Yamaha YP400R, YP400RA User Manual [nl]

Yamaha YP400R, YP400RA User Manual

Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken.

HANDLEIDING

YP400R

YP400RA

1SD-F819D-D1

DAU50921

Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken. Deze handleiding dient bij de machine te blijven als deze wordt verkocht.

DECLARATION of CONFORMITY

We

Company: YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD.

Address: 1450-6, Mori, Mori-Machi, Shuchi-gun, Shizuoka-Ken, 437-0292 Japan

Hereby declare that the product:

Kind of equipment: IMMOBILIZER

Type-designation: 5SL-00

is in compliance with following norm(s) or documents:

R&TTE Directive(1999/5/EC)

EN300 330-2 v1.3.1(2006-01), EN300 330-2 v1.5.1(2010-02) EN60950-1:2006/A11:2009

Two or Three-Wheel Motor Vehicles Directive(97/24/EC: Chapter 8, EMC)

Place of issue: Shizuoka, Japan

Date of issue: 1 Aug. 2002

Revision record

No.

Contents

Date

1

To change contact person and integrate type-designation.

9 Jun. 2005

2

Version up the norm of EN60950 to EN60950-1

27 Feb. 2006

3

To change company name

1 Mar. 2007

4

version up of the following norm:

8 Jul. 2010

• EN300 330-2 v1.1.1 to EN300 330-2 v1.3.1 and EN300 330-2 v1.5.1

 

• EN60950-1:2001 to EN60950-1:2006/A11:2009

 

CONFORMITEITSVERKLARING

Wij,

Bedrijf: YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD.

Adres: 1450-6, Mori, Mori-machi, Shuchi-gun, Shizuoka-ken, 437-0292 Japan

Verklaren hierbij dat het product:

Type apparaat: STARTBLOKKERING

Typeaanduiding: 5SL-00

in overeenstemming is met de volgende norm(en) of documenten:

R&TTE richtlijn(1999/5/EG)

EN300 330-2 v1.3.1(2006-01), EN300 330-2 v1.5.1(2010-02) EN60950-1:2006/A11:2009

Richtlijn betreffende motorvoertuigen op twee of drie wielen(97/24/EG: Hoofdstuk 8, EMC)

Plaats van afgifte: Shizuoka, Japan

Datum van afgifte: 1 augustus 2002

Overzicht van wijzigingen

Nr.

Inhoud

Datum

1

Om contactpersoon te wijzigen en typeaanduiding te integreren.

9 juni 2005

2

Overgang van norm EN60950 naar EN60950-1

27 februari 2006

3

Om bedrijfsnaam te wijzigen

1 maart 2007

4

overgang naar de volgende norm:

8 juli 2010

• van EN300 330-2 v1.1.1 naar EN300 330-2 v1.3.1 en EN300 330-2 v1.5.1

 

• van EN60950-1:2001 naar EN60950-1:2006/A11:2009

 

General manager of quality assurance div.

Algemeen directeur afdeling kwaliteitsbeheer

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

INLEIDING

DAU10114

Welkom in de wereld van Yamaha!

Als eigenaar van de YP400R/YP400RA profiteert u van de enorme ervaring en technische kennis van Yamaha op het gebied van het ontwerpen en fabriceren van hoogwaardige producten, waarmee Yamaha zijn reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.

Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw YP400R/YP400RA. De Handleiding geeft instructies voor de bediening, inspectie en het onderhoud van de scooter, en beschrijft hoe u uzelf en anderen kunt beschermen tegen persoonlijk letsel of schade.

De vele tips in deze handleiding helpen u bovendien om uw scooter in optimale conditie te houden. Als er ten slotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.

Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!

Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan er soms sprake zijn van kleine verschillen tussen uw scooter en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen hebt over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.

DWA12412

WAARSCHUWING

Lees deze handleiding aandachtig helemaal door voordat u deze scooter gaat gebruiken.

BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING

DAU10134

Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:

 

 

 

 

Dit is het Safety Alert-symbool. Het wordt gebruikt om u te waarschuwen voor risico’s op

 

 

 

 

persoonlijk letsel. Volg alle veiligheidsaanwijzingen bij dit symbool op om mogelijk letsel of

 

 

 

 

overlijden te voorkomen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Een WAARSCHUWING duidt een gevaarlijke situatie aan die, indien niet vermeden, kan re-

 

WAARSCHUWING

 

 

 

sulteren in ernstig letsel of overlijden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De aanduiding LET OP staat bij speciale voorzorgen die moeten worden genomen om scha-

 

LET OP

 

 

 

 

de aan de machine of andere eigendommen te voorkomen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

OPMERKING

De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken

 

of verhelderen.

 

 

 

 

 

*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.

BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING

DAUM2152

YP400R/YP400RA

HANDLEIDING

©2013 door MBK INDUSTRIE 1e uitgave, september 2013 Alle rechten voorbehouden Elke vorm van herdruk

of onbevoegd gebruik zonder schriftelijke toestemming van

MBK INDUSTRIE

is uitdrukkelijk verboden. Gedrukt in Nederland.

INHOUDSOPGAVE

VEILIGHEIDSINFORMATIE..............

1-1

Afstellen van de

 

Koelvloeistof .................................

6-17

Andere aandachtspunten voor

 

schokdemperunits .....................

3-17

Luchtfilterelementen,

 

veilig rijden ..................................

1-5

Zijstandaard ..................................

3-18

aftapslangen en

 

 

 

Startspersysteem..........................

3-18

luchtfilterelement in

 

BESCHRIJVING ................................

2-1

 

 

V-snaarbehuizing ......................

6-18

Aanzicht linkerzijde.........................

2-1

VOOR UW VEILIGHEID –

 

De vrije slag van de gasgreep

 

Aanzicht rechterzijde ......................

2-2

CONTROLES VOOR HET RIJDEN ...

4-1

controleren ................................

6-21

Bedieningen en instrumenten.........

2-3

 

 

Klepspeling ...................................

6-21

 

 

GEBRUIK EN BELANGRIJKE

 

Banden .........................................

6-21

WERKING VAN DE

 

RIJ-INFORMATIE ..............................

5-1

Gietwielen .....................................

6-23

BEDIENINGSELEMENTEN EN

 

Starten van de motor ......................

5-1

Vrije slag van vooren

 

INSTRUMENTEN ..............................

3-1

Wegrijden ........................................

5-2

achterremhendel controleren ....

6-24

Startblokkeersysteem.....................

3-1

Sneller en langzamer rijden.............

5-3

Controleren van vooren

 

Contactslot/stuurslot......................

3-2

Remmen..........................................

5-3

achterremblokken .....................

6-25

Controleen

 

Tips voor een zuinig

 

Controleren van

 

waarschuwingslampjes...............

3-3

brandstofverbruik ........................

5-4

remvloeistofniveau ....................

6-25

Snelheidsmeter...............................

3-4

Inrijperiode ......................................

5-4

Remvloeistof verversen ................

6-27

Toerenteller.....................................

3-5

Parkeren..........................................

5-5

Kabels controleren en smeren......

6-27

Multifunctioneel display..................

3-5

 

 

Controleren en smeren van

 

Antidiefstal-alarmsysteem

 

PERIODIEK ONDERHOUD EN

 

gasgreep en gaskabel...............

6-27

(optie) ..........................................

3-9

AFSTELLINGEN ................................

6-1

Smeren van vooren

 

Stuurschakelaars..........................

3-10

Boordgereedschapsset...................

6-2

achterremhendels .....................

6-28

Voorremhendel .............................

3-11

Periodiek onderhoudsschema voor

Middenbok en zijstandaard

 

Achterremhendel ..........................

3-11

het uitstootcontrolesysteem ........

6-3

controleren en smeren ..............

6-28

ABS (voor modellen met ABS)......

3-11

Algemeen smeeren

 

Voorvork controleren ....................

6-29

Tankdop .......................................

3-12

onderhoudsschema.....................

6-5

Stuursysteem controleren ............

6-30

Brandstof......................................

3-13

Panelen verwijderen en

 

Controleren van wiellagers ...........

6-30

Uitlaatkatalysatoren......................

3-14

aanbrengen..................................

6-9

Accu..............................................

6-30

Zadel.............................................

3-15

Bougie controleren........................

6-11

De zekeringen vervangen .............

6-32

Opbergcompartimenten ...............

3-16

Motorolie en oliefilterelement........

6-13

Koplampgloeilamp vervangen ......

6-33

 

 

Eindoverbrengingsolie ..................

6-16

Achterlicht/remlichtunit.................

6-34

INHOUDSOPGAVE

Voorste richtingaanwijzer ..............

6-34

Gloeilamp achterste

 

richtingaanwijzer vervangen ......

6-34

Gloeilamp in kentekenverlichting

 

vervangen ..................................

6-35

Parkeerlicht ...................................

6-36

Problemen oplossen .....................

6-36

Storingzoekschema’s....................

6-37

VERZORGING EN STALLING VAN

 

DE SCOOTER ....................................

7-1

Matkleur, let op ...............................

7-1

Verzorging .......................................

7-1

Stalling.............................................

7-3

SPECIFICATIES.................................

8-1

GEBRUIKERSINFORMATIE..............

9-1

Identificatienummers .......................

9-1

INDEX...............................................

10-1

VEILIGHEIDSINFORMATIE

DAU1026B

1

Wees een verantwoordelijke eigenaar

Als eigenaar van de machine bent u verantwoordelijk voor de veilige en juiste bediening ervan.

Scooters zijn tweewielige voertuigen. Voor een veilig gebruik zijn de toepassing van de juiste rijtechnieken en de ervaring van de bestuurder van belang. Elke bestuurder moet bekend zijn met de volgende vereisten alvorens met deze scooter te gaan rijden.

Hij of zij moet:

Door een competente informatiebron grondig zijn ingelicht over alle aspecten van scooterrijden.

Zich houden aan de waarschuwingen en onderhoudseisen zoals vermeld in deze Gebruikershandleiding.

Grondig getraind zijn in veilige en correcte rijtechnieken.

Gebruikmaken van professionele technische service, zoals aangegeven in deze Gebruikershandleiding en/of wanneer de mechanische condities dit vereisen.

Ga nooit rijden met een scooter zonder passende rijopleiding of instructies. Neem rijlessen. Beginners moeten les krijgen van een gediplo-

meerd instructeur. Neem contact op met een bevoegde scooterdealer voor informatie over rijlessen bij u in de buurt.

Veilig rijden

Voer vóór elke rit de controles voor het rijden uit om u ervan te verzekeren dat de machine in veilige staat verkeert. Onvoldoende inspectie of onderhoud van de machine vergroot het risico op ongeval of schade. Zie pagina 4-1 voor een lijst met controles voor het rijden.

Deze scooter is gebouwd voor het vervoer van de bestuurder plus een passagier.

Het niet opmerken en herkennen van scooters door andere weggebruikers vormt de belangrijkste oorzaak van auto-/scooterongevallen. Vaak worden ongevallen veroorzaakt doordat een autobestuurder de scooter niet heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat blijkt het meest effectief om het risico op een dergelijk type ongeval te verminderen.

Dus:

• Draag een jack in felle kleuren.

Wees extra voorzichtig bij het naderen en passeren van kruisingen, daar doen ongelukken met scooters zich namelijk het meest voor.

Ga daar rijden waar andere weggebruikers u kunnen zien. Ga niet rijden in de dode zichthoek van een andere weggebruiker.

Pleeg nooit onderhoud aan een scooter zonder voldoende kennis. Neem contact op met een bevoegde scooterdealer voor informatie over het basisonderhoud van een scooter. Bepaalde onderhoudswerkzaamheden kunnen alleen worden uitgevoerd door gediplomeerd personeel.

Bij veel ongevallen zijn onervaren bestuurders betrokken. Vaak waren bij een ongeval betrokken bestuurders zelfs niet in het bezit van een geldig rijbewijs.

Zorg dat u bekwaam bent om te rijden en leen uw scooter alleen uit aan ervaren scooterrijders.

Weet wat u wel en niet aankunt. Door rekening te houden met uw beperkingen helpt u ongelukken voorkomen.

1-1

VEILIGHEIDSINFORMATIE

We raden aan om het scooterrijden te oefenen op plekken waar geen verkeer is, totdat u grondig bekend bent met de scooter en zijn bediening.

Ongelukken worden vaak veroorzaakt door een fout van de scooterbestuurder. Veel bestuurders houden bij het ingaan van een bocht een te hoge rijsnelheid aan of gaan onvoldoende schuinliggen voor de rijsnelheid, waardoor ze wijd uit de bocht komen.

Neem altijd de maximumsnelheid in acht en rijd nooit sneller dan de wegcondities en het verkeer toestaan.

Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg dat andere weggebruikers u kunnen zien.

De zithouding van de bestuurder en de passagier is belangrijk voor een goede besturing.

De bestuurder moet tijdens het rijden beide handen aan het stuur houden en beide voeten op de bestuurdersvoetsteunen, om zo de macht over het stuur te behouden.

De passagier hoort steeds de bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig, met beide

handen vast te houden en beide voeten op de passagiersvoetsteunen te houden. Neem nooit een passagier mee die niet in staat is om beide voeten stevig op de passagiersvoetsteunen te zetten.

Rijd nooit onder invloed van alcohol of andere drugs.

Deze scooter is uitsluitend ontworpen voor gebruik op verharde wegen. De machine is niet bedoeld voor off-road- gebruik.

Beschermende uitrusting

Scooterongelukken met dodelijke afloop betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen van een helm is de belangrijkste factor bij het voorkomen of reduceren van hoofdletsel.

Draag altijd een goedgekeurde helm.

Draag ook een vizier of een veiligheidsbril. Zonder oogbescherming kan uw zicht door de rijwind verslechteren, waardoor u gevaren mogelijk te laat opmerkt.

Door een jack, stevige schoenen, een lange broek, handschoenen e.d. te dragen verkleint u de kans op schaafwonden of ontvellingen.

Draag nooit loszittende kleding, deze

kan blijven haken aan schakelhand-

1

grepen of door de wielen worden ge-

 

grepen en zo een ongeval of letsel

 

veroorzaken.

 

Draag altijd beschermende kleding die uw benen, enkels en voeten bedekt. De motor en het uitlaatsysteem kunnen tijdens en na het rijden zeer heet zijn en brandwonden veroorzaken.

De hierboven vermelde voorzorgsmaatregelen gelden ook voor passagiers.

Voorkom koolmonoxidevergiftiging

De uitlaatgassen van verbrandingsmotoren bevatten koolmonoxide, een dodelijk gas. Inademing van koolmonoxide kan hoofdpijn, duizeligheid, sufheid, misselijkheid, verwarring en uiteindelijk de dood veroorzaken.

Koolmonoxide is een kleurloos, reukloos, smaakloos gas dat ook aanwezig kan zijn als u geen uitlaatgassen ziet of ruikt. Het koolmonoxideniveau kan zeer snel oplopen, waardoor u het bewustzijn kunt verliezen en uzelf niet meer kunt redden. In afgesloten of slecht geventileerde ruimtes kunnen dodelijke hoeveelheden koolmonoxide dagenlang blijven hangen. Als u

1-2

VEILIGHEIDSINFORMATIE

symptomen van koolmonoxidevergiftiging

1ervaart, verlaat de ruimte dan onmiddellijk, ga naar de open lucht en ROEP MEDISCHE HULP IN.

Laat de motor niet binnen draaien. Zelfs als u ventileert met ventilatoren of open ramen en deuren kan de hoeveelheid koolmonoxide snel oplopen tot gevaarlijke niveaus.

Laat de motor niet draaien in slecht geventileerde of deels afgesloten ruimtes zoals schuren of garages.

Laat de motor niet buiten draaien op plaatsen waar de uitlaatgassen in een gebouw kunnen worden getrokken via openingen zoals ramen en deuren.

Beladen

Het monteren van accessoires of het vervoer van bagage kan een negatief effect hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag als hierdoor de gewichtsverdeling van de scooter verandert. Wees uiterst voorzichtig bij het monteren van accessoires of het beladen van uw scooter, om zo mogelijke ongevallen te vermijden. Pas extra op wanneer u op een scooter rijdt die beladen is of waaraan accessoires zijn gemonteerd. Hieronder volgen naast de informatie over accessoires enkele richtlijnen voor het beladen van uw scooter:

Het totale gewicht van de bestuurder, passagier, accessoires en bagage mag de maximale gewichtslimiet niet overschrijden. Rijden met een te zwaar belaste machine kan leiden tot een ongeval.

Maximale belasting:

YP400R 185 kg (408 lb)

YP400RA 181 kg (399 lb)

Let op het volgende wanneer u tot deze gewichtslimiet belaadt:

Het zwaartepunt van bagage en accessoires moet zo laag en zo dicht mogelijk bij de scooter liggen. Bevestig zware goederen zo dicht mogelijk bij het midden van de machine en verdeel het gewicht zo gelijkmatig mogelijk over beide zijden om onbalans of instabiliteit te minimaliseren.

Als gewicht gaat schuiven kan zich een plotselinge onbalans voordoen. Controleer voordat u gaat rijden of accessoires en bagage stevig aan de scooter zijn bevestigd. Controleer de bevestigingspunten voor accessoires en bagage regelmatig.

Pas de vering aan de te vervoeren bagage aan (alleen voor modellen met instelbare vering) en controleer de toestand en spanning van uw banden.

Bevestig nooit omvangrijke of zware goederen aan het stuur, de voorvork of het voorwielspatbord. Dergelijke items kunnen een instabiel weggedrag of een te trage reactie op het stuur veroorzaken.

Deze machine is niet ontworpen voor het trekken van een aanhanger of bevestiging van een zijspan.

Originele Yamaha accessoires

De keuze van accessoires voor uw machine vormt een belangrijke beslissing. Originele Yamaha accessoires, die alleen verkrijgbaar zijn bij de Yamaha dealer, zijn door Yamaha ontwikkeld, getest en goedgekeurd voor gebruik op uw machine.

Veel bedrijven die niet zijn gelieerd aan Yamaha produceren onderdelen en accessoires of bieden aanpassingssets voor Yamaha voertuigen. Yamaha kan niet alle producten testen die deze bedrijven produceren. Om die reden kan Yamaha accessoires die niet door Yamaha zijn verkocht of wijzigingen die niet door zijn Yamaha zijn aangeraden niet goedkeuren of aanbevelen, zelfs niet als deze zijn verkocht en geenstalleerd door een Yamaha dealer.

1-3

VEILIGHEIDSINFORMATIE

In de handel verkrijgbare onderdelen, accessoires en aanpassingssets

Hoewel er producten verkrijgbaar zijn die qua ontwerp en kwaliteit sterk lijken op originele Yamaha accessoires, dient u te beseffen dat sommige in de handel verkrijgbare accessoires of aanpassingssets niet geschikt zijn vanwege mogelijke veiligheidsrisico’s voor uzelf of anderen. Het monteren van in de handel verkrijgbare producten of het verrichten van aanpassingen die de ontwerpof bedieningskenmerken van uw machine wijzigen kan het risico op ernstig letsel of overlijden van uzelf of anderen vergroten. U bent verantwoordelijk voor letsel dat voortvloeit uit wijzigingen aan de machine.

Volg bij de montage van accessoires de onderstaande richtlijnen en die vermeld onder het kopje “Beladen”.

Monteer nooit accessoires en vervoer nooit bagage als deze een nadelige invloed hebben op de prestaties van uw scooter. Inspecteer het accessoire zorgvuldig alvorens het te gebruiken om te waarborgen dat het de grondspeling of de hellinghoek op geen enkele manier vermindert, de veerweg,

de stuuruitslag of de bediening niet beperkt en geen lampen of reflectors afdekt.

Accessoires die aan of nabij het stuur of de voorvork zijn gemonteerd zullen mogelijk instabiliteit veroorzaken door een foutieve gewichtsverdeling of door aerodynamische effecten. Accessoires aan het stuur of nabij de voorvork moeten zo licht mogelijk zijn en tot een minimum worden beperkt.

Omvangrijke accessoires kunnen door hun aerodynamisch effect van invloed zijn op de rijstabiliteit van de scooter. De scooter kan door rijwind worden opgetild of bij zijwind instabiel worden. Zulke accessoires kunnen ook instabiliteit veroorzaken terwijl u grote voertuigen inhaalt of door deze wordt ingehaald.

Sommige accessoires dwingen de bestuurder om een andere dan de normale zitpositie in te nemen. Zo’n verkeerde zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuurder en kan een comfortabele bediening hinderen, zodat we dergelijke accessoires sterk afraden.

Wees voorzichtig bij het aanbrengen

van elektrische accessoires. Als elek-

1

trische accessoires de capaciteit van

 

het elektrisch systeem van de scooter

 

te boven gaan, kan zich een gevaarlij-

 

ke elektrische storing voordoen waar-

 

door de verlichting of de motor uitvalt.

 

In de handel verkrijgbare banden en vel-

 

gen

 

De banden en velgen die bij uw scooter

 

werden geleverd zijn ontworpen om de mo-

 

gelijkheden van de machine te ondersteu-

 

nen en bieden de beste combinatie van

 

rijprestaties, remvermogen en comfort. An-

 

dere banden, velgen, maten of combinaties

 

zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 6-21

 

voor bandenspecificaties en meer informa-

 

tie over het vervangen van uw banden.

 

De scooter vervoeren

Volg de onderstaande instructies als u de scooter in een ander voertuig wilt vervoeren.

Verwijder alle loszittende voorwerpen van de scooter.

Zorg dat het voorwiel recht naar voren wijst op de aanhanger of de laadvloer en zet het wiel vast in een goot om beweging te voorkomen.

1-4

VEILIGHEIDSINFORMATIE

Zet de scooter vast met spanbanden

1of andere geschikte banden aan stevige delen van de scooter, zoals het frame of de bovenste voorvorkklem (en niet aan, bijvoorbeeld, het stuur, de richtingaanwijzers of onderdelen die kunnen afbreken). Kies de plaats voor de spanbanden zorgvuldig om te voorkomen dat deze tijdens het transport schuurplekken op de lak veroorzaken.

Zorg indien mogelijk dat de vering iets door de spanbanden wordt ingedrukt, zodat de scooter tijdens het transport niet overmatig kan stuiteren.

DAU57600

Andere aandachtspunten voor veilig rijden

Geef duidelijk richting aan wanneer u een bocht neemt.

Op een nat wegdek kan remmen uiterst lastig zijn. Vermijd te hard remmen, de scooter zou kunnen slippen. Bedien de remmen rustig wanneer u op een nat wegdek wilt stoppen.

Minder snelheid bij het naderen van een bocht of een afslag. Trek langzaam op nadat u de bocht hebt genomen.

Wees voorzichtig bij het passeren van geparkeerde auto’s. Een bestuurder merkt u mogelijk niet op en kan het portier openslaan in uw rijrichting.

Spoorwegovergangen, tramrails, ijzeren platen gebruikt in de wegenbouw en putdeksels worden in natte toestand zeer glad. Minder snelheid en passeer ze voorzichtig. Houd de scooter recht, anders kan hij gaan schuiven.

De remblokken of remvoeringen kunnen nat worden bij het wassen van de scooter. Controleer de remmen na het wassen van de scooter, voordat u gaat rijden.

Draag steeds een helm, handschoenen, een lange broek (taps toelopend bij de enkel/omslag, om flapperen te voorkomen), en een felgekleurd jack.

Vervoer op uw scooter niet te veel bagage. Een overbeladen scooter is onstabiel. Gebruik degelijke snelbinders om bagage aan de bagagedrager vast te binden (indien het voertuig is voorzien van een bagagedrager). Losse bagage beïnvloedt de stabiliteit van de scooter en kan uw aandacht afleiden van het verkeer. (Zie pagina 1-3.)

1-5

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

BESCHRIJVING

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Aanzicht linkerzijde

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

DAU10411

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1

2

3

4

5

 

6

7

 

 

 

 

 

 

 

2

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

12

11

10

9

8

1.

Koplamp (pagina 6-33)

9. Luchtfilterelement (links) (pagina 6-18)

2.

Accu (pagina 6-30)

10.Oliefilterelement (pagina 6-13)

 

3.

Hoofdzekering (pagina 6-32)

11.Zijstandaard (pagina 3-18)

 

4.

Dop koelvloeistofreservoir (pagina 6-17)

12.Voorremblokken (pagina 6-25)

 

5.Kijkglas koelvloeistofniveau (pagina 6-17)

6.Achterste opbergcompartiment (pagina 3-16)

7.Luchtfilterelement in V-snaarbehuizing (pagina 6-18)

8.Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-17)

2-1

BESCHRIJVING

DAU10421

Aanzicht rechterzijde

1

2

3

4

2

7 6 5

1.Handgreep (pagina 5-2)

2.Zadel (pagina 3-15)

3.Tankdop (pagina 3-12)

4.Zekeringen (pagina 6-32)

5.Middenbok (pagina 6-28)

6.Luchtfilterelement (rechts) (pagina 6-18)

7.Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-17)

2-2

BESCHRIJVING

DAU10431

Bedieningen en instrumenten

 

 

 

 

 

 

1

2

3

4

5

6

7

2

 

12

11

10

9

8

1.

Achterremhendel (pagina 3-11)

 

9. Voorste opbergcompartiment B (pagina 3-16)

2.

Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-10)

 

10.Contactslot/stuurslot (pagina 3-2)

3.

Snelheidsmeter (pagina 3-4)

 

11.Kijkglas koelvloeistofniveau (pagina 6-17)

4.

Multifunctioneel display (pagina 3-5)

 

12.Voorste opbergcompartiment A (pagina 3-16)

5.Toerenteller (pagina 3-5)

6.Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 3-10)

7.Voorremhendel (pagina 3-11)

8.Gasgreep (pagina 6-21)

2-3

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN

DAU10978

Startblokkeersysteem

3

1.Codeersleutel (rood bovendeel)

2.Standaardsleutels (zwart bovendeel)

Dit voertuig is voorzien van een startblokkeersysteem waarmee diefstal kan worden bemoeilijkt door de codering van de standaardsleutels te wijzigen. Het systeem bestaat uit de volgende onderdelen:

een codeersleutel (met een rood bovendeel)

twee standaardsleutels (met een zwart bovendeel) die opnieuw kunnen worden gecodeerd

een transponder (die is geïntegreerd in de codeersleutel)

een startblokkeereenheid

een ECU

een controlelampje van de startblokkering (Zie pagina 3-4.)

De sleutel met het rode bovendeel wordt gebruikt om de twee standaardsleutels te coderen. Het wijzigen van de codes is een ingewikkelde procedure. Breng het voertuig daarom met alle drie sleutels naar een Yamaha dealer om deze opnieuw te laten coderen. Gebruik de sleutel met het rode bovendeel niet om met het voertuig te rijden. Deze sleutel dient uitsluitend te worden gebruikt voor het opnieuw coderen van de standaardsleutels. Gebruik altijd een standaardsleutel om met het voertuig te rijden.

DCA11822

LET OP

ZORG DAT U DE CODEERSLEUTEL NIET VERLIEST! NEEM DIRECT CONTACT OP MET UW DEALER ALS U HEM VERLOREN HEBT! Als de codeersleutel verloren is, kunnen de standaardsleutels niet opnieuw gecodeerd worden. U kunt het voertuig dan nog steeds starten met de standaardsleutels, maar als ze opnieuw gecodeerd moeten worden (d.w.z. als er een nieuwe standaardsleutel is gemaakt of als alle sleutels verloren zijn), dient het gehele startblokkeersysteem vervangen te worden. Daarom wordt u sterk aangeraden een van de stan-

daardsleutels te gebruiken en de codeersleutel op een veilige plek te bewaren.

Dompel de sleutels nooit in water.

Stel de sleutels nooit bloot aan extreem hoge temperaturen.

Leg de sleutels nooit vlakbij magnetische voorwerpen (zoals bijvoorbeeld speakers enz.).

Plaats nooit voorwerpen die elektrische signalen uitzenden vlakbij de sleutels.

Plaats nooit zware voorwerpen op de sleutels.

U mag de sleutels nooit slijpen of de vorm ervan wijzigen.

U mag het plastic gedeelte van de sleutels nooit demonteren.

Hang nooit twee sleutels van een startblokkeersysteem aan dezelfde sleutelring.

Bewaar de standaardsleutels en ook de sleutels van andere startblokkeersystemen altijd op een andere plek dan de codeersleutel van het voertuig.

Houd sleutels van andere startblokkeersystemen altijd uit de buurt van het contactslot, want anders kunnen ze signaalstoring veroorzaken.

3-1

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN

DAU10473

Contactslot/stuurslot

ZAUM1004

Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend en wordt het stuur vergrendeld. De diverse standen worden hierna beschreven.

OPMERKING

Gebruik de standaardsleutel (zwarte greep) voor regelmatig gebruik van de machine. Bewaar de codeersleutel (rode greep) op een veilige plaats en gebruik deze uitsluitend voor hercodering om het risico op verlies te minimaliseren.

parkeerlichten gaan branden en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet worden uitgenomen.

OPMERKING

De koplampen gaan automatisch branden wanneer de motor wordt gestart en blijven aan totdat de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid of de zijstandaard omlaag wordt bewogen.

DAU10662

OFF

Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.

DWA10062

WAARSCHUWING

Draai nooit de sleutel naar “OFF” of “LOCK” terwijl de machine rijdt. Hierdoor worden de elektrische systemen uitgeschakeld, wat mogelijk kan leiden tot verlies van de controle of een ongeval.

DAU10685

Om het stuur te vergrendelen

1.Draai het stuur helemaal naar links.

2.Druk de sleutel in de “OFF”-stand in en draai deze dan naar “LOCK”. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.

3.Neem de sleutel uit.

3

Om het stuur te ontgrendelen

Druk de sleutel in en draai deze dan naar “OFF”. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.

DAUM2971

(Parkeren)

De alarmverlichting en richtingaanwijzers kunnen worden ingeschakeld, maar alle andere elektrische systemen zijn uit. De sleutel kan worden uitgenomen.

Het stuur moet zijn vergrendeld om de sleutel naar “ ” te kunnen draaien.

DCA11021

LET OP

Gebruik de parkeerstand niet gedurende langere tijd, anders kan de accu ontladen raken.

DAU34122

ON

Alle elektrische circuits worden voorzien van stroom; de instrumentenverlichting, het achterlicht, de kentekenverlichting en de

LOCK

Het stuur is vergrendeld en alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.

3-2

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN

DAU49394

Controleen waarschuwingslampjes

 

CLOCK

3

 

OUT TEMP

1/2

°C

 

 

ODO

 

OI

 

 

L

 

 

CH

 

 

AN

 

 

GE

 

1

2

3 4 5

ZAUM1132

1.Controlelampjes richtingaanwijzers “” en “

2.Controlelampje grootlicht “

3.Waarschuwingslampje motorstoring “

4.ABS-waarschuwingslampjeABS ” (voor modellen met ABS)

5.Controlelampje startblokkering

DAU11031

Controlelampjes richtingaanwijzers “” en “

Het bijbehorende controlelampje knippert terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linkerof rechterstand is gedrukt.

DAU11081

Controlelampje grootlicht “

Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp is ingeschakeld voor grootlicht.

DAU43024

Waarschuwingslampje motorstoring “

Dit waarschuwingslampje gaat branden wanneer een elektrisch systeem dat de motorwerking controleert, defect is. Vraag in dat geval een Yamaha dealer het zelfdiagnosesysteem te controleren.

Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.

Licht het waarschuwingslampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of blijft het lampje branden, laat het elektrisch circuit dan door een Yamaha dealer controleren.

OPMERKING

Dit waarschuwingslampje gaat branden als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid en de startknop wordt ingedrukt. Dit wijst echter niet op een storing.

DAUM3381

ABS-waarschuwingslampje “ ABS ” (voor modellen met ABS)

Onder normale omstandigheden gaat het ABS-waarschuwingslampje branden als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid en uit als met een snelheid van 10 km/h (6 mi/h) of hoger wordt gereden.

Als het ABS-waarschuwingslampje:

niet gaat branden wanneer de sleutel naar “ON” wordt gedraaid

gaat branden of knipperen tijdens het rijden

niet uitgaat wanneer met een snelheid van 10 km/h (6 mi/h) of hoger wordt

gereden

Werkt het ABS-systeem mogelijk niet goed. Vraag als een van de bovenstaande gevallen zich voordoet zo snel mogelijk een Yamaha dealer het systeem te controleren. (Zie pagina 3-11 voor uitleg over de werking van het ABS-systeem.)

DWA16041

WAARSCHUWING

Als het ABS-waarschuwingslampje niet uitgaat zodra met een snelheid van 10 km/h (6 mi/h) of hoger wordt gereden, of als het waarschuwingslampje tijdens het rijden gaat branden of knipperen, keert het remsysteem terug naar conventioneel remmen. Als een van de bovenstaande gevallen zich voordoet, of

3-3

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN

als het waarschuwingslampje helemaal niet gaat branden, rij dan extra voorzichtig om te voorkomen dat de remmen in noodsituaties blokkeren. Laat het remsysteem en de elektrische circuits zo snel mogelijk door een Yamaha dealer controleren.

OPMERKING

Het ABS-waarschuwingslampje kan gaan branden wanneer er gas wordt gegeven terwijl de scooter op de middenbok staat. Er is dan echter geen sprake van een storing.

trolelampje stopt na 24 uur met knipperen, maar het startblokkeersysteem blijft ingeschakeld.

Het zelfdiagnosesysteem detecteert ook storingen in de circuits van het startblokkeersysteem. (Zie pagina 3-8 voor uitleg over de werking van het zelfdiagnosesysteem.)

DAUS1861

Snelheidsmeter

1

3

 

 

O

 

I

 

L

 

C

 

H

 

A

 

N

 

GE

ZAUM1005

1. Snelheidsmeter

ALLEEN VOOR GROOT-BRITTANNIË

DAU38625

Controlelampje startblokkering

Het elektrisch circuit voor het controlelampje kan worden gecontroleerd door de sleutel naar “ON” te draaien. Het controlelampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.

Licht het controlelampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of blijft het lampje branden, laat het elektrisch circuit dan door een Yamaha dealer controleren.

Als de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, begint het controlelampje na 30 seconden te knipperen om aan te geven dat het startblokkeersysteem is ingeschakeld. Het con-

 

 

 

50

6070

 

 

 

40

 

 

 

 

80

 

 

 

 

100

120

90

 

30

 

 

80

 

 

60

 

MPH 140

100

 

 

 

 

 

1

20

 

40

 

 

 

 

1

 

 

 

 

 

 

60

 

10

20

 

 

 

 

 

180

110

 

 

 

 

 

 

 

 

km/h

120

 

0

 

 

 

 

 

 

 

 

 

O

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

I

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

L

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

C

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

H

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

A

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

N

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

GE

 

 

 

 

 

 

 

ZAUM1006

1. Snelheidsmeter

De snelheidsmeter toont de actuele rijsnelheid.

3-4

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN

Wanneer de sleutel naar “ON” wordt ge-

draaid, slaat de naald van de snelheidsme- Toerenteller ter eenmaal helemaal uit tot aan de hoogste

snelheid en keert daarna weer terug naar nul om het elektrische circuit te testen.

3

DAU11873

DAUM2984

Multifunctioneel display

DWA12313

1 WAARSCHUWING

Zet de machine stil voordat u wijzigingen aanbrengt in de instellingen van het multifunctionele display. Het aanbren-

2gen van wijzigingen tijdens het rijden kan u afleiden en vergroot het risico op een ongeval.

ZAUM1007

1.Toerenteller

2.Rode zone toerenteller

Met de elektrische toerenteller kan de motorrijder het motortoerental controleren en dit binnen het ideale bereik houden.

Als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid, slaat de naald van de toerenteller eenmaal helemaal uit tot aan het hoogste aantal toeren per minuut en keert daarna weer terug naar nul tpm om het elektrische circuit te testen.

DCA10032

LET OP

Laat de motor niet draaien terwijl de toerenteller in de rode zone wijst.

Rode zone: 8250 tpm en hoger

CLOCK

1

2

 

 

OUT TEMP

 

3

1/2

°C

 

 

 

7

4

 

ODO

 

 

 

 

5

6

ZAUM1008

1.Klok

2.Omgevingstemperatuurweergave

3.Brandstofniveaumeter

4.Kilometerteller/rittellers/ritteller brandstofreserve

5.“SELECT”-toets

6.“RESET”-toets

7.Temperatuurmeter koelvloeistof

3-5

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN

1

 

2

3

 

CLOCK OIL CHANGE

 

 

 

OUT TEMP

 

 

1/2

°C

 

 

 

V-belt

 

TRIP 2

ZAUM1009

1.Indicator V-snaarvervanging “V-BELT”

2.Indicator olieverversing “OIL CHANGE”

3.Waarschuwingslampje gladde weg “

Het multifunctionele display toont de volgende voorzieningen:

een brandstofniveaumeter

een temperatuurmeter koelvloeistof

een kilometerteller

twee rittellers (die de afgelegde afstand aangeven sinds de tellers het laatst werden teruggesteld op nul)

een ritteller voor brandstofreserve (die de afgelegde afstand weergeeft vanaf het moment dat het onderste segment van de brandstofniveaumeter en de waarschuwingsindicator brandstofniveau gaan knipperen)

een voorziening voor zelfdiagnose

een klok

een omgevingstemperatuurweergave

een indicator olieverversing

een indicator V-snaarvervanging

OPMERKING

Vergeet niet de sleutel naar “ON” te draaien voordat u de “SELECT”- en “RESET”-toets gebruikt.

Als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid, verschijnen alle segmenten een voor een op het multifunctionele display en verdwijnen dan weer om het elektrisch circuit te testen.

Voor het Verenigd Koninkrijk wordt de afgelegde afstand aangegeven in mijlen en wordt de temperatuur aangegeven in °C.

Voor andere landen wordt de afgelegde afstand aangegeven in kilometers en wordt de temperatuur aangegeven in °C.

Kilometertelleren rittellermodus

Door indrukken van de “SELECT”-toets wisselt de weergave tussen de kilometertellermodus “Odo” en de rittellermodi “Trip”, in de onderstaande volgorde:

Odo → Trip 1 → Trip 2 → Odo

Als nog ca. 2.0 L (0.53 US gal, 0.44 Imp.gal) brandstof in de tank over is, begint het onderste segment van de brandstofniveaumeter te knipperen en wisselt de kilometertellerweergave automatisch naar

de brandstofreserve-rittellermodus “Trip F” en begint de telling van de afstand die vanaf dat punt wordt afgelegd. In dat geval wordt door het indrukken van de “SE- LECT”-toets in de onderstaande volgorde gewisseld tussen de diverse weergaven

van rittellers en kilometerteller:

3

Trip F → Trip 1 → Trip 2 → Odo → Trip F

 

CLOCK

 

 

OUT TEMP

 

1/2

°C

 

 

 

TRIP 1

 

 

1

ZAUM1010

1. Ritteller brandstofreserve

Om een ritteller op nul terug te stellen, selecteert u deze door op de toets “SELECT” te drukken totdat “Trip” of “Trip F” wordt weergegeven en moet u vervolgens de toets “RESET” minstens 1 seconde lang ingedrukt houden. Wanneer u de brandstof- reserve-ritteller niet zelf met de hand op nul terugstelt, wordt deze automatisch teruggesteld zodra na het tanken 5 km (3 mi) is gereden en verschijnt de vorige weergavemodus weer.

3-6

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN

OPMERKING

Het display kan niet worden teruggesteld naar “Trip F” nadat de “RESET”-toets is ingedrukt.

3

Brandstofniveaumeter

Als de contactsleutel op “ON” staat, geeft de brandstofniveaumeter de hoeveelheid brandstof in de brandstoftank aan. De displaysegmenten van de brandstofniveaumeter verdwijnen richting “E” (leeg) naarmate het brandstofniveau verder daalt. Als het brandstofniveau het onderste segment vlakbij “E” bereikt, gaat het onderste segment knipperen. Vul zo snel mogelijk brandstof bij.

Temperatuurmeter koelvloeistof

Met de contactsleutel in de stand “ON” geeft de temperatuurmeter voor koelvloeistof de temperatuur van de koelvloeistof aan. De koelvloeistoftemperatuur is afhankelijk van de weersomstandigheden en de motorbelasting. Als het bovenste segment, “C”, “H” en de indicator voor koelvloeistoftemperatuur knipperen, stop de machine dan en laat de motor afkoelen. (Zie pagina 6-38.)

CLOCK

OUT TEMP

1/2

°C

 

TRIP 1

ZAUM1011

DCA10022

LET OP

Laat de motor niet draaien terwijl deze oververhit is.

Indicator olieverversing “OIL CHANGE”

Deze indicator knippert zodra de eerste 1000 km (600 mi) zijn afgelegd en na 5000 km (3000 mi). Vervolgens gaat de indicator om de 5000 km (3000 mi) knipperen, om zo aan te geven dat het tijd is om de motorolie te verversen.

Nadat de motorolie is ververst moet de indicator olieverversing worden teruggesteld. (Zie pagina 6-13.)

Als de motorolie werd ververst voordat de indicator olieverversing brandde (dus voordat de intervalperiode voor olieverversing was verstreken), moet de indicator na de olieverversing worden teruggesteld zodat

het eerstvolgende tijdstip voor olieverversing weer correct wordt aangegeven. (Zie pagina 6-13.)

Het elektrisch circuit voor de indicator kan worden gecontroleerd door de sleutel naar “ON” te draaien.

De indicator gaat een paar seconden branden en dooft dan.

Als de indicator niet gaat branden, vraag dan een Yamaha dealer het elektrisch circuit te testen.

OPMERKING

De indicator olieverversing kan gaan knipperen als er gas wordt gegeven terwijl de scooter op de middenbok staat; dit wijst dan echter niet op een storing.

Indicator V-snaarvervanging “V-BELT”

Deze indicator knippert om de 20000 km (12500 mi), wanneer de V-snaar moet worden vervangen.

Het elektrisch circuit voor de indicator kan worden gecontroleerd door de sleutel naar “ON” te draaien.

Als de indicator niet gaat branden, vraag dan een Yamaha dealer het elektrisch circuit te testen.

3-7

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN

Zelfdiagnosesysteem

Dit model is uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor diverse elektrische circuits. Als in een van deze circuits een storing wordt gedetecteerd, toont het multifunctionele display een foutcode.

Noteer de foutcode als die op het multifunctionele display staat aangegeven en vraag een Yamaha dealer het voertuig te controleren.

DCA11791

LET OP

Wanneer het multifunctionele display een foutcode aangeeft, moet het voertuig zo spoedig mogelijk worden gecontroleerd om motorschade te voorkomen.

Het zelfdiagnosesysteem detecteert ook storingen in de circuits van het startblokkeersysteem.

Als in de circuits van het startblokkeersysteem een storing wordt gedetecteerd, gaat het controlelampje startblokkering knipperen en geeft het multifunctionele display een foutcode weer wanneer de sleutel naar “ON” is gedraaid.

OPMERKING

Als het multifunctionele display foutcode 52 weergeeft, betreft dit mogelijk een storing in het transpondersignaal. Als deze fout zich voordoet, probeer dan het volgende.

CLOCK

OUT TEMP

1/2

°C

ODO

1

ZAUM1012

1. Weergave foutcode

1.Start de motor met behulp van de codeersleutel.

OPMERKING

Houd andere startblokkeersleutels uit de buurt van het contactslot en bewaar niet meer dan één startblokkeersleutel aan dezelfde sleutelring! Startblokkeersleutels kunnen signaalstoring veroorzaken, waardoor de motor mogelijk niet kan worden gestart.

2.Als de motor start, zet deze dan weer uit en probeer hem opnieuw te starten met de standaardsleutels.

3.Als de motor niet kan worden gestart met een of beide standaardsleutels, breng dan het voertuig, de codeer-

sleutel en beide standaardsleutels

3

naar een Yamaha dealer en laat de standaardsleutels opnieuw coderen.

Klokweergave

De klok op tijd zetten:

1.Houd de “SELECT”-toets en de “RE- SET”-toets tegelijkertijd minstens twee seconden lang ingedrukt.

2.Als de uuraanduiding begint te knipperen, drukt u op de “RESET”-toets om de uren in te stellen.

3.Druk op de “SELECT”-toets en de minutenaanduiding zal gaan knipperen.

4.Druk op de “RESET”-toets om de minuten in te stellen.

5.Druk op de “SELECT”-toets en laat deze dan los om de klok te starten.

3-8

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN

Omgevingstemperatuurweergave

20 km/h (12.5 mi/h)) of door het opont-

 

CLOCK

 

houd bij verkeerslichten, spoorweg-

 

 

overgangen etc.

 

 

 

 

3

 

OUT TEMP

2

 

1/2

°C

 

1

 

 

 

 

 

 

TRIP 2

ZAUM1056

1.Omgevingstemperatuurweergave

2.Waarschuwingslampje gladde weg “

Dit display toont de omgevingstemperatuur van –9 °C tot 50 °C in stappen van 1 °C. De weergegeven temperatuur kan afwijken van de omgevingstemperatuur.

Het waarschuwingslampje gladde weg “” gaat knipperen als de temperatuur lager is dan 4 °C.

OPMERKING

Daalt de omgevingstemperatuur tot onder –9 °C, dan wordt geen lagere temperatuur dan –9 °C weergegeven.

Stijgt de omgevingstemperatuur tot boven 50 °C, dan wordt geen hogere temperatuur dan 50 °C weergegeven.

De nauwkeurigheid van de temperatuuraflezing kan worden beïnvloed door langzaam rijden (ongeveer onder

DAU12332

Antidiefstal-alarmsysteem (optie)

Dit model kan door een Yamaha dealer worden uitgerust met een optioneel anti- diefstal-alarmsysteem. Neem contact op met een Yamaha dealer voor nadere informatie.

3-9

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN

DAU1234F

Stuurschakelaars

Links

1.Lichtsignaalschakelaar “

2.Dimlichtschakelaar “ /

3.Richtingaanwijzerschakelaar “/

4.Claxonschakelaar “

Rechts

1.Schakelaar alarmverlichting “

2.Startknop “

DAU12351

Lichtsignaalschakelaar “

Druk deze schakelaar in om de koplamp een lichtsignaal te laten afgeven.

 

DAU12401

Dimlichtschakelaar “ /

Zet deze schakelaar op “

” voor groot-

licht en op “ ” voor dimlicht.

DAU12461

Richtingaanwijzerschakelaar “/

Druk deze schakelaar naar “” om afslaan naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar “” om afslaan naar links aan te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de middenstand. Om de richtingaanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in de middenstand.

DAU12501

Claxonschakelaar “

Druk deze schakelaar in om een claxonsignaal te geven.

DAU12722

Startknop “

Druk met de zijstandaard omhoog op deze knop terwijl u de voorof achterrem bekrachtigt om de motor te starten met de startmotor. Zie pagina 5-1 voor startinstructies voordat u de motor start.

DAU41701

 

 

 

Het waarschuwingslampje voor motorsto-

 

 

 

ring gaat branden als de sleutel naar “ON”

 

 

 

wordt gedraaid en de startknop wordt inge-

 

 

 

drukt. Dit wijst echter niet op een storing.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

DAU12734

 

3

 

Schakelaar alarmverlichting “ ”

 

 

 

 

 

Met de sleutel in de stand “ON” of “

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

kan deze schakelaar worden gebruikt voor

 

 

 

het inschakelen van de alarmverlichting

 

 

 

(gelijktijdig knipperen van alle richtingaan-

 

 

 

wijzers).

 

 

 

De alarmverlichting wordt gebruikt in een

 

 

 

noodgeval of om andere verkeersdeelne-

 

 

 

mers te waarschuwen als uw machine stil-

 

 

 

staat in een mogelijk gevaarlijke

 

 

 

verkeerssituatie.

 

 

 

DCA10062

 

 

 

LET OP

Gebruik de alarmverlichting niet gedurende langere tijd als de motor niet draait omdat hierdoor de accu kan ontladen.

3-10

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN

DAU12902

Voorremhendel

3

1. Voorremhendel

De voorremhendel bevindt zich aan de rechterzijde van het stuur. Trek deze hendel naar de gasgreep toe om de voorrem te bekrachtigen.

DAU12952

Achterremhendel

1. Achterremhendel

De achterremhendel bevindt zich aan de linkerzijde van het stuur. Trek deze hendel naar het stuur toe om de achterrem te bekrachtigen.

DAU54001

ABS (voor modellen met ABS)

Het Yamaha ABS (anti-blokkeervoorziening remsysteem) bestaat uit een dubbel uitgevoerd elektronisch regelsysteem dat de voorrem en achterrem onafhankelijk aanstuurt.

Gebruik de remmen met ABS net zoals conventionele remmen. Bij activering van het ABS-systeem kan een pulsatie worden gevoeld in de remhendels. Ga in dat geval door met remmen en laat het ABS-systeem het werk doen. Ga niet “pompend” remmen, dit vermindert de remeffectiviteit.

DWA16051

WAARSCHUWING

Houd altijd een veilige afstand tot voorliggers, zelfs als uw voertuig is uitgerust met ABS.

Het ABS-systeem functioneert het effectiefst over lange remwegen.

Op bepaalde oppervlakken, zoals slechte wegen of grindwegen, kan de remafstand met het ABS-sy- steem langer zijn dan zonder ABSsysteem.

Het ABS-systeem wordt bewaakt door een ECU die het systeem bij een storing laat terugkeren naar conventioneel remmen.

3-11

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN

OPMERKING

Het ABS-systeem voert een zelfdiagnosetest uit telkens nadat de sleutel op “ON” is gezet en het voertuig rijdt met een snelheid van 10 km/h (6 mi/h) of hoger. Tijdens deze test hoort u een “klikkend” geluid aan de voorkant van het voertuig en wanneer u een remhendel licht aantrekt, voelt u eventueel een trilling in de hendel. Dit is normaal.

Dit ABS-systeem is uitgerust met een testfunctie, waarbij de bestuurder pulsaties kan voelen in de rembediening terwijl ABS actief is. Er is echter speciaal gereedschap vereist, dus neem voor het uitvoeren van deze test contact op met uw Yamaha dealer.

DCA16121

LET OP

Houd alle soorten magneten (inclusief magneetgrijpers, magnetische schroevendraaiers etc.) uit de buurt van de voorste en achterste wielnaven. Anders kunnen de magnetische rotors van de wielnaven beschadigd raken, waardoor het ABS-systeem niet meer goed werkt.

1

1. Voorste wielnaaf

1

1. Achterste wielnaaf

DAUM2991

Tankdop

Openen van de tankdop

3

1

2

ZAUM1014

1.Tankdop

2.Tankdopdeksel

1.Steek de sleutel in het slot en draai deze linksom. Het slot wordt ontgrendeld en de klep kan worden geopend.

2.Om de tankdop te verwijderen wordt deze linksom gedraaid en dan losgenomen.

Sluiten van de tankdop

1.Steek de tankdop in de tankopening en draai de tankdop rechtsom.

3-12

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN

DWA11092

WAARSCHUWING

Na het tanken moet de tankdop goed worden aangedraaid. Door brandstoflekkage ontstaat brandgevaar.

3 2. Sluit de klep, draai de sleutel rechtsom naar de oorspronkelijke stand en verwijder deze dan.

DAU13222

Brandstof

Controleer of er voldoende brandstof in de brandstoftank aanwezig is.

DWA10882

WAARSCHUWING

Benzine en benzinedampen zijn zeer brandbaar. Volg de onderstaande instructies om brand en ontploffing te voorkomen en het letselrisico tijdens het tanken te verlagen.

1.Zet alvorens te tanken de motor af en zorg dat er niemand op de machine zit. Rook nooit tijdens het tanken en tank nooit in de nabijheid van vonken, open vuur of andere ontstekingsbronnen zoals de waakvlammen van geisers en kledingdrogers.

2.Maak de brandstoftank niet te vol. Steek bij het tanken het vulpistool goed in de vulopening van de brandstoftank. Stop met vullen zodra de brandstof de onderkant van de vulhals heeft bereikt. Omdat brandstof uitzet als deze warm wordt, kan de warmte van de motor of de zon ervoor zorgen dat brandstof uit de brandstoftank stroomt.

1

2

ZAUM1015

1.Vulpijp brandstoftank

2.Maximaal brandstofniveau

3.Veeg uitgestroomde brandstof onmiddellijk af. LET OP: Veeg gemorste brandstof onmiddellijk af met een schone, droge, zachte doek, aangezien de brandstof de gelakte oppervlakken en kunststof delen kan aantasten. [DCA10072]

4.Draai de tankdop stevig vast.

DWA15152

WAARSCHUWING

Benzine is giftig en kan letsel of overlijden veroorzaken. Spring zorgvuldig om met benzine. Probeer nooit om benzine via de mond over te hevelen. Roep onmiddellijk medische hulp in nadat u benzine heeft ingeslikt, veel benzinedamp heeft ingeademd of benzine in uw ogen heeft gekregen. Als benzine op uw huid

3-13

Loading...
+ 64 hidden pages