Address: 1450-6, Mori, Mori-Machi, Shuchi-gun, Shizuoka-Ken, 437-0292 Japan
Kind of equipment: IMMOBILIZER
Hereby declare that the product:
Type-designation: 5SL-00
is in compliance with following norm(s) or documents:
R&TTE Directive(1999/5/EC)
EN300 330-2 v1.3.1(2006-01), EN300 330-2 v1.5.1(2010-02)
EN60950-1:2006/A11:2009
Two or Three-Wheel Motor Vehicles Directive(97/24/EC: Chapter 8, EMC)
1
2
3
4
Version up the norm of EN60950 to EN60950-1
To change company name
version up of the following norm:
• EN300 330-2 v1.1.1 to EN300 330-2 v1.3.1 and EN300 330-2 v1.5.1
• EN60950-1:2001 to EN60950-1:2006/A11:2009
27 Feb. 2006
1 Mar. 2007
8 Jul. 2010
Revision record
No.Contents
To change contact person and integrate type-designation.
Adres: 1450-6, Mori, Mori-machi, Shuchi-gun, Shizuoka-ken, 437-0292 Japan
Type apparaat: STARTBLOKKERING
Verklaren hierbij dat het product:
Typeaanduiding: 5SL-00
in overeenstemming is met de volgende norm(en) of documenten:
R&TTE richtlijn(1999/5/EG)
EN300 330-2 v1.3.1(2006-01), EN300 330-2 v1.5.1(2010-02)
EN60950-1:2006/A11:2009
Richtlijn betreffende motorvoertuigen op twee of drie wielen(97/24/EG: Hoofdstuk 8, EMC)
1
2
3
4
Overgang van norm EN60950 naar EN60950-1
Om bedrijfsnaam te wijzigen
overgang naar de volgende norm:
•
van EN300 330-2 v1.1.1 naar EN300 330-2 v1.3.1 en EN300 330-2 v1.5.1
• van EN60950-1:2001 naar EN60950-1:2006/A11:2009
27 februari 2006
1 maart 2007
8 juli 2010
Overzicht van wijzigingen
Nr.Inhoud
Om contactpersoon te wijzigen en typeaanduiding te integreren.
Datum
9 juni 2005
machine te blijven als deze wordt verkocht.
DAU50921
INLEIDING
WAARSCHUWING
DAU10114
Welkom in de wereld van Yamaha!
Als eigenaar van de YP400R/YP400RA profiteert u van de enorme ervaring en technische kennis van Yamaha op het gebied van het ontwerpen en fabriceren van hoogwaardige producten, waarmee Yamaha zijn reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw
YP400R/YP400RA. De Handleiding geeft instructies voor de bediening, inspectie en het onderhoud van de scooter, en beschrijft hoe u
uzelf en anderen kunt beschermen tegen persoonlijk letsel of schade.
De vele tips in deze handleiding helpen u bovendien om uw scooter in optimale conditie te houden. Als er ten slotte toch nog vragen zijn,
aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan er soms sprake zijn van
kleine verschillen tussen uw scooter en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen hebt over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
Lees deze handleiding aandachtig helemaal door voordat u deze scooter gaat gebruiken.
DWA12412
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
WAARSCHUWING
LET OP
OPMERKING
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Dit is het Safety Alert-symbool. Het wordt gebruikt om u te waarschuwen voor risico’s op
persoonlijk letsel. Volg alle veiligheidsaanwijzingen bij dit symbool op om mogelijk letsel of
overlijden te voorkomen.
Een WAARSCHUWING duidt een gevaarlijke situatie aan die, indien niet vermeden, kan resulteren in ernstig letsel of overlijden.
De aanduiding LET OP staat bij speciale voorzorgen die moeten worden genomen om scha-de aan de machine of andere eigendommen te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken
of verhelderen.
*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
Als eigenaar van de machine bent u verantwoordelijk voor de veilige en juiste bediening ervan.
Scooters zijn tweewielige voertuigen.
Voor een veilig gebruik zijn de toepassing
van de juiste rijtechnieken en de ervaring
van de bestuurder van belang. Elke bestuurder moet bekend zijn met de volgende
vereisten alvorens met deze scooter te
gaan rijden.
Hij of zij moet:
Door een competente informatiebron
grondig zijn ingelicht over alle aspec-
ten van scooterrijden.
Zich houden aan de waarschuwingen
en onderhoudseisen zoals vermeld in
deze Gebruikershandleiding.
Grondig getraind zijn in veilige en cor-
recte rijtechnieken.
Gebruikmaken van professionele
technische service, zoals aangegeven
in deze Gebruikershandleiding en/of
wanneer de mechanische condities
dit vereisen.
Ga nooit rijden met een scooter zon-
der passende rijopleiding of instruc-
ties. Neem rijlessen. Beginners
moeten les krijgen van een gediplo-
DAU1026B
meerd instructeur. Neem contact op
met een bevoegde scooterdealer voor
informatie over rijlessen bij u in de
buurt.
Veilig rijden
Voer vóór elke rit de controles voor het rijden uit om u ervan te verzekeren dat de
machine in veilige staat verkeert. Onvoldoende inspectie of onderhoud van de machine vergroot het risico op ongeval of
schade. Zie pagina 4-1 voor een lijst met
controles voor het rijden.
Deze scooter is gebouwd voor het
vervoer van de bestuurder plus een
passagier.
Het niet opmerken en herkennen van
scooters door andere weggebruikers
vormt de belangrijkste oorzaak van
auto-/scooterongevallen. Vaak worden ongevallen veroorzaakt doordat
een autobestuurder de scooter niet
heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat
blijkt het meest effectief om het risico
op een dergelijk type ongeval te verminderen.
Dus:
• Draag een jack in felle kleuren.
1-1
• Wees extra voorzichtig bij het naderen en passeren van kruisingen,
daar doen ongelukken met scooters zich namelijk het meest voor.
• Ga daar rijden waar andere weggebruikers u kunnen zien. Ga niet rijden in de dode zichthoek van een
andere weggebruiker.
• Pleeg nooit onderhoud aan een
scooter zonder voldoende kennis.
Neem contact op met een bevoegde scooterdealer voor informatie
over het basisonderhoud van een
scooter. Bepaalde onderhoudswerkzaamheden kunnen alleen
worden uitgevoerd door gediplomeerd personeel.
Bij veel ongevallen zijn onervaren be-
stuurders betrokken. Vaak waren bij
een ongeval betrokken bestuurders
zelfs niet in het bezit van een geldig rijbewijs.
• Zorg dat u bekwaam bent om te rijden en leen uw scooter alleen uit
aan ervaren scooterrijders.
• Weet wat u wel en niet aankunt.
Door rekening te houden met uw
beperkingen helpt u ongelukken
voorkomen.
VEILIGHEIDSINFORMATIE
• We raden aan om het scooterrijden
te oefenen op plekken waar geen
verkeer is, totdat u grondig bekend
bent met de scooter en zijn bediening.
Ongelukken worden vaak veroorzaakt
door een fout van de scooterbestuurder. Veel bestuurders houden bij het
ingaan van een bocht een te hoge rijsnelheid aan of gaan onvoldoende
schuinliggen voor de rijsnelheid,
waardoor ze wijd uit de bocht komen.
• Neem altijd de maximumsnelheid in
acht en rijd nooit sneller dan de
wegcondities en het verkeer toestaan.
• Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg
dat andere weggebruikers u kunnen zien.
De zithouding van de bestuurder en
de passagier is belangrijk voor een
goede besturing.
• De bestuurder moet tijdens het rijden beide handen aan het stuur
houden en beide voeten op de bestuurdersvoetsteunen, om zo de
macht over het stuur te behouden.
• De passagier hoort steeds de bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig, met beide
handen vast te houden en beide
voeten op de passagiersvoetsteunen te houden. Neem nooit een
passagier mee die niet in staat is
om beide voeten stevig op de passagiersvoetsteunen te zetten.
Rijd nooit onder invloed van alcohol of
andere drugs.
Deze scooter is uitsluitend ontworpen
voor gebruik op verharde wegen. De
machine is niet bedoeld voor off-roadgebruik.
Beschermende uitrusting
Scooterongelukken met dodelijke afloop
betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen
van een helm is de belangrijkste factor bij
het voorkomen of reduceren van hoofdletsel.
Draag altijd een goedgekeurde helm.
Draag ook een vizier of een veilig-
heidsbril. Zonder oogbescherming
kan uw zicht door de rijwind verslechteren, waardoor u gevaren mogelijk te
laat opmerkt.
Door een jack, stevige schoenen, een
lange broek, handschoenen e.d. te
dragen verkleint u de kans op schaafwonden of ontvellingen.
Draag nooit loszittende kleding, deze
kan blijven haken aan schakelhandgrepen of door de wielen worden gegrepen en zo een ongeval of letsel
veroorzaken.
Draag altijd beschermende kleding
die uw benen, enkels en voeten bedekt. De motor en het uitlaatsysteem
kunnen tijdens en na het rijden zeer
heet zijn en brandwonden veroorzaken.
De hierboven vermelde voorzorgs-
maatregelen gelden ook voor passagiers.
Voorkom koolmonoxidevergiftiging
De uitlaatgassen van verbrandingsmotoren
bevatten koolmonoxide, een dodelijk gas.
Inademing van koolmonoxide kan hoofdpijn, duizeligheid, sufheid, misselijkheid,
verwarring en uiteindelijk de dood veroorzaken.
Koolmonoxide is een kleurloos, reukloos,
smaakloos gas dat ook aanwezig kan zijn
als u geen uitlaatgassen ziet of ruikt. Het
koolmonoxideniveau kan zeer snel oplopen, waardoor u het bewustzijn kunt verliezen en uzelf niet meer kunt redden. In
afgesloten of slecht geventileerde ruimtes
kunnen dodelijke hoeveelheden koolmonoxide dagenlang blijven hangen. Als u
1
1-2
VEILIGHEIDSINFORMATIE
symptomen van koolmonoxidevergiftiging
1
ervaart, verlaat de ruimte dan onmiddellijk,
ga naar de open lucht en ROEP MEDISCHE
HULP IN.
Laat de motor niet binnen draaien.
Zelfs als u ventileert met ventilatoren
of open ramen en deuren kan de hoeveelheid koolmonoxide snel oplopen
tot gevaarlijke niveaus.
Laat de motor niet draaien in slecht
geventileerde of deels afgesloten
ruimtes zoals schuren of garages.
Laat de motor niet buiten draaien op
plaatsen waar de uitlaatgassen in een
gebouw kunnen worden getrokken via
openingen zoals ramen en deuren.
Beladen
Het monteren van accessoires of het vervoer van bagage kan een negatief effect
hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag als hierdoor de gewichtsverdeling van
de scooter verandert. Wees uiterst voorzichtig bij het monteren van accessoires of
het beladen van uw scooter, om zo mogelijke ongevallen te vermijden. Pas extra op
wanneer u op een scooter rijdt die beladen
is of waaraan accessoires zijn gemonteerd.
Hieronder volgen naast de informatie over
accessoires enkele richtlijnen voor het beladen van uw scooter:
Het totale gewicht van de bestuurder, passagier, accessoires en bagage mag de
maximale gewichtslimiet niet overschrijden. Rijden met een te zwaar belaste
machine kan leiden tot een ongeval.
Maximale belasting:
YP400R 185 kg (408 lb)
YP400RA 181 kg (399 lb)
Let op het volgende wanneer u tot deze gewichtslimiet belaadt:
Het zwaartepunt van bagage en ac-
cessoires moet zo laag en zo dicht
mogelijk bij de scooter liggen. Bevestig zware goederen zo dicht mogelijk
bij het midden van de machine en verdeel het gewicht zo gelijkmatig mogelijk over beide zijden om onbalans of
instabiliteit te minimaliseren.
Als gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen.
Controleer voordat u gaat rijden of accessoires en bagage stevig aan de
scooter zijn bevestigd. Controleer de
bevestigingspunten voor accessoires
en bagage regelmatig.
• Pas de vering aan de te vervoeren
bagage aan (alleen voor modellen
met instelbare vering) en controleer
de toestand en spanning van uw
banden.
1-3
• Bevestig nooit omvangrijke of zware goederen aan het stuur, de voorvork of het voorwielspatbord.
Dergelijke items kunnen een instabiel weggedrag of een te trage reactie op het stuur veroorzaken.
Deze machine is niet ontworpen
voor het trekken van een aanhanger
of bevestiging van een zijspan.
Originele Yamaha accessoires
De keuze van accessoires voor uw machine vormt een belangrijke beslissing. Originele Yamaha accessoires, die alleen
verkrijgbaar zijn bij de Yamaha dealer, zijn
door Yamaha ontwikkeld, getest en goedgekeurd voor gebruik op uw machine.
Veel bedrijven die niet zijn gelieerd aan
Yamaha produceren onderdelen en accessoires of bieden aanpassingssets voor
Yamaha voertuigen. Yamaha kan niet alle
producten testen die deze bedrijven produceren. Om die reden kan Yamaha accessoires die niet door Yamaha zijn verkocht of
wijzigingen die niet door zijn Yamaha zijn
aangeraden niet goedkeuren of aanbevelen, zelfs niet als deze zijn verkocht en
geenstalleerd door een Yamaha dealer.
VEILIGHEIDSINFORMATIE
In de handel verkrijgbare onderdelen,
accessoires en aanpassingssets
Hoewel er producten verkrijgbaar zijn die
qua ontwerp en kwaliteit sterk lijken op originele Yamaha accessoires, dient u te beseffen dat sommige in de handel
verkrijgbare accessoires of aanpassingssets niet geschikt zijn vanwege mogelijke
veiligheidsrisico’s voor uzelf of anderen.
Het monteren van in de handel verkrijgbare
producten of het verrichten van aanpassingen die de ontwerp- of bedieningskenmerken van uw machine wijzigen kan het risico
op ernstig letsel of overlijden van uzelf of
anderen vergroten. U bent verantwoordelijk
voor letsel dat voortvloeit uit wijzigingen
aan de machine.
Volg bij de montage van accessoires de onderstaande richtlijnen en die vermeld onder
het kopje “Beladen”.
Monteer nooit accessoires en vervoer
nooit bagage als deze een nadelige invloed hebben op de prestaties van uw
scooter. Inspecteer het accessoire
zorgvuldig alvorens het te gebruiken
om te waarborgen dat het de grondspeling of de hellinghoek op geen enkele manier vermindert, de veerweg,
de stuuruitslag of de bediening niet
beperkt en geen lampen of reflectors
afdekt.
• Accessoires die aan of nabij het
stuur of de voorvork zijn gemonteerd zullen mogelijk instabiliteit
veroorzaken door een foutieve gewichtsverdeling of door aerodynamische effecten. Accessoires aan
het stuur of nabij de voorvork moeten zo licht mogelijk zijn en tot een
minimum worden beperkt.
• Omvangrijke accessoires kunnen
door hun aerodynamisch effect van
invloed zijn op de rijstabiliteit van de
scooter. De scooter kan door rijwind worden opgetild of bij zijwind
instabiel worden. Zulke accessoires
kunnen ook instabiliteit veroorzaken terwijl u grote voertuigen inhaalt of door deze wordt ingehaald.
• Sommige accessoires dwingen de
bestuurder om een andere dan de
normale zitpositie in te nemen. Zo’n
verkeerde zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuurder
en kan een comfortabele bediening
hinderen, zodat we dergelijke accessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de capaciteit van
het elektrisch systeem van de scooter
te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen waardoor de verlichting of de motor uitvalt.
In de handel verkrijgbare banden en vel-
gen
De banden en velgen die bij uw scooter
werden geleverd zijn ontworpen om de mogelijkheden van de machine te ondersteunen en bieden de beste combinatie van
rijprestaties, remvermogen en comfort. Andere banden, velgen, maten of combinaties
zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 6-21
voor bandenspecificaties en meer informatie over het vervangen van uw banden.
De scooter vervoeren
Volg de onderstaande instructies als u de
scooter in een ander voertuig wilt vervoeren.
Verwijder alle loszittende voorwerpen
van de scooter.
Zorg dat het voorwiel recht naar voren
wijst op de aanhanger of de laadvloer
en zet het wiel vast in een goot om beweging te voorkomen.
1
1-4
VEILIGHEIDSINFORMATIE
Zet de scooter vast met spanbanden
1
of andere geschikte banden aan stevige delen van de scooter, zoals het
frame of de bovenste voorvorkklem
(en niet aan, bijvoorbeeld, het stuur,
de richtingaanwijzers of onderdelen
die kunnen afbreken). Kies de plaats
voor de spanbanden zorgvuldig om te
voorkomen dat deze tijdens het transport schuurplekken op de lak veroorzaken.
Zorg indien mogelijk dat de vering iets
door de spanbanden wordt ingedrukt,
zodat de scooter tijdens het transport
niet overmatig kan stuiteren.
DAU57600
Andere aandachtspunten voor
veilig rijden
Geef duidelijk richting aan wanneer u
een bocht neemt.
Op een nat wegdek kan remmen ui-
terst lastig zijn. Vermijd te hard remmen, de scooter zou kunnen slippen.
Bedien de remmen rustig wanneer u
op een nat wegdek wilt stoppen.
Minder snelheid bij het naderen van
een bocht of een afslag. Trek langzaam op nadat u de bocht hebt genomen.
Wees voorzichtig bij het passeren van
geparkeerde auto’s. Een bestuurder
merkt u mogelijk niet op en kan het
portier openslaan in uw rijrichting.
Spoorwegovergangen, tramrails, ijze-
ren platen gebruikt in de wegenbouw
en putdeksels worden in natte toestand zeer glad. Minder snelheid en
passeer ze voorzichtig. Houd de
scooter recht, anders kan hij gaan
schuiven.
De remblokken of remvoeringen kun-
nen nat worden bij het wassen van de
scooter. Controleer de remmen na het
wassen van de scooter, voordat u
gaat rijden.
Draag steeds een helm, handschoe-
nen, een lange broek (taps toelopend
bij de enkel/omslag, om flapperen te
voorkomen), en een felgekleurd jack.
Vervoer op uw scooter niet te veel ba-
gage. Een overbeladen scooter is onstabiel. Gebruik degelijke snelbinders
om bagage aan de bagagedrager vast
te binden (indien het voertuig is voorzien van een bagagedrager). Losse
bagage beïnvloedt de stabiliteit van
de scooter en kan uw aandacht afleiden van het verkeer. (Zie pagina 1-3.)
1-5
Aanzicht linkerzijde
1
5
8
2
43
7
6
9
101112
BESCHRIJVING
DAU10411
2
1. Koplamp (pagina 6-33)
2. Accu (pagina 6-30)
3. Hoofdzekering (pagina 6-32)
4. Dop koelvloeistofreservoir (pagina 6-17)
5. Kijkglas koelvloeistofniveau (pagina 6-17)
6. Achterste opbergcompartiment (pagina 3-16)
7. Luchtfilterelement in V-snaarbehuizing (pagina 6-18)
8. Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-17)
9. Luchtfilterelement (links) (pagina 6-18)
10.Oliefilterelement (pagina 6-13)
11.Zijstandaard (pagina 3-18)
12.Voorremblokken (pagina 6-25)
2-1
BESCHRIJVING
7
56
1
24
3
Aanzicht rechterzijde
2
DAU10421
1. Handgreep (pagina 5-2)
2. Zadel (pagina 3-15)
3. Tankdop (pagina 3-12)
4. Zekeringen (pagina 6-32)
5. Middenbok (pagina 6-28)
6. Luchtfilterelement (rechts) (pagina 6-18)
7. Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-17)
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
LET OP
Startblokkeersysteem
3
1. Codeersleutel (rood bovendeel)
2. Standaardsleutels (zwart bovendeel)
Dit voertuig is voorzien van een startblokkeersysteem waarmee diefstal kan worden
bemoeilijkt door de codering van de standaardsleutels te wijzigen. Het systeem bestaat uit de volgende onderdelen:
een codeersleutel (met een rood bo-
vendeel)
twee standaardsleutels (met een
zwart bovendeel) die opnieuw kunnen
worden gecodeerd
een transponder (die is geïntegreerd in
de codeersleutel)
een startblokkeereenheid
een ECU
een controlelampje van de startblok-
kering (Zie pagina 3-4.)
DAU10978
De sleutel met het rode bovendeel wordt
gebruikt om de twee standaardsleutels te
coderen. Het wijzigen van de codes is een
ingewikkelde procedure. Breng het voertuig daarom met alle drie sleutels naar een
Yamaha dealer om deze opnieuw te laten
coderen. Gebruik de sleutel met het rode
bovendeel niet om met het voertuig te rijden. Deze sleutel dient uitsluitend te worden gebruikt voor het opnieuw coderen van
de standaardsleutels. Gebruik altijd een
standaardsleutel om met het voertuig te rijden.
DCA11822
ZORG DAT U DE CODEERSLEUTEL
NIET VERLIEST! NEEM DIRECT
CONTACT OP MET UW DEALER
ALS U HEM VERLOREN HEBT! Als
de codeersleutel verloren is, kunnen de standaardsleutels niet op-
nieuw gecodeerd worden. U kunt
het voertuig dan nog steeds starten
met de standaardsleutels, maar als
ze opnieuw gecodeerd moeten
worden (d.w.z. als er een nieuwe
standaardsleutel is gemaakt of als
alle sleutels verloren zijn), dient het
gehele startblokkeersysteem vervangen te worden. Daarom wordt u
sterk aangeraden een van de stan-
daardsleutels te gebruiken en de
codeersleutel op een veilige plek te
bewaren.
Dompel de sleutels nooit in water.
Stel de sleutels nooit bloot aan ex-
keersystemen altijd uit de buurt van
het contactslot, want anders kunnen ze signaalstoring veroorzaken.
3-1
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
OPMERKING
OPMERKING
WAARSCHUWING
LET OP
ZAUM1004
DAU10473
Contactslot/stuurslot
Via het contactslot/stuurslot worden het
ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend en wordt het stuur vergrendeld. De diverse standen worden
hierna beschreven.
Gebruik de standaardsleutel (zwarte greep)
voor regelmatig gebruik van de machine.
Bewaar de codeersleutel (rode greep) op
een veilige plaats en gebruik deze uitsluitend voor hercodering om het risico op verlies te minimaliseren.
DAU34122
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien
van stroom; de instrumentenverlichting, het
achterlicht, de kentekenverlichting en de
parkeerlichten gaan branden en de motor
kan worden gestart. De sleutel kan niet
worden uitgenomen.
De koplampen gaan automatisch branden
wanneer de motor wordt gestart en blijven
aan totdat de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid of de zijstandaard omlaag wordt bewogen.
DAU10662
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DWA10062
Draai nooit de sleutel naar “OFF” of
“LOCK” terwijl de machine rijdt. Hierdoor worden de elektrische systemen
uitgeschakeld, wat mogelijk kan leiden
tot verlies van de controle of een onge-
val.
DAU10685
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische
systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan
worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in
en draai deze dan naar “LOCK”. Houd
de sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
3
Om het stuur te ontgrendelen
Druk de sleutel in en draai deze dan naar
“OFF”. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
DAUM2971
(Parkeren)
De alarmverlichting en richtingaanwijzers
kunnen worden ingeschakeld, maar alle andere elektrische systemen zijn uit. De sleutel kan worden uitgenomen.
Het stuur moet zijn vergrendeld om de
sleutel naar “” te kunnen draaien.
DCA11021
Gebruik de parkeerstand niet gedurende
langere tijd, anders kan de accu ontladen raken.
3-2
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
OPMERKING
WAARSCHUWING
1/2
ABS
ABS
Controle- en waarschuwingslampjes
3
O
I
L
C
H
A
N
G
ZAUM1132
1. Controlelampjes richtingaanwijzers “”
en “”
2. Controlelampje grootlicht “”
3. Waarschuwingslampje motorstoring “”
4. ABS-waarschuwingslampje “” (voor modellen met ABS)
5. Controlelampje startblokkering
Controlelampjes
richtingaanwijzers “” en “”
Het bijbehorende controlelampje knippert
terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linker- of rechterstand is gedrukt.
DAU49394
Controlelampje grootlicht “”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp is ingeschakeld voor grootlicht.
CLOCK
OUT TEMP
1/2
°C
ODO
E
123
4 5
Waarschuwingslampje
motorstoring “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden
wanneer een elektrisch systeem dat de motorwerking controleert, defect is. Vraag in
dat geval een Yamaha dealer het zelfdiagnosesysteem te controleren.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON”
draait of blijft het lampje branden, laat het
DAU11031
elektrisch circuit dan door een Yamaha
dealer controleren.
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
de sleutel naar “ON” wordt gedraaid en de
startknop wordt ingedrukt. Dit wijst echter
niet op een storing.
DAU11081
DAU43024
ABS-waarschuwingslampje “” (voor
DAUM3381
modellen met ABS)
Onder normale omstandigheden gaat het
ABS-waarschuwingslampje branden als de
sleutel naar “ON” wordt gedraaid en uit als
met een snelheid van 10 km/h (6 mi/h) of
hoger wordt gereden.
Als het ABS-waarschuwingslampje:
niet gaat branden wanneer de sleutel
naar “ON” wordt gedraaid
gaat branden of knipperen tijdens het
rijden
niet uitgaat wanneer met een snelheid
van 10 km/h (6 mi/h) of hoger wordt
gereden
Werkt het ABS-systeem mogelijk niet goed.
Vraag als een van de bovenstaande gevallen zich voordoet zo snel mogelijk een
Yamaha dealer het systeem te controleren.
(Zie pagina 3-11 voor uitleg over de werking van het ABS-systeem.)
DWA16041
Als het ABS-waarschuwingslampje niet
uitgaat zodra met een snelheid van 10
km/h (6 mi/h) of hoger wordt gereden, of
als het waarschuwingslampje tijdens
het rijden gaat branden of knipperen,
keert het remsysteem terug naar conventioneel remmen. Als een van de bo-
venstaande gevallen zich voordoet, of
3-3
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
OPMERKING
ZAUM1005
O
I
L
C
H
A
N
G
E
1
als het waarschuwingslampje helemaal
niet gaat branden, rij dan extra voorzich-
tig om te voorkomen dat de remmen in
noodsituaties blokkeren. Laat het rem-
systeem en de elektrische circuits zo
snel mogelijk door een Yamaha dealer
controleren.
Het ABS-waarschuwingslampje kan gaan
branden wanneer er gas wordt gegeven
terwijl de scooter op de middenbok staat.
Er is dan echter geen sprake van een storing.
Controlelampje startblokkering
Het elektrisch circuit voor het controlelampje kan worden gecontroleerd door de
sleutel naar “ON” te draaien. Het controlelampje moet enkele seconden oplichten en
dan uitgaan.
Licht het controlelampje niet meteen op
wanneer u de sleutel naar “ON” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer controleren.
Als de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid,
begint het controlelampje na 30 seconden
te knipperen om aan te geven dat het startblokkeersysteem is ingeschakeld. Het con-
trolelampje stopt na 24 uur met knipperen,
maar het startblokkeersysteem blijft inge-
Snelheidsmeter
DAUS1861
schakeld.
Het zelfdiagnosesysteem detecteert ook
storingen in de circuits van het startblokkeersysteem. (Zie pagina 3-8 voor uitleg
over de werking van het zelfdiagnosesy-
3
steem.)
1. Snelheidsmeter
ALLEEN VOOR GROOT-BRITTANNIË
DAU38625
1
ZAUM1006
1. Snelheidsmeter
60
70
50
40
30
20
10
0
O
I
L
C
H
A
80
100
12
90
0
80
140
MPH
60
1
100
40
20
N
G
60
180
110
km/h
120
E
De snelheidsmeter toont de actuele rijsnelheid.
3-4
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
LET OP
WAARSCHUWING
ZAUM1007
1
2
ZAUM1008
1/21/2
CLOCK
OUT TEMP
°C
ODO
6
5
2
1
4
7
3
Wanneer de sleutel naar “ON” wordt gedraaid, slaat de naald van de snelheidsmeter eenmaal helemaal uit tot aan de hoogste
snelheid en keert daarna weer terug naar
nul om het elektrische circuit te testen.
3
Toerenteller
DAU11873
Multifunctioneel display
DAUM2984
DWA12313
Zet de machine stil voordat u wijzigin-
gen aanbrengt in de instellingen van hetmultifunctionele display. Het aanbren-
gen van wijzigingen tijdens het rijden
kan u afleiden en vergroot het risico op
een ongeval.
1. Toerenteller
2. Rode zone toerenteller
Met de elektrische toerenteller kan de motorrijder het motortoerental controleren en
dit binnen het ideale bereik houden.
Als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid,
slaat de naald van de toerenteller eenmaal
helemaal uit tot aan het hoogste aantal toeren per minuut en keert daarna weer terug
naar nul tpm om het elektrische circuit te
testen.
DCA10032
Laat de motor niet draaien terwijl de toerenteller in de rode zone wijst.
Rode zone: 8250 tpm en hoger
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
OPMERKING
ZAUM1009
1/21/2
CLOCK
OUT TEMP
°C
TRIP
2
V-belt
OIL CHANGE
231
ZAUM1010
1/21/2
CLOCK
OUT TEMP
°C
TRIP
1
1
1. Indicator V-snaarvervanging “V-BELT”
2. Indicator olieverversing “OIL CHANGE”
3. Waarschuwingslampje gladde weg “ ”
Het multifunctionele display toont de volgende voorzieningen:
een brandstofniveaumeter
een temperatuurmeter koelvloeistof
een kilometerteller
twee rittellers (die de afgelegde af-
stand aangeven sinds de tellers het
laatst werden teruggesteld op nul)
een ritteller voor brandstofreserve (die
de afgelegde afstand weergeeft vanaf
het moment dat het onderste segment
van de brandstofniveaumeter en de
waarschuwingsindicator brandstofniveau gaan knipperen)
een voorziening voor zelfdiagnose
een klok
een omgevingstemperatuurweergave
een indicator olieverversing
een indicator V-snaarvervanging
Vergeet niet de sleutel naar “ON” te
draaien voordat u de “SELECT”- en
“RESET”-toets gebruikt.
Als de sleutel naar “ON” wordt ge-
draaid, verschijnen alle segmenten
een voor een op het multifunctionele
display en verdwijnen dan weer om
het elektrisch circuit te testen.
Voor het Verenigd Koninkrijk wordt de
afgelegde afstand aangegeven in mijlen en wordt de temperatuur aangegeven in °C.
Voor andere landen wordt de afgeleg-
de afstand aangegeven in kilometers
en wordt de temperatuur aangegeven
in °C.
Kilometerteller- en rittellermodus
Door indrukken van de “SELECT”-toets
wisselt de weergave tussen de kilometertellermodus “Odo” en de rittellermodi
“Trip”, in de onderstaande volgorde:
Odo → Trip 1 → Trip 2 → Odo
Als nog ca. 2.0 L (0.53 US gal, 0.44 Imp.gal)
brandstof in de tank over is, begint het onderste segment van de brandstofniveaumeter te knipperen en wisselt de
kilometertellerweergave automatisch naar
3-6
de brandstofreserve-rittellermodus “Trip F”
en begint de telling van de afstand die vanaf dat punt wordt afgelegd. In dat geval
wordt door het indrukken van de “SELECT”-toets in de onderstaande volgorde
gewisseld tussen de diverse weergaven
van rittellers en kilometerteller:
Trip F → Trip 1 → Trip 2 → Odo → Trip F
1. Ritteller brandstofreserve
Om een ritteller op nul terug te stellen, selecteert u deze door op de toets “SELECT”
te drukken totdat “Trip” of “Trip F” wordt
weergegeven en moet u vervolgens de
toets “RESET” minstens 1 seconde lang ingedrukt houden. Wanneer u de brandstofreserve-ritteller niet zelf met de hand op nul
terugstelt, wordt deze automatisch teruggesteld zodra na het tanken 5 km (3 mi) is
gereden en verschijnt de vorige weergavemodus weer.
3
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
OPMERKING
LET OP
OPMERKING
ZAUM1011
1/21/2
CLOCK
OUT TEMP
°C
TRIP
1
Het display kan niet worden teruggesteld
naar “Trip F” nadat de “RESET”-toets is ingedrukt.
3
Brandstofniveaumeter
Als de contactsleutel op “ON” staat, geeft
de brandstofniveaumeter de hoeveelheid
brandstof in de brandstoftank aan. De displaysegmenten van de brandstofniveaumeter verdwijnen richting “E” (leeg)
naarmate het brandstofniveau verder daalt.
Als het brandstofniveau het onderste segment vlakbij “E” bereikt, gaat het onderste
segment knipperen. Vul zo snel mogelijk
brandstof bij.
Temperatuurmeter koelvloeistof
Met de contactsleutel in de stand “ON”
geeft de temperatuurmeter voor koelvloeistof de temperatuur van de koelvloeistof
aan. De koelvloeistoftemperatuur is afhankelijk van de weersomstandigheden en de
motorbelasting. Als het bovenste segment,
“C”, “H” en de indicator voor koelvloeistoftemperatuur knipperen, stop de machine
dan en laat de motor afkoelen. (Zie pagina
6-38.)
DCA10022
Laat de motor niet draaien terwijl deze
oververhit is.
Indicator olieverversing “OIL CHANGE”
Deze indicator knippert zodra de eerste
1000 km (600 mi) zijn afgelegd en na 5000
km (3000 mi). Vervolgens gaat de indicator
om de 5000 km (3000 mi) knipperen, om zo
aan te geven dat het tijd is om de motorolie
te verversen.
Nadat de motorolie is ververst moet de indicator olieverversing worden teruggesteld.
(Zie pagina 6-13.)
Als de motorolie werd ververst voordat de
indicator olieverversing brandde (dus voordat de intervalperiode voor olieverversing
was verstreken), moet de indicator na de
olieverversing worden teruggesteld zodat
3-7
het eerstvolgende tijdstip voor olieverversing weer correct wordt aangegeven. (Zie
pagina 6-13.)
Het elektrisch circuit voor de indicator kan
worden gecontroleerd door de sleutel naar
“ON” te draaien.
De indicator gaat een paar seconden branden en dooft dan.
Als de indicator niet gaat branden, vraag
dan een Yamaha dealer het elektrisch circuit te testen.
De indicator olieverversing kan gaan knipperen als er gas wordt gegeven terwijl de
scooter op de middenbok staat; dit wijst
dan echter niet op een storing.
Indicator V-snaarvervanging “V-BELT”
Deze indicator knippert om de 20000 km
(12500 mi), wanneer de V-snaar moet worden vervangen.
Het elektrisch circuit voor de indicator kan
worden gecontroleerd door de sleutel naar
“ON” te draaien.
Als de indicator niet gaat branden, vraag
dan een Yamaha dealer het elektrisch circuit te testen.
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
LET OP
OPMERKING
OPMERKING
1/2
Zelfdiagnosesysteem
Dit model is uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor diverse elektrische circuits.
Als in een van deze circuits een storing
wordt gedetecteerd, toont het multifunctionele display een foutcode.
Noteer de foutcode als die op het multifunctionele display staat aangegeven en
vraag een Yamaha dealer het voertuig te
controleren.
DCA11791
Wanneer het multifunctionele display
een foutcode aangeeft, moet het voertuig zo spoedig mogelijk worden gecontroleerd om motorschade te voorkomen.
Het zelfdiagnosesysteem detecteert ook
storingen in de circuits van het startblokkeersysteem.
Als in de circuits van het startblokkeersysteem een storing wordt gedetecteerd,
gaat het controlelampje startblokkering
knipperen en geeft het multifunctionele display een foutcode weer wanneer de sleutel
naar “ON” is gedraaid.
Als het multifunctionele display foutcode
52 weergeeft, betreft dit mogelijk een storing in het transpondersignaal. Als deze
fout zich voordoet, probeer dan het volgende.
CLOCK
OUT TEMP
1/2
°C
ZAUM1012
1. Weergave foutcode
1
ODO
1. Start de motor met behulp van de codeersleutel.
Houd andere startblokkeersleutels uit de
buurt van het contactslot en bewaar niet
meer dan één startblokkeersleutel aan dezelfde sleutelring! Startblokkeersleutels
kunnen signaalstoring veroorzaken, waardoor de motor mogelijk niet kan worden
gestart.
2. Als de motor start, zet deze dan weer
uit en probeer hem opnieuw te starten
met de standaardsleutels.
3. Als de motor niet kan worden gestart
met een of beide standaardsleutels,
breng dan het voertuig, de codeersleutel en beide standaardsleutels
naar een Yamaha dealer en laat de
standaardsleutels opnieuw coderen.
Klokweergave
De klok op tijd zetten:
1. Houd de “SELECT”-toets en de “RESET”-toets tegelijkertijd minstens
twee seconden lang ingedrukt.
2. Als de uuraanduiding begint te knipperen, drukt u op de “RESET”-toets
om de uren in te stellen.
3. Druk op de “SELECT”-toets en de minutenaanduiding zal gaan knipperen.
4. Druk op de “RESET”-toets om de minuten in te stellen.
5. Druk op de “SELECT”-toets en laat
deze dan los om de klok te starten.
3
3-8
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
OPMERKING
1/2
2
Omgevingstemperatuurweergave
3
ZAUM1056
1. Omgevingstemperatuurweergave
2. Waarschuwingslampje gladde weg “ ”
Dit display toont de omgevingstemperatuur
van –9 °C tot 50 °C in stappen van 1 °C. De
weergegeven temperatuur kan afwijken
van de omgevingstemperatuur.
Het waarschuwingslampje gladde
weg “ ” gaat knipperen als de temperatuur lager is dan 4 °C.
Daalt de omgevingstemperatuur tot
onder –9 °C, dan wordt geen lagere
temperatuur dan –9 °C weergegeven.
Stijgt de omgevingstemperatuur tot
boven 50 °C, dan wordt geen hogere
temperatuur dan 50 °C weergegeven.
De nauwkeurigheid van de tempera-
tuuraflezing kan worden beïnvloed
door langzaam rijden (ongeveer onder
DAU12332
CLOCK
20 km/h (12.5 mi/h)) of door het oponthoud bij verkeerslichten, spoorwegovergangen etc.
Antidiefstal-alarmsysteem (optie)
Dit model kan door een Yamaha dealer
worden uitgerust met een optioneel anti-
OUT TEMP
1/2
1
°C
TRIP
2
3-9
diefstal-alarmsysteem. Neem contact op
met een Yamaha dealer voor nadere informatie.
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
LET OP
Stuurschakelaars
Links
1. Lichtsignaalschakelaar “”
2. Dimlichtschakelaar “/”
3. Richtingaanwijzerschakelaar “/”
4. Claxonschakelaar “”
Rechts
1. Schakelaar alarmverlichting “ ”
2. Startknop “”
DAU1234F
Lichtsignaalschakelaar “”
DAU12351
Druk deze schakelaar in om de koplamp
een lichtsignaal te laten afgeven.
DAU12401
Dimlichtschakelaar “/”
Zet deze schakelaar op “” voor grootlicht en op “” voor dimlicht.
DAU12461
Richtingaanwijzerschakelaar “/”
Druk deze schakelaar naar “” om afslaan
naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar “” om afslaan naar links aan
te geven. Na loslaten keert de schakelaar
terug naar de middenstand. Om de richtingaanwijzers uit te schakelen wordt de
schakelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in de middenstand.
DAU12501
Claxonschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om een claxonsignaal te geven.
DAU12722
Startknop “”
Druk met de zijstandaard omhoog op deze
knop terwijl u de voor- of achterrem bekrachtigt om de motor te starten met de
startmotor. Zie pagina 5-1 voor startinstructies voordat u de motor start.
Het waarschuwingslampje voor motorsto-
DAU41701
ring gaat branden als de sleutel naar “ON”
wordt gedraaid en de startknop wordt ingedrukt. Dit wijst echter niet op een storing.
DAU12734
Schakelaar alarmverlichting “”
Met de sleutel in de stand “ON” of “”
kan deze schakelaar worden gebruikt voor
het inschakelen van de alarmverlichting
(gelijktijdig knipperen van alle richtingaanwijzers).
De alarmverlichting wordt gebruikt in een
noodgeval of om andere verkeersdeelnemers te waarschuwen als uw machine stilstaat in een mogelijk gevaarlijke
verkeerssituatie.
DCA10062
Gebruik de alarmverlichting niet gedurende langere tijd als de motor niet
draait omdat hierdoor de accu kan ontladen.
3
3-10
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
WAARSCHUWING
DAU12902
Voorremhendel
Achterremhendel
3
1. Voorremhendel1. Achterremhendel
De voorremhendel bevindt zich aan de
rechterzijde van het stuur. Trek deze hendel
naar de gasgreep toe om de voorrem te bekrachtigen.
De achterremhendel bevindt zich aan de
linkerzijde van het stuur. Trek deze hendel
naar het stuur toe om de achterrem te bekrachtigen.
DAU12952
DAU54001
ABS (voor modellen met ABS)
Het Yamaha ABS (anti-blokkeervoorziening
remsysteem) bestaat uit een dubbel uitgevoerd elektronisch regelsysteem dat de
voorrem en achterrem onafhankelijk aanstuurt.
Gebruik de remmen met ABS net zoals
conventionele remmen. Bij activering van
het ABS-systeem kan een pulsatie worden
gevoeld in de remhendels. Ga in dat geval
door met remmen en laat het ABS-systeem
het werk doen. Ga niet “pompend” remmen, dit vermindert de remeffectiviteit.
DWA16051
Houd altijd een veilige afstand tot voorliggers, zelfs als uw voertuig is uitgerust
met ABS.
Het ABS-systeem functioneert het
effectiefst over lange remwegen.
Op bepaalde oppervlakken, zoals
slechte wegen of grindwegen, kan
de remafstand met het ABS-systeem langer zijn dan zonder ABSsysteem.
Het ABS-systeem wordt bewaakt door een
ECU die het systeem bij een storing laat terugkeren naar conventioneel remmen.
3-11
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
OPMERKING
LET OP
1
1
ZAUM1014
1
2
Het ABS-systeem voert een zelfdiag-
nosetest uit telkens nadat de sleutel
op “ON” is gezet en het voertuig rijdt
met een snelheid van 10 km/h (6 mi/h)
of hoger. Tijdens deze test hoort u een
“klikkend” geluid aan de voorkant van
het voertuig en wanneer u een remhendel licht aantrekt, voelt u eventueel
een trilling in de hendel. Dit is normaal.
Dit ABS-systeem is uitgerust met een
testfunctie, waarbij de bestuurder pulsaties kan voelen in de rembediening
terwijl ABS actief is. Er is echter speciaal gereedschap vereist, dus neem
voor het uitvoeren van deze test contact op met uw Yamaha dealer.
DCA16121
Houd alle soorten magneten (inclusief
magneetgrijpers, magnetische schroevendraaiers etc.) uit de buurt van de
voorste en achterste wielnaven. Anders
kunnen de magnetische rotors van de
wielnaven beschadigd raken, waardoor
het ABS-systeem niet meer goed werkt.
1. Voorste wielnaaf
1. Achterste wielnaaf
DAUM2991
Tankdop
Openen van de tankdop
3
1. Tankdop
2. Tankdopdeksel
1. Steek de sleutel in het slot en draai
deze linksom. Het slot wordt ontgrendeld en de klep kan worden geopend.
2. Om de tankdop te verwijderen wordt
deze linksom gedraaid en dan losgenomen.
Sluiten van de tankdop
1. Steek de tankdop in de tankopening
en draai de tankdop rechtsom.
3-12
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
WAARSCHUWING
WAARSCHUWING
WAARSCHUWING
ZAUM1015
1
2
Na het tanken moet de tankdop goed
worden aangedraaid. Door brandstoflekkage ontstaat brandgevaar.
3
2. Sluit de klep, draai de sleutel rechtsom naar de oorspronkelijke stand en
verwijder deze dan.
DWA11092
DAU13222
Brandstof
Controleer of er voldoende brandstof in de
brandstoftank aanwezig is.
DWA10882
Benzine en benzinedampen zijn zeer
brandbaar. Volg de onderstaande in-
structies om brand en ontploffing te
voorkomen en het letselrisico tijdens het
tanken te verlagen.
1. Zet alvorens te tanken de motor af en
zorg dat er niemand op de machine
zit. Rook nooit tijdens het tanken en
tank nooit in de nabijheid van vonken,
open vuur of andere ontstekingsbronnen zoals de waakvlammen van geisers en kledingdrogers.
2. Maak de brandstoftank niet te vol.
Steek bij het tanken het vulpistool
goed in de vulopening van de brandstoftank. Stop met vullen zodra de
brandstof de onderkant van de vulhals
heeft bereikt. Omdat brandstof uitzet
als deze warm wordt, kan de warmte
van de motor of de zon ervoor zorgen
dat brandstof uit de brandstoftank
stroomt.
1. Vulpijp brandstoftank
2. Maximaal brandstofniveau
3. Veeg uitgestroomde brandstof on-
middellijk af. LET OP: Veeg gemors-
te brandstof onmiddellijk af met een
schone, droge, zachte doek, aangezien de brandstof de gelakte opper-
vlakken en kunststof delen kan
aantasten.
[DCA10072]
4. Draai de tankdop stevig vast.
DWA15152
Benzine is giftig en kan letsel of overlij-
den veroorzaken. Spring zorgvuldig om
met benzine. Probeer nooit om benzine
via de mond over te hevelen. Roep onmiddellijk medische hulp in nadat u ben-
zine heeft ingeslikt, veel benzinedamp
heeft ingeademd of benzine in uw ogen
heeft gekregen. Als benzine op uw huid
3-13
Loading...
+ 64 hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.