Yamaha YZF-1000 User Manual [nl]

HANDLEIDING
YZF1000R
4SV-28199-D3
DAU00001
INLEIDING
Welkom in de energieke wereld van Yamaha rijders! Als bezitter van een YZF1000R kunt u genieten van de resultaten van Yamaha’s
nieuwste technologie en ruime ervaring in het ontwerp en de fabricage van top­klasse produkten, waarmee Yamaha haar verdiende reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem alstublieft de tijd om deze handleiding aandachtig door te lez en, om de moge­lijkheden van deze YZF1000R optimaal te benutten. Deze handleiding voor de eige­naar beschrijft niet alleen de bediening, inspektie en onderhoud van uw motorfiets, maar geeft tevens belangrijke aanwijzingen voor uw veiligheid en die van anderen, om ongemak en ongelukken te vermijden.
Daarnaast bevat de handleiding v ele handige tips om uw motorfiets in de beste staat te houden. Als bepaalde punten niet duidelijk zijn of u hebt vragen, aarzel dan niet kontakt op te nemen met uw Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u vele aangename en veilige ritten. Onthoud altijd: veilig­heid heeft voorrang!
BELANGRIJKE INFORMATIE VOOR DE BERIJDER
Informatie die van groot belang is wordt in deze handleiding aangegeven door de volgende symbolen en/of aanduidingen:
Het veiligheidssymbool betekent ATTENTIE! VOORZICHTIG! HET GAAT HIER OM UW PERSOONLIJKE VEILIGHEID!
DAU00005
WAARSCHUWING
LET OP:
OPMERKING:
Het niet opvolgen van een speciale WAARSCHUWING kan resulteren in ernstig letsel of dood van de berijder, een medepassagier, een andere weggebruiker of een persoon die de motorfiets inspekteert of repareert.
De aanwijzing LET OP! attendeert u op bijzondere voorzorgsmaatregelen die u in acht dient te nemen om beschadiging van de motorfiets te voorkomen.
Een OPMERKING verschaft belangrijke informatie om bepaalde procedures te vergemakke­lijken of duidelijker te maken.
OPMERKING:
@
Deze handleiding dient beschouwd te worden als een bij de motorfiets behorend onderdeel en dient ook bij verkoop bij de motorfiets te blijven.
Yamaha produkten veranderen kontinu door verbeteringen in het ontwerp en in de technische gege­vens. Als gevolg hiervan kunnen er hier en daar kleine verschillen optreden tussen de beschrijving in deze handleiding en uw motorfiets, zelfs al is bij het ter perse gaan van deze handleiding de informa­tie up to date. Mocht u vragen hebben over deze handleiding, aarzel dan niet om kontakt op te ne­men met uw Yamaha dealer.
@
BELANGRIJKE INFORMATIE VOOR DE BERIJDER
DW000002
WAARSCHUWING
@
LEES DEZE HANDLEIDING IN ZIJN GEHEEL AANDACHTIG DOOR ALVORENS TOT GEBRUIK VAN DE MOTORFIETS OVER TE GAAN.
@
BELANGRIJKE INFORMATIE VOOR DE BERIJDER
DAU00008
YZF1000R
HANDLEIDING
© 1999 door Yamaha Motor Co., Ltd.
1-ste druk, Augustus 1999
Alle rechten voorbehouden.
Iedere vorm van reproduktie, herdruk
of gebruik zonder voorafgaande
schriftelijke toestemming van Yamaha Motor Co., Ltd. is ten
strengste verboden.
Gedrukt in Japan.
DAU00009
INHOUD VAN DEZE HANDLEIDING
1 VEILIGHEID HEEFT VOORRANG
2 BESCHRIJVING
3 FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
4 KONTROLE VOOR HET RIJDEN
5 BEDIENING EN BELANGRIJKE TIPS VOOR HET RIJDEN
6 PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
7 ONDERHOUD EN OPSLAG VAN DE MOTORFIETS
8 TECHNISCHE GEGEVENS
9 INFORMATIE VOOR DE CONSUMENT
INDEX
1
2
3
4
5
6
7
8
9

VEILIGHEID HEEFT VOORRANG

VEILIGHEID HEEFT VOORRANG....................................................1-1
1
VEILIGHEID HEEFT VOORRANG
1-
DAU00021
Een motorfiets is een fascinerend vervoermiddel, dat je als geen ander een gevoel van vrijheid kan geven. Er zijn echter wel bepaalde spelregels en beperkingen, waar je niet omheen kunt; ook de beste motorfiets kan niet méér dan de natuurwetten toestaan.
1
Goede verzorging en regelmatig onderhoud zijn de eerste vereisten om te zorgen dat de motorfiets in goede staat blijft en zijn waarde behoudt. En dat geldt evenzeer voor de berijder: om goed en veilig te rijden moet je zelf ook in goede conditie zijn. Rijden onder de invloed van medicijnen, alcohol of drugs is natuurlijk gekkenwerk. De berijder van een motorfiets moet voortdurend meer dan een automobilist fysiek en mentaal in topvorm zijn. Ook de geringste hoeveelheid alcohol geeft ongemerkt een zekere overmoed, die bijzonder gevaarlijk kan zijn.
Beschermende kleding is voor de motorrijder net zo belangrijk als veiligheidsgordels voor de inzittenden van een auto. Je weet nooit wat er kan gebeuren. Draag daarom altijd een integraal motorpak (naar keuze van leer of van scheurbestendig synthetisch materiaal, met knie- en elleboogbeschermers), stevige laarzen, motorhandschoenen en een goed passende helm. Denk echter niet, dat een veilige uitrusting je de kans biedt wat agressiever te rijden. Ook met de beste bescherming blijf je als motorrijder bijzonder kwetsbaar. Vooral bij nat weer zit een ongeluk in een klein hoekje. Ken je eigen grenzen, rijd niet harder dan verstandig is en neem geen onnodige risico’s. Een verstandig motorrijder rijdt defensief, met voorspelbaar weggedrag. Ook al weet je zelf precies wat je doet, verrassing bij je medeweggebruikers is gevaarlijk. Houd rekening met de mogelijkheid dat andere weggebruikers fouten kunnen maken; veiligheid is samenwerking.
Veel plezier onderweg!
1-1

BESCHRIJVING

Linker aanzicht................................................................................... 2-1
Rechter aanzicht................................................................................2-2
Bedieningselementen/instrumenten...................................................2-3
2
BESCHRIJVING
2-
Linker aanzicht
2
DAU00026
1.Chokeknop (choke) “ (blz. 3-13)
2.Luchtfilter (blz. 6-12)
3.Zekeringenkast (blz. 6-28)
4.Helmhouder (blz. 3-14)
5.Bestuurderszadelslot (blz. 3-13)
6.Opbergvak (blz. 3-15)
7.Gereedschapsset (blz. 6-1)
8.Instelschroef compressiedempingskracht achterschokbreker (blz. 3-17)
9.Hoofdzekering (blz. 6-28)
10.Versnellingspedaal (blz. 3-10)
11.Instelschroef compressiedempingskracht voorvork (blz. 3-16)
2-1
Rechter aanzicht
BESCHRIJVING
2
12.Achterlicht/remlicht (blz. 6-30)
13.Passagierszadel (blz. 3-14)
14.Koelvloeistofreservoir (blz. 6-11)
15.Bestuurderszadel (blz. 3-13)
16.Afstelring veer-voorbelasting achterschokbreker (blz. 3-17)
17.Benzinetank (blz. 3-11)
18.Insteller veer-voorbelasting voorvork (blz. 3-15)
19.Instelschroef terugslagdempingskracht voorvork (blz. 3-16)
20.Koplamp (blz. 6-29)
21.Achterrempedaal (blz. 3-11)
22.Insteller dempingskracht achterschokbreker (blz. 3-18)
23.Controlevenster achterremvloeistof
2-2
BESCHRIJVING
Bedieningselementen/instrumenten
2
24.Koppelingshendel (blz. 3-9)
25.Linker stuurschakelaars (blz. 3-8)
26.Snelheidsmeter (blz. 3-6)
27.Kontaktslot-schakelaar/stuurslot (blz. 3-1)
28.Toerenteller (blz. 3-6)
29.Koelvloeistoftemperatuur-meter (blz. 3-7)
30.Rechter stuurschakelaars (blz. 3-9)
31.Gashandvat (blz. 6-15)
32.Voorremhendel (blz. 3-10)
2-3

FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN

Kontaktslot-schakelaar/stuurslot...........................3-1
Kontrolelampjes....................................................3-2
Kontroleren van het circuit voor het oliepeil-
kontrolelampje ....................................................3-3
Kontroleprocedure voor het circuit van het
brandstofnivo-waarschuwingslampje..................3-5
Snelheidsmeter.....................................................3-6
Toerenteller...........................................................3-6
Diagnosefunktie....................................................3-7
Koelvloeistoftemperatuur-meter............................3-7
Stuurschakelaars..................................................3-8
Koppelingshendel.................................................3-9
Versnellingspedaal..............................................3-10
Voorremhendel ...................................................3-10
Achterrempedaal ................................................3-11
Benzinetankdop..................................................3-11
Benzine.............................................................. 3-12
Ontluchtingsslang van de benzinetank
(alleen voor Duitsland).....................................3-13
Chokeknop (choke) “ ”................................... 3-13
Zadels................................................................ 3-13
Helmhouder ....................................................... 3-14
Opbergvak.......................................................... 3-15
Afstelling van de voorvork.................................. 3-15
Afstelling van de achterschokbreker..................3-17
Klemmen voor bagagesnelbinders..................... 3-19
EXUP-uitlaatregelingssysteem
(EXhaust Ultimate Powervalve)........................ 3-19
Zijstandaard ....................................................... 3-19
Kontrole van de zijstandaard/koppelings-
onderbrekingsschakelaar................................. 3-20
3
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
3-
3
1. Indrukken
DAU00029*
Kontaktslot-schakelaar/stuurslot
De kontaktslot-schakelaar (hoofdschake­laar) dient voor het in- en uitschakelen van de ontsteking en van de verlichting. Hieron­der volgt de beschrijving van de bediening.
DAU00036
ON
De elektrische circuits worden ingescha­keld en de motor kan nu gestart worden. Als de kontaktslot-schakelaar in deze stand staat, kan de sleutel niet verwijderd worden.
DAU00038
OFF
Alle elektrische circuits zijn uitgeschakeld. Als de kontaktslot-schakelaar in deze stand staat, kan de sleutel verwijderd worden.
LOCK
DAU00040
Het stuur staat op slot en alle elektrische circuits zijn uitgeschakeld. Als de kontakt­slot-schakelaar in deze stand staat, kan de sleutel verwijderd worden. Om het stuur te vergrendelen, draait u het geheel naar links. Terwijl u de sleutel dieper in de kontaktslot­schakelaar drukt, draait u de sleutel van “OFF” naar “LOCK” en verwijdert u de sleu­tel. Om het stuur te ontgrendelen draait u de sleutel naar “OFF” terwijl u erop drukt.
2. Draaien
WAARSCHUWING
@
Draai nooit het kontaktsleuteltje in de “OFF” of “LOCK” stand terwijl de motor nog rijdt. De elektrische circuits worden dan uitgeschakeld zodat bepaalde be­dieningsfunkties niet meer werken, het­geen gevaar voor ongelukken kan opleveren. Zorg dat de motorfiets geheel tot stilstand is gekozen, vorrdat u het kontaktsleuteltje naar “OFF” of “LOCK” draait.
@
DAU00027
DW000016
3-1
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
P (Parkeren)
DAU00048
Het stuur staat op slot en het achterlicht en het voorste parkeerlicht staan aan maar verder zijn alle elektrische circuits uitge­schakeld. Als de kontaktslot-schakelaar in deze stand staat, kan de sleutel verwijderd worden. Voor het gebruik van de parkeerstand ver­grendelt u eerst het stuur en dan draait u de sleutel naar “P”. Deze stand mag u niet te lang achtereen gebruiken, anders kan de accu leegraken.
1. Vrijstand-kontrolelampje “
2. Oliepeil-kontrolelampje “
3. Brandstofpeil-waarschuwingslampje “ ”
4. Richtingsaanwijzer-kontrolelampj “
5. Grootlicht-kontrolelampje “
DAU00056
Kontrolelampjes
DAU00057
Richtingsaanwijzer-kontrolelampje “”
Dit kontrolelampje knippert als de richtin­gaanwijzer naar links of naar rechts wordt gezet.
DAU00061
Vrijstand-kontrolelampje “
Dit kontrolelampje licht op als de versnelling in zijn vrij staat.
Grootlicht-kontrolelampje “
DAU00063
Dit kontrolelampje licht op als het grootlicht wordt ingeschakeld.
Oliepeil-kontrolelampje “
DAU01313
Dit controlelampje licht op als het oliepeil te laag is. Dit elektrische circuit kan gekontro­leerd worden volgens de procedure op blz. 3-3.
DC000000
LET OP:
@
Let op dat u nooit met de motorfiets rijdt als er niet voldoende olie in het carter aanwezig is.
@
OPMERKING:
@
Ook al is er olie tot het voorgeschreven peil bijgevuld, dan nog kan het oliepeil-controle­lampje op een helling of tijdens plotseling accelereren of remmen wel eens gaan flik­keren, maar dit is normaal.
@
3
3-2
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
Kontroleren van het circuit voor het oliepeil-kontrolelampje
CB-48D
Zet de kontaktslot-schakelaar op “ON” en de motorstop-schakelaar op “ ”.
DAU00071
Het oliepeil-kontrolelampje
3
licht niet op.
Druk op de startschakelaar met
Het oliepeil-kontrolelampje licht op.
Kontroleer het oliepeil. de versnelling in vrij of met de koppelingshendel ingetrokken.
Het oliepeil-kontro­lelampje licht op.
Het oliepeil en het elektrische circuit zijn in orde. U kunt met de
Het oliepeil-kontrole­lampje licht niet op.
Vraag uw Yamaha dealer om het elektrische circuit te inspekteren.
Het oliepeil is voldoende.
Het oliepeil is te laag.
Vul motorolie bij.
motorfiets rijden.
3-3
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
Brandstofpeil-waarschuwingslampje
DAU01154
“”
Wanneer het brandstofpeil onder circa 4,5 L komt, gaat dit lampje branden. Als het waarschuwingslampje oplicht, laat de brandstoftank dan bij de eerste gelegen­heid bijvullen. Dit elektrische circuit kan ge­kontroleerd worden volgens de procedure op blz. 3-5.
3
3-4
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
Kontroleprocedure voor het circuit van het brandstofnivo-waarschuwingslampje
CB-46D
Kontaktslot-schakelaar op “ON” Motorstop-schakelaar op “ ”.
DAU00085
Brandstofnivo-waarschu-
3
wingslampje licht niet op.
Zet de versnelling in vrij of trek de koppelingshendel in en druk
Brandstofnivo-waarschu­wingslampje licht op.
Kontroleer het brandstofnivo.
dan op de startschakelaar.
Brandstofnivo­waarschuwings­lampje licht op.
Het brandstofnivo en het elektrische circuit zijn in orde. U kunt met de motorfiets rijden.
Brandstofnivo­waarschuwings­lampje licht niet op.
Vraag uw Yamaha dealer om het elektri­sche circuit te inspekteren.
3-5
Er is genoeg benzine.
Het brandstof­nivo is te laag.
Vul benzine bij.
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
3
1. Snelheidsmeter
2. Kilometerteller
3. Dagteller
4. Nulstelknop
DAU00095
Snelheidsmeter
De snelheidsmeter geeft de snelheid van de motorfiets aan. De snelheidsmeter is te­vens uitgerust met een kilometerteller en een dagteller. De dagteller kan op “0” terug­gezet worden met de nulstelknop. Gebruik deze dagteller om te kijken hoeveel kilome­ter u met één volle tank kunt afleggen. Als u dit enkele malen doet, zult u in de toekomst beter kunnen plannen waar en wanneer u moet stoppen om te tanken.
1. Toerenteller
2. Rode gebied
DAU00101
Toerenteller
Dit model is uitgerust met een elektrische toerenteller zodat de bestuurder het motor­toerental goed kan aflezen, en zodoende de motorbelasting binnen de vereiste gren­zen kan houden.
LET OP:
@
Zorg dat de toerenteller nooit in het rode gebied komt. Rode gebied: 11.500 tpm en hoger
@
3-6
DC000003
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
Diagnosefunktie
Dit model is voorzien van een zelfdiagnose­funktie voor de volgende circuits.
Gasklep stand-sensorcircuit (T.P.S.)
Uiteindelijk uitlaatvermogen-klepcir­cuit (EXUP)
Brandstofnivo-indikatorcircuit
Mocht er een storing optreden in een van
3
deze circuits, dan zal de toerenteller om en om de volgende diagnose-aanduidingen te zien geven:
CB-53D
3 sekonden lang: 0 tpm
2,5 sekonde lang: het ken­merkende dia­gnose-toerental voor het defekte circuit (zie het onderstaande schema)
DAU00106
3 sekonden lang: het feitelijke toerental
In dit schema kunt u aflezen welk circuit de­fekt is, aan de hand van het kenmerkende diagnose-toerental dat wordt aangegeven.
CB-54D
Diagnose-
toerental
Defekt circuit 3,000 tpm Gasklep-sensorcircuit (T.P.S.) 7,000 tpm
Uiteindelijk uitlaatvermogen­klepcircuit (EXUP)
8,000 tpm Brandstofnivo-indikatorcircuit
Als uw toerenteller de bovenstaande reeks diagnose-aanduidingen te zien geeft, no­teer dan het aangegeven diagnose-toeren­tal en breng uw motorfiets ter reparatie naar een Yamaha dealer.
DC000004
LET OP:
@
Om schade aan de motor te voorkomen, dient u vooral zo snel mogelijk een Yamaha dealer te raadplegen als uw toe­renteller een steeds wisselende reeks toerentallen te zien geeft.
@
1. Koelvloeistoftemperatuur-meter
2. Rode gebied
DAU01652
Koelvloeistoftemperatuur-meter
Deze meter geeft de temperatuur van de koelvloeistof aan, als de kontaktslot-scha­kelaar op “ON” staat. De temperatuur van de motor is afhankelijk van de weersom­standigheden en van de mate waarin de motor belast wordt. Als de naald van de meter in het rode gebied komt, stop de mo­torfiets dan onmiddellijk en laat de motor af­koelen. (Zie blz. 6-11 voor meer details.)
LET OP:
@
Als de motor oververhit is, stop dan on­middellijk met rijden.
@
DC000002
3-7
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
1. Inhaal-schakelaar “PASS”
2. Grootlicht/dimlicht-schakelaar
3. Richtingaanwijzer-schakelaar
4. Klaxon-schakelaar “
DAU00118
Stuurschakelaars
DAU00120
Inhaal-schakelaar “PASS”
Druk op de schakelaar om het signaallicht te bedienen.
DAU00121
Grootlicht/dimlicht-schakelaar
Draai de schakelaar naar “ ” voor groot­licht en naar “ ” voor dimlicht.
Richtingaanwijzer-schakelaar
DAU00127
Om de rechter-richtingaanwijzer in te scha­kelen, duwt u de schakelaar naar “ ”. Om de linker-richtingaanwijzer in te schake­len, duwt u de schakelaar naar “ ”. Als u de schakelaar loslaat, keert deze terug naar de middenpositie. Om de richtingaanwijzer weer uit te zetten, drukt u de schakelaar in, terwijl deze in de middenpositie staat.
DAU00130
Klaxon-schakelaar “
Druk de schakelaar in om te klaxoneren.
3
3-8
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
3
1. Motorstop-schakelaar
2. Lichtschakelaar
3. Startschakelaar
Lichtschakelaar
Door de lichtschakelaar naar “ ” te draaien zal het dimlicht, de meterverlichting en de achterverlichting ingeschakeld wor­den. Door de lichtschakelaar naar “ ” te draaien zal de koplamp ook ingeschakeld worden.
Motorstop-schakelaar
De motorstop-schakelaar is een veilig­heids-schakelaar voor gebruik onder noodomstandigheden, zoals wanneer de motorfiets is omgevallen of bij problemen met de gasklep. Draai de schakelaar naar “ ” als u de motor wilt starten. In noodge­vallen draait u de schakelaar naar “ ”.
“”
DAU00134
DAU00138
Startschakelaar “
DAU00141
Als u de startschakelaar indrukt zal de start­motor de motor doen ronddraaien.
DC000005
LET OP:
@
Zie, alvorens de motor te starten, de pa­ragraaf met aanwijzingen over het star­ten.
@
1. Handgreepstand-instelschaal
2. Pijlteken a. Afstand handgeeep
DAU00153
Koppelingshendel
De koppelingshendel is bevestigd aan het linkerhandvat van het stuur. Het is voorzien van een hendel-afsteller en een koppe­lingsschakelaar die is geïntegreerd in het startblokkeersysteem. (Zie de paragrafen over het starten van de motor voor een be­schrijving van dit systeem.) Om te ontkoppelen, trekt u de koppe­lingshendel in. Om de koppeling weer te la­ten pakken, laat u de koppelingshendel weer langzaam los. Voor een soepele be­diening is het het beste om de koppe­lingshendel snel in te trekken en langzaam los te laten.
3-9
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
Voor het bijstellen van de afstand tussen de koppelingshendel en het stuurhandvat, draait u aan de afsteller terwijl u de hendel naar voren duwt. Let op dat de standmarke­ring op de afsteller recht tegenover het pijl­teken staat.
1. Versnellingspedaal 1. Handgreepstand-instelschaal
DAU00157
Versnellingspedaal
Deze motorfiets is uitgerust met een 5-ver­snellingsbak met konstante aangrijping. Het versnellingspedaal bevindt zich links van het motorblok. Schakel nooit op of te­rug, zonder de koppeling te gebruiken.
2. Pijlteken a. Afstand handgeeep
Voorremhendel
De voorremhendel is bevestigd aan het rechterhandvat van het stuur en is voorzien van een hendel-afsteller. Om de voorrem aan te trekken, knijpt u de hendel naar het stuur toe. Om de afstand tussen de voorremhendel en het stuurhandvat bij te stellen, draait u aan de afsteller terwijl u de hendel naar vo­ren trekt. Let op dat de standmarkering op de afsteller recht tegenover het pijlteken staat.
3
DAU00161
3-10
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
OPMERKING:
@
De benzinetankdop kan niet op de tank ge­draaid worden als de sleutel niet in het sleu­telgat steekt. Als de benzinetankdop niet goed is gesloten, kan de sleutel er niet uit verwijderd worden.
@
WAARSCHUWING
3
1. Achterrempedaal 1. Afdekplaatje
DAU00162
2. Openen
Achterrempedaal
Het achterrempedaal bevindt zich rechts van het motorblok. Trap het pedaal in om te remmen.
Benzinetankdop
Openen
Schuif het afdekplaatje weg van het sleutel­gat, steek de sleutel in het sleutelgat en draai deze 1/4 slag rechtsom. De dop is nu van het slot gehaald en kan verwijderd wor­den.
Sluiten
Plaats de benzinetankdop weer op de juiste plaats, met de sleutel er nog steeds inge­stoken. Draai de sleutel linksom en verwij­der deze. Schuif het afdekplaatje weer voor het sleutelgat.
DAU02935
@
Kontroleer altijd of de benzinetankdop goed op de bezinetank zit, alvorens weg te rijden.
@
DW000023
3-11
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
1. Vulslang
2. Brandstofpeil
DAU01183
Benzine
Kontroleer of er zich voldoende benzine in de benzinetank bevindt. Vul de brandstof­tank tot onderaan de vulhals, zoals in de af­beelding aangegeven.
WAARSCHUWING
@
Zorg dat de benzinetank niet al te vol is. Let tevens op dat er geen benzine op een heet motorblok wordt gemorst. Vul de tank nooit verder dan tot onderaan de vulhals, anders bestaat de kans dat de benzinetank overloopt, als de benzine door verwarming uitzet.
@
DW000130
LET OP:
@
Als er benzine wordt gemorst, veeg
deze dan onmiddellijk weg met een droge, zachte doek. Benzine kan geverfde oppervlakken en plastic afwerking aantasten. (Alleen voor Duitsland)
De modellen voor Duitsland zijn voorzien van een speciaal ontwor­pen benzinetankdop. Als u de ben­zinetankdop vervangt, doe dit dan altijd door één van hetzelfde type.
@
DAU00186
DAU00191
Aanbevolen brandstof:
Normale, loodvrije benzine met een oktaangehalte van 91 ron of hoger (oktaangehalte zoals door onderzoek bepaald).
Inhoud benzinetank:
Totaal:
20 L
Reserve:
4,5 L
OPMERKING:
@
Als de motor klopt of pingelt, probeer dan een verschillend merk benzine of benzine met een hoger oktaangehalte.
@
3
3-12
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
3
1. Ontluchtingsslang van de benzinetank 1. Chokeknop (choke) “ 1. Bestuurderszadelslot
DAU00196
Ontluchtingsslang van de benzinetank (alleen voor Duitsland)
Dit model is uitgerust met een ontluchtings­slang voor de benzinetank. Kontroleer, al­vorens de motorfiets te gebruiken, de volgende punten.
Kontroleer of de slang goed vast zit.
Kontroleer de slang op scheurtjes of andere beschadiging. Vervang indien beschadigd.
Kontroleer of de opening onderaan de slang niet verstopt is. Indien nodig, schoonmaken.
Chokeknop (choke) “
Het starten van een koude motor vereist een rijker mengsel (meer benzine/minder lucht). Een gescheiden choke-startcircuit zorgt voor de toevoer van dit verrijkte mengsel. Draai in de a richting om de chokeknop (choke) in te schakelen. Draai in de b richting om de chokeknop (choke) uit te schakelen.
DAU02976
Zadels
Bestuurderszadel
Verwijderen Steek de sleutel in het zadelslot en draai deze zoals afgebeeld.
DAU01698*
3-13
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
3
1. Uitsteeksel
2. Zadelhouder
Installeren Steek de nok aan de voorkant van het zadel in de houder van het frame. Druk vervol­gens het zadel omlaag vast.
1. Uitsteeksel
2. Haak (× 2)
3. Zadelhouder (× 3)
Passagierszadel
Verwijderen Verwijder eerst het bestuurderszadel. Trek vervolgens het passagierszadel omhoog. Installeren Steek de nok aan de voorkant van het zadel en de haken aan de voorkant van het zadel in de houders van het frame en druk het za­del naar achteren. Installeer daarna het be­stuurderszadel.
OPMERKING:
@
Zorg dat beide zadels stevig op hun plaats zitten.
@
3-14
1. Helmhouder
DAU00264
Helmhouder
De helmhouder bevindt zich onder het be­stuurderszadel. Verwijder het bestuurders­zadel en haak de helm in de helmhouder. Plaats het zadel weer en zet dit op slot.
WAARSCHUWING
@
Ga nooit rijden terwijl er zich een helm in de helmhouder bevindt. De helm zou er­gens tegenaan kunnen stoten, waardoor u uw evenwicht zou kunnen verliezen met als gevolg een ongeluk.
@
DW000030
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
3
1. U-LOCK slot 1. Instelmechanisme veer-voorbelasting 1. Instelstand
DAU01688
Opbergvak
Dit opbergvak is ontworpen voor opslag van een origineel Yamaha U-LOCK beu­gelslot. (Andere typen sloten zullen wellicht niet passen.) Zorg bij opslag dat het slot goed is vastgemaakt. Om te zorgen dat de riempjes niet losraken, dient u deze zelfs vast te maken als er geen U-LOCK beugelslot in het opbergvak aan­wezig is. Als u deze gebruiksaanwijzing of andere documenten in het opbergvak wilt bewaren, dient u deze in een plastic zak te doen zo­dat ze niet nat worden. Let bij het wassen van de motorfiets op, dat het opbergvak niet vol water loopt.
DAU01862*
Afstelling van de voorvork
Deze voorvork is uitgerust met afstelme­chanismen voor de veer-voorbelasting, voor de uitslag-dempingskracht en voor de compressie-dempingskracht.
WAARSCHUWING
@
Beide vorkpoten moeten op dezelfde druk worden ingesteld. Als de druk ver­schillend is, kan dit resulteren in slechte stuureigenschappen en inferieure stabi­liteit.
@
DW000037
2. Voorvorkdopbout
Afstellen van de voorbelasting
Draai de afstelbout in de a richting om de veer-voorbelasting te verhogen en draai de afsteller in de b richting om de veer-voor­belasting te verminderen. Zorg dat de ge­wenste instelling gelijk komt met de bovenkant van de voorvorkdopbout.
3-15
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
DC000013
LET OP:
@
De groeven geven de afstellings-positie aan. Zorg dat de beide vorkhelften altijd hetzelfde zijn afgesteld.
@
CI-18D
Stan­daard
Zacht
Stand afsteller
Stug
123 4 5
1. Instelschroef uitslag-dempingskracht
Afstellen van de uitslag-dempingskracht
Draai de stelschroef in de a richting om de uitslag-dempingskracht te verhogen en in de b richting om de uitslag-dempings­kracht te verminderen.
CI-33D
Minimum (zacht) 25 klikstanden uitgedraaid*
Standaard 9 klikstanden uitgedraaid*
Maximum (stug) 0 klikstanden uitgedraaid*
* Gerekend vanuit de volledig ingedraaide positie.
3
1. Instelschroef compressie-dempingskracht
Afstellen van de compressie-dempings­kracht
Draai de stelschroef in de a richting om de compressie-dempingskracht te verhogen en in de b richting om de compressie-dem­pingskracht te verlagen.
CI-33D
Minimum (zacht) 25 klikstanden uitgedraaid*
Standaard 12 klikstanden uitgedraaid*
Maximum (stug) 0 klikstanden uitgedraaid*
* Gerekend vanuit de volledig ingedraaide positie.
3-16
Loading...
+ 73 hidden pages