NIEUWE PATRONEN .............................................................................................................. 33
Lijst met miniaturen ........................................................................................................... 33
Kleurwijzigingstabel voor borduurpatronen ....................................................................... 34
1
Page 3
VOORDAT U BEGINT
Opmerking
Belangrijk: voer de upgrade uit volgens de procedure die wordt beschreven in de Installatiegids. Vervolgens
kunt u de machine gebruiken zoals wordt beschreven in deze Bedieningshandleiding bij de upgrade.
• De illustraties op het scherm kunnen afwijken naargelang het model van de machine.
NIEUWE FUNCTIES
Met de upgrade voor Kit I worden de volgende functies ingeschakeld.
• U kunt de positie van het borduurpatroon uitlijnen terwijl de gebruikte stof wordt weergegeven op het LCDscherm. U kunt het borduurwerk eenvoudig positioneren. (pagina 3)
• U kunt borduurpatronen vergroten of verkleinen terwijl de draaddichtheid behouden blijft. (pagina 6)
• De functie Color Shuffling (Kleurcombinatie) is toegevoegd om nieuwe kleurthema’s te zoeken die worden
aangereikt door uw borduurmachine. Selecteer het gewenste effect in een van de vier beschikbare
kleurthema’s. Een voorbeeld voor het geselecteerde effect wordt weergegeven. (pagina 8)
• De instelling van de eigen kleurkaart kunt u als gegevensbestand opslaan op USB en weer oproepen. (pagina
10)
• U kunt borduurpatronen verbinden met de ingebouwde camera in plaats van met draadmarkeringen. (pagina
12)
• 10 nieuwe borduurpatronen zijn toegevoegd. (pagina 33)
• 2 nieuwe lettertypen zijn toegevoegd aan het lettertypekeuzescherm. (pagina 33)
2
Page 4
STOF WEERGEVEN TERWIJL U DE BORDUURPOSITIE
Opmerking
Opmerking
UITLIJNT
De stof die in het borduurraam is gespannen kan op het
lcd-scherm worden weergegeven, zodat u de
borduurpositie kunt uitlijnen.
U kunt deze functie gebruiken via het
patroonbewerkingsscherm en het
borduurinstellingenscherm.
• Wanneer u een van de volgende optionele
borduurramen installeert, kunt u niet met de
ingebouwde camera de borduurpositie uitlijnen:
Cilinderrraam, 80 mm (H) × 90 mm (B) (3 inch (H) ×
3-1/2 inch (B))
Breed petraam, 60 mm (H) × 360 mm (B) (2-3/8 inch
(H) × 14 inch (B))
Geavanceerd petraam 2, 60 mm (H) × 130 mm (B)
(2-3/8 inch (H) × 5-1/8 inch (B))
Geavanceerd petraam, 50 mm (H) × 130 mm (B) (2
inch (H) × 5-1/8 inch (B)).
• Zie “Patroon plaatsen op dikke stof” (pagina 5) voor
meer informatie over het gebruik van stof die dikker
als 2 mm is.
Druk op .
c
Wanneer het volgende bericht wordt
d
weergegeven, drukt u op .
Span de stof in het borduurraam en bevestig
a
het raam vervolgens aan de machine.
Selecteer het patroon en druk op .
b
• Controleer op pagina 7/7 van het instellingenscherm
of “Stofdiktesensor” is uitgeschakeld wanneer u
lichte tot middelzware stof gebruikt.
→ Het borduurraam wordt verplaatst zodat de stof kan
worden gescand.
3
Page 5
Wanneer de stof als achtergrond voor het
Memo
Memo
Opmerking
b
a
c
e
patroon wordt weergegeven, kunt u het
patroon zo nodig bewerken.
Druk op om het
g
borduurinstellingenscherm weer te geven.
• U kunt het patroon ook uitlijnen in het
borduurinstellingenscherm.
Druk op om te beginnen met
h
borduren.
→ Wanneer het borduurwerk is voltooid, wordt de stof
niet meer op de achtergrond weergegeven.
Op pagina 7/7 van het instellingenscherm kunt u
opgeven of u de stof wel of niet wilt blijven weergeven.
Lijn het patroon met uit met de
f
gewenste borduurpositie.
• U kunt het patroon naar de gewenste positie
verplaatsen door het patroon dat op het scherm wordt
weergegeven met uw vinger of de aanraakpen te slepen.
a Gebruik de instelling “ON” als u wilt dat de stof op de
achtergrond blijft weergegeven.
b Met de instelling “OFF” wordt de achtergrond niet
meer weergegeven.
c Druk op als u de achtergrondafbeelding
volledig wilt verwijderen.
• Als het borduurwerk niet wordt genaaid, blijft de stof
op de achtergrond weergegeven op het scherm.
Druk in het instellingenscherm 7/7 op om
de achtergrondafbeelding te wissen.
4
• Druk zo nodig op om een voorbeeld weer te geven
zodat u de positie van het patroon kunt controleren.
Page 6
■ Patroon plaatsen op dikke stof
Memo
VOORZICHTIG
Wanneer u het patroon plaatst op een stof dikker dan 2
mm, wordt de stof mogelijk niet juist gedetecteerd.
Voor een juiste detectie van de stof moet eerst de dikte
ervan worden gemeten.
• Deze functie is alleen van invloed wanneer de stof
wordt gescand. Als u de functie inschakelt met
normaal borduurwerk, heeft deze geen invloed.
Span de stof in het borduurraam en bevestig
a
het raam vervolgens aan de machine.
Selecteer het patroon en druk op .
b
Ga naar pagina 7/7 van het
c
instellingenscherm en stel vervolgens
“Stofdiktesensor” in op “ON”.
Plak de borduurpositiesticker op de stof
f
binnen het gebied dat wordt aangegeven met
het rode kader in het LCD-scherm en druk
vervolgens op .
Druk op .
d
Druk op .
e
Wanneer de volgende melding wordt
g
weergegeven, verwijdert u de
borduurpositiesticker en drukt u vervolgens
op .
→ De borduurpositiesticker op de stof wordt
gedetecteerd en vervolgens wordt het borduurraam
verplaatst.
Ga door met stap e op pagina 4 om het
h
patroon uit te lijnen met de gewenste
borduurpositie.
• Gebruik stof met een dikte van minder dan 3 mm
(ca. 1/8 inch). Bij stof met een dikte van meer dan 3
mm (ca. 1/8 inch) kan de naald breken.
5
Page 7
PATROONGROOTTE WIJZIGEN EN GEWENSTE
Opmerking
Opmerking
Memo
DRAADDICHTHEID BEHOUDEN (HERBEREKENING VAN STEKEN)
In het borduurcombinatiescherm kunt u de grootte van
het patroon wijzigen terwijl de gewenste
draaddichtheid behouden blijft.
Met deze functie wordt het patroon met een grotere
verhouding vergroot of verkleind dan bij normaal
vergroten/verkleinen van patronen.
• Naai altijd een proeflapje met dezelfde draad en stof
als u voor het echte werk gebruikt. Zo kunt u de
borduurresultaten controleren.
Selecteer het patroon waarvan u de grootte
a
wilt wijzigen en druk vervolgens op .
• U kunt deze functie niet gebruiken met
letterpatronen, kaderpatronen of randpatronen. U
kunt een randpatroon echter wel bewerken nadat u
deze functie hebt gebruikt.
• Voor patronen met een groot aantal steken (100,001
of meer) kunt u niet de grootte wijzigen terwijl de
gewenste draaddichtheid behouden blijft. De
maximumlimiet voor het aantal steken is afhankelijk
van de gegevensgrootte van het patroon.
• Als u deze functie gebruikt, blijft de draaddichtheid
behouden terwijl het patroon wordt vergroot/
verkleind. De naaldposities blijven echter niet
volledig behouden. Gebruik de normale modus voor
vergroten/verkleinen afhankelijk van de
resultaten van proefborduren.
Druk op .
b
Druk op om de modus voor
c
herberekening van steken () te openen.
• Als niet wordt weergegeven, kunt u
herberekening van steken niet gebruiken.
Wanneer het volgende bericht wordt
d
weergegeven, drukt u op .
6
→ De oorspronkelijke grootte, hoek en positie van het
patroon worden teruggezet zoals voordat het werd
bewerkt.
Page 8
Selecteer hoe u de patroongrootte wilt
Memo
Opmerking
VOORZICHTIG
e
wijzigen.
* Druk op om het patroon te vergroten met behoud van
de verhoudingen.
* Druk op om het patroon te verkleinen met behoud van
de verhoudingen.
* Druk op om het patroon horizontaal uit te rekken.
Druk op .
f
• Afhankelijk van het patroon kunt u mogelijk niet
borduren met de juiste draaddichtheid. Borduur altijd
eerst een proeflapje van de stof die u ook voor het
echte werk gebruikt en gebruik hierbij dezelfde
naald en borduurdraad.
• Als het patroon is vergroot en er ruimte tussen de
steken is, kunt u een beter resultaat bereiken door
de draaddichtheid te verhogen.
• Als het patroon is verkleind en het stiksel te dik is,
kunt u een beter resultaat bereiken door de
draaddichtheid te verlagen.
• Afhankelijk van het patroon kan het stiksel verstrikt
raken of kan de naald breken wanneer u het
patroon verkleint. Als dit gebeurt, moet u het
patroon enigszins vergroten.
* Druk op om het patroon horizontaal in te krimpen.
* Druk op om het patroon verticaal uit te rekken.
* Druk op om het patroon verticaal in te krimpen.
* Druk op om het patroon terug te zetten op de
oorspronkelijke lay-out.
• U kunt de draaddichtheid wijzigen met de
schaalbalk voor dichtheid.
U kunt een instelling opgeven tussen 80% en 120%,
in stappen van 5%.
* Druk op om de dichtheid te verlagen.
* Druk op om de dichtheid te verhogen.
7
Page 9
NIEUWE KLEURTHEMA’S ZOEKEN MET DE FUNCTIE
Opmerking
c
b
a
b
a
COLOR SHUFFLING (KLEURCOMBINATIE)
Selecteer de kleurgroep die u wilt gebruiken.
De functie Color Shuffling
(Kleurcombinatie)
Met de functie Color Shuffling (Kleurcombinatie) reikt de
machine nieuwe kleurthema’s aan voor het
borduurpatroon dat u hebt geselecteerd. Nadat u het
gewenste effect hebt geselecteerd uit de vier beschikbare
kleurthema’s (“WILLEKEURIG”, “LEVENDIG”,
“GRADATIE” en “ZACHT”), worden voorbeelden van
kleurthema’s voor het geselecteerde effect weergegeven.
Druk op .
a
c
→ U kunt de functie Color Shuffling (Kleurcombinatie)
selecteren vanuit de volgende kleurgroepen. 1
Huidige garenkleuren op het klosrek, 2 garentabel
(64 kleuren: tabel met vooraf ingestelde kleuren) en
3 eigen kleurkaart (300 kleuren: tabel met kleuren
die u zelf kunt instellen).
Door de kleur borduurgaren in te stellen van het
merk dat u hebt op uw eigen kleurkaart, kunt u een
borduurpatroon creëren met uw eigen garenkleuren.
Huidige garenkleuren op het klosrek
a
b Garentabel (64 kleuren)
→ Het garenkleurenpalet verschijnt op het scherm.
Druk op .
b
• Mogelijk is deze functie niet beschikbaar, afhankelijk
van het patroon dat u selecteert (bijvoorbeeld een
randborduurpatroon).
Als de toets Color Shuffling (Kleurcombinatie) grijs
wordt weergegeven, selecteert u een ander patroon.
• Als u geen eigen kleurkaart hebt gemaakt, wordt de toets
Color Shuffling (Kleurcombinatie) grijs weergegeven.
Gebruik in dat geval de garentabel (64 kleuren) of maak
kleuren aan op de eigen kleurkaart. Zie “Eigen kleurkaart
maken” in de Bedieningshandleiding van de machine
voor meer bijzonderheden.
c Eigen kleurkaart (300 kleuren)
Selecteer het aantal kleuren dat u wilt
d
gebruiken en vervolgens het gewenste effect.
a Aantal kleuren dat u wilt gebruiken in het patroon
b Effecten voor kleurthema’s
8
Page 10
Opmerking
• Wanneer een keuzetoets van het kleurthema grijs
Memo
a
Opmerking
a
wordt weergegeven, zijn er onvoldoende kleuren in
de geselecteerde kleurgroep.
Als u de eigen kleurkaart hebt geselecteerd, stelt u
meer kleuren in op de eigen kleurkaart of selecteert
u minder kleuren in de functie Color Shuffling
(Kleurcombinatie). Zie “Eigen kleurkaart maken” in
de Bedieningshandleiding van de machine voor
meer bijzonderheden over het instellen van de
kleuren op de eigen kleurkaart.
a Niet-beschikbare effecten
• Het aantal kleuren dat u selecteert mag niet groter
zijn dan het bereik van het aantal draadwisselingen
dat u voor het patroon hebt geselecteerd.
• Bij het gebruik van deze functie worden het PESgegevenspatroon dat op de machine wordt
opgeroepen en de ““PES” draadcode” ingesteld op
“ON” in het instellingenscherm, de garenkleuren die
niet in de garentabel van de machine staan, worden
niet gebruikt om de kleurthema’s te maken.
U kunt de kleurthema’s met alle garenkleuren in het
geselecteerde patroon verkrijgen door de ““PES”
draadcode” in te stellen op “OFF” in het
instellingenscherm.
Druk op het gewenste kleurthema uit de
e
voorbeelden.
* Druk op om de nieuwe thema’s weer te geven.
a Druk hierop om de vorige thema’s te bekijken.
• U kunt maximaal 10 pagina’s met thema’s bekijken.
Na 10 pagina’s met thema’s wordt de oudste pagina
verwijderd telkens wanneer u op drukt.
9
Page 11
Druk op om het weergegeven
Opmerking
Opmerking
Opmerking
f
kleurthema te selecteren.
* Druk op om terug te gaan naar het vorige scherm.
* U kunt verdergaan met het selecteren van kleurthema’s op
de geselecteerde pagina voordat u op drukt.
* Druk op of om de andere kleurthema’s weer te
geven.
Eigen kleurkaart opslaan op en
oproepen van een USB-medium
U kunt een gegevensbestand van de eigen kleurkaart
opslaan op een USB-medium. U kunt het opgeslagen
bestand later weer oproepen van het USB-medium. Zie
“Eigen kleurkaart maken” in de Bedieningshandleiding
van de machine voor uitvoerige aanwijzingen over een
eigen kleurkaart.
• U kunt een eigen kleurkaart alleen opslaan op USBmedia. U kunt deze gegevens niet opslaan in het
geheugen van de machine of op de computer.
• Een eigen kleurkaart wordt opgeslagen als PCPgegevensbestand.
■ Eigen kleurkaart opslaan op USB-medium
Plaats het USB-medium in de primaire
a
(bovenste) USB-poort op de rechterkant van
de machine.
→ Het borduurcombinatiescherm verschijnt.
• De volgende instellingen in het instellingenscherm
kunt u niet wijzigen in deze functie:
- Selectie van garenkleurmerk
- Instelling van gereserveerde naald
- Instelling van PES-garencode
a Eerste (bovenste) USB-poort voor media
b USB-medium
• Op deze machine kunt u niet twee USB-media
tegelijk gebruiken. Wanneer u twee USB-media in
de machine steekt, wordt alleen het USB-medium
dat u het eerst hebt geplaatst, gedetecteerd.
Druk op en vervolgens op .
b
10
Page 12
Druk op .
Opmerking
Opmerking
Opmerking
c
→ Het scherm “Opslaan” wordt weergegeven. Nadat
de gegevens zijn opgeslagen, keert u automatisch
terug naar het oorspronkelijke scherm.
• Plaats of verwijder geen USB-medium wanneer het
scherm “Opslaan” wordt weergegeven. Anders gaan
de gegevens die u op dat moment opslaat, geheel of
gedeeltelijk verloren.
■ Eigen kleurkaart oproepen van USB-medium
Plaats het USB-medium met de eigen
a
kleurkaart in de eerste (bovenste) USB-poort.
• U kunt slechts één eigen gegevenskaart tegelijk
oproepen. Sla niet meer dan één PCPgegevensbestand op USB-media op.
Druk op en vervolgens op .
b
Druk op .
c
→ Het scherm “Opslaan” wordt weergegeven. Nadat
de gegevens zijn geladen naar de machine, keert u
automatisch terug naar het oorspronkelijke scherm.
• Plaats of verwijder geen USB-medium wanneer het
scherm “Opslaan” wordt weergegeven. Anders gaan
de gegevens die u op dat moment opslaat, geheel of
gedeeltelijk verloren.
• Als u alle opgegeven kleuren in de eigen kleurkaart
wilt wissen, drukt u op .
11
Page 13
PATRONEN VERBINDEN MET BEHULP VAN DE CAMERA
Opmerking
In plaats van draadmarkeringen kunt u de camera gebruiken om patronen te verbinden.
U kunt een gebied van 17 cm × 33 cm (6-1/2 inch × 13 inch) borduren wanneer u patronen verbindt met behulp
van de camera. Selecteer het juiste borduurraam voor het formaat borduurwerk. We adviseren u het grote
borduurraam (200 mm × 360 mm (7-7/8 inch × 14 inch)) te gebruiken wanneer u patronen verbindt met de camera.
c
• Wanneer u het borduurraam (klein) (40 mm × 60
mm (1-1/2 inch × 2-3/8 inch)), petramen,
cilinderraam of de ronde ramen bevestigt, kunt u
geen patronen verbinden met deze functie.
• Gesplitste (grote) borduurpatronen kunt u niet
gebruiken met deze functie.
• U kunt geen patronen verbinden met deze functie
wanneer de machine zich in de Linkmodus
(verbindingsmodus) bevindt.
Voorbeelden van verbonden patronen
U kunt twee patronen verbinden door het
referentiepunt en de referentierand van beide patronen
te selecteren, zodat u ze met de camera kunt uitlijnen.
Wanneer u patronen verbindt, loopt de referentierand
van beide patronen langs één rechte lijn.
(Voorbeeld)
: Referentierand
: Referentiepunt
d
a
b
e
Als u meer inzicht wilt krijgen in het verbinden van
patronen, probeer dan eerste de procedure in
“Oefening (drie patronen verbinden)” op pagina 13 te
volgen.
12
Page 14
Oefening (drie patronen verbinden)
Opmerking
Memo
Om het uitlijnen van patroonranden met behulp van de
camera te oefenen, verbinden we nu drie patronen
zoals hieronder aangegeven. Deze 3 patronen om te
oefenen zijn beschikbaar op de bijgeleverde cd.
manualsample
Plaats de stof in het grote borduurraam (13
b
cm × 18 cm (5-1/8 inch × 7-1/8 inch)) en
bevestig het raam aan de borduurmachine.
Druk op om het
c
borduurinstellingenscherm weer te geven.
Druk op in het
borduurinstellingenscherm.
a Pattern1.pes
b Pattern2.pes
c Pattern3.pes
• Gebruik een USB-medium of een computer om de
patroonbestanden te openen.
Selecteer het eerste patroon om te oefenen
a
[1] en druk vervolgens op .
• U moet selecteren om door te gaan met het
verbinden van patronen.
→ verschijnt linksboven in het scherm en
vervolgens verandert in .
• kan tijdens het borduren worden ingedrukt.
• U kunt geen patronen opslaan in het geheugen van
de machine wanneer patronen worden verbonden.
13
Page 15
Druk op , druk vervolgens op
d
en druk vervolgens op de start/stop-knop om
het eerste patroon te borduren.
Wanneer onderstaand bericht wordt
f
weergegeven, drukt u op .
→ Bericht verschijnt op het scherm en de wagen
verplaatst zich wanneer u op drukt.
Selecteer het tweede patroon om te oefenen
g
[2] en druk vervolgens op .
Nadat het borduren van het eerste patroon is
e
voltooid, verschijnt onderstaand bericht.
Druk op .
14
Page 16
Druk op en selecteer op welke wijze
a
h
de patronen worden verbonden.
→ Het scherm om het geselecteerde patroon te
verbinden verschijnt.
Wanneer het scherm om het geselecteerde
i
patroon te verbinden verschijnt, selecteert u
de referentierand en het referentiepunt van
het eerste patroon om dit patroon te
verbinden met het volgende. In dit voorbeeld
verbinden we het middelpunt van de
rechterrand van het eerste patroon met het
middelpunt van de linkerrand van het
volgende patroon. Selecteer dus het
middelpunt van de rechterrand en druk
vervolgens op .
• Als u de selectie wilt annuleren, drukt u op
.
a Referentierand en referentiepunt
15
Page 17
Selecteer de verbindpositie voor het tweede
Opmerking
c
a
b
Opmerking
j
patroon en druk vervolgens op . In dit
voorbeeld selecteert u het middelpunt van de
linkerrand.
Neem twee borduurpositiestickers. Volg de
k
aanwijzingen op het scherm om deze twee
stickers te bevestigen aan de stof, zodat de
camera de positiemarkeringen kan
detecteren.
• Gebruik de borduurpositiestickers die worden
geleverd bij dit product of koop extra stickers
(SAEPS2, EPS2: XF0763-001) bij uw Brotherdealer. Andere stickers worden mogelijk niet
herkend door de camera.
• Het vel borduurpositiestickers van 182 mm × 257
mm (7 inch × 10 inch) met sterke kleefkracht is het
meest geschikt om patronen te verbinden (SAEPS2,
EPS2: XF0763-001). Als u andere
borduurpositiestickers gebruikt, laten deze
misschien los. Als de sticker loslaat, kunnen de
patronen niet worden herkend.
Bevestig de eerste borduurpositiesticker op de
l
stof binnen de rode lijnen. Druk met beide
handen op de hoeken van de sticker. Bevestig
de sticker met de grote cirkel boven, zoals
aangegeven op de machine. Druk vervolgens
op .
16
a Referentierand en referentiepunt
b Tweede patroon [2]
c Eerste patroon [1]
→ Bericht verschijnt op het scherm en de wagen
verplaatst zich wanneer u op drukt.
• Met en in dit scherm kunt u de positie van
het tweede patroon wijzigen. Voor meer informatie,
zie “De positie van het te verbinden patroon
verschuiven” op pagina 27.
→ De camera detecteert de eerste positiesticker.
Page 18
Opmerking
• Gebruik nieuwe borduurpositiestickers. Als u een
sticker opnieuw gebruikt, laat deze gemakkelijk los.
Als de sticker loslaat tijdens deze procedure,
kunnen de patronen niet worden herkend. Start het
project opnieuw met nieuwe stof en steunstof.
• Druk met uw vingers de borduurpositiestickers
stevig op de stof om ze te bevestigen. Wanneer de
sticker niet stevig is bevestigd, wordt de sticker
mogelijk niet goed gedetecteerd door de camera.
• Als een van onderstaande berichten verschijnt,
bevestig dan de sticker op de juiste plek. Bevestig
de sticker met de grote cirkel boven.
Bevestig met beide handen de tweede
m
borduurpositiesticker binnen de rode lijnen.
Druk de hoeken van de positiemarkering op
de stof en druk vervolgens op .
→ De camera detecteert de tweede
borduurpositiesticker.
17
Page 19
Nadat de twee borduurpositiestickers zijn
a
Opmerking
n
gedetecteerd, verschijnt onderstaand bericht.
a Borduurgebied
• Als het volgende patroon en de middelpunten van
de grote cirkels van de twee borduurpositiestickers
niet in het borduurgebied passen, gebruik dan een
groter borduurraam. Als u geen groter borduurraam
kunt gebruiken, ga dan voor met stap
Raadpleeg “De positie van een sticker wijzigen” op
pagina 21 om de sticker te verplaatsen.
• Als de sticker loslaat tijdens deze procedure,
kunnen de patronen niet worden herkend. Als dit
gebeurt, start u de procedure opnieuw vanaf het
begin.
Selecteer het gebied waarin zich een van de
o
twee stickers bevindt en druk vervolgens op
.
o.
Neem het borduurraam uit de machine. (Zorg
dat de twee borduurpositiestickers daarbij
niet loslaten.) Plaats vervolgens de stof
opnieuw in het raam. Plaats de stof zo in het
raam dat het volgende patroon en beide
borduurpositiestickers zich binnen het
borduurgebied bevinden. Bevestig het raam
opnieuw en druk op .
→ De camera detecteert de twee
borduurpositiestickers.
18
b Patroon dat daarna wordt geborduurd
c Middelpunten van grote cirkels van stickers
d Borduurvel
Page 20
Opmerking
• Als een van onderstaande berichten verschijnt,
plaatst u de stof opnieuw zo in het raam dat het
volgende patroon en beide borduurpositiestickers
zich binnen het borduurgebied bevinden, zoals
aangegeven op het scherm.
Druk op en vervolgens op om de
borduurpositiestickers te detecteren.
Nadat de borduurpositiestickers zijn
p
gedetecteerd, drukt u op en verwijdert
u de stickers.
• Druk op om de borduurpositiestickers te
verwijderen wanneer u de stickers achter de
naalden moeilijk kunt bereiken.
Druk op , druk vervolgens op
q
en druk vervolgens op de start/stop-knop om
het tweede patroon te borduren.
→ Nadat het borduren van het tweede patroon is
voltooid, verschijnt onderstaand bericht. Druk op
.
19
Page 21
Wanneer het volgende bericht wordt
a
r
weergegeven, drukt u op .
→ Bericht verschijnt op het scherm en de wagen
verplaatst zich wanneer u op drukt.
Selecteer het derde patroon om te oefenen [3]
s
en druk op .
Alvorens te borduren drukt u op om
t
het scherm om het geselecteerde patroon te
verbinden weer te geven. Selecteer de
referentierand en het referentiepunt om het
tweede en derde patroon te verbinden. Druk
vervolgens op . In dit voorbeeld
selecteren we het bovenste punt van de
rechterrand van het tweede patroon.
20
a Referentierand en referentiepunt
Page 22
Selecteer de verbindpositie van het derde
b
a
c
u
patroon en druk vervolgens op . In dit
voorbeeld selecteren we het linkerpunt van
de bovenrand van het derde patroon.
• Het patroon draait automatisch wanneer u een
hoekpunt selecteert.
Druk op , druk vervolgens op
w
en druk vervolgens op de start/stop-knop om
het derde patroon te borduren.
→ Nadat het borduren van het derde patroon is
voltooid, verschijnt onderstaand bericht. Wanneer u
klaar bent met het verbinden van patronen drukt u
op .
→ Nadat het borduren is voltooid, verdwijnt
linksboven in het scherm.
De drie patronen zijn verbonden.
Druk op om het patroon te wissen.
De positie van een sticker wijzigen
Als het geselecteerde patroon of de
borduurpositiestickers om te verbinden met het
volgende patroon niet gemakkelijk in het
borduurgebied passen, volgt u de aanwijzingen op het
scherm die verschijnen na stap
borduurpositiestickers te verplaatsen.
De aanwijzingen op het scherm verschijnen
bijvoorbeeld wanneer u het borduurraam van 10 cm ×
10 cm (4 inch × 4 inch) gebruikt om patronen te
verbinden zoals hieronder aangegeven.
m op pagina 17 om de
a
Referentierand en referentiepunt
b Derde patroon [3]
c Tweede patroon [2]
Volg de aanwijzingen op het scherm om stap
v
k t/m p uit te voeren.
a Pattern1.pes
b Pattern2.pes
21
Page 23
Zie stap a t/m m van “Oefening (drie
Opmerking
a
a
patronen verbinden)” als u het borduurraam
van 10 cm × 10 cm (4 inch × 4 inch) gebruikt
om het eerste patroon te borduren en te
verbinden met het tweede patroon.
Onderstaand bericht verschijnt in stap n als
b
het volgende patroon of de bevestigde
borduurpositiestickers niet echt goed in het
borduurgebied passen. Volg de aanwijzingen
en druk vervolgens op .
• Wanneer u stap a t/m m raadpleegt, pas dan wel
de referentierand en het referentiepunt aan deze
oefening aan.
a Borduurgebied
a Patroon dat daarna wordt geborduurd
b Borduurvel
22
Page 24
Selecteer het gebied waarin zich een van de
Opmerking
c
twee borduurpositiestickers bevindt en druk
vervolgens op .
Nadat de stickerpositie is gedetecteerd, drukt
d
u op en verwijdert u de stickers.
Bevestig de twee borduurpositiestickers
e
opnieuw volgens de aanwijzingen op het
scherm, zodat het volgende patroon of de
borduurpositiemarkeringen goed in het
borduurgebied passen.
→ De camera detecteert de twee
borduurpositiestickers.
• Als onderstaand bericht verschijnt, plaatst u de stof
opnieuw in het raam zoals aangegeven op het
scherm. Vervolgens drukt u op .
→ Druk op zodat de camera de eerste
borduurpositiesticker detecteert.
23
Page 25
Bevestig de tweede sticker en druk vervolgens
a
f
op .
→ De camera detecteert de tweede
borduurpositiesticker.
Nadat de twee borduurpositiestickers zijn
g
gedetecteerd, verschijnt onderstaand bericht.
Plaats de stof opnieuw in het raam volgens
het voorbeeld in de aanwijzingen op het
scherm. (Zorg daarbij dat de
borduurpositiestickers niet loslaten.)
a Borduurgebied
a Patroon dat daarna wordt geborduurd
b Borduurvel
Vervolg de bewerking vanaf stap o op
h
pagina 18 nadat u op hebt gedrukt.
24
Page 26
Gedraaide patronen verbinden
Opmerking
U kunt meer variatie aanbrengen in ontwerpen door
patronen te draaien. Hieronder wordt beschreven hoe u
gedraaide patronen verbindt.
a Pattern1.pes
b Pattern2.pes
Selecteer het patroon en druk op .
a
Draai het patroon en druk op .
c
• Draai het patroon in het patroonbewerkingsscherm.
De referentierand en het referentiepunt worden
opgegeven langs de kleinste rechthoek (niet onder
een hoek) die alle geselecteerde patronen bevat.
→ Het patroonbewerkingsscherm wordt weergegeven.
Druk op in het
b
patroonbewerkingsscherm.
Rechthoeken en patronen onder een hoek
a Rechthoek
Zie “De positie van het te verbinden patroon
verschuiven” op pagina 27 om het eerste en tweede
patroon te verbinden langs een rand.
Rechthoeken en patronen (niet onder een hoek)
a Rechthoek
• Wanneer u in het borduurinstellingenscherm op
drukt, wijzigt u de hoek waaronder patronen
worden verbonden.
Druk op om het
d
borduurinstellingenscherm weer te geven.
25
Page 27
Druk op .
a
e
Zie stap d t/m f van “Oefening (drie
f
patronen verbinden)” om het eerste patroon
te borduren.
Selecteer het volgende patroon en druk op
g
.
Druk op in het
h
patroonbewerkingsscherm.
Draai het patroon naar dezelfde hoek als het
i
eerste patroon en druk vervolgens op .
Selecteer de referentierand en het
k
referentiepunt om dit patroon te verbinden
met het volgende. Druk op .
26
Druk op .
j
a Referentierand en referentiepunt van eerste patroon
Page 28
Selecteer de referentierand en het
a
Opmerking
b
a
l
referentiepunt die overeenkomen met die
voor het eerste patroon. Vervolgens druk u op
.
De positie van het te verbinden
patroon verschuiven
Wanneer u de functie Patronen verbinden gebruikt,
kunt u patronen ook verbinden door ze te schuiven, in
plaats van ze uit te lijnen langs referentieranden en
referentiepunten. U kunt dit doen wanneer u
gelijkmatige tussenruimte tussen de patronen wilt. U
kunt de verticale en horizontale verschuiving instellen
op ±99,9 mm.
• De indeling van patronen op het scherm kan iets
afwijken van het echte borduurwerk.
Meet met een liniaal de verticale en horizontale
verschuiving voordat u de instellingen wijzigt.
a Referentierand en referentiepunt
→ Bericht verschijnt op het scherm en de wagen
Ga door met stap k van “Oefening (drie
m
patronen verbinden)” om het verbinden van
de patronen te voltooien.
verplaatst zich wanneer u op drukt.
a Eerste patroon
b Tweede patroon
27
Page 29
■ Patronen verbinden langs een rand
b
a
Opmerking
U kunt meer variatie aanbrengen in ontwerpen door de
te verbinden patronen te schuiven.
Onderstaand wordt beschreven hoe u met deze functie
patronen verbindt langs een rand. Alvorens de patronen
te verbinden, meet u met de rijgfunctie over welke
afstand het patroon wordt verschoven.
A: Eerste patroon
B: Tweede patroon
Meten hoe ver het patroon wordt
verschoven
•Stap a t/m d zijn alleen bedoeld voor het meten
van de positie. Naai altijd een proeflapje met
dezelfde draad en stof als u voor het echte werk
gebruikt. Zo kunt u de borduurresultaten
controleren.
Stel in het instellingenscherm “Afstand tot
a
rijgsteken” in op “0.0”.
28
a Eerste patroon
b Tweede patroon
c Verticale afstand: - 15,0 mm
d Horizontale afstand: 40,0 mm
Page 30
Selecteer het patroon waarvoor u de
b
schuifafstand wilt meten.
Ga door naar het borduurinstellingenscherm
c
en druk vervolgens op om de rijgfunctie
te selecteren.
Nadat u het patroon hebt genaaid, verwijdert
d
u de stof uit het raam. Vervolgens meet u de
afstand die het patroon moet worden
verschoven.
a Verticaal: 32,8 mm
b Horizontaal: 42,8 mm
Proeflapje naaien
Naai een proeflapje om te controleren dat het patroon
de juiste afstand wordt verschoven.
Selecteer het patroon en ga door naar het
a
borduurinstellingenscherm.
Druk op in het
b
borduurinstellingenscherm.
Borduur het eerste patroon.
c
Zie stap e t/m h van “Oefening (drie
d
patronen verbinden)” om het volgende
patroon te selecteren.
→ verandert in .
29
Page 31
Selecteer de referentierand en het
a
a
e
referentiepunt om dit patroon te verbinden
met het volgende. Druk vervolgens op .
Wanneer het scherm om het geselecteerde
f
patroon te verbinden verschijnt, selecteert u
de referentierand en het referentiepunt die
overeenkomen met die van het eerste
patroon.
a Referentierand en referentiepunt van eerste patroon
a Referentierand en referentiepunt
30
Page 32
Geef op hoever het patroon moet worden
Opmerking
a
g
verschoven en druk op .
a Referentierand en referentiepunt
→ Bericht verschijnt op het scherm en de wagen
Ga door met stap k van “Oefening (drie
h
patronen verbinden)” om het verbinden van
de patronen te voltooien.
• Controleer eerst of het proeflapje bevredigend is
verplaatst zich wanneer u op drukt.
voordat u het echte borduurwerk naait. Als u na
controle van het proeflapje de verschuivingsafstand
van het patroon wilt wijzigen, verander dan de
instellingen die u hebt geselecteerd in stap g.
31
Page 33
Functie Hervatten
Wanneer u de machine uitzet terwijl u de
patroonverbindingsfunctie gebruikt, gaat de machine
terug naar de hieronder aangegeven handeling wanneer
u de machine weer aanzet. Welke machinehandeling
dit is, hangt af van het moment waarop u de machine
uitzet.
Voorbeeld: wanneer u twee patronen verbindt
Selecteer het eerste patroon.
Druk op de patroonverbindingstoets .
Begin het eerste patroon te borduren.
È
Voltooi het borduren van het eerste patroon. (A)
Wanneer u de machine uitzet tijdens een handeling in dit kader,
gaat de machine terug naar (A) wanneer u de machine weer
aanzet.
Voltooi het detecteren van de borduurpositiestickers. (B)
Wanneer u de machine uitzet tijdens een handeling in dit kader,
gaat de machine terug naar (B) wanneer u de machine weer
aanzet.
È
Selecteer het tweede patroon.
È
Druk op .
È
Geef het referentiepunt voor het verbinden van het patroon op.
È
Start het detecteren van de borduurpositiestickers (2 plekken).
È
È
Plaats de stof opnieuw in het borduurraam.
È
Voltooi het detecteren van de borduurpositiestickers