Blaupunkt TRAVELPILOT RG 05 User Manual [nl]

Inbouwinstructies NL
3 D94 653 072 7 612 001 110
NL
Veiligheidsvoorschriften
Inbouw- en aansluitvoorschriften
Voor de duur van de aansluiting en de montage van het apparaat dient de minpool van de accu afgeklemd te worden. Pas op: De veiligheidsvoorschriften van de autofabrikant (alarminstallatie, wegrijversperring, airbag) in acht nemen!
Voor het boren van de bevestigings- en kabeldoorvoergaten u ervan verzekeren, dat geen kabels of voertuigdelen (bijv. tank, benzineleiding) beschadigd worden.
Aan scherpgerande gaten kabeldoorvoeringen gebruiken. Alle kabels dienen voor de stoorveiligheid op voldoende afstand
van de kabelbundels aangelegd te worden. Apparaat-beveiliging: Basistoestel: 5 A kabelbeveiliging
5 A apparaatbeveiliging
GPS ontvanger: 5 A kabelbeveiliging
Aanwijzingen voor het functioneren
Om het navigatiesysteem corect te laten functioneren, is het beslist noodzakelijk, na een geslaagde montage een kalibrering uit te voeren. Hiervoor is een speciale installatie- en kalibrerings- CD-ROM, inclusief gebruiksaanwijzing, noodzakelijk. De besturing van het navigatiecomponent via de Berlin RCM 303 A is wat betreft de bedienpaneelsoftware vanaf 04-11-94 mogelijk. Oudere software­bestanden dienen op de nieuwe software overgezet te worden, waarbij ook de tunersoftware up to date (vanaf 08-09-94) gebracht dient te worden.
Aanwijzing: Aan het eind van de inbouwinstructies vindt u een lijst met foutmeldingen, een service-controlelijst en diagnosehulpjes.
Componenten fig. 1
De navigatiecomponent bestaat uit een navigatiecomputer met een geïntegreerde CD-ROM aandrijving (navigatie-apparaat), NAVI interface, GPS-ontvanger met antenne, meetweerstand voor de achter­ruitverwarming, magneetveldsonde, wegsensoren, luidsprekers en montagemateriaal.
Montageplaats navigatieapparaat
Voor de montage de transportbeveiliging verwijderen (twee messingschroeven in de bovenste deksel). De transportbeveiliging voor een eventuele servicebeurt bewaren. Na het verwijderen van de transportbeveiligingsschroeven de gaten in de bovenste deksel met de bijgeleverde stoppen afsluiten.
Voor het navigatie-apparaat heeft men geen bepaalde montageplaats op het oog.
Bij de bepaling van de montageplaats dient u er op te letten, dat het navigatie-apparaat horizontaal (het schrift op de klep moet leesbaar zijn) gemonteerd moet worden.
Op de plaats van de CD-lade, zorgen voor voldoende plaats om de navigatie CD in te schuiven. Het bijgeleverde montagemateriaal gebruiken om het navigatie-apparaat te bevestigen.
MULTIMEDIASYSTEEM
Berlin RCM 303 A
Navigatiecomponent
TravelPilot RG 05
Plus-aansluiting fig. 2
Het navigatie-apparaat dient beslist aan duurplus en plus, via de ontsteking geschakeld, aangesloten te worden.
Duurpluskabel (rood) naar de accu verleggen (kabel niet direct aan de kabelbundels leggen). Smeltpatroonhouder ter beveiliging van de pluskabel aansluiten en aan de pluspool van de accu klemmen (eventueel gat in de carrosserie boren en passende kabeldoorvoering gebruiken).
Min-aansluiting fig. 2
De minleiding (bruin) direct aan de carrosserie schroeven. Het contactpunt van het massapunt tot op het metaal blank krassen en met gravietvet invetten (belangrijk voor een goede massaverbinding).
Magneetveldsonde (elektronische kompas)
Aanwijzing: De montageplaats van de magneetveldsonde moet bij ieder voertuig individueel vastgesteld worden. Voor de definitieve montage dient de magneetveldsonde provosorisch bevestigd te worden en de gekozen montageplaats met de installatie en kalibrier CD-ROM op geschiktheid gecontroleerd te worden.
De magneetveldsonde dient in het chassis gemonteerd te worden. De rijrichting wordt door de meting van de horizontale aardmagneetveld component bepaald. Omdat het aardmagneetveld relatief klein is, dient er bij de bepaling van de montageplaats op gelet te worden, dat geen magnetisch of elektromagnetisch storingsveld de magneetveldsonde beïnvloedt.
De magneetveldsonde kan met de bijgeleverde houders aan een vaststaande schijf of vooral bij combi- en fastbackvoertuigen, zonder houder met dubbelzijdig plakband onder het dak van het voertuig gemonteerd worden.
Aanwijzing: Bij de montage van de magneetveldsonde in het indirecte bereik van een in de achterruit geïntegreerde AM-antenne, kunnen af en toe ontvangststoringen op de lange golf optreden
Controle van de montageplaats van de magneetveldsonde
Er dienen twee controles uitgevoerd te worden.
1. Controle op permanente magnetische stoorders
Installatiedisc laden. ‘Kompasplaats zoeken’ kiezen, daarna ‘kompas-elips’ kiezen en
met het voertuig een rondje rijden. Op de display moet binnen het vierkant een cirkel zichtbaar zijn (in het ideale geval is de cirkel in het midden). Bevindt de cirkel zich geheel of gedeeltelijk buiten het vierkant dan dient er een andere montageplaats voor de magneetveldsonde vastgesteld te worden.
- 1 -
2. Controle op storingen door elektrische verbruiker
Installatiedisc laden, ‘kompasplaats zoeken’ kiezen, daarna ‘kompasstoorder’ kiezen.
Op ‘reset’ drukken, verbruiker aanzetten (bijv. schuifdak, ruitenwisser). De aangegeven waarde ‘Loc. Fehler’ moet kleiner zijn dan 3,5. Ledere keer voor het aanzetten van een verbruiker ‘reset’ indrukken. Nadat de verbruikers één voor één gecontroleerd zijn, dienen ook
logische verbruikercombinaties gecontroleerd te worden. De som van de verbruikers mag de ‘Loc. Fehler’ waarde van 3,5 niet overschrijden.
Wordt de waarde van 3,5 overschreden, dan dient er een andere montageplaats voor de magneetveldsonde bepaald te worden.
Aanwijzing: De achterruitverwarming mag tijdens de verbruiker­controle niet aan staan. De storende invloeden van de achterruit­verwarming worden bij de kalibrering apart gekozen en gecompen­seerd.
Meetweerstand voor de achterruitverwarming
De meetweerstand heeft 2 aansluitkabels en 1 meetleiding:
1. Aansluiting op het massacontact van de achterruitverwarming (lengte 250 cm)
2. Aansluiting op het voertuigchassis (lengte 75 cm)
3. Meetleiding voor het navigatieapparaat (lengte 50 cm) fig. 3
De montageplaats van de meetweerstand is van de kabellengte afhankelijk.
De aansluitkabels voor het aansluiten aan het massacontact en het voertuigchassis mogen niet verlengd worden. Bij combi- en fast­backvoertuigen mag de aansluiting aan het voertuigchassis niet aan de achterklep geschroefd worden. De montageplaats van de meetweerstand dient zo gekozen te worden, dat er beslist voldoende warmte wordt afgevoerd (chassisblik).
De meetleiding van de meetweerstand voor het navigatieapparaat verleggen en met het juiste stopcontact van de compactstekker verbin­den, fig. 3.
Aanwijzing:
Op de aansluiting voor het meetcontact van de achterruit-verwarming mogen, behalve de achterruitverwarming geen andere verbruikers (bijv. ruitenwisser) aangesloten zijn.
Wegsensoren en magneetstroken fig. 4
velgen vrij van roest, vuil, vet en water te zijn. Binnenkant van de velgen grondig schoonmaken (remreinigingsmiddel, remmen en koppelingsreinigingsmiddel).
Opdat de plakkers goed blijven vastzitten, dienen de velgen op kamertemperatuur te zijn.
Na de reiniging en eventuele opwarming van de velgen, de magneetstroken op de gemarkeerde plaatsen over de gehele omvang parallel aan de buitenste rand van de velg plakken. Fig. 4
Aanwijzing:
De magneetstrook mag niet direct aan de velgenrand geplakt worden, omdat de kans op beschadiging van de magneetstrook dan te groot is.
De magneetstrook niet in stukken snijden en alleen aan de gemarkeerde punten afsnijden (maximale opening tussen begin­en eindpunt, een veld van 25 mm).
De wielen monteren en provosorisch vastzetten. De wegsensoren volgens de toegestane afwijkingen bij de inbouw, fig. 5 instellen en vastschroeven.
Sensorkabel naar de binnenkant van het voertuig leiden (eventueel voorhanden zijnde kabeldoorvoeringen gebruiken of een nieuw gat boren) en naar het navigatieapparaat verleggen.
GPS ontvanger
Montage van de antenne
Belangrijke aanwijzing:
- De antenne mag alleen op blikke daken gemonteerd worden. Het is niet toegestaan deze op kunststof- of aluminiumdaken te monteren.
- Bij de dakmontage (alleen met magneetverbinding) mag de antenne alleen aan een temperatuurbereik van -20° C tot +80° C blootgesteld worden.
- Het is niet toegestaan de antenne op daken met leder- of kunststofovertrekken te monteren.
- Antennekabel eventueel ter voorkoming van beschadigingen van een beschermend omhulsel voorzien.
- De opzetplaats van de antenne moet vrij zijn van vuil, sneeuw, ijs enz.
- De antennekabel mag niet verlengd, ingekort of geknikt worden. De stekker mag er voor de montage niet afgehaald worden
- Wordt de antenne in de kleur van het voertuig geverfd, dan kan er vooral bij lak met een hoog metaalaandeel een verminderde ontvangstkwaliteit optreden. Een probleemloze werking van de antenne na het lakken wordt niet gegarandeerd.
Veiligheidsinstructie
Het is verboden de wegsensorhouder aan dragende delen te schroeven.
Het is verboden in dragende delen te boren. De sensorkabel mag niet aan de remkabels of beweegbare delen
bevestigd worden. Wielen volgens het door de garage voorgeschreven draaimoment
aandraaien (ca. 100 Nm).
De wegsensoren en de magneetstroken worden aan de niet aangedreven wielen gemonteerd, bij voertuigen, die op 4 wielen aangedreven worden aan de achterwielen.
Voor de montage van beide wegsensoren en de magneetstroken moet het voertuig opgekrikt worden.
De wegsensoren aan de sensorhouder schroeven en een geschikte montageplaats zoeken. De sensoren mogen mechanisch niet trillen en dienen op een beschermde plaats gemonteerd te worden.
Bij de montage van de wegsensoren dienen de toegestane afwijkingen bij de inbouw beslist in acht te worden genomen, fig. 5.
Magneetstroken monteren
Nadat een geschikte montageplaats voor de wegsensoren gevonden is, moet de positie van de magneetstrook op de binnenkant van de velgen vastgesteld worden. De mogelijke positie van de magneetstrook markeren en het wiel er af nemen.
Om de wielmoeren los te draaien de wielpositie op de wielnaaf markeren. Omdat de magneetstroken vastgekleefd moeten worden, dienen de
De antenne wordt in de rijrichting aan de rechter achterkant (kant van de bijrijder) gemonteerd. Bij voertuigen met een normale kofferbak wordt de antenne met de houders op de kofferbakklep gemonteerd, fig. 6.
Bij combi en fastbackvoertuigen wordt de antenne met hun magneetvoet op het dak gezet, fig. 7.
Voor de dakmontage dienen de houders eraf geschroefd te worden, fig. 8.
De antennekabel wordt bij combi- en fastbackvoertuigen in de waterafvoergootjes naar onder en dan naar binnen in het voertuig aangelegd, fig. 9.
De antennekabel naar de binnenkant van het voertuig leiden en de BNC­stekker van de antenne met de antenne-ingang van de GPS-ontvanger verbinden.
Montage van de GPS-ontvanger
De montageplaats van de GPS-ontvanger is van de lengte van de antennekabel (2,5 m) en de aansluitleiding van het navigatieapparaat (1,5 m) afhankelijk.
Voor de montage de metalen strip met gaatjes in gelijke delen snijden en in hoeken buigen, fig. 10. Met de 4 schroeven en getande borgringen de hoek aan de GPS-ontvanger bevestigen. GPS-ontvanger op een droge plaats in de kofferbak schroeven. Geen schroeven gebruiken, die langer zijn dan 7 mm, omdat anders de GPS-ontvanger kapot kan gaan.
- 2 -
Plus- min- aansluiting GPS-ontvanger fig. 2
Duurpluskabel (oranje) naar de accu leggen (kabel niet direct aan de kabeldoorvoeringen leggen). Smeltpatroonhouder ter beveiliging van de pluskabel aansluiten en aan de pluspool van de accu klemmen (eventueel gat in de carrosserie boren en passende kabeldoorvoering gebruiken).
De minleiding (bruin) direct aan de carrosserie schroeven. Contactplek van het massapunt tot op metaal blank krassen en met grafietvet invetten (belangrijk voor goede masaverbinding).
Vastknoping aan de Berlin RCM 303 A
Bij de vastknoping aan de Berlin RCM 303 A zijn er 2 opties mogelijk:
1. Aansluiting op het net zonder tv/video interface (zie fig. 11)
2. Aansluiting op het net met tv/video interface (zie fig. 12)
CORA-Bus
Het apparaat wordt via de NAVI-interface op de Berlijn Cora-bus aangesloten.
De bijgeleverde koppeling aan de Berlin CORA-bus vastmaken (kleurige leiding aan pin 1). Bijgeleverde CORA-buskabel (2 m) met de koppeling en de NAVI-interface verbinden, fig. 13.
Luidsprekers
De luidsprekers voor de rij-instructies zo in de voetenruimte verbouwen, dat u de instructies goed verstaat.
Aansluiting van de sensoren aan het navigatieapparaat
De aansluitleidingen van de meetweerstand, wegsensoren, luidsprekers en de magneetveldsonde voor het navigatieapparaat verleggen en op de contactstekker aansluiten, fig. 14.
Wijzigingen voorbehouden!
Componenten fig. 1
Navigatieapparaat
NAVI-interface
- 3 -
Componenten fig. 1
GPS-ontvanger GPS-antenne
Meetweerstand Magneetveldsonde
Wegsensor 2 X Wegsensorverlengsnoer 2 X
- 4 -
Luidsprekers
Componenten fig. 1
Montagemateriaal
- 5 -
Aansluitoverzicht
Plus-min-aansluiting fig. 2
UBatt KL. 30
rood
Ontsteking KL. 15
zwart
Massa bruin
- 6 -
Loading...
+ 12 hidden pages