Alfa romeo MITO Instructions Manual

INSTRUCTIEBOEK
530.05.021 NL
Geachte cliënt,
benutten. U zult niet alleen de bijzondere eigenschappen ontdekken van uw Alfa Romeo maar ook belangrijke aanwijzingen vinden voor de
verzorging, het onderhoud, de rijveiligheid en het geprogrammeerd onderhoud. Wij raden u aan om de aanwijzingen en tips bij de onderstaande symbolen aandachtig te lezen:
veiligheid van de inzittenden;
conditie van de auto;
bescherming van het milieu.
In de bijgevoegde „Service- en garantiehandleiding” vindt u de extra service van Alfa Romeo:
– het garantiecertificaat en de bijbehorende voorwaarden
– een overzicht van de speciale aanvullende service voor cliënten van Alfa Romeo.
Wij zijn ervan overtuigd dat u met behulp van dit instructieboek spoedig met uw auto vertrouwd zult raken en dat uw nieuwe auto en de ondersteuning van de Alfa Romeo-organisatie u volledig tevreden zullen stellen.
Veel leesplezier en goede reis!
Hoewel in dit instructieboek alle uitvoeringen van de Alfa Romeo MiTo beschreven worden, dient u zich aan de informatie te houden met betrekking tot de uitrusting, de motoruitvoering en het model van de auto die u gekocht hebt. De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. Fiat Group Automobiles behoudt zich het recht voor op elk moment de in deze publicatie beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Wendt u tot het Alfa Romeo Servicenetwerk voor meer informatie.
ABSOLUUT LEZEN!
BRANDSTOF TANKEN
Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrije benzine
K
met een minimum octaangetal van 95 RON.
Dieselmotoren: tank uitsluitend diesel voor motorvoertuigen conform de Europese specificatie EN590. Het gebruik van andere producten of mengsels kan de motor onherstelbaar beschadigen en het vervallen van de garantie tot gevolg hebben.
MOTOR STARTEN
Benzinemotoren: controleer of de handrem is aange­trokken; zet de versnellingspook in vrij; trap het koppe­lingspedaal volledig in, maar trap het gaspedaal niet in; draai vervolgens de contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor aanslaat.
Dieselmotoren: draai de contactsleutel in stand MAR en wacht tot de waarschuwingslampjes tactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor aanslaat.
PARKEREN BOVEN BRANDBARE MATERIALEN
Onder normale bedrijfsomstandigheden bereikt de kata­lysator hoge temperaturen. Parkeer de auto dus niet op
gras of boven droge bladeren, dennennaalden of ander ontvlambaar materiaal: brandgevaar.
BESCHERMING VAN HET MILIEU
De auto is uitgerust met een diagnosesysteem dat conti­nu controles uitvoert op de componenten die van invloed zijn op de uitlaatgasemissie, zodat overmatige vervuiling van het milieu wordt voorkomen.
Yenm
doven; draai de con-
ELEKTRISCHE APPARATUUR
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die stroom verbruiken (waardoor de accu langzaam kan
ontladen), wendt u dan tot het Alfa Romeo Servicenet­werk, dat kan controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik.
CODE CARD
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
IN HET INSTRUCTIEBOEK…
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Bewaar deze op een veilige plaats, maar niet in de auto. Wij raden u aan de elektronische code van de CODE-card te noteren en altijd bij u te hebben, omdat deze onmis­baar is voor het uitvoeren van een noodstart.
Bedenk dat een goed onderhoud van de auto de beste manier is om de prestaties en de veiligheid van de auto gedurende langere tijd te garanderen. Daarbij wordt ook het milieu ontzien en blijven de exploitatiekosten laag.
…vindt u informatie, tips en belangrijke aanwijzingen voor het juiste gebruik, de rijveiligheid en het onderhoud van uw auto. Let vooral op de symbolen van de inzittenden) (conditie van de auto).
#
(bescherming van het milieu)
"
(veiligheid
â
INHOUD
3
Wegwijs in uw auto
Veiligheid
Starten en rijden
Noodgevallen
Onderhoud en zorg
Technische gegevens
1
2
3
4
5
6
Index
7
bewust onbedrukt gehouden pagina
WEGWIJS IN UW AUTO
Dashboard ............................................................................................... 7
Instrumentenpaneel en instrumenten ........................................................... 8
Display .................................................................................................... 26
Menu-onderdelen ...................................................................................... 32
Trip Computer ........................................................................................... 42
Symbolen ................................................................................................ 46
Alfa Romeo Code ...................................................................................... 46
De sleutels ............................................................................................... 47
Diefstalalarm ........................................................................................... 53
Start-/contactslot ..................................................................................... 55
Zitplaatsen ............................................................................................... 56
Hoofdsteun .............................................................................................. 59
Stuurwiel ................................................................................................ 60
Spiegels .................................................................................................. 61
Klimaatbeheersing .................................................................................... 63
Verwarming/Klimaatregeling ...................................................................... 64
Airconditioning, automatisch met gescheiden regeling ..................................... 68
Buitenverlichting ....................................................................................... 76
Ruiten reinigen ......................................................................................... 79
Cruise-control ........................................................................................... 81
Interieurverlichting ..................................................................................... 83
Bedieningsorganen .................................................................................... 86
5
1
6
Interieuruitrusting ...................................................................................... 89
Elektrisch bedienbaar open dak ................................................................... 92
Portieren ................................................................................................. 95
Ruitbediening, elektrisch ............................................................................ 96
Bagageruimte .......................................................................................... 99
Motorkap ................................................................................................ 103
Imperiaal/skidrager .................................................................................. 104
Koplampen .............................................................................................. 105
ABS ........................................................................................................ 107
VDC-systeem ............................................................................................ 108
„Alfa DNA”-systeem .................................................................................. 111
Start&Stop-systeem .................................................................................. 114
Dynamic Suspension ................................................................................. 119
EOBD-systeem .......................................................................................... 119
Elektrische stuurbekrachtiging ..................................................................... 120
Inbouwvoorbereiding autoradio ................................................................... 120
Inbouwvoorbereiding navigatiesysteem.......................................................... 121
Elektrische/elektronische systemen monteren ............................................... 121
Parkeersensoren ....................................................................................... 122
Bandenspanningscontrolesysteem TPMS ....................................................... 125
Tanken .................................................................................................... 128
Bescherming van het milieu ........................................................................ 130
WEGWIJS IN UW AUTO
WEGWIJS IN UW AUTO
7
DASHBOARD
De aanwezigheid en de opstelling van de bedieningsorganen, de instrumenten en de controle-/waarschuwingslampjes kunnen per uitvoering verschillen.
fig. 1
1. Uitstroomopening voor lucht naar de zijruiten – 2. Verstelbaar en regelbaar luchtrooster – 3. Bedieningshendel buitenverlichting –
4. Instrumentenpaneel – 5. Bedieningshendel ruitenwissers/achterruitwisser/trip computer – 6. Autoradio (voor bepaalde uitvoeringen/mark­ten) 7. Verstelbare en regelbare luchtroosters – 8. Waarschuwingsknipperlichten, ver-/ontgrendelknop van de portieren – 9. Frontairbag pas sagierszijde – 10. Dashboardkastje – 11. Bedieningsknoppen voor verwarming/ventilatie/airconditioning – 12. Versnellingspook –
13. „Alfa DNA”-systeem – 14. Start-/contactslot – 15. Knie-airbag bestuurderszijde (voor bepaalde uitvoeringen/markten) – 16. Frontairbag bestuurderszijde – 17. Hendel stuurwielvergrendeling – 18. Toegangsklepje zekeringenkastje – 19. Schakelaarpaneel.
A0J0330m
1
8
INSTRUMENTENPANEEL
WEGWIJS IN UW AUTO
B
E
C
D
fig. 2
UITVOERINGEN MET MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY
A Snelheidsmeter B Multifunctioneel display C Toerenteller D Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve E Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur
m c
BELANGRIJK De achtergrondkleur en de vormgeving van de instrumenten kunnen per uitvoering verschillen.
Lampjes alleen aanwezig op dieseluitvoeringen. Bij dieseluitvoeringen heeft de toerenteller een schaal tot 6000 toeren/min.
A
A0J0349m
WEGWIJS IN UW AUTO
9
1
fig. 3
UITVOERINGEN MET INSTELBAAR MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY
A Snelheidsmeter B Instelbaar multifunctioneel display C Toerenteller D Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve E Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur
m c
BELANGRIJK De achtergrondkleur en de vormgeving van de instrumenten kunnen per uitvoering verschillen.
Lampjes alleen aanwezig op dieseluitvoeringen. Bij dieseluitvoeringen heeft de toerenteller een schaal tot 6000 toeren/min.
A0J0263m
10
WEGWIJS IN UW AUTO
SNELHEIDSMETER
Geeft de snelheid van de auto aan.
TOERENTELLER
De toerenteller geeft het toerental van de motor aan.
BRANDSTOFMETER
De wijzer geeft de hoeveelheid brandstof aan die in de tank aan­wezig is.
0 – brandstoftank leeg. 1 – brandstoftank vol. Het lampje in de meter gaat branden als er nog ongeveer 5 tot 7
liter brandstof in de tank aanwezig is; tank in dit geval zo snel mogelijk.
KOELVLOEISTOFTEMPERATUURMETER
De wijzer geeft de temperatuur aan van de motorkoelvloeistof. Het lampje in de meter gaat branden bij een te hoge koelvloei­stoftemperatuur; zet in dit geval de motor uit en wendt u tot het Alfa Romeo Servicenetwerk.
WEGWIJS IN UW AUTO
11
CONTROLE-/WAARSCHUWINGSLAMPJES OP INSTRUMENTENPANEEL
Algemene opmerkingen
Als een lampje gaat branden, verschijnt bij bepaalde uitvoeringen ook een bijbehorende melding op het instrumentenpaneel en/of klinkt er een akoestisch signaal. Deze meldingen zijn beknopt en uit voorzorg en moeten als een aanvulling worden gezien en niet als alternatief voor de informatie in dit instructieboek. Wij raden u daarom aan dit instructieboek goed door te lezen. Houdt u bij een storing altijd aan de aanwijzingen die in dit hoofdstuk be­schreven worden.
Te laag remvloeistofniveau (rood)
x
gaat branden als het remvloeistofniveau in het reservoir onder het minimum niveau is gedaald, bijvoorbeeld door een lekkage in het remsysteem. Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
Aangetrokken handrem (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje bran­den. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden als de handrem wordt aangetrokken. Als de auto in beweging is, hoort u ook een akoes­tisch signaal.
BELANGRIJK Als het lampje tijdens het rijden gaat branden, con­troleer dan of de handrem niet is aangetrokken.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje branden. Na enkele seconden moet het lamp-
je doven. Het lampje (of het symbool op het display)
1
12
WEGWIJS IN UW AUTO
Storing EBD (rood)/(geel)
x
>
Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde vestiging van het Alfa Romeo Servicenetwerk om het systeem te laten controleren. Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
>
branden als het systeem defect is. In dat geval blijft het remsys­teem normaal werken, maar zonder de mogelijkheden van het ABS. Rijd voorzichtig verder en wendt u zo snel mogelijk tot het Alfa Romeo Servicenetwerk. Op het display verschijnt de bijbeho­rende melding.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Als bij een draaiende motor tegelij­kertijd de waarschuwingslampjes
den, dan is er een storing in het EBD-systeem of is
het systeem niet beschikbaar; in dat geval kunnen
bij hard remmen de achterwielen vroegtijdig blokkeren
waardoor de auto kan slippen.
Storing ABS (geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje
doven. Het lampje (of het symbool op het display) gaat
xen>
gaan bran-
Versleten remblokken (geel)
d
verschijnt de bijbehorende melding.
BELANGRIJK Omdat de auto is uitgerust met een slijtage-indicator op de remblokken voor, moet u, als deze remblokken worden vervangen, ook de remblokken achter laten controleren.
Het lampje (of het symbool op het display) gaat bran-
den als de remblokken voor versleten zijn; laat deze
in dat geval zo snel mogelijk vervangen. Op het display
WEGWIJS IN UW AUTO
13
Storing airbag (rood)
¬
een storing in het airbagsysteem aan. Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
op het display), dan is er mogelijk een storing in de vei­ligheidssystemen; in dat geval kunnen de airbags of gor­delspanners niet geactiveerd worden bij een ongeval of, in een zeer beperkt aantal gevallen, niet op de juiste wij­ze geactiveerd worden. Voordat u verder rijdt, dient u contact op te nemen met het Alfa Romeo Servicenetwerk om het systeem direct te laten controleren.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje
doven. Als het lampje continu blijft branden, geeft dit
Als het lampje tactsleutel in stand MAR draait of blijft branden tijdens het rijden (er verschijnt ook een melding
¬
niet gaat branden als u de con-
Een defect lampje het lampje voor de uitgeschakelde frontairbag aan
passagierszijde den knippert. Daarnaast worden de airbags aan passa­gierszijde (frontairbag en zij-airbag voor bepaalde uitvoe­ringen/markten) automatisch uitgeschakeld. In dat geval kan het lampje spannersystemen aangeven. Voordat u verder rijdt, dient u contact op te nemen met het Alfa Romeo Servicenetwerk om het systeem direct te laten controleren.
¬
¬
wordt weergegeven doordat
langer dan de normale 4 secon-
geen storingen in de airbag-/gordel-
1
14
WEGWIJS IN UW AUTO
Airbag aan passagierszijde/
zij-airbag uitgeschakeld (geel)
Het lampje “gaat branden als de frontairbag en zij-
airbag aan passagierszijde worden uitgeschakeld. Als u bij ingeschakelde airbags aan passagierszijde de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje den en vervolgens enkele seconden knipperen. Hierna moet het lampje doven.
Een defect lampje branden van het lampje
airbags aan passagierszijde (frontairbag en zij­airbag – indien aanwezig) automatisch uitgeschakeld. Voordat u verder rijdt, dient u contact op te nemen met het Alfa Romeo Servicenetwerk om het systeem direct te laten controleren.
enkele seconden bran-
wordt aangegeven door het
¬
. Bovendien worden de
Niet omgelegde veiligheidsgordel
<
omgelegd. Als de auto rijdt en de veiligheidsgordels voor zijn niet goed omgelegd, dan gaat het lampje knipperen en klinkt tegelij­kertijd een akoestisch signaal (zoemer). Het akoestische signaal (zoemer) van het SBR-systeem (Seat Belt Reminder) kan permanent worden uitgeschakeld door het Alfa Romeo Servicenetwerk. Het systeem kan weer worden ingeschakeld via het Setup-menu.
w
lampje branden. Het moet doven nadat de motor is aangeslagen (als de motor stationair draait, kan het voorkomen dat het lampje iets later dooft). Als het lampje (of het symbool op het display) blijft branden of knipperen, wendt u dan onmiddellijk tot het Alfa Romeo Service­netwerk.
(rood)
Het lampje gaat continu branden als bij stilstaande
auto de veiligheidsgordel aan bestuurderszijde niet is
Accu wordt niet voldoende
opgeladen (rood)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
WEGWIJS IN UW AUTO
15
CONTINU BRANDEN: Te lage motoroliedruk
v
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje bran­den. Het moet doven zodra de motor is aangeslagen.
1. Te lage motoroliedruk
Het lampje gaat continu branden en er verschijnt een melding op het display (voor bepaalde uitvoeringen/markten) als de motor­oliedruk onvoldoende is.
(rood) KNIPPEREN: Oliekwaliteit onvoldoende
(alleen dieseluitvoeringen met DPF – rood)
Als het lampje
v
tijdens het rijden gaat bran­den (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een melding op het display), zet dan onmiddellijk de
motor uit en wendt u tot het Alfa Romeo Servicenetwerk.
2. Oliekwaliteit onvoldoende
(alleen dieseluitvoeringen met DPF)
Het lampje gaat knipperen en er verschijnt (voor bepaalde uit­voeringen/markten) een bijbehorende melding op het display. Afhankelijk van de uitvoering knippert het lampje op de volgende manier: – elk twee uur 1 minuut; – telkens 3 minuten, waarbij het lampje telkens 5 seconden dooft, totdat de olie wordt ververst.
Iedere keer als de motor na de eerste melding wordt gestart, blijft het lampje knipperen op de hierboven beschreven wijze, totdat de olie wordt ververst. Het display (voor bepaalde uitvoeringen/ markten) toont naast het lampje de bijbehorende melding. Het knipperen van dit lampje duidt niet op een defect aan de auto, maar geeft aan dat door het normale gebruik van de auto de olie moet worden ververst. Motorolie wordt slechter van kwaliteit door:
– overwegend stadsgebruik van de auto waardoor het regenera­tieproces van het DPF vaker moet worden uitgevoerd
– gebruik van de auto voor korte ritten, waardoor de motor niet goed op bedrijfstemperatuur komt
– het vaak onderbreken van het regeneratieproces dat wordt aan­gegeven door het branden van het DPF-lampje.
Als het lampje gaat knipperen, moet de motorolie van onvoldoende kwaliteit zo snel mogelijk wor-
den ververst; er mag zeker niet nog meer dan 1000 km worden doorgereden nadat het lampje voor de eerste keer is gaan knipperen. Als bovenstaande richtlijn niet wordt opgevolgd, dan kan dat ernstige schade aan de motor veroorzaken en het vervallen van de garantie tot gevolg hebben. Onthoud dat het knipperen van dit lampje geen betrekking heeft op de hoeveelheid olie in de motor. Als het lampje gaat knipperen, dan is het absoluut niet nodig motorolie bij te vullen.
1
16
WEGWIJS IN UW AUTO
Storing stuurbekrachtiging (rood)
g
Als het lampje (of het symbool op het display) blijft branden, werkt de elektrische stuurbekrachtiging niet meer en is meer kracht nodig voor het draaien van het stuur. Wendt u in dat geval tot het Alfa Romeo Servicenetwerk. Op het display verschijnt de bij­behorende melding.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje branden. Na enkele seconden moet het
lampje doven.
Uitschakeling Start&Stop-systeem
(geel)
T
Het lampje gaat branden wanneer het Start&Stop-
systeem wordt uitgeschakeld door een druk op de knop op het schakelaarpaneel naast het stuurwiel. Bij sommige uit­voeringen wordt op het display de bijbehorende melding weer­gegeven.
Te hoge koelvloeistoftemperatuur
u
doven. Het lampje gaat branden als de motor te warm is. Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
Als het lampje gaat branden, moeten de volgende maatregelen worden genomen:
bij normale rijomstandigheden: stop de auto, zet de motor uit en controleer of het niveau van de koelvloeistof in het reser­voir niet onder het MIN-merkteken staat. Als dat wel het ge­val is, wacht dan enkele minuten zodat de motor kan afkoe­len, open vervolgens langzaam en voorzichtig de dop, vul koelvloeistof bij en controleer of de koelvloeistof tussen het MIN- en MAX-merkteken op het reservoir staat. Controleer ook of er geen vloeistof weglekt. Als bij het starten van de motor het lampje opnieuw gaat branden, wendt u dan tot het Alfa Romeo Servicenetwerk.
Als de auto onder zware bedrijfsomstandigheden wordt ge­bruikt (bijvoorbeeld het trekken van een aanhanger bergop­waarts of met volbeladen auto): verlaag de snelheid en breng, als het lampje blijft branden, de auto tot stilstand. Wacht 2 tot 3 minuten met draaiende motor en geef iets gas voor een snellere circulatie van de koelvloeistof. Zet vervolgens de mo­tor uit. Controleer het vloeistofniveau zoals hiervoor beschre­ven.
BELANGRIJK Bij zware bedrijfsomstandigheden is het raadzaam de motor enkele minuten te laten draaien met iets ingetrapt gas­pedaal voordat u de motor uitzet.
(rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje
WEGWIJS IN UW AUTO
17
Portieren niet goed gesloten (rood)
´
opende portieren, dan klinkt er een akoestisch signaal. Op enke­le uitvoeringen gaat het lampje (of het symbool op het display) ook branden als de motorkap niet goed gesloten is.
R
S
Het lampje (of het symbool op het display) gaat bran-
den als een of meer portieren of de achterklep niet
goed gesloten zijn. Als de auto in beweging is met ge-
Geopende achterklep
Op enkele uitvoeringen verschijnt een melding en een
symbool op het display als de achterklep open is.
Geopende motorkap
Op enkele uitvoeringen verschijnt een melding en een
symbool op het display als de motorkap open is.
Storing EOBD-/inspuitsysteem (geel)
U
Als het lampje blijft branden of tijdens het rijden gaat branden, dan werkt het inspuitsysteem niet optimaal; als het lampje conti­nu brandt, dan duidt dit op een storing in het motormanagement­systeem; dit kan tot gevolg hebben dat de schadelijke uitlaatgas­emissie toeneemt, de prestaties verminderen, de auto slechter gaat rijden en het brandstofverbruik toeneemt.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende melding op het display.
U kunt onder deze omstandigheden doorrijden zonder te veel van de motor te eisen of met hoge snelheid te rijden. Als lang met een brandend waarschuwingslampje wordt doorgereden, kunnen beschadigingen ontstaan. Wendt u zo snel mogelijk tot het Alfa Romeo Servicenetwerk.
Het lampje dooft als de storing verdwijnt. De storing wordt door het systeem in het geheugen opgeslagen.
Als u onder normale omstandigheden de contactsleu-
tel in stand MAR draait, dan gaat het lampje branden.
Het lampje moet doven als de motor is aangeslagen.
1
18
WEGWIJS IN UW AUTO
OPMERKING (alleen geldig voor benzinemotoren)
Een knipperend lampje duidt op een mogelijke beschadiging van de katalysator.
Als het lampje knippert, moet het gaspedaal worden losgelaten zodat de motor met lage toerentallen draait en het lampje niet meer knippert; u kunt met matige snelheid doorrijden waarbij rij­omstandigheden moeten worden vermeden die kunnen leiden tot het opnieuw gaan knipperen van het lampje. U dient zo snel mo­gelijk contact op te nemen met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait en lamp­jeUgaat niet branden of het gaat tijdens de rit
continu of knipperend branden (op enkele uitvoe­ringen verschijnt ook een melding op het display), wendt u dan zo snel mogelijk tot het Alfa Romeo Servicenet­werk. De werking van het lampje apparatuur door de verkeerspolitie gecontroleerd wor­den. Houdt u aan de wetgeving van het land waarin u rijdt.
U
kan met speciale
VDC-systeem (geel)
á
doven. Als het lampje niet dooft of als het blijft branden tijdens het rijden, wendt u dan zo snel mogelijk tot het Alfa Romeo Service­netwerk. Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende mel­ding op het display. Als het lampje knippert tijdens het rijden, dan geeft dit aan dat het VDC-systeem werkt.
Storing ASR
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje bran­den. Na enkele seconden moet het lampje doven. Als het lampje niet dooft of als het blijft branden tijdens het rijden, wendt u dan zo snel mogelijk tot het Alfa Romeo Servicenetwerk. Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende melding op het display. Als het lampje knippert tijdens het rijden, dan geeft dit aan dat het ASR-systeem werkt.
Storing Hill Holder
Het lampje gaat branden en op enkele uitvoeringen verschijnt het symbool Hill Holder-systeem. Wendt u in dat geval tot het Alfa Romeo Service­netwerk.
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje
*
en een melding op het display, bij een storing in het
WEGWIJS IN UW AUTO
19
Storing Alfa Romeo-CODE/
Y
den (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een melding op het display) bij een storing in het Alfa Romeo CODE-systeem of het diefstalalarm (voor bepaalde uitvoeringen/markten): wendt u in dat geval zo snel mogelijk tot het Alfa Romeo Servicenetwerk.
Inbraakpoging
Als het lampje gaat knipperen of als bij bepaalde uitvoeringen het symbool op het display gaat branden (er verschijnt ook een mel­ding), dan is er een inbraakpoging gesignaleerd. Wendt u zo snel mogelijk tot het Alfa Romeo Servicenetwerk.
m
gies de vooraf ingestelde temperatuur hebben bereikt. U kunt de motor starten zodra het lampje gedoofd is.
BELANGRIJK Bij een gematigde of hoge buitentemperatuur kan het lampje zeer kort branden.
Storing diefstalalarm (geel)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het lampje (of het symbool op het display) gaat bran-
Voorgloei-installatie
(dieseluitvoeringen) (geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje branden. Het lampje dooft als de voorgloeibou-
Storing voorgloei-installatie
(dieseluitvoeringen)
Het lampje gaat knipperen (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een melding op het display) als er een storing is in de voorgloei­installatie. Wendt u zo snel mogelijk tot het Alfa Romeo Service­netwerk om de storing te laten verhelpen.
Water in dieselfilter
c
in het brandstoffilter aanwezig is.
het instrumentenpaneel gaat branden (en er verschijnt ook een melding op het display), wendt u dan zo snel mogelijk tot het Alfa Romeo Servicenetwerk om het sys­teem te laten aftappen. Als het lampje direct na het tan­ken gaat branden, bestaat de mogelijkheid dat er tijdens het tanken water in de brandstoftank is gekomen: zet in dit geval de motor direct uit en wendt u tot het Alfa Romeo Servicenetwerk.
(dieseluitvoeringen) (geel)
Het lampje gaat tijdens het rijden continu branden (er
verschijnt ook een melding op het display) als er water
Water in het brandstofsysteem kan het inspuit­systeem ernstig beschadigen en de motor kan on­regelmatig gaan draaien. Als het lampje
c
op
1
20
WEGWIJS IN UW AUTO
Kans op gladheid
of lager is dan 3°C. Op uitvoeringen met een „Multifunctioneel display” verschijnt al­leen de bijbehorende melding.
BELANGRIJK Bij een storing in de buitentemperatuursensor ver­schijnen op het display streepjes in plaats van de temperatuur.
s
Op uitvoeringen met een „Instelbaar multifunctio-
neel display” verschijnt een melding en een symbool
op het display als de buitentemperatuur gelijk is aan
Brandstofnoodschakeling
Om de brandstoftoevoeronderbreking weer in te scha-
kelen, zie de paragraaf “Brandstoftoevoeronderbre-
king” in dit hoofdstuk.
Storing buitenverlichting
W
– dagverlichting (DRL) – buitenverlichting – richtingaanwijzers – mistachterlichten – kentekenplaatverlichting. De storing kan betreffen: doorbranden van een of meer lampen,
doorbranden van de bijbehorende zekering of een onderbreking in de elektrische verbinding.
T
door het doorbranden van de lamp, het doorbranden van de bij­behorende zekering of door een onderbreking in de elektrische verbinding.
Op enkele uitvoeringen verschijnt een melding en een
symbool op het display als er een storing aanwezig is
in een van de volgende systemen:
Storing remlichten
Op enkele uitvoeringen verschijnt een melding en een
symbool op het display als er een storing is geconsta-
teerd in de remlichten. De storing kan veroorzaakt zijn
WEGWIJS IN UW AUTO
21
Storing schemersensor
1
schemersensor.
u
regensensor.
t
parkeersensoren.
i
symbool op het display als er een storing is in het systeem van de actieve schokdempers.
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Op enkele uitvoeringen verschijnt een melding en
een symbool op het display als er een storing is in de
Storing regensensor
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Op enkele uitvoeringen verschijnt een melding en
een symbool op het display als er een storing is in de
Storing parkeersensoren
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Op enkele uitvoeringen verschijnt een melding en
een symbool op het display als er een storing is in de
Storing DYNAMIC SUSPENSION
(actieve schokdempers)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Op enkele uitvoeringen verschijnt een melding en een
Brandstofreserve –
ç
50 km (of gelijke waarde in mijl), verschijnt op enkele uitvoerin­gen een waarschuwing op het display.
Ü
de cruise-control niet geactiveerd is. Als u de knop van de Cruise­control in stand ON draait, gaat het lampje branden (zie de para­graaf „Cruise-control” in dit hoofdstuk). Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
Beperkte actieradius (geel)
Het lampje gaat branden als er nog 5 tot 7 liter brand-
stof aanwezig is. Als de actieradius kleiner is dan circa
Als het lampje knippert tijdens het rijden, wendt u dan tot het Alfa Romeo Servicenetwerk.
Cruise-control (groen)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als u de sleutel in stand MAR draait, gaat het lampje
branden, maar het moet na enkele seconden doven als
1
22
WEGWIJS IN UW AUTO
Verstopt roetfilter
h
doven. Het lampje gaat continu branden om de bestuurder er op te wijzen dat het DPF-systeem het regeneratieproces moet uit­voeren om de verzadiging met verontreinigende stoffen (parti­kels) te verhelpen. Het lampje gaat niet bij iedere regeneratie van het roetfilter branden, maar alleen als de rijomstandigheden vereisen dat de bestuurder er op attent wordt gemaakt. Om het lampje te laten doven moet de auto doorrijden, totdat het rege­neratieproces is voltooid. Dit duurt gemiddeld 15 minuten. De op­timale omstandigheden om het proces te voltooien, worden be­reikt wanneer de auto 60 km/h rijdt bij een toerental boven 2000 toeren/min. Het branden van het lampje duidt niet op een defect aan de auto. Het is dus niet nodig om de auto naar de garage te brengen. Als het lampje gaat branden, verschijnt op het display een bijbehorende melding (voor bepaalde uitvoeringen/markten).
wetgeving te houden. U kunt de motor ook uitzetten met een brandend DPF-lampje; het herhaaldelijk onderbre­ken van het regeneratieproces kan echter een vroegtij­dige verslechtering van de motoroliekwaliteit veroorza­ken. Het is daarom aan te raden altijd te wachten tot het lampje gedoofd is voordat u de motor uitzet en de hier­boven beschreven aanwijzingen op te volgen. Het is niet aan te raden het regeneratieproces van het DPF te vol­tooien bij een stilstaande auto.
(dieseluitvoeringen met DPF) (geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje
De rijsnelheid moet altijd worden aangepast aan
de verkeerssituatie en de weersomstandigheden
en u dient zich altijd aan de geldende verkeers-
Snelheidslimiet overschreden (rood)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
X
Als de auto de in het Setup-menu ingestelde snelheidslimiet over­schrijdt (bijv. 120 km/h), dan verschijnt op enkele uitvoeringen een melding en een symbool op het display en klinkt er een akoestisch signaal.
Het lampje (voor bepaalde uitvoeringen/markten) gaat
branden als harder dan 120 km/h wordt gereden.
Storingsmelding (geel)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
è
Op enkele uitvoeringen gaat het lampje branden bij de
volgende omstandigheden.
Storing buitenverlichting
Zie hetgeen beschreven is voor lampje
Storing remlichten
Zie hetgeen beschreven is voor „Storing remlichten”.
Brandstofnoodschakeling
Het lampje gaat branden als de brandstofnoodschakeling is inge­schakeld. Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
6
.
WEGWIJS IN UW AUTO
23
Storing Start&Stop
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het lampje gaat branden als er een storing is in het Start&Stop­systeem.
Storing regensensor
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
u
t
.
.
Zie hetgeen beschreven is voor lampje
Storing parkeersensoren
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Zie hetgeen beschreven is voor lampje
Storing schemersensor
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het lampje gaat branden als er een storing is in de schemersen­sor.
Te lage bandenspanning
n
melding en er klinkt een akoestisch signaal) als de spanning van een of meer banden onder een bepaalde drempelwaarde komt. Op deze manier waarschuwt het TPMS-systeem de bestuurder op het mogelijk leeglopen van de band(en) en dus op een mogelij­ke lekke band.
BELANGRIJK Rijd niet verder met een of meerdere zachte banden omdat de rijveiligheid van de auto in gevaar kan worden gebracht. Stop de auto zonder bruusk te remmen en vermijd heftige stuur­bewegingen. Vervang het wiel door het noodreservewiel (voor bepaalde uitvoeringen/markten) of repareer de band met de daar­voor bestemde reparatieset (zie de paragraaf „Wiel verwisselen” in hoofdstuk „4”) en wendt u zo snel mogelijk tot het Alfa Romeo Servicenetwerk.
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het lampje (of het symbool op het display) gaat bran-
den (op enkele uitvoeringen verschijnt op het display een
1
24
WEGWIJS IN UW AUTO
Storing in T.P.M.S.-systeem (geel)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden (op en­kele uitvoeringen verschijnt ook een melding op het display) als er een storing is in het controlesysteem voor de bandenspanning: wendt u in dat geval zo snel mogelijk tot het Alfa Romeo Service­netwerk. Als er een of meer wielen zonder sensor gemonteerd zijn, ver­schijnt er een waarschuwingsbericht op het display, totdat de oor­spronkelijke situatie weer is hersteld.
Bandenspanning controleren
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden (op en­kele uitvoeringen verschijnt ook een melding op het display) om aan te geven dat de bandenspanning lager is dan de voorge­schreven waarde voor een lange levensduur van de band en een optimaal brandstofverbruik en/of om te waarschuwen voor een langzame daling van de bandenspanning. Als er twee of meer banden te zacht zijn, dan wordt achtereen­volgens iedere band apart aangegeven. In dat geval is het raad­zaam de juiste bandenspanning te herstellen (zie hoofdstuk „6”).
Weergave keuze rijstijl („Alfa DNA”-systeem)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Op de uitvoeringen met een „Instelbaar multifunctioneel display” verschijnen een melding en een symbool die betrekking hebben op de gekozen rijfunctie „DYNAMIC”, „NORMAL” of „ALL WEAT­HER”. Als een van de rijfuncties niet beschikbaar is, verschijnt op het display een waarschuwing. Op uitvoeringen met „Multifunctioneel Display” verschijnt een let­ter (d of a) en een bijbehorende melding die betrekking hebben op de ingeschakelde rijfunctie.
Mistachterlichten (geel)
4
5
Het lampje gaat branden als de mistachterlichten wor-
den ingeschakeld.
Mistlampen voor (groen)
Het lampje gaat branden als de mistlampen voor wor-
den ingeschakeld.
WEGWIJS IN UW AUTO
25
Buitenverlichting (groen)
3
Follow me home (groen)
Het lampje gaat branden (er verschijnt ook een melding op het display) als dit systeem wordt ingeschakeld.
2
Het lampje gaat branden als de buitenverlichting wordt
ingeschakeld.
Dimlicht (groen)
Het lampje gaat branden als het dimlicht wordt inge-
schakeld.
Grootlicht (blauw)
1
R
E
Het lampje gaat branden als het grootlicht wordt in-
geschakeld.
Richtingaanwijzer links (groen)
Het lampje gaat branden als de richtingaanwijzerhen-
del omlaag wordt gezet en als de drukknop voor de
waarschuwingsknipperlichten wordt ingedrukt.
Richtingaanwijzer rechts (groen)
Het lampje gaat branden als de richtingaanwijzerhen-
del omhoog wordt gezet en als de drukknop voor de
waarschuwingsknipperlichten wordt ingedrukt.
1
26
WEGWIJS IN UW AUTO
DISPLAY
De auto kan zijn uitgerust met een multifunctioneel display of een instelbaar multifunctioneel display dat tijdens de rit nuttige informatie levert aan de bestuurder op basis van de instelling voor de gewenste gegevens.
BEGINSCHERM MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY fig. 6
Op het display verschijnen de volgende gegevens: A. Datum B. Kilometerteller (weergave kilometer-/mijltotaalteller) C. Rijfunctie die geselecteerd is met „Alfa DNA” (Dynamisch voer-
tuigregelsysteem) (voor bepaalde uitvoeringen/markten) – d = Dynamic – n = Normal – a = All Weather
D. Tijd (wordt altijd weergegeven, ook bij uitgenomen contact-
sleutel en gesloten portieren)
E Weergave Start&Stop-functie (voor bepaalde uitvoeringen/
markten) F. Buitentemperatuur G Gear Shift Indicator (schakeladvies) (voor bepaalde uitvoe-
ringen/markten) H. Stand koplampverstelling (alleen als het dimlicht is ingescha-
keld). Bij uitgenomen contactsleutel wordt bij het openen/sluiten van
een portier, het display ingeschakeld en wordt enkele seconden het klokje en het totaal aantal afgelegde kilometers (of mijlen) weergegeven.
fig. 6
A0J12709
WEGWIJS IN UW AUTO
27
BEGINSCHERM INSTELBAAR MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY fig. 7
Op het display verschijnen de volgende gegevens: A. Tijd B. Kilometer-/mijldagstand C. Kilometerteller (weergave kilometer-/mijltotaalteller) D. Weergave status van de auto (bijv. geopende portieren of
kans op gladheid enz.)/Weergave Start&Stop-functie (voor bepaalde uitvoeringen/markten)/Gear Shift Indicator (scha­keladvies) (voor bepaalde uitvoeringen/markten)
E. Stand koplampverstelling (alleen als het dimlicht is inge-
schakeld)
F. Buitentemperatuur
Bij enkele uitvoeringen wordt bij geselecteerde „DYNAMIC”-func­tie, de turbodruk op het display weergegeven fig. 8.
1
fig. 7
A0J0333m
fig. 8
A0J0228m
28
WEGWIJS IN UW AUTO
GEAR SHIFT INDICATION
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het systeem “GSI” (Gear Shift Indicator) geeft de bestuurder door middel van een aanduiding op het instrumentenpaneel aan wan­neer moet worden geschakeld (zie fig. 8a). Middels de GSI, indien aanwezig, wordt de bestuurder gewaar­schuwd dat door over te schakelen brandstof kan worden bespaard. Om zo zuinig mogelijk te rijden is het daarom raadzaam de stand Normal of All Weather te kiezen en indien de verkeersomstandig­heden dat toelaten, de aanwijzingen van de Gear Shift Indicator te volgen.
Verschijnt op het display het symbool SHIFT UP (
N
SHIFT), dan geeft het GSI de aanwijzing om naar een hogere versnelling te schakelen, terwijl wanneer op het display het symbool SHIFT DOWN (OSHIFT) verschijnt, het GSI de aanwijzing geeft om naar een lagere versnelling te schakelen.
OPMERKING De weergave op het instrumentenpaneel blijft bran­den totdat de bestuurder schakelt of totdat de rij-omstandig­heden zodanig wijzigen dat schakelen voor een optimaal verbruik niet meer nodig is.
fig. 8a
A0J0233m
WEGWIJS IN UW AUTO
29
WELCOME MOVEMENT
Als bij enkele uitvoeringen de contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid, dan:
vindt een snelle beweging (op- en teruglopen) van de wijzers van de snelheidsmeter en de toerenteller plaats;
gaat de verlichting van de symbolen/displays branden;
wordt op het display een grafische voorstelling van de om­trek van de auto weergegeven.
Beweging van de wijzers
Als de contactsleutel uit het contactslot wordt genomen ter­wijl de wijzers bewegen, dan keren die onmiddellijk naar hun beginstand terug.
Na het bereiken van de uiterste stand zullen de wijzers de waarde aangeven die door de auto wordt gemeten.
Bij het starten van de motor stopt de beweging van de wijzers.
Verlichting van de symbolen/displays
Enkele seconden nadat de sleutel in het contactslot is gestoken, worden achtereenvolgens de meters, de symbolen en het display verlicht.
Grafische animatie
Als de sleutel uit het contactslot wordt genomen (bij gesloten por­tieren), blijft het display verlicht en toont een grafische animatie. Vervolgens wordt de verlichting van het display geleidelijk ge­dimd totdat de verlichting volledig is uitgeschakeld.
BEDIENINGSKNOPPEN fig. 9/9a
„+”of „
Ò
” (uitvoeringen met Start&Stop-systeem): om het scherm en de keuzemogelijkheden naar boven te doorlopen of de weergegeven waarde te verhogen.
„MENU ESC”: kort indrukken voor toegang tot het menu en/of
naar het volgende scherm te gaan of de keuze te bevestigen. Even ingedrukt houden om terug te keren naar het beginscherm.
„–” of „ scherm en de keuzemogelijkheden naar beneden te doorlopen of de weergegeven waarde te verlagen.
▼ ” (uitvoeringen met Start&Stop-systeem): om het
fig. 9
1
A0J0024m
Loading...
+ 228 hidden pages