
Plaats de batterij.
2
De contactpunten van de batterij
wijzen omlaag.
Schuif de batterij in de camera totdat
deze vastzit.
Sluit het deksel.
3
Druk op het deksel totdat dit dichtklikt.
Batterijen BP-514, BP-511 of BP-512 kunnen ook worden gebruikt.
Het batterijniveau controleren
Wanneer de schakelaar <4> op <1> of <J> staat (p. 30), wordt het batterijniveau op een van de vier niveaus weergegeven.
z : Batterijniveau OK.
x : Batterijniveau is laag.
b :
Batterij is bijna leeg.
n : Batterij moet worden
opgeladen.
24
De batterij plaatsen en verwijderen
Levensduur batterij
Temperatuur Resterende opnamen
Bij 20 °C Ongeveer 800
Bij 0 °C Ongeveer 400
De bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op een volledig opgeladen BP-511A
en de testcriteria van de CIPA (Camera & Imaging Products Association).
Het feitelijke aantal opnamen kan lager zijn dan hierboven is
aangegeven, afhankelijk van de opnameomstandigheden.
Het aantal mogelijke opnamen neemt af naarmate het LCD-scherm
vaker wordt gebruikt.
Als u de ontspanknop vaak half indrukt of als u de autofocus gebruikt,
wordt het maximumaantal opnamen kleiner.
Het maximumaantal opnamen met de BP-514 is gelijk aan het aantal dat
in de tabel wordt weergegeven.
Het aantal mogelijke opnamen met de BP-511 of BP-512 bedraagt
ongeveer 75% van de cijfers in de tabel voor 20 °C. Bij 0 °C komen de cijfers ongeveer overeen met de tabel.
De batterij verwijderen
Open het deksel van het
1
batterijcompartiment.
Schuif de hendel in de richting van de
pijl en open het deksel.
Verwijder de batterij.
2
Schuif de batterijvergrendelknop in
de richting van de pijl in de afbeelding en open het deksel.
25
Een gewone wandcontactdoos gebruiken
Met de wisselstroomadapterset ACK-E2 (optioneel) kunt u de camera aansluiten op een gewone wandcontactdoos en hoeft u het batterijniveau niet in de gaten te houden.
Sluit de gelijkstroomkoppeling
1
aan.
Plaats de stekker van de gelijkstroomkoppeling in de aansluitbus van de wisselstroomadapter.
Sluit het netsnoer aan.
2
Sluit het netsnoer aan op de
wisselstroomadapter.
Steek de stekker in de
wandcontactdoos. Haal de stekker uit de wandcontactdoos wanneer u klaar bent.
Plaats het snoer in de groef.
3
Plaats het snoer voorzichtig in de
groef.
Plaats de gelijkstroomkoppeling.
4
Open het batterijcompartimentdeksel
en open het deksel van het gelijkstroomkoppelingsgat.
Plaats de gelijkstroomkoppeling
totdat deze vastzit en plaats het snoer in het snoergat.
Sluit het deksel.
Plaats of verwijder het netsnoer nooit terwijl de schakelaar <4> van de camera is ingesteld op <1> of <J>.
26
Een lens bevestigen en verwijderen
Een lens bevestigen
Verwijder de doppen.
1
Verwijder de achterste lensdop en de
cameradop door ze los te draaien in de richting van de pijl.
Plaats de lens.
2
Plaats de lens op de camera zodat de
rode punten precies boven elkaar staan en draai de lens in de richting van de pijl totdat de lens op zijn plaats klikt.
Op de lens stelt u de
3
focusinstellingsknop in op <AF>.
Als deze is ingesteld op <MF> is
autofocus niet mogelijk.
Verwijder de voorste lensdop.
4
De lens verwijderen
Druk op de lensontgrendelingsknop en draai de lens in de richting van de pijl.
Draai de lens totdat deze niet meer
verder kan, en koppel deze los.
Wanneer u de lens plaatst of verwijdert, dient u ervoor te zorgen dat er geen stof in de camera komt via de lensbevestiging.
27
De CF-kaart installeren en verwijderen
De opname wordt opgeslagen op de CF-kaart (optioneel). Hoewel de dikte verschillend is, kunt u een CF-kaart type I of type II in de camera plaatsen. De camera is ook compatibel met microdrive- en CF-kaarten met een capaciteit van 2 GB of hoger.
De kaart plaatsen
Open het deksel.
1
Schuif het deksel in de richting van de
pijl om het te openen.
Bovenkant
CF-kaart Uitwerpknop
Resterende opnamen
Het aantal resterende opnamen is afhankelijk van de resterende capaciteit van de CF-kaart of de instelling voor de opnamekwaliteit, de ISO-waarde, etc.
Plaats de CF-kaart.
2
Als de CF-kaart verkeerd wordt
geplaatst, kan deze de camera beschadigen. Plaats de kant met de kleine openingen in de camera met de etiketzijde naar u toe, zoals aangegeven door de pijl.
X De uitwerpknop van de CF-kaart
komt naar buiten.
Sluit het deksel.
3
Sluit het deksel en schuif het in de
richting van de pijl totdat het dicht klikt.
X Wanneer de schakelaar <4> is
ingesteld op <1> of <J>, worden de resterende opnamen weergegeven op het LCD-paneel.
28
De CF-kaart installeren en verwijderen
De CF-kaart verwijderen
Open het deksel.
1
Zet de schakelaar <4> op <2 >. Controleer of het bericht “buSY” niet
op het LCD-paneel verschijnt.
Zorg dat de lees-/schrijfindicator uit
Lees-/schrijfindicator
Wanneer de lees-/schrijfindicator brandt of knippert, betekent dit
dat de opnamen op de CF-kaart worden ingelezen, opgeslagen of gewist. Wanneer de lees-/schrijfindicator brandt of knippert, worden de volgende handelingen afgeraden. Als u deze handelingen toch uitvoert, kunnen de fotogegevens, de CF-kaart of de camera beschadigd raken.
• De camera schudden of ergens tegenaan stoten.
• Het deksel van de CF-kaartsleuf openen.
• De batterij verwijderen.
Zie pagina 120 als “Err CF” (CF-fout) wordt weergegeven op het LCD-
paneel.
Als u een CF-kaart met een lage capaciteit gebruikt, kan deze mogelijk
geen grote afbeeldingen opnemen.
Een microdrive is kwetsbaar voor trillingen en fysieke schokken. Indien u
een microdrive gebruikt, dient u extra op te letten dat de camera niet wordt blootgesteld aan trillingen of fysieke schokken tijdens het opslaan of weergeven van opnamen.
staat en open vervolgens het deksel.
Verwijder de CF-kaart.
2
Druk op de uitwerpknop.
X De CF-kaart wordt uitgeworpen.
Sluit het deksel.
Stel in het menu [z Foto zonder CF] in op [Uit] om te voorkomen dat u opnamen maakt zonder CF-kaart. (p. 99)
29
Basisgebruik
Aan-/uitschakelaar
De camera werkt alleen als de schakelaar <4> is ingeschakeld.
<2>: De camera is uitgeschakeld en
<1> : De camera werkt. <J> : De camera en <5> werken. (p. 32)
Om de batterij te sparen, wordt de camera automatisch uitgeschakeld nadat deze 1 minuut niet is gebruikt Om de camera weer in te schakelen, drukt u op de ontspanknop of een andere knop.
U kunt de automatische uitschakeltijd wijzigen door middel van de menu-
instelling [c Automatisch uitschakelen]. (p. 39) Als u de schakelaar <4> op <2> instelt terwijl de opnamen worden opgeslagen op de CF-kaart, wordt het resterende aantal opnamen dat moet worden opgeslagen, weergegeven op het bovenste LCD-paneel met het nummer < alle opnamen zijn opgeslagen, worden het scherm en de camera uitgeschakeld.
Ontspanknop
De ontspanknop heeft twee stappen. U kunt de ontspanknop half indrukken. Vervolgens kunt u de ontspanknop helemaal indrukken.
Half indrukken
Hiermee activeert u de automatische focus (AF) en het automatische belichtingsmechanisme (AE), waarmee de sluitertijd en het diafragma worden bepaald. De belichtingsinstelling (sluitertijd en diafragma) wordt weergegeven op het LCD-paneel en in de zoeker. (0)
Helemaal indrukken
De sluiter ontspant en de opname wordt gemaakt.
werkt niet.
N
>. Als
30
Basisgebruik
Als u de ontspanknop half indrukt en (0) zijn verstreken, moet u de knop nogmaals half indrukken en een moment wachten voordat u volledig indrukt voor een opname. Als u de ontspanknop helemaal indrukt zonder deze eerst half in te drukken of als u de ontspanknop half indrukt en daarna volledig, zal de opname toch nog een moment worden vertraagd.
Ongeacht hoe de camera is ingesteld (opnameweergave, menugebruik,
opnameopslag, enz.), u kunt meteen weer fotograferen door de ontspanknop half in te drukken (behalve tijdens rechtstreeks afdrukken). Camerabewegingen tijdens het belichtingsmoment wordt camera shake genoemd. Dit kan onscherpe opnamen tot gevolg hebben. Volg de onderstaande instructies om dit te voorkomen. Raadpleeg ook “De camera vasthouden” (p. 44).
• Houd de camera stevig vast.
• Plaats uw vingertop op de ontspanknop, houd de camera met uw rechterhand vast en druk daarna zachtjes de ontspanknop in.
Gebruik van het instelwiel <6>
Het instelwiel <6> wordt vooral gebruikt voor opname-instellingen.
Druk op een knop en draai aan
(1)
het instelwiel <6>.
Wanneer u een knop indrukt, blijft de functie ervan 6 seconden lang ( zes seconden kunt u de gewenste instelling maken met het instelwiel < afloopt of als u de ontspanknop half indrukt, is de camera klaar om een opname te maken.
Op die manier kunt u de AF-modus, transportmodus en lichtmeetmodus instellen en het AF-punt selecteren of instellen.
9
) actief. Tijdens deze
6
>. Als de timer
Draai alleen aan het instelwiel <6>.
(2)
U kijkt op het LCD-paneel of in de zoeker en draait aan het instelwiel <6> om de gewenste instelling te selecteren.
Op die manier kunt u de sluitertijd, het
diafragma, enz. instellen.
31
Basisgebruik
Gebruik van het instelwiel <5>
Het instelwiel <5> wordt vooral gebruikt voor opname-instellingen en het selecteren van LCD-monitoritems. Zet de < wanneer u het instelwiel <5> wilt gebruiken om het opnemen voor te bereiden.
4
>-schakelaar eerst op <J>
(1) Druk op een knop en draai aan
het instelwiel <5>.
Wanneer u een knop indrukt, blijft de functie ervan 6 seconden lang ( kunt u de gewenste instelling maken met het instelwiel
5
< indrukt, is de camera klaar om een opname te maken.
U kunt het AF-punt, de witbalans, de ISO-waarde en de flitsbelichtingscompensatie selecteren.
Wanneer u het LCD-scherm gebruikt,
kunt u menubewerkingen selecteren en kunt u afbeeldingen tijdens het bekijken van de opnamen selecteren.
(2)
Draai alleen aan het instelwiel <5>.
U kijkt op het LCD-paneel of in de zoeker en draait aan het instelwiel < gewenste instelling te selecteren.
U kunt de belichtingscompensatie of het diafragma in de <
U kunt ook (1) gebruiken wanneer de schakelaar <4> is ingesteld op <1>.
9
) actief. Tijdens deze zes seconden
>. Als de timer afloopt of als u de ontspanknop half
5
> om de
a
>-modus instellen.
Gebruik van het instelwiel <9>
Het instelwiel <9> heeft acht pijltoetsen en een knop in het midden. Gebruik dit instelwiel om een AF-punt te selecteren, de witbalanscorrectie in te stellen, door een vergrote afbeeldingsweergave te schuiven en het afstelframe te verplaatsen voor rechtstreeks afdrukken.
32
Menugebruik
Met de menu's kunt u diverse optionele instellingen maken, zoals de opnamekwaliteit, beeldstijl, datum/tijd, persoonlijke voorkeuren, enz. Terwijl u naar het LCD-scherm kijkt, gaat u door naar de volgende stap met de knop <
M
LCD-scherm
>, de knop <0> en het instelwiel <5> op de camera.
<M>-knop
<C>-knop
Menucategorie
Menu-items
Het menuscherm bevat verschillende kleuren voor de drie menucategorieën.
Pictogram Kleur Categorie Omschrijving
z x c
Druk op de knop <C> om naar het eerste item van iedere
menucategorie te gaan.
U kunt het instelwiel <5> zelfs gebruiken wanneer de schakelaar <4>
is ingesteld op <1>.
Ook wanneer een menu wordt weergegeven, kunt u direct teruggaan
naar de opnamemodus door de ontspanknop half in te drukken.
Rood Opnamemenu Opnamemenu
Blauw Weergavemenu Opnameweergavemenu
Geel Instellingenmenu Basisinstellingen camera
<5> Snelkeuzewiel
<0>-knop
Kleurcode menucategorie
Menu-instellingen
33
Menugebruik
Procedure menu-instelling
1
2
3
4
5
Het menu weergeven.
Druk op de knop <M> om het
menu weer te geven. Om het menu weer af te sluiten, drukt u nogmaals op de knop.
Selecteer een menu-item.
Draai aan het instelwiel <5> om het
menu-item te selecteren en druk vervolgens op <0>. Druk op de knop < eerste item van iedere menucategorie te gaan.
C
> om naar het
Selecteer de menu-instelling.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste instelling te selecteren.
Selecteer de gewenste instelling.
Druk op <0> om de instelling te selecteren.
Sluit het menu af.
Druk op de knop <M> om de
menuweergave af te sluiten.
Bepaalde menu-items worden niet weergegeven in de volautomatische
modus
<1> U kunt het instelwiel <6> ook gebruiken om menu-items te selecteren of opnamen te bekijken. In de beschrijvingen van de menufuncties wordt er hierna van uitgegaan dat u op de knop <
Menugebruik werkt ook nadat de opname is gemaakt en de afbeelding
op de CF-kaart wordt opgeslagen (lees-/schrijfindicator knippert).
. (p. 35)
M
> hebt gedrukt om het menuscherm weer te geven.
34
Menugebruik
Menu-instellingen
<z> Opnamemenu (rood)
Kwaliteit
Pieptoon Aan/Uit 99
Foto zonder CF Aan/Uit 99
AEB Verhogingen in stappen van 1/3, ±2 stappen 93
WB SHIFT/BKT
Handmatige witbalans
Kleurtemp. Instelbaar van 2800 - 10.000 K (in stappen van 100 K) 63
Kleurruimte sRGB/Adobe RGB 67
Beeld sti jl
73 /83 /74 /84 /76 /86 / RAW/ RAW+73 / +83 / +74 / +84 / +76 / +86
9 niveaus voor kleurcorrectie B/A/M /G / ±3 niveaus voor correctie B/A en M/G, in te stellen in stappen van 1.
Handmatige instelling van de witbalans 62
Standaard / Portret / Landschap / Neutraal / Natuurlijk / Monochroom / Gebruiker 1, 2, 3
<x> Weergavemenu (blauw)
Beveilig Afbeelding beveiligen 117
Roteren Opname roteren 113
Print Opties
Autom. afspelen Automatische weergave van afbeeldingen 112
Kijktijd Uit / 2 sec. / 4 sec. / 8 sec. / Vastzetten 104
AF-punten Tonen / Niet tonen 108
Histogram Helder / RGB 109
Items die niet worden weergegeven in de volautomatische modus <1>. In de volautomatische modus <1> worden de opnamekwaliteitsmodi RAW
en RAW+JPEG niet weergegeven.
Geeft aan welke afbeeldingen moeten worden afgedrukt (DPOF)
Referentie
pagina's
50
64, 65
53, 55,
58
143
35
Menugebruik
<c> Instellingenmenu (geel)
Uitschakelen 1 min. / 2 min. / 4 min. / 8 min. / 15 min. / 30 min. / Uit 39
Beeldomkeren Aan/Uit 105
LCD Helderheid 5 niveaus 106
Datum/Tijd Datum/tijd instellen 40
Bestandsnr. Continu / Auto reset/ M- reset 70
Selecteer folder Map selecteren en aanmaken 68
Taal
Video Systeem NTSC/PAL 116
Communicatie Print/PTP / PC verb. 123
Formatteren Initialiseert en wist de kaart 120
Pers. voorkeuze (C.Fn)Hiermee pas t u de camera aan 153
Wis instellingen
Camera inst. opslaan
Sensor schoonmaken
Image transfer (LAN) settings
Firmware versie
Items die niet worden weergegeven in de volautomatische modus <1>.
15 talen beschikbaar (Engels, Duits, Frans, Nederlands, Deens, Fins, Italiaans, Noors, Zweeds, Spaans, Russisch, Vereenvoudigd Chinees, Traditioneel Chinees, Koreaans en Japans.)
Wis camera instellingen (zet de camera terug op de standaardinstellingen.) Wis persoonlijke voorkeuze (zet alle persoonlijke voorkeursinstellingen terug op de standaardinstellingen.) Wis opgeslagen camera inst. (zet de instelling van het programmakeuzewiel <l > terug op de standaardinstelling.)
De huidige camera-instellingen opslaan onder instelling <l > van het programmakeuzewiel.
Selecteer om de sensor te reinigen. 42
Wordt weergegeven wanneer de draadloze transmitter WFT­E1/E1A wordt gebruikt.
Selecteer om de firmware te updaten.
154
152
152
38
37
Het LCD-scherm
U kunt het LCD-scherm niet als zoeker gebruiken om opnamen te
maken.
U kunt de helderheid van het LCD-scherm op vijf niveaus instellen.
(p. 106)
36
De standaardinstellingen van de camera herstellenN
Selecteer [Wis instellingen].
1
Draai aan het instelwiel <5> en
selecteer [c Wis instellingen] en druk vervolgens op <0>.
Selecteer [Wis camera
2
instellingen].
Draai aan het instelwiel <5> en
selecteer [Wis camera instellingen] en druk vervolgens op <0>.
Selecteer [OK].
3
Draai aan het instelwiel <5> en
selecteer [OK] en druk vervolgens op <0>. De standaardinstellingen worden hersteld. De standaardinstellingen van de
X
camera worden als volgt weergegeven.
Opname-instellingen
AF-modus One-Shot AF
AF-puntselectie
Lichtmeetmodus Evaluatieve meting
Transportmodus Enkele opname
Belichtingscompensatie
AEB Uit
Flitsbelichtingscompensatie
Persoonlijke voorkeuren
De beeldstijlen worden ook teruggezet op de standaardinstelling.
Automatische AF-puntselectie
0 (Nul)
0 (Nul)
Huidige instellingen bewaard
Beeldregistratie-instellingen
Kwaliteit 73
ISO-waarde 100
Kleurruimte sRGB Witbalans Q
Kleurtemperatuur
Witbalanscorrectie
WB-BKT
Beeld stijl Standaard
5200 K
Uit
Uit
Menugebruik
37
3 De taal instellen
De interfacetaal van het LCD-scherm kan op een van de vijftien talen worden ingesteld.
Selecteer [Taal].
1
Draai aan het instelwiel <5> en
selecteer [c Taal] en druk vervolgens op <0>.
X Het taalscherm verschijnt.
Selecteer de gewenste taal.
2
Draai aan het instelwiel <5> om de
taal te selecteren en druk vervolgens op <0>.
X De taal verandert.
English Engels
Deutsch Duits
Français Frans
Nederlands Nederlands
Dansk Deens
Suomi Fins
Italiano Italiaans
Norsk Noors
Svenska Zweeds
Español Spaans
Russisch
Vereenvoudigd Chinees
Traditioneel Chinees
Koreaans
Japans
38
3
U kunt de automatische uitschakeltijd instellen zodat de camera automatisch wordt uitgeschakeld als hij een bepaalde tijd niet is gebruikt. Als u niet wilt dat de camera automatisch wordt uitgeschakeld, zet u deze functie op [Uit]. Nadat de camera is uitgeschakeld, kunt u deze weer inschakelen door op de ontspanknop of een andere knop te drukken.
Uitschakeltijd/Uitschakelen instellen
Selecteer [Uitschakelen].
1
Draai aan het instelwiel <5> en
selecteer [c Uitschakelen] en druk vervolgens op <0>.
Selecteer de gewenste tijd.
2
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste tijd te selecteren en druk vervolgens op <0>.
Na het automatisch uitschakelen kunt u de camera weer aanzetten met
behulp van één van de volgende toetsen: Ontspanknop, <R>- knop en <M>-knop. Wanneer u op de <9>-, <L>- of <C>­knop drukt, zal de camera niet worden ingeschakeld.
Als de optie Uitschakelen is uitgeschakeld ([UIT]) en het LCD-scherm
wordt aangelaten, gaat het scherm na 30 min. automatisch uit.
39
3 De datum en tijd instellen
Stel de datum en de tijd in zoals hierna beschreven.
Selecteer [Datum/Tijd].
1
Draai aan het instelwiel <5> en
selecteer [c Datum/Tijd] en druk vervolgens op <0>.
X Het scherm Datum/Tijd verschijnt.
Stel de datum en tijd in.
2
Door op de knop <0> te drukken
wisselt het oranje vakje tussen en
.
Wanneer het vakje wordt
weergegeven, draait u het instelwiel <5> om de datum of tijd te selecteren die u wilt corrigeren, en drukt u vervolgens op <0>.
Wanneer het vakje wordt
weergegeven, draait u het instelwiel <5> om het juiste cijfer te selecteren, en drukt u vervolgens op <0>.
Bevestig de instelling.
3
Wanneer het vakje wordt
weergegeven, draait u het instelwiel <5> om [OK] te selecteren, en drukt u vervolgens op <0>.
X De datum/tijd wordt ingesteld en het
menu verschijnt weer. De ingestelde minuut begint vervolgens bij 0 sec.
Iedere opname wordt opgeslagen met de datum en de tijd waarop de opname is gemaakt. Als de datum en de tijd niet juist zijn ingesteld, wordt de verkeerde datum/tijd opgeslagen. Zorg ervoor dat u de datum en de tijd correct instelt.
40
Batterij voor datum/tijd vervangen
De datum/tijd-batterij (back-up) onderhoudt de datum en tijd van de camera. De levensduur van de batterij is ongeveer 5 jaar. Als de datum/tijd wordt gereset wanneer de batterij wordt vervangen, vervangt u de back-upbatterij door een nieuwe CR2016-lithiumbatterij, zoals hieronder wordt uitgelegd.
De datum/tijd-instelling wordt ook gereset, zodat u de correcte datum/tijd moet instellen.
Zet de schakelaar <4> op <
1
Draai de schroef van de
2
batterijhouder los.
Gebruik een kleine
kruiskopschroevendraaier. Zorg ervoor dat u de schroef niet kwijtraakt.
Neem de batterijhouder uit het
3
apparaat.
Verwijder de batterij in richting 2.
Vervang de batterij in de
4
batterijhouder.
Zorg dat de batterij in de juiste + ÷-
stand wordt geplaatst.
Draai de schroef van de
5
batterijhouder aan.
Zorg ervoor dat de datum/tijd-batterij een lithiumbatterij van het type CR2016 is.
2
>.
41
3 De CMOS-sensor reinigenN
De beeldsensor is te vergelijken met de film in een gewone filmcamera. Als zich stof op de beeldsensor vormt, kan dit tot donkere vlekken op de opnamen leiden. Om dit te voorkomen moet de hierna beschreven procedure voor de reiniging van de beeldsensor worden opgevolgd. Het wordt aanbevolen om de wisselstroomadapterset ACK-E2 (optioneel, zie pagina 170) te gebruiken. Als u een batterij gebruikt, let er dan op dat deze voldoende is geladen.
Plaats de gelijkstroomkoppeling
1
(p. 26) of een batterij en zet de
schakelaar <4> op <1>.
Selecteer [Sensor schoonmaken].
2
Draai aan het instelwiel <5> om [c
Sensor schoonmaken] te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
X Als u een batterij gebruikt die
voldoende is geladen, verschijnt het scherm dat in stap 3 is weergegeven.
Als de batterij leeg is, verschijnt er
een waarschuwing, waarna u niet meer verder kunt met de reiniging. Vervang óf de batterij óf gebruik een gelijkstroomkoppeling en start weer vanaf stap 1.
Selecteer [OK].
3
Draai aan het instelwiel <5> en
selecteer [OK] en druk vervolgens op <0>.
X De spiegel wordt opgeklapt en de
sluiter wordt geopend.
X CLn” knippert op het LCD-paneel.
42
3 De CMOS-sensor reinigenN
Reinig de beeldsensor.
4
Gebruik een blaasbuisje om stof, etc.
op het oppervlak van de beeldsensor voorzichtig te verwijderen.
Stop met reinigen.
5
Zet de schakelaar <4> op <2 >.
X De camera wordt uitgeschakeld, de
sluiter gaat dicht en de spiegel wordt weer naar beneden geklapt.
Zet de schakelaar <4> op <1>.
De camera is gereed om een opname te maken.
Tijdens het reinigen van de beeldsensor moet u geen van de volgende handelingen verrichten. De stroom wordt dan uitgeschakeld. Als de stroom wordt uitgeschakeld, gaat de sluiter dicht, waardoor de sluitergordijnen en de beeldsensor beschadigd kunnen raken.
• De schakelaar <4> op <2> zetten.
• Het deksel van de CF-kaartsleuf openen.
• Het deksel van het batterijcompartiment openen.
Steek het blaasbuisje niet verder dan de lensbevestiging in de camera.
Als de stroom wordt uitgeschakeld, zal de sluiter dichtgaan, waardoor de sluitergordijnen en de beeldsensor beschadigd kunnen raken.
Gebruik een blaasbuisje zonder borsteltje. Een borsteltje kan het
oppervlak van de sensor beschadigen.
Gebruik nooit lucht of gas uit flessen om de sensor schoon te maken. De
druk kan de sensor beschadigen of de spray kan de sensor bevriezen.
Als de batterij leeg is, klinkt een pieptoon, en het pictogram <c >
knippert op het LCD-paneel. Zet de schakelaar <4> op <2> en vervang de batterij. Begin vervolgens opnieuw. U kunt de sensor niet reinigen wanneer batterijgreep BG-E4 (optioneel) op de camera is bevestigd en AA-batterijen voor de voeding zorgen. Gebruik wisselstroomadapterset ACK-E2 (optioneel) of gebruik een batterij die voldoende is geladen.
Als u er zelf niet in slaagt om al het stof te verwijderen, breng de camera dan naar een Canon Service Center.
43
Dioptrische aanpassing
Door de dioptrie aan te passen aan uw gezichtsvermogen, zal het zoekerbeeld zelfs zonder bril scherp zijn. Het aanpasbare dioptriebereik van de camera loopt van -3 tot +1 dpt.
Draai aan de knop voor dioptrische aanpassing.
Draai de knop naar links of rechts zodat de AF-punten in de zoeker scherp zijn.
De illustratie toont de knop met
standaardinstellingen (-1 dpt).
Als het beeld in de zoeker na de dioptrische aanpassing van de camera nog niet scherp is, wordt aanbevolen om de Dioptric Adjustment Lens E (10 typen, optioneel) te gebruiken.
De camera vasthouden
Om scherpe opnamen te krijgen, houdt u de camera stil om bibberen (camera shake) te minimaliseren.
Horizontaal fotograferen Verticaal fotograferen
Houd de camera stevig vast met uw rechterhand en druk beide
ellebogen licht tegen uw lichaam.
Houd de lens onderaan vast met uw linkerhand. Druk de camera tegen uw gezicht en kijk door de zoeker. Voor een stabiele houding plaatst u een voet voor de andere.
44
2
Volautomatische
opnamen
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u de volautomatische modus < programmakeuzewiel kunt gebruiken om gemakkelijk opnamen te maken. De modus < AF-modus, transportmodus, etc.in. U hoeft alleen maar een onderwerp in beeld te nemen en op de ontspanknop te drukken. Om fouten door onjuist gebruik van de camera te voorkomen zijn de knoppen <
S
> <A> en <9> in deze modus uitgeschakeld.
< U hoeft zich dus geen zorgen te maken over eventuele fouten.
1
> van het
E
1
> stelt automatisch de
> <i> <
Q
>
45
1Volautomatisch gebruiken
Om snel en gemakkelijk opnamen te maken, hoeft alleen maar de camera te richten en op de ontspanknop te drukken. De camera beschikt over negen AF-punten waarop kan worden scherpgesteld. Zo wordt goed fotograferen wel heel eenvoudig.
Stel het programmakeuzewiel in op <1>.
1
X
De AF-modus wordt automatisch ingesteld op <
AF-punt
focusbevestigingslampje
Sluitertijd
Diafragma
9
wordt ingesteld op < lichtmeetmodus wordt ingesteld op <
Richt een AF-punt op het onderwerp.
2
Uit de negen AF-punten selecteert de
camera automatisch het AF-punt dat zich het dichtst bij het onderwerp bevindt en stelt hierop scherp.
Stel scherp op het onderwerp.
3
Druk de ontspanknop half in om
scherp te stellen op het onderwerp.
X
Het AF-punt waarop wordt scherpgesteld, knippert kort rood. Op hetzelfde moment is een pieptoon te horen en brandt het focusbevestigingslampje < zoeker.
Kijk op het display.
4
X De sluitertijd en de diafragmawaarde
worden automatisch ingesteld en weergegeven in de zoeker en op het LCD-paneel.
>, de transportmodus
u
> en de
o
> in de
q
>.
46
1Volautomatisch gebruiken
Maak de opname.
5
Stel de opname samen en druk de
ontspanknop helemaal in.
X De opname wordt ongeveer
2 seconden op het LCD-scherm weergegeven.
Om de opnamen op de CF-kaart te
bekijken, drukt u op de knop <x>. (p. 107)
Als u wilt in- of uitzoomen, doe dit dan voordat u scherpstelt. Wanneer u
na het scherpstellen aan de zoomring draait, kan de focus verloren gaan.
Wanneer de CF-kaart vol raakt, verschijnt de waarschuwing CF-kaart vol
FuLL CF” in de zoeker en op het LCD-paneel en kunt u geen opnamen meer maken. Vervang de CF-kaart.
Wanneer een EOS-camera wordt gebruikt met een lens van een ander
merk is het mogelijk dat de camera of de lens niet goed functioneert.
Wanneer de scherpstelling is bereikt, worden de focus- en de
belichtingsinstelling vergrendeld.
Wanneer het focusbevestigingslampje <o> knippert, kan er geen
opname worden gemaakt (p. 80)
Er kunnen meerdere AF-punten gelijktijdig rood knipperen. In dat geval
is op al deze AF-punten scherpgesteld.
U kunt de pieptoon uitschakelen zodat deze niet piept wanneer het
onderwerp is scherpgesteld (p. 99)
De kijktijd na het maken van een opname kan worden veranderd met de
[x Kijktijd]-instelling van het menu. (p. 104)
Als u het AF-punt wilt selecteren dat moet worden gebruikt voor het
scherpstellen, stelt u het programmakeuzewiel in op <d >, en volgt u “AF-punt selecteren” (p. 77) om het AF-punt te selecteren.
47
j Bediening met de zelfontspanner
Gebruik de zelfontspanner wanneer u zelf op de foto wilt.
Druk op de knop <R>. (9)
1
Selecteer <j >.
2
Kijk op het LCD-paneel en draai aan het instelwiel <
Stel scherp op het onderwerp.
3
Kijk in de zoeker en druk de ontspanknop half in om te controleren of het focusbevestigingslampje brandt en of de belichtingsinstelling wordt weergegeven.
Maak de opname.
4
Kijk door de zoeker en druk de
ontspanknop volledig in. U hoort een pieptoon, het lampje van de
X
zelfontspanner gaat knipperen en de opname wordt ongeveer 10 seconden daarna gemaakt. Gedurende de eerste 8 seconden hoort u een langzame pieptoon en knippert het lampje. Gedurende de laatste 2 seconden hoort u een snellere pieptoon en blijft het lampje branden.
X
Tijdens de werking van de zelfontspanner wordt op het LCD-paneel het aantal seconden afgeteld totdat de opname wordt gemaakt.
Zorg ervoor dat u niet vóór de camera staat wanneer u de ontspanknop indrukt om de zelfontspanner in werking te stellen. Anders gaat de scherpstelling verloren.
6
> om <j> te selecteren.
Gebruik een statief als u de zelfontspanner gebruikt. Als u de zelfontspanner wilt uitschakelen nadat u deze in werking hebt
gesteld, drukt u op de knop <R>. Wanneer u met de zelfontspanner een foto van u zelf maakt, vergrendelt u de focus (p. 79) op een onderwerp dat zich ongeveer op dezelfde afstand bevindt als u op het moment van de opname.
U kunt de pieptoon ook uitschakelen. (p. 99)
48
3
Opname-instellingen
In dit hoofdstuk worden de instellingen voor digitale opnamen uitgelegd voor de opnamekwaliteit, de beeldstijl, de ISO-waarde, de witbalans en de kleurruimte.
In de volautomatische modus <1> kunnen alleen de
volgende instellingen worden gebruikt die in dit hoofdstuk worden beschreven: Opnamekwaliteit (met uitzondering van RAW en RAW+JPEG), het selecteren van de methode voor bestandsnummering, het selecteren en maken van mappen en het controleren van de camera-instellingen.
De asterisk M rechts van de paginatitel geeft aan dat de
betreffende functie niet kan worden gewijzigd in de volautomatische modus <1>.
49
3 De opnamekwaliteit instellen
In de modi 73/83/74/84/76/86 worden opnamen gemaakt in de algemeen gebruikte JPEG-compressie. In de modus worden bewerkt met de meegeleverde software. In de modi
74/+84/+76/+86
+
(RAW+JPEG) wordt de opname tegelijkertijd in de
RAW- en in de JPEG-compressie gemaakt.
<1> kunnen RAW of RAW+JPEG niet worden ingesteld.
Selecteer [Kwaliteit].
1
Draai het instelwiel <5> om [ te selecteren en druk vervolgens op <
X
Het scherm voor de opnamekwaliteit wordt weergegeven.
Stel de gewenste opnamekwaliteit
2
in.
Draai het instelwiel <5> om de gewenste opnamekwaliteit te selecteren en druk vervolgens op <
Instellingen voor opnamekwaliteit
Opnamekwaliteit
73 (Groot/Fijn) 83 (Groot/Normaal) 74 (Middel/Fijn) 84 (Middel/Normaal) 76 (Klein/Fijn) 86 (Klein/Normaal)
1 (RAW)
Opnametype
(extensie)
JPEG (.JPG)
RAW
(.CR2)
(Ongev. 12,7 miljoen)
(Ongev. 6,7 miljoen)
(Ongev. 4,2 miljoen
(Ongev. 12,7 miljoen)
1
moet de afbeelding
1
+73/+83/
In de volautomatische modus
z Kwaliteit
0
>.
0
>.
Pixels Afdrukgrootte
4368 x 2912
3168 x 2112
2496 x 1664
4368 x 2912
)
A3 of groter
A4 - A3
A4 of kleiner
A3 of groter
]
De pictogrammen 7 (Fijn) en 8 (Normaal) staan voor de compressie van de opname. Als u een betere opnamekwaliteit wilt, selecteert u < besparen zodat u meer opnamen kunt vastleggen, selecteert u een hogere compressie <
Bij RAW+JPEG worden de RAW- en JPEG-afbeeldingen onder hetzelfde
bestandsnummer en in dezelfde map opgeslagen.
7
> voor een lage compressie. Als u ruimte wilt
50
8
>.
3 De opnamekwaliteit instellen
Grootte afbeeldingbestand en capaciteit CF-kaart volgens opnamekwaliteit
Opnamekwaliteit
73 4,6 101 83 2,3 196 74 2,7 168 84 1,4 319 76 2,0 233 86 1,0 446 1 +73 1 +83 25 1 +74 24 1 +84 26 1 +76 25 1 +86 27 1 12,9 29
Het maximumaantal (continu-)opnamen (p. 52) geldt voor een Canon CF-kaart
met een capaciteit van 512 MB.
De grootte van een enkele opname, het aantal mogelijke opnamen en de
maximale opnamereeks bij continu-opnamen zijn gebaseerd op de testnormen van Canon (ISO 100, Beeld stijl: [Standaard]). De werkelijke grootte van een enkele opname, het werkelijke aantal mogelijke opnamen en het werkelijke maximale aantal opnamen bij continu-opnamen zijn afhankelijk van het onderwerp, de opnamemodus, de ISO-waarde, de beeldstijl, enzovoort.
Bij zwartwitopnamen (p. 53) is de bestandsgrootte kleiner, waardoor het aantal
mogelijke opnamen groter is.
Op het LCD-paneel aan de bovenzijde kunt u zien hoeveel afbeeldingen er nog
op de CF-kaart kunnen worden vastgelegd.
Beeldbestandgrootte (ongev. MB)
÷
Maximumaantal opnamen
22
De RAW-indeling
Afbeeldingen in RAW-indeling moeten nog worden nabewerkt op een pc. Hiervoor is enige kennis vereist, maar de benodigde software is meegeleverd. Tijdens de beeldbewerking kunnen onder andere de witbalans en het contrast van de RAW-afbeelding nog worden aangepast. Rechtstreeks afdrukken en het aangeven van een afdrukvolgorde (DPOF) is niet mogelijk bij RAW-afbeeldingen.
51
3 De opnamekwaliteit instellen
Maximumaantal opnamen bij continu-opname
Het maximumaantal opnamen bij continu-opname is afhankelijk van de opnamekwaliteit. Hieronder is (bij benadering) voor elke opnamekwaliteit het maximumaantal opnamen bij reeksopname aangegeven. Bij high-speed CF-kaarten kan het maximale aantal reeksopnamen hoger zijn dan in de volgende tabel is aangegeven, afhankelijk van de opnameomstandigheden
Opnamekwaliteit
Maximale opnamereeks
73 83 74 84 76 86 1
60 150 120 319* 200 446* 17 12
* Continu-opnamen maken is mogelijk tot de CF-kaart vol raakt.
Het aantal resterende opnamen tijdens de
Maximale opnamereeks
maximale opnamereeks wordt rechtsonder in de zoeker weergegeven.
Als “9” wordt weergegeven, is het maximumaantal opnamen negen
of meer. Als “6” wordt weergegeven, zijn dat zes opnamen. Als tijdens het fotograferen het aantal resterende opnamen van het maximumaantal opnamen minder dan 9 is, wordt in de zoeker “ enz. weergegeven. Als u de continu-opname stopt, wordt het maximumaantal opnamen hoger.
Als alle opnamen zijn verwerkt en naar de CF-kaart zijn geschreven, gelden de getallen uit de tabel hierboven voor het maximumaantal opnamen.
.
1
JPEG
8
”, “7”
+
Bij reeksopnamen op basis van de witbalans (p. 65) is het
maximumaantal opnamen lager.
Het maximumaantal opnamen wordt ook weergegeven als de
transportmodus in ingesteld op <u > (Enkel) of <j >. Het maximumaantal opnamen bij een continu-opname verschijnt altijd, zelfs als er geen CF-kaart in de camera zit. Controleer daarom altijd voor de opnamen of er een CF-kaart in de camera zit.
52
3 Een beeldstijl selecterenN
Door een beeldstijl te selecteren, kunt u de gewenste opname-effecten verkrijgen. U kunt ook de instellingen van elke beeldstijl aanpassen om uw eigen beeldeffecten te creëren.
Selecteer [Beeld stijl].
1
Draai het instelwiel <5> om [z
Beeld stijl] te selecteren en druk vervolgens op <0>.
X Het scherm verschijnt waarin de
beeldstijl kan worden gekozen.
Selecteer een beeldstijl.
2
Draai het instelwiel <5> om de
gewenste beeldstijl te selecteren en druk vervolgens op <0>.
Beeldstijleffecten
Standaard
Het beeld ziet er levendig, scherp en helder uit. Deze beeldstijl wordt gebruikt in de volautomatische modus <1>.
Portret
Voor mooie huidskleurtinten. Het beeld is vrij scherp en helder.
Kleurtoon
Door de [
Landschap
Voor levendig blauw en groen, en zeer scherpe en heldere beelden.
Neutraal
Voor natuurlijke kleuren en ingetogen beelden. Het beeld wordt niet scherper gemaakt.
Natuurlijk
Wanneer het onderwerp wordt gefotografeerd bij een kleurtemperatuur van 5200 K, wordt de kleur colorimetrisch bijgesteld, zodat deze overeenkomt met de kleur van het onderwerp. Het beeld wordt niet scherper gemaakt.
] aan te passen (p. 54), kunt u de huidskleur wijzigen.
53
3 Een beeldstijl selecterenN
Monochroom
Voor zwartwitopnamen
Voor natuurlijk uitziende zwartwitopnamen selecteert u een
geschikte witbalans.
JPEG-beelden die in zwart-wit worden opgenomen met de
instelling [Monochroom] kunnen niet worden geconverteerd naar kleurenbeelden, zelfs niet met beeldbewerkingssoftware.
RAW-beelden die zijn opgenomen met de instelling [ worden geconverteerd naar kleurenbeelden met de meegeleverde software.
Monochroom
] kunnen
Gebruiker 1-3
U kunt ook uw eigen instellingen voor de beeldstijl vastleggen (p. 58). Een ongebruikte beeldstijl onder Gebruiker 1, 2 of 3 heeft dezelfde instellingen als de beeldstijl Standaard.
Het keuzescherm voor de beeldstijl
De symbolen rechtsboven in het keuzescherm verwijzen naar de scherpte, het contrast, de kleurverzadiging, de kleurtoon, het filtereffect en het toningeffect. De cijfers geven de instellingen voor elk element aan.
Symbolen
Scherpte
Contrast
Verzadiging
Kleurtoon
Filter effect (Monochroom)
Toning effect (Monochroom)
54
3 De beeldstijl aanpassenN
U kunt de beeldstijl naar wens aanpassen door de individuele parameters te wijzigen, bijvoorbeeld [Scherpte] en [Contrast]. Voor het aanpassen van [Monochroom], zie pagina 56.
Selecteer [Beeld stijl].
1
Draai het instelwiel <5> om [z
Beeld stijl] te selecteren en druk vervolgens op <0>.
X Het scherm verschijnt waarin de
beeldstijl kan worden gekozen.
Selecteer een beeldstijl.
2
Draai het instelwiel <5> om de
gewenste beeldstijl (niet [Monochroom]) te selecteren en druk vervolgens op <C>.
X Het instelscherm verschijnt.
Stel de parameters in.
3
Draai het instelwiel <5> om een parameter, bijvoorbeeld [ selecteren en druk vervolgens op <
Draai het instelwiel <5> om de
gewenste instelling te selecteren en druk vervolgens op <0>.
Om terug te keren naar het keuzescherm, drukt u op de knop <
X Instellingen die afwijken van de
standaardinstelling worden in blauw weergegeven.
Parameters en hun instellingen
Scherpte
Contrast [-4] : Laag contrast [+4] : Hoog contrast
Verzadiging
Kleurtoon [-4] : Roodachtige huidskleur
[0] : Minder scherpe contouren
[-4] : Lage verzadiging [+4] : Hoge verzadiging
[+7] : Scherpe contouren
[+4] :
Scherpte
M
Geelachtige huidskleur
], te
0
>.
55
>.
3 De beeldstijl aanpassenN
Monochroom aanpassen
Voor Monochroom kunt u [Filter effect] en [Toning effect] instellen (p. 57), evenals [Scherpte] en [Contrast].
Selecteer [Monochroom].
1
Volg stap 2 op pagina 53 om
[Monochrome] te selecteren en druk vervolgens op de knop <C>.
X Het instelscherm verschijnt.
Stel de parameters in.
2
Draai het instelwiel <5> om een
parameter, bijvoorbeeld [Scherpte], te selecteren en druk vervolgens op <0>.
Draai het instelwiel <5> om de
gewenste instelling te selecteren en druk vervolgens op <0>.
Om terug te keren naar het
keuzescherm, drukt u op de knop <M>.
X Instellingen die afwijken van de
standaardinstelling worden in blauw weergegeven.
Wanneer de camera terugkeert in de
opnamemodus, wordt <0 > weergegeven op het LCD-paneel.
56
3 De beeldstijl aanpassenN
Filter effect
Het effect van het gebruik van filters voor zwart-wit film kan ook worden bereikt met digitale afbeeldingen. Een kleur kan helderder worden gemaakt met een filter van (vrijwel) dezelfde kleur. Tegelijkertijd worden de complementaire kleuren donkerder.
Filter Voorbeeldeffecten
N: Geen
Ye: Geel
Or: Oranje
R: Rood
G: Groen
Als u het [Contrast] instelt aan de pluskant, wordt het filtereffect duidelijker.
Normale zwartwitafbeel ding zonder filtereffecten.
De blauwe lucht ziet er natuurlijker uit en witte wolken lijken helderder.
De blauwe lucht ziet er iets donkerder uit. De zonsondergang lijkt stralender.
De blauwe lucht ziet er behoorlijk donker uit. Herfstbladeren lijken droger en helderder.
Huidskleur en lippen zien er goed uit. Boombladeren lijken droger en helderder.
Toning effect
Als kleurtonen zijn ingesteld, worden kleurtonen toegepast op het zwartwitbeeld voordat dit wordt opgenomen op de CF-kaart. Hierdoor kan de afbeelding er indrukwekkender uitzien.
U kunt de volgende opties selecteren: [N:Geen] [S:Sepia] [B:Blauw] [P:Paars] [G:Groen]
57
3 Beeldstijl vastleggenN
U kunt uw eigen beeldstijl vastleggen onder Gebruiker 1 t/m 3. U kunt de scherpte, het contrast en andere parameters instellen overeenkomstig uw persoonlijke voorkeuren. U kunt ook een beeldstijl selecteren die reeds is ingesteld met de meegeleverde software.
Selecteer [Beeld stijl].
1
Draai het instelwiel <5> om
[z Beeld stijl] te selecteren en druk vervolgens op <0>.
X Het scherm verschijnt waarin de
beeldstijl kan worden gekozen.
Selecteer [Gebruiker]
2
Draai het instelwiel <5> om
[Gebruiker 1/2/3] te selecteren druk vervolgens op de knop <C>.
X Het instelscherm verschijnt.
Selecteer de basisbeeldstijl.
3
Als [Beeld stijl] is geselecteerd, drukt
u op <0>.
Draai het instelwiel <5> om de
basisbeeldstijl te selecteren en druk vervolgens op <0>.
Als u een beeldstijl hebt die reeds is
ingesteld met de meegeleverde software, selecteert u deze hier.
58
3 Beeldstijl vastleggenN
Stel de parameters in.
4
Draai het instelwiel <5> om een
parameter, bijvoorbeeld [Scherpte], te selecteren en druk vervolgens op <0>.
Draai het instelwiel <5> om de
gewenste instelling te selecteren en druk vervolgens op <0>. Raadpleeg voor meer informatie “De beeldstijl aanpassen” op pagina 55-57.
Druk op de knop <M> om de
nieuwe beeldstijl vast te leggen. Het scherm waarin de beeldstijl kan worden gekozen, verschijnt weer.
X De basisbeeldstijl wordt rechts van
[Gebruiker 1/2/3] weergegeven.
X Wanneer de parameter, bijvoorbeeld
[Scherpte] is ingesteld op een andere waarde dan de standaardinstelling, dan wordt de naam van de basisbeeldstijl in blauw weergegeven.
De instelling voor de beeldstijl onbedoeld aanpassen
Indien een door de gebruiker gedefinieerde beeldstijl reeds is vastgelegd met uw eigen beeldstijl, volg dan de procedure op pagina 58 tot stap 3 om die beeldstijl terug te zetten op de standaardinstelling. Als u de beeldstijl Gebruiker niet wilt wijzigen, herhaal deze procedure dan niet.
59
g ISO-waarde instellenN
De ISO-waarde is een numerieke indicatie van de lichtgevoeligheid. Een hogere ISO-waarde betekent een grotere lichtgevoeligheid. Een hoge ISO-waarde is geschikt voor slechte lichtomstandigheden en bewegende onderwerpen. Door ruis en dergelijke kan de opname er wel grover uitzien. Een lage ISO-waarde geeft een fijnere afbeelding, maar deze is niet geschikt voor slechte lichtomstandigheden en actiefoto's. De ISO-waarde kan op de camera worden ingesteld tussen ISO 100 en 1600 in stappen van 1/3. In de volautomatische modus <1> wordt de ISO-waarde automatisch ingesteld op een waarde tussen ISO 100 en 400.
Druk op de knop <R>. (9)
1
X De huidige ISO-waarde wordt
weergegeven op het LCD-paneel.
In de volautomatische modus <1>
wordt “Auto” weergegeven op het LCD-paneel.
Instellen van de ISO-waarde
2
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt,
draait u aan het instelwiel <5>.
60
B De witbalans instellenN
Bij de instelling <Q> zal doorgaans automatisch de optimale witbalans worden ingesteld. Als u met de instelling < witbalans handmatig instellen op de lichtomstandigheden van dat moment. In de volautomatische modus <1> wordt <Q> automatisch ingesteld.
Display Modus Kleurtemperatuur (ca. K)
Q Automatisch 3000 - 7000
W Daglicht 5200
E Schaduw 7000
R Bewolkt, schemer, zonsondergang 6000 Y Gloeilamp 3200
U TL 4000
I Flits 6000
O Aangepast* 2000 - 10000
P Kleurtemperatuur 2800 - 10000
* Stel de optimale witbalans in voor de verlichting van dat moment. (p. 62)
De witbalans
De drie primaire kleuren, RGB (rood, groen en blauw), komen in verschillende proporties voor in een lichtbron, afhankelijk van de kleurtemperatuur. Wanneer de kleurtemperatuur hoog is, is er meer blauw. En wanneer de kleurtemperatuur laag is, is er meer rood. Het menselijk oog ziet elk wit object altijd als wit, ongeacht het soort licht. Met een digitale camera kunt u de kleurtemperatuur met behulp van software compenseren om de kleuren in de opname natuurlijker te laten lijken. De witte kleur van het onderwerp vormt de basis voor de aanpassing van de andere kleuren. Bij de instelling < camera wordt de CMOS-sensor gebruikt om de witbalans automatisch in te stellen.
Q
> geen natuurlijke kleuren krijgt, kunt u de
Druk op de knop <E>. (9)
1
Selecteer de witbalansinstelling.
2
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt,
draait u aan het instelwiel <5>.
Q
> van de
61
3 Handmatige witbalansN
Bij de aangepaste witbalans fotografeert u een wit object dat als basis wordt gebruikt voor de instelling van de witbalans. Wanneer u deze opname selecteert, worden de desbetreffende witbalansgegevens geïmporteerd voor de witbalansinstelling.
Fotografeer een wit object.
1
Het effen witte object moet de cirkel
van de spotmeting vullen.
Stel de focusinstellingsknop op de
lens in op <MF> en stel vervolgens handmatig scherp. (p. 80) Selecteer een witbalansinstelling. (p. 61)
Spotmeti ng
62
Zorg er bij het fotograferen van het
witte object voor dat een standaardbelichting wordt verkregen.
Selecteer [
2
Draai het instelwiel <5> om [
Handmatige witbalans
en druk vervolgens op <
X Het scherm voor handmatige
witbalans wordt weergegeven.
Selecteer de opname.
3
Draai het instelwiel <5> om de
opname in stap 1 te selecteren en druk vervolgens op <0>.
X De witbalansgegevens van de
afbeelding worden geïmporteerd en het menu wordt weer weergegeven.
Selecteer de persoonlijke
4
witbalans.
Nadat u het menu hebt verlaten, drukt
u op de knop <E>. Kijk op het LCD-paneel en draai aan het instelwiel <
Handmatige witbalans
] te selecteren
0
>.
5
> om <O> te selecteren.
z
].
3 Handmatige witbalansN
Als u bij stap 1 een onder- of overbelichting hebt bereikt, kan dit een
incorrecte witbalansinstelling tot gevolg hebben.
Als een afbeelding is opgeslagen terwijl de beeldstijl was ingesteld op
[Monochroom] (p. 54), kan deze niet worden geselecteerd in stap 3.
In plaats van een wit object kan een kaart met 18% grijs (in de winkel verkrijgbaar) een nauwkeuriger witbalans opleveren.
3 De kleurtemperatuur instellenN
U kunt de kleurtemperatuur van de witbalans numeriek instellen.
Druk op de knop <E>. (9)
1
Selecteer de kleurtemperatuur.
2
Kijk op het LCD-paneel en draai het instelwiel <
Selecteer [Kleurtemp.] in het menu.
3
Draai het instelwiel <5> om [z
Kleurtemp.] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Stel de kleurtemperatuur in.
4
Draai het instelwiel <5> om de gewenste kleurtemperatuur te selecteren en druk vervolgens op < De kleurtemperatuur kan worden ingesteld van 2800 K tot 10000 K (in stappen van 100 K).
Wanneer u de kleurtemperatuur instelt voor een kunstlichtbron, moet u indien nodig ook de witbalanscorrectie (meer magenta of groen) instellen.
Als u <P > wilt instellen op de meting met een kleurtemperatuurmeter,
dient u proefopnamen te maken en de instelling aan te passen om de verschillen tussen de meting van de kleurtemperatuurmeter en de meting van de camera te compenseren.
5
> om <P> te selecteren.
0
>.
63
3 WitbalanscorrectieN
U kunt de standaardkleurtemperatuur van de witbalansinstelling corrigeren. Deze correctie heeft hetzelfde effect als het gebruik van kleurtemperatuurconversie of een kleurencompensatiefilter. Elke kleur kan in negen niveaus worden gecorrigeerd. Gebruikers die bekend zijn met het gebruik van kleurtemperatuurconversie of kleurencompensatiefilters zullen deze functie waarderen.
Selecteer [WB SHIFT/BKT].
1
Draai het instelwiel <5> om [z WB
SHIFT/BKT] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
X Het scherm voor witbalanscorrectie/
reeksopnamen op basis van witbalans wordt weergegeven.
Witbalanscorrectie
2
Gebruik <9> om het symbool “ ” naar de gewenste positie op het scherm te verplaatsen. B is blauw, A is amber, M is magenta en G is groen. De kleur in de
Voorbeeldinstelling: A2, G1
betreffende richting wordt gecorrigeerd.
Rechtsboven in het scherm SHIFT
worden de richting en de mate van correctie aangegeven. Als u de witbalanscorrectie wilt annuleren, verplaatst u met < naar het midden, zodat de
Druk op <0> om de instelling af te sluiten en terug te keren naar het menu.
9
> het symbool “ ”
SHIFT 0, 0
is.
Tijdens de witbalanscorrectie wordt <2 > weergegeven in de zoeker en
op het LCD-paneel.
Eén correctieniveau voor blauw/amber is gelijk aan 5 mireds van een
kleurtemperatuurconversiefilter. (Mired: een maateenheid voor de dichtheid van een kleurtemperatuurconversiefilter.)
In combinatie met de witbalanscorrectie kunt u ook reeksopnamen op
basis van de witbalans en AEB-opnamen instellen.
Als u het instelwiel <5> in stap 2 draait, wordt reeksopnamen op basis
van witbalans ingesteld. (p. 65)
64
3 Automatische reeksopnamen op basis van de witbalans
Het is mogelijk drie opnamen met een verschillende kleurtoon in één keer op te nemen. De opname wordt niet alleen opgeslagen met de standaardkleurtemperatuur van de witbalansmodus, maar ook met meer blauw/ amber en met meer magenta/groen. Dit worden reeksopnamen op basis van de witbalans genoemd. De kleurafwijking kan worden ingesteld in +/÷3 hele stappen.
Selecteer [WB SHIFT/BKT].
1
Draai het instelwiel <5> om
[z WB SHIFT/BKT] te selecteren en druk vervolgens op<0>.
X Het scherm voor witbalanscorrectie/
reeksopnamen op basis van witbalans wordt weergegeven.
Stel de hoeveelheid reeksopnamen in.
2
Draai het instelwiel <5> om de
richting en het niveau van de reeksopnamen in te stellen. Als u het instelwiel <5> draait, verandert
B/A ±3 niveaus
M/G ±3 niveaus
“ ” op het scherm in “ ” (3 punten). Als u het instelwiel < draait, worden de B/A-reeksopnamen ingesteld, en als u het wiel naar links draait, worden de M/G-reeksopnamen ingesteld. Stel het niveau voor de reeksopnamen voor meer B/A of M/G in op ±3 niveaus in stappen van één niveau. (Het niveau voor reeksopnamen kan niet voor zowel meer B/A als meer M/G worden ingesteld.)
X
Aan de rechterkant van het scherm wordt
BKT
met “ reeksopnamen aangegeven; het niveau van de reeksopnamen wordt ook aangegeven.
Druk op <0> om de instelling af te sluiten en terug te keren naar het menu.
” de richting van de
5
N
> naar rechts
65
3 Automatische reeksopnamen op basis van de witbalansN
Maak de opname.
3
X Als B/A-reeksopnamen zijn ingesteld,
worden de drie afbeeldingen in deze volgorde opgenomen op de CF-kaart: Standaard WB, meer B (blauw) en meer A (amber). Als M/G­reeksopnamen zijn ingesteld, is de volgorde Standaard WB, meer M (magenta) en meer G (groen).
Automatische reeksopnamen op basis van witbalans annuleren
Stel in stap 2 “BKT” in op “±0”
(“ ” tot “ ” (1 punt)).
Bij continu-opnamen op basis van de witbalans is het maximumaantal opnamen lager.
Als continu-opnamen op basis van de witbalans zijn ingesteld, knippert
het witbalanssymbool op het LCD-paneel en vermindert het aantal resterende opnamen tot ongeveer 1/3.
Aangezien voor iedere opname drie afbeeldingen worden opgenomen,
kost het meer tijd om de opname op de CF-kaart op te slaan.
In combinatie met de witbalanscorrectie kunt u ook reeksopnamen op
basis van de witbalans en AEB-opnamen instellen. Als u AEB-opnamen kiest in combinatie met reeksopnamen op basis van de witbalans, worden van elke opname negen versies opgeslagen.
BKT staat voor “bracketing” (reeksopnamen).
66
3 De kleurruimte instellenN
De kleurruimte verwijst naar het bereik van reproduceerbare kleuren. Met deze camera kunt u de kleurruimte voor opnamen instellen op sRGB of Adobe RGB. Voor normale afbeeldingen wordt sRGB aanbevolen. In de volautomatische modus <1> wordt sRGB automatisch ingesteld.
Selecteer [Kleurruimte].
1
Draai het instelwiel <5> om
[z Kleurruimte] te selecteren en druk vervolgens op <0>.
Stel de gewenste kleurruimte in.
2
Draai het instelwiel <5> om [sRGB]
of [Adobe RGB] te selecteren en druk vervolgens op <0>.
Adobe RGB
Deze instelling wordt voornamelijk gebruikt voor commercieel drukwerk en andere industriële toepassingen. Als u geen kennis hebt van beeldbewerking, Adobe RGB en Design rule for Camera File System 2.0 (Exif 2.21), wordt aangeraden deze instelling niet te gebruiken. Omdat de afbeelding er niet helder uitziet op sRGB-pc's en -printers die niet compatibel zijn met Design rule for Camera File System 2.0 (Exif 2.21), is beeldbewerking met software vereist.
Als de opname wordt gemaakt met de kleurruimte ingesteld op Adobe
RGB, begint de bestandsnaam met “_MG_” (het eerste teken is een onderstrepingsteken).
Het ICC-profiel is niet toegevoegd. Het ICC-profiel wordt beschreven in
de Software-instructies (PDF).
67
3 Een map maken en selecteren
U kunt zelf kiezen waar u een map wilt maken voor het opslaan van de opnamen. Dit is echter optioneel, aangezien er automatisch een map wordt gemaakt voor het opslaan van opnamen.
Een map maken
Ga naar het scherm Maak folder.
1
Draai het instelwiel <5> om [c
Selecteer folder] te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
X Het scherm Selecteer folder
verschijnt.
Selecteer [Maak folder].
2
Draai het instelwiel <5> om [Maak
folder] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
X Het scherm Maak folder verschijnt.
Maak een nieuwe map.
3
Draai het instelwiel <5> en
selecteer [OK] en druk vervolgens op <0>.
X Er wordt nu een nieuwe map
gemaakt.
Een map kan maximaal 9999 opnamen bevatten. Als de actieve map 9999 opnamen bevat, zal automatisch een nieuwe
map worden gemaakt om de daarop volgende opnamen te bewaren.
Er kunnen maximaal 900 mappen worden gemaakt.
68
3 Een map maken en selecteren
Een map selecteren
Terwijl het scherm Selecteer/Maak
folder wordt weergegeven, draait u het instelwiel <5> om de gewenste map te selecteren en drukt u vervolgens op <0>.
X Opgeslagen beelden zullen in de
geselecteerde map worden opgeslagen.
100EOS5D” is het mapnummer en
het cijfer rechts is het aantal beelden in de map.
U kunt geen map selecteren om de opnamen die deze map bevat, weer te geven.
Mappen maken met een pc
Maak een nieuwe map met de naam “Dcim” terwijl de map van de geheugenkaart op het scherm geopend is. Open de map Dcim en maak hieronder net zoveel mappen als u wilt om de afbeeldingen overzichtelijk op te slaan. De mapnamen moeten beginnen met drie cijfers van 100 tot 999, gevolgd door vijf letters, bijvoorbeeld 100ABC_D. De vijf letters kunnen bestaan uit een combinatie van hoofdletters en kleine letters van A tot Z en een onderstrepingsteken. Er mogen geen spaties in de mapnaam voorkomen. Mappen die met dezelfde drie cijfers beginnen, bijvoorbeeld “100ABC_C” en “100ABC_D”, worden niet door de camera herkend. Ook niet als de cijfers worden gevolgd door een andere lettercombinatie.
69
3 Methoden voor bestandsnummering
Het bestandsnummer is te vergelijken met het beeldnummer op een fotorolletje. De telling kan op drie verschillende manieren plaatsvinden: [Continu], [Auto reset] en [M- reset]. De opnamen die u maakt krijgen automatisch een bestandsnummer van 0001 tot 9999. De afbeeldingen worden opgeslagen in de geselecteerde map.
Selecteer [Bestandnr.].
1
Draai het instelwiel <5> om
[c Bestandnr.] te selecteren en druk vervolgens op <0>.
Selecteer de
2
bestandsnummeringsmethode.
Draai het instelwiel <5> om
[Continu], [Auto reset] of [M- reset] te selecteren en druk vervolgens op <0>.
Continu
De opeenvolgende nummering blijft in stand, ook na vervanging van de CF-kaart. Hierdoor wordt voorkomen dat afbeeldingen hetzelfde bestandsnummer krijgen en wordt het beheer op de pc een stuk eenvoudiger. Als u de CF-kaart vervangt en de nieuwe kaart bevat reeds opnamen die met de camera zijn gemaakt, dan zal de bestandsnummering verder gaan na het hoogste bestandsnummer op de CF-kaart of na het hoogste bestandsnummer van de laatste opname, afhankelijk van welke hoger is.
Bestandsnummering na het
vervangen van de CF-kaart
CF-kaart -1
CF-kaart -2
70
XXX-0051
Volgende opeenvolgende bestandsnummer
XXX-0052
3 Methoden voor bestandsnummering
Auto reset
Wanneer u de CF-kaart vervangt, begint de nummering opnieuw bij het eerste bestandsnummer (0001). Aangezien het bestandsnummer van de opname bij iedere CF-kaart bij 0001 begint, kunt u de afbeeldingen per CF-kaart archiveren. Denk eraan dat wanneer de vervangen CF-kaart al opnamen bevat, de bestandsnummering na het hoogste bestandsnummer op die CF-kaart verdergaat.
Bestandsnummering na het
vervangen van de CF-kaart
CF-kaart -1
CF-kaart -2
XXX-0051
Bestandsnummer is opnieuw ingesteld
XXX-0001
M- reset
Hiermee wordt automatisch een nieuwe map gemaakt en het bestandsnummer opnieuw ingesteld op 0001. Opnamen die daarna worden gemaakt, worden opgeslagen in deze nieuwe map. De methode voor bestandsnummering (Auto reset of Continu) die in gebruik was vóór de handmatige reset wordt weer gebruikt.
Als het bestand met het nummer 9999 is gemaakt, verschijnt “FuLL” op het LCD-paneel en in de zoeker. Vervang de CF-kaart.
Voor zowel JPEG- als RAW-afbeeldingen begint de bestandsnaam met “IMG_”. De extensie is “.JPG” voor JPEG-afbeeldingen en “.CR2” voor RAW-afbeeldingen.
71
B Camera-instellingen controleren
Wanneer de camera gereed is voor opname, drukt u op de knop <B> om de huidige camera-instellingen op het LCD-scherm te bekijken.
De camera-instellingen weergeven.
Druk op de knop <B>.
X De huidige camera-instellingen
verschijnen op het LCD-scherm.
Druk opnieuw op de knop <B>
om het LCD-scherm uit te schakelen.
Weergave van camera-instellingen
Datum/Tijd (p. 40) Beeld stijl (p. 53)
Kleurruimte (p. 67) WB-correctie (p. 64)/
Reeksopnamen op basis van witbalans (p. 65) Camera-instellingen opslaan (p. 152) Kleurtemperatuurinstelling
(p. 63)
ISO-waarde (p. 60)
Weergave van Beeldomkeren (p. 105)
Automatisch uitschakelen (p. 39)
Bestandsnummer (p. 70)
Resterende capaciteit CF-kaart
Mapnummer (p. 68)
Compensatie voor flitsbelichting (p. 100)
Voor details over de beeldinformatie tijdens de weergave raadpleegt u “Weergave met opname-informatie” (p. 108).
72
4
AF-, lichtmeet- en
transportmodi instellen
De zoeker beschikt over negen AF-punten. Door het optimale AF-punt te kiezen, kunt u opnamen met autofocus maken terwijl u toch het gewenste onderwerp in beeld houdt. Tevens kunt u de AF-modus instellen op het onderwerp of het beoogde effect.
Transportmodi
AF-modus
Lichtmeetmodus
De asterisk M rechts van de paginatitel geeft aan dat de
betreffende functie niet kan worden gewijzigd in de volautomatische modus <1>.
De AF-modus, AF-puntselectie, lichtmeetmodus en
transportmodus worden automatisch ingesteld in volautomatische modus <1>.
De camera biedt modi voor evaluatieve lichtmetingen, deelmetingen, spotmetingen en gemiddelde metingen met nadruk op het midden. De camera heeft transportmodi voor enkele opname, continu-opname en zelfontspanner. Selecteer de lichtmeetmodus die het beste past bij uw onderwerp of bij uw fotografische bedoelingen.
73
f De AF-modus selecterenN
De AF-modus is de methode voor automatische focus. De camera heeft drie AF-modi. One-Shot AF is geschikt voor niet-bewegende onderwerpen, terwijl AI Servo AF geschikt is voor bewegende onderwerpen. De modus AI Focus AF schakelt automatisch van One-Shot AF over op AI Servo AF als het onderwerp in beweging komt. In de volautomatische modus <1> wordt AI Focus AF automatisch ingesteld.
Op de lens stelt u de
1
focusinstellingsknop in op <AF>.
Stel het programmakeuzewiel in
2
op een willekeurige modus, behalve de volautomatische modus <1>.
Druk op de knop <E>. (9)
3
Selecteer de AF-modus.
4
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt,
draait u aan het instelwiel <6>.
X : One-Shot AF 9 : AI Focus AF Z : AI Servo AF
74
f De AF-modus selecterenN
One-Shot AF voor niet-bewegende onderwerpen
Door de ontspanknop half in te drukken activeert u de AF-functie en wordt de focus eenmaal ingesteld.
X
Het AF-punt waarop wordt scherpgesteld, knippert kort. Op hetzelfde moment gaat het focusbevestigingslampje <
X
AF-punt
Focusbevestigingslampje
Als u niet kunt scherpstellen, gaat het focusbevestigingslampje <o> in de zoeker knipperen. In dit geval kan geen opname worden gemaakt, ook al drukt u de ontspanknop helemaal in. Maak een nieuwe beeldcompositie en probeer opnieuw scherp te stellen. Of raadpleeg “Als autofocus niet werkt (handmatige focus)” (p. 80).
Met evaluatieve meting wordt de belichtingsinstelling (sluitertijd en diafragma) ingesteld op het moment dat het onderwerp wordt scherpgesteld. De belichtingsinstelling en de focus zijn vergrendeld zolang de ontspanknop half is ingedrukt. (p. 79) Hierdoor kunt u de opname opnieuw samenstellen terwijl de belichtingsinstelling en het focuspunt behouden blijven.
o
> in de zoeker branden.
AI Servo AF voor bewegende onderwerpen
Zolang u de ontspanknop half ingedrukt houdt, blijft de camera continu scherpstellen.
Deze AF-modus is geschikt voor bewegende onderwerpen, waarbij de focusafstand telkens verandert.
X
Bij een anticiperende AF* kan de camera een onderwerp dat zich gelijkmatig naar de camera toe of van de camera af beweegt, scherpgesteld blijven volgen.
X De belichting wordt ingesteld op het
moment dat opname wordt gemaakt.
75
f De AF-modus selecterenN
* Anticiperende AF
Als het onderwerp zich met een constante snelheid naar de camera toe of van de camera af beweegt, blijft de camera het onderwerp volgen, waarbij de focusafstand onmiddellijk vóór het maken van de opname wordt geanticipeerd. Met deze functie krijgt u de juiste focus op het moment van belichting.
Wanneer de AF-puntselectie automatisch plaatsvindt, zal eerst het middelste AF-punt het onderwerp scherpstellen. Binnen de cirkel van de spotmeting zijn er zes onzichtbare AF­hulppunten ( in het diagram) die functioneren in de AI SERVO AF-modus. Dus zelfs wanneer het onderwerp enigszins van het middelste AF­punt vandaan beweegt, kan de camera nog steeds doorgaan met scherpstellen. Als het onderwerp tijdens het scherpstellen volledig bij het middelste AF-punt vandaan beweegt, zal het aangrenzende AF-punt doorgaan met het scherpstellen van het onderwerp zolang het onderwerp zich binnen het bereik bevindt.
Bij een handmatig geselecteerd AF-
punt, blijft het geselecteerde AF-punt het onderwerp volgen.
AI Focus AF voor automatisch wisselen van AF-modus
De modus AI Focus AF schakelt de AF-modus automatisch van One-Shot AF over op AI Servo AF als het onderwerp in beweging komt. Als het onderwerp in beweging komt nadat het in de One-Shot AF-modus is scherpgesteld, signaleert de camera deze beweging en schakelt automatisch over naar AI Servo AF.
Wanneer in de AI Focus AF-modus met actieve Servo-modus het onderwerp wordt scherpgesteld, hoort u een zachte pieptoon. Het focusbevestigingslampje <o> in de zoeker gaat niet branden.
76
SAF-punt selecterenN
Het AF-punt wordt gebruikt om scherp te stellen. Het AF-punt kan automatisch door de camera worden geselecteerd of handmatig door u. In de volautomatische modus <1> wordt het AF-punt automatisch geselecteerd.
Automatische AF-puntselectie
De camera selecteert het AF-punt automatisch, afhankelijk van de opname-omstandigheden. Alle AF-punten in de zoeker gaan rood
branden.
Handmatige AF-puntselectie
Handmatig kunt u elk van de negen AF-punten selecteren. Dit is het beste wanneer u een bepaald onderwerp wilt scherpstellen of wanneer u snel automatisch wilt scherpstellen terwijl u de opname samenstelt.
Selecteren met de multifunctionele knop
Druk op de knop <S>. (9)
1
X Het geselecteerde AF-punt wordt
weergegeven in de zoeker en op het LCD-paneel.
Selecteer het AF-punt.
2
Terwijl u naar de zoeker of het LCD-
paneel kijkt, gebruikt u <9>. Het AF-punt dat zich bevindt in de richting die u kiest met knop < rechtsboven), wordt geselecteerd.
Wanneer u <9> recht naar beneden
drukt, wordt het middelste AF-punt geselecteerd. Wanneer u <9> in dezelfde richting drukt als het momenteel geselecteerde AF-punt, lichten alle AF-punten op en wordt automatische AF-puntselectie ingesteld.
9
> (bijvoorbeeld
77
SAF-punt selecterenN
Selecteren met het instelwiel
Druk op de knop <S> en draai vervolgens het instelwiel <
5
instelwiel <
> om het AF-punt te
6
> of het
selecteren in de links getoonde volgorde.
Denk aan het volgende wanneer u naar het LCD-paneel kijkt om het AF-
punt te selecteren: Automatische selectie , midden , rechts , boven Selecteer het middelste AF-punt als geen scherpstelling kan worden bereikt met behulp van het AF-hulplicht van de speciale, externe Speedlite voor EOS-camera's.
Maximaal diafragma en AF-gevoeligheid
De EOS 5D bereikt een uiterst nauwkeurige automatische scherpstelling met lenzen met een maximaal diafragma van f/2,8 of groter.
Bij lenzen met een maximaal diafragma van f/2,8 of groter*
Met het middelste AF-punt is uiterst nauwkeurige (kruiselingse) AF mogelijk, die zowel verticaal als horizontaal gevoelig is. De kruiselingse AF is verticaal twee keer zo gevoelig als horizontaal. De overige acht AF-punten zijn horizontaal óf verticaal gevoelig.
Met uitzondering van de EF28-80 mm f/2,8-4L USM en EF50 mm f/2,5 Compact
*
Macro-lenzen.
Bij lenzen met een maximaal diafragma groter dan f/5,6
Het middelste AF-punt is een kruiselings AF-punt. De overige acht AF-punten zijn horizontaal óf verticaal gevoelig.
78
De cirkel van de spotmeting bevat zes onzichtbare AF-hulppunten (zie de illustratie links) die functioneren in de AI SERVO AF-modus. De AF-hulppunten hebben dezelfde gevoeligheid voor verticale lijnen als het middelste AF-punt van f/2,8, terwijl de AF-hulppunten een gevoeligheid voor horizontale lijnen hebben van f/5,6.
Een niet-gecentreerd onderwerp scherpstellen
Nadat u hebt scherpgesteld, kunt u de focus vergrendelen op een onderwerp en de opname opnieuw samenstellen. Dit wordt “focusvergrendeling” genoemd. Focusvergrendeling werkt alleen in de modus One-Shot AF.
Stel het programmakeuzewiel in
1
op een willekeurige modus, behalve de volautomatische modus <1>.
Selecteer het AF-punt.
2
Stel scherp op het onderwerp.
3
Beweeg het AF-punt over het
onderwerp en druk de ontspanknop half in.
Houd de ontspanknop half
4
ingedrukt om het beeld naar wens opnieuw samen te stellen.
Maak de opname.
5
Als de AF-modus AI Servo AF is (of AI Focus AF is ingesteld op Servo­modus), werkt de focusvergrendeling niet.
79
Als autofocus niet werkt (handmatige focus)
Met autofocus lukt het niet altijd om het onderwerp scherp te stellen (het focusbevestigingslampje <o> knippert) bij de volgende onderwerpen:
Onderwerpen waarop moeilijk kan worden scherpgesteld
(a) Onderwerpen met weinig contrast
Voorbeeld: strakblauwe lucht, muren met een effen kleur, enz. (b) Onderwerpen in slecht licht (c) Reflecterende onderwerpen met extreem tegenlicht
Voorbeeld: wagen met reflecterende carrosserie, enz. (d) Nabije en verre objecten die elkaar overlappen
Voorbeeld: dier in een kooi, enz. (e) Zich herhalende patronen
Voorbeeld: vensters in een wolkenkrabber, toetsenborden, enz.
In zulke gevallen handelt u als volgt: (1) Stel scherp op een object dat op dezelfde afstand staat als het
onderwerp, en vergrendel de focus vóórdat u de opname opnieuw samenstelt.
(2) Stel de focusinstellingsknop op de lens in op <MF> en stel
handmatig scherp.
Handmatige scherpstelling
Op de lens stelt u de
1
focusinstellingsknop in op <MF>.
Stel scherp op het onderwerp.
2
Stel het beeld scherp door de
Focusring
focusring op de lens te draaien totdat u het onderwerp scherp in de zoeker ziet.
Als u bij handmatige focus de ontspanknop half indrukt, lichten het actieve AF-punt en het focusbevestigingslampje <o> in de zoeker op wanneer scherpstelling is bereikt.
80
q De lichtmeetmodus selecterenN
Er zijn vier lichtmeetmodi beschikbaar: evaluatieve lichtmeting, deelmeting, spotmeting en gemiddelde meting met nadruk op het midden. In de volautomatische modus <1> wordt evaluatieve meting automatisch ingesteld.
Druk op de knop <Q>. (9)
1
Selecteer de lichtmeetmodus.
2
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt,
draait u aan het instelwiel <6>.
q : Evaluatieve meting w : Deelmeting r : Spotmeting e : Gemiddelde meting nadruk op
midden
q Evaluatieve lichtmeting
Dit is de standaardmeetmethode van de camera die zelfs geschikt is voor
onderwerpen met tegenlicht. Nadat de positie van het onderwerp, de
helderheid, de achtergrond, de condities van het licht aan de voor- en
achterzijde, enzovoort zijn vastgesteld, stelt de camera de juiste belichting in.
w Deelmeting
Deze methode is effectief wanneer de achtergrond veel
helderder is dan het onderwerp (bijvoorbeeld bij tegenlicht).
Deelmeting beslaat ongeveer 8% van het midden van de zoeker.
Links ziet u het gebied dat wordt bestreken door deelmeting.
r Spotmeting
Hiermee kunt u een lichtmeting uitvoeren op een specifiek gedeelte
van het onderwerp. De meting wordt uitgevoerd in het midden en
beslaat ongeveer 3,5% van het oppervlak van de zoeker. Links ziet
u het gebied dat wordt bestreken door spotmeting.
e
Gemiddelde meting met nadruk op het midden
De meting wordt bepaald in het midden, waarna een
gemiddelde voor de gehele opname wordt berekend.
81
i De lichtmeetmodus selecterenN
De camera heeft transportmodi voor enkele opname en continu­opname. In de volautomatische modus <1> wordt enkele opname automatisch ingesteld.
Druk op de knop <R>. (9)
1
Selecteer de transportmodus.
2
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt,
draait u aan het instelwiel <6>.
u : Enkele opname
Wanneer u de ontspanknop helemaal indrukt, wordt een opname gemaakt.
i : Continu-opname (max. 3
opnamen per sec.)
Wanneer u de ontspanknop helemaal indrukt, worden continu opnamen gemaakt.
j : Bediening met de
zelfontspanner (p. 48)
Tijdens continu-opnamen worden de gemaakte
opnamen eerst opgeslagen in het interne geheugen van de camera en daarna één voor één overgezet naar de CF-kaart. Zodra het interne geheugen volraakt tijdens continu-opnamen, wordt “buSY” weergegeven op het LCD-paneel en in de zoeker. De camera kan dan geen opnamen meer maken. Nadat de opgeslagen opnamen zijn overgezet naar de CF-kaart, kunt u weer opnamen maken. Druk de ontspanknop half in om in de rechterbenedenhoek van de zoeker het resterende aantal opnamen te controleren voor een maximale opnamereeks.
Als “FuLL CF” in de zoeker en op het LCD-paneel verschijnt, dient u te
wachten totdat de lees-/schrijfindicator niet meer knippert, waarna u de CF-kaart kunt vervangen.
Het maximumaantal opnamen is iets lager als het batterijniveau laag is.
82
Maximale opnamereeks
5
Geavanceerd gebruik
In andere opnamemodi dan de volautomatische modus <1> kunt u zelf de sluitertijd of het diafragma naar wens instellen om het beoogde resultaat te verkrijgen.
De asterisk M rechts van de paginatitel geeft aan dat de
betreffende functie niet kan worden gewijzigd in de volautomatische modus <1>.
Als u de ontspanknop half indrukt en weer loslaat, blijft door
de timerwerking de informatie op het LCD-paneel en in de zoeker nog ongeveer 4 seconden staan. (0).
Stel eerst de schakelaar <4> in op <J>.
83
d AE-programma
Evenals de modus <1> (volautomatisch), betreft het hier een algemene modus voor het maken van opnamen. De camera stelt automatisch de sluitertijd en diafragmawaarde in die het beste passen bij de helderheid van het onderwerp. Dit heet AE-programma.
* <d > staat voor programma * AE staat voor “Auto Exposure” (automatische
belichting)
Stel het programmakeuzewiel in
1
op <d >.
84
AF-punt
Sluitertijd
Diafragma
Stel scherp op het onderwerp.
2
Kijk door de zoeker en richt een
willekeurig AF-punt op het onderwerp. Druk de ontspanknop vervolgens half in.
Kijk op het display.
3
X De sluitertijd en de diafragmawaarde
worden automatisch ingesteld en weergegeven in de zoeker en op het LCD-paneel. De belichting is correct zolang de sluitertijd- en de diafragmawaardeweergave niet knipperen.
Maak de opname.
4
Stel de opname samen en druk de
ontspanknop helemaal in.
d AE-programma
Als “30"” en de maximumdiafragmawaarde knipperen,
is er sprake van onderbelichting. Verhoog de ISO­waarde of gebruik de flitser. Wanneer “
8000
van overbelichting. Verlaag de ISO-waarde of gebruik een ND-filter (optioneel) om de hoeveelheid licht te verminderen die de lens binnenkomt.
” en de minimumdiafragmawaarde knipperen, is er sprake
Verschillen tussen <d > en <1> (Volautomatisch)
In beide modi is de combinatie van de automatisch ingestelde sluitertijd
en diafragma hetzelfde.
In de modus <d > kunt u de functies hieronder instellen of gebruiken,
maar niet in de modus <1>.
Opname-instellingen
AF-modusselectie AF-puntselectie Selectie van opnamestand ISO-waarde Selectie van lichtmeetmodus Programmakeuze Belichtingscompensatie AEB AE-vergrendeling via de
knop <A>
Preview scherptediepte Camera-instellingen opslaan
Wis opgeslagen camera-instellingen Alle camera-instel lingen wissen
Pers. voorkeuren (C.Fn)
Persoonlijke voorkeuren wissen
Sensor schoonmaken
Flitsinstellingen (Speedlite van de EX-serie)
Handmatige/stroboscopische flitser High-speed flitssynchronisatie (FP-flits)
Flitsbelichtingsvergrendeling Flitsverhoudingsbeheer Flitsbelichtingscompensatie Reeksopnamen met flitser (FEB) 2e-gordijnsynchronisatie
Voorafgaande controle schaduwpartijen
Beeldregistratie-instellingen
Selectie van RAW en RAW+JPEG Beeldstijl selecteren/aanpassen/opslaan
Witbalansselectie Aangepaste witbalansselectie Witbalanscorrectie
Reeksopnamen op basis van witbalans
Instelling van kleurtemperatuur Selectie van kleurruimte
Programmakeuze
In de AE-programma-modus kunt u naar wens de door de camera ingestelde combinatie van sluitertijd en diafragmawaarde (programma) wijzigen en toch dezelfde belichtingswaarde handhaven. Dit wordt programmakeuze genoemd. Hiervoor drukt u de ontspanknop half in en draait u vervolgens aan het instelwiel <
6
> totdat de gewenste sluitertijd of diafragmawaarde wordt weergegeven.
Programmakeuze wordt automatisch geannuleerd nadat de opname is gemaakt.
Als u een flitser gebruikt, kunt u het programma niet kiezen.
85
s AE-sluiterprioriteit
In deze modus stelt u de sluitertijd in en kiest de camera automatisch de diafragmawaarde die past bij de helderheid van het onderwerp. Dit heet AE-sluiterprioriteit. Met een snelle sluitertijd kan de beweging van een snelbewegend onderwerp worden opgenomen en met een langzame sluitertijd kan het onderwerp onscherp worden weergegeven om de indruk van beweging te geven.
* <s > staat voor “Time value” (tijdwaarde).
Snelle sluitertijd Langzame sluitertijd
Stel het programmakeuzewiel in
1
op <s >.
Stel de gewenste sluitertijd in.
2
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt,
draait u aan het instelwiel <6>.
Dit kan worden ingesteld in stappen
van 1/3.
Stel scherp op het onderwerp.
3
Druk de ontspanknop half in.
X
De diafragmawaarde wordt automatisch ingesteld.
Kijk in de zoeker en maak een foto.
4
Wanneer de diafragmawaarde niet
knippert, is de belichting goed.
86
s AE-sluiterprioriteit
Wanneer de maximumdiafragmawaarde knippert, is er
sprake van onderbelichting. Draai aan het instelwiel <6> om een langere sluitertijd in te stellen totdat de diafragmawaarde niet meer knippert, of stel een hogere ISO-waarde in.
Wanneer de minimumdiafragmawaarde knippert, is er
sprake van overbelichting. Draai aan het instelwiel <6> om een snellere sluitertijd in te stellen totdat de diafragmawaarde niet meer knippert, of stel een lagere ISO-waarde in.
Weergave sluitertijd
De sluitertijden van “8000” tot “4” geven de noemer van de breuk van de sluitertijd aan. Bijvoorbeeld: “125” geeft 1/125 sec. aan. Daarnaast geeft “0"6” 0,6 sec. aan en geeft “15"” 15 sec. aan.
87
f AE-diafragmaprioriteit
In deze modus stelt u het gewenste diafragma in en kiest de camera automatisch de sluitertijd die past bij de helderheid van het onderwerp. Dit heet AE-diafragmaprioriteit. Bij een groter diafragma (lager f/getal) wordt de achtergrond wazig, hetgeen ideaal is voor portretfotografie. De wazige achtergrond ontstaat doordat bij een lager f/getal de scherptediepte (bereik van de acceptabele focus) wordt verkleind. Bij een kleiner diafragma (hoger f/getal) vallen daarentegen de voorgrond en achtergrond meer samen binnen de acceptabele focus. De scherptediepte wordt vergroot bij een kleiner diafragma.
* <f > staat voor “Aperture value” (diafragmawaarde).
Met een groot diafragma Met een klein diafragma
Stel het programmakeuzewiel in
1
op <f >.
Stel de gewenste diafragmawaarde in.
2
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt,
draait u aan het instelwiel <6>.
Dit kan worden ingesteld in stappen
van 1/3.
88
Stel scherp op het onderwerp.
3
Druk de ontspanknop half in.
X
De sluitertijd wordt automatisch ingesteld.
Kijk in de zoeker en maak een foto.
4
Zolang de sluitertijd niet knippert, is
de belichting goed.
f AE-diafragmaprioriteit
Als de “30"”-sluitertijd knippert, is er sprake van
onderbelichting. Draai aan het instelwiel <6> om een groter diafragma (lager f/getal) in te stellen totdat het knipperen stopt, of stel een hogere ISO-waarde in.
Wanneer de “8000”-sluitertijd knippert, is er sprake van
overbelichting. Draai aan het instelwiel <6> om een kleiner diafragma (hoger f/getal) in te stellen totdat het knipperen stopt, of stel een lagere ISO-waarde in.
Weergave diafragmawaarde
Hoe groter het f/getal, hoe kleiner de diafragmaopening. De weergegeven diafragmawaarden kunnen variëren. Dit is afhankelijk van de lens. Als er geen lens op de camera zit, wordt “00” weergegeven als diafragmawaarde.
Preview scherptediepte
N
Druk op de knop Preview scherptediepte om het huidige diafragma te selecteren. Het diafragma in de lens wordt ingesteld op het huidige diafragma zodat u de scherptediepte (bereik van acceptabele focus) in de zoeker kunt controleren.
De belichting is vergrendeld (AE-vergrendeling) terwijl de knop Preview scherptediepte wordt ingedrukt.
89
a Handmatige belichting
In deze modus stelt u zowel de sluitertijd als het diafragma in. Raadpleeg de indicator voor het belichtingsniveau in de zoeker of gebruik de aparte belichtingsmeter om de belichting te bepalen. Deze methode wordt handmatige belichting genoemd.
* <a > staat voor “Manual” (handmatig).
Stel het programmakeuzewiel in
1
op <a >.
Stel de gewenste sluitertijd in.
2
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt,
draait u aan het instelwiel <6>.
Stel de gewenste
3
diafragmawaarde in.
Zet de schakelaar <4> op <J> en
draai, terwijl u naar het LCD-paneel kijkt, aan het instelwiel <5>.
Standaardbelichtingsindex
Teken belichtingsniveau
90
Stel scherp op het onderwerp.
4
Druk de ontspanknop half in.
X De belichtingsinstelling wordt
weergegeven in de zoeker en op het LCD-paneel.
Het pictogram voor het
belichtingsniveau <s> geeft aan hoe ver u bent verwijderd van het standaardbelichtingsniveau.
a Handmatige belichting
Stel de belichting in.
5
Controleer het belichtingsniveau en
stel de sluitertijd en het diafragma in.
: Standaardbelichtingsniveau.
: Stel een tragere sluitertijd of
een groter diafragma in om het standaardbelichtingsniveau in te stellen.
: Stel een snellere sluitertijd
of een kleiner diafragma in om het standaardbelichtingsniveau in te stellen.
Maak de opname.
6
Als het teken voor het belichtingsniveau <s> knippert bij het niveau <G> of <F>, betekent dit dat het belichtingsniveau ±2 stappen boven de standaardbelichting ligt.
91
Belichtingscompensatie instellenN
Belichtingscompensatie wordt gebruikt om de standaardbelichtingsinstelling te wijzigen die is ingesteld door de camera. U kunt het beeld lichter (langere belichting) of donkerder (kortere belichting) laten lijken. U kunt de belichtingscompensatie instellen op ±2 stappen in tussenstappen van 1/3.
Stel het programmakeuzewiel in
1
op <d >, <s > of <f >.
Controleer de belichtingsniveau-indicator.
2
Druk de ontspanknop half in en controleer de belichtingsniveau-indicator.
Stel de waarde voor de belichtingscompensatie in.
3
Zet de schakelaar <4> op <J> en draai, terwijl u naar de zoeker of het LCD­paneel kijkt, aan het instelwiel < Draai aan het instelwiel <5> terwijl u de
Langere belichting
Kortere belichting
De belichtingscompensatie blijft van toepassing, zelfs nadat u de
schakelaar <4> op <2> hebt gezet.
Als de standaardbelichtingsinstelling 1/125 sec. en f/8,0 is en u stelt de
belichtingscompensatie in op plus of min één stap, is dit hetzelfde als wanneer u de sluitertijd of de diafragmawaarde als volgt instelt:
Sluitertijd 250 ¨ 125 Æ 60 Diafragmawaarde 11 ¨ 8,0 Æ 5,6
Let op dat u niet per ongeluk aan het instelwiel <5> draait en de belichtingscompensatie onbedoeld wijzigt. Voorkom dit door de schakelaar <
ontspanknop half indrukt of binnen ( nadat u de ontspanknop half hebt ingedrukt. Om de belichtingscompensatie te annuleren, stelt u deze weer in op
Standaardbelichtingsindex
belichtingsniveau
Maak de opname.
4
-1 stop ¨ 0 Æ +1 stop
Teken
Kortere belichting
4
> op <1> te zetten.
92
5
>.
0
Langere belichting
)
<E>.
3
Automatische belichtingsverschuiving (AEB)
Als de sluitertijd of het diafragma automatisch worden gewijzigd, wordt het belichtingsniveau gewijzigd tot ±2 stappen met tussenstappen van 1/3 voor drie opeenvolgende opnamen. Dit wordt reeksopnamen met automatische belichting (AEB) genoemd.
Standaardbelichting Kortere belichting Langere belichting
Selecteer [AEB].
1
Draai het wiel <5> om [z selecteren en druk vervolgens op <
Stel de waarde voor AEB in.
2
Draai het instelwiel <5> om de waarde voor AEB in te stellen en druk vervolgens op <
X Wanneer u het menu afsluit, worden
<h > en het AEB-niveau weergegeven op het LCD-paneel.
Aantal reeksopnamen (AEB)
AEB
N
] te
0
>.
0
>.
Standaardbelichting
Kortere belichting
Langere belichting
Maak de opname.
3
X
De drie opnamen van de reeks worden in deze volgorde weergegeven: standaardbelichting, kortere belichting en langere belichting.
X
Het respectieve aantal reeksopnamen wordt (zoals links afgebeeld) weergegeven telkens wanneer een opname van een reeks wordt gemaakt.
X Voor de opnamen wordt de huidige
transportmodus (p. 82) gebruikt.
93
3 Automatische belichtingsverschuiving (AEB)N
AEB annuleren
Volg stappen 1 en 2 om de AEB-
waarde in te stellen op <>.
Het kan ook worden geannuleerd als
u de schakelaar <4> inschakelt op <2>, de lens verwisselt, gereed bent om de flitser te gebruiken, de batterij vervangt, of de CF-kaart vervangt.
Flits- noch bulbbelichting kunnen worden gebruikt met AEB.
Als de transportmodus is ingesteld op continu (i ), dan zullen de drie
reeksopnamen achter elkaar worden genomen, waarna de opname automatisch stopt. Als de transportmodus staat ingesteld op enkele opname (u ), moet u de ontspanknop driemaal indrukken.
Als de zelfontspanner is ingesteld, zullen de drie reeksopnamen continu
worden genomen.
Als C.Fn-12-1 is ingesteld op Spiegel opklappen en AEB is ingesteld,
wordt slechts één opname van de reeks tegelijk gemaakt, zelfs als de transportmodus is ingesteld op continu.
AEB kan ook worden gecombineerd met belichtingscompensatie.
94
AAE-vergrendelingN
Met AE-vergrendeling kunt u de belichting op een plaats vergrendelen die afwijkt van het focuspunt. Nadat u de belichting hebt vergrendeld, kunt u de opname opnieuw samenstellen terwijl u de gewenste belichtingsinstelling handhaaft. Dit heet AE-vergrendeling. Dit is geschikt voor onderwerpen met tegenlicht.
Stel scherp op het onderwerp.
1
Druk de ontspanknop half in.
De belichtingsinstelling wordt weergegeven.
X
Druk op de knop <A>. (0)
2
X <A> verschijnt in de zoeker om aan
te geven dat de belichtingsinstelling is vergrendeld (AE-vergrendeling).
Iedere keer wanneer u de knop <A>
indrukt, wordt de huidige belichtingsinstelling vergrendeld.
Indicator AE-vergrendeling
Bepaal de compositie opnieuw en
3
maak de opname.
Als u de AE-vergrendeling wilt handhaven terwijl u meerdere opnamen maakt, houdt u de knop < en drukt u de ontspanknop in om nog een opname te maken.
A
> ingedrukt
Als One-Shot AF of AI Focus AF is ingesteld (en AI Servo AF niet),
wordt, als u de ontspanknop half indrukt om scherp te stellen, tegelijkertijd AE-vergrendeling ingesteld.
Het effect van AE-vergrendeling is afhankelijk van het AF-punt en de
lichtmeetmodus. Zie “AE-vergrendeling” (p. 164) voor meer informatie.
95
Bulb-opnamen
Als bulb is ingesteld, blijft de sluiter open terwijl u de ontspanknop volledig indrukt, en wordt deze gesloten als u de ontspanknop los laat. Dit wordt bulbbelichting genoemd. Gebruik de instelling voor bulbbelichting voor nachtopnamen, vuurwerk, de sterrenhemel en andere opnamen waarvoor een lange belichting vereist is.
Stel het programmakeuzewiel in
1
op <k >.
Stel de gewenste
2
diafragmawaarde in.
Kijk op het LCD-paneel aan de
bovenkant van het toestel en draai aan het instelwiel <6>.
Maak de opname.
3
Druk de ontspanknop helemaal in.
X De verstreken belichtingstijd wordt op
Verstreken belichtingstijd
Aangezien bulbopnamen meer ruis bevatten dan normaal, ziet de opname er ruw en korrelig uit.
het LCD-paneel weergegeven. (Geeft 1 sec. tot 999 sec. weer.)
De belichting gaat door zolang u de
ontspanknop ingedrukt houdt.
Bulbopnamen kunnen er korrelig uitzien doordat ze ruis bevatten. Als
C.Fn-02 [Lange sluitertijd ruisred.] is ingesteld op [1: Auto ruisreductie] of [2: Aan] (p. 155) kan de ruis worden verminderd.
Het gebruik van de Afstandsbediening RS-80N3 of de
Afstandsbediening met timer TC-80N3 (beide optioneel) wordt aanbevolen voor bulbopnamen.
96
De spiegel opklappenN
Het opklappen van de spiegel is mogelijk als C.Fn-12 [ is ingesteld op [ onafhankelijk van het tijdstip waarop de belichting wordt uitgevoerd. Hierdoor wordt voorkomen dat de spiegel trillingen veroorzaakt en de opname er wazig uitziet bij close-ups of wanneer een supertelelens wordt gebruikt. Stel de persoonlijke voorkeuren in via [
1: Activeren
Bij zeer fel licht, bijvoorbeeld op het strand of tijdens het skiën op een zonnige dag, maakt u de opname direct na het opklappen van de spiegel. Richt de lens niet direct op de zon wanneer de spiegel is opgeklapt. De warmte van de zon kan de sluitergordijnen verschroeien en beschadigen. Als u belichting bij bulbbelichting gebruikt in combinatie met de zelfontspanner en Spiegel opklappen, moet u de ontspanknop volledig ingedrukt blijven houden (2 seconden zelfontspanner + tijd voor belichting bij lamplicht). Als u de ontspanknop loslaat tijdens het aftellen van de zelfontspanner, hoort u wel het geluid van de ontspanknop. Er wordt echter geen opname gemaakt.
] (p. 158). De spiegel kan worden opgeklapt
c Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)
Druk de ontspanknop helemaal
1
in.
X De spiegel wordt opgeklapt.
Druk de ontspanknop weer
2
helemaal in.
X
De opname wordt gemaakt en de spiegel wordt weer naar beneden geklapt.
Spiegel opklappen
].
]
Bij het opklappen van de spiegel wordt de transportmodus voor 'enkele opnamen' ingeschakeld, ongeacht de huidige instelling van de transportmodus (enkel of continu). Als u de zelfontspanner gebruikt en de spiegel opklapt, wordt 2 sec. nadat u de spiegel opklapt en de ontspanknop helemaal indrukt de foto genomen.
De spiegel wordt opgeklapt en wordt na 30 seconden automatisch weer
neergeklapt. Wanneer u de ontspanknop opnieuw helemaal indrukt, gaat de spiegel weer omhoog. Voor het maken van foto's met een opgekl apte spiegel wordt het gebruik van de Remote Switch RS-80N3 of de Timer Remote Controller TC-80N3 (beide optioneel) aanbevolen.
97
ULCD-paneelverlichting
Het LCD-paneel is voorzien van verlichting. Elke keer dat u op de knop <U> drukt, wordt de verlichting van het LCD-paneel in- of uitgeschakeld. Gebruik de verlichting als u het LCD-paneel in het donker wilt lezen. (9) De verlichting wordt automatisch uitgeschakeld nadat de opname is gemaakt.
Als u een opnameknop indrukt of aan het programmakeuzewiel draait
terwijl het LCD-paneel is verlicht, blijft de verlichting langer branden.
Wanneer u bij een bulb-opname de ontspanknop volledig indrukt, wordt
de verlichting van het LCD-paneel uitgeschakeld. U kunt de verlichting echter 6 sec. inschakelen door op de knop <U> te drukken.
De oculairdop gebruiken
Tijdens het gebruik van de zelfontspanner of van de afstandsbediening (optioneel) bedekt uw oog het oculair van de zoeker niet, en kan er verspreid licht in de zoeker doordringen, wat een nadelige invloed heeft op de belichting op het moment van de opname. Gebruik in dergelijke gevallen de oculairdop (p. 21).
Verwijder de oculairdop.
1
Duw de oculairdop van onderaf
omhoog.
98
Bevestig de oculairdop.
2
Schuif de oculairdopafdekking in de
desbetreffende gleuf naar beneden om deze te bevestigen.
3 Pieptoon uitzetten
U kunt de pieptoon uitzetten zodat u deze niet hoort in een opnamemodus.
Selecteer [Pieptoon].
1
Draai het instelwiel <5> om
[z Pieptoon] te selecteren en druk vervolgens op <0>.
Selecteer [Uit].
2
Draai het instelwiel <5> om [Uit] te
selecteren en druk vervolgens op <0>.
3 CF-kaartherinnering
Hierdoor wordt voorkomen dat er opnamen worden gemaakt als er geen CF­kaart in de camera zit. Deze instelling kan in alle opnamemodi worden gekozen.
Selecteer [Foto zonder CF].
1
Draai het instelwiel <5> om
[z Foto zonder CF] te selecteren en druk vervolgens op <0>.
Selecteer [Uit].
2
Draai het instelwiel <5> om [Uit] te
selecteren en druk vervolgens op <0>.
Als [Uit] is ingesteld en u op de ontspanknop drukt terwijl er geen CF-kaart in de camera zit, wordt “no CF” (Geen CF-kaart) weergegeven in de zoeker en het LCD-paneel.
99
Flitsfotografie
Met Speedlites uit de EX-serie
Met de voor de EOS geschikte Speedlite-flitsers uit de EX-serie is flitsfotografie net zo eenvoudig als elke andere automatische belichtingsmodus. Raadpleeg de instructiehandleiding van de Speedlite uit de EX-serie voor informatie over het gebruik ervan. De EOS 5D is een Type A-camera die compatibel is met alle Speedlites uit de EX-serie en die beschikt over onderstaande functies.
• Automatische E-TTL II-flitsopname
E-TTL II biedt meer controle over de flitsbelichting en betere informatie over de focusafstand van de lens, waardoor dit systeem nauwkeuriger is dan het vorige E-TTL­systeem voor automatische belichting (evaluatieve flitsmeting met voorflits). De camera kan automatische E-TTL II-flitsopnamen maken met elke Speedlite uit de EX-serie.
• High-speed flitssynchronisatie (FP-flits)
Bij high-speed flitssynchronisatie (FP - focal-plane of brandpuntvlakflits) is het mogelijk om een flitssynchronisatie uit te voeren bij alle sluitertijden van 30 sec. tot 1/8000 sec.
• FE- (flitsbelichting) vergrendeling
Druk op de knop <A> op de camera om de flitsbelichting te vergrendelen op een bepaald deel van het onderwerp. Deze flitsbelichtingsvergrendeling komt overeen met de AE-vergrendeling. Richt het midden van de zoeker op het onderdeel van het onderwerp waar u een correcte belichting wenst en druk vervolgens op de knop < flitsbelichtingsvergrendeling is geactiveerd, wordt <
• Flitsbelichtingscompensatie
Net als bij de gewone belichtingscompensatie kunt u ook een belichtingscompensatie voor flitslicht instellen. Op de camera kan de flitsbelichtingscompensatie worden ingesteld in ±2 stappen met tussenstappen van 1/3. Met Speedlites kunt u de flitsbelichtingscompensatie instellen in ±3 stappen met tussenstappen van 1/3.
• FEB (reeksopnamen met flitser)
FEB komt overeen met AEB. (Uitsluitend met FEB-compatibele Speedlites.) Stel reeksopnamen met flitser in ±3 stappen met tussenstappen van 1/3. Wanneer FEB is geactiveerd, knippert <d> in de zoeker.
A
>. Zolang de
d
> weergegeven in de zoeker.
Bij flitsopnamen kunt u een flitsbelichtingscompensatie instellen door de knop <
Q> in te drukken en aan het instelwiel <5> te draaien.
100
Loading...